voor Jou
NIET VOOR JOU
FJALAR
NIET VOOR JOU GEDICHTEN
2008
WWW.FJALAR.ORG
Copyright © 2008 Fjalar Eerste exemplaren mei 2008 Vormgeving Fjalar Nieuwe exemplaren op aanvraag
[email protected] / www.fjalar.org
NIET VOOR JOU DE TUIN IN..........................................7 I. II. III. IV. V.
Geef Me Weer......................................8 Je Schonk Me......................................9 Je Brak...............................................10 Waar Ik je Strelen Zou......................12 Kun Je Me Nog Eens........................13
GIF EN HUIDRUIL...............................15 I. II. III. IV.
Alleen je Huid...................................16 Onze Dorst te Groot........................17 Je Huid in Ruil..................................18 Een Beetje Gif...................................19
MINNESTRIJD.......................................21 I. II. III. IV.
Zelfkastijding....................................22 Traangas.............................................24 Wil je Villen?......................................25 Capitulatie.........................................26
VERZENG, VLOEI EN GLOEI.................29 I. II. III. IV.
Verzoeking.........................................30 Verzeng me........................................31 Het Vloeit Vanzelf............................32 Nooit Gegloeid.................................34
EERLIJK ZEGGEN..................................37 I. II. III.
Meer dan Eerlijk................................38 Voor je Verloren................................39 Niet Voor Jou....................................40
DE TUIN IN Weet dat je welkom bent, want ik weet dat je hier zijn wilt. Ik zag je zien zoals je toen zag, toen geurend-geil maar kansloos woekerend de tuin de onze was, we onzichtbaar bloeiden en onze wijn verspilden aan de grond. Het licht laat ons alleen nu, het is nog warm en het moederloof walmt zacht. Kom je? Hier is mijn koude hand gereikt. Er is nog wijn, je glas staat hier.
7
I. Geef Me Weer Geef me weer Die wijn te drinken. Warm me weer De handen Zoals toen. Die weidse Wierooknachten, Dromen door Geen ochtend Ooit verzwolgen. Geef me weer Die wijn te drinken, Opdat het me Niet dagen zal.
8
II. Je Schonk Me Je schonk me bij toen En ik jou. En we dronken weer Totdat we niet meer Wisten wie Dronk, schonk, Welk glas, Welke mond we vonden Waar we Onze wijn uit dronken.
9
III. Je Brak En nu? Vroeg ik Toen je brak Nog voor we dronken. Onder mijn handen, Onschuldig nog, Schitterend jouw scherven. We dronken Niet uit glazen toen Maar mondenvol Omdat we wisten Dat we alles wat vervloeide Verloren. Alles vloeiend toen – Wijn en woorden Van vertrouwen – Over lippen Die al wisten Van verlaten. Wat stond je toe te breken? Welke scherven moest ik zien als door mij gebroken? Brak je meer dan Waar ik je achter zag Verscholen toen Ik schenken wou?
10
Alsof jij iets breken zou Om iets Door mij Gesproken.
11
IV. Waar Ik je Strelen Zou Als je je ogen sluit, Mijn adem ademt En met zacht geweld Mijn lust afdwingt Dan zie je niet Waar ik je strelen zou. Als je zucht, Vochtig en vermoeid En open als de tuin In bloei Dan zie je niet Dat ik de dieren hoor In schaamte zwijgend. En dan, als je Uit je minziek sterven Weifelend ontwaakt Dan zie je niet De scherven Die je eerder achterliet.
12
V. Kun Je Me Nog Eens Nu het daagt, Kun je me nog eens, Nog eens zeggen, Zachtjes, Hoe het klonk, Toen we Zachtjes Verraad betraden Aan elkaar, Onszelf vergaven Aan elkaar?
13
GIF EN HUIDRUIL Alles wat ik hebben wou, voor alles wat ik geven kon. Voor beiden niet bedoeld, voor allebei teveel. Mijn gif, jouw huid, allebei teveel genomen. En je wist dat ik wist dat jij alleen de schuld zou dragen. Dus hier wat ter verzachting, een lichte roes, alleen om je te helpen. Proef maar, het maakt het dragen lichter. En als het eenmaal werkt, dan lijkt het niet meer wat het is.
15
I. Alleen je Huid Wat je van binnen bent, Ben je alleen. En alles daaromheen Is alleen maar mooi voor mij. Alleen je huid wil ik En niet wat die verhult. Inhoud is niet Zonder oppervlak bedoeld. Wie wil ook villen? Slechts wat je van me scheidt Kan me ooit raken. Alleen je huid Kan ik ooit strelen.
