Gedichten voor Nezjma
GEDICHTEN VOOR NEZJMA door Wim van Binsbergen
Uitgeverij
SHIKANDA
Haarlem
2004
INHOUD
ZES GEDICHTJES VOOR NEZJMA (1977) DROOM
7 9
DE SCHOOL IS UIT
10
DE SCHOMMEL
11
‘TUSSEN ONS INS’
12
GROOT WORDEN
13
NAAR SCHOOL
14
POEZIE-ALBUM (Nieuwe gedichtjes voor Nezjma, 1979) 15 JEFATI
17
THAMAR
18
DE PELSJASJES
19
LEZEN
20
RUZIE
21
OOK EEN MENS
22
VIES?
23
TONEEL
24
POEZIE-ALBUM
25
GEPUBLICEERD
27
Uit: Leeftocht (1977) EEN KIND KRIJGEN (1971)
29
REIS OP MOEDERDAG (1977) 1.
31
2.
32
3.
33
Uit: Vrijgeleide (1985) ARABISCHE REIZEN 1 1968
34
2 1970
36
3 1979
38
‘GEZICHT 1963’
40
ONGEBUNDELD
43
NEZJMA (2004)
45
DRIE DOCHTERS (2004)
46
ZES GEDICHTJES VOOR NEZJMA (1977)
DROOM
Als ik slaap komt soms een dier Uit een ver land precies tot hier Onder mijn bedje, en het fluistert ‘Nezjma, ik wil dat je luistert. Leg je handje op mijn vel, Om mijn hals draag ik een bel. Wie die hoort die valt in slaap En die droomt dan van een aap En die aap die heeft een kindje In de hoge bomen vind je Ze soms terug en samen zingen Ze van hele gekke dingen: Van een zwemmer op het droge Van een slaper in de hoge Bomen in een heel ver land, In Afrika of op de maan. Daag! Nu moet ik verder gaan.’
9
DE SCHOOL IS UIT
We pakken onze jassen En dragen onze tassen De klas weer uit En door de ruit Zien we de ouders wachten. De grote jongens bij de deur Houden niet op met hun gezeur Je kunt er nauwelijks doorheen je bent zo moe, je wilt alleen nog een saucijzebroodje ‘Wat heb je nu gedaan vandaag?’ ‘Nou ja, gewoon, da’s ook een vraag Ik ben het al vergeten Gegymd, gedut, gerekend; Martine heeft me weer gepest En ik deed niks, alleen haar vest maar op de grond gesmeten gevoetbald met haar eten ze is mijn beste vriend.
10
DE SCHOMMEL
Een flat dat is een doos En ook al hebben we een roos op het balkon en planten voor de ramen (ze hebben dezelfde namen als hun grote broers in Artis) ik weet niet goed wat ik er mis. Het regent nooit in huis. Er woont niet eens een wilde muis We hebben dieren: een konijn Vissen, poezen, maar ze zijn toch net als wij gevangen.
Wil je de schommel ophangen tussen de kamer en de gang? Ik ga heel hoog en op mijn wang viel ik de wind als buiten ik hoor de touwen fluiten opzij, opzij, ik kom eraan ik vlieg het dak door naar de maan.
11
‘TUSSEN ONS INS’
‘Tussen ons ins’ is het zo warm ik neem mijn moeder in mijn arm, mijn vader in de andere Er lijkt iets te veranderen alsof ze ook mijn kinderen zijn ik voel hun lijf en het is fijn de vroege ochtend gaat voorbij ik zij en hij, we worden wij.
12
GROOT WORDEN
Au au mijn linkerbeen wil niet vandaag. het wil alleen maar groeien zeker. dat doet pijn maar het is ook een beetje fijn. Er missen tanden uit mijn mond en laatst nog samen op de pont voelde ik dat die ene los zat als ik maar vast andere had. Op mijn knieën zitten korsten van het vallen. ik word sterk van het fietsen, zwemmen, werk. Eén derde-groeper krijgt al borsten. Ik word moeder en ook juffrouw maar ik denk niet dat ik trouw voordat ik veertien ben. ik wou dat ik al wist wat ik ga worden.
