donderdag 7 februari 2013 / € 4,50 Jaargang 137 nummer 6
BP BP
Neurononsens
Het simplisme van de breincultuur
Heimwee naar de bank als overheidsinstelling
Kunststad Londen: wie betaalt, bepaalt
Bij de gereformeerden: de laatste zuil wankelt
Beschermd vermogen binnen handbereik
IS UW VERMOGEN ECHT VEILIG?
UW VERMOGEN BINNEN HANDBEREIK Zelfs vastgoed verliest al jaren zijn waarde. Waar is uw vermogen dàn nog veilig? Goud heeft de afgelopen 100 jaar zijn koopkracht niet verloren. En, minstens zo belangrijk, goud is op ieder moment tegen een eerlijke prijs te verkopen. Met goud bouwt u dus een stevig fundament onder uw vermogen.
Bel ons voor een afspraak: 023-7630404 Of voor meer info: www.goudstandaard.com Ook benieuwd naar de mogelijkheden van Goudstandaard staat onder toezicht van de AFM. Ook voor veilige en verzekerde opslag van uw edelmetaal is Goudstandaard uw partner. Kijk voor bijsluiter en prospectus op www.goudstandaard.com. Rendementen uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst
fysiek zilver? Raak geïnformeerd en vraag het gratis boek ‘Beleggen in zilver’ aan op www.goudstandaard.com/zilverboek
In dit nummer
Essay: het genadeloze denken van Patricia de Martelaere
De gereformeerden vrezen Rutte II
22 30
18 Het verzet tegen de breincultuur groeit
48 36 In kunststad Londen domineert het geld 12 sns De overheid grijpt pas in wanneer het te laat is Joost Ramaer 16 zorg Pas op dat je geen kou vat! Want wie weet zitten de neusdruppels morgen niet meer in het basispakket Margreet Fogteloo
Cover
18 brein Wij hebben een brein –maar we zijn een stuk meer dan dat. De oppositie groeit tegen het simplisme van de breincultuur, de amygdala-hoek en andere neurononsens Sanne Bloemink 22 reformatorisch dagblad De christelijke minderheid weet steeds moeilijker weerstand te bieden aan de seculiere meerderheid. Maar gelukkig heeft God het laatste woord Koen Haegens 26 economie Zoals een hert bezwijkt onder zijn gewei, zo lijdt de mens aan te veel hebzucht. En andere lessen van de biologie Frank Mulder 30 Essay patricia de martelaere Een hoofdpijnmeisje? Sowieso een denkmeisje. Voorpublicatie van de biografie Als je weg bent Marja Pruis
36 the city of art In Londen zijn grootkapitaal en kunst met elkaar verknoopt. Wat kan Nederland daarvan leren? Anna Tilroe 40 scholen Onderlinge wedijver leidt tot architectonisch hoogstaande nieuwbouw. De geschiedenis van de school, van leerfabriek tot ontmoetingscentrum Jaap Huisman 42 de gouden eeuw Het is weer tijd voor onze Jan Pieterszoon Coen en die verduivelde VOC-mentaliteit – die overigens helemaal zo gek nog niet was Koen Kleijn Kroniek van kunst & cultuur 44 Televisie Shot on Location, Muziektheater Guillaume Tell, Film Matterhorn, Kunst WassinkLundgren, Theater De samoerai
Dichters & Denkers
Gruwel, humor en mededogen bij Alexandr Poesjkin
62 Ed koch (1924-2013) De nooit onomstreden burgemeester van New York Mars van Grunsven
Columns ‘Beatrix en nagels knippen. Doet ze dat zelf? Waarschijnlijk niet’ 10 Media Chris van der Heijden 7 H.J.A. Hofland, 8 Economie Paul Tang, 51 Christiaan Weijts, 61 Perquin, 61 Opheffer
Rubrieken
5 Commentaar, 6 In de Wereld, 6 Joep Bertrams, 7 Bitcaves, 8 Anone, 9 Gorilla, 11 In Den Haag, 47 Kijken Rudi Fuchs, 59 Post, 60 Sciencepalooza, 60 Cryptogram
Omslag Callista Images / cultura / Corbis MRI scan
48 alexandr poesjkin Sana Valiulina 52 bernlef Maria Vlaar 53 susan sontag Xandra Schutte 54 katherine boo Lynn Berger 55 katie roiphe Nina Polak 57 dick van galen last Rob Hartmans
07.02.2013 De Groene Amsterdammer 3
Commentaar
Geef niet terug! Stel, vijf jaar geleden hebben kort na elkaar de energiecentrales van Nuon en Essent het begeven. Oorzaak: achterstallig onderhoud. Grote delen van Nederland zaten zonder stroom. Niet een paar uur, maar dagenlang. Industrieën moesten hun productie stilleggen. De schade voor de economie was enorm. Stel nu dat het afgelopen week opnieuw raak was geweest. Dat een kleiner energiebedrijf – zeg, Delta – zijn kapitaal in Spaanse golfresorts had geïnvesteerd in plaats van in haar kerntaak: energie leveren. En stel dat, om nieuwe blackouts te voorkomen, de overheid gedwongen was belastinggeld in de verwaarloosde energiecentrales te pompen. Hoe zou het Nederlandse publiek reageren? Zou het zich afvragen of een nieuwe ronde miljardensteun voor de energiesector werkelijk onvermijdelijk was? Waarom een cruciale nutsvoorziening als stroom überhaupt in handen is van onverantwoorde private partij en? Of zou het zich druk maken over de 375.000 euro plus maximaal dertig procent bonus die ceo Rob Frohn in 2012 opstreek? Dit is Nederland. Dus zelfs bij zo’n fictief voorbeeld (de energie bedrijven produceren op dit moment meer dan genoeg stroom, en er is altijd nog buitenlands aanbod) kun je je voorstellen dat het debat zich vernauwt tot het loonstrookje van de baas. Dat is precies wat er gebeurt sinds de allerminst fictieve blackout die de Nederlandse financiële sector vorige week vrijdag trof. Net als in 2008 heeft de Nederlandse overheid met publiek geld een falende bank van de ondergang moeten redden. Kosten: 3,7 miljard. In combinatie met miljardengaranties, mogelijke nieuwe bezuinigingen en daardoor extra economische krimp kan de uiteindelijke schade oplopen tot een veelvoud van dat bedrag. En wat doet de politiek? Die maakt zich boos over het salaris van de nieuwe topman van SNS Reaal (sp) of pleit voor het terughalen
van onterecht uitgekeerde bonussen (pvda). Jelle Brandt Corstius startte op internet een breed gedragen actie tegen de bonus van voormalig sns-topman Sjoerd van Keulen. Het motto: ‘Geef terug!’ Zijn motivatie zegt alles: ‘Het probleem met het financiële systeem is dat iedereen weet dat het verrot is, maar dat de problemen misschien wel te ingewikkeld zijn om te begrijpen (…) Dus laten we beginnen met concretere doelen. Die zijn beter te begrijpen, en beter te bereiken.’ ‘Beter te bereiken’, dat klopt. Maar Brandt Corstius vergeet de reden daarvan te vermelden: de bonussen doen er niet toe. Die paar miljoen valt in het niet bij de miljarden die gemoeid zijn met het sns-drama. Ondertussen wordt de bankencrisis teruggebracht tot de politiek met een kleine ‘p’ van het Hollandse bonusmoralisme. Net als in 2008. Dat is om te huilen. Hét onderwerp waar het debat over zou moeten gaan, is Dit Nooit Meer. Er liggen voldoende alternatieven op tafel. Van de ‘interventiewet plus’ die minister Dijsselbloem voorstelt, tot de aanbeveling van de commissie-De Wit om nuts- en zakenactivi teiten bij banken te scheiden. En waarom niet de banken definitief in publieke handen houden, gezien het feit dat de overheid vroeg of laat tóch moet bijspringen? Het motto ligt al klaar: ‘Geef niet meer terug!’ Welke variant je ook wilt: praat erover, onderzoek de voor- en nadelen, kijk naar inspirerende en afschrikwekkende voorbeelden in het buitenland. Alles beter dan het machteloze bonusgeklets. Sinds vorige week is de Nederlandse staat eigenaar van de helft van ’s lands systeembanken. Dat is een unieke situatie. Niemand die kan ontkennen dat je daarin als boze burger of politieke partij veel méér in de melk te brokkelen hebt dan de bonus van Sjoerd van Keulen. Koen Haegens beeld milo
07.02.2013 De Groene Amsterdammer 5
In de Wereld Machiavelli een cynicus? Nee hoor, de leermeester van Lincoln
joep bertrams
Rome – Vijfhonderd jaar geleden schreef Niccolò Machiavelli zijn De heerser (Il Principe), de beroemdste politieke handleiding aller tijden. In 1513 was Machiavelli 44 jaar en uitgerangeerd als politicus. Zijn rol als secretaris van de Florentijnse Republiek was hem het jaar tevoren ontnomen, hij had in de gevangenis gezeten en was gemarteld, en hij was uit de gratie geraakt van de oppermachtige Medici-prinsen. De heerser was bedoeld als sollicitatiebrief, maar pakte uit als een boemerang. Machiavelli’s tips aan de Medici’s hoe de macht te behouden en je doelen te bereiken werden verontwaardigd afgedaan als abject cynisme, juist omdat hij de waarheid sprak. Wat bedekt moest blijven legde hij bloot en daar houden heersers niet van. Vijfhonderd jaar later is Machiavelli de trots van zijn land. Een enorme stroom aan symposia, tv-programma’s, artikelen, biografieën en een grote overzichtstentoonstelling herdenken De heerser en zijn auteur. De Italianen zijn zich er goed van bewust dat ‘machiavellisme’ of ‘machiavellistisch’ wereldwijd niet als een compliment geldt. Maar voor één keer is iedereen het erover eens dat dat berust op een misverstand. In de Italiaanse pers wordt hij van links tot rechts
geroemd als een goudeerlijk man en een briljant analyticus. Jammer dat we vandaag in Italië geen politici hebben die de lessen van Machiavelli in uitvoering kunnen brengen, is de algemene teneur. Dan zouden we er heel wat beter voorstaan dan nu. Wie Machiavelli’s lessen wél heel goed heeft gesnapt, was Abraham Lincoln, ook daar is men het van links tot rechts over eens. De Spielberg-film Lincoln draait sinds een paar weken in Italië en wordt steeds in verband gebracht met Machiavelli. De belangrijkste politieke les van Machiavelli – de mens is slecht, maar kan indien bekwaam gemanipuleerd toch het goede doen – is door Abraham Lincoln voorbeeldig in praktijk gebracht. Of Lincoln De heerser ook heeft gelezen is niet bekend, maar hij was een natuurlijke machiavellist, die met een van de meest ingewikkelde politieke schaakspelen die ooit zijn gespeeld iets onmogelijks voor elkaar heeft gekregen: afschaffing van de slavernij. De weg tussen droom en daad, die Lincoln met zijn leven heeft bekocht, daar gaat het om. De les van Machiavelli, zeggen de Italianen vandaag trots. De erkenning dat er in eigen land geen grootheden van dit kaliber zijn geweest, is voor Italianen een bijzondere daad van nederigheid. Maar ze hadden tenminste Machiavelli. Anne Branbergen
6 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
Cambodjaanse koning Sihanouk aanbeden als godheid Phnom Penh – Na vier dagen van ceremonies is in Cambodja koning-vader Norodom Sihanouk gecremeerd. Honderdduizenden mensen reisden af naar Phnom Penh om afscheid te nemen van een man die door velen werd aanbeden als een god, maar verre van heilig was. ‘Dit is het einde van een tijdperk’, zegt Srey Sopha. ‘Dat stemt me verdrietig. Maar wat ben ik er trots op dat de wereld nog één keer kon zien wat voor een geweldige koning Sihanouk was.’ De 43-jarige vrouw heeft zojuist bij de begrafenisstoet gestaan om afscheid te nemen van de man die veel Cambodjanen als een tweede vader beschouwen. Sihanouk overleed op 15 oktober. Maar omdat tradities in Cambodja nu eenmaal voorschrijven dat het lichaam van de koning pas op de honderdste dag na zijn dood gecremeerd mag worden, moest de crematie wachten tot afgelopen maandag. Tijdens de parade, waarvoor drie dagen was uitgetrokken en die eindigde met een tocht van de met goud bedekte doodskist van de koning naar het paleis, liepen de emoties hoog op. Een politieman vergat zelfs dat hij was ingehuurd om de orde te bewaren. Bij het zien van de kist viel hij op zijn knieën en sloeg de handen voor de ogen. Want de liefde voor Sihanouk was groot. Toch was hij verre van heilig, aldus Lao Mong Hay. De politiek analist begrijpt de liefde, maar niet dat de mensen zich alleen maar de goede dingen van Sihanouk willen herinneren. Want wat besprak de koning in de vroege jaren zeventig met Pol Pot, de leider van de Rode Khmer, die Cambodja in diepe ellende zou storten? ‘Als je weet dat je vader een misdaad heeft begaan, dan hoef je dat toch niet te verzwijgen? We weten dat Sihanouk betrokken was bij de machtsovername van de Rode Khmer, maar hij was woedend toen ik voorstelde dat hij daarover in de rechtbank de waarheid zou vertellen. Hij beriep zich op zijn immuniteit en zette mij op een lijst met zijn ergste vijanden.’ De meeste Cambodjanen kijken liever met een nostalgische blik terug op het leven van Sihanouk. ‘Hij bracht ons vrede en wijsheid’, zegt Moul Sotaea, een 43-jarige manager. ‘Ik hoop dat de overheid het land net zo zal regeren als Sihanouk heeft gedaan. Dan ziet onze toekomst er goed uit.’ ‘Hij was de echte leider van het volk’, vindt ook Lao Mong Hay. ‘Maar hij heeft een grote fout gemaakt en dat is een zwarte smet op onze geschiedenis.’ Ate Hoekstra
Nog niet zijn we bekomen van het debacle met de Fyra of daar wordt een grote bank, SNS Reaal genationaliseerd, wat de belastingbetaler 3,7 miljard euro zal kosten. In NRC Handelsblad van 1 februari staat een beknopte reconstructie van deze catastrofe, een relaas van overspannen optimisme, ondeskundigheid, list en bedrog, waardoor je de indruk krijgt dat je de samenvatting van een televisieserie leest. Toch lijkt het nog betrekkelijk goed af te lopen. Minister Dijsselbloem spreekt binnen het kader van de geloofwaardigheid geruststellende woorden. Hij drukt zich begrijpelijk uit, hij begint niet om de haverklap te lachen en hij heeft een onberispelijk politiek verleden. Gaat u maar rustig slapen, zei premier Colijn op 11 maart 1936, toen de nazi’s het Rijnland hadden bezet en Nederland zich koesterde in zijn neutraliteit. Het zal me benieuwen wanneer we horen dat bij de Joint Strike Fighter de nieuwste kinderziekten zijn ontdekt zodat we nog even moeten wachten voor we met dit hyperwapen de volgende oorlog kunnen winnen. Maar intussen is in ieder geval onze werkgelegenheid weer gered. Met onze democratie gaat het
geweldig goed, stelde het CBS vorige week vast. Bijna vier op de vijf kiezers zijn ‘tamelijk’ tot ‘zeer tevreden’. In de daaraan voorafgaande week was de jaarlijkse bijeenkomst van het Work Economic Forum in Davos. Ter gelegenheid daarvan is door het Amerikaanse pr-bureau Edelman (met een vestiging aan de Zuidas) een rapport over de hier heersende verhoudingen gepubliceerd. Van alle Nederlanders denkt 94 procent dat onze politici van tijd tot tijd of habitueel tegen het volk liegen, negentig procent gelooft dat bedrijfsbestuurders hetzelfde doen. In feite wordt in dit land geen enkele instantie nog voor honderd procent vertrouwd. Kijk naar de ziekenhuizen, de woningbouwcorporaties. De media wekken diepe achterdocht. Alleen sommige kranten kunnen er nog mee door. Ook organisaties zonder winstoogmerk, het Rode Kruis, Greenpeace, Amnesty delen volgens het rapport van Edelman mee in het grote wantrouwen. En raadpleeg de digitale stem des volks, op de websites. Het weerbericht van het KNMI bevat allerlei onzin. Code Oranje, laat me niet lachen! En de nationale opinieonderzoeker Maurice de Hond is een prutser. Wielrenners? Grote bedriegers, tot ze hun onschuld hebben bewezen. En nu ook de voetballers! Het is geleidelijk gekomen, we zijn eraan gewend geraakt, maar in feite wordt Nederland getroffen door een diepe vertrouwenscrisis. In tijden
Mexico zet dictator van bevriende mogendheid in de kelder Mexico-Stad – Een beetje stiekem ging het wel. In het holst van de nacht vormden zo’n tweehonderd ME’ers een grote kring en verborgen achter hoge zwarte doeken hun werkzaamheden. De bedoeling was dat niemand het inpakken en verwijderen van het standbeeld zou filmen of fotograferen, om geen onnodige internationale wrijving te veroorzaken. Een kraan tilde het bronzen gevaarte op een vrachtwagen, die het snel vervoerde naar de kelders van het ministerie van Stadsontwikkeling in een verre buitenwijk. Bijna even stiekem was de 3,5 meter hoge bronzen versie van Heidar Alijev een klein half jaar geleden gearriveerd op de toplocatie in Mexico-Stad. Wie? Alijev? Standbeelden van helden te over hier, maar van Alijev had geen Mexicaan gehoord. Omdat ook diens vaderland Azerbeidzjan niet echt bellen deed rinkelen, was er voor de zekerheid een enorme kaart van het land achter het beeld geplaatst. Niemand kon
van voorspoed kan een samenleving zich dat misschien nog veroorloven. Maar nu gaat de gestage afkalving van het vertrouwen gepaard met een crisis die al een jaar of vijf voortwoekert en waarvoor kennelijk niemand een oplossing weet. Therapeuten en kwakzalvers verdringen elkaar. Europa heeft het gedaan, we draaien voor die luie Grieken op, we moeten uit de euro! Verder bezuinigen. Nee, juist meer uitgeven, de economie stimuleren! Knoop er een touw aan vast. Intussen zijn er wel een paar verifieerbare zekerheden. De pensioenen worden verlaagd, de pensioen Geen enkele gerechtigde instantie leeftijd wordt wordt verhoogd, de wernog voor keloosheid blijft honderd stijgen, de kosten procent van levensonvertrouwd derhoud worden hoger, het bruto binnenlands product blijft krimpen en hetzelfde geldt voor de consumptieve bestedingen. Dat is niet alleen in Nederland het geval. In vrijwel de hele westelijke wereld zien we dezelfde verschijnselen. De derde recessie is feitelijk in 2009 begonnen. Dat is het grote economische probleem, en daaruit volgt de politieke vraag. Hoe zullen de massa’s zich deze keer onder de economische uitzichtloosheid gedragen terwijl, zoals uit recente cijfers blijkt, ze het vertrouwen in de politieke klasse en het economi-
sche leiderschap nagenoeg hebben verloren? Hoe reageert een moderne massa die zich in het nauw gebracht voelt? We hebben wel historische ervaring. Het Jordaanoproer brak uit op 4 juli 1934 toen twaalf procent van de beroepsbevolking uitzichtloos zonder werk was. Een proletarische opstand. Op 14 juni 1966 hadden we het bouwvakkersoproer, ook bekend als de Telegraafrellen, met grootscheepse geweldpleging. Boze arbeiders met de hartelijke steun van provo’s en geestverwanten. Op 30 april 1980, de kroning van Beatrix, begon de stadsoorlog die het centrum van Amsterdam in een slagveld veranderde. Krakers en autonomen hadden de hoofdrol. De tijd van deze soorten verzet is voorbij. De samenleving die nu het slachtoffer wordt van verarming en bedrog door de overheden, bankiers, deskundigen, met als handlangers veel media, is in hoge mate gedepolitiseerd. Zeker in de afgelopen kwart eeuw heeft het consumentisme de politieke solidariteit aangetast, en waarschijnlijk ook andere vormen van saamhorigheid. De massa der ontevredenen is gefragmentariseerd maar niet minder getergd. Daardoor groeit de kans op een uitbarsting van verzet. Misschien is het wachten op een aanleiding. De gemeenplaats zegt dat het geduld uitgeput raakt. Dat is nu weer de waarheid. En de uitbarsting komt altijd als een verrassing.
Belastingontwijking Amerikaanse multinationals boeken een groot deel van hun overzeese winst in brievenbusfirma’s in vijf kleine belastingparadijzen.
Personeel 4%
Investering 7%
$ 535.8 miljard $ 402.2 miljard 57% van totale overzeese winst
Bron: Congressional Research Service
43% van totale overzeese winst Bermuda, Ierland, Luxemburg, Nederland & Zwitserland
BITCAVES
H.J.A. Hofland De ontplofbare samenleving
07.02.2013 De Groene Amsterdammer 7
Economie Paul Tang Topinkomens De ongelukken waren niet te vermijden en werden voorzien. Op een en dezelfde dag kwam SNS Reaal in staatshanden en werden de kortingen op veel pensioenen definitief. Het was een zwarte, sombere dag voor de financiële sector. Voor de politiek boden de gebeurtenissen geen ruimte voor brede bespiegelingen maar aanleiding voor diepe emoties. Dat is toch vooral om duidelijk te maken dat politici een zeker zo grote afkeer van banken en bankiers hebben als de kiezers. Mark Rutte maakte duidelijk met grootst mogelijke tegenzin SNS Reaal in staatshanden te nemen; een deel van de oppositie stortte zich op het salaris van de nieuwe topman Gerard van Olphen: idioot, krankzinnig, onbegrijpelijk, onacceptabel. Toch gaat de beloning van Van Olphen tegen de trend van stijgende topinkomens in. Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig, met de entree van yuppies, is die trend ingezet. Volkskrant-journalisten Pieter Klok en Xander van Uffelen hebben ooit becijferd dat de verhouding tussen de bestuurdersbeloning en het modaal salaris in twintig jaar tijd is verdubbeld. De topbestuurder verdiende
zestien keer meer dan Jan Modaal in 1985, en 32 keer meer in 2005. Voor de trend van stijgende topinkomens worden verschillende redenen aangevoerd. Zo zou een reden zijn dat de markt voor topbestuurders internationaal en concurrerend geworden is. ‘If you pay peanuts, you get monkeys.’ Dit sluit aan bij de praktijk dat de commissarissen zich graag laten voorliegen door beloningsadviseurs als Hay, die de beloningen bij een bedrijf ijken aan die bij vergelijkbare, vaak concurrerende bedrijven in binnen- en buitenland. Maar deze markt faalt in alle opzichten. Eén indicatie is dat naar schatting slechts zo’n acht procent van de topverdieners bij Nederlandse bedrijven een buitenlandse nationaliteit heeft. Een andere indicatie is het grote verschil in beloningen tussen landen. Kortom, de vergelijking van Hay en andere beloningsadviseurs is duurbetaald maar irrelevant. Internationalisering is op andere manieren wél een reden voor de trend van stijgende topinkomens. Ten eerste zijn bedrijven steeds groter geworden, vaak door internationale overnames en fusies. Bij grotere verantwoordelijkheden passen hogere inkomens. Groei in bedrijfsomvang verklaart inderdaad de trend van stijgende topinkomens, maar slechts gedeeltelijk. Ten tweede zijn de normen aan de top veranderd en internationaler geworden. De Nederlandse bestuurders willen niet onderdoen
voor hun tegenhangers in binnen- en buitenland, aangespoord door de vergelijking van Hay en andere belo ningsadviseurs. Ze willen graag ‘one of the guys’ zijn en dat wordt toegestaan door de ‘old boys’. Dat heeft geleid tot haasje-over: de bestuurders kijken naar elkaar, en dus niet naar hun verhouding tot de werknemers. Haasje-over is niet los te zien van internationalisering en schaalvergroting in het bedrijfsleven. De band tussen bedrijven, bestuurders en werknemers is losser geworden. De vakbeweging is te verzwakt om tegenwicht te bieden. Zou nationalisatie Van Olphen van ABN en SNS verdient Reaal niet helpen beduidend om de trend van minder dan stijgende inko de vorige mens te keren, in topmannen elk geval voor van bij SNS oorsprong Nederlandse bedrijven? Het inkomen van Zalm en Van Olphen drukt het gemiddelde, en is bovendien vast zoals bij de meeste werknemers. Jan Tinbergen heeft de nadruk gelegd op het verschil tussen de hoogste en laagste inkomens in een bedrijf. Een te groot verschil zou slecht uitpakken voor een bedrijf (en voor een land) doordat de verhoudingen verzuren en een contraproductief effect resulteren. Voor de verhouding tussen hoogste en laagste inkomens zou een factor vijf de grens zijn. Dit
is de Tinbergen-norm geworden. Het moge duidelijk zijn dat de trendmatige ongelijkheid zich aan deze norm heeft onttrokken. De norm is aangepast en vooral opgerekt. Diederik Samsom heeft als Kamerlid de grens bij tien gelegd. De vakbond heeft geen bezwaar tegen de beloning van de nieuwe topman bij SNS. De Balkenende-norm lijkt meer impact te hebben dan de Tinbergennorm. De hoogste inkomens in de publieke en semi-publieke sector worden tegen deze norm beoordeeld. De suggestie van oppositiepartijen als PVV en SP is om Gerard van Olphen aan de Balkenende-norm te houden, nu SNS Reaal in handen van de staat is gevallen. Maar goed, het lijkt niet de bedoeling van het kabinet om voor altijd en eeuwig de enige aandeelhouder van dit bedrijf te blijven. Bovendien, bij alle staatsbedrijven verdienen de topbestuurders meer dan de minister-president. Als we niet meer dan de MP willen betalen, dan moet je geen bedrijven in staatshanden willen hebben. Het zijn en blijven bedrijven. Gerard van Olphen verdient bedui dend minder dan de vorige topmannen bij SNS Reaal, verdient beduidend minder dan in zijn vorige baan, en krijgt een vast inkomen. Dit past bepaald niet in het stereotiepe beeld van de bankier. Het zou mij niet verbazen als hij het geluk bij het ongeluk blijkt te zijn.
echt uitleggen wat de bronzen man in de leunstoel hier deed. Zeker was dat de ambassade van Azerbeidzjan vier miljoen euro betaalde voor de herinrichting van het parkje, aan de voornaamste avenue van Mexico-Stad, en het plaatsen van het beeld in het hart daarvan. Het duurde dan ook even voor buurtbewoners gingen wroeten en verbazingwekkende informatie vonden. Heidar Alijev was de man die ruim dertig jaar lang met ijzeren hand Azerbeidzjan controleerde, eerst als communistisch dictator van de sovjetrepubliek, en later als ‘gekozen’ president. Een voormalige kgbgeneraal die weinig op had met mensenrechten en die schatrijk werd dankzij allianties met de plaatselijk maffia’s. In 1982 benoemde sovjetleider Andropov hem als lid van het Politburo, en tot eerste vicevoorzitter van de ministerraad van de SovjetUnie. In 1987 dwong Gorbatsjov hem tot aftreden wegens corruptie. De val van het communisme maakte geen einde aan de almacht van Alijev. En toen hij in 2003 door ziekte gedwongen moest opstappen, benoemde hij zijn zoon Ilham als opvolger. Op 8 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
zijn beurt wilde die graag de grootsheid van zijn vader uitdragen en zo bijdragen aan de vriendschap tussen de volken in Mexico en Azer beidzjan. Het bestuur van Mexico-Stad, dat graag een reputatie van modern, democratisch en progressief hooghoudt, kon de opgedoken informatie over Alijev niet negeren. Vandaar dat de bronzen dictator is afgevoerd naar een troosteloze kelder. De ambassadeur van Azerbeidzjan dreigde vergeefs dat de verwijdering gevolgen kan hebben voor de relaties tussen beide landen, want ‘het volk van Azerbeidzjan begrijpt die beslissing niet’. Nu stelt hij voor ergens anders in de stad een overdekte verblijfplaats voor het standbeeld te creëren onder de noemer Huis van Cultuur. Cees Zoon
Armen kraken Braziliaans museum voor democratie São Paulo – Een rode vlag wappert boven in het gebouw, waarvan alleen de façade nog enige allure vertoont. Op het spandoek staat geschreven ‘Wij geven nooit op’. Links en rechts zijn de buurpanden al ingestort. Achter de grote deur klinkt babygehuil. De gemeente spijkerde er een bordje op met een internetlink naar de plannen voor de wijk Luz, in het oude, verlopen centrum van São Paulo. Tachtig families trokken begin januari via de achterkant het voormalige hotel in. Een schijnbeweging aan de voorkant had de guardia civil, die op vijftig meter afstand haar hoofdkwartier heeft, afgeleid. Nelson de Cruz Souza, leider van de beweging voor huisvesting in het centrum: ‘We wisten niet dat het om de plek ging die de vorige burgemeester aan het Instituut Lula (van ex-president Luiz Inácio Lula da Silva) heeft geschonken om er een museum voor de democratie op te richten. Dat heeft de bezetting alleen maar mooier gemaakt.’ Nelson is sinds de jaren negentig actief in de beweging voor huisvesting, toen iemand hem als zwerver vroeg om mee te doen aan een bezetting. Momenteel zijn 31 gebouwen in het centrum gekraakt. In het vroegere hotel zitten een paar families verspreid op matrassen. Het ruikt er naar schoonmaakmiddel. Het is rustig, want de meeste mensen zijn aan het werk. Nelson: ‘Volgens de plannen die de vorige burgemeester voor deze wijk bedacht – het project Nova Luz – wordt het hier een wijk voor de rijken. De armen worden verdreven naar de periferie. Maar hier, in het centrum van de stad, is werk te vinden. Die vrouw daar bijvoorbeeld, zij woonde in een buitenwijk en heeft zich maandag bij ons aan gesloten. Dinsdag vond ze al werk. Ze hoeft geen uren meer in de bus te zitten. Ze gaat nu lopend naar haar werk.’ Het wachten is op een reactie van de nieuwe burgemeester, Fernando Haddad, ex-minister
van Onderwijs, die door ex-president Lula naar voren is geschoven en deze maand is begonnen. Hij heeft 55.000 nieuwe sociale woningen toegezegd. De vraag is wáár. In het oude centrum van São Paulo staan 290.000 woningen leeg en 130.000 gezinnen zoeken een huis. Maar de huren zijn schrikbarend hoog. Voor een louche kamertje zonder badkamer wordt rustig driehonderd euro gevraagd. Nelson: ‘Als de gezinnen toegang krijgen tot een betaalbare, centraal gelegen woning, goed onderwijs en gezondheidszorg, dan mag het Instituut Lula hier het museum voor de democratie inrichten.’ Stijntje Blankendaal
Turkse bouwdrift laat zich niet afschrikken door leegstand Istanbul – De Turkse grond heeft meer te bieden dan hazelnoten, watermeloenen en pistachenoten. Overal in het land komen er duizenden nieuwe flats bij, in Istanbul verrijzen vele trotse wolkenkrabbers. In alle ijver hebben de Turken de afgelopen jaren doorgebouwd. Want de rijker wordende Turken zouden het verdienen om in mooiere huizen te leven. En nu diezelfde Turken de miljoenen gloednieuwe woningen niet betrekken, rijst de
vraag: hebben de Turken dan toch niet genoeg geld om met z’n miljoenen tegelijk te verhuizen naar de flats die al zo lang leegstaan? Nog nooit is de bouwgekte zo immens geweest in Turkije. De particuliere bouwers en het staatsbedrijf Toki hebben in de afgelopen negen jaren meer dan zes miljoen nieuwe woningen geleverd. Vierenhalf miljoen van deze huizen wist men te verkopen, de overige anderhalf miljoen wachten nog op klanten. Grote, bekende bouwbedrijven als Fi Yapi zijn reeds omgevallen. Andere luiden de alarmbel. Maar ondanks de verontrustende berichten over de bouwmarkt en het beangstigende voorbeeld van Spanje deinst de Turkse regering niet terug. Plannen liggen klaar om in verband met het aardbevingsgevaar en de slechte toestand van de oude huizen nog eens zes miljoen woningen uit de grond te stampen. Gaat deze bouwdrift de stabiele Turkse economie van de laatste jaren in gevaar brengen? De banken hebben van het bedrag van 44 miljard dollar dat ze aan bouwers hebben geleend in ieder geval twee miljard nooit meer teruggezien. Was in 2011 het aantal leners die niet terugbetaalden 8,5 procent, in 2012 was dat gestegen tot veertien procent. Maar de regerende AK Partij blijft gas geven. De populariteit van de regeringspartij en van premier Erdogan hangt namelijk nauw samen met het tempo van de
07.02.2013 De Groene Amsterdammer 9
Media Chris van der Heijden Bea als bloemkool ‘Kunnen we niet iets originelers verzinnen?’ Die vraag zal in komende weken door heel wat redactieruimtes gaan. Want overal zullen hele en halve redacties bij elkaar zitten om te bedenken ‘wat te doen met Beatrix’. Een leuke serie portretten van jong tot oud met onderschrift? Doet iedereen. Een levensverhaal? Al duizend keer gedaan. Een levensschets aan de hand van mensen die haar goed gekend hebben? Niets nieuws, bovendien praat niemand. Beatrix in de lijn van de ontwikkeling van de koninklijke monarchie? Doet NRC al. Terug naar haar eerste schooltje? En dan? Lage Vuursche? Niets dan bomen. Dertig jaar geleden, aan de vooravond van de opmars van de zachte journalistiek, schreef de man die getooid is met de magische titel ‘bladendokter’, Rob van Vuure, in zijn boek Van Superkrent tot Taanmoment een hoofdstuk over 35 manieren om over boerenkool te schrijven. Onder die suggesties staan vreemde zaken als ‘de boerenkool-korte-verhalen-
wedstrijd’ en ‘de boerenkool 06-lijn’ maar ook voor de hand liggende als ‘driesterrenkoks en hun boerenkool’ of de ‘boerenkool-restaurant-test’. De gedachte achter deze serieuze Spielerei mag duidelijk zijn: je kunt over alles duizend-en-één dingen bedenken, zelfs over boerenkool. Je hoeft niets anders dan de invalshoek te veranderen. Omdraaien, op z’n kop zetten, door elkaar schudden, achterstevoren, er zijn duizend trucs om iets te doen met de gebruikelijke manier van kijken. Je moet durven. Je moet de doelgroep kennen. Maar je moet je vooral realiseren dat alles staat en valt met ‘de invalshoek’. ‘De bladenmakerstechniek “invalshoek” is onmisbaar geworden door het niet kunnen voldoen aan de urgentie van de actualiteit’, schrijft Van Vuure. ‘Er moet dus een andere urgentie bedacht worden, ook al omdat x verscheidene keren iets aan hetzelfde onderwerp moet worden gedaan. Saaie bladen blijken vaak bladen zonder invalshoeken te zijn.’ Beatrix dan maar zien als boerenof, wat leuker klinkt, bloemkool? Ook dat is nog niet zo eenvoudig. Zo duikt bijvoorbeeld de vraag op of je zomaar alles mag schrijven of verbeelden? Bestaat er in onze wereld nog zoiets als majesteitsschennis? Het antwoord is dubbel. Formeel gelden altijd nog de wetsartikelen 111, 112 en 113 uit het uit 1881 daterende Wetboek van Strafrecht. Daarin staat onder
economische groei. En de motor van deze groei is de bouwsector. Om een impuls te geven aan de bouw heeft het Turkse parlement vorig jaar een wet aangenomen die alle belemmeringen voor de verkoop aan buitenlanders heeft weggenomen. Maar noch de Turken noch de buitenlanders laten zich lokken naar de nieuwe wooncomplexen waar ruime woningen, zwembaden, speeltuinen en veel mooi groen staan te wachten. Vooralsnog zitten veruit de meeste Turken achter de ramen van hun krakkemikkige huizen verbaasd naar de wolkenkrabbers te kijken, de ene nog hoger dan de andere. Erdal Balci
Britse vleermuizen, Brusselse richtlijnen en een schuur Londen – In This Lime-tree Bower my Prison dichtte Samuel Taylor Coleridge over de invallende duisternis en vleermuizen die voorbij schieten. Het is een scène die zijn achter-achter-achter-achter-achterneef Nicholas Coleridge, schrijver en Condé Nast-topman, 10 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
meer (111) dat ‘opzettelijke belediging van de Koning wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie [max. 19.500 euro]’. In de praktijk komen veroordelingen echter nog maar zelden voor – hoewel er ten aanzien van Beatrix wel een paar gevallen bekend zijn, met als laatste de veroordeling tot een boete van vierhonderd euro van een man die Beatrix tijdens een ruzie met een stel agenten een hoer had genoemd en uitschreeuwde welke seksuele handelingen hij met haar zou bedrijven. Maar ja, welke majesteitsschennende ‘Er invalshoeken wordt kunnen zo verrasvaak send zijn dat je wel beweerd lezers of kijkers dat de trekt en geen Koningin gedonder krijgt? rookt’ Eenieder kan wel wat vunzigheden bedenken maar die leveren welhaast zeker niets op. Alledaagsheden dan. Op zich zit daar voor sommige bladen en kranten potentieel wel aardige kopij onder, denk ik. Beatrix en nagels knippen. Doet ze dat zelf? Waarschijnlijk niet. Wie dan wel? Hoe vaak? En gaan de nagels gewoon de vuilnisbak in? Idem dito wat betreft het Koninklijk Haar. Hoe gaat het trouwens überhaupt met Koninklijk Afval? Verdwijnt dat gewoon in de nationale hoop of wordt
wel zou aanspreken, ware het niet dat diens liefde voor vleermuizen danig is bekoeld. Dat is niet de schuld van de arme diertjes, zo bleek uit een tragikomisch relaas in The Daily Telegraph. Bij de boerderij van Coleridge op het platteland van Worcestershire staat een monumentale schuur, gebouwd in de Middeleeuwen en gerenoveerd in Victoriaanse tijden. De 55-jarige publicist deed wat iedere eilandbewoner tegenwoordig doet: er een Do-It-Yourself-project van maken. Er gaat geen televisieavond voorbij zonder klussende Britten. Hij vroeg bij de gemeente een bouwvergunning aan, het startschot van een vier jaar durend – en tienduizend pond kostend – gevecht met de vleermuizenbureaucratie. Het begon met een anoniem telefoontje van een beunhaas die voor vierhonderd pond de schuur vleermuisvrij wilde maken. Coleridge weigerde, een fout die hem duur zou komen te staan. Hij wist niet dat hij misschien een European Protected Species Mitigation Licence nodig zou hebben. Een Europese richtlijn, door de Britse overheid zoals gewoonlijk fanatiek uitgevoerd. Al snel arriveerde de eerste vleermuizeninspecteur. Op het eerste gezicht leken
het zorgvuldig opgeruimd? En nu ik het er toch over heb: loopt de afvoer van Noordeinde gewoon in het Haags riool of is er een Koninklijk Kanaal? Zo ja, waar loopt dat heen? Boeiender misschien is de vraag of Beatrix rookt en (veel) drinkt. Het is weliswaar een onderwerp dat regelmatig opduikt maar iedere keer toch weer spannend lijkt, te meer omdat de RVD het ontkent. ‘Er wordt vaak beweerd dat de Koningin rookt’, staat op de website van het Koninklijk Huis bij veelgestelde vragen. Antwoord: ‘Nee. De Koningin is ruim 40 jaar geleden gestopt met roken.’ Maar er zijn nogal wat kenners die die ontkenning ontkennen, Tomas Ross bijvoorbeeld en Edwin de Roy van Zuydewijn. Vandaar dat eerstgenoemde de koningin in de dramaserie van vorig jaar flink liet roken – en nog zuipen en een pruik dragen ook. Waar? Niet waar? En is het sop de bloemkool waard? Vroeger was het bij Engelse vrienden heel gewoon te vragen: ‘How is your royalty?’ Ik vond dat altijd een buitengewoon vreemde vraag, had geen idee en antwoordde: ken die mensen niet. Dat vonden die vrienden weer vreemd. Het koningshuis was familie en over familie praat je. Door de overmacht van de zachte journalistiek is dat in Nederland tegenwoordig net zo. De koningin hoort erbij: bloemkool. Nu nog bedenken wat je daar allemaal mee kunt doen. Een fles wijn voor het beste idee.