16
II. Onze Dorst te Groot Je spreidt je Richt je op je Schaduw open. Als de maan Klaar Voor hoe ik langsglijd. Warm glanst Ter deling in mijn hand, Dit gereed tot offer Instrument. Je bloeden langzaam Maar als mijn lippen Zo warm. Niet genoeg Om uit mijn mond te drinken. Niet genoeg Voor jou Om langs het lemmet Te likken wat je gaf, Me uit eigen wonde schonk. Niet genoeg Maar uit je open ogen meer Dan we drinken wilden.
17
III. Je Huid in Ruil In het halflicht koelend Na gedane zaak Voorbij. Te verdoofd om niet te voelen Wat je gaf. Je gaf je huid In ruil Voor schuld aan medeplicht En wederdienst Van mij. Van mij wat gif Waardoor je denken zou Dat je wou dat Dit was wat het Nooit kon zijn. Wat gif gedronken Van mijn tong. Mijn tong die schittert, Druppels nadruipt Van de dubbeldienst bewezen In het halflicht.
18
IV. Een Beetje Gif Neem nog wat gif lief, Ik heb het speciaal Voor jou bereid. Het is hetzelfde gif Als toen lief, Toen het duidelijk En dodelijk Van mijn lippen droop En je gulzig Uit mijn mond dronk. Je wou toch meer? Niet weer Zoveel als toen je De pijn van spijt Niet voelen kon Maar genoeg om Die te hebben? Hier dan Nog een beetje gif, Speciaal voor jou bereid, Uit eigen mond gespaard En puur Opdat je het Me nog eens vraagt.
19
MINNESTRIJD Niet dat ik de pijn niet dragen kan, de slagen die me wachten, als ik je daarmee voelen mag, wierp ik me weerloos voor je. Niet dat mijn bloed niet vloeien moge, als dat het is waarmee ik vullen mag, vergoot ik me volledig in je. Maar de wonden die je wassen zou bij degene die ontvluchtte, en wat hem aan strelingen nog toekwam, doen mij wapenen omgorden en me geharnast voor je op de knieën dwingen.
21
I. Zelfkastijding De striemen, de kreten Die je slaakt, maakt Voor mij Moet ik blijkbaar Horen, zien, Omdat ik voel Wat mij niet raakt. Maar wat je kwelt Wil ik niet, Niet met je delen, Met je denken. Dat je Wat je voelde voelen zal. Wil niet horen Dat het Ooit zal zijn geweest. Ik wil niet weten Dat je zachte warmte Wondvocht van verlaten was Noch zien hoe je die snede Steeds koestert En weer opensnijdt.
22
Ik wil je kwetsen Niet meer hoeven Strelen, helen Doen ze toch niet Meer dan ik Kan ook jij niet Mijn pijn zijn.
23
II. Traangas Ben je vluchtig lief? Zoals herinnering Aan geur? Of meer zoals de geest Van wijn? Ben je vluchtig? Volatiel? Voor ontbranding al verdampt? Ben je bij voorbaat, Zoals eerder, Me vervlogen? Ben je vluchtig lief? Als de wierookwalm van toen? Of meer als gifgas? Zo verlammend minstens Maar zonder de genade Van de pijn, Onpersoonlijk aangedaan. Ben je vluchtig? En waarvoor? Vervlieg dan hier, Verdamp. Laat me inhaleren Tot je tranen trekt.
24
III. Wil je Villen? Alleen mijn huid Wil je Villen Wil je. Me ontdoen Van wat ik van binnen ben. Geef me dan het vildersmes En ik hul je in me Zal van je schouders hangen. Je vult me toch al.
25
IV. Capitulatie Hier mijn overgave, Mijn wil, Aan jou, Gedwee gehoorzaam Voor je. Hier voor je Schildloos. Weerloos ongewapend Om te wezen, Zij het even, Onvoorwaardelijk voor je, Pijnbereid. Kniegevallen Op je houwen wachtend Maar met open ogen En geheven hoofd Voor je. Om juist dat laatste voelen Met je Te kunnen delen.
26
VERZENG, VLOEI EN GLOEI Een vloeibaar vuur wil ik in me. Geen lava, niet ooit steen, niet iets dat hardt en koelen zal. Ik wil woorden ruilen voor iets dat mij meer warmen kan. Kun jij? Ben jij? Is dit genoeg? Want er is niet meer dan dit en alles wil gewarmd. Verzeng me, vloei in me zolang het gloeien kan. Laat het laaien en verteren of blijken dat het zich kan voeden en eeuwig branden zal.