13
NAAR SCHOOL
Achterop achter die grote rug Vind ik de hele weg weer terug van gisteren. Heeft hij ook geslapen? Ikzelf zit nog te gapen Als we langs het kerkje gaan. Is de sloot weer bevroren? De domme auto’s op de brug Dringen alsmaar op naar voren. Van onze kant dringt één ze terug. We komen er heelhuids doorheen. Op het paadje zijn we weer alleen Met bomen, eenden en de sloot. Het is hier altijd toch zo stil Dat ik niet eens meer praten wil. En dan weer flats. Wat zijn ze groot. Ik tel ze altijd: één, twee, drie, De hoek om. Nu ik de school weer zie Is de dag pas goed gestart. Ik hang mijn jas op, praat weer hard, En kan nog net mijn plaats bereiken Voordat de juf de namen leest.
14
POEZIE-ALBUM nieuwe gedichtjes voor Nezjma (1979)
JEFATI
Vanaf mijn nulde tot mijn derde had ik een tweelingbroer. Wij werden samen gebaad, verschoond en gevoed. Ik had een witte, en hij een zwarte toet. Mijn moeder naaide pakken voor twee, En als hij nshima at, at ik mee. Ik sprak Shinkoya als de beste; ik kletste mijn ouders ermee buiten westen. Waar ia hij nu? Ik hoor van papa nog wel eens iets over Afrika, Het is zo vér, Er is daar soms oorlog. Ik weet niet zeker of ik ooit nog Jefati terug zal zien, en dan: of ik nog met hem praten kan, Ik ken hem alleen nog van de foto. Kijk, toen hadden we zelfs een auto.
17
THAMAR
Niemand heeft zo’n lieve juf als wij. Als je alle juffen in een rij zou zetten, met de beste voor, dan stond zij zeker nummer één, hoor Laatst nog, ik lag in het ziekenhuis. Ze waren vreselijk ongerust thuis, maar Thamar kwam meteen, met brieven van de hele klas, en zulke lieve! Als ik straks groot ben zal ik proberen zo’n mens te worden. Kun je dat leren?
18
DE PELSJASJES
Wim die is wel een K.Z., maar nu ik hier eindelijk in bed lig, en dus nog lang niet slaap nu zit toch maar die rare aap over de pelsjasjes te vertellen. Ik zal morgen de kinderlijn bellen om over die K.Z. te klagen maar eerst hem vandaag nog even vragen uit te leggen over kleinmaakspul en de pelsauto. Die lul die hoort zo graag zijn eigen stem, die vertelt heus wel door, zonder rem.
19
LEZEN
Nu gaat de wereld open. Mama kan er nauwelijks tegen kopen: Guus Kuijer, Annie M.G , Barnard soms duidelijk verzonnen, soms bijna waar... Maar het is zo vreselijk zalig tot ver in de avond (liefst tot half twaalf) meegesleept te worden in een verhaal Dus één-twee-drie, en allemaal: ‘Leve het lezen, hiep hiep hoera’ Maar zo fijn als lezen is soms leidt het ook tot droefenis waar je zelf nog geen woorden voor kent tot je het in een boek herkent en terwijl stiekem tranen uit je ogen droppen zucht je ‘mooi hè; maar nu maar stoppen’.
20
RUZIE
Nou was het net zo fijn om met die twee samen te zijn. Maar gelijk weer ruzie. Je bent bang. Die stilte die duurt veel te lang. Zouden ze nu gaan scheiden? En terwijl ze met hun beiden allang weer vrolijk koffie drinken, lig jij nog half te verdrinken in al die angstbeelden, van Erik, Femke; je denkt: ‘Ik stik van verdriet, hier in mijn bed’ Tot je door hun kussen wordt gered.
21
OOK EEN MENS
Een kind is ook een mens als je dat soms nog niet dacht. En het was toch jullie liefste wens, waarop je negen maanden hebt gewacht? Nou, dan zul je er nu van lusten. Wat? Heb je zin om uit te rusten? Ben je moe van je gewerk? Wil je soms zelfs naar de kerk? Bah, ik vind jullie niet te pruimen, nu ik mijn kamer op moet ruimen. Waarom doe je dat toch zelf niet? Stomme klootzak, achterlijke griet. Als ik later zelf kinderen krijg... Tja, wat dan? Geef ik ze zeker ook een oorvijg als ze met zulke taal aankomen. Opvoeden? Ik kan het dromen.