er geen vleermuizen te zijn. Daarom moest er geavanceerde apparatuur worden geïnstalleerd om gedurende de vier jaargetijden na te gaan of er écht nooit een vleermuis komt. En, jawel, de Bat Echolocation Call Analysis wees uit dat er in de avond van 17 september 2009 een hoefijzerneus binnen was geweest. Dit leidde tot een komen en gaan van vleermuisadviseurs die dikke rapporten opstelden en maar liefst 25 pond per verzonden e-mail in rekening brachten. ‘Brussel’ bleek werk te hebben verschaft aan duizenden ‘bat consultants’, met dure titels. Uiteindelijk mocht de verbouwing beginnen, op voorwaarde dat er een aparte ruimte voor vleermuizen werd ingericht. Tevens moet Coleridge het vleermuizendossier, 114 pagina’s dik, negen jaar lang bij de hand houden. Immers, gedurende die tijd zullen de vleermuizendeskundigen regelmatig langskomen – 329 pond per bezoek – om te zien hoe de beestjes het maken. Om dit soort bureaucratie te voorkomen huren steeds meer mensen die een oud pand willen herstellen de vleermuisuitroeiers in. Zo sorteert de richtlijn precies het averechtse effect. Patrick van IJzendoorn
In Den Haag Wrang
Dat de staat 3,7 miljard moet ophoesten voor de nationalisering van een bank ondergraaft de solidariteit in de samenleving. De Kamer moet verantwoording afdwingen bij SNS en DNB. Door Aukje van Roessel Beeld Milo
En weer stond de politiek, net als in 2008 bij Fortis en ABN Amro, voor het blok. Een grote bank om laten vallen kan niet vanwege de chaos die dat zou veroorzaken. Dus moet de belastingbetaler opnieuw opdraaien voor het falend beleid bij een bank, nu SNS Reaal, en het wederom falend toezicht van De Nederlandsche Bank (dnb). Dat de 3,7 miljard euro kostende nationalisatie van sns kwam in de week waarin pvda-minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken naar de Tweede Kamer werd geroepen vanwege de tegenvallende lonen en pensioenen van menige Nederlander in de eerste maand van het nieuwe jaar maakt de reddingsoperatie des te wranger. Want dat tegenvallende loonstrookje hangt direct samen met de forse bezuinigingen van de overheid als gevolg van een hoge staatsschuld. Die schuld gaat nu, met dank aan SNS Reaal, weer omhoog. Het debat met Asscher ging over de vraag of de pijn in de portemonnee eerlijk is verdeeld. Een terechte vraag als een kabinet zegt eerlijk te willen delen. Maar van het Kamerdebat kreeg je een wrange smaak in de mond. Alle ouderen, een steeds groter wordende groep en dus electoraal interessant, waren ineens zielig voor oppositiepartijen als 50-plus, sp en pvv. Die versterkten ermee de toch al smeulende generatiestrijd die te ontwaren valt in menige Haagse discussie. Die generatiestrijd is inmiddels een gevaar aan het worden voor de solidariteit in de samenleving. Als de sp, die in haar eigen verkiezingsprogramma vermogende ouderen ook stevig had willen laten meebetalen aan de zorg, het kabinet het verwijt maakt dat het alle ouderen onevenredig hard pakt, is dat niet alleen ongeloofwaardig, maar voedt het die generatiestrijd. Een partij als 50-plus, die zich alleen maar richt op ouderen en zichzelf in de electorale voet zou schieten als ze genuanceerd over die groep zou praten, gooit eveneens olie op het vuur. De generatiestrijd zal ook oplaaien als Asscher later dit jaar komt met zijn voorstellen het ontslagrecht te versoepelen en de WW te versoberen. Rechten van ouderen en hun slechte positie op de arbeidsmarkt als ze eenmaal ontslagen zijn, staan dan tegenover kansen voor jongeren. Door de nationalisatie van SNS Reaal kunnen die discussies over het eerlijk verdelen van de pijn van deze crisis verder verharden. Want de grote, toch al politiek gevoelige vraag is nu of die miljardenoperatie gecombineerd met de tegenvallende economische groei zal leiden tot nieuwe bezuinigingen. Dat kan de verhoudingen tussen de regeringspartijen vvd en pvda op scherp zetten. De liberalen hechten aan de in Europa afgesproken normen voor staatsschuld en financieringstekort; de sociaal-democraten zijn geneigd daar soepeler mee om te gaan. De steeds pregnanter wordende vraag is: waar wordt bezuinigen oorzaak van meer malaise in plaats van de oplossing voor het probleem? De pvda zal bij die discussie de hete adem van de sp in de nek voelen. Die partij noemt het vasthouden aan de norm van het financierings-
tekort nu al het verraad van de pvda. Ook het cda heeft kritiek, op zowel pvda als vvd, maar bij de sociaal-democratische achterban zal die kritiek meer pijn doen. De christen-democraten willen weliswaar vasthouden aan de normen voor staatsschuld en -tekort en bevorderden met hun eigen verkiezingsprogramma de werkgelegenheid niet, inmiddels vinden ze dat het kabinet te weinig doet om de stijgende werkloosheid te keren. De nationalisatie van sns kwam daags nadat pvda-staatssecretaris Wilma Mansveld van Infrastructuur en Milieu zich in de Kamer moest verantwoorden omdat een kritisch inspectierapport over de risico’s voor de veiligheid op het spoor maanden was blijven liggen op het departement. Terecht dat Mansveld zich moest verantwoorden, ook al zat ze er pas een paar maanden. Wrang is daarom ook dat de vrijdag teruggetreden ceo van SNS Reaal, Ronald Latenstein van Voorst, zich niet publiekelijk hoeft te verantwoorden voor de blunders van de bank waar de belastingbetaler nu voor moet opdraaien. Latenstein was sinds 2009 ceo, zat al sinds 2002 in de raad van bestuur en heeft dus ook meebeslist over de aankoop van de vastgoedpoot die zijn bank tot de rand van de afgrond bracht. De Tweede Kamer kan Latenstein, of zijn voorganger Sjoerd van Keulen, alleen onder ede horen als opnieuw, net als na de vorige nationalisaties, een parlementaire enquête wordt opgetuigd. Dat is echter een tijdrovend middel. Een volledig nieuwe enquête zou ook niet zinvol zijn, want uitgerekend deze week stond pas het Kamerdebat gepland met minister Jeroen Dijsselbloem van Financiën over de uitkomsten van de vorige enquête naar de nationalisatie van banken. Maar daardoor hoeven de verantwoordelijken bij sns nu alleen met hun ontslag of helemaal niet te boeten voor het debacle. De door Kamerleden aangekondigde pogingen om bonussen terug te vorderen, zijn vrijwel zeker gedoemd te mislukken. Dat is een loze belofte, bedoeld om het electoraat op het moment dat de woede het grootst is te kalmeren. De Kamer zou zich daarom moeten bezinnen op een ander, dwingend middel om niet alleen toezichthouder dbn maar ook de sns-top toch in ieder geval publiekelijk verantwoording te laten afleggen. Interessante vragen genoeg. Hoe groot was bijvoorbeeld de lobby van de bankenwereld op de Interventiewet, ingesteld om in te kunnen grijpen als banken in problemen komen, maar die meteen de eerste keer niet bleek te werken? Dat de staat nu 3,7 miljard moet ophoesten, ondergraaft de solidariteit in de samenleving: de gevolgen ervan die tussen generaties, de oorzaak die tussen bankiers en burgers. Want de nationalisatie van sns is wederom voer voor de klacht dat topbankiers risico’s nemen waar ze zelf van profiteren als het goed gaat, maar die de gewone burgers in hun portemonnee treffen als het fout gaat. Dat klinkt populistisch, maar is in dit geval de wrange werkelijkheid. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 11
SNS Reaal
Anything goes De nationalisering van SNS Reaal laat zien hoe de trein van het vrije-marktdenken doordendert, zelfs na zijn evidente ontsporen. De overheid, die ooit een innovatieve rol speelde, beperkt zich al jaren tot ingrijpen achteraf. Een Werdegang van betaalbare verzekeringen tot golfresorts in Spanje. Door Joost Ramaer
Paul Dijkstra / Dijkstra BV / Nationaal Archief / Spaarnestad / HH
Amsterdam, 1986. Girotel van de Postbank
Hij nam in 1969 deel aan de Maagdenhuis bezetting en zong in die tijd in rockband The Free. Na zijn studie werd hij organisatie- adviseur, tien jaar lang, en vervolgens zakenbankier bij wat nu MeesPierson heet. Daar bleef hij bijna twee decennia, van 1981 tot 1999. Het laatste jaar als lid van de raad van bestuur, hetgeen zijn entree verklaart, eveneens in 1999, in de raad van bestuur van Fortis, destijds de moeder van MeesPierson. In 2002 had hij willen stoppen met werken, maar hij werd gevraagd als eerste man van SNS Reaal en dat leek hem ‘een leuke manier om zijn loopbaan af te sluiten.’ Dat zei hij later tegen het webplatform Managers Netwerk Nederland. Het cv van Sjoerd van Keulen kan model staan voor de Werdegang van de complete sociaal-democratische familie vanaf 1980. Van engagement tot onthechting. Van verheffing van de arbeider tot zelfverheffing. Van maakbare samenleving tot marktmechanisme. Van spaarbankboekjes en betaalbare verzekeringen voor vakbondsleden tot golfresorts in Spanje en The Wall langs de A2. Links activist ben je als je studeert; daarna volgt een carrière waarin anything goes. Of je nu werkt in de publieke sector, de private sector of het uitdijende niemandsland tussen die twee in, vorstelijke salarissen en bonussen ongeacht je prestaties spreken vanzelf. De nationalisering van SNS Reaal, ruim vijf jaar nadat de kredietcrisis zich eind 2007 begon af te tekenen, is niet het sluitstuk van die ontwikkeling. Hij laat juist zien hoe de trein van het vrije-marktdenken doordendert, ook na zijn evidente ontsporing. Zelfs in de financiële sector, die inmiddels vrij uitputtend heeft bewezen niet voor zichzelf te kunnen zorgen. Met zijn 66 jaar is Hans Verkoren even oud
12 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
als Sjoerd van Keulen. Ook zijn linkse roots heeft hij met hem gemeen: Verkoren is al lid van de Partij van de Arbeid sinds hij bij wijze van spreken kan lopen. Maar daar houden de overeenkomsten wel op. Op zijn 24ste werd Verkoren ambtenaar op Financiën. ‘Omdat ik als student ervaring had opgedaan bij banken moest ik voor mijn minister Kamervragen beantwoorden over de toekomst van Postgiro en Rijkspostspaarbank’, vertelt hij. Deze overheidsinstellingen dreigden te bezwijken aan hun eigen succes. De rps was opgericht in 1881 om ‘het sparen onder brede lagen van de bevolking te stimuleren’, de Postcheque- en Girodienst volgde in 1918 met het eerste landelijke girale betalingssysteem in Nederland. Evidente publieke belangen die de commerciële banken weigerden te dienen. Al hun aandacht ging naar hun klanten uit het bedrijfsleven. Rijkspostspaarbank en Postgiro hielden de handelsbanken een hinderlijk reflecterende spiegel voor. ‘De Postgiro kwam er vooral om de middenstanders tegemoet te komen’, aldus Verkoren. ‘Die wilden af van het gesjouw met baar geld.’ rps en pcgd opereerden beide onder de vleugels van het staatsbedrijf der ptt. ‘Giraal geld was een vorm van communicatie, net als post en telefoon.’ Na de nodige kinderziektes werd het een doorslaand succes. In 1931 telde de rps al 2,2 miljoen spaarrekeningen, en in de jaren vijftig hanteerde de Postgiro zelfs enkele jaren een ‘ledenstop’ omdat het technische apparaat, hoe efficiënt ook, niet nog meer girorekeningen aan kon. Een tweede innovatieve reuzensprong volgde tussen 1961 en 1963, toen de Postgiro als eerste computers inzette voor de automatisering van het betalingsverkeer. Het resultaat was de salarisrekening, die het wekelijkse loonzakje vol contanten overbodig maakte. Weer hadden de commerciële banken het nakijken. ‘Zij beschouwen de consument als een hinderlijke kostenpost’, zegt Verkoren. ‘Dat was toen zo, en dat is eigenlijk altijd zo gebleven.’ Pas vanaf 1967 volgden de andere banken met hun eigen salarisrekeningen. Maar Postgiro en rps hadden een luxe probleem: zij konden geen kant op met hun stuwmeren aan betaalgoeden. Als staats bedrijven waren zij aan strenge beperkingen onderworpen, en de commerciële banken lagen dwars bij iedere poging die te versoepelen. Noodgedwongen investeerden zij in de bouw van ziekenhuizen en goedkope volkswoningen. ‘Maar daarbij ging het om leningen waarvan de rente langdurig vastlag, terwijl de vergoeding op spaarrekeningen meeschommelde met de marktrente’, aldus Verkoren. Zo ontstond een zogenoemde mismatch tussen betaalde en ontvangen rente, een doodzonde in de financiering van een bank. Na veel politieke pijn en moeite mocht de rps uiteindelijk hypotheken gaan verkopen, waarvan de gemiddelde rentetermijnen meer in lijn lagen met de spaarrekeningen. ‘Heel conservatief, voor maximaal tachtig procent van de executiewaarde.’
In de rij voor het loket stortingen van de Rijkspostspaarbank, Haarlem, maart 1951
W.L. Stuifbergen / Nationaal Archief / Spaarnestad / HH
De lompheid van de NMB paste bij die van hun klanten, wier business zij kenden en begrepen
GER LOEFFEN / HH
Inmiddels was het linkse kabinet-Den Uyl aangetreden. Verkorens nieuwe minister Wim Duisenberg wilde meer: rps en pcgd als de innovatieve voorhoede die de commerciële banken scherp moest houden. ‘Concurrentiebevordering’ werd expliciet onderdeel van hun missie. Het kabinet sneuvelde voordat dit voorstel
wet had kunnen worden, en daarna draaide de politieke wind. ‘Onno Ruding op Financiën en Neelie Kroes op Verkeer en Waterstaat, die verantwoordelijk was voor de ptt, hebben de concurrentiebevordering weer laten vallen.’ Rijkspostspaarbank en Postcheque- en Girodienst werden samengevoegd en geprivatiseerd en daarmee gereduceerd tot een eenmalige winstbron voor de staatskas. Hans Verkoren verhuisde mee naar de bank die hij zelf had helpen vormgeven. Nog even bleef de aldus ontstane Postbank op eigen kracht dé grote vernieuwer van de financiële dienstverlening voor de consument. Bladzijde uit een spaarbankboekje van de Rijkspostspaarbank, uit 1961
Al in 1986, het jaar van de privatisering, was de Postbank met Girotel de eerste die haar klanten elektronisch liet bankieren en liet pinnen bij Shell en Albert Heijn. Drie jaar later fuseerde zij met de Nederlandse Middenstandsbank (nmb), een ander overblijfsel van vruchtbare overheidsbemoeienis met het bank- en verzekerings wezen. Met twee Nederlanders heb je een religieus dispuut, met drie een kerkscheuring, zo wil een oud gezegde, en geen gemeenschap in de lage landen is twistzieker en eigenwijzer dan die der kleine zelfstandigen. Een kleine eeuw geleden telde Nederland een veelheid van bankjes voor middenstanders, de één nog armlastiger en slechter gerund dan de ander. Een regeringscommissie onderzocht dit landschap. Haar diagnose luidde dat de vele mkb-bankjes elkaar kapot concurreerden. Zij boden steeds hogere spaar- en steeds lagere kredietrentes om elkaars klanten af te snoepen, met de eigen ondergang als onvermijdelijk gevolg. Te veel concurrentie: kom daar eens om in het tijdperk van de vrije markt. De overheid veegde alle bankjes in 1927 samen tot één nieuw en fatsoenlijk gekapitaliseerd geheel en 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 13
third amnesty symposium
the Justice cascade are human rights prosecutions really changing world politics?
Twenty years ago the United Nations Security Council established the International Criminal Tribunal for former Yugoslavia (ICTY). It was followed by the establishment of the International Criminal Tribunal for Rwanda only one year later. Mixed international and national tribunals followed for Sierra Leone in 2002 and Cambodia in 2004. Fifteen years ago the renewed attention and enthusiasm for international criminal prosecutions as an instrument of peace and reconciliation resulted in the Rome Statute for the International Criminal Court. That same year the arrest in London of former Chilean President Augusto Pinochet, on the request of a Spanish prosecutor, seemed to confirm that heads of state, government and armies had ceased to be above the law. Justice was cascading over world politics and political leaders. What happened to the justice cascade since the establishment of the ICTY in 1993 and the Pinochet arrest in 1998?
Keynote speaKers: • •
Kathryn Sikkink: Professor of Political Science, University of Minnesota, author of The Justice Cascade: how human rights are changing world politics. Leslie Vinjamuri: Senior Lecturer of International Relations at the School of Oriental and African Studies, University of London.
other speaKers: • •
Wouter Werner: Professor of International Law, Vrije Universiteit Amsterdam. Marlies Glasius: Professor of International Relations at the Department of Politics at the Universiteit van Amsterdam.
date: tuesday march 26th 2013 time: 13.30 location: theater aan ’t spui, the hague entrance fee: free information and reservations: www.amnesty.nl/symposium
21-27 MARCH 2013 THE HAGUE
nam zelf een belang van veertig procent om het vehikel op weg te helpen. Deze nmb nam een grote vlucht, onderstreept door herhaalde emissies van nieuwe aandelen waaraan de staat niet meedeed. Gevolg was dat het staatsbelang was verwaterd tot zeven procent ten tijde van de fusie met de Postbank. De bedenkers van giro en nmb waren geen staatsdirigisten, maar pragmatische faciliteerders die zich niet bij voorbaat rijk rekenden aan de uiteindelijke privatisering. Zodra hun kinderen konden lopen, trokken zij hun handen er geleidelijk vanaf. Het zelfbewustzijn van de nmb-bankiers was navenant gegroeid, ofschoon de meer bekakte concurrenten van – toen nog – Amrobank en ABN Bank hun bedrijf smalend als ‘bruine-pakkenbank’ plachten aan te duiden. ‘De nmb’ers gedroegen zich zelf als eigenwijze middenstanders’, herinnert Verkoren zich. ‘Ze hadden echt zo’n houding van: door mijn bazen laat ik me niks vertellen. Je vroeg hooguit achteraf om vergiffenis, maar nooit vooraf om toestemming. Dat was de mentaliteit.’ Kleine kredieten aan duizenden middenstanders zijn veel lastiger te controleren dan megaleningen aan een paar honderd grote bedrijven. Iedere nmb-filiaal directeur loste dat probleem op zijn eigen, zelden zachtzinnige wijze op. De nmb-afdeling Bijzonder Beheer, een gangbaar bancair eufemisme voor de omgang met oninbare vorderingen, had extern een afgrijselijke reputatie, maar zijn rücksichtslose aanpak paste bij de cultuur van de bank en haar dwarse klanten. Ondernemerschap hoorde daar ook bij. nmb-bestuurder Gerrit Tammes was een van de architecten van de handel in staatsobligaties van bankroete landen in Latijns-Amerika, een big issue in de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Tammes verdiende enorme bedragen voor zijn bank en zorgde er in het voorbijgaan voor dat de melaatsen van de kapitaalmarkt weer nieuwe leningen konden uitgeven. Verder was de nmb een eigen vastgoedontwikkelaar begonnen, mbo genaamd, domweg omdat haar eigen klanten behoefte hadden aan goede kantoren en winkelpanden. Na de fusie van NMB Postbank met de verzekeraar Nationale Nederlanden groeide mbo uit tot ING Vastgoed, de grootste in zijn soort in Europa. Geen haar op een nmb-hoofd peinsde erover om deze reus in commercieel vastgoed uitsluitend te financieren vanuit NMB Postbank, later ING Bank, zoals Bouwfonds Property Finance de complete SNS Bank in gijzeling mocht nemen. mbo slash ING Vast-
Antonisse
Erg aan het SNSdebacle is dat de 3,7 miljard euro alleen maar erger moet voorkomen, in plaats van innovaties te financieren
goed had voor zijn eigen financiering te zorgen. Nationale Nederlanden investeerde wel mee, maar puur op commerciële gronden, als langetermijnbelegger van verzekeringspremies. Het was zelden een verheffend gezelschap, de bruine pakken van de NMB Bank. Rond 1990 liepen enkele top-nmb’ers tegen de lamp omdat zij privé hadden meegelift met lucratieve beurstransacties van hun bank. Maar zij hadden wel de wijsheid van de straat die hen behoedde voor grote stroppen. Hun eigen lompheid paste bij die van hun klanten, wier business zij kenden en begrepen. Samen met de consumentenvoorhoede van de Postbank vormden zij een bijzondere combinatie, die verloren ging na de fusie met Nationale Nederlanden tot de gezichtloze ING Groep. nmb én Postbank losten op in ING Bank – probeer maar eens te googelen op die combinatie van letters. ING Bank maakt nog steeds mooie sier met ING Direct, een wereldwijd ‘uitgerolde’ internetspaarbank, de laatste innovatie uit het oude Postbank-consumentenlaboratorium. Sjoerd van Keulen mag dan ooit linkse oprispingen hebben gehad, 44 jaar geleden inmiddels, hij wortelt niet in de oude cultuur van het bankieren-om-de-klant, van de vakbonden die hun leden aan goede verzekeringen en spaarbankboekjes wilden helpen. Hij komt uit het zakenbankieren, uit de wereld van snelle en opportunistische handel, van bonussen krijgen omdat je risico’s neemt waarvoor je privé nooit zult hoeven opdraaien. Los van Bouwfonds Property Finance zijn SNS Bank en verzekeraar Reaal tot op de dag van vandaag prima bedrijven – het staat bijna met zoveel woorden in het besluit tot onteigening van SNS Reaal dat minister Dijsselbloem van Financiën afgelopen vrijdag naar de Tweede Kamer stuurde. Maar ook de staat heeft zich losgezongen van zijn wortels. Dijsselbloem en de zijnen moeten puinruimen nu SNS Reaal niet meer op eigen kracht kan voortbestaan. Laten we even aannemen dat er geen andere optie was dan natio-
Den Haag, 2 februari 1982. Demonstratie van verzekeringsagenten van de Unie van Assurantie-tussenpersonen tegen de aangekondigde toestemming voor de PTT om te kunnen bemiddelen in reisverzekeringen
nalisering, zoals dnb en Financiën eendrachtig beweren. Dat minister en toezichthouder ons gezamenlijk voor erger hebben behoed. Dan nog valt niet te ontkennen dat de rol van de overheid in de financiële sector zich al ruim vier jaar beperkt tot ingrijpen achteraf, nadat de instellingen er zelf een potje van hebben gemaakt, onder het kuis afgewende oog van de politieke geheelonthouders. Negentig jaar na de introductie van het girale betalingsverkeer, tachtig jaar na de lancering van de Nederlandse Middenstandsbank, schoven minister Wouter Bos en premier Jan Peter Balkenende de dreigende verscheuring van ABN Amro door het trio rbs, Fortis en Banco Santander als een dampende drol heen en weer, naar elkaar en vooral naar Nout Wellink, de toenmalige president van De Nederlandsche Bank die wanhopig probeerde de politiek te mobiliseren. Hun lang vergeten voorgangers hadden hem gretig aangenomen – geen bedreiging, maar een kans om iets moois te verrichten, een van de vele weeffouten te herstellen in de verre van vrije financiële markt. Zij waren bang noch huiverig voor de rol van de overheid als een van de grote jongens onder de maatschappelijke krachten, met zijn democratische legitimering als unique selling point. ‘Als de beurskoers van Philips keldert heeft dat geen onherstelbare gevolgen’, zo maakt Hans Verkoren een vergelijking. ‘Niet voor de kopers en niet voor de verkopers van scheerapparaten. Maar de koersval van een financiële instelling kan een bank run veroorzaken.’ Erg aan het sns-debacle is niet dat er weer 3,7 miljard euro naar een bijna omgevallen bank moet. Erg is dat dat geld alleen maar erger moet voorkomen, in plaats van financiële innovaties te financieren. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 15
Pas op dat je geen kou vat
Het basispakket wordt stukje bij beetje soberder. Maar wat kan er eigenlijk uit? Peperdure ‘weesgeneesmiddelen’? Psychiatrische behandelingen? En wie bepaalt dat, de dokter of de boekhouder? Door Margreet Fogteloo
Zo’n beetje alle belanghebbende partijen in de zorg zaten onlangs op uitnodiging van de vaste kamercommissie vws samen om de tafel. In de Thorbeckezaal van de Tweede Kamer mochten zo’n veertig mensen hun licht laten schijnen over de prijzen van geneesmiddelen en de stijgende zorgkosten. De onderliggende vraag: hoe lang kunnen we het ons nog veroorloven om de kosten voor weesgeneesmiddelen, peperdure medicatie voor kleine patiëntengroepen, via het basispakket collectief op te hoesten? Iedereen kreeg slechts twee minuten spreektijd, zodat het ‘rondetafelgesprek’ uitmondde in een carrousel van goede plannen en stevige statements. Een overkoepelende uitkomst voor dit dilemma – kiezen vanwege de kosten – was natuurlijk niet in een middag gevonden. Want ja, iedereen vond dat de zorgkosten fors omlaag moeten, maar droeg vervolgens vanuit het eigen professionele perspectief oplossingen aan. Huisartsen en medisch specialisten zeggen: kom niet aan mijn patiënten. Apothekers en wetenschappers klagen over een gebrek aan transparantie bij de totstandkoming van de prijzen van geneesmiddelen. De farmaceutische industrie is volgens hen per definitie uit op maximale winsten en vooral geïnteresseerd in de ontwikkeling van steeds weer nieuwe ‘blockbusters’, reguliere medicijnen met een groot afnamevolume. Vertegenwoordigers van de farmaceutische industrie stellen op hun beurt dat de medicijnprijzen in de afgelopen jaren al fors zijn gedaald, maar dat zij gebonden blijven aan het Europese systeem van prijsbepaling. Waarop Julius van Dam, adviseur gespecialiseerd in geneesmiddelenbeleid, harde kritiek uit op de onwil, ook bij de overheid, om de prijsbepaling van medicijnen volgens een veel goedkopere methode te berekenen. Hij gaat ver over zijn spreektijd heen als hij uiteenzet hoe er jaarlijks zo’n 250 miljoen euro bespaard kan worden als er een andere rekeningsleutel, zoals in Noorwegen bijvoorbeeld wordt gehanteerd, toegelaten zou worden. Al tien jaar draagt Van Dam tevergeefs besparende voorstellen aan. De farmaceutische lobby is volgens hem in ons land 16 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
te sterk: ‘Het is vechten tegen de bierkaai, het maakt me moedeloos.’ Hij krijgt bijval van Huub Schellekens, hoogleraar medische biotechnologie, die constateert dat er te weinig concurrentie is in de farmaceutische industrie: ‘Ze hebben een exclusieve positie, ze kunnen alles vragen en octrooien worden te defensief gebruikt. Dat moet opengebroken worden.’ En de zorgverzekeraars, hier vertegenwoordigd door Achmea, zetten daar telkens tegenover dat er meer ‘winst te behalen is door een beter en gerichter voorschrijven door artsen en gebruik door patiënten van de medicijnen zelf ’. Aan de hand van de begrippen noodzakelijkheid, effectiviteit en doelmatigheid wordt gepleit voor een registratiesysteem van de kosten en de baten, en dat afgezet tegen de kwaliteitswinst per levensjaar in euro’s. Met als grens tachtigduizend euro per jaar. Zeker, meent Aginus Kalis, directeur van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, niet de kosten van
De keuzes zijn verdedigbaar: aan levensstijl gerelateerde kosten niet meer uit de collectieve pot betalen eneesmiddelen zijn de achilleshiel maar de toeg passing ervan is dat. Meer algemeen, zegt hij, ligt de oorzaak van de toegenomen zorgconsumptie in ‘een risicomijdend gedrag in de samenleving’. En hoe je dat verandert? Daar heeft niemand zo gauw een antwoord op, ook niet de aanwezige politici. Deze bijeenkomst illustreert dat het schier onmogelijk is om in korte tijd te bezuinigen op ons zorgsysteem. Zet alle zorgspelers om de tafel en het gaat je al snel duizelen. Iedereen erkent de noodzaak om de rem op de kosten te zetten, wat zich nu toespitst op het versoberen van het basispakket. Maar komt het aan op kiezen, dan kijken professionals op de werkvloer daar totaal
anders tegenaan dan de boekhouders van de zorgverzekeraars en de overheid. Onlangs stelden de economen van het Centraal Planbureau (cpb) voor om het basispakket in de zorg te verkleinen, juist vanuit het argument dat zonder ingrepen de solidariteit in de zorg onder grote druk komt te staan. In het rapport De prijs van gelijke zorg becijferen zij wat we op zich al lang weten maar wat nu scherp op papier staat: hoger opgeleiden maken minder gebruik van de zorg (gemiddeld tweeduizend euro per jaar), terwijl zij steeds meer moeten bijdragen aan de zorgkosten van mensen met een lagere opleiding (bijna vierduizend euro per jaar). Die groep maakt gemiddeld het meest gebruik van zorg (drieduizend euro per jaar) terwijl ze minder bijdraagt aan de collectieve zorgvoorzieningen (ongeveer tweeduizend euro per jaar). Hoewel dit nu net de kern is van onze solidariteit – naar draagkracht meebetalen aan collectieve voorzieningen – vindt het cpb dit, gelet op de stijgende kosten voor iedereen, niet meer redelijk. Er moet iets gebeuren aan de scheve verhouding tussen hoger en lager opgeleiden. Het argument: in het huidige zorgstelsel kunnen mensen met een laag inkomen niet kiezen voor een kleiner zorgpakket ten gunste van andere bestedingen. Maar leg je de lasten van de stijgende zorguitgaven vooral bij de hoge inkomens, bijvoorbeeld door de inkomensafhankelijke bijdrage aan de zvw en awbz te verhogen, dan gaat dat ten koste van hun koopkracht en daarmee van de economische groei. Het voorstel luidt dan ook: het basispakket verkleinen voor iedereen. Maar wie bepaalt dat? Het College voor Zorgverzekeringen (czv) grijpt inmiddels met beide handen de rol aan als regisseur in de zorg die haar twee jaar geleden is toebedeeld door minister Schippers. Het bepaalt, samen met de overheid, hoe het basispakket moet versoberen. En dat hebben wij als verzekerden reeds gemerkt. Vorig jaar gingen bijvoorbeeld hulp bij afvallen of stoppen met roken, de pil en maagzuurremmers eruit. Dit jaar zagen we enkele van die producten weer terug in het pakket. De rollator en een deel van de kosten van een gehoorapparaat sneuvelden. Psychotherapie en fysiotherapie hangen ook continu aan de jojo van de verzekeraars. Voor de groepen die er direct door geraakt worden, zijn het arbitraire keuzes. Maar ze zijn verdedigbaar: aan levensstijl gerelateerde kosten niet meer uit de collectieve pot betalen. Anders ligt het als het czv maatregelen wil nemen die ingrijpend raken aan de solidariteit: ziekten door pech en overmacht. Althans, dat moeten we vernemen uit uitgelekte conceptadviesrapporten. Vorig jaar zomer opperde het czv al om de geneesmiddelen voor bijzondere ziekten, zoals de ziekte van Pompe en Fabry, los te laten uit de collectieve verzekering. Na de commotie die rees zijn de geneesmiddelen voor deze kleine groep (zo’n honderd) patiënten dit jaar in het basispakket gebleven. Maar de toon was gezet, zoals ook bleek uit het gesprek in de Thorbeckezaal.