29
I. Verzoeking Mijn lief die als de hemel is, Als de dageraad zo warm. Voed nu het vuur dat je ontstak En verteer me tot ik was. Laat niet nu dat het brandt me doven Maar verleid me zoals toen, Opdat als je naar het zenit klimt Ik reeds als rook vervloog En niet vergeefs zal hoeven reiken.
30
II. Verzeng me Draag me licht aan, Een fonkeling, Opdat ik schijne, Geen vlees meer wezen zal. Raak me Aan opdat ik weten zal Dat deze sinters Niet nooit meer Ontvlammen kunnen. Verzeng me. Voed je zonder voorbehoud. Verteer me vurig. Maak me warmte; Niet lang Maar volledig. Laat niet meer van mij Dan rook en rode gloed, Het trillen van de ochtendlucht. Laat de dag slechts schaamte Na ons licht.
31
III. Het Vloeit Vanzelf Lief, laat je me schenken? In je gieten Wat eerder dichte mond vond? Geen druppel, Alles. Als de tijd Die je leven laten mag, Het vloeit vanzelf. Maak je wat ruimte lief? Jaag je wat woorden weg Waar het somber zonder mij is? Laat het me niet vergaan Maar in je druipen Zoals ik eerder bloedde, Omdat het overloopt, Het vloeit vanzelf. Lief, mag ik je vullen? Opdat je drinke, Je laven zult Totdat je dronken Van me gloeien zult.
32
Laat me niet verspillen Wat ik wil Wat jij van me wilt, Want je weet Het vloeit vanzelf.
33
IV. Nooit Gegloeid Gloed, te koesteren, Mag ik Je zachte warmte, Blakerend bijkans, De mijne weten? Mag ik in ruil Voor dit hier Wat ik ben, Niet meer Dan deze woorden, Alles In je gieten? Misschien kun jij dan Als warme wijn In mij gegoten De kou Uit het gebeente drijven, Opdat ik eindelijk ook Van binnen gloeie. Maak dan dat het, Als het waar is, Dat het eindig is, Alles as Die geen warmte missen zal.
34
Maar weet geen waarheid Is besloten Voor ons, door Onze onvoltooid genoten Toekomende Verleden tijd.
35
EERLIJK ZEGGEN Eén keer loog ik. Met open ogen kijkend in de jouwe die vertrouwden. Eén keer en ik stortte niet als zout uiteen. Alle waarheid nu voorgoed onwaardig. Eén toen, nu alles leugens. En ik weet dat nu mijn woorden geen bekentenis meer veinzen mogen maar wellicht dat je ze toch wilt horen. Dus ik zal maar niets beloven maar misschien, hoewel onwaar, vind je deze woorden mooi en mogen ze je daarom onder ogen komen. Maar dat moeten ze dan zelf maar aan je vragen.
37
I. Meer dan Eerlijk Loog je ook maar En was je niet Zoals ik zei Dat we wezen moesten: Meedogenloos, Eerlijk En niet meer. Of loog je ook maar Toen je zo meedogenloos Als ik zei Dat we eerlijk wezen moesten En niet meer? Logen we maar. Waren we maar meer.
38
II. Voor je Verloren Dan ineens weet je Wie de bedrieger die Je speelt Altijd is geweest. Is woord spel Als je zelf De regels schrijft? Als het masker van De façade Die het afbeeldt Valt? Verbeelding verschuilt Niet meer Voor je. Je speelt jezelf Met anderen Die kansloos voor je Verloren Voor je. Dan ineens is alles Echt en onschuld Onontveinsbaar voor je Verloren.
39
III. Niet Voor Jou Niet dit gif voor jou. Niet jouw tranen Door mijn tong. Al wil je, Niet voor jou. Liet ik je, Je zou het Van mijn lippen likken. Ik zou me Voor me je zien Tot je nemen En je voltooid zien, Van kramp en gal terneer. Je te zien, zo huilend Als ik niet kan, Niet meer, Niet voor jou. Laat me nog liever Mijn wijn in stilte drinken Zonder jou. Dan zal ik uit mijn mondhoek Om jouw pijn te stillen, Hetgeen voor jou bereid Mijn glas in laten glijden.
40
NieT VOOR JOU Is de nieuwe bundel gedichten van Fjalar. Vijf meerluiken met in totaal vijfentwintig gedichten. Liefdespoëzie met een beetje gif en niet voor jou. Is deze bundel niet van jou? Wil je er één? Kijk op www.fjalar.org en stuur een e-mail, je krijgt er dan voor niks één opgestuurd. www.fjalar.org
[email protected]