22
VIES?
Poep is nog veel interessanter dan snoep. Hoewel, pik en kut en neuken – dat zijn ook al van die leuke. Wie weet er nog een schuine mop? Gek hoor, ik krijg alleen een rode kop als er grote mensen bij zijn, Vies bestaat niet, Vies is fijn. Wie dat niet snapt is zelf een zwijn. Later, als mijn lijf echt klaar is, zal ik wel zien wat ervan waar is, van al die opgewonden dingen. Maar tot zolang kunnen we zingen ‘lul kut kont neuken is gezond’.
23
TONEEL
Spelen wat je niet bent dat is iets dat veel te gauw went; A lacht wel, maar hij is niet blij; B sluit je op, maar zegt ‘je bent vrij’; C zegt: ‘Ik ben toch zo’n goed mens’, maar zich nog beter voordoen is zijn liefste wens. Echt toneel gaat over het geheim van een ander te lijken door jezelf te zijn. Zo word je duizend mensen verstrikt in hun miljoenen wensen; en door dit spel waar jij niet kunt verliezen help je hen misschien om het goede te kiezen, Het is een vak, maar het is vooral kunst, Dat te kunnen willen, is op zich al een gunst.
24
POEZIE-ALBUM
Met de slaap nog in mijn ogen de zon nog helemaal niet op mijn kamerjas half open zet je me voor het blok ‘ga je er nu wat in schrijven?’ ik heb wel gedicht op vreemder momenten ver zoekend naar woorden voor moeilijk te vangen verlangen, verdriet, geluk maar jij bent mijn kind wat wij samen zijn en hebben kan bestaan zonder woorden en slaat toch voor woorden niet op de vlucht zodat ik hier eigenlijk niets hoef te schrijven dan ‘ik hou zoveel van je’,
25
GEPUBLICEERD
EEN KIND KRIJGEN (1971)
Uit: Leeftocht (1977) En dan is dit nog maar de stadsrand. Voor het eerst zie je eenden in echte V-formatie overvliegen, wel 100. Knipper met je ogen en het uitzicht scheurt. Uit iets groenere plekken in de perken, uit stukken iets verzakt jong trottoir herrijzen boerderijen, sloten, in slaap gestorven koeien. De muren worden doorzichtig, een boeremeid verbijt zich in de boxengang, verchroomde flatmevrouwen boven prikken zich nijdig aan het hooi. En mompelend, meer als een begrafenisstoet, heb je daar den de dode voorouders, sloffend, een halve meter boven de grond de handen op elkaars schouders, in rijen van generaties, uitwaaierend als maat van het verleden, spugend, bekkentrekkend: de binnenschippers, de verre neven van Rembrandt, een heks, een paardenkoopman, smokkelaars, en andere half verzonnen familieverhalen. Allemaal plattelanders, zwervers die
29
met wellust scheuren schoppen in het beton. Wat moeten ze hier? Spreuken en wensen uiten, azen op offers, kruimels, wijwater? De goede feeen kunnen op het dak gaan zitten. Als je goed luistert hoor je in de verse al bommen, of trommen, of zoiets. Ons kind slaapt. Wordt straks wakker. Huilt. Poept. Lacht. Eet. Vervulling die ons maakt tot sterke dieren, samen jagers, soms prooien, in de woestenij.
30
REIS OP MOEDERDAG (1977)
Uit: Leeftocht (1977) 1. Bollenvelden blikvallen voor de duinenlijn, afgemeten grafkuilen van een schoonheid te moedwillig hoewel, tussen de hebberige drukte van luxe huizen, schoorstenen, zaadpakhuizen woonboten, deze trein, mercedessen waarin met masker, gifspuit snel naar het veld, is dit geen landschap maar fabriek van mensenlevens waarbij zowaar een beetje bloemen vrijkomt meer als een soort van stiekeme vetvuiling. Het lijkt verdomme mijn gedichten wel haastig getrokken in een dalkom tussen de slagschaduw van boekenrotsen, output, overmacht. Wat is er mis de zon schijnt en die kleuren zijn toch mooi of niet soms zoeken naar mijn pijp geeft me een alibi om diep te bukken ik weet niet eens waarom ik zit te janken gelukkig kijkt de treincoupé naar buiten: haast net zo mooi als op de KTV
31
2.