Marco Okhuizen / HH
Versobering van het zorgsysteem
Amsterdam, 2 februari. Medewerkers van zorginstelling Amsta hebben het Sarphatihuis bezet
En het bleef niet bij dit proefballonnetje om de gemoederen in de samenleving te peilen. Vorige maand volgde opnieuw een ‘per ongeluk expres’ uitgelekt conceptrapport, nu over de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Daarin staan allerlei aanbevelingen om fors het mes te zetten in de vergoedingen voor psychiatrische behandelingen. Er ligt zelfs een inhoudelijke visie onder: er wordt onderscheid gemaakt tussen klachten (niet meer vergoeden) en ziekten/stoornissen, zoals depressie of schizofrenie (wel vergoeden). Ook wordt er onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijk bewezen behandelingen (wel vergoeden) en niet bewezen behandelingen. En zo gaat het verder: bepaalde stoornissen die vooral een lichamelijke oorzaak hebben, zoals dementie of een delirium, moeten uit het pakket en betaald worden uit het ziekenhuisbudget. De lijst in het rapport is lang. Voor chronische psychische ziekten – zoals autisme, Asperger, Gilles de la Tourette – zou nog maar één jaar behandeling vergoed worden. Het komt erop neer dat mensen die volgens het czv niet ‘ziek’ zijn zelf maar van hun klachten moeten zien af te komen. Of anders professionele hulp uit eigen zak betalen. De aanleiding is, zo staat in het adviesrapport, dat in de afgelopen tien jaar de kosten in de ggz veel harder zijn gestegen dan in de rest van de zorg. Een reactie kon niet uitblijven. En ook hier zie je een botsing tussen artsen en boekhouders. In een brief keert een groep hoogleraren in de
psychiatrie zich fel tegen dit conceptadvies. ‘De inhoudelijke indeling wijkt af van wereldwijd geldende standaarden voor de classificatie van lichamelijke en geestelijke ziektebeelden en dat zou van een gevaarlijke hoogmoed getuigen als wij in Nederland het beter weten.’ Een van de ondertekenaars van die brief is
‘We zullen echt niet, zoals in de media is geopperd, valse diagnoses stellen om iets maar vergoed te krijgen’ Aartjan Beekman, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). De ironie is, zegt hij, dat hij met een aantal collega’s een dik jaar geleden door het czv is gevraagd om mee te denken over keuzes en kosten. Zij blijken nu de inhoudelijke input geleverd te hebben voor een rapport met verkeerde conclusies. ‘Sommige collega’s voelen zich misbruikt. Wij hebben het alibi verschaft voor de inhoudelijke ingrepen.’ Te meer zegt hij, ‘omdat er al een jaar geleden goede afspraken zijn gemaakt om de groei in de ggz te beteugelen. We nemen nu nog maar met 2,5 procent toe. Onder meer door een daling van het aantal bedden in psychiatrische instellingen met een derde. Maar ook door een laag toe te
voegen tussen huisarts en specialisten: milde klachten en eenvoudige aandoeningen worden nu behandeld door verpleegkundigen psychiatrie en jonge psychologen. Dat is veel goedkoper en effectief. Daarnaast zetten we in op e-health, zelfhulp via het internet. Dat is gratis en vangt veel op waarmee ellende in de kiem gesmoord kan worden.’ Hij verklaart het zo: de vraag om mee te denken over kosten en behandeling komt uit de tijd van het vorige kabinet en de pvv was erg ggz-vijandig. ‘Inmiddels is er veel veranderd, en werken we al volop aan kostendaling in onze sector.’ Maar hoe kan de groei in de afgelopen tien jaar zo groot zijn? Volgens een studie werd in 1996 zestig procent van de patiënten voor depressie behandeld, in 2008 was dat tachtig procent. Hoe kan dat? Is depressie toegenomen of is de diagnose opgerekt? Zijn we minder weerbaar, verwend geworden? ‘Nee, natuurlijk niet’, meent hij stellig. Volgens hem is het taboe op psychiatrie afgenomen en werd er vroeger veel onderbehandeld. ‘We kunnen depressie beter behandelen. Het zet mensen weer op de rails in de samenleving, dat is óók van economisch belang. En alsof mensen voor hun lol naar de psychiater gaan – dat beeld dampt omhoog uit het czv-rapport. Het deel van de bevolking dat om hulp vraagt is wereldwijd hetzelfde en stabiel, twintig procent. Dat is genetisch bepaald, of omdat mensen door het leven littekens oplopen. Wij stellen daarvoor diagnoses en dat mét behoud van privacy. We zullen echt niet, zoals in de media is geopperd, valse diagnoses stellen om iets maar vergoed te krijgen. Dat is verwerpelijk vanuit je beroepseed.’ Er is volgens hem nog een oorzaak van de kostenstijging in de geestelijke gezondheidszorg: door de introductie van marktwerking zijn er vele nieuwe aanbieders bij gekomen. ‘Daar gaat een prikkel vanuit om dingen te behandelen die niet per se nodig zijn. Men name in de lichtere problematiek, de krenten in de pap binnen ons vak. Want de ernstige gevallen, de acute gevallen – die blijven in de reguliere ggz.’ Zijn advies is: ‘Wacht eerst even af hoe de kosten straks liggen nu we werken met het 2,5 procent-moratorium. En vertrouw erop dat professionals goed zijn in indicatie stellen. Nu gaan de verzekeraars op onze stoel zitten – onacceptabel.’ Als de behoefte aan zorg desondanks blijft stijgen, is er dan een zie groene.nl grens te trekken waar de voor Dossier Zorg hulpvraag doorschiet? En wie gaat dat bepalen? Het antwoord is niet uitsluitend te geven door artsen en ‘zorgconsumenten’. Het is een maatschappelijk dilemma. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 17
Dan McCoy / Corbis
Een MRI-scan
Het verzet tegen de breincultuur groeit
In de amygdala-hoek We hebben een brein, maar we zijn veel meer dan dat. Toch worden problemen gereduceerd tot een kwestie van neuronen in ons hoofd. Het determinisme en de versimpeling van de neuro-cultuur roepen steeds meer weerstand op. Door Sanne Bloemink 18 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
Als mijn zoontje (8) op school wordt overmand door heimwee naar New York, de stad waar hij tot afgelopen zomer is opgegroeid, dan weet hij precies wat hem te doen staat. Hij trekt zich even terug in de ‘amygdala-hoek’. Dat is een knus hoekje in de klas met een aantal kussens om op te zitten en een gezellig gordijntje eromheen. Hij legt aan mij uit dat de amygdala in je hersens zit en als deze ‘opspeelt’, moet je proberen hem ‘onder controle’ te brengen door je even terug te trekken. Zijn juf is geweldig, het onderwijs op zijn school uitstekend en het idee van een hoekje om je in terug te trekken vind ik ronduit sympathiek. Maar waarom die verwijzing naar de amygdala als een soort nieuw ‘duiveltje op de schouder’? Ik besluit te lezen over de amygdala. En inderdaad speelt deze plek in de hersens een belangrijke rol bij gevoelens van angst. Maar dit geldt net zo goed voor gevoelens van geluk, sterke geuren, seksueel stimulerende beelden en vele andere prikkels. Is het idee van de amyg dala-hoek een van de vele ‘neuromythen’ die circuleren? In ieder geval is het een teken dat het brein nu ook het klaslokaal heeft bereikt. Niet alleen in het onderwijs is het brein naar de voorgrond getreden. In de Britse documentaire 56 and up waren onlangs de laatste verwikkelingen te zien in de levens van een groep Britten die elke zeven jaar wordt geïnterviewd (‘’s werelds langst durende soap’ wordt de serie ook wel genoemd). Het meest tot de verbeelding spreekt de moeizaam levende Neil Hughes, die op zijn 28ste nog rondzwierf op straat en zich nu op zijn 56ste geheel onverwacht een plek in de politiek heeft veroverd. Elke zeven jaar wordt er veel over de serie geschreven en gesproken, maar de toon van het gesprek is totaal veranderd. Was het oorspronkelijke doel van filmmaker Michael Apted om te onderzoeken wat precies de rol is van de sociale omgeving op de levensloop, de huidige publieke discussie lijkt zich nu te concentreren op het brein van zo iemand als Neil. Heeft hij een psychiatrische stoornis? Asperger? Hoe anders had hij kunnen opgroeien als hij als kind een diagnose ‘ergens op het spectrum van autisme’ had gekregen? Wat is er precies ‘mis’ in zijn hoofd? Het publieke debat concentreert zich op de hersens. Die nadruk is ook terug te zien in de zelfhulp industrie waar het brein de nieuwe groeimarkt bij uitstek aan het worden is. Of je nu beschikt over een puberbrein, een middelbaar brein of een seniorenbrein, er is voor iedereen wel een toepasselijk zelfhulpboek om het maximale uit de hersens te halen. In populaire tijdschriften en kranten worden we eveneens voortdurend aangespoord om onze hersenen in toom te houden. Zo kopte NRC Handelsblad op Nieuwjaarsdag: ‘Houd uw brein voor de gek. De hersenen doen er alles aan om uw goede voornemens te dwarsbomen. Zeven trucs om uw wilskracht te trainen’. Moeten we misschien met z’n allen in de ‘amygdala-hoek’ gaan zitten om die lastige hersens in het gareel te houden? Het brein is overal. In de wetenschap te her-
Neuromythen in het onderwijs
Simplistisch breindenken kan leiden tot een zeker defaitisme in het onderwijs. Waarom investeren in een kind als het de hersens er toch niet voor heeft? Jelle Jolles, hoogleraar neuropsychologie aan de VU en directeur van het Centrum Brein en Leren denkt dat dergelijke overtuigingen inderdaad problematisch zijn. ‘Zoals de overtuiging dat je vermogens, talenten en IQ zijn aangeboren. Of de visie dat kinderen gestimuleerd moeten worden in de richting van hun (op dat moment) meest gebruikte leerstrategie. Dergelijke visies zijn gevaarlijk omdat ze de normale ontwikkeling voor een kind kunnen afsluiten, omdat de ouder of docent een verkeerde attitude geeft’, schrijft hij in een e-mail. Onder Jolle’s leiding werd onlangs onderzoek gedaan naar dergelijke neuromythen in het onderwijs: aannames over de werking van het brein die gebaseerd zijn op een verkeerde interpretatie van hersenonderzoek. (Neuromyths and Education: Prevalence and Predictors of Misconceptions among Teachers, Sanne Dekker, Nikki C. Lee, Paul Howard-Jones en Jelle Jolles, oktober 2012, gratis te downloaden op hersenenenleren.nl) De onderzoekers van de VU legden leraren 32 verschillende stellingen voor over leren en de hersens; vijftien van deze stellingen waren onjuist, de zogenaamde neuromythen. Gemiddeld bleken de leraren de helft van deze neuromythen te geloven. Het grappige was dat juist leraren met een grotere algemene kennis, zoals leraren die regelmatig populair-wetenschappelijke tijdschriften lazen, eerder geneigd waren de neuromythen voor waar aan te nemen. Voorbeelden van neuromythen zijn: ‘We gebruiken maar tien procent van onze hersens’; ‘Dominantie van een van beide hersenhelften verklaart verschillen in leren’; ‘Kinderen hebben ofwel een auditieve ofwel een visuele leerstijl’; ‘Ik heb nu eenmaal geen wiskundeknobbel’.
kennen aan het populaire voorvoegsel neuro. Deze simpele toevoeging lijkt voor verschillende wetenschappelijke disciplines te leiden tot meer prestige, meer gewicht in de schaal, en, heel belangrijk, tot rijker vloeiende financieringsstromen. Zo hebben we inmiddels neuro-economie, neuropolitiek, neuromarketing en zelfs neurotheologie. De uitkomsten van al dit neuroonderzoek worden door de media (versimpeld) naar buiten gebracht en door het publiek gretig verorberd. ‘This is your brain on... drugs/ music/sex...’ Zelfs de kop ‘this is your brain on God’ is al gesignaleerd. Dergelijke artikelen gaan dikwijls gepaard met felgekleurde plaatjes van fMRI-scans waar duidelijk op te zien is dat een bepaald gebied anders gekleurd is bij de bezigheid in kwestie. Het ziet er allemaal fascinerend uit en ik geef toe dat ook ik een zwak heb voor dergelijke ‘breinporno’. Want wat is er nu spannender dan een mogelijk antwoord op de mysterieuze vraag hoe ons lichaam en onze geest met elkaar verbonden zijn?
Toch ontstaat er onder wetenschappers, publicisten en andere denkers weerstand tegen de neiging tot ‘brainwashing’, waarbij alle problemen van de wereld worden gereduceerd tot een kwestie van neuronen in ons hoofd. Steeds meer filosofen, psychologen, maar ook neurobiologen stellen dergelijke ‘neuroscience fiction’ ter discussie en wijzen op de gevaren van een te eenzijdige nadruk op ons brein. De tegengeluiden vormen wellicht nog geen koor van verzet, maar de noten komen van verschillende kanten en ze worden steeds luider. Zo vragen psychoanalytici als Paul Verhaeghe en Darian Leader aandacht voor het feit dat we het verhaal van psychiatrische hulpzoekers uit het oog verliezen. Filosofen als Alva Noë, Raymond Tallis en Bert Keizer schrijven in hun laatste boeken over de onhoudbare filosofische positie van het biologisch determinisme. En wetenschapsfilosoof Trudy Dehue analyseerde al in 2008 in haar boek De depressie-epidemie het biologische imago van depressie. De kritiek bereikt bovendien steeds vaker de mainstream. In november schreef Alyssa Quart bijvoorbeeld in een opiniestuk voor The New York Times: ‘Ik juich de tegenreactie toe op wat ook wel eens breinporno wordt genoemd, waarmee belangrijke vragen worden opgeworpen over dit reductionistische, slordige denken en onze bereidheid om schijnbaar neurowetenschappelijke verklaringen te accepteren voor, nou ja, voor vrijwel alles.’ In The New Yorker werd hier in december op ingehaakt, waarbij er overigens wel voor werd gewaarschuwd het kind niet met het badwater weg te gooien. ‘De juiste oplossing is niet om neurobiologie te verlaten, maar om beter te kijken naar wat het ons wel kan leren en wat niet’, schrijft Gary Marcus in het artikel Neuroscience Fiction. Marcus’ waarschuwing lijkt nogal overbodig, want niemand van de nieuwe neurocritici heeft iets tegen de discipline an sich. Ze vinden het hersenonderzoek meestal razend interessant. Wel zijn ze het erover eens dat er iets geks aan het gebeuren is met het beeld van ons brein in onze cultuur en dat dit ‘geks’ verder gaat dan onschuldige beeldspraak zoals die van de ‘amyg dala-hoek’. Sterker nog: ze menen dat dit ‘geks’ ronduit gevaarlijk kan zijn. Allereerst is er de praktische kritiek op de overschatte waarde van hersenscans. Zo’n scan geeft een beeld van de doorbloeding van bepaalde gebieden in de hersenen. De kritiek komt erop neer dat de relatie tussen een bepaalde activiteit of emotie en een meer doorbloed gebied op een hersenscan ingewikkelder is dan dikwijls wordt aangenomen. Het feit dat een gebied bijvoorbeeld meer doorbloed raakt terwijl je denkt aan seks betekent nog niet dat dit gebied ook daadwerkelijk meer doorbloed raakt doordat je denkt aan seks. Of dat je denkt aan seks doordat dit gebied in de hersens actief is. Met andere woorden: een relatie betekent nog niet per definitie een causaal verband. Bovendien kan een scan slechts een stilstaand
brein weergeven, terwijl hersens, zelfs als je slaapt, altijd in beweging zijn. Ten slotte gaat het ook nog eens niet om een echte scan, maar om een reconstructie op grond van een computerprogramma, een soort animatie. Dit betekent dat als mijn zoontje heimwee heeft en een hersenscan zou laten zien dat de doorbloeding van de amygdala in zijn brein actiever is dan normaal, het nog maar zeer de vraag is wat ik hier voor conclusies aan kan verbinden. Wanneer was precies zijn amygdala actief? Hoeveel actiever was zijn amygdala dan normaal? En wat zegt die doorbloeding precies? Een Britse neurobioloog houdt anoniem de blog Neuroskeptic bij, waarop hij zijn eigen vakgebied kritisch onder de loep neemt. Hij krijgt tussen de vijftienhonderd en tweeduizend hits per dag. Zo bleek uit een stuk in Nature van november dat bepaald hersenonderzoek naar autisme gebreken blijkt te vertonen. Een van de populairste en meest geaccepteerde theorieën over de oorzaak van autisme gaat uit van een verbroken verbinding tussen verschillende gebieden in het brein. Dit heet ook wel de ‘connectiviteitshypothese’. De Neuroskeptic vroeg zich al in een blogpost van juli 2011 af of de afwijkende hersenscans niet zouden kunnen worden veroorzaakt door beweging van het hoofd in de scanner. De ‘abnormale connectiviteit’ zou dan niet echt zijn. De afwijking zou niet de oorzaak van autisme aantonen, maar slechts een bewijs zijn van het feit dat mensen met autisme vaker hun hoofd bewegen in de scanner. Zijn vermoe-
Wij zijn ons brein van Dick Swaab is geen positie. ‘Het is filosofie van de Hema’ den van destijds wordt nu inderdaad bevestigd. De mysterieuze Neuroskeptic had gelijk. Op 3 januari van dit jaar schrijft hij dat door een fout in de statistiek bij het gebruik van de huidige ‘voxel-based brainscanners’ in vrijwel elk gezond mens abnormale breinactiviteit kan worden aangetoond. Hij bespreekt een nieuw rapport van Italiaanse neurobiologen dat erop wijst dat onder de ‘voxel-based brainscanner’ 93,5 procent van de gezonde mensen ten minste één vals positieve uitkomst had op de scan. Interessante informatie die echter niet heeft geleid tot een schreeuwende kop in de krant. Maar het zijn nu juist die plaatjes die zo tot de verbeelding spreken en ons het gevoel geven dat het ‘echte wetenschap’ is die we voorgeschoteld krijgen. Neuropsychologen Paulo Legrenzi Carlo Umilta en Frances Anderson deden een onderzoek aan Stanford waaruit bleek dat als een onzinverklaring van een bepaald fenomeen gepaard ging met een opmerking over neuro wetenschap met bijbehorende onzin-fMRIplaatjes, men sneller de onjuiste verklaring 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 19
De tweede hoofdmoot van de neurokritiek betreft de enorme aantrekkingskracht van enkelvoudige verklaringen. Dergelijke verklaringen accepteren we veel liever dan een ingewikkeld verhaal over verschillende factoren die uiteindelijk leiden tot een bepaald resultaat. Dus lezen we liever iets in de krant over ‘HET psychose-gen’ dan over een ‘wisselwerking tussen opvoeding, cultuur, genen en de expressie van die genen’. Dat laatste klinkt immers niet bepaald alsof de oplossing nabij is. Enkelvoudige verklaringen zijn eenvoudig te begrijpen en geven ons de illusie van controle en uitzicht op verbetering. We denken: als het psychose-gen wordt gevonden, dan is het vast niet zo moeilijk om vervolgens te ontdekken hoe we dit gen kunnen manipuleren om een psychose te behandelen. Darian Leader schrijft hierover in What is Madness en merkt in een e-mail aan mij fijntjes op dat de behoefte aan dergelijke ‘single cause explanations’ op zichzelf weer een psychotisch karakter heeft, omdat ‘in een psychotische waan ook vaak wordt uitgegaan van dit soort verklaringen die geheel buiten de eigen subjectiviteit staan’. Vergelijk: ‘Ik voel me angstig en dit komt doordat een aantal cia-agenten achter me aan zit, die ik moet uitschakelen’ met: ‘Ik ben ziek vanwege een psychose-gen in mijn hersens dat door een operatie moet worden verwijderd.’ 20 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
Neurobiologische oorzaken zijn juist vrijwel altijd complex, meervoudig en grotendeels bepaald door de omgeving. Vanuit de epi genetica, een vakgebied binnen de genetica, leren we dat onze genen door bepaalde omstandigheden en dus door het contact met onze omgeving al dan niet tot expressie komen en aan de andere kant bepalen die tot expressie gekomen genen weer onze omstandigheden en omgeving. Paul Verhaeghe beschrijft in zijn boek Identiteit hoe hetzelfde geldt voor ons zelfgevoel en onze identiteit: ons zelf is door en door sociaal en dit geldt tot aan het niveau van onze genen. In een interview per mail schrijft hij: ‘Persoonlijk ga ik nog een stap verder: ons westers dualisme van de psyche tegenover de soma is een redeneerfout die we te danken hebben aan Plato, die vervolgens werd overgenomen door het christendom in de vorm van de ziel tegenover het lichaam en die ten slotte ons onderwijs bepaalde door geneeskunde te stellen tegenover theologie, psychologie en filosofie. Vandaar dat
door veel beweging. ‘Wie dan nog vergeetachtig wordt, heeft dat op z’n minst deels aan zichzelf te danken’, aldus Dehue. Van een iets andere orde is de neurokritiek van de ‘verkeerde lens’. Als ik het heelal wil bestuderen, dan heb ik een telescoop nodig, voor de aardbodem een grondboor, voor cellen een microscoop. Voor elk soort onderzoek gebruik ik een ‘andere lens’. Als ik onderzoek wil doen naar onze maatschappij moet ik het hebben van menselijke concepten als democratie, mensenrechten of rechtsstaat. Het feit dat ik een democratie niet kan zien onder een microscoop betekent natuurlijk niet dat democratie niet bestaat. Het gaat om menselijke constructen, maar dit zijn toevallig wel juist de constructen die ons leven vormgeven en inkaderen. Eenzelfde soort verhaal zou je kunnen houden voor de geest, waar het in het neurodebat vaak om draait. In hoeverre hebben wij een geest? En zorgt die geest er vervolgens voor dat we een vrije wil hebben? Waar zit die geest dan precies? En hoe werkt die? Breindeterministen gaan ervan uit dat we geen geest hebben, omdat we die niet kunnen zien. ‘Wij zijn ons brein’, niet meer dan dat. Maar het feit dat we geen geest kunnen waarnemen in het brein betekent nog niet dat die niet aanwezig is. Als ik slechts over de Mona Lisa kan praten in termen van verschillende kwakjes verf, dan mis ik volledig de betekenis. Want als ik een paar stappen achteruit zet, zie ik opeens het beroemde kunstwerk. Beide zienswijzen, de kwakjes verf en het kunstwerk, zijn juist, maar ze moeten wel in de juiste context worden gebruikt. We zien ze door verschillende lenzen. Bert Keizer legt me aan de telefoon uit dat het gebruik van een verkeerde lens in de filosofie een ‘category mistake’ wordt genoemd. Het is als vragen: ‘Waar zit de liefde voor jouw kind?’ In zijn boek Waar blijft de ziel maakt de publicist gehakt van het nieuwe determinisme. Hoewel Keizer groot respect heeft voor Dick Swaab, schrijver van de bestseller Wij zijn ons brein, meent hij dat de neurobioloog zich met zijn boek op een terrein begeeft waar hij zich beter niet op zou kunnen begeven. Wij zijn ons brein is volgens Keizer namelijk geen filosofische positie; geen enkele filosoof neemt een dergelijk uitgangspunt serieus. ‘Een positie die ertoe leidt dat je net zo goed helemaal niets meer zou kunnen doen, omdat alles al bepaald is; dat is geen positie. Dat is filosofie van de Hema.’ Volgens Keizer is de constatering dat onze hersens ons besturen niet relevant: ‘Ik gehoorzaam ook aan de wetten van de zwaartekracht. Kijk naar de bewegingen van een bal en die van de jongen die er achteraan rent. Dan weet je Roger Ressmeyer/CORBIS
aannam dan de juiste. Als de ‘brainwash’ echter werd weggelaten, dan koos men wel weer voor de juiste verklaring (ze beschrijven dit onderzoek in hun boek Neuromania). Trudy Dehue, hoogleraar wetenschaps filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen, verbaast zich al jaren over het feit dat veel mensen (inclusief wetenschappers) menen dat neurobiologische kennis de werkelijkheid het allerbest weerspiegelt. In een interview per mail schrijft ze: ‘Kijk nou eens goed naar wat er gebeurt. Proefpersonen worden in een lawaaierig en nauw apparaat gestopt, waarbij hun hoofd helemaal klem wordt gezet. In die uitzonderlijke positie bekijken ze afbeeldingen die situaties in het echte leven moeten representeren. Ze zien bijvoorbeeld plaatjes van gezichtsuitdrukkingen of misdaadslachtoffers en hun reacties daarop worden aangezien voor reacties of het zien daarvan buiten het lab. Die reacties erop zijn ook afgeleiden, want geregistreerd wordt slechts of bepaalde hersendelen meer of minder doorbloed raken. Computer programma’s zetten die informatie om in getallen en die getallen worden weergegeven in grafieken die we hersenscans noemen. Vaak kleine verschillen in gemiddelden worden aangegeven met grote kleurverschillen en die worden weer door onderzoekers geïnterpreteerd.’
wij denken: “Ik heb een lichaam.” Maar lichaam en geest vallen niet te scheiden. We verwarren geest met bewustzijn boven op een als geheel functionerend en uiterst complex levend wezen.’ Trudy Dehue pleit ervoor om een meer contextuele benadering in de plaats te stellen van onze huidige breincultuur: ‘Elk leven voltrekt zich in een context, maar dat verliezen we uit het oog.’ De ‘amygdala-hoek’ van mijn zoontje vindt ze erg interessant. Ze schrijft: ‘Waar de vroegere “hoek” ging om bestraffing, gaat de amyg dala-hoek uit van het huidige ideaal van zelf management. Mensen worden geacht zichzelf aan te sturen, waarbij neurobiologische zelfkennis als een belangrijk hulpmiddel geldt.’ In haar vakgebied heet dit ‘biopolitiek’ en het begint al op jonge leeftijd. ‘Neurobiologische kennis gaat er vaak over dat we ons biologische lot in eigen hand moeten nemen. Het idee dat we ons brein zijn, impliceert dus zeker niet dat we willoos zijn overgeleverd aan dit orgaan.’ Zo worden we aangespoord om onze hersens te trainen met sudoku en vergeetachtigheid te voorkomen
Kopstukken van de nieuwe neurokritiek
Bert Keizer, verpleeghuisarts en publicist, maakt in Waar blijft de ziel (2012) gehakt van het nieuwe breindeterminisme. Alva Noë, hoogleraar filosofie aan de University of California, Berkeley, stelt in Out of our Heads (2010) uitdagend dat het hoofd niet de plek is waar we moeten zoeken naar de geest. Paul Verhaeghe, hoogleraar klinische psychologie en psychoanalyse aan de universiteit van Gent. Hij schrijft in Identiteit (2012) over de desastreuze gevolgen van het neoliberalisme. Hij wijst erop hoe inzichten vanuit de epigenetica laten zien dat onze identiteit onlosmakelijk verbonden is met onze omgeving. Raymond Tallis is een bekende Britse allround filosoof, arts en schrijver. In zijn laatste boek Aping Mankind (2011) veegt hij de vloer aan met zowel ‘neuromanie’ als ‘darwinitis’. Trudy Dehue schreef al in 2008 over de biologische focus op depressie in haar boek De depressie-epidemie. Ze onderzoekt de huidige ‘biopolitiek’, waarbij mensen steeds meer worden geacht zichzelf aan te sturen en waarbij neurobiologische kennis als een belangrijk hulpmiddel geldt. Paulo Legrenzi, Carlo Umilta en Frances Anderson beschrijven in Neuromania (2012) de huidige neuromanie als een ‘boot die afstevent op een ijsberg, waarbij we geen idee hebben van de afmetingen van die ijsberg en van het gat dat die in onze boot zal veroorzaken’. Darian Leader, een Britse psychoanalyticus, bepleit een menselijke benadering van psychische ziekte in zijn boek What Is Madness (2012). Hij benadrukt hoe we door de huidige biologische benadering in de psychiatrie de subjectieve beleving van patiënten uit het oog verliezen en hoe onze psychiatrische kennis van vroeger te gemakkelijk het raam uit is gegooid. Jan Derksen betoogt in Bevrijd de psychologie (2012) dat ‘amateurbiologen’ met hun ‘hersenmythen’ de macht hebben overgenomen in de psychologie. Hij wil de psychologie bevrijden van ‘etikettenplakkerij’, waarbij elk probleem tot hersenstoornis wordt uitgeroepen en er geen oog meer is voor de kwetsbare mens.
meteen waarom die jongen bezield denkt en de bal niet.’ Keizer heeft als verpleeghuisarts veel te maken met beschadigde hersens van dementiepatiënten. Dat sterkt hem in de overtuiging dat onze kennis over het brein slechts beperkte informatie geeft. Zo vertelt hij dat een familielid van een patiënt tevreden constateerde dat er op de hersenscan maar weinig te zien was van de dementie van zijn vader. ‘Maar als diezelfde demente vader elke nacht om drie uur in de bloempot plast, dan heb je aan zo’n hersenscan natuurlijk niets. Het gaat uiteindelijk toch om het gedrag.’ Het meest verschrikkelijke praktische gevolg van het breindenken is volgens Keizer dat in de psychiatrie het idee is ontstaan dat geestelijke ziekte zich slechts afspeelt in het brein en dat we dus ‘in dat brein moeten gaan wroeten’. Daardoor worden mensen ‘afgescheept met pillen die bovendien vaak niet werken’. Mensen die hulp zoeken voelen zich, aldus Keizer, vaak ‘affectief verwaarloosd’, omdat de langdurige persoonlijke ontmoeting eruit is gegooid. ‘De grootste klacht van patiënten is dat hun psychiater niet naar ze luistert. De psychiater nota bene!’ roept hij uit. ‘Op psychiatrische congressen praat iedereen over neuroreceptoren, maar niemand vraagt nog: wat voor moeder had die man?’ Ook psychoanalyticus Darian Leader maakt zich zorgen over het negeren van de verhalen van psychiatrische patiënten. Hij citeert onderzoek van medline waaruit blijkt dat slechts 0,17 procent van het psychiatrische onderzoek zich op dit moment bezighoudt met de subjectieve beleving van de patiënt. Leader wijst op de rijke bron aan psychiatrische kennis die we verkregen hebben van psychoanalytici als Freud en Lacan, maar dat hun werk op dit moment grotendeels wordt genegeerd. ‘We gaan een nieuwe donkere eeuw tegemoet’, schrijft hij, ‘waarin al het werk van antropologen, historici en wetenschaps filosofie wordt genegeerd.’ We kunnen ons afvragen hoe erg het is als er niet meer wordt geluisterd naar de verhalen van psychiatrische patiënten. Zijn ze misschien niet beter af met een pilletje dan met eindeloos gepraat en gewroet in het verleden? Maar daarmee vergeten we het grote belang van het ontdekken van een coherente verhaallijn om ons leven mee te beschrijven en daarmee zin te geven. Historicus Philipp Blom zegt het treffend in de laatste Van der Leeuwlezing: ‘Onze feitelijke, ongefilterde ervaring van de wereld kenmerkt zich door een onverdraaglijke hoeveelheid onrecht, chaos en willekeur. Zaken waar we voor leven en werken en op hopen, worden geen werkelijkheid, andere lijken zomaar uit de lucht te komen vallen. Kinderen gaan dood aan ziekten, rechtschapen mensen worden gedwarsboomd en vertrapt en in armoede gestort, schurken maken keer op keer goede sier en worden rijk en omringd door hun familie oud, hele steden worden weggevaagd door natuurrampen of onheil dat de mens zelf teweegbrengt... Voor
de meeste mensen ontvouwt het leven zich als een onleefbare reeks teleurstellingen en tegenslagen. Maar wij ervaren het leven niet zo. Wij ervaren het zoals we het aan onszelf vertellen.’ Verhalen vormen volgens Blom niet alleen een existentiële troost door ons valse moed te geven, ze vormen zelf de wereld waarin wij leven. Het breindeterminisme staat haaks op elke vorm van context en op de vorming van onze wereld door verhalen. Het doet denken aan ‘het niets’ uit Die unendliche Geschichte van Michael Ende. ‘Het niets’ maakte een einde aan alle verhalen en dreigde daarmee de wereld te vernietigen. Alleen de verbeelding kon de wereld redden van het gevaar van dit ‘niets’ en stelde hiervoor in de plaats ‘het oneindige verhaal’. Helaas is de neurokritiek grotendeels beperkt tot wat Keizer noemt de ‘slimme mensen’. ‘Er is een kleine kring die niet valt voor die neuro-hap.’ Maar het grote publiek vindt dat gepraat over het brein ‘hartstikke geinig’, denkt hij. ‘Ze genieten ervan.’ Ook Leader ziet slechts een beperkte kritische kring in de psychiatrie die zich verzet. Hij tekent bovendien aan dat nogal wat neurocritici vervallen in weer een andere manie, die van het neodarwinisme, waarbij alles wordt verklaard door de evolutie. Filosoof Raymond Tallis veegt om die reden in zijn boek Aping Mankind de vloer aan met ‘neuromanie’ én ‘darwinitis’. Paul Verhaeghe denkt dat het ‘wij zijn ons brein’-denken nog steeds behoorlijk stevig overeind staat. Ook omdat nogal wat psychologie
Misschien is de zoektocht naar ‘de ziel’, of naar de verbinding tussen lichaam en geest, wel een nooit eindigend verhaal faculteiten per se ‘hard’ wetenschappelijk willen worden en ‘doktertje willen spelen’. Hij verwacht dat de boegbeelden van de nieuwe neurokritiek in feite de nieuwe topneurologen zijn, zoals Jaap Panksepp, die onderzoek doet naar de neurologische basis van bijvoorbeeld empathie. Ook een wetenschapper als Antonio Damasio schetst een genuanceerd beeld in zijn boek When Self Comes to Mind. De conclusie van Keizers boek over de ziel is dat we in feite nog geen stap verder zijn dan de dualiteit van lichaam en geest. ‘Mensen hebben me bekritiseerd omdat mijn eindconclusie is dat we het nog niet weten, maar dat is wel gewoon de waarheid’, zegt hij. Misschien is de zoektocht naar ‘de ziel’, zie groene.nl of naar de verbinding voor Dossier Brein tussen lichaam en geest, wel een nooit eindigend verhaal. Misschien is het wel een verhaal waarin verbeelding de hoofdrol speelt. En misschien is dat wel helemaal niet zo erg. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 21
Het Nederland van het Reformatorisch Dagblad
De laatste zuil wankelt ‘De storm steekt op. En u slaapt?’ De titel van de door het Reformatorisch Dagblad georganiseerde ‘bezinningsavond’ klinkt duister. Het is half november 2012. Nederland verkeert nog in de ban van het ‘premie-oproer’, maar in de afgeladen aula van het Hoornbeeck College in Amersfoort maken meer dan vijfhonderd aanwezigen zich over heel andere zaken zorgen. Vergelijk het met de orkaan Sandy, houdt dominee Visscher van de plaatselijke gereformeerde gemeente het publiek voor. Die liet een spoor van dood en verderf na aan de oostkust van de Verenigde Staten. Wat weinigen weten, is dat het kort daarop opnieuw stormde in New York. Minder hevig, maar volkomen onverwacht, en daardoor misschien wel des te gevaarlijker. Orkaan Sandy, legt de dominee uit, dat waren de ‘paarse’ kabinetten die in de jaren negentig afrekenden met het ene na het andere christelijke heilige huisje. En de onderschatte storm die op Sandy volgde? Dat kan wel eens de nieuwe regering van pvda en vvd zijn. Paars 3. Visscher, die met een opiniestuk in het RD de aanzet heeft gegeven tot deze avond, vreest het ergste. ‘Dit gaat me echt aan het hart’, zo motiveert hij met een snik in de stem zijn initiatief.
‘Het gaat ook om mijn gehandicapte dochter. Dat zij straks niet in een seculiere instelling moet zitten luisteren naar Robbie Williams of weet-ik-veel-wat-voor muziek.’ Even daarvoor hebben tientallen overwegend jonge vrijwilligers het publiek hartelijk welkom geheten met plastic bekertjes koffie en thee. Met luide, bassende stemmen is Psalm 56:1 gezongen: ‘Gena, o God, bescherm mij door Uw hand/ Zie, hoe ik ben omringd aan allen kant/ Zie, hoe de mens zijn boze netten spant/ Om mij daarin te jagen.’ Daarna volgt het gebed. Een dame van middelbare leeftijd bukt om een bijbel uit haar handtas te halen. Als ze opkijkt, ziet ze de tekst op het metersgrote videoscherm achter het podium staan. In een powerpoint-presentatie. In de toespraken wordt vanavond telkens opnieuw de Haagse politiek gehekeld. Na het verkiezingsdebacle van het cda hebben de christelijke partijen, met in totaal slechts 21 zetels, minder te zeggen dan ooit tevoren. Nog een halve eeuw geleden bestierden zij het land. Nu zijn ze tot een snel krimpende minderheid gedegradeerd. Dat blijft niet zonder gevolgen. De felle kritiek op de weigerambtenaar, het afschaffen van de zondagswet, de roep om het verbod
‘Ik hou van homo’s, echt, maar ik heb er grote moeite mee als ze een relatie met elkaar aangaan’
Luuk van der Lee / HH
In het Reformatorisch Dagblad staan geen foto’s die op zondag genomen zijn
22 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
op godslastering uit het wetboek te schrappen – voor de aanwezigen in Amersfoort zijn het stuk voor stuk tekenen aan de wand. Er heerst een gevoel van ‘vreemdeling in eigen land’. ‘Nederland is een seculiere één-partij-staat geworden’, constateert de conservatieve denker en oudredacteur van het RD Bart Jan Spruyt op het podium. ‘We zijn allemaal sociaal-liberalen.’ Maar er wordt niet alleen naar anderen gewezen. ‘De overheid is niet de grootste vijand’, wordt opgemerkt in een van de toespraken. ‘De grootste vijand zit in ons eigen, zondige hart.’ Anderen vragen zich hardop af of de orthodoxe christenen zich niet al te zeer hebben terug getrokken in hun eigen, comfortabele wereldje. ‘Zou het misschien kunnen dat wij zelf óók gaan voor genot, voor rust en gemak, voor maximaal inkomen en optimale bestedingen?’ oppert een Dordrechtse predikant. En hebben ze zich, om het katholiek uit te drukken, niet te veel als monniken gedragen en te weinig als missionarissen? ‘Refostan is een doel op zich geworden’, stelt Spruyt onomwonden. Een man uit het publiek verwoordt het ongemak aan het slot van de avond anders. ‘Ik heb het idee dat we in een boerka zitten. Met zo’n spleetje. Vandaaruit zien en beoordelen we de samenleving om ons heen. Maar zónder zelf zichtbaar te zijn.’ Een paar maanden later, op het kantoor van het RD in Apeldoorn, heeft de storm plaatsgemaakt voor de koude, seculiere wind van alledag. Aan de redactie de taak daar tegenin te roeien. ‘Ploegen op rotsen’, noemt de jonge dominee die deze maandag met een korte samenkomst de week opent dat. Links voor in het ruime auditorium speelt de muziekredacteur op het orgel. Aan de andere kant van de zaal is een toren nagebouwd. Een zuil. Bovenop staan twee beelden. In één is een wachter met speer te herkennen, het andere is een heraut met trompet. Symbool voor de taken van de krant: het christelijke gedachtegoed bewaken én spreekbuis zijn van en voor reformatorisch Nederland. Na een half uur zingen, bidden en luisteren, stromen de medewerkers de zaal uit. Door de gang lopen ze naar hun werkplek in het hart van de krant: de uitgestrekte newsroom vol computers, glazen wanden en tientallen flatscreens waarop het laatste nieuws voorbij komt. Hier en daar liggen proefexemplaren van de nieuwe
Joost van den Broek / HH
De christelijke partijen zijn sinds de afgelopen verkiezingen kleiner dan ooit. Onder de orthodoxe achterban van het Reformatorisch Dagblad heerst onrust. ‘Ik heb het idee dat we in een boerka zitten.’ Door Koen Haegens
De Adullamkerk in Barneveld
tabloid. Over een paar maanden hoopt de krant op het compacte formaat over te stappen. Deo volente. In een van de kleinere, aanpalende vergaderruimtes neemt cultuurredacteur Aad van Toor de tijd om de bezoeker bij te praten over de geschiedenis van de krant. Dat de overtuigingen van de reformatorische zuil haaks staan op de tijdgeest, zoals in Amersfoort te beluisteren viel, daaraan is men gewend. Sterker nog, legt Van Toor uit, het is om die reden dat de zuil is opgericht. Van oudsher leefden de ‘bevindelijk gereformeerden’, zoals de reformatorische achterban ook wel wordt aangeduid, geïsoleerd. ‘Eenvoudige mensen’, zo typeert Van Toor ze. ‘Maar wel mensen die gewend waren elke avond bij het lamplicht een preek te lezen uit 1700 waar jij de eerste bladzijde nog niet van doorkomt.’ Dat duurde tot in de jaren zestig. Toen begon de buitenwereld, in de greep van een culturele revolutie die brak met oude vormen en gedachten, aan de deur te rammelen. Kantelpunt was de polio-epidemie in het jaar 1966, vertelt Van Toor. ‘Die hield vooral huis in de bible belt, waar veel mensen zich om principiële redenen niet lieten inenten. Zij zagen dat als ingrijpen in de voorzienigheid van God. Maar in de media werden ze afgeschilderd als moordenaars. Toen ontstond het idee dat we een spreekbuis nodig
hadden. Om zulke karikaturen te weerleggen.’ Een groepje studenten, onder wie de latere sgpleider Bas van der Vlies, besloot dat er een eigen krant moest komen. Vijf jaar later, in 1971, was het Reformatorisch Dagblad een feit. Het oorspronkelijke aantal van zestienduizend abonnees groeide snel. In de kerken werd gebeden voor het dagblad. In plaatsen als Katwijk wierven colporteurs huis-aan-huis nieuwe lezers. Toen Van Toor in 1980 voor de krant ging werken, was het abonneebestand al uitgegroeid tot ongeveer veertigduizend. Het hoogtepunt was rond de eeuwwisseling, met 58.000 abonnees. Inmiddels neemt dat aantal net als bij de andere dagbladen gestaag af, al schrijft het RD nog altijd zwarte cijfers. De komst van een eigen dagblad stond niet op zichzelf, benadrukt Van Toor. Terwijl de rest van Nederland ontzuilde, stampte de reformatorische gezindte vanaf de jaren zestig in rap tempo een geheel nieuwe zuil uit de grond. Anno 2012 zijn er eigen scholen, mbo- en hbo-opleidingen, een radio-omroep, tijdschriften, verzorgingstehuizen, gehandicapteninstellingen, zelfs een vakbond-en-werkgeversorganisatie ineen: de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (rmu). In de politiek worden zij vertegenwoordigd door de sgp.
Die herzuiling en het zonder voorbehoud vasthouden aan de bijbel hebben onmiskenbare voordelen gehad. In tegenstelling tot andere gezindten kampen de reformatorische kerken níet met teruglopende ledenaantallen. Dankzij de grote gezinnen en binnenlandse migratie zijn in plaatsen als Barneveld en Rijssen zelfs nieuwe megakerken verrezen die elke zondag plaats bieden aan duizenden gelovigen. Hoe anders is dat bij de vrijzinnigen. ‘De kerken hebben hun eigen geloofwaardigheid aangetast’, meent Van Toor. ‘Er was de opkomst van een feministische theo logie, van de bevrijdingstheologie. Maar al die vrijzinnige interpretaties hebben nooit geleid tot ledenaanwas.’ Tegelijkertijd heeft die houding bij de buitenwereld het beeld versterkt van een gesloten gemeenschap met curieuze gebruiken. Reformatorisch Nederland? Dat wordt geassocieerd met de weigering om een brandverzekering af te sluiten, geen televisie in de huiskamer en vrouwen die op zondag tweemaal in lange rok en met hoed op ter kerke gaan. En natuurlijk compromisloze standpunten: in de jaren zeventig tegen abortus, eind jaren tachtig tegen euthanasie, tegenwoordig rond homo’s en koopzondagen. ‘Terwijl er zoveel andere, onderbelichte aspecten zitten aan ons geloof ’, verzucht hoofdredac07.02.2013 De Groene Amsterdammer 23
‘Ik ben trouwens ook homo.’ Schijnbaar terloops laat een redacteur van middelbare leeftijd het vallen. Het gesprek ging tot dan toe over wie de lezers van het RD zijn en wat hen beweegt. De man lacht om de verbazing bij zijn gesprekspartner. ‘Er zijn er wel meer, hoor, in dit bedrijf. Mijn eigen coming-out was een jaar of twintig terug. Toen was dat echt nog wel eng. Maar dat is snel aan het veranderen. Vaak wordt gedacht dat je als homo in deze kring geen leven hebt. Dat is niet waar. Misschien heb je het hier wel beter dan in een heel seculiere, ruwe omgeving. Ik zou niet willen ruilen met iemand die in de 24 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
bouw werkt.’ Er is één groot ‘maar’. Als homoseksueel word je geaccepteerd. Maar homoseksualiteit is taboe. ‘De praxis is een streep te ver’, geeft de redacteur toe. ‘Je mag het met andere woorden wel zijn, maar je mag het niet doen. Natuurlijk roept dat conflicten op, maar dat is de lijn. Als je binnen die bandbreedte blijft, dan heb je echt geen zielig leven.’ Desgevraagd erkent hoofdredacteur Kranendonk dat op sommige punten de opvattingen in beweging zijn. ‘Toen ik jong was, was het bijvoorbeeld not done dat een jongen en een meisje die verkering hadden of verloofd waren met elkaar op vakantie gingen. Want iedereen wist dat als je in een tentje slaapt je niet naast elkaar blijft liggen. En seksuele gemeenschap past enkel binnen het huwelijk. Ik zie nu dat er jongelui zijn in onze kerken die dat wel doen, en van wie de ouders daar geen problemen mee hebben.’ En de plaats van de christelijke vrouw aan het aanrecht? Kranendonk blikt door de glazen wand die zijn kamer van de redactievloer scheidt. ‘Ik zie er zo vier die getrouwd zijn. Drie daarvan hebben kinderen thuis. Dat is geen item. Kijk, er zijn natuurlijk harde grenzen. Maar je bent wel kind van je tijd.’ Hij wijst naar de flatscreens achter in de newsroom: ‘Toen ik hier kwam in 1992 waren die beeldschermen ondenkbaar geweest. Ook bij mensen thuis kwam de tv er niet in. Daarna kreeg iedereen internet, zij het gefilterd. En nu hebben alle jongeren een smartphone. Kijk, je kunt wel leven als de Amish in Amerika, maar zelfs daar raakt de wereld de eigen kring.’ De reformatorische zuil is, kortom, poreus geworden. Je kunt je in Nederland niet langer afsluiten voor invloeden van buitenaf. Dat moet ook niet, vindt Kranendonk. Waar het volgens hem op aankomt, is ‘innerlijke bewapening’. Die boodschap is Willem de Potter uit het
zuil loste de oude af. Maar, zo benadrukt De Potter keer op keer gedurende het gesprek: de reformatorische scholen willen zich allerminst afzonderen van de rest van de maatschappij. Op de door het RD georganiseerde bezinningsavond, die plaatsvond in datzelfde Hoornbeeck College, hield hij dat ook voor aan het publiek: wees blij dat je in Nederland nog door de staat gefinancierd reformatorisch onderwijs hebt. En denk niet dat het makkelijker is om die banden door te snijden. Om dure particuliere scholen op te richten. Of, radicaler nog, om te kiezen voor thuisonderwijs, zoals in de Verenigde Staten vaker gebeurt. Hoe het dan wél moet? De Potter vertelt over een les van een mbo-groep die hij een tijdje geleden bijwoonde: ‘Die jongens en meisjes kwamen net terug van twee maanden stage. Eén jongen nam het woord en zei dat hij heel veel discussie had gehad op zijn stageplek, in een seculiere organisatie, over de evolutietheorie. Toen zei die jongen: inmiddels geloof ik ook wel een beetje in die evolutietheorie. Gelukkig ging de betreffende docent daar heel wijs mee om. Niet direct oordelen en veroordelen. Zo van: “Jongen, wat verschrikkelijk.” Nee, hij vroeg hem er meer over te vertellen. Het uit te leggen. Uiteindelijk bleek ook wel de aarzeling, die jongen liep er toch in vast. En dan kan de docent extra toerusting geven.’ Liever dan lastige onderwerpen en radicale denkbeelden uit de weg te gaan, laat de school de leerlingen er gedoseerd mee kennismaken. Ter voorbereiding op een leven in een seculiere wereld, legt De Potter uit, terwijl hij zijn bezoeker rondleidt door de middelbare school. In de hal bij de kapstokken hangt de geur van sneeuw onder de schoenen. Het is pauze. Een groepje jongens speelt te midden van het lawaai en gegil tafelvoetbal. Meisjes lopen giechelend arm in arm. Jawel, met rok – maar bij de meesten tot
‘Onze gezagsgetrouwheid is misschien ten koste gegaan van ons zelfbewustzijn’ hart gegrepen. Vanuit zijn werkkamer, één hoog, kijkt hij uit op de twee reformatorische scholen waarvan hij voorzitter van het college van bestuur is. De voorgevel van het Van Lodenstein College, een middelbare school, is bezaaid met witte vlekken van de sneeuwballen. Het raam achter zijn bureau biedt uitzicht op het oudere, statige gebouw van het Hoornbeeck College, een mbo-instelling. Vroeger was het een katholiek jongenspensionaat. De Potter, een energieke man met geruite stropdas en vlotte bril, wijst naar een kamertje op de begane grond. ‘Daar zat een bakker. Hier omheen lagen weilanden met koeien. Ook van het pensionaat. Het was zelfvoorzienend.’ Toen de bevindelijk gereformeerden begin jaren zeventig in het gebouw trokken, gingen de katholieken er beetje bij beetje uit. De nieuwe
ver boven de knieën. Voor de rest verschilt het op het eerste gezicht niets van iedere andere blanke middelbare school. De Potter blijft even staan in de mediatheek. Hij toont trots de computers, de tijdschriften, de boeken. Ook moderne literatuur? ‘Ja, dat is tenslotte onderdeel van het vak Nederlands in de bovenbouw.’ Hij wijst naar de balie. ‘Daarachter staan ze, op een aparte plank.’ En nee, geeft hij met een zucht toe, het valt anno 2013 niet mee om een lijst met enigszins acceptabele Nederlandse schrijvers samen te stellen. ‘Begeleide confrontatie’, noemt De Potter deze aanpak, als hij weer heeft plaatsgenomen in zijn kantoor. ‘Ik zal nog een voorbeeld geven. Er is een popster, Lady Gaga. Die gebruikt soms gewoon blasfemische taal. Wij confronteren de oudere kinderen wel eens met een fragment van
Joost van den Broek / HH
teur Wim Kranendonk in zijn kantoor. Hij heeft zojuist zijn bril afgezet en wrijft zich in de ogen. ‘Gemeenschapszin bijvoorbeeld. Als ik naar mijn eigen kerkgemeente kijk, dan zie ik honderden vrijwilligers die bejaarden helpen. Daar hebben wij geen overheid voor nodig. Daar hebben we de Wet Maatschappelijke Ondersteuning niet voor nodig. Dat wordt gewoon onderling geregeld.’ Toch kan de bezoeker die vóór alles bevestiging zoekt van het beeld van een orthodoxe enclave ook bij het RD volop voorbeelden vinden. Bij de ingang van de redactiezaal prijkt een spreuk uit Korinthiërs op de muur: ‘Wat hebt ge, dat ge niet hebt ontvangen?’ Nieuwe redacteuren tekenen ervoor dat zij geloven dat wat in de bijbel staat van kaft tot kaft Gods woord is. De waarheid dus. De krant zelf onderscheidt zich door de afwezigheid van sport, showbusiness en foto’s die op zondag genomen zijn. Er is een topzware kerkredactie. Getuige de ingezonden brieven maken de lezers zich drukker over het vrouwenstandpunt van de sgp of de herziene versie van de Statenvertaling dan over de crisis. En waar andere kranten vroeger de beursberichten presenteerden, geeft het RD nog altijd over twee volle pagina’s een goed gelezen overzicht van de kerkdiensten. Wie ten slotte de website van de krant op zondag probeert te bezoeken, stuit op het vriendelijke verzoek op een ander moment terug te komen. Van tijd tot tijd wordt de gapende kloof met de buitenwereld onderstreept door een relletje. Zoals recent nog naar aanleiding van een opiniestuk van de adjunct-hoofdredacteur over homo’s in Boer zoekt vrouw: ‘Zo worden wekelijks vier miljoen mensen gehersenspoeld in een duivelse strategie het huwelijk te ondermijnen. Eerst door kijkers wijs te maken dat je de beste levenspartner vindt via een soort ratrace en daarna door de indruk te wekken dat het volstrekt normaal is dat je als man een andere man zoekt om je leven mee te delen.’ In reactie op alle commotie bezwoer de auteur niets tegen homo’s te hebben: ‘Ik hou van homo’s, echt, maar ik heb er grote moeite mee als ze een relatie met elkaar aangaan.’ Voor die nuancering was weinig belangstelling. Het beeld van een homofoob bolwerk was weer bevestigd. Zoals een tweet naar aanleiding van een eerdere affaire het wel heel vrij citeerde: ‘“Homo’s moeten dood”, aldus hoofdredactie #refdag’.
Jaarbeurs Utrecht. Reformatorische gezinsbeurs Wegwijs
zo’n Lady Gaga. Om vervolgens te vragen: hoor je nou werkelijk wat ze allemaal zingt? En als je dat naast de bijbel legt, vind je die teksten dan kunnen?’ Gelukkig, aldus De Potter, is die ruimte er in Nederland. ‘Als de overheid precies zou gaan vertellen wat er in het klaslokaal moet gebeuren, krijgt het totalitaire trekjes.’ Toch zijn velen binnen de reformatorische kring er niet gerust op. Volgens hoofdredacteur Kranendonk wordt de vrijheid van onderwijs, vervat in artikel 23 van de grondwet, zelfs het volgende, grote politieke issue waarop de christelijke minderheid gaat botsen met de seculiere meerderheid. Ook De Potter ziet hier en daar problemen opdoemen voor het reformatorisch onderwijs. De politiek tornt aan het benoemingsbeleid van de leraren. En ook de bevoegdheid van de scholen om naar eigen inzicht leerlingen toe te laten, lijkt niet langer vanzelfsprekend. Maar de werkelijke clash gaat veel breder dan het onderwijs, betoogt hij. ‘Uiteindelijk gaat het allemaal om vrijheid. Rousseau heeft tijdens de Franse Revolutie gezegd dat je ongehoorzame burgers moet dwingen om vrij te zijn. Een soort vrijheidsdwang dus. Dat een meerderheid gaat dicteren hoe minderheden vrij moeten zijn. Daar zie ik ook nu signalen van. Denk aan besnijdenis bij joodse kindertjes, of rituele slacht.’ Maar heeft die minderheid dat niet over zichzelf afgeroepen? Probeert zij op haar beurt niet telkens haar overtuigingen op te dringen aan de seculiere meerderheid? ‘Wij willen niet enkel ons ding doen achter onze eigen voordeur’, geeft De Potter ruiterlijk toe. ‘Wij willen voor onze mening uitkomen in het publieke domein. Dat is waar de discussie om draait. In
de publieke ruimte mag tegenwoordig zo ongeveer alles. Billboards met schaars geklede dames zijn gemeengoed in Nederland. Dat is ook niet neutraal. En dan mag je in datzelfde publieke domein niet voor je geloof uitkomen?’ Hij vertelt een anekdote uit de tijd dat hij nog in het bedrijfsleven zat: ‘Ik ging lunchen met een paar Amerikanen en een Fransman. Ik vroeg bij het begin van de maaltijd om een moment stilte voor een persoonlijk gebed. Dat doe ik altijd. Ik zag al wat verwonderde gezichten, en na het gebed zeiden ze dat ze dat toch eigenlijk niet passend vonden. Dat jij religieus bent, prima. Maar dat doe je thuis maar.’ De Potter lacht als een boer met kiespijn bij de herinnering. ‘Het frappante is dat het die hele lunch over allerlei popsterren en voetbalhelden ging. De religie van de niet-reformatorische mens. Daar mogen we het blijkbaar wel allemaal over hebben, terwijl ik er niets mee heb. Maar een mens mag niet uitkomen voor zijn religieuze overtuiging!’ ‘Als een kind’, zo luidt het hoofdcommentaar van het RD van maandag 21 januari, ‘het woord doop alleen nog maar in verband kan brengen met het dopinggebruik van een bekende wielrenner, dan is dat een alarmbel die niet genegeerd mag worden.’ Negeren blijkt niemand te willen. Maar wat dan wel? Aanpassen? Tot op zekere hoogte, ongetwijfeld. Kijk naar de sgp met haar vrouwenstandpunt. Tegelijkertijd wil vrijwel niemand toegeven dat zelfs die rechtlijnige reformatorische zuil gevoelig is voor druk van buitenaf. De bijbel is immers Gods woord. Daar kun je geen compromissen op sluiten. Radicaal verzet dan? Daarvoor zijn de bevindelijk gere-
formeerden veel te gezagsgetrouw. Zoals de hoofdredacteur van het RD met een knipoog zegt: ‘De overheid hoeft niet bang te zijn dat er een reformatorische Taliban opstaat.’ Maar iets ertussenin, een herwonnen zichtbaarheid en assertiviteit, daar lijkt wel degelijk animo voor. Hier sta ik, ik kan niet anders – dat idee. ‘Onze gezagsgetrouwheid is misschien ten koste gegaan van ons zelfbewustzijn’, zo verwoordt een oud-schooldirecteur aan het einde van de week het breed heersende sentiment. Plaats van handeling is het Van der Valk-hotel naast de snelweg in Vianen. Een paar honderd reformatorische schoolbestuurders doen zich te goed aan sandwiches met kipfilet, wraps en worstebroodjes. Zojuist heeft het gezelschap een eerste staaltje van het nieuwe zelfbewustzijn mogen aanschouwen. Het is een korte film, journalistiek van toon, gemaakt door het RD. Onderwerp, hoe kan het ook anders: de homo’s. Aanleiding is de nieuwe verplichting voor scholen om aandacht te besteden aan ‘seksuele diversiteit’ – een initiatief uit Den Haag. En omdat daar een hoop misverstanden over bestaan, zo legt een medewerker van de krant vooraf uit aan de zaal, is besloten om deze keer zélf het eigen, reformatorische verhaal hierover over het voetlicht te brengen. Dan wordt het licht gedimd. ‘Mijn naam is Sander’, vertelt een gastdocent in een scène aan een klas scholieren. Hij veegt op het schoolbord de ‘S’ weg van zijn naam, en plakt hem erachter. ‘Anders’, staat er nu. ‘Ik ben altijd anders geweest. Ik ben namelijk nog nooit verliefd geweest op een meisje.’ In een ander fragment worden oudere leerlingen uitgenodigd om met een stift associaties op het bord te schrijven die homo’s bij hen oproepen. ‘Ziekte’, schrijft een scholier. ‘Vies’, oppert een ander. ‘Kontebonker’. ‘Eenzaam’, heeft iemand opgeschreven. Tegen het einde van de film wordt d66-TweedeKamerlid Pia Dijkstra – initiatiefnemer van de homovoorlichting op scholen en in reformatorische kring gezien als kampioen christenpesten – gevraagd naar commentaar. Ze houdt haar kaarten op de borst. Ja, het is goed dat ook reformatorische scholen dit oppakken. Maar of het de bedoeling is dat er direct bij wordt verteld dat de bijbel homoseksualiteit verbiedt? Als de lichten weer aan zijn, blijft het even stil in de zaal. Tijdens de lunch blijkt dat de nieuwe aanpak voor sommige aanwezigen een brug te ver was. Maar voor Pia Dijkstra en de seculiere meerderheid in de politiek gaat het wellicht nog lang niet ver genoeg. Uitzichtloos? Nee, er is altijd hoop, heeft sgp-Kamerlid Roelof Bisschop eerder deze ochtend de aanwezigen voorgehouden. Want uiteindelijk heeft God het laatste woord. ‘We voeren een strijd die al gewonnen is. Ondertussen moeten we doen wat we moeten doen. Ora et labora. Maar de uitkomst ligt al vast.’ 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 25
Crisislessen uit de natuur
De mens heeft een te zwaar gewei De economie is geen rationele machine, maar een ecosysteem dat luistert naar de wetten van de biologie. Als we die niet begrijpen, komen we nooit uit de crisis, zegt een snel aan populariteit winnende groep economen. Door Frank Mulder Beeld Milo
26 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
Een van de eerste mensen die je ‘econoom’ zou kunnen noemen, was in het dagelijks leven arts, hofarts zelfs van Lodewijk XV. Zijn medische inzichten inspireerden François du Quesnay tot iets nieuws: een beschrijving van de economische verhoudingen in termen van een kringloop. Net als de bloedsomloop in het menselijk lichaam heeft ook de economie een soort bloedsomloop, schreef hij, met geld en goederen die van de ene bevolkingsgroep naar de andere stromen. Zijn biologische voorbeeld zou de inspiratiebron worden voor een afzonderlijke discipline: de economie. Nu, 250 jaar later, dringt echter het besef door dat deze discipline is losgezongen van de aardse realiteit. Is de mens niet te veel gereduceerd tot rationele consument? Is economisch beleid wel te bouwen op de kerncijfers die we uit logische computer modellen laten rollen? Als reactie slaan steeds meer economen de biologieboeken weer open. Zoals Robert Frank, New York Times- columnist en hoogleraar aan Cornell University in Ithaca, New York. Vorig jaar verscheen zijn
veelbesproken boek The Darwin Economy. We denken vaak dat Adam Smith de vader van de economie is, schrijft hij, met zijn theorie van de onzichtbare hand. Maar in de toekomst zullen we erkennen dat we van Charles Darwin minstens zo veel kunnen leren. Volgens Frank begreep de bioloog veel beter dan Smith waarom competitie niet altijd gunstig uitpakt voor de groep. Competitie kan juist leiden tot hogere kosten voor iedereen. ‘Individuele belangen kunnen schadelijk zijn voor de grotere groep’, stelt Frank in een telefonisch interview. Geen schokkende uitspraak natuurlijk, ook niet voor Smith. Maar die dacht dit op te kunnen lossen met meer competitie. Fout, meent Frank: ‘Door concurrentie worden we geprikkeld om relatief beter te worden, ten opzichte van elkaar. Maar het voert vaak niet tot absolute verbeteringen voor de soort als geheel. Daarvan vinden we in de natuur veel voorbeelden.’ Neem de wapiti, de Amerikaanse neef van het edelhert. Natuurlijke selectie heeft de mannetjes gedwongen tot een race om soortgenoten voor te blijven. Grote geweien maken meer indruk op de vrouwtjes, legt Frank uit. Daardoor hebben de wapiti’s geweien ontwikkeld van meer dan een meter groot en bijna twintig kilo zwaar. Heel verleidelijk natuurlijk, maar ontzettend onhandig om wolven en jagers van je af te schudden in dichtbegroeid bos waar je zomaar tussen de struiken blijft hangen. De macho wedstrijd om het grootste gewei heeft intussen de hele soort in gevaar gebracht. Bij mensen speelt eenzelfde mechanisme. We concurreren met elkaar om relatief beter voor de dag te komen, maar absoluut gezien schieten we er geen steek mee op. Als je solliciteert bij een prestigieus bedrijf wil je er goed uitzien, met een duur pak en nieuwe schoenen. Maar de andere kandidaten doen precies hetzelfde. Het gevolg is dat het netto effect verdwijnt en je allemaal vooral heel veel geld kwijt bent. Hetzelfde geldt voor mensen die een groot huis willen kopen in een goede wijk. Zij zijn bereid daarvoor diep in de buidel te tasten. Maar iedereen doet dit. Daardoor stijgen de prijzen en zijn álle potentiële kopers slechter af. Als domme wapiti’s gaan we door tot we erbij neervallen. In de sportwereld weet men dat. Concurrentie wordt daar begrensd, anders gaat de sport eraan. Niet voor niets zijn bepaalde stimulerende middelen verboden. Misschien brengen die individuele sporters wel verder, maar de sport als geheel niet. Frank vraagt zich af waarom we niet ook in de economie afspraken kunnen maken om onze concurrentie in te tomen. Die leidt namelijk tot een consumptiewedstrijd waar we maar tot op zekere hoogte beter van worden. Vanaf een bepaald punt schaadt het ons zelfs. Er is een oplossing, zegt hij: niet een belasting heffen op wat mensen verdienen, maar op wat ze uitgeven. De inkomsten minus het spaargeld dus. Deze consumptiebelasting moet bovendien progressief geheven worden. Zo kun je stimu-
leren dat mensen meer gaan sparen en investeren in plaats van steeds meer uitgeven aan luxeproducten, die hen alleen beter maken ten opzichte van anderen. Dit alles gaat ook op voor banken, zegt Frank. ‘Ze investeren in computersystemen die sneller zijn dan die van de concurrent. Wie het snelst is, kan immers het eerst inspelen op prijsverschillen, tussen aandelen bijvoorbeeld, en meer winst maken. Maar alle concurrenten doen hetzelfde. Daardoor is de collectieve winst uiteindelijk nihil.’ Het verschil met wapiti’s is natuurlijk dat die het ecosysteem niet in gevaar kunnen brengen. Banken wel. Hun gewei is zo groot geworden dat ze niet meer mogen omvallen. Frank: ‘Ook in dit geval is meer regulering de oplossing.’ Wat Frank met zijn evolutievoorbeelden in feite aan de kaak stelt, is het beeld van mensen als individuen die rationeel hun best doen om zo veel mogelijk nut te verkrijgen, oftewel hun behoeften te bevredigen. Maar nut is relatief. Mensen kijken vooral naar hun buren om te bepalen wat ze wel en niet waardevol vinden. Frank heeft zich voor zijn theorie laten inspireren door de evolutiebiologie, een tak van sport die de laatste twintig jaar een rol is gaan spelen in de economische wetenschap. Maar ook een ander deel van de biologie moeten economen nodig eens afstoffen: de ecologie. Dat vindt Bernard Lietaer, een Belgische econoom die de