Mama dit is het land waarvan ik vlucht wij zijn vazallen door een rancuneuze trouw gebonden aan gedeeld verdriet en op het jaartoernooi, met pantser, schild vernieuwen wij de eed, elkaar bedreigend voor intrigeren aan de grens daarbuiten
32
3.
Hier is het strand en dit mijn eigen kind zes is ze en ze zingt (god weet waarom) van drinken, drinken aan de wereldgod werpt aan de waterlijn de aangespoelde dubbele, nog gevulde schelpen terug in zee. Ik wil met die schelpen mee.
33
ARABISCHE REIZEN
uit: Vrijgeleide (1985) 1 1968 Zingend aan haar platte graanmolen waarvan de bovenste steen de hemel is, de onderste de aarde: het steile groene dal met de ruige groeven van stenige voetpaden waartussen het graan dat zij zelf geoogst heeft tot voedsel wordt opengebroken de molen voortgedreven door de korte stok loodrecht in haar hand bijna als de hand van Rabbi, die trouwens onzichtbaar om de hare heen ligt, geduldig leidt als de hand van de juffrouw een schoolkind bij een schrijfoefening Telt Nezjma bint Hassoena zingend haar zegeningen: Ze heeft een koe, haar geitjes zijn gezond en hebben ook dit jaar tweelingen geworpen, haar huis is regendicht, de meelvoorraad erin reikt verder dan verwacht, haar man heeft werk
34
als metselaar zodat ze onder dekens kunnen slapen, de sjiech woont één huis verder en zijn beide vrouwen, zijn zuster zelfs, beginnen Nezjma, hoewel uit een ander dorp ingehuwd, eindelijk te respecteren Want haar vier kinderen zijn zonen hun heilige Opa Mehèmmed, begraven op de Grote Heuvel, toont de laatste jaren zijn voorkeur voor haar als enige mag zij op zijn feestdag dansen in zijn heiligdom En haar broer is de vriend van de ongelovige (zo bleek en jong onder zijn te ruige baard) die in het dorp is komen wonen, over niets anders praat dan de heiligen, van alles meeëet, danst als de jonge mannen die er horen, en die de reeks van Nezjma’s voorouders beter kent dan zijzelf: Nezjma bint Hassoena bin ‘Abda bin Salah bin A’oen.
35
2 1970
Twee jaar nadat de dorpelingen mij een brief aan je moeder hadden gedicteerd waarin de opdracht jou maar gauw te krijgen komt zij hier ten slotte aan, zij heet opeens net als de moeder van de sjiech en draagt jou in haar buik, onder de malachfa die de vrouwen van de sjiech haar giechelend hebben omgehangen (zonde, vinden ze, om boven zo’n mooie dikke buik je borsten af te knellen in een bh ze juichen als hij preuts van onder de kleren uitgetrokken wordt) Jij rekt en duwt onder de ceintuur die in het heiligdom wordt losgeknoopt om Opa Mehèmmeds genade toe te laten zo word je onder schrille keelgeluiden van al die vrouwen ook een beetje kind van hem
36
En weer op het erf teruggekeerd moet worden uitgemaakt of jij nu die naam van Nezjma dragen mag als je een meisje blijkt (dat had ik namelijk allemaal besteld) dus Nezjma komt examen doen ? is zij nu echt die sterke blije vrouw wie alles lukt, van wie leven en voorspoed vloeit in alles wat zij aanraakt? Je moeder lijkt overtuigd Als Nezjma ten slotte haar naam vermaakt aan jou, de dochter van haar verre broer legt zij ons uit: ‘een ster, het zijn de sterren, en-nezjóem’, en wijst naar de hemel waar de late middagzon zich alvast kleiner maakt, voor als jij gaat schijnen zeker.