veerkracht – het vermogen om zich te herstellen na een droge periode of een bepaalde bomenziekte – zou het snel uiteenvallen. De veerkracht van een oerwoud wordt groter naarmate er meer soortendiversiteit is en er meer dwarsverbanden bestaan. Maar let op: dat gaat ten koste van de efficiëntie. Er is dus een balans nodig. Bij een monocultuur is die balans er niet. Een monocultuur is wel veel efficiënter dan een oerwoud, het levert veel meer bruikbare gewassen op. Maar het is ook kwetsbaarder. Een land waar over honderden kilometers slechts één soort genetisch gemodificeerd katoen wordt verbouwd, kan enorm winstgevend zijn. Maar er hoeft maar één nieuwe schimmel te ontstaan of het systeem stort in – en talloze boeren zijn failliet. Een oerwoud daarentegen kachelt miljoenen jaren door. De grote les volgens Lietaer: de natuur komt in de loop van de tijd altijd uit op een balans tussen veerkracht en efficiëntie. De economie niet, die lijkt meer op een mono cultuur. De geldstromen luisteren wereldwijd naar dezelfde regels, die worden opgesteld door een kleine groep financiële instellingen. ‘Deze analogie met ecosystemen is heel erg van toepassing op de financiële crisis’, zegt Wolf Wagner, hoogleraar economie aan de Universiteit van Tilburg. ‘Het financiële systeem is buitengewoon homogeen. Als we systeemcrises willen voorkomen, is het niet voldoende om banken
‘Concurrentie had moeten leiden tot natuurlijke selectie. Maar het heeft juist geleid tot banken die zich hetzelfde gedragen’
financiële wereld van binnenuit kent. Hij was fondsbeheerder, voorzitter elektronisch betaalverkeer bij de Belgische centrale bank, en zelfs mede-ontwerper van de ecu, de voorloper van de euro. De vraag die hem al jaren bezighoudt: hoe komt het dat onze economie zo instabiel is en zo vaak geplaagd wordt door financiële crises? Lietaer heeft een antwoord gevonden door de monetaire economie als ecosysteem te benaderen. Hij ziet haar als een netwerk van bedrijven en consumenten, waar geldstromen tussen lopen. Maar het is niet erg divers, integendeel, de geldeconomie is een monocultuur. Denk aan een complex ecosysteem als het tropisch regenwoud. In dat geheel hebben planten, dieren, materie en energie allemaal een eigen rol. De gezondheid van dit ecosysteem is niet af te meten aan de dikte van de bomen, het aantal groene leguanen dat er huist of de hoeveelheid co2 die wordt opgeslagen. Nee, het gaat om de levensvatbaarheid van het geheel. Die is afhankelijk van twee eigenschappen: efficiëntie en veerkracht. Zonder efficiëntie – de capaciteit om genoeg materie en energie te genereren – zou een oerwoud niet kunnen functioneren. Maar zonder
alleen maar sterker te maken. Het gaat erom dat ze diverser worden. Nu gebruiken ze allemaal dezelfde risico-evaluatiesystemen, ze hebben dezelfde portfolio’s, kredietbeoordelaars en ze verzekeren allemaal elkaar. Concurrentie had moeten leiden tot natuurlijke selectie. Maar in plaats daarvan heeft het juist geleid tot banken die zich stuk voor stuk hetzelfde gedragen – en dus ook hetzelfde reageren op grote schokken.’ Zelfs de veel gebezigde term ‘diversifiëring’ hoeft niet tot meer diversiteit te leiden, merkt Wagner op. ‘Als een Duitse bank zijn risico spreidt en meer in Nederland gaat investeren, en een Nederlandse bank doet het omgekeerde, gaan ze meer op elkaar lijken. Banken zouden daarentegen heterogener moeten worden. Dat zou opgenomen kunnen worden in de Baselcriteria voor banken. Het interessante is dat de kapitaaleisen die Basel nu oplegt de banken veel geld gaan kosten. Maar banken verplichten om diverser te worden, om bijvoorbeeld een deel van hun kapitaal in de eigen regio te investeren, dat zou helemaal niet zo duur zijn.’ Lietaer gaat verder dan Wagner. Volgens hem is het altijd crisistijd in ons financiële stelsel. Niemand betwist de efficiëntie van dat systeem. Het is juist té efficiënt. Staten hebben in de loop 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 27
Ontdek wat poëzie met je doet
JUDITH HERZBERG
REMCO CAMPERT
E VA G E R L A C H
K. MICHEL
GERRIT KOUWENAAR
ESTER NAOMI PERQUIN
LUCEBERT
INGMAR HEYTZE
RUTGER KOPLAND
IDA GERHARDT
€ 49
95
Trouw selecteert de mooiste poëzie Nu verzameld in een prachtige 10-delige collectie. • Exclusief bij Trouw • Unieke eenmalige uitgave • Luxe bewaardoos • Inclusief niet eerder uitgegeven werk
www.trouw.nl/poezie
van de tijd allemaal een monopolie ingevoerd op een bepaalde munt. Al deze valuta zijn inwisselbaar gemaakt op een geliberaliseerde, mondiale markt. In feite is er nu wereldwijd één ruilmiddel dat de economie draaiende moet houden: door banken uitgegeven rentedragend schuldpapier. Heel efficiënt, en het heeft een deel van de wereld fabelachtige rijkdom gebracht. Maar het is absoluut niet bestand tegen schokken. Er zijn in de afgelopen dertig jaar zo’n honderd grote bankencrises geweest, schat de Wereldbank. Niets is schadelijker voor een economie dan zo’n bankencrisis – op oorlog na. Maar wat doen regeringen na een crisis? Ze zetten in op nog meer groei en efficiëntie van het financieel stelsel. Ook nu weer. Het is echter juist de veerkracht van ons systeem die groter moet, zegt Lietaer. Daarvoor is meer diversiteit nodig. Om de analogie met het tropisch regenwoud door te trekken: er moeten soorten bij komen. Dat kan volgens Lietaer in de vorm van alternatieve ruilmiddelen, die zich volgens andere regels gedragen, zonder rente bijvoorbeeld. Daarvoor pleit hij ook in het nieuwe rapport van de Club van Rome, dat hij dit voorjaar schreef, getiteld: Money and Sustainability: The Missing Link. Anders dan vaak wordt gedacht, is complementair geld geen utopie. In het hart van de bankenwereld, in Zwitserland, werd in de jaren dertig al een kredietsysteem opgezet waarbij bedrijven onderling hun debiteuren en crediteuren tegen elkaar wegstreepten. Ze gebruikten daarvoor een eigen ruileenheid waarvoor ze geen rente rekenden. Op een gegeven moment mochten ze er zelfs hun belasting mee betalen. Het systeem is in de loop der jaren zo groot geworden dat er tegenwoordig voor een miljard euro per jaar in wordt verhandeld. En er zijn meer ruil- en valutasystemen waar Lietaer enthousiast over is. Regionale valuta, kleinschalige ruilsystemen en business-tobusiness-kredietsystemen. Van die laatste soort draaien er alleen al in de Verenigde Staten zo’n zevenhonderd. Ze bieden geen vervanging voor geld, maar een aanvulling daarop. Ze vergroten de diversiteit. En ze maken ondernemerschap mogelijk op manieren die te klein of te weinig efficiënt zijn om te concurreren op de wereldmarkt. Ook voor Griekenland biedt dit perspectief, beschrijft Lietaer in zijn rapport. Parallel aan de euro zou het een eigen valuta moeten krijgen, al dan niet digitaal, om de lokale economie te laten functioneren. De ‘geuro’ werd dat genoemd door de Deutsche Bank, die dit voorjaar met hetzelfde voorstel kwam. De lessen van Lietaer kunnen worden toegepast op meer dan alleen geld. De boontjes die we kopen komen uit Ethiopië en de energie komt misschien wel van een Russische gasleverancier. Dat is allemaal heel goedkoop. Het is dan ook de uitkomst van een efficiënte markt. Maar als er iets ernstigs gebeurt met de olieprijzen of de dollarkoers hebben we een probleem. Toen in Engeland een paar jaar geleden de vrachtwa-
genchauffeurs staakten, waren na drie dagen de schappen van de supermarkten leeg – in een land dat genoeg voedsel produceert. Veel mensen beseffen dat. Daarom zijn de werkgroepen van de zogenaamde Transition Towns ook zo populair: ze pleiten voor veel meer lokale energie, lokale geldsystemen en lokaal voedsel. Dat is minder efficiënt, ja, maar het is veel veerkrachtiger. Voor een productief maar levensvatbaar systeem zul je een balans tussen beide moeten zoeken. De economie gedraagt zich dus als een eco systeem. Moeten we dan ook niet gewoon erkennen dat deze wetenschap onderdeel van de biologie is? Precies, zegt Herman Daly, de bekende 73-jarige milieueconoom aan de Universiteit van Maryland. Hij pleit al decennia voor een integrale benadering. Er zijn niet alleen mooie analogieën – wapiti’s leren ons iets over banken – maar economische en ecologische processen zijn werkelijk met elkaar verbonden. Dat schreef Daly al in 1968 in een artikel met de titel On Economics As a Life Science. ‘Eén deel van de werkelijkheid isoleren is soms nodig’, schreef hij daarin. ‘Het is vaak nuttig als economen een deelstudie maken van een bepaalde industrie zonder de connecties met de rest van de economie mee te nemen. Dat werkt heel goed bij het bestuderen van de pinda-industrie. Maar geen enkele econoom
aanschaffen. Ons totale energiegebruik neemt daardoor nog steeds toe. Kijk, onze economie is ontstaan in een tijd dat de samenleving klein was ten opzichte van het grote ecosysteem. Die tijd is nu voorbij. Het systeem loopt tegen zijn grenzen aan.’ Echte economische groei is steeds moeilijker geworden, zegt Daly. ‘Banken hebben heel veel geld gecreëerd zonder dat er echt een groei aan reële waarde tegenover stond.’ Veel van het vermogen dat de banken hadden, bestond nog niet in de reële wereld, het waren claims op toekomstige hypotheeklasten van mensen die in de toekomst salaris moesten ontvangen bij bedrijven die in de toekomst nog omzet zouden gaan draaien. Dat kon goed gaan zolang alles bleef groeien. Maar intussen blijkt dat we met elkaar helemaal niet zo veel kunnen produceren om onze schulden nog af te betalen. In 2007 bleek dat veel Amerikanen hun hypotheeklasten niet meer konden opbrengen. In 2010 werd duidelijk dat Zuid-Europese economieën niet genoeg groeiden om hun schuldeisers tevreden te kunnen stellen. Het antwoord hierop van alle economen, of ze nu prioriteit geven aan bezuinigingen of eerst geld willen bijdrukken, is hetzelfde: zo snel mogelijk weer gaan groeien. Griekenland moet uit de crisis groeien! De Verenigde Staten moeten productiever worden! Daly gelooft
‘Hoe zuiniger onze apparaten worden, hoe meer we ervan aanschaffen. Ons totale energiegebruik neemt nog steeds toe’
zal de auto-industrie zo beperkt bestuderen.’ Met andere woorden: delen van de economie kun je los bestuderen zolang ze klein zijn. Tegenwoordig zijn ze echter zo groot dat je het niet meer los moet zien van het systeem eromheen, aldus de voormalige Wereldbank- econoom. ‘Economen denken vaak dat de economie het systeem is’, zegt hij in een telefonisch interview. ‘Maar economie is slechts een subsysteem van iets groters: de atmosfeer. En die is niet oneindig. Er komt natuurlijk zonne-energie bij, maar ook dat is begrensd. Economen moeten dus rekening houden met de grenzen van de natuur.’ Als we dat niet doen, zijn de gevolgen groot. ‘Denk aan klimaatverandering. We stoten meer broeikasgassen uit dan het ecosysteem kan verwerken. Maar er zijn veel meer acute problemen: drinkwatertekorten, visgronden die uitgeput raken, bodemerosie, olietekorten, enzovoort.’ Volgens de economische lesboeken lossen we dit op door almaar efficiënter te worden. Daly heeft daar weinig vertrouwen in: ‘Efficiëntie leidt meestal niet tot minder verbruik van natuurlijke hulpbronnen. Want hoe zuiniger onze apparaten worden, hoe meer we ervan
niet dat dat uiteindelijk gaat werken: ‘De marginale kosten van economische groei in rijke landen nemen toe. De marginale opbrengsten nemen af.’ Met andere woorden: we zijn in een stadium gekomen dat groei ons meer kost dan dat het oplevert. Het leidt tot kostenposten die we niet zien, omdat we ze niet meerekenen in de groeicijfers. ‘Klimaatverandering, waterschaarste en ontbossing bijvoorbeeld, of een toename van files of stress. Groei kan leiden tot welvaart, maar kan de welvaart ook verminderen. Ik noem dat “oneconomische groei”.’ Volgens Daly is onze groei al dertig jaar lang ‘oneconomisch’ als je al deze kostenposten zou meerekenen. De gemeenschappelijke boodschap van denkers als Frank, Lietaer en Daly, die inzichten uit de biologie met economie combineren, is dat de gezondheid van een systeem nooit te reduceren is tot een cijfertje, of het nu de groei van het bbp is of het begrotingstekort. Dit is wel wat economen, bankiers en politici, maar ook journalisten, vakbonden en consumenten, steeds maar weer proberen te doen. Als zij één ding kunnen leren uit de biologie, is het dit: economie is meer dan rekenen. Je moet er altijd bij blijven nadenken. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 29
Essay De grensgebieden van Patricia de Martelaere
Portret van Patricia De Martelaere door Anne van Herreweghen. Houtsnede op Japans handgeschept papier
Wie wij zijn
De Vlaamse schrijfster en filosofe Patricia de Martelaere overleed in 2009 op 51-jarige leeftijd. Een geladen schrijfster van koele essays, onder meer gebundeld in Een verlangen naar ontroostbaarheid, en hartstochtelijke romans, zoals het succesvolle Het onverwachte antwoord. Over haar werk en leven verschijnt deze week Als je weg bent. Een voorpublicatie. Door Marja Pruis Hoofdpijnmeisje. Zo noemt een bevriende schrijfster haar. Een denkmeisje, dat sowieso. Met nadenken was iets vreemds aan de hand, vond ze zelf. Je begint ermee en je kunt niet meer stoppen. En je problematiseert dingen die niet per se problematisch zijn. Als je daar te lang mee doorgaat, verzinkt alles in het niets en kom je in een moeras terecht van twijfels en vragen. Toen ze van de middelbare school kwam, bevond Patricia de Martelaere zich in wat ze zelf achteraf betitelde als ‘zo’n typische adolescentencrisis’. Ze wilde niets meer, alles was haar te veel. Ze was nooit met drugs begonnen, had geen excentrieke dingen gedaan, maar wilde wel duidelijk wat anders. Als kind al was ze voortdurend bezig met de vraag waartoe, waarom, getuige ook het opstel dat ze als elfjarige schreef met de titel ‘Waarom leven we’. De vraag of God bestond, en wat ze zich dan bij zijn bestaan moest voorstellen, hield haar sterk bezig. Al heel vroeg dacht ze dat het waarschijnlijk niet zo was dat hij bestond. Tegelijkertijd vond ze het wel altijd nodig dat hij bestond. Het zal geen toeval zijn dat de alom bewonderde, aanbeden man in haar laatste roman Het onverwachte antwoord wordt aangeduid als G. of Godfried; dat het kenteken van zijn auto de letters god heeft. ‘Het christendom stelde mij al heel vroeg voor grote theoretische problemen,’ schrijft ze in het grote essay Wat blijft, in 2002. Ze las Nietzsche, Freud; hun pessimistische levensvisie sprak haar zeer aan. Dat de wereld chaos was en het leven niet meer dan een omweg naar de dood. Filosofie was het vak dat het meest op haar houding leek aan te sluiten: buitengewoon opstandig, maar zonder veel daden. Wat haar parten speelde was dat ze zich niet echt tot één richting kon bepalen. Aanvankelijk dacht ze iets te gaan doen op het raakvlak van filosofie en literatuur, maar ze miste op dat terrein de exactheid van redeneren. Eigenlijk vond ze het poëtisch gezwets wat daar gebeurde. Ze dacht: geef mij dan maar liever echt poëzie. Maar het bleef wel trekken, de filosofie van de literatuur, van de kunst. En dan was er nog die andere liefde: dieren. Ze verdiepte zich in het darwinisme, en wat de evolutieleer in filosofische zin teweeg had gebracht. Ze grapte wel eens dat ze door haar uiteenlopende interesses zichzelf voorgoed tot het dilettantisme veroordeelde. Op geen enkel gebied helemaal up-to-date. De waarheid was dat dit haar kracht werd: omdat ze de grensgebieden opzocht, kon ze onverwachte verbanden leggen, tot nieuwe inzichten komen. In ‘Zijn, worden en wijzelf ’, het derde deel van het essay Wat blijft, beschrijft ze een moment van verstandsverbijstering tijdens college in haar eerste jaar, dat haar weliswaar in ‘een toestand van hilarische perplexiteit’ achterliet maar dat haar wel op een zeker spoor zette. In een handomdraai bewees de niet bij naam genoemde hoogleraar met behulp van Parmenides dat het Zijn absoluut en noodzakelijk is. ‘Ik zat destijds in 30 De Groene Amsterdammer 07.02.13
een diepe existentiële crisis, zoals zovele van mijn leeftijdgenoten,’ schrijft ze. ‘En ik wilde niets liever dan dat het Zijn absoluut en noodzakelijk zou zijn.’ Ze beschrijft het uitvoerig, hoe het bewijs werd geleverd, overtuigend en sluitend zoals alleen logica dat in zich heeft, helemaal leunend op taal en ‘als – dan’-redeneringen. Het type bewijs waar je in mee moet willen gaan, en dat wilde zij blijkbaar. Sterker nog: ze was er ongeveer euforisch over dat met het bewijs van het Zijn, het ‘worden’ was uitgeschakeld: ‘Hoe zou nu wat is, ook in de toekomst kunnen zijn (…). Wanneer het nog moet ontstaan, is het niet (…). Dus is het worden uitgeschakeld, en het vergaan iets ongehoords.’ Eenmaal ontvankelijk voor deze manier van redeneren, kon ze echter ook zonder veel moeite met Herakleitos meegaan die op vergelijkbare basis tot de tegenovergestelde slotsom kwam: er is geen Zijn, alles is in permanente wording. De vraag die Patricia al als kind bezighield is ook tijdens haar studie richtinggevend: Wie of wat zijn we nu eigenlijk in ons diepste zelf? Kunnen we onszelf nog wel kennen wanneer we tijdens dit kennen onmiskenbaar blijken te veranderen? Het zegt alles over de soepelheid en elasticiteit van Patricia de Martelaeres geest, én over haar zoektocht naar een andere en hogere wereld dan die waarin wij leven (‘In déze wereld blijkt namelijk niets onvergankelijks te zijn.’) dat zij via Parmenides en Herakleitos, en via Plato’s tweedeling van de Ideeën achter de voorstelling, uitkomt bij de Schotse Verlichtingsfilosoof David Hume. Ze hield van de zin voor relativering van Hume, niet in de laatste plaats van de filosofische ernst zelf. Hume zorgde ervoor dat filosofie niet al te ver van de ontwikkelde leek kwam af te staan. Hij ageerde bijvoorbeeld ‘In mijn tegen filosofen die zich altijd maar laten leiberoep ben ik den door principes. Hebben ze eenmaal zo’n ontspannen. principe, dan gaan ze het overal op toepasMaar schrijven sen met als gevolg dat ze heel veel niet meer slokt me totaal zien. Daarnaast werd ze aangetrokken door de radicaliteit waarmee Hume de zekerheden op. Ik verlies van de wetenschap ondergroef, zonder dat hij contact met de ambitie om wetenschap te bedrijven opgaf. Op haar 27ste promoveert ze aan de Unide realiteit, ik versiteit van Leuven cum laude op het sceptivermijd het zo cisme van David Hume. Futiel of fataal? luidt veel mogelijk’ haar vraag. Een spetterende vertoning, vol-
07.02.13 De Groene Amsterdammer 31
RELEASECONCERT zondag 10 februari 2013, 15.00 uur
Winterreise - Franz Schubert Christoph Prégardien tenor Michael Gees piano
Waalse Kerk Amsterdam Oudezijds Achterburgwal 159 Kaartverkoop via www.musico.nl / (030) 299 11 05
Binnenkort verkrijgbaar:
Informatie over de artiesten en het project: www.challengerecords.com
gens ooggetuigen. Jonge vrouw entert katholiek mannenbolwerk. De zaal zit stampvol. Met een vuurrood hoofd voert Patricia de Martelaere de verdediging, tot de voeten wordt ze afgezaagd maar ze wijkt geen millimeter. Haar stelling was dat Hume’s scepticisme fataal was omdat hij radicaal was, en futiel omdat het uiteindelijk theorie is. Vanaf dat moment is de tweedeling duidelijk. Filosofie is haar werk – ze doceert onder meer taalfilosofie en moderne wijsbegeerte in Leuven en in Brussel – literatuur is voor de vrije tijd. Literatuur is zoiets als de liefde ook, vindt ze: je moet je erin storten. Om te kunnen schrijven moet ze de filosoof de nek omdraaien. Tegelijkertijd is er een permanente parallelle stroom: filosofie en literatuur zijn tegengestelde manieren om hetzelfde te doen. Toen in 1992 Filosofie Magazine werd opgericht, een publieksblad voor geïnteresseerden in filosofie, zegde Patricia de Martelaere zonder aarzeling haar medewerking toe. Om vervolgens lacherig te worden van de toevoer van het publiek bij de feestelijke presentatie van het eerste nummer. Voor de ingang van De Rode Hoed in Amsterdam verdrong zich een indrukwekkende rij belangstellenden. Wat verwachten al die mensen? Wat denken ze dat de filosofie hen te melden heeft? Dat ze een antwoord krijgen op kwellende levensvragen? Dat ze iets zullen vinden wat hun ziel raakt? In haar toespraak hield ze de toegestroomde menigte voor dat we na twintig eeuwen filosoferen nog niet weten of kennis mogelijk is, wat rechtvaardigheid nu eigenlijk inhoudt, of de mens, naast een lichaam, ook nog een geest (laat staan een ziel) heeft en – tot overmaat van ramp – of de werkelijkheid buiten ons wel echt bestaat. Met die grappige, ontregelende opsomming speelde ze slim de sceptici in de kaart, degenen die filosofie maar flauwekul vinden, zinloze luxe. Want ze kon ze meteen gelijk geven: wie zegt dat het leven problematisch is? Waarom zou je je moeten afvragen waarom je leeft, waarom de dingen zijn zoals ze zijn en of er iets is of juist niets? Haar slotsom was dat de filosofie niet voor iedereen even geschikt is. Het is kenmerkend voor haar instelling dat ze zelf zich gepassioneerd met filosofie kon bezighouden, en zich tegelijkertijd bewust bleef van de futiliteit ervan voor buitenstaanders. Die relativering stuurde het soort vragen dat ze stelde, gaf haar die essentiële speelsheid. Een filosoof zonder zin voor relativering, waarvan zijzelf Kant een voorbeeld vond, was voor haar onverdraaglijk, niet te lezen, hoe groot hij ook als denker mocht zijn. Wittgenstein vond ze bewonderenswaardig in het hardnekkig volgen van zijn eigen gedachten, ook als ze nergens toe leidden. Steeds weer stelde hij dezelfde vragen zonder een stap verder te komen. De echt groten komen zelden vooruit, vond ze. De echt groten hebben geen sluitend systeem, geen verklarend principe. In het mislukken, in het fragmentarische, vond ze de kracht liggen van zowel Wittgenstein als Nietzsche. Het lijkt alsof ze wat dat systeem of principe betreft alleen een uitzondering maakt voor Freud, wiens theorie over het doodsinstinct haar niet losliet. De visie die hij hierin ontwikkelde, dat het leven een heel lang uitgestelde omweg is naar de al vanaf het allereerste begin gewenste dood, riep bij haar allerlei vragen op. Hoe moet je een kind opvoeden dat kleiner zou willen worden in plaats van groter, hoe zit het met menselijke ambities en idealen? Welke genezende kracht kan de psychoanalyse hebben tegen de achtergrond van dit doodsinstinct? Filosofie vond zij een vorm van sciencefiction, letterlijk: wetenschap en fictie tegelijk. Fantastische voorstellingen oproepen waarvan buitenstaanders denken dat ze kant noch wal raken. Haar essays beginnen steevast met de boel op scherp zetten, ontregelen, met een waaromvraag, of iets wat daarop lijkt. Kun je schrijven zonder lezer? Zouden wij ook een boom zien als het woord ‘boom’ niet bestond? Moet men krabben waar het jeukt? Hoeveel mensen zouden verliefd worden als ze nog nooit over de liefde hadden horen spreken? De vraag is er niet om beantwoord te worden, maar om iets los te maken. Een ingesleten routine, een vaste redeneertrant, een vooringenomen idee. Vaak is de slotsom een semisluitende redenering, eindeloos variërend op: we weten niks, misschien is het allemaal niet waar, niemand hoeft van mij persoonlijk iets te weten. Het is beter niet te krabben als je jeuk hebt. Maar wie nooit heeft gekrabd,
wie nooit heeft ondervonden hoe het genot uiteindelijk een gestalte kan worden van de kwelling, die heeft wat gemist. Filosofie moge rationele arbeid zijn, schrijven vertegenwoordigt voor De Martelaere meer de waarheid. Met alle uitputting van dien. ‘In mijn beroep ben ik ontspannen,’ zegt ze. ‘Maar schrijven slokt me totaal op. Ik verlies alle contact met de realiteit, daarom vermijd ik het zo veel mogelijk.’ Elders heeft ze het over ‘een passie in reële zin’. ‘Het is iets waar ik mee zit en wat ik eigenlijk niet wil, ik wil niet per se schrijven.’ Terwijl ze ook op verschillende plekken heeft benadrukt hoe moeiteloos het schrijfproces zich bij haar voltrekt. Dat wil zeggen: het is bij haar meer een kwestie van wachten dan schrijven. Ze begint pas met schrijven als ze helemaal zeker weet hoe het loopt van begin tot eind. Maximaal drie maanden per twee jaar werkt ze aan een boek. Ze herschrijft niks. Het kan gebeuren dat ze halverwege merkt dat het niet lukt, dan kan ze het wegleggen en het pas maanden later weer oppakken. Soms heeft ze een titel en een eerste zin, dan kan het een paar maanden duren voor ze er echt aan begint, maar dan is het ook zomaar klaar. Je hebt schrijvers die zeggen dat hun personages met hen op de loop gaan, waardoor hun boek zich bij wijze van spreken vanzelf schrijft. Zo’n soort verhaal houdt De Martelaere niet op. Dat ze opeens weet welke kant haar verhaal op moet, komt volgens haar omdat het net is alsof die roman niet van haarzelf is, maar er al was. Ze plagieert de werkelijkheid, zegt ze. Nog vóór haar eerste roman verschijnt, publiceert ze een essay in een Engels tijdschrift voor esthetiek over de betoverende kracht van fictie, die ons méér doet meeleven en -voelen dan real life, onder de titel The Fictional Fallacy. Ietsje later verschijnt het in vertaling – of in de oorspronkelijke versie misschien – in De Gids: ‘Ficties over fictie’. Hoe kan het dat fictie als ‘echter’ wordt ervaren dan de ons omringende werkelijkheid, vraagt ze zich hierin af. Zoals kinderen kunnen opgaan in hun geloof in Sinterklaas, zo kunnen lezers volschieten bij het lezen van Anna Karenina. En dat het dan gaat om een niet-bestaande figuur mag de pret verder niet drukken. Sterker nog: het lezen van romans, het bekijken van speelfilms gaat met meer identificatie gepaard dan bijvoorbeeld het ondergaan van de actualiteit via het journaal, of het getuige zijn van een ongeluk op straat. Dat heeft volgens haar alles met zelfbescherming te maken. Ze geeft het voorbeeld van de ongelukkige minnaar. Met hulp van Romeo and Juliet kan die helemaal de wanhoop van het verlies doormaken, zonder erna de pijn van een reëel verlies te moeten overleven. Kunstwerken kennen geen overleven, schrijft ze. ‘Het zijn gesloten werelden van absoluutheid en totale identificatie, een beetje zoals de werelden van de zelfmoord en de waanzin.’ En wat dat zegt over de schepper van fictie, oftewel de auteur? Die is evenmin aan het ‘doen alsof ’, aan het ‘pretenderen’ of aan het ‘nabootsen’ om een zo waar mogelijk beeld te creëren. Met ‘doen alsof ’ zou Tolstoj nooit een beklagenswaardige heldin hebben kunnen scheppen. Hij maakt iets, en dat iets is zo waar en oprecht mogelijk. Als de lezer zich voortdurend bewust zou blijven van het feit dat hij fictie aan het lezen is, dan pleit dat niet voor het boek, en hebben we, aldus De Martelaere, met ‘slechte literatuur’ te maken. En toch… Er is ook nog zoiets, bij geslaagde literatuur, als wat ze met aarzeling ‘sur-realiteit’ noemt. Dat heeft te maken met de literaire taal waaruit het werk is opgetrokken, ‘Literatuur letterlijk de kunstmatigheid ervan. ontstaat uit Het frisse van De Martelaere’s benadering onrust en van de eeuwige kwestie fictie versus werkelijkheid is haar filosofische vertrekpunt, waaronvrede, ze wordt geboren door ze tot een tamelijk radicale ontkenning komt van zelfs het onderscheid. ‘Net zoals uit een oneindig Tolstojs verwijzing naar Moskou zijn beschrijving niet “werkelijker” maakt, zo doet het heimwee niet-bestaan van het dorp Macando niets af naar de echte, aan de overtuigingskracht van Gabriel García onbenoembare Márquez’ fictieve vertelling,’ schrijft ze aan het werkelijkheid’ slot van haar essay. > 07.02.13 De Groene Amsterdammer 33
behoud de begeerte & toneelhuis presenteren
EEN LITERAIR-MUZIKAAL VALENTIJNSPROGRAMMA
YANNICK DANGRE MARCEL MÖRING ERWIN MORTIER LEONARD NOLENS ANNE VEGTER CHRISTOPHE VEKEMAN MAARTJE WORTEL
SAINT AMOUR
Omtrent Hugo Claus MARIJKE BOON
HELMUT LOTTI PIET PIRYNS ELLEN SCHOENAERTS KWARTET Van Dangre tot Wortel: een kleine, maar
13.02.2013 20.00 wilminktheater enschede
053 485 85 00
14.02.2013 20.30 stadsschouwburg amsterdam
020 624 23 11
paar eigen liefdesgedichten. Marijke Boon,
15.02.2013 20.30 parktheater eindhoven
040 211 11 22
Ellen Schoenaerts Kwartet en Helmut Lotti
16.02.2013 20.15 koninklijke schouwburg den haag 0900 345 67 89
fijne cast debuterende en gevierde schrijvers laat zich inspireren door het werk van Hugo Claus. Leonard Nolens brengt een
(enkel in Amsterdam) zorgen voor muziek. Piet Piryns presenteert.
17.02.2013 19.30 theater heerlen
045 571 66 07
Iedere avond wordt de affiche aangevuld
19.02.2013 20.15 theater junushoff wageningen
0317 46 55 00
met telkens een andere prominente passant:
23.02.2013 20.15 schouwburg theaters tilburg
013 543 22 20
Adriaan van Dis (13.02), Connie Palmen (14.02 en 15.02), Tommy Wieringa (16.02), Peter Buwalda (19.02), Daan Heerma van Voss (23.02) en Joost Zwagerman (24.02).
24.02.2013 19.30 leidse schouwburg leiden
0900 900 17 05
www.saintamour.nl
v.u. Luc Coorevits | Behoud de Begeerte vzw | Permeke | Herman de Coninckplein 25 | B 2060 Antwerpen | vorm: Jan Hendrickx, Gramma | beeld: boekcover Omtrent Deedee Hugo Claus, typografie Karel Beunis, De Bezige Bij, 1963
Het is echter ook tekenend voor haar vrij formalistische standpunt dat ze hier ophoudt. Ze is niet bang om termen als waarheid, oprechtheid en overtuigingskracht te gebruiken, maar verbindt daar niet de meer ‘romantische’ notie aan van de potentieel grotere zeggingskracht van fictie waarmee letterkundigen geneigd zijn te schermen. De wijze waarop ze het intrinsiek ‘sur-realistische’ van literatuur introduceert, lijkt een beetje op wat Frans Kellendonk het ‘nadrukkelijk onechte’ van kunst noemde. Als het goed is probeert het kunstwerk weliswaar de geheimzinnige werkelijkheid te gehoorzamen, schreef hij, maar dat gebeurt in een sfeer die niet zelf de werkelijkheid is. Niet zo vreemd dat toen de Radboud Universiteit in Nijmegen de Frans Kellendonklezing in het leven riep om hun oud-student en -docent te eren, de aangewezen persoon om de allereerste lezing te houden Patricia de Martelaere was. Het is februari 1993. Patricia de Martelaere is 35. Ze is als professor verbonden aan de Universiteit van Brussel en die van Leuven. Ze heeft vier romans geschreven die niet onopgemerkt bleven. Ze heeft een man, een zoon en een dochter, een poes, een hond. Sinds vier jaar zit ze in de redactie van het Vlaamse literaire tijdschrift Dietsche Warande & Belfort, onder hoofdredactie van Hugo Bousset. Als een van haar mederedacteuren haar vertelt dat hij vader wordt, kan ze haar ontzetting niet verbergen. Het ouderschap, verschrikkelijk! Als het kind er eenmaal is, is zij de eerste met een kaartje en een felicitatie. In de Kellendonklezing concentreert De Martelaere zich, met behulp van met name Maurice Blanchot, en een beetje Kierkegaard, een beetje Wittgenstein, een beetje Schopenhauer, op de vertwijfeling van de schrijver die de behoefte voelt om te spreken maar het er wezenlijk om te doen is om niets te zeggen. Dat hij niets wil zeggen is zelfs het doorslaggevende criterium voor de echtheid van zijn schrijverschap. Schrijven is een zuivere nuloperatie, citeert ze Blanchot. Meer nog dan beminnen of vertwijfeld zijn is het een bezigheid zonder doel en zonder resultaat: het begint met niets, maakt er alles van, en eindigt dan opnieuw met niets. In dat ‘alles’ gaat de valkuil schuil: hij is alleen maar tot alles in staat, niet tot iets ‘welbepaalds’. De schrijver weet zelf ook nog eens heel goed dat wat hij doet niets is. Wat er ook wordt gezegd over zijn werk, hij moet het voortdurend ontkennen: het is onbelangrijk, en toch dodelijk serieus. Het heeft niks met hem te maken en het gaat over hem. Het is helemaal waar en het is helemaal gelogen. Iedereen moet het begrijpen maar niemand mag het lezen. Wie het ook begrijpt, hij heeft het mis. En dan de ultieme paradox: ‘De schrijver is degene die er niet is, de voortvluchtige zonder nagelaten sporen.’ Het is een gekmakende lezing die ze houdt. In zijn absoluutheid en zijn drang tot zuiver doorredeneren, met dank aan Blanchot, zorgt haar verhaal aanvankelijk voor een snelgroeiende klomp in de buik en verknettering in de hersenen. Door alle paradoxen heen zou je bijna niet meer kunnen zien waarom het allemaal begon. Toch zou het zomaar kunnen dat er hartelijk gelachen is terwijl ze haar lezing hield in de aula van de universiteit, op die vijftiende februari. Haar licht hese stemgeluid, ‘alsof ze eeuwenlang had zitten schreeuwen’, zoals ze dat zelf eens omschreef, in combinatie met haar gedrevenheid, alsof ze voortdurend in staat van opwinding was, snel maar niet luid, gaf ongetwijfeld haar woorden en haar redeneertrant een lichte toets. Het ging Patricia de Martelaere niet om een negatie van het schrijverschap maar om een relativering. Want dat laatste, relativeren, zo vertellen de mensen die haar goed gekend hebben, kon ze heel goed. En dan niet relativeren in de zin dat alles wel meevalt, maar écht relativeren, een ding in de lucht houden en het tegelijkertijd wegwuiven. De Kellendonklezing eindigt ze dan ook met het beeld van de schrijver die even doodernstig als ridicuul toch maar moet blijven schrijven, want, in een variant op Wittgenstein: waarover men niet spreken kan, daarover moet men schrijven. Voor al haar vijf romans geldt dat het talige bouwwerken zijn, ieder op een andere manier, maar tegelijkertijd hebben ze een grote emotionele zeggingskracht. Alsof er toch iets bezworen moet worden in haar proza, iets benoemd wat op een andere manier nooit aan het oppervlak zal komen. ‘Literatuur ontstaat uit onrust en onvrede,’ zegt ze in haar Kellen-
donklezing, ‘ze wordt geboren uit een oneindig heimwee naar “werkelijkheid”, de echte, onbenoembare werkelijkheid.’ Iets dergelijks komt ook aan de orde in haar inleiding tot Schopenhauer, als ze het heeft over diens verrassende definitie van artistieke genialiteit als ‘de meest volkomen objectiviteit’. Dit klinkt ingewikkelder of gezochter dan het is. Ook hier doelt ze op het vermogen van de kunst ons de dingen te tonen zoals ze zouden zijn als wij er werkelijk toe behoorden en er niet buiten hoefden te staan om ze te zien. Het gewone leven dwingt de mens voortdurend zich te gedragen alsof het minst belangrijke voor hem van levensbelang is. Het kunstwerk daarentegen toont hem in een schok het meest belangrijke – ‘zijn eigen hart’ – alsof het hem niet betrof. Rond dezelfde tijd als ze de Kellendonklezing geeft, schrijft ze een goeie vriendin een kaartje. Zomaar een ansichtkaart, om aan te kondigen dat ze even weggaat met het gezin, wandelen in de Ardennen. ‘Alles gaat opperbest,’ schrijft ze. ‘En ik ben vreselijk gedeprimeerd. Maar we treuren er niet om. De hond is lief en de kinderen maken te veel lawaai.’ De vriendin lacht terwijl ze me dit voorleest. ‘Dat was helemaal Patricia,’ zegt ze. ‘Alles gaat opperbest en ik ben vreselijk gedeprimeerd.’ En passant komt haar kledingwijze ter sprake. Dat ze er prat op ging ‘niet te doen als iedereen’. Bijvoorbeeld graag witte sokjes in haar schoenen droeg. En dat ze haar man dolgraag vergezelde naar militaire bals. Ze was gek op dansen. Vond dat leuker dan verkeren met de intellectuelen. Haar stelregel: ‘Ik bekijk ’t en ik neem ’t zoals ik ’t op dat moment vind.’ Dezelfde vriendin vertelt me dat Patricia’s werk ‘totaal autobiografisch’ is. ‘Iedereen bestaat.’ En ze zegt dat Patricia ook weinig moeite deed om dingen te verhullen. ‘Omdat het haar gewone leven niet verstoorde, had ze er geen last van dat mensen zich herkenden.’ Zelf had ze er wel last van dat Patricia haar zo duidelijk beschreef in een van haar romans. ‘Ze was vlijmscherp en heel hard. Én ze was heel lief. Ze kon zeggen: ge zijt zelfgenoegzaam. Ge hebt genoeg aan uzelf. Ze wilde niet beledigen, maar ze nam ’t erbij. Ze nam de prijs die ze moest betalen voor de eerlijkheid.’ De prijs in háár geval was dat ze Patricia een tijdje niet wilde zien toen ze zichzelf in een van haar romans beschreven zag als iemand die negatief stond ten aanzien van de personen met wie ze werkte. Van anderen had ze ’t al gehoord. ‘Heb je ’t gelezen?’ vroegen ze haar gretig. Nog steeds een beetje geëmotioneerd vertelt de vriendin dat ze dacht: ik ga niks vertellen. Maar Patricia merkte het. ‘Zij bezorgde me haar werk.’ Een tijdje radiostilte was het gevolg. En een algehele uitgesproken visie op haar werk: ‘Haar essays zijn heel goed. Magistraal zelfs. Maar haar romans zijn te transparant. Te weinig een avontuur om te lezen.’ Hier spreekt een gekwetste lezer, die de beschreven wereld van te nabij meende te herkennen. Zoals De Martelaere meer van dat soort lezers had, of in ieder geval nog minstens één. De schrijver is tot alles in staat, citeert Patricia de Martelaere in haar Kellendonklezing Blanchot. Hij kan de werkelijkheid naar believen schrappen en herschrijven. Meteen ook relativeert ze deze macht, met de volgende, wat theoretische redenering: hij is alleen maar tot alles in staat, niet tot iets welbepaalds – zijn almacht is leeg en negatief. Het gevolg is, zegt ze, dat literatuur niet werkelijk tot de wereld behoort, maar verwijst naar een ‘Ze was onmenselijk bestaan, een wereld tussen zijn vlijmscherp en niet-zijn in, een wereld voordat de wereld en heel hard. er was. Het is een redenering waar filosofisch gezien niet veel tegenin te brengen is. Ze wilde niet beledigen, maar Maar ook eentje die ver verwijderd is van de ‘gewone’, menselijke receptiepraktijk van haar ze nam ’t erbij. werk.
Ze nam de prijs die ze moest betalen voor de eerlijkheid’
Dit is de bewerking van een hoofdstuk uit Als je weg bent: Over Patricia de Martelaere, dat deze week verschijnt (Prometheus, 192 blz., € 19,95) 07.02.13 De Groene Amsterdammer 35
Londen, kunst en kapitaal
Kunst en de mammom Londen is een mondiaal knooppunt van grootkapitaal en kunst geworden. Hoewel de liefde van de welvermogenden voor de kunst niet altijd even oprecht is, zouden veel meesterwerken en museumcollecties zonder dit mecenaat niet kunnen bestaan. Wat kan Nederland van Londen leren, nu kunstinstellingen zichzelf moeten bedruipen? Door Anna Tilroe
36 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
door musea, instellingen en projecten te ondersteunen met donaties, financiële middelen en bestuurlijke ervaring. Daar is op zichzelf natuurlijk niets tegen. Veel meesterwerken en museumcollecties zouden zonder het mecenaat niet eens bestaan. En dat filantropie niet altijd uitsluitend het publieke belang dient, begrijpen we ook wel. Maar dat maakt de vraag niet minder urgent hoe in een democratische cultuur de verhoudingen liggen tussen privé- en publiek belang. Wie bepaalt wat ‘het publieke belang’ betekent als de overheid als subsidie gever afhaakt? Heeft dat invloed op de kunst die gemaakt wordt en die we te zien krijgen? Nu de alom bewonderde culturele infrastructuur van Nederland grotendeels wordt afgebroken en jonge kunstenaars uit andere landen zich niet meer hier vestigen, lijkt het zinvol om eens te kijken of het waar is dat art follows the money. Als dat zo is, welk geld dan? En wat zou dit alles kunnen betekenen voor de culturele levendigheid van bijvoorbeeld een stad als Amsterdam? Veel vragen kortom, en ik zal ze de komende tijd op verschillende plaatsen aan allerlei mensen stellen. Londen eerst dus, waar om ons heen de Frieze Art Fair druk bezig is te bewijzen dat er veel mensen zijn voor wie het woord crisis geen enkele actualiteit heeft. Anders dan bij de grote beurzen in Amerika is het koperspubliek hier heel internationaal, wat zeker niet losstaat van gunstige fiscale regelingen en de strategische ligging van Londen tussen Azië en Amerika in. Grote afwezigen, zegt Van der Meij-Tcheng, zijn de kapitaalkrachtige Grieken die zich de laatste maanden en masse in Londen hebben gevestigd. Zij tonen weinig belangstelling voor kunst. Maar misschien komt dat nog, zoals het bij de Russen ook een tijdje heeft geduurd. En die behoren nu tot de top van de big spenders. Nee, van de Chinezen wordt niet veel verwacht. Die zijn voornamelijk
Frieze Art Fair, 2010
Julio Etchart / Demotix / Reporters
‘Londen’, zegt ze, ‘heeft door de Frieze Art Fair een ander cultureel klimaat gekregen. Het succes van de beurs heeft de stad niet alleen tot een van de belangrijke centra van het internationale kunstcircuit gemaakt, maar het heeft ook in andere creatieve domeinen een nieuwe energie gebracht, van de mode en de vormgeving tot de clubs en de Londense keuken.’ Ik kijk boven mijn bordje met blozende radijsjes hoe Helen van der Meij-Tcheng, mijn tafelgenote in het vip-restaurant van de Frieze Art Fair, van alle kanten met egards en omhelzingen wordt begroet. Ooit had zij een galerie op de Prinsengracht in Amsterdam, maar met de beslissing begin jaren tachtig om naar Londen te verhuizen en de persoonlijke dealer te worden van kunstenaars als Sigmar Polke en Georg Baselitz begon een carrière die haar tot in de hoogste regionen van de internationale kunstwereld heeft gevoerd. Over die wereld praten we hier, zoals we dat in 1988 ook al eens deden in New York voor een reportage die ik ‘Een speurtocht naar eigentijdse dromen’ had genoemd. Ik vroeg mij toen af waarom kunstenaars op een onvoorspelbaar moment in groten getale naar een bepaalde plaats trekken, wat en wie daarbij een rol spelen en hoe het kwam dat New York Parijs als magische plek had verdrongen. Die vragen stel ik mij nu weer, maar vanuit een ander perspectief. Want ook al voert New York een kwart eeuw later nog steeds de boventoon, de kunstwereld zelf is veel globaler en mobieler geworden. Net als de kapitaalstromen die haar voeden. Londen, als het tweede finan ciële centrum van de wereld, heeft zich daarbij tot een knooppunt ontwikkeld waar de grote New Yorkse galeries museale dependances neerzetten en het grootkapitaal zich op de kunst stort om te investeren, te speculeren en sociaal en cultureel prestige te kopen. Sommigen in die onaantastbare bovenklasse zoeken een directe positie in de kunstwereld
gefocust op kunst uit eigen land. Dat wordt even later bevestigd door Waling Boers, een Nederlandse curator die jarenlang samen met een Chinese partner een galerie dreef in Beijing, en daar sinds kort alleen verdergaat. Dat er dit jaar op de Frieze weinig Chinese kunst te zien is, komt, zegt hij, door de absurde prijzen die Chinese kunstwerken enkele jaren geleden scoorden op beurzen en veilingen. Die worden nu bij lange na niet meer gehaald, waardoor westerse kopers er niet meer in willen investeren. Maar in China zelf doet hij goede zaken. Ik loop naar buiten, het Regent’s Park in, waar voor de duur van de beurs zeventien sculpturen staan opgesteld. De expositie is een van de overweldigende hoeveelheid evenementen die gelijktijdig met de Frieze in Londen plaatsvinden en
met elkaar het beeld creëren van een stad die bruist van energie. ‘Ze willen niet de indruk wekken dat het alleen maar over handel gaat’, zegt Michael Raedecker, met wie ik heb afgesproken in een van de luxe en, aan het publiek te zien, toch coole gelegenheden op de South Bank. ‘De oprichters van de Frieze hebben zich vanaf het begin in 2003 gerealiseerd dat ze aan deze beurs een eigen profiel moeten geven wil hij goed met de andere grote kunstbeurzen kunnen concurreren. Dat is ze gelukt. Wat hier de afgelopen jaren is gebeurd, is een megaprestatie die de stad werkelijk heeft veranderd.’
Maar hij merkt ook op dat tegelijk de belangen groter zijn geworden. Een aantal galeries zit op zulke enorme kosten dat ze zich geen experimenten meer kunnen permitteren en daarom voornamelijk kunstenaars brengen die, doordat ze al in het topsegment van de markt zitten, redelijk veilig zijn. Raedecker zit zelf bij zo’n galerie, Hauser & Wirth, met vestigingen in Londen, New York en Zürich. Hij zou daar hoogstwaarschijnlijk nooit zijn beland als hij zestien jaar geleden na de Rijksakademie in Amsterdam niet naar Londen was vertrokken om aan het Goldsmiths
Het is nauwelijks overdreven om de vastgoedsector ‘de stalker van de kunst’ te noemen
College verder te studeren. Daar werden zijn geborduurde schilderijen opgemerkt en aangekocht door Charles Saatchi, de gewiekste reclameman-collectioneur die met zijn megaaankopen en sensationele tentoonstellingen van ‘Young British Artists’ als Damien Hirst, Jake & Dinos Chapman en Tracey Emin, de Londense kunstscene een nieuw elan had gegeven. Meteen daarna klopten verschillende galeries op Raedeckers deur. Raedecker is er nuchter onder gebleven. ‘Londen’, zegt hij, ‘is een geweldige stad omdat je hier het idee hebt dat er van alles gebeurt en vernieuwing volop mogelijk is. Maar je moet als kunstenaar wel steeds zoeken naar een betaalbare plek, ook als je redelijk verdient.’ Hijzelf heeft jarenlang gewoond en gewerkt op de South Bank, maar de komst van Tate Modern en 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 37
Het is nauwelijks overdreven om de vastgoedsector ‘de stalker van de kunst’ te noemen. Volg in tal van steden, groot of klein, het nomadische spoor dat kunstenaars, kleine galeries en alternatieve kunstinstellingen gezamenlijk trekken, en je ziet hoe project- en stadsontwikkelaars, makelaars en architectenbureaus hen constant op de hielen zitten. Om hen, als ze de buurt nieuw leven hebben ingeblazen, als een stelletje armoedzaaiers weer te verdrijven. De topgaleries, lees ik in de speciale Friezekrant, hebben zo hun eigen vastgoedproblemen. De ultrarijken die nu van alle kanten op Londen aanvliegen voor hun kunstaankopen stellen hoge eisen, en een daarvan is dat de galeries op loopafstand moeten liggen van de luxe hotels, restaurants en modewinkels. Dat betekent vaak een bitter gevecht om de beste plek en krankzinnig hoge huren. Een andere eis is dat de kunst bij hun huis moet passen, of zoals The Art Newspaper het zegt: ‘People who buy fabulous homes buy fabulous art.’ Toen ik het las moest ik denken aan mijn bezoek in 1988 aan het befaamde Amerikaanse verzamelaarsechtpaar Jerry en Emily Spiegel. Een Guston boven de eettafel, een De Kooning in de slaapkamer, een Kiefer op de wc, overal in hun reusachtige huis op Long Island hing en stond kunst die ons Stedelijk Museum toen al niet meer kon betalen. Het verwonderde mij
dan ook niet dat Emily Spiegels droom een eigen privé-museum was (een droom die bij mijn weten nooit is uitgekomen). Toen de heer des huizes mij in zijn open auto terugbracht naar het station, wees hij in een lange straat links en rechts naar de winkels en de huizen: ‘Do you see this? And that? It’s all mine.’ De ‘fabulous homes’ van nu moeten, als we afgaan op het kolossale formaat van veel kunst uit het topsegment, rijk zijn bedeeld met museale zalen. Maar al die imposante schilderijen en sculpturen op de Frieze leggen het af tegen de sculpturen van Thomas Houseago in de nieuwe giga-galerie van Hauser & Wirth op Savile Row. Hoge zaal na hoge zaal torenen verwrongen menselijke figuren en lichaamsdelen in gips en brons ver boven mij uit. Een pompeus drama van reuzenformaat. Hoge prijzen, veilige kunst: het is een begrijpelijke wet, al kun je er niet blind op varen. Steeds vaker melden de kunstbladen dat juist de jarenlange toppers, zoals Damien Hirst, Jeff Koons en Takashi Murakami, andermaal op de beurs of veiling onverkocht zijn gebleven. Je vraagt je af in hoeverre dat samenhangt met de negatieve commentaren die de laatste tijd vanuit de kunstwereld zelf opklinken. In toenemende mate spreken prominente critici en kunstenaars zich uit tegen de kolossale sommen geld die voor kunstwerken worden betaald omdat die, vinden zij, een totaal verwrongen beeld van kunst geven en de culturele betekenis ervan ondermijnen. Voor het Britse cultuurblad Standpoint Magazine gaat niemand daarbij vrijuit. Onder de kop ‘How Contemporary Art Lost Its Glamour’ gaf het onlangs een vinnige beschrijving van een kunstwereld die, als product van galeristen, privé-verzamelaars, kunstveilingen,
Alex Delfanne /Courtesy Hauser & Wirth
Thomas Houseago, I’ll Be Your Sister, 2012. Sculpturen in galerie Hauser & Wirth
38 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
musea, critici en kunstenaars samen, een perfecte compagnon van de financiële wereld is geworden en een glamoureuze ontmoetingsplaats voor de club der superrijken. Het wordt tijd dat onder ogen te zien, stelde de schrijver, want de crisis van 2008 heeft in de algemene perceptie van kunst een ommekeer gebracht. De nauwe verbintenis tussen kunst en de mammon wordt meer en meer gezien als uncool. Een raak stuk. Al vind ik dat natuurlijk ook omdat het aansluit bij het pamflet dat ik een paar jaar geleden publiceerde. Daarin beschreef ik uitgebreid hoe het grootkapitaal de laatste decennia zo diep in alle segmenten van de kunstwereld is doorgedrongen dat het de machtsstructuur totaal heeft veranderd. Er is weerstand, maar die is vooral symbolisch. Afwachten maar of de recente protesten meer blijken te zijn dan een overgangs-‘vapeurtje’. Maar is die ontwikkeling eigenlijk wel te stoppen? Kijk hoe soepel de nieuwe situatie in Nederland wordt geaccepteerd. Toen het Stedelijk Museum weer openging en het restaurant en een aantal zalen plotseling de naam droegen van sponsoren wees een criticus smalend terug naar een tijd waarin wat hij ‘de preutse goegemeente’ noemde al te zichtbare sponsoring luidkeels verketterde. Dat haalt nu niemand meer in zijn hoofd. Want we hebben ondertussen de overheid leren kennen als een mecenas die plotseling essentiële geldstromen kan stopzetten, kunstenaars tot parasieten kan verklaren, een op publieksaantallen gericht kunstbeleid kan afdwingen en kritische podia kan decimeren. Welke kant kun je dan nog op? In het Verenigd Koninkrijk is overheidssubsidie voor de kunsten minimaal. ‘Mijn generatie curatoren en kunstenaars is daardoor heel onder nemend geworden’, zegt James Lingwood. ‘Dat kan niet anders als je wilt dat er iets gebeurt, want het komt niet vanzelf. Het betekent dat je de wereld in moet.’ Lingwood, een zorgvuldig articulerende, tengere vijftiger in een halfsleets pak, is een van de twee oprichters van Artangel, een in 1985 opgericht kunstproductiebedrijf dat op verschillende plaatsen in de stad, maar ook daarbuiten en ver over de grens, exceptionele installaties, films en tentoonstellingen organiseert. Ik spreek hem bij The Thin Tabernacle, een geheel uit ijzeren golfplaten opgetrokken kapel in een met kebabeettenten, tweedehandswinkels en loeiende politiesirenes bespikkelde wijk in Noord-West-Londen. Het uit 1860 daterende bouwwerk was de laatste vijftig jaar het opvangcentrum van de Willesden & St Marylebone Sea Cadets. Nu biedt het tijdelijk onderdak aan een fascinerende, volledig op deze zeemansplek toegesneden filminstallatie van Lindsay Seers: Nowhere Less Now. Ik vraag hoe Artangel kunstenaars kiest. Lingwood vertelt: ‘Wij benaderen die kunstenaars waarvan we geloven dat ze met onze steun een werk kunnen maken dat alles wat ze eerder hebben gemaakt verre overtreft. Dat zijn
Nick Cunard / Eyevine / HH
de gentrification die erop volgde, veranderde de wijk en joeg de huren omhoog. Nu heeft hij een atelier in Oost-Londen, waar de laatste tijd meer kunstenaars zich vestigen in verlaten industriële complexen. Over tien, vijftien jaar zullen ze ongetwijfeld weer verder moeten trekken, naar een ander, goedkoper deel van de stad.
Londen, 19 juni 2011. Op de Vauxhall Art Car Boot Fair verkoopt Tracey Emin loten waarmee een van haar peperdure reproducties is te winnen
meestal kunstenaars die al hebben laten zien waar ze toe in staat zijn, maar dat hoeft niet per se. Seers bijvoorbeeld is een veertiger die pas de laatste paar jaar in beeld is. We nodigen ze uit om een plan te maken en vervolgens zoeken we een geschikte plek, partners en sponsors. Uit dat productiewerk zijn projecten voortgekomen die anders nooit zouden zijn ontstaan.’ Hoe grenzeloos Artangel denkt blijkt uit hun steun aan de alom geprezen inzending van de Israëlisch-Nederlandse kunstenaar Yael Bartana voor het Poolse paviljoen op de laatste Biënnale van Venetië. Voor het project, dat daarna nog doorgroeide en te zien was in het Van Abbemuseum, zochten ze organisatorische en financiële ondersteuning van fondsen, de betrokken musea en soms ook van privé-personen. Op mijn vraag of het particuliere mecenaat de laatste jaren veranderd is, reageert hij terughoudend. Pas na zijn nadrukkelijke verzekering niet te willen categoriseren, wil hij wel kwijt dat er een forse aanwas is van zeer rijke ‘high network individuals’ en dat deze vaak liever een Tate Modern ondersteunen dan een tamelijk bescheiden instelling als Artangel. Om de glamour en de status, ja. Maar dat zij, of welke grote verzamelaar of kunstfilantroop dan ook, invloed hebben op het programma van het museum, zoals regel is geworden in Amerika, nee, beslist niet. De huidige mix van privé- en publiek geld verleent het museum en andere kunstinstellingen in de stad nog altijd genoeg zelfstandigheid om een eigen koers te kunnen varen, al zal het vaak best lastig navigeren zijn. Vallen de publieke gelden weg, dan wordt het anders. Dan zou een sponsor, laten we zeggen iemand als miljardair Roman Abramovich, wel eens een tentoonstelling van Russische kunste-
naars kunnen eisen. Zo ver is het niet, al moet er na de recente ronde van forse overheidsbezuinigingen niet nog een tweede komen. Dat zou zelfs Tate Modern niet onberoerd laten. De Tate. Wie ik in Londen ook spreek, steeds komt naar voren hoe sterk de straling van het museum is. En ook hoezeer het initiatieven aantrekt en het zich niet te goed voelt voor samenwerking met particuliere instellingen als Artangel, andere musea en grote privé-verzamelaars. Ook de Zabludowicz Collection, de trust van het verzamelaarsechtpaar Anita en Poju Zabludowicz, is al vaak met de Tate in zee gegaan. ‘Een vraatzuchtige verzamelaar’, noemde The Guardian Anita Zabludowicz een paar jaar geleden. En dat geloof je best als je leest dat de trust, die in Londen en New York expositie- en projectruimtes bezit en in Finland een kunstenaarsresidentie, sinds de oprichting in 1995 ruim duizend kunstwerken van honderden kunstenaars uit 33 landen heeft verworven. De fantasie wordt extra geprikkeld door de levensstijl van het echtpaar. Hun jacht bijvoorbeeld ligt tijdens de openingsdagen van de Biënnale van Venetië nooit ver van de Giardini, dus te midden van de varende kastelen van ’s werelds bovenklasse en goed in het zicht van de internationale kunstscene. Ook de Londense scene kent Anita Zabludowicz als een habitué. The Guardian vermeldde verder nog dat miljardair Poju Zabludowicz zijn fortuin heeft geërfd van zijn vader, een Finse wapenhandelaar, en dat hij voorzitter en donor is van het British Israel Communication and Research Centre dat bij Britse journalisten actief de Israëlische zaak promoot. Bij zulke berichten verwacht je iets anders dan een sobere expositieruimte in een treurige straat in alweer
Vaak dient kritische kunst meer om wat zwart is wit te wassen dan om de alarmbel te laten rinkelen
Noord-West-Londen, gehuisvest in, jawel, een negentiende-eeuwse voormalige kapel, deze keer van methodisten met een voorkeur voor de Corinthische stijl. Maar ik begrijp van directeur Elizabeth Neilson dat die soberheid past bij het beeld van filantropie dat de Zabludowicz Collection wil uitdragen. Terwijl we cappuccino drinken in de als café ingerichte voorruimte van de kapel legt ze uit: ‘Behalve een expositieruimte is dit ook een plek om te leren. We hebben hier boeken en video’s over de collectie en we organiseren educatieve projecten voor kunstenaars maar ook voor de mensen in de buurt, want het lokale contact vinden we belangrijk. ‘ Ze leidt me rond in de kapel die door de jonge kunstenaar Matthew Darbyshire is veranderd in een uit meerdere ruimtes bestaande installatie. Met minimale middelen maar trefzeker wordt de suggestie gewekt van het onpersoonlijke soort straten en gebouwen dat je overal ziet, en van cleane, pop art-achtige interieurs. Het werk, dat behalve uit sculpturen ook uit foto’s, film en geluid bestaat, is bedoeld als kritiek op de vlakke, uniforme herinrichting van steden door projectontwikkelaars en politici, en de sociale, politieke en culturele implicaties daarvan. De installatie is in opdracht gemaakt van de Zabludowiczen en ook door hen aangekocht. Ik denk aan het lot van veel kritische kunst. Vaak dient ze meer om wat zwart is wit te wassen dan om de alarmbel te laten rinkelen. Hebben de Zabludowiczen bij hun aankopen een bepaalde voorkeur? Neilson schudt haar hoofd. ‘De familie verzamelt niet vanuit een smaakvoorkeur of om trends te zetten, maar omdat zij jonge kunstenaars waarin zij geloven willen steunen. Dat doen ze actief, door ze opdrachten te geven, projecten mogelijk te maken en ze in hun ontwikkeling zo veel mogelijk te blijven volgen. Voor de Zabludowiczen betekent collectioneren veel meer dan kunst verzamelen en schenkingen doen. Van het begin af aan was het hun doelstelling om samen te werken, met kunstenaars, maar ook met instellingen en musea wereldwijd. Tate Modern is een vaste relatie.’ Mijn vraag of aan die samenwerking en de donaties voorwaarden zijn verbonden, beantwoordt ze met een permanent ‘nee’. Om er direct aan toe te voegen dat de familie de Tate wel advies geeft over de partners waarmee het museum zou kunnen samenwerken. ‘Iedereen weet’, zegt ze, ‘dat er bij gebrek aan publieke fondsen elders geld gezocht moet worden. De Zabludowicz Collection helpt door de productie van kunst die zij belangrijk vindt mogelijk te maken en daar de beste expositieplek voor te vinden. Dat is kunstfilantropie nieuwe stijl.’ Als ik even later terugloop naar de metro herinner ik mij ineens zie groene.nl voor wat iemand op de beurs Dossier De stad van nu tegen mij zei: ‘De grote privé-verzamelaars nemen de macht over. Zij hebben een vrijheid waarvoor ze aan niemand verantwoording hoeven af te leggen.’ 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 39
Het nieuwe schoolgebouw
Exit vreugdeloos lokaal De tijd dat de bouw van scholen geschiedde langs ambtelijk geformuleerde normen is voorbij. Scholen willen zich onderscheiden met hippe architectuur als unique selling point. Door Jaap Huisman Er gaat geen week voorbij of de dagbladen melden een schandaal uit het onderwijs. Een misstand, dat kan ook. Megalomane fusies die onbeheersbare scholengemeenschappen hebben geschapen, zelfverrijking van bestuurders die sommige scholen met een faillissement bedreigen en als reactie hierop het besluit van mbo-scholen om in afgeslankte vorm verder te gaan. Ze gaan gewoon weer technisch onderwijs geven aan jongeren die geen behoefte hebben aan taalvaardigheid maar een auto willen monteren. Het onderwijs is hoe dan ook in beweging, en niet altijd in positieve zin. Het nieuwe jaar was nog maar net begonnen of wethouder Pieter Hilhorst van Amsterdam kondigde aan dat op bepaalde scholen dagelijks een agent moet posten. Een noodmaatregel, anders kun je zo’n voornemen niet opvatten. Kennelijk zijn bedreigingen, vandalisme en misschien zelfs (verboden) wapenbezit aanleiding tot zo’n plan. En dan te bedenken dat een schietpartij als die in het Amerikaanse Newtown in november in Nederland een vrijwel onbekend verschijnsel is. Maar goed: een safe haven is een school niet altijd. Het is dan ook een opluchting als je een nieuwe school betreedt die er zo flitsend en hip uitziet dat begrippen als bewaking en detectiepoorten niet eens in je hoofd opkomen. Het is niet één school, het zijn er verscheidene. Maar laten we met de laatste aanwinst beginnen: het Sint Nicolaaslyceum aan de Zuidas in Amsterdam. In minder dan drie jaar tijd is er een school gebouwd – naast de oude uit 1962 – die zich nauwelijks met het klassieke begrip van een school laat vergelijken. Geen eindeloze gangen, geen kapstokken met dampende jassen, geen slaapverwekkende lokalen waar affiches uit negentienzoveel aan de muur hangen. Geen traditioneel schoolbord-met-krijtjes ook. Dit lyceum zou evengoed een museum kunnen zijn (hoewel er dan wanden tekortkomen), een hoofdkantoor van een onderneming of een stadskantoor. Dat komt door de prominente plek die het atrium inneemt waar de lokalen op plectrumvormige bordessen aan weerszijden ‘zweven’. De inmiddels beroemd geworden bollamp van Bertjan van der Pot hangt in veelvoud in dat atrium. We mogen Herman Hertzberger, de éminence grise van de Nederlandse schoolarchitectuur, wel dankbaar zijn. Hij is de uitvinder van de 40 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
trap annex tribune, die hij onder meer toepaste in de Montessorischool en de Apolloschool in Amsterdam. Het hart van de school hoort, aldus Hertzberger, een ontmoetingsplek te zijn waar de kinderen hun boterham kunnen eten of een uitvoering kunnen geven. Deze trap/tribune heeft een vervolg gekregen in het Sint Nicolaaslyceum omdat de school zich wil profileren met sport en cultuur als kernvakken. Met gordijnen kan de grote hal afgescheiden worden in een groot of klein podium, professionele belichting hangt in een frame onder het plafond. Een thea-
Het lijkt alsof alle middelbare scholen de hangplek binnen het gebouw hebben georganiseerd
ter in de provincie zou een moord doen voor zo’n voorziening. Het mocht dan ook wat kosten daar aan de Zuidas. Door op een gunstig moment grond te verkopen aan ing (dat toen nog volop in vastgoed en grondposities opereerde) had het lyceum twintig miljoen euro ter beschikking. Vervolgens werd aan vijf bureaus gevraagd een ontwerp in te dienen. Het bestuur was ambitieus: het vroeg Liesbeth van der Pol (Dok architecten), Rudy Uytenhaak, VenhoevenCS, Claus en Kaan en DP6 architectuurstudio uit Delft. De keus viel op de laatste, op een transparante toren op een plint waarin de fietsenberging en de imposante sportzalen zijn geborgen. Het Sint Nicolaaslyceum is niet de enige school die op architectuurgebied heeft uitgepakt. Alleen al in Amsterdam zijn de afgelopen jaren diverse (middelbare) scholen gebouwd of verbouwd. Een willekeurige greep: bureau Concrete verplaatste voor het Barlaeus Gymnasium in 2004 de gymzaal/aula naar de kapverdieping en liet een moderne kantine inrichten. Door het gebouw heen snijdt een metalen trap, terwijl de wanden van dit trappenhuis zijn bekleed met een patchwork van tapijttegels. Concrete, dat moet jongeren aanspreken, moet het bestuur hebben vermoed, omdat het bureau het
concept van de Coffee Company heeft bedacht, net als de Supper Club in diverse landen. Het jaar daarvoor baarde de nieuwbouw van het Pieter Calandlyceum in Osdorp opzien, waar een deel van de oude school werd verwerkt in een nieuw complex – een school met nota bene een sterrenwacht bovenin. Dat is een van de aanleidingen voor nieuwbouw: de school wil zich onderscheiden, wil kunnen concurreren en zoekt dus een unique selling point, om maar even een marketingterm aan te halen. Het IJburg College, het Vierde Gymnasium, het Berlage Lyceum in Amsterdam-Noord, het Marcanti College, het St. Ignatiusgymnasium, de rij nieuwe of verbouwde scholen is onafzienbaar. Architecten van naam hebben zich uitgesloofd om er iets bijzonders van te maken. Sjoerd Soeters, SeArch, Herder en Van der Neut, levs en andere: ze trakteerden het onderwijs op atriums, brede trappen, kleurrijke of geplooide gevels. Ze hebben een punt gezet achter de periode van het saaie, rechthoekige schoolgebouw. Sportzalen beschikken over een klimwand, de fitnessruimte kan concurreren met de sportschool, er ligt altijd een basketbalterrein voor de deur – of op het dak – en het IJburg College (van liag architecten) prijst zichzelf rijk met een grand café. Het lijkt alsof alle middelbare scholen de hangplek binnen het gebouw hebben
Jeroen Musch / DP6 architectuurstudio
Het Sint Nicolaaslyceum aan de Zuidas in Amsterdam
georganiseerd, zodat de buurt eromheen niet meer hoeft te klagen. Want hangen is overal mogelijk: op de eerder genoemde trappen, maar ook op vensterbanken en multifunctioneel meubilair dat, zoals in het Sint Nicolaaslyceum, is bekleed met prints van de plattegrond van Amsterdam. Waar komt deze golf van nieuwbouw of verbouwing vandaan? Hans van Rooijen, rector van het Sint Nicolaaslyceum, geeft een simpele verklaring. De gebouwen uit de jaren zestig zijn na vijftig jaar afgeschreven. Er is niet veel eer meer aan te behalen. Dat heeft vooral te maken met nieuwe onderwijsopvattingen. Klassikaal onderwijs bestaat nog wel, maar wordt omgeven met ruimtes voor groepsprojecten en computerlokalen. Klassen zijn ook groter geworden: waren die in de jaren zestig nog berekend op twintig leerlingen, inmiddels is dat aantal gestegen naar 25 tot dertig. Lokalen van nu zijn tien tot twintig vierkante meter groter dan die van vijftig jaar geleden. En dan zijn de Nederlandse jongeren in al die decennia langer geworden. Ze hoeven zich niet langer op te kleine stoelen achter lage tafels te persen. In samenhang daarmee: scholen zijn ook gegroeid. Het Barlaeus telde in 1976 nog driehonderd leerlingen, nu zijn dat er omstreeks
achthonderd. Het Sint Nicolaas hoort met het Montessori Lyceum tot de grootste van de hoofdstad met 1050 leerlingen. Het is een wonder van het nieuwe gebouw dat je die massa niet opmerkt, zo goed werkt de verdeelmachine van het atrium en de onzichtbaar verwerkte sportlokalen. Detectiepoorten ontbreken. Niet nodig, zegt de rector het gebouw overziend. Iedereen kan elkaar in het atrium bespieden en dan nog: met een detectiepoort kun je geen incidenten voorkomen. Het klassieke archetype van de naoorlogse school is nu aan het vergelen in de hoofden van babyboomers. Lange gangen met lokalen aan één kant – zo zag het Sint Nicolaaslyceum uit 1962 eruit. In de tweede fase werden de lokalen aan weerszijden van de gangen gelegd. Het derde model is een vierkante vorm met een studiecentrum in het midden. Halverwege de jaren zeventig kwam er onder invloed van Hertzberger een nieuw type in de mode waar de aula werd geïntegreerd in de plattegrond of de gymzaal werd uitgerust met een podium. Multifunctioneel, zo hoorde de school te zijn. Dat is nog steeds zo: de Brede School biedt na schooltijd faciliteiten aan voor de buurt, zoals kinder opvang en cursussen voor ouderen. Voordat de nieuwbouw van het Nicolaas lyceum begon, maakte het werken in studie