37
3 1979
Gewapend met een zilveren medaljon dat fotootjes bevat van beide Nezjma’s zit ik, na dagen ongeduld, in haar uit takken opgetrokken keuken, en mijn hoofd leunt tegen de schapehuiden karnzak waarmee zij altijd achteloos bezig was tijdens mijn interviews zo lang geleden Ik zie hoe zij brood kneedt, hoe haar zonen groot geworden zijn, haar man Elhédi nog even oud en even stil, zij zelf ouder, ziek, en tussen haar werken door kijkt ze me telkens peinzend aan terwijl ik mijn ontroering tevergeefs verberg achter de zoeker van mijn fototoestel en vrijwel alle foto’s laat mislukken Heeft zij soms al haar kracht aan jou weggegeven? begrijpt zij waarom ik deze bedevaart naar haar ben komen maken? er zijn zoveel mensen bij dat wij gelukkig nergens over hoeven praten
38
Het medaljon weigert ze eerst plichtmatig maar ik leg het in haar handen in plaats van een kus en neem het vliegtuig terug naar jou.
Rábbi Bint Sjiech Bin Málachfa
Noordafrikaanse naam voor Allah, God. dochter van. ‘sjeik’, hier een soort dorpsburgemeester. zoon van. overkleed voor vrouwen.
39
‘GEZICHT 1963’
uit: Vrijgeleide (1985) Veroordeeld tot een bril legt mijn dochter het vonnis, het oogartsrecept, ter cassatie aan mij voor en om te laten zien dat het zo erg niet is ga ik mijn eigen oude brillen opzoeken en vind alleen mijn derde terug: ‘gezicht 1963’ Mijn halve leven lang onaangeroerd in zijn sarcofaag: met paars kunstkrokodil bekleed, kartonnen, in het midden om een binnenrand zuigend en met een vergeten plofje stoffig openend, boonvormig etui Blijkt hij veel kleiner, met onverwachte condens-tranen parelend rond de scharnieren de randen rond het blote glas zijn van onbruik en vergetelheid gaan barsten, je kunt de lenzen uitpellen als een mummi
40
Hamlet die niet in Yorricks maar zijn eigen benen doodskop-ogen Ik staar verbijsterd van buiten door de bril naar binnen de ogen in van wie ik toen was met open mond secondenlang in wat zo vreselijk ver terugligt Vrouw en dochter bespeuren mijn ontreddering, kijken vragend, tot ik beken: ‘met deze bril op heb ik zo ontzettend veel verdriet gehad’ (Vanaf de verschansing werp ik een peillood uit in mijn lege traanzee verbaasd over mijn hart dat zich zulk verdriet alleen nog maar ongelovig herinnert als uit een vorig leven nadat de ziel anders gere•ncarneerd is Ik heb het allemaal al eens eerder uitgelegd, en zie er nu van af) Terwijl ik me herstel, mijn dochter de bril opzet, en zij voor de spiegel kraait dat dit precies haar maat is, dat ze zo precies een juffrouw is van school
41
(Kennelijk zonder voorgevoel van het schijnbaar voorbijgaand verdriet waartoe ook zij aldus lijkt voorbestemd) Terwijl ik de bril terugsluit in de koker en de kamer uitga om dit gedicht voor haar te schrijven.
42
ONGEBUNDELD
NEZJMA (2004)
En op het andere, verre houtvlot: haar vader; hij kan niet bij haar komen maar het lijkt alsof hij zwaait met iets dat op instemming lijkt.