pleinen nog deel uit van het ontwerp van DP6. Van Rooijen had er bij zijn aantreden als rector bedenkingen bij. ‘Wat doe je ermee, wie geeft er les en hoe zit het met de concentratie?’ Exit studieplein. Zowel de leerling als de docent zou er niet veel mee opschieten, dacht hij. DP6 moest het ontwerp omgooien. Dat kon vrijwel overal – op enkele hogere etages na waar de leerlingen nog in een open ruimte aan tafels langs de balustrade kunnen werken. Er zijn weer ouderwets lokalen gerealiseerd, niet langs saaie gangen maar als aquaria verstrooid over de vijf etages. Bijzonder is verder dat de kluisjes zijn ondergebracht in de scheidingswand tussen lokaal en ‘voorplein’, want het laatste wat de schoolleiding wilde was een onaantrekkelijk hok in het souterrain met klittende scholieren bij de lockers. En ten slotte is er het klimaat. Vijf keer per uur wordt verse lucht de lokalen in geblazen (en de vuile lucht afgevoerd). Opvallend in het ontwerp zijn de baffles die als marshmellows onder het plafond hangen – niet alleen voor de sier maar om juist die ventilatie te regelen. Niemand hoeft dus meer te klagen over dampende, zwetende en riekende medeleerlingen. Een goede of zelfs mooie school maken is een kwestie van beschaving – het is de eerste omgeving buiten de woning waar de opgroeiende jongere kennismaakt met de esthetiek van ruimte en inrichting en – uiteraard – van werken in een gemeenschap. De van oorsprong Duitse architect Thomas Rau, voornamelijk gespecialiseerd in organische architectuur, verbaasde zich erover dat de Nederlandse scholen zo weinig aandacht besteden aan de ruimtelijke sensatie. Hoeveel kinderen wonen er niet in krappe woningen, moeten hun slaapkamer delen en worden vervolgens in een vreugdeloos lokaal gepropt? Het zou kunnen verklaren, filosofeerde Rau, dat liefde voor zorgvuldige architectuur en openbare ruimte daardoor in Nederland slecht ontwikkeld is. Nu valt dat in de praktijk vermoedelijk wel mee, gezien de internationale loftuitingen op de Nederlandse architectuur, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat scholenbouw lang stiefmoederlijk is bedeeld dankzij ambtelijk geformuleerde normen. De voormalige rijksbouwmeester, Liesbeth van der Pol, heeft de achterstand terecht op de agenda gezet, wijzend op het slechte binnenklimaat in veel scholen en de gevolgen voor de gezondheid. In het nieuwe Sint Nicolaaslyceum – en in al die andere prachtige nieuwe middelbare scholen – is dat geen punt van zorg meer. De leerling die de school verlaat, zal met een onuitwisbare herinnering zijn carrière vervolgen: want de middelbare school blijft, hoe dan ook, geprint op je netvlies. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 41
Onze Coen
Zo eens in de twintig jaar is het ‘Jan Pieterszoon Coentijd’ en mogen we ons weer tot de zeventiende eeuw verhouden. De documentaireserie De Gouden Eeuw brengt die niet altijd fraaie periode in beeld als een ongemakkelijke spiegel voor de actualiteit. Door Koen Kleijn
In augustus van 2011 stiet een onvoorzichtige kraandrijver te Hoorn het bronzen standbeeld van Jan Pieterszoon Coen van zijn sokkel. Het beeld van de beeldhouwer Ferdinand Leenhoff (wiens zus getrouwd was met Manet) was daar in 1893 met veel vlagvertoon en harmoniemuziek neergezet, tot grote tevredenheid en glimmende trots van de Hoornse burgerij. Het tijdschrift De Gids refereerde in die jaren aan de oude Vaderlander als ‘onzen Jan Pietersz. Coen, met zijn onuitputtelijke geestkracht, het oog, te midden van al zijn nooden, gevestigd op een grootsche toekomst voor den Hollandschen naam’. Na het ongeluk spande een groep hedendaagse Hoornaars zich echter in om herplaatsing te voorkomen: zij zagen Coen als pleger van volkerenmoord. De gemeente zette de zoon van Hoorn wel terug, maar bracht op de sokkel een nieuwe ‘kritische’ tekst aan en voegde daar op de gemeentewebsite aan toe: ‘Hij schuwde niet de superioriteit van het blanke ras te preken en moorddadig op te treden tegen onschuldige eilandbewoners.’ Zo is er de laatste honderd jaar steeds met die ouwe Coen gesold. Slauerhoff publiceerde in 1931 een toneelstuk, Jan Pietersz. Coen, waarin hij Coen portretteerde als een onzekere tiran, alles behalve de ‘calvinistische poo teling’ voor wie (aldus Menno ter Braak) ‘koloniseeren en moraliseeren nog vrijwel identieke begrippen waren’. Ter Braak prees Slauerhoff erom dat hij zich niet had laten imponeren door Coens ‘uiterlijke geweldenaarsfiguur’, dat hij geen ‘groote gestalte had opgezet’, maar zijn portret juist had opgebouwd uit een reeks ‘vulgaire bijzonderheden’; juist door het ontbreken van iedere poging tot ‘vaag idealiseeren en romantisch verdoezelen’ was Slauerhoffs Coen geslaagd. Het stuk werd echter nooit opgevoerd. Het was crisis, het werd oorlog, men las liever over die doortastende, vastberaden ijzervreter. In 1941 werd die Coen door Klaas Norel in Dispereert Niet aan bezet Nederland voorgehouden. In dat boek ziet Coen knarsetandend hoe het fort Jacatra door de Engelse vloot en de ‘bruine horden’ wordt belegerd. Hij heeft niet het commando, hij moet tijdelijk de wijk nemen naar Ambon, maar hij zweert dat hij zal terug42 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
keren om wraak te nemen – en zo geschiedde. Dat Coen en passant onder de ‘bruine horden’ van Banda een afgrijselijke slachting aanrichtte, dat was natuurlijk een beetje naar, maar Norel vergaf hem dat: ‘Maar hoe kon Coen, hoe konden de Nederlanders van zijn tijd, de ziel van het Oosten kennen? Zij ontmoetten deze volkeren voor het eerst en maten hen met eigen maatstaf, met een strengen en rechten maatstaf, waarbij het breken van een eed de zwaarste zonde was.’ Waar in de negentiende eeuw nadrukkelijk werd gezocht naar het doen herleven van
Een taai en kranig volk met kromme poten had uit winstbejag grote fysieke risico’s aangedurfd. Zonder jas de daadkracht en de ‘rechte maatstaf ’ van de zeventiende werd in de tweede helft van de twintigste juist zo veel mogelijk afstand geschapen. De laatste twee, drie generaties hebben het woord ‘vaderlands’ kordaat uit het geschiedenisonderwijs geschrapt. Daarmee is de verering van die Coen-mentaliteit gelukkig nagenoeg uitgeroeid, maar de feitelijke geschiedenis van de periode raakte – op die van Rembrandt en Vermeer na – steeds opnieuw op de achtergrond. Maar zo eens in de twintig jaar is het weer Coen-tijd, en dan mogen (en moeten) we ons weer tot die eeuw verhouden. Tussen 1980 en 1986 werd bijvoorbeeld de grote tv-serie Nederlanders overzee uitgezonden, een tocht langs de restanten van de voc en de wic. De serie betoogde dat de geschiedenis misschien niet overal even fraai was geweest, maar die Hollanders hadden zich toch maar enorme ontberingen op wrakke schepen getroost om dat ‘mirakel’ van de Gouden Eeuw tot stand te brengen, en daar mocht je best trots op zijn. Tijdens de Algemene Beschouwingen van 2006 werd een vergelijkbaar historisch stereotype aangeroepen door de minister-president: ‘Ik begrijp niet waarom u hier zo negatief en
vervelend over doet. (...) Laten we blij zijn met elkaar! Laten wij optimistisch zijn! Laten we zeggen: Nederland kan het weer! Die voc- mentaliteit, over grenzen heen kijken, dynamiek! Toch?’. Tussen ‘dynamiek’ en ‘toch’ liet premier Balkenende een kleine cesuur vallen; in dat aarzelend ogenblikje daalde bij de meeste Kamerleden het besef dat hier iets belachelijks geopperd werd. De voc, dat was in 2006 het schoolvoorbeeld van rücksichtslos roofkapitalisme; de voc lag aan de basis van de Nederlandse betrokkenheid in de slavenhandel, de voc was verantwoordelijk voor de massamoord op de bevolking van Banda, enzovoort. Alleen een ouderwetse Bevelandse protestant, grootgegroeid met de bijbel, Bontekoe en De Ruyter, kon zo’n historisch complex nog versimpelen tot ‘Dynamiek!’ Het was een beetje alsof iemand het naziregime prees om zijn goede autowegen. Toch? Bij de presentatie van de documentaire ntrvpro-serie De Gouden Eeuw zei de inspirator en presentator ervan, Hans Goedkoop, dat het Balkenende’s woorden waren die de stoot hadden gegeven tot de ontwikkeling van het programma. Goedkoop wist wel dat het aanroepen van de geest van de voc niet deugde, maar hij moest erkennen dat hij niet wist waarom hij dat wist. Hij wist van de slavernij en Coens akkefietjes, maar ook van Rembrandt en Leeuwenhoek. Het was lastig, maar zou je dan toch trots kunnen zijn, op ‘onze’ zeventiende eeuw? Niet lang geleden was ik op Amsterdamøya, een klein eiland in de Spitsbergen-archipel. Het is vlak, zanderig, mossig, nat, koud en zeer winderig. Op dat eiland hebben in de zeventiende eeuw Nederlandse walvisvaarders een industrieterrein ingericht, ‘Smeerenburg’, waar het spekvet van groenlandse walvissen in grote kuipen werd uitgekookt. Dat was een ongelooflijk goor werk, maar er viel met de Spitsbergense traan in de Republiek goed geld te verdienen. De archeoloog Louwrens Hacquebord, veteraan van het Nederlandse arctische onderzoek, leidde mij rond over het eilandje. Hij had er in de jaren tachtig drie lange zomerse opgravingscampagnes meegemaakt. ‘Zomers’ is op Spitsbergen een los begrip: het is er tussen mei en september overdag wel boven het vriespunt, maar het weer kan elk moment omslaan van zonnig en kalm naar dichte sneeuw en keiharde storm. Hacquebord vertelde dat hij drie maanden lang zijn donzen thermo-pak niet had uitgetrokken. Op het eiland liggen Nederlandse walvisvaarders, speksnijders en traankokers begraven. Uit Hacquebords onderzoek bleek dat de doden van alle leeftijden waren, twintigers, maar ook zestigers. Veel van de skeletten vertoonden botbreuken, sommige zelfs vele. Kennelijk vielen zeelui geregeld uit het want en braken dan wat, waarna ze, een tikje krommer, weer aan het werk gingen. En dan: ze droegen geen poolkleren. Er werden door Hacquebord wel mutsen gevonden maar geen dikke jassen of lang ondergoed. De walvisvaarders droegen op Spitsbergen in feite
Scheepvaartmuseum Amsterdam
De herontdekking van de Gouden Eeuw
Collectie Boijmans van Beuningen Rotterdam Jurjen Drenth / Dutch Image / HH
Geheel boven: Emanuel de Witte, De binnenplaats van de beurs in Amsterdam, 1653. Olieverf op paneel, 49 x 47,5 cm; boven: Jan Pieterszoon Coen voor het Westfries Museum in Hoorn; linkerpagina: Munt van een halve stuiver van de VOC van Batavia, 1644
hetzelfde als ze op Terschelling, in De Rijp of Harlingen hadden gedragen. Hadden zij het niet koud, dan? De ronkende fictie van K. Norel mag verbleekt zijn, op Spitsbergen kon je de werkelijkheid zien liggen: een taai en kranig volk met kromme poten, dat uit winstbejag grote fysieke risico’s had aangedurfd. Zonder jas. Daar moet toch echt iets ‘rotsvasts’ in gescholen hebben. Was ik daar ‘trots’ op? Neuh. Maar ik was wel onder de indruk. De documentaireserie De Gouden Eeuw dijde uit tot een groot project, dat ook een briljant geestige jeugdserie omvatte (Welkom in de Gouden Eeuw) en een grote tentoonstelling in het Amsterdam Museum. Die tentoonstelling is een energieke herschikking van de vaste collectie, naar de thema’s die ook in de televisieserie worden behandeld. The Guardian schreef er opvallend lovend over. De Britten, zei de recensent, zouden zich wel drie keer bedenken voor ze een tentoonstelling over het verleden van hun Empire de titel ‘Gouden Eeuw’ zouden geven. De Nederlanders echter, zo schrijft hij, ‘zijn niet blind voor de ironie, of zelfs de hypocrisie, die soms schuilgaat achter het vastberaden vasthouden aan het idee van een ‘gouden’ tijd’. Alles komt aan de orde, ook het brute strafrecht, de uitbuiting van de koloniën en de slavenhandel. Het viel de recensent op dat daarbij openlijk
connecties worden gelegd tussen, bijvoorbeeld, het tolerante Amsterdam van Rembrandt en de visies van Geert Wilders, of de stadsuitleg van Amsterdam en die van New York. Die vrijmoedige actualisering bepaalt ook de televisieserie. Daarin gaat Hans Goedkoop de kijker onbevangen voor in de herontdekking van de zeventiende-eeuwse maatschappij – economie, politiek, wereldhandel, schilderijen, ruimtelijke ordening, noem maar op. Hij laat met milde gêne blijken dat veel van die geschiedenis nieuw voor hem is. In die onbevangenheid wordt doelbewust continuïteit geschapen, een open uitwisseling van ‘toen’ en ‘nu’, alsof Goedkoop door de kennismaking met de geschiedenis pas echt zijn eigen tijd leert kennen. De schandalige manipulatie van de stadsuitbreiding van Amsterdam door Bartholt Cromhout, die met voorkennis de grond opkocht waarvan hij zelf, als burgemeester, de onteigeningswaarde mocht bepalen, wordt met één streep verbonden met de vastgoedfraude. De staatssecretaris van Europese Zaken, Ben Knapen, blijkt bezig met hetzelfde proces van ‘unievorming’ als Johan van Oldebarnevelt – de huidige premier komt het de kijker zelf vertellen. In het poneren van die continuïteit slaat de serie vaak de spijker op z’n kop. De tentoonstelling en de serie willen dus de stelling aan dat de gebeurtenissen in de tijd afgebakend zijn, maar de onderliggende processen niet. Juist de moderniteit van de zeventiende eeuw wordt naar voren gebracht, als een levende erfenis. De wreedheden van Coen op Banda waren niet ingegeven door religieuze of nationalistische motieven, maar ze kwamen direct en onvermijdelijk voort uit de moderne structuur van de multinational waarbij hij in dienst was. De aandeelhouders drongen aan op rendement, coûte que coûte. Aldus is het gebruik van de zeventiende eeuw als spiegel af en toe zeer ongemakkelijk. De zeventiende-eeuwers zijn te zien als opportunistische wrede schoften met een talent voor onorthodoxe oplossingen, een onmiskenbare werklust en een zekere flair voor cultuur en luxe, en zo zijn wij im grossen Ganzen dus ook. Waarom zouden wij ook anders zijn? Is er in de laatste vierhonderd jaar werkelijk zo’n fundamentele verandering opgetreden in onze moraal dat die Republiek van toen een compleet ander land geworden is? Omdat wij de slavernij hebben afgeschaft? Omdat wij onze standbeelden voorzien van ‘kritische teksten’? De actualisering van de zeventiende eeuw is een ontnuchterend lesje in hardvochtigheid en cynisme. En toch bevat het ook een lesje over initiatief en branie en de bereidheid het leven op het spel te zetten, tot in een koud graf op Spitsbergen. Bij de presentatie van de serie gaf Goedkoop toe dat er in Balkenende’s waardering van de zeventiende eeuw meer waarheid school dan hij ooit had gedacht. De Gouden Eeuw is t/m 5 maart te zien op Nederland 2, elke dinsdag om 20.25 uur; goudeneeuw.ntr.nl, tentoonstelling De Gouden Eeuw, tot augustus in het Amsterdam Museum 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 43
Kroniek van kunst&cultuur
44 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
Met de klok mee: Matterhorn; Jan Hoek, This Dog, 2012; Nicola Alaimo (Guillaume Tell), Eugénie Warnier (Jemmy) en Helena Rasker (Hedwige) in Guillaume Tell; Tom met acteur Declan Duddy in Derry over de film Bloody Sunday
Ruth Walz
Wie haalt het in zijn hoofd een half etmaal speelfilm na speelfilm, documentaire na documentaire te ondergaan? Die groep wordt groter gezien het aantal zalen dat de vpro op previewdagen bij festivals weet te vullen. Het is dan ook kicken. Zoals recent in Rotterdam, op het International Film Festival Rotterdam. Van het Chileens referendum over Pinochet in 1988 (No van Pablo Larrain) via een goeroe-discipelverhouding in de vs jaren vijftig (The Master van Paul Thomas Anderson), naar de criminele onderlaag van Kenia nu (Nairobi Half Life van David Kitonga). Dan is het 17.30 uur en heb je drie in hun genre geweldige films gezien. Waarna Deense horror, Oostenrijks godsdienstfanatisme en de wederopstanding van een Hollandse klootzak nog wachten. Er kan meer in een kop dan je denkt. Denk- en gespreksstof voor weken. Helaas ontbraken vpro’s gebruikelijke festivaluitzendingen op de televisie. Ter compensatie (?) brengt de vpro Shot on Location, met muzikant en filmer Tom Barman. Hij bezoekt plaatsen waar belangrijke films sinds 1995 zijn gedraaid. Zoveelste reisprogramma met een min of meer charismatisch gids dus. De keus viel vooral op heftige films in steden die van zichzelf al uitgesproken associaties en beelden oproepen: Napels, OostBerlijn (voorzover dat nog in ddr-zin bestaat), Londonderry, Las Vegas; en waarin extremen van alcohol, drugs, prostitutie tot georganiseerde misdaad of politieke onderdrukking en geweld aan de orde komen. Vrolijk buurtgebonden relatiedrama (Notting Hill) is er niet bij. Dat lijkt met de drive van de presentator te maken te hebben die weerbarstigheid zoekt en belichaamt. ‘Een hyperkinetische Belg’ noemt hij zich – rake aanduiding voor motoriek, gestiek en mimiek waarmee hij gepijnigd en gejaagd de materie te lijf gaat. De focus verschilt per aflevering en is niet altijd scherp. Soms lijkt dat de vraag hoe fictie zich verhoudt tot sociale of politieke werkelijkheid, die de realiteit van de acteurs zelf kan zijn: ze zijn immers ook in het echt Napolitaan uit achterbuurt (Gomorra) of gewezen ddr-acteur (Das Leben der Anderen). Het kan gaan over de relatie tussen de roman die aan een film ten grondslag ligt en filmische verwerking ervan (is de genadeloosheid van het boek voor de bioscoop verzacht? Leaving Las Vegas). Over de omstandigheden waaronder gedraaid moest: toestemming van de camorra voor zowel Gomorra als voor Barmans eigen onderneming; of tegenwerking van autoriteiten (Las Vegas) die geen alcoholisme en prostitutie aan hun zuiver paradijs gelieerd willen zien. We horen romanschrijvers (Trainspotting), scriptTelevisie Shot on Location
writers, regisseurs, acteurs, editors over wat zich tussen filmplan en eindresultaat afspeelde. Voor wie dat te inside-achtig klinkt: de aflevering over Las Vegas geeft juist de leek inzicht in technisch lijkende maar in wezen artistieke en principiële keuzes inzake script, cameravoering, montage – oneindig in aantal. Boeiend te zien hoe de production designer nog altijd vindt dat het appartement van prostituee Sera minder sophisticated had moeten worden ingericht dan regisseur Mike Figgis liet doen. Het zwabbert soms; Barman lijkt onwetend over de aard van de ddr; en wordt te zeer als acteur in beeld genomen. Maar in elke aflevering zit genoeg voor wie in film en/of thematiek van behandelde films is geïnteresseerd. Belangrijkste bijvangst: je wilt die films (weer) zien. WALTER VAN DER KOOI Britta Hosman, Shot on Location, VPRO, zondags, Nederland 2, 18.50 uur. Napels, Edinburgh en Las Vegas via Uitzending gemist. Berlijn (Das Leben der Anderen), Venlo (Van God los) en Londonderry (Bloody Sunday) nog te gaan.
VPRO
Paradijs van prostitutie en alcoholisme
Appel De grande opéra Guillaume Tell, waarmee de zeer succesvolle componist Gioacchino Rossini (17921868) in 1829, nog vóór zijn veertigste jaar, definitief afscheid nam van het genre opera, is niet vaak te horen en nog veel minder vaak te zien. Iedereen heeft de ouverture wel eens gehoord, maar de opera zelf stelt zulke hoge eisen aan zangers, orkest en vooral de enorme koren, dat het een wonder is dat De Nederlandse Opera er nu, in samenwerking met de Metropolitan Opera in New York, een schitterende serie uitvoeringen van kan geven. Het blijkt een sleutelwerk in de ontwikkeling van de negentiende-eeuwse opera. Je kunt je de muziekdrama’s van Verdi, en eigenlijk ook van Wagner, niet voorstellen zonder de dramatische kracht van deze muziek, waarmee Rossini zich MUZIEKTHEATER Guillaume Tell
losmaakte van de schitterende (en soms ook wat minder schitterende) komische opera’s waarmee hij beroemd was geworden en nog altijd is. Maar het is een nog grotere verdienste van Pierre Audi als regisseur, dat hij van deze opera over de veertiende-eeuwse vrijheidsstrijd van de legendarische Zwitserse held Wilhelm Tell, vol heldhaftige koren die zingen over gloire, victoire en liberté, een verhaal van echte mensen heeft kunnen maken. Nog tijdens de ouverture zien we de angsten van Wilhelm Tell, als hij in een nachtmerrie zijn zoontje dood ziet liggen op een rotsblok, als een offerdier dat is vermoord door de gehate Oostenrijkse bezetters. Audi zoomt dan om te beginnen in op het gezin van Wilhelm Tell: de liefde tussen een robuuste vader (de sonore bariton Nicola Alaimo), een ontroerende moeder (de Nederlandse alt Helena Rasker) en een fragiel zoontje (sopraan Eugénie Warnier). Audi weet de ingewikkelde intriges helder neer te zetten. Zijn decorontwerper George Tsypin combineert op een eigenaardige manier naturalistische, abstracte en surrealistische elementen, zoals rotsblokken, prachtige lichtprojecties (van Jean Kalman) en omgekeerd in de lucht hangende beesten. De kostuums van Andrea Schmidt-Futterer zijn niet middeleeuws of hedendaags, maar zijn geïnspireerd op Rossini’s tijd en van een eenvoudig lichtgrijs, dat het volle toneelbeeld toch rust geeft. Een aperte
Jan Hoek /courtesy Galerie Ron Mandos
is juist de verdienste van Audi’s open manier van regisseren. Het Nederlands Philarmonisch Orkest speelt prachtig onder de Italiaanse dirigent Paolo Carignani en al die verschillende koren zijn weergaloos, of de koorleden nu frontaal zaal zingen of angstig rondlopen. Zelfs de in een Franse opera noodzakelijke balletten zijn hier door choreograaf Kim Brandstrup zinvol ingevoegde dramatische uitingen van vrijheidsdrang en onderdrukking. Dit is een voorstelling die hopelijk na Amsterdam en New York de wereld over zal gaan en overal kan zorgen voor een verbaasde herontdekking van deze grandioze opera. MAX ARIAN Guillaume Tell, t/m 18 februari in het Muziektheater Amsterdam. www.dno.nl
actualisering wordt niet nagestreefd, maar het verhaal wordt toch losgemaakt van de Zwitserse anekdote en krijgt een universele betekenis. Er zijn mensen die onderdrukt worden door een wrede bezetter. Audi accentueert die wreedheid en de dreiging nog eens extra hevig, want die mensen willen rustig leven, trouwen, kinderen krijgen, hun brood verdienen. Deze Wilhelm Tell is geen onverschrokken held, maar een huisvader die het noodgedwongen voor z’n gezin en z’n mededorpelingen opneemt en tracht de weifelende collaborateur Arnold (John Osborn) aan zijn zijde te krijgen. Het is een ontroerend moment als diens geliefde, de Oostenrijkse prinses Mathilde (Marina Rebeka) noodgedwongen kiest voor de Zwitserse opstandelingen omdat zij de wreedheden van haar landgenoten niet kan aanzien. Als zij besluit het zoontje van Wilhelm Tell in bescherming te nemen, doet zij mij denken aan een Israëlische vriendin die Palestijnse vrouwen en kinderen in een auto door Israël smokkelt om ze eindelijk eens de zee te laten zien. Maar iedereen kan hierbij zijn eigen associaties hebben, dat
Fred, dus Afgelopen week schetsten kopstukken in de Nederlandse filmwereld een onthutsend beeld van de financiering van het plaatselijke filmbedrijf tijdens een commissievergadering in de Tweede Kamer. Regisseurs, acteurs en producenten hekelden vooral het gebrek aan stimuleringsmaatregelen voor het maken van speelfilms. Als dit niet verandert, zeggen ze, zullen makers vanaf nu steeds minder eigen, echt Nederlandse verhalen kunnen vertellen. Of dat laatste hout snijdt, is de vraag. Neem Matterhorn. Dit speelfilmdebuut van Diederik Ebbinge is luidens een mededeling in de titelsequens mede tot stand gekomen dankzij de Belgische tax shelter. Hoe ironisch. Want Matterhorn is een Nederlandse speelfilm die een schitterend beeld schetst van de cultuur en ziel van de Nederlander. Ja, die blijkt wel degelijk te bestaan, zij het verbeeld dankzij wat Vlaams geld. Met Matterhorn haalt Ebbinge een streep door datgene wat ‘onze’ toekomstige koningin nog een paar Film Matterhorn
jaar geleden beweerde. Wie zijn film bekijkt kan vervolgens niet anders dan medelijden hebben met haar, nu ze de troon zal gaan moeten bestijgen – want ze krijgt straks rare onderdanen. Fred dus. Of Fred (Ton Kas) de tango zou kunnen dansen en of hij maar één traan zou laten bij het horen van Adios Nonino valt ernstig te betwijfelen. Fred is door en door een Bach-man die daarnaast zondags alle psalmen en gezangen in de kerk op zijn dorpje zingt zonder daarvoor de desbetreffende bundels nodig te hebben. Een man die stipt om zes uur aan tafel gaat (bleke aardappelen, slappe wortelen, slavink). Hij doet dat in z’n eentje, omdat zijn vrouw overleden is en hij zijn kind uit het huis heeft geschopt. Fred leeft in een soort retro-wereld: een vlak land, symmetrisch ingedeeld met nette streepjes kanalen en kaarsrechte boomgaarden en een horizon met daarboven dezelfde lucht die eeuwenlang allerlei kunstenaars inspireerde. Het open land lijkt in hem te zitten. Want hij is een man die barmhartig is. Dat blijkt als hij een zwerver in huis neemt wanneer die plompverloren op de enige grote weg verschijnt die het dorpje rijk is. De zwerver brengt een kentering in zijn bestaan. Hij blijkt helemaal niet eendimensionaal, maar toont zich even kwetsbaar als dwars. Soms heb je zo iemand. Zoals de Vreemdeling in de beroemde film van de gebroeders Coen over The Dude zegt: ‘Sometimes, there’s a man, well, he’s the man for his time and place. He fits right in there.’ Fred, dus. Een absurde man in een absurde wereld, die precies op zijn plaats is. Die een diepe menselijkheid in zich heeft. Een man verscheurd door verlies en leedwezen en die misschien ook nog, zo suggereert de regisseur fijnzinnig, kampt met onderdrukte gevoelens van begeerte. Een man die de weg kwijt is, maar die nog genoeg bij de les is om in opstand te komen tegen zijn wereld, tegen de kerk. Nog meer moois: Porgy Franssen speelt de rol van een ouderling, met druipende mondhoeken, Helmert Woudenberg is de dominee die zo spectaculair preekt dat het klinkt alsof hij doodgaat. Wie naar de makers in de Tweede Kamer heeft geluisterd – ik deed dat toevallig vlak nadat ik Matterhorn had gezien – kan niet anders dan concluderen dat het inderdaad ‘vijf voor twaalf ’ is voor de Nederlandse film, zoals iemand tijdens het debat stelde. Feit is dat makers in een land dat zo’n authentieke film als Matterhorn levert, alle mogelijke stimuleringsmaatregelen van overheidswege verdienen. GAWIE KEYSER Te zien vanaf 7 februari
Modern toerisme De tentoonstelling van het fotografenduo WassinkLundgren (Thijs groot Wassink (1981) en Ruben Lundgren (1983)) in Foam is, naar eigen zeggen, een ‘groepstentoonstelling’, wat lijkt te Kunst WassinkLundgren
07.02.2013 De Groene Amsterdammer 45
46 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
viltstiftbijschriften), ook daar wordt een blik op het ongewone gewone geboden: geesteszieke daklozen in Ethiopië; een Afrikaans meisje zonder armen en benen; een Nederlandse heroïneverslaafde die denkt dat ze model zou kunnen zijn. Het is een verschrikkelijk schouwspel. De afgebeelden zijn elke schaamte voorbij. Het is de mensheid op z’n armst en lelijkst. In een voiceover vertelt Hoek echter hoe hij zijn modellen zonder afkeer of schroom benaderde, en tot een uitwisseling kwam, zonder ironie. Het was er, hij keek, drukte af. Je vraagt je af hoe hij aan die mensen kwam. Het antwoord lijkt eenvoudig: door niet weg te kijken, niet toe te geven aan modieuze esthetiek. Precies dat lijken Wassink Lundgren wel te doen. KOEN KLEIJN One Group Show van WassinkLundgren, t/m 17 maart 2013, Me & My Models van Jan Hoek t/m 20 maart 2013. Foam Amsterdam, www.foam.org
Tanden op elkaar Afgelopen week heeft een jonge Hagenaar onrust gezaaid door in de Residentie op de 75ste Jaardag van de Majesteit in de Grote Marktstraat met een samoerai-zwaard te zwaaien. Hij is, aldus Omroep West, op de laatste dag van januari om 16.37 uur met getrokken pistool gedwongen zijn zwaard te laten vallen en daarna voor verhoor ingesloten. Wie zich afvraagt welk verhaal er schuilgaat achter dit persbericht kan tot vlak voor de troonswisseling terecht bij Mimetheatergroep Bambie, voor de laatste (nr. 17) uit hun gesubsidieerde leven, De samoerai. Die voorstelling gaat over drie verlopen Japanse krijgers die in een burcht hun stervende moeder beschermen. Ze kán ook gaan over drie broers uit de Grote Marktstraat te Den Haag, die reeds in hun kindertijd samoerai-riddertje speelden en daar nooit meer mee zijn opgehouden. Ook niet Theater De samoerai
nu zij ombeurten mantelzorger zijn voor hun dementerende moeder. De oudste heet Jochem. Hij drinkt te veel. Maar hij oefent nog dagelijks moeilijke martiale loopjes over wankele meubels. Vroeger kon hij moeiteloos citeren uit het handboek van de samoerai-ridder (‘Moed betekent de tanden op elkaar’). Tegenwoordig heeft hij daar handgeschreven kaarten bij nodig. De middelste heet Ingejan. Hij heeft een mooie baan op een bank en hij doet besmuikt over hun oude hobby. Maar hij doet nog wel mee. Verder moet hij om onheldere redenen veel huilen en zich vermannen. De jongste heet Gerindo. Híj is vermoedelijk vorige week door Bureau Haaglanden ingerekend. Hij is ook het vervaarlijkst met het samoerai-zwaard vergroeid. Ook al is het van hout. En ook al draagt hij een foute sportbroek. In het hoofd van Gerindo lijkt de groei overigens ergens opgehouden. Ze vormen eigenlijk een ontzettend lief trio. Op het moment dat de samoerai-ridderstegen-wil-en-dank op het podium een ware bende hebben aangericht, schuift de voorwand van hun burcht als een shovel alles opzij, om in de heropening van de voorstelling plaats te maken voor de moeder. De performers Stavenuiter, Ligthart Schenk en Kartadinata krijgen versterking van een van de oermoeders van de Nederlandse mimespeelkunst, Klaske Bruinsma, van Bewth. Een kleine vrouw met de uitstraling van een bewegingsorkaan. In het spel met de adem, de buitenboordmotor van iedere performer, wordt de hilariteit van het eerste deel naar een spannend plan getrokken. Terwijl de rituele frivoliteiten (met bossen bloemen) unverfroren doorgaan. Het reusachtige bed wordt een glooiend landschap van Hokusai. Chaplin en Keaton ontmoeten Kabuki en Noh. En als Magere Hein te dichtbij komt, schilt Moeder Klaske nog eens een appeltje voor haar drie schatten. Als de Bambies en hun regisseur Jetse Batelaan je weer eens hebben laten voelen hoe dichtbij lach en traan bij elkaar op schoot kunnen kruipen, wordt er uiteindelijk toch nog kamerbreed en ledikantdiep gestorven. De epiloog die de Bambies dan – na een laatste grote zwenking van de burchtwand – voor ons hebben bewaard, is van een godvergeten eenvoud en pracht. Moeder is afgelegd als Bunraku-pop. Haar drie zonen, nu niet meer optredend als samoerai-ridders maar als de ‘zwarte mannen’ in de Japanse poppenspelkunst, helpen haar te dansen naar het eeuwig podiumlicht van een alles verzengende schoonheid. LOEK ZONNEVELD Bambie 17, De samoerai, is van 7 februari t/m 13 april overal in het land te zien. Inlichtingen en speellijsten bij Bureau Berbee culturele affaires. www.bureauberbee.nl ben van duin
betekenen dat de heren menen dat hun werk niet als één oeuvre in één stijl getoond kan worden. Ze nemen dan ook loopjes met de gewone manier van doen. Een grote wand is gevuld met grote prints van foto’s gemaakt in China, zo te zien, bij elkaar getiteld Still Searching (2006), maar enkele foto’s blijken na het ophangen weer van de wand te zijn gescheurd. Zo zijn er nog wat originele manieren om werk te tonen – het ophouden van foto’s in een pasfotoboxje, bjivoorbeeld. Het materiaal zelf is best goed, maar ik moet zeggen dat het ook verbazend gangbaar is. De foto’s van China hebben allemaal dezelfde iets te lichte, wat onwerkelijke sfeer – alsof daar altijd een vreemd soort lichtgrijze zon schijnt – en de onderwerpen kende ik ook al. Het lijkt een beetje of hedendaagse fotoseries over China altijd dezelfde dingen tonen: een Groot Gebouw met Chinese Karakters erop, half afgebouwd, veel te schone plantsoentjes in kantorenwijken, anonieme blokken hoogbouw, bizar uitgedoste pubers in een stadsparkje en altijd een schaapachtig kijkend persoon in valse merkkleding of Europese voetbaldracht (met ‘Rooney’ op de rug). Die zie je hier allemaal ook. In die heerlijke nieuwe wereld komen de twee tot een paar grappige inzichten. Zeer goed vond ik Tokyo Tokyo, foto’s van een wandeling door Tokyo waarbij beide fotografen tegelijk een foto van dezelfde passant maken. Dat geeft een frisse gewaarwording van ‘twee blikken tegelijk’, waardoor er onmiddellijk leven in de brouwerij komt en er iets van een verhaaltje begint. In China merken zij op dat mensen lege plastic flesjes oprapen, en het daagt bij de fotografen dat dat te maken heeft met het grondstoffentekort, de kloof tussen arm en rijk, de groei van megasteden. Ze ensceneren vervolgens nog twee dozijn van zulke foto’s, Empty Bottles, door zelf lege flesjes op straat te zetten. De samenstellers noemen dat ‘conceptuele documentaire’. Je zou het ook ‘modern toerisme’ kunnen noemen, het resultaat van een niet al te diepgaand engagement met een andere wereld + fototoestel, wat leidt tot een rangschikking naderhand, zoals iemand zijn vakantiefoto’s op Flickr zet. Zo revolutionair is dat allemaal niet. Iedereen fotografeert tegenwoordig het informele, het malle billboard, de raar geparkeerde fiets, de man slapend op een toonbank, half-afgescheurde kleurige affiches. Het verraadt niet werkelijk een ‘sociale interesse in de wereld om hen heen’, zoals de tentoonstelling beweert. Dat ongemak wordt aangewakkerd door het werk van Jan Hoek, Me & My Models, dat in de bovenzaal te zien is. Ook daar worden foto’s en dia’s op een ongewone manier getoond (tegen de muur geplakt, met
Bambie 17, De Samoerai
Edouard Manet, De pier van Boulogne-sur-mer (links), 1868. Olieverf op doek, 59,5 x 73,3 cm;
Stemmigheid Manet wilde impulsief schilderen en dus moest hij de vlotte, korte verfstreek vinden die daarbij past. In zijn schilderijen, bijvoorbeeld van de pier van Boulogne, is alles summier aangegeven. Er is nauwelijks een vorm voltooid. Door Rudi Fuchs
Wat was, wat de schilder betreft, nu eigenlijk het motief in het intrigerende schilderij van Manet, De pier van Boulogne-sur-Mer? Het is zeker niet als topografisch zicht bedoeld. Daarvoor ontbreekt de suggestie van overzicht. In Boulogne reikten twee pieren naast elkaar vanaf het strand de zee in (als in IJmuiden) om de branding te breken. De schepen vonden zo bij het verlaten van de haven een rustig vaarwater voordat ze open zee bereikten. Op het schilderij zien we een sectie van die twee pieren – het stuk dat van geteerde houten pijlers en balken was geconstrueerd. De breedte van de vaarweg was die van een brede straat. Maar de afstand tussen de twee pieren, als gesuggereerd op het schilderij, is duidelijk minder breed. Zoals vrijwel alle schilders, door de eeuwen heen, heeft ook Manet gesjoemeld met wat hij aan werkelijkheid voor ogen had. Als je je alleen aan de werkelijkheid houdt, is er geen kunst aan. Dat stuk pier kan hij nauwelijks zo gezien hebben – van dat standpunt, zo strak van voren en parallel aan het beeldvlak. Natuurlijk had hij een boot kunnen huren, maar waarom? Hij had geen topografische interesse, hij was een heel andere realist namelijk, van het toevallig vluchtige dat een kenmerk was van de modernité zoals die, in 1863, in Le peintre de la vie moderne werden beschreven door Baudelaire, die een vriend was van Manet. Maar hoe je dat moest schilderen, die moderne blik op het leven, moest eerst worden uitgevonden. Op dat gebied was Manet,
een nerveuze voorganger van de impressionisten, een echte pionier. Mensen die hem aan het werk gezien hebben, zoals Marcel Proust, vertelden hoe hij onophoudelijk in kleine zakboekjes (type Moleskine) notities tekende van dingen die hem opvielen. Zo werkte hij gestaag aan een nieuw, eigentijds vocabulaire. Zo’n schetsboekje dat hij in de zomer van 1868 in Boulogne bij zich had, staat vol met zulke gekrabbelde observaties – zoals profielen van zeilen die, toen hij aan het werk was in het atelier aan dit schilderij, toen als schepen terechtkwamen op de zee aan gene zijde van de pier. Op de pieren van Boulogne waren natuurlijk ook dekken gemaakt om te wandelen, met rechte balustrades erlangs. In het schilderij zien we dan tussen de pieren de boot voorbijkomen, ik denk richting haven omdat ze bezig zijn het zeil te strijken (de fok is al opgeborgen). We zien een groep wandelaars die, over de balustrade gebogen, staan te kijken naar dat gedoe op het schip terwijl we links de boegspriet van de volgende boot in beeld zien verschijnen. Rechts staat een vrouw met parasol, en een kind, de andere kant op naar de zee te kijken. Op de pier aan de overkant vervolgen een paar figuren, in silhouet, de bewegingen van zeilschepen op zee in nog waziger silhouet. Daarachter zijn lucht en zee in ruime heiigheid in elkaar gevloeid. Er is nauwelijks een horizon. Die zou de gedecideerde compositie gestoord hebben die Manet uiteindelijk voor dit schilderij had uitgevonden: een stevige horizontale partij van de eerste pier onmiddellijk gevolgd door de tweede. Omdat de tussenruimte nauw is, konden de twee strakke balustrades zo ritmisch boven elkaar ongeveer elkaars echo worden. Een andere ritmiek is die van de zwarte pijlers waarop de pier in zee staat.
Manet was een nerveuze voorganger van de impressionisten, een echte pionier
Jaring Lokhorst / courtesy Galerie Onrust
Kijken
Van Gogh Museum, Amsterdam
Toon Verhoef, Geen titel, 2012. Acryl en olieverf op linnen, 150 x 100 cm;
Zo vormde dit brede bouwsel (maar toch een horizontaal fragment) voor Manet iets als een podium dat plaats biedt aan de andere observaties. De beweeglijkste is de hoge mast van het schip en het spektakel van tuig, wimpels en zeilen. Dat interesseerde de schilder, het meest – vooral het in elkaar vallende grootzeil dat een meesterlijk stukje beheerste schilderkunst is van wit en grijs. Ik werd daar nog eens op gewezen door een nieuw schilderij van Toon Verhoef dat ik laatst zag. Heel in het kort: een staand hemelsblauw vlak, dus transparant en vloeibaar geschilderd rondom een soort wolkige bleekwitte vorm die daar zweeft of valt. Zo zag ik ook de feilloze vrijheid waarmee Manet die zeilen en touwen, in het midden van zijn schilderij, een adembenemende inventie wist te maken. Daar kon je ook aan zien hoe schilders voortdurend bezig zijn om met verf en kleur op de oppervlakte te rommelen. Omdat Manet zo impulsief wilde schilderen (althans die indruk gaf) moest hij de vlotte, korte verfstreek vinden die daarbij past. Vrijwel alles in zijn schilderijen is met beweeglijke kleurtoetsen summier aangegeven. Nauwelijks een vorm is voltooid. Helemaal zonder vorm schilderen, zien we ook bij Verhoef, gaat echter ook niet. Die gebruikt dus strakke strepen van kleur die daar ronddwarrelen als confetti en de hoofdvorm, glibberig als een kwal, misschien nog enige vastigheid geven. Misschien ook gaat het schilderij gewoon over de zilte gloed van dat blauw – als het bij Manet ook gaat om de grijzige stemmigheid van de zee. Geen idee hebben wij van wat er in het hoofd van de kunstenaar omgaat. Het is altijd maar gissen. PS Er is tot half april een tentoonstelling van Manet in de Royal Academy in Londen. Het schilderij van Verhoef wordt, met een stel varianten, binnenkort vertoont in Galerie Onrust 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 47
Dichters&Denkers ‘Een in Rusland verdwaalde Europeaan’, noemde Karel van het Reve hem. Want bij Poesjkin geen wijdlopigheid, geen getergde Russische ziel. En toch, door de instrumenten waarmee hij de onbeschrijflijke werkelijkheid beschrijft, kun je zeggen dat Poesjkin Rusland ís: vrij, tolerant en verbonden met de wereld.
RIA Novosti / HH
Door Sana Valiulina
Russisch ten voeten uit: gruwel, humor, mededogen
Alexandr Poesjkin Literair proza. Verzameld werk deel 7
Vertaald door Hans Boland. Papieren Tijger, 400 blz., € 42,50
48 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
Begin dit jaar verscheen deel 7 van het Verzameld werk van Alexandr Poesjkin. Dit unieke project is gestart in 1999 bij de kleine uitgeverij Papieren tijger. Sindsdien komt er met de regelmaat van de klok een nieuwe bundel uit die aan het Nederlandse publiek steeds andere en even verrassende facetten laat zien van Poesjkins genie. Dit allemaal dankzij de werklust, discipline, toewijding en het meesterschap van Hans Boland, gesteund door het Letterenfonds. Als straks ook vertalers in navolging van podiumkunstenaars hun ‘social value’ moeten gaan bewijzen, dan hoeft Hans Boland niets te vrezen. Wat kan een mooiere en nuttiger besteding zijn van gemeenschapsgeld – een schijntje overigens vergeleken bij wat de semi-publieke en andere bovenbazen spenderen aan hun megalomane en maatschappij ontwrichtende projecten – dan de samen leving beschaving, reflectie en historisch besef bij te brengen, zonder welke elk volk gedoemd is slechts zijn eigen reflexen na te jagen.
Emaillen tablet van Poesjkin door Alexander Alexeyev
Nee, bij Boland ‘geen middelvinger naar de middelmaat’ in de geest van het vrolijke vertalersduo Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes met hun Ulixes. En niet omdat Poesjkin zo braaf is. Integendeel, menige hedendaagse pornoschrijver kan nog een punt zuigen aan zijn scabreuze baldadigheid. Voor het bewijs zie deel 1, Gabriëlslied, waarin hij de duivel, de aartsengel en God, allen in vuur en vlam gezet door de charmes van de heilige maagd, om de beurt Maria’s door Jozef verwaarloosde tuintje laat besproeien. Maar zo libertijns als hij is, Poesjkin is toch te veel een kind van de negentiende eeuw, te veel edelman, te veel begaan met de mens ten slotte. Bij hem past een eleganter en trotser gebaar, misschien wel het toewerpen van de handschoen of, mocht hij in een vreedzamer bui verkeren, het pakken van een gitaar, het slaan van een paar akkoorden, zoals de Italiaanse improvisator dat doet in zijn verhaal Egyptische nachten en dan het laten stromen
van versregels vol hartstocht en temperament, zodat zijn publiek van verbazing en ontroering geen woord meer kan uitbrengen. Deel 7 beslaat ruim vijfhonderd bladzijden. Twee romans waarvan één onvoltooid, een verhalencyclus, onvoltooide verhalen en een aantal fragmenten. Poesjkins prozaperiode zal duren vanaf eind jaren twintig tot aan zijn fatale duel, in 1837, met de Franse playboy en minnaar van baron van Heeckeren van Enghuyzen, de Nederlandse gezant in Sint-Petersburg. In die zeven jaar zal Poesjkin behalve die vijfhonderd bladzijden nog talloze brieven en kritieken schrijven en een historisch werk over de Kozakkenopstand onder Catharina de Grote, en natuurlijk gedichten. Dat allemaal ondanks de meest miserabele levensomstandigheden, opgejaagd en bespot door het hof, in de gaten gehouden door de geheime politie, getergd door schulden, want hij leefde ver boven zijn stand met zijn vrouw, een beroemde schoonheid die elke week op bals moest schitteren in een nieuwe jurk, met zijn armlastige schoonfamilie die hij in z’n eentje moest onderhouden, net als zijn personeel, zijn paarden en zijn dure grachtenhuis. En tot overmaat van ramp had de tsaar zich nog over hem ‘ontfermd’ als zijn persoonlijke censor. Maar voorlopig zit onze dichter opgesloten op zijn landgoed Boldino – er heerst cholera in de buurt – en is hij op zoek naar een nieuw, adequaat idioom voor de verdere vernieuwing van het realisme. De romantiek heeft hij inmiddels achter zich gelaten – Europa ver vooruit – dat tref je bij hem alleen nog in de vorm van reminiscentie. In nog geen drie maanden schrijft hij de twee laatste hoofdstukken van Evgeni Onegin, De kleine tragediën, gedichten, een novelle in verzen, sprookjes, wat kritieken en Verhalen van wijlen Ivan Bjelkin. Het door de cholera en dood omgeven Boldino is een soort alfa en omega, maar dan in omgekeerde volgorde, van zijn oeuvre. Hier neemt hij afscheid van het poëtisch woord van Evgeni Onegin dat hij ontdoet van al zijn kunstzinnige betekenissen en terugbrengt tot de kern. Vanaf nu wordt dat ‘naakte’, ‘gewone’ woord de bouwsteen van zijn werk, en ook van zijn verzen die steeds ‘prozaïscher’ zullen worden. Verhalen van wijlen Ivan Belkin is een voorbeeld van het nieuwe, door Poesjkin gerehabiliteerde proza, dat zich tot dusver van poëtische woorden moest bedienen. En wat is dat antipoëtische proza toch verrukkelijk. Transparant, sprankelend, speels, beheerst, vormvast, vol verborgen context en paradoxen. Want het is strak en toch niet schematisch, vol literaire verwijzingen en toch energiek en vitaal, herkenbaar en toch onvoorspelbaar, ironisch en toch zo warmbloedig en weemoedig dat ik althans die verhalen minstens eens in de drie jaar moet
herlezen om weer te beseffen wat voor grappige, droevige, ontroerende, onmogelijke en hilarische wezens wij, mensen, zijn. De beste remedie tegen misantropische opwellingen, kortom. Die vijf verhalen zijn een soort kwintessens van de in zijn tijd populaire literaire motieven. Geheime liefdes, gevallen arme meisjes, nobele wilden, mysterieuze, romantische vreemdelingen, bucolische en groteske verhalen met her rezen doden. Met al die motieven speelt Poesjkin een spannend, postmodernistisch spel door de literaire conventies om te keren, waarbij hij zowel zijn personages als zijn lezers voortdurend op het verkeerde been zet en tegelijkertijd, door de literatuur en de werkelijkheid van elkaar te scheiden, laat zien waar het echt om gaat in dit leven. Dat liefde bijvoorbeeld alleen mogelijk is als je in staat bent om uit de door maatschappelijke en literaire conventies opgedrongen rol te stappen. Ik vind ze allemaal prachtig. Toch zijn er verschillen die zich haast op fysiologisch niveau manifesteren. Zo is Het adellijke boerenmeisje, met de Russische Montecchi en Capuletti en hun kinderen die verliefd worden op elkaar, een waar feest voor mijn hart, terwijl het felle en huiveringwekkende Het schot iedere keer mijn hoofd in verrukking weet te brengen.
Poesjkins visie op de Russische geschiedenis: de belangen van de adel en het volk zijn onverenigbaar
In 1833 begint Poesjkin aan zijn enige voltooide roman, De kapiteinsdochter, de avonturen van de jonge edelman Pjotr Grinjov, zijn trouwe bediende Archip en de kapiteinsdochter Masja Mironova, gesitueerd midden in de Kozakkenen boerenopstand onder de leiding van de kozak Poegatsjov, die zich uitgaf voor tsaar Peter de Derde, de onder verdachte omstandigheden gestorven echtgenoot van Catharina, en die twee jaar lang het Russische rijk op zijn grondvesten deed schudden. De geschiedenis, de staat, de lijfeigenschap en de drie onvoorspelbare historische krachten – de autoritaire macht, de verlichte adel en het volk – die volgens Poesjkin het lot van Rusland zouden bepalen, dat zijn onderwerpen die hem enorm bezighielden en die hij in deze roman met een ontroerend liefdes verhaal vervlecht. Mocht Poesjkin ooit Peter de Grote bewonderd hebben als een autoritaire visionair wiens dadenkracht samenviel met de wet van de
geschiedenis, inmiddels weet hij beter. Al in De bronzen ruiter laat hij de tegenstelling zien tussen de meedogenloze staat en het individu. In De kapiteinsdochter bereikt Poesjkins humanisme zijn hoogtepunt, maar zijn conclusies over de toekomt van Rusland zijn verre van troostrijk. De cruciale vraag hier is of een verlichte edelman de kant van het volk moet kiezen in de strijd tegen de tiran. Het antwoord van Poesjkin is ambivalent, net als zijn houding tegenover de opstand met zijn charismatische leider, en deze ambivalentie is uiteraard het enige mogelijke imperatief voor een kunstenaar. Maar zijn visie op de Russische geschiedenis is eenduidig: de belangen van de adel en het volk zijn onverenigbaar en zullen door beide kampen met ongekende wreedheid verdedigd worden. Daarmee is de opstand van Poegatsjov een bloedige voorbode van de Russische Burgeroorlog (1918-1922) met zijn tien miljoen doden. Dat heftige, grote thema vindt in deze roman moeiteloos zijn vorm. Die is van een verbluffende lichtheid, elegant opgebouwd rond de symmetrische compositie. Eerst wendt Pjotr Grinjov zich tot de ‘tsjaar’ Poegatsjov om zijn liefje te redden uit de handen van een adellijke schurk die overgelopen is naar de opstandelingen, en later is het aan de kapiteinsdochter om aan de tsarina Catharina genade te vragen voor haar lief, die nu verdacht wordt van hoog verraad. Zowel Poegatsjov als Catharina schenkt genade aan Grinjov en zijn kapiteinsdochter. Daarvoor stappen ze uit hun functie en worden mens, al is het maar voor even. Dat menselijke boven het ambtelijke, het bureaucratische, het onpersoonlijke is het enige waar je nog hoop uit kunt putten in het rechteloze Russische systeem, waar van oudsher de rang en niet de mens centraal staat. Deel 7 verbergt nog veel meer schatten. Doebrovski bijvoorbeeld, een onvoltooide roman over een verboden liefde tussen een aristocrate en een arme edelman, een soort Robin Hood. De bladzijden over willekeur, corruptie en de almacht van geld waarbij in een mum van tijd je huis, je zaak, je bezittingen, je goede naam je afgepakt kunnen worden, lezen als een grimmige verhandeling over Poetins Rusland. En dan heb je nog die hallucinerende en filosofische Schoppenvrouw waar toeval, wetmatigheid en de vrije wil, de geliefde onderwerpen van de seculiere Verlichting, samensmelten tot een fataal krachtenspel. En natuurlijk het onvolprezen De Russische Afrikaan met Peter de Grote, zijn zwarte peetzoon Ibrahim – een personage dat gebaseerd is op de Abbesijnse overgrootvader van Poesjkin – en de lelieblanke dochter van een landheer die de tsaar per oekaze met Ibrahim laat trouwen. Hoe het verder moet met deze Russische Othello blijft helaas in het ongewisse, omdat het verhaal onvoltooid is 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 49
Dans Film
Literatuur
Muziek
Beeldende kunst
Comedy Theater
06 Studenten kamer festival
t/m 28 feb
Nijmegen • Utrecht • Rotterdam • Delft • Enschede • Den Haag • Tilburg • Eindhoven • Leiden • Amsterdam • Maastricht • Groningen
stukafest.nl
gebleven. Deel 7 is een rijke en dynamische microkosmos waar hartstochten, ideeën en de taal zich combineren tot schitterende planeten. Hier biedt Cleopatra haar liefde aan degene die daar met zijn leven voor wil betalen, krijgt een sjofele Italiaan de crème de la crème van de Russische beau-monde aan zijn voeten, vermaakt een stinkend rijke landheer zich door zijn gasten in een kamer op te sluiten met een uitgehongerde beer, zorgt een sneeuwstorm ervoor dat de bruid met een verkeerde bruidegom trouwt, redt de hazenpels die een officier aan een geheimzinnige vreemdeling cadeau geeft hem later van de galg, vindt een arm meisje haar geluk bij een lichtzinnige huzaar en bezingt de schrijver de joffertjes uit de provincie die, in de luwte van appelbomen opgegroeid, hun eigenheid weten te bewaren in tegenstelling tot de hoofdstedelijke vrouwen met hun innerlijk dat, gladgestreken door de sleur van een mondain leven, even eentonig is als hun hoeden. En dat allemaal voortreffelijk en virtuoos vertaald, al zou ik persoonlijk niet gauw de woorden ‘sociabel’ of ‘op geld gefixeerd’ bij Poesjkin gebruiken. Hoe modern hij ook was voor zijn tijd, in de vertaling moet hij mijn inziens vooral tijdloos blijven. Dostojevski noemde Poesjkin het meest sprekende, harde en onweerlegbare bewijs van ‘de eigenheid’ van het Russische genie. Inderdaad, alle grote Russische prozaschrijvers waren sterk beïnvloed door Poesjkin. Toch wil Europa er nog steeds niet aan geloven. Bij de presentatie van dit deel verwonderde minister en liefhebber van de Russische literatuur Frans Timmermans zich erover dat Poesjkin zo weinig bekendheid geniet in het Westen. Het is alsof je de Engelse literatuur bestudeert aan de hand van Dickens en Shakespeare links laat liggen, zei hij. De reden is even simpel als symptomatisch. Poesjkin is te Europees voor Europa, te weinig exotisch en beantwoordt vooral te weinig aan het stereotiepe beeld van de Russische literatuur dat men hier zo koestert. ‘Een in Rusland verdwaalde Europeaan’, noemde Karel van het Reve hem al en op het eerste gezicht lijkt het ook zo. Want bij Poesjkin geen wijdlopigheid, diepgravendheid of moralisme, geen mysterieuze, getergde, godzoekende Russische ziel, geen uitzinnige ‘dostojevskiaanse’ emoties die de temperatuur van het doorgaans nogal lauwe Europese hart tot een aangename hoogte laten stijgen. En toch is hij Russisch ten voeten uit. Door zijn sociale bewogenheid, door de onvoorstelbare vrijheid van geest en pen die volgens mij, in die mate althans, alleen mogelijk is in een onvrije maatschappij, en door de drie-eenheid gruwel-humor-mededogen waarmee hij de onbeschrijflijke werkelijkheid beschrijft. Poesjkin ís Rusland, alleen niet in zichzelf gekeerd, maar vrij, tolerant en verbonden met de wereld. Een ander Rusland, niet dat van Nicolaas de Eerste of Poetin.
Christiaan Weijts Ontgrenzers Vorige week, toevallig op Nationale Gedichtendag, kwam de Raad voor Cultuur met een adviesrapport over het museumbeleid. Alleen al bij het zien van de titel wist ik wat er grofweg in zou staan en wat voor mensen het geschreven hebben. Het rapport heet: Ontgrenzen en verbinden. Het had even goed Meerwaarde door synergie kunnen heten, of De handen ineen, of Bruggen slaan, of Samen werken, samen leven. Maar die waren stuk voor stuk al bezet, dus moest er een ambtenaar komen die met beleidswoordjes ging punniken en die waarschijnlijk een hele nacht geen oog meer dichtdeed van de opwinding toen hij z’n vondst deed. Ontgrenzen dus. En het betekent wat elk titelwoord in elk beleidsstuk betekent: dat er meer samengewerkt moet worden. Wat er ook schort, in welk segment van de samenleving dan ook, altijd is de remedie hetzelfde. We moeten gewoon wat dichter bij elkaar op schoot kruipen. Achter al die nobele convocaties tot samenscholing schuilen dan in werkelijkheid altijd de tiranniekste reorganisaties, herstructureringen, ombuigingen, en wat er onder kantoor-tl-lampen nog meer aan eufemismen verzonnen is om te verhullen dat er bloed gaat vloeien. Ook bij Ontgrenzen en verbinden is dat het geval. Kort gezegd komt het advies erop neer dat we in Nederland een Kerncollectie met museumstukken krijgen, en dat de collecties vaker rouleren, en ook aan de kleinere musea worden uitgeleend. Voorts wijst de overheid acht musea aan die met regionale gaan samenwerken, en ook komen er acht ‘kernvelden’. (Daar zijn ze aan die beleidstafels ook dol op, samenstellingen met kern, speerpunt, top, excellent, en ook dat zijn signaalwoorden die wijzen op een naderend misdrijf.) Hebben die musea net voor miljoenen hun panden verbouwd, en gaan ze na die volledig uit de klauwen gelopen operaties eindelijk weer open, moeten ze nu ineens hun bloedeigen topstukken gaan uitlenen aan de dorpsmusea van Luttelveen of Troelahuizen. Welk probleem wordt met zo’n Kerncollectie opgelost? Dat belangrijke werken niet aan het buitenland verkocht worden, zegt de Raad. Juist, en daarvoor krijgen we eerst een jarenlange discussie over wat wel en niet daartoe behoort, net als bij de Canon van de Geschiedenis of het Nationaal Historisch Museum. Er zal vooral een kakofonie ontgrensd worden van kibbelaars en Kamerleden, allemaal met hun eigen voorkeuren en belangen. Welke acht musea mogen welk kernveld vertegenwoordigen? (En welke overige kunnen dus op termijn hun deuren sluiten, want daar komt het natuurlijk op neer.) Zo’n vraag is een bom
Kunstwerken hebben een huis nodig. Met dat opgelegde jongleren wordt het een versnipperde bende
neerwerpen in museumland. Met als uitkomst dat al die conservators en directeuren met elkaar op de vuist gaan in plaats van de handen ineen slaan, meerwaarde vinden in synergie en bruggen slaan. Dat hele ontgrenzen is duidelijk bedacht door mensen die niet begrijpen wat een museumcollectie inhoudt. Daar kun je namelijk niet zomaar één of twee ‘topstukken’ uit afzonderen. De aardappeleters van Van Gogh? Om die te begrijpen moet je hem zien in samenhang met andere Van Goghs, met werken van Millet, met het plattelandsrealisme, enzovoort, enzovoort. Elk kunstwerk zit in een web met andere kunstwerken, en er een paar willen uitlichten is even imbeciel als al die talentenshows en verkiezingen van grootste Nederlander of beste boek aller tijden. Als kunstcollecties ergens tegen beschermd moeten worden, dan is het juist tegen de tijdgeest van kernspeerpunt, Hollands Next Top en de excellentste aller tijden. En dan die hele operatie van het reizende circus van museumstukken. Los van de waanzinnige logistiek, het kostbare vervoer en de dito beveiliging is het ook domweg niet logisch. Waarom moet het Parelmeisje naar Troela huizen komen, om daar tussen de potscherven en de wandtapijtjes weg te kwijnen? Laat de Troelahuizenaars gewoon naar Den Haag komen, als straks het Mauritshuis verbouwd is. Dáár kunnen ze haar in de juiste context plaatsen. Kunstwerken hebben een huis nodig. Met dat opgelegde jongleren wordt het een versnipperde bende, met kunstwerken die overal en nergens maar een beetje te gast zijn. Een reizend circus van spektakelstukjes. Volgende week komen de Zonnebloemen naar Luttel huizen. Komt dat zien. Zoiets verbindt niet, zoiets veroordeelt kunstwerken om mee te hossen in het schreeuwfeest van de spektakelmaatschappij. Het klinkt zo nieuw en nobel, ontgrenzen, maar kunst heeft juist begrenzing nodig om in te kunnen gedijen. Laat die Van Goghs in het Van Gogh en in het Kröller-Müller. Daar zijn ze liefdevol verzameld, opgesteld en uitgelicht. Behoed ons voor de ontgrenzers, want zij zijn de vijanden van de kunst. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 51
Het hek van de dam Door Maria Vlaar
Bernlef Onbewaakt ogenblik
Querido, 210 blz., € 18,95
TORGNY LINDGREN Herinneringen
De Geus, 188 blz., € 19,95
‘Dat kan ik niet, zei ik. Ik heb geen herinneringen,’ was de eerste reactie van de Zweed Torgny Lindgren toen zijn uitgever hem vroeg zijn herinneringen op te schrijven. Net als zijn generatiegenoot Bernlef is Lindgren er in zijn boeken altijd vanuit gegaan dat de ‘waarheid’ toch niet te achterhalen was. De taal, daar gaat het om. In literatuur is de vorm de hoofdzaak, zelfs heilig, en niet de stof (‘een futiliteit’), zegt hij. Dus hoe schrijf je dan je memoires? Wat is ‘echt’ in een autobiografie, en wat is verzonnen? Is niet alle herinnering min of meer fictie? Desondanks verschenen onlangs Herinneringen van Lindgren en Onbewaakt ogenblik, de laatste en postuum verschenen roman van Bernlef, memoires die met frisse tegenzin
geschreven lijken, en die juist daardoor een onvergetelijk beeld van een schrijversgeneratie vormen. Bij Lindgren lees je zijn poëtische programma al op het omslag: titel Herinneringen, ondertitel ‘Roman’. Vol zelfspot schrijft hij gezwicht te zijn voor het verzoek van zijn uitgever, die ook nog eens een verkoopcurve in de lucht tekende. En dus zet Lindgren de ‘aftandse, verwaarloosde filmprojector’ in zijn binnenste aan. Hij doet alsof het realistisch gefilmde beelden zijn, die hij uit zijn geheugen opdiept, maar al snel blijkt niets minder waar. Bij alles wat hij zich herinnert lopen gebeurtenis en verbeelding door elkaar: ‘Iemand werd gek en raakte de weg kwijt. (…) Wellicht werd hij gek, wellicht ook niet.’ Lindgrens vrienden reageren: ‘Dat kun je je niet herinneren, je was nog niet eens geboren!’ Ach, kleinigheidje, waar de schrijver zich niet druk om kan maken... Tussen neus en lippen door wordt Lindgrens plattelandsfamiliegeschiedenis toch heel smeuïg verteld. Hij laat zijn grootvader aan het woord, die een hoeve bouwde waarvan opa hoopt dat die in de wederopstanding ook opstaat uit de dood (‘anders is die hele wederopstanding zinloos’); zijn tante Hildur, die goud vindt in Alaska en door een klap van een boomstam een paar jaar haar bewustzijn kwijtraakt en zijn grootmoeder, die soms praatte zonder erbij na te denken. ‘Zoiets is erfelijk.’ Jaja. Veel van Lindgrens boektitels duiken op. ‘Het zal nog eens noodzakelijk blijken een boek over mij te schrijven,’ laat hij bijvoorbeeld een vriend zeggen, de aanstichter van Lindgrens roman De Bijbel van Doré. Lindgren beschrijft hoe verzot hij was op de encyclopedie, en uit zijn bewondering voor écht beroemde schrijvers (de IJslander Laxness!). Hij onthult ook waar hij niet op uit
Philip Mechanicus / HH
Een schrijver kan zich alles veroorloven, zegt