45
DRIE DOCHTERS
Ik buig voor jullie mijn drie dochters Jullie broers waren, dacht ik eerst een groter waagstuk voor mij zoals een smulpaap overweegt zichzelf op te eten beginnend bij de tenen om tegen het eind zichzelf binnenstebuiten te keren als een gevoerd kledingstuk dat bijna klaar is, de naaister kan op dat moment nog kiezen er zich voorgoed in te verliezen zoals jullie grootmoeder deed – geen wraakgeest die de bedrieglijke buitenkant aftastend haar nog kon vinden, zelfs ik niet toen ik dacht dat mijn leven verankerd was in haar liefde voor mij, in plaats van voor haar nooit gekende eigen vader, en voor de mijne die we maar al te goed hadden leren kennen toch buig ik diep voor haar, als Van Kilsdonk op haar begrafenis
46
Ik buig voor jullie moeders in wie ik op mijn beurt heb geprobeerd mij te verstoppen mijn moeder achterna, het oneindige labyrinth in tussen binnen en buiten ik buig voor jullie moeders: zij zijn tegen mij bestand gebleken ondanks blijvende schade Ik buig voor jullie broers, door hen heb ik alsnog leren houden van mannen: van mijn broer, van jeugdvrienden, collega’s zelfs een beetje van de onbekende, te grote, walgelijk naar man ruikende man die te dichtbij komt staan in de gemeenschappelijke douche in het zwembad, of die tegen mij knipoogt in een Rotterdamse tram vol jonge zwarte vrouwen in jullie broers kijkt mijn eigen vader mij aan zoals ik hem opstandig herken van de spiegel: niet meer krankzinnig, hij ramt er niet meer op los, blijft van mijn zusters af, propt geen genadebrood meer in mijn mond in zijn huis met die vrouw en wenst me geen kanker meer op zijn sterfbed (elke dag check ik of het al zover is) ook voor hem dus een zeer lichte buiging Het diepst buig ik voor jullie mijn drie dochters
47
ik mocht jullie helpen maken, was medestrijder van jullie moeder bij je geboorte en diende daarna de eerste jaren dag in dag uit als opperkamerheer in jullie hofhouding van schone broek, van baby kleren met mouwtjes aandoen zonder iets te breken darmkrampjes en urenlang masseren en zingen en inslapen op mijn borst verheerlijkt onder het omgekeerde engelengewicht van hemelvaart (dat was later; want in Nezjma’s tijd dacht men nog dat een baby verwend kon worden die moesten we dus laten huilen van de dokter, tot haar Afrikaanse voorvechtsters ons dat met een rechtzaak dreigend verboden maar toch vooral ook bij haar het samen zwelgen in die aanvankelijke grenzenloosheid) Het is een wonder dat onze familie überhaupt nog dochters gegund werd is elke vader van dochters een monster? na hoeveel jaar openbaart zich dat? pas als het pijn doet weet je dat je afstand genoeg neemt. hoe voltrek je schuchter maar beslist de overgang van bloot babylijf op je schoot naar driedubbel aangeklede tiener op armlengte? kloppen aan de badkamerdeur, schaamte als ze me naakt ziet op de gang? en mag je haar ooit weer knuffelen zoals toen ze klein was (ze is nog steeds vaak zo ongelukkig, en heeft pijn, en ik
48
verjaagd naar het kantoor van woorden terwijl mijn armen, hunkerend om te troosten, nog staan naar de ronding van haar babykontje) hoe leer ik niet te kijken, niet te spreken hoe vind ik dan ten minste de beste woorden nu mijn ware opdracht is grens te zijn? Ik buig voor jullie mijn drie dochters die de last van al die generaties welgemoed van mij hebt overgepakt en niet aflegt ook nu je er soms onder dreigt te bezwijken wij zijn elkaars strenge werkelijkheid waar het hart getart blijft, redeloos poëzie als witgekalkt dekorstuk niets toevoegt en jullie mooier zijn dan sterren en reeën maar even ver en ik hoef niet dichter, door jullie heb ik mens mogen worden. december 2004
49
Filename: nezjma_opmaak-DEF.doc Directory: K:\select HD crashed 23-9-2008\Mijn documenten\LITERAIR\Nezjma 2004\nezjma defdefdef Template: C:\Documents and Settings\Wim\Application Data\Microsoft\Templates\Normal.dot Title: GENADENDAL Subject: Author: Wim van Binsbergen Keywords: Comments: Creation Date: 12/22/2004 10:17 AM Change Number: 10 Last Saved On: 1/30/2005 9:19 PM Last Saved By: Wim van Binsbergen Total Editing Time: 467 Minutes Last Printed On: 1/24/2009 8:49 AM As of Last Complete Printing Number of Pages: 52 Number of Words: 3.327 (approx.) Number of Characters: 18.968 (approx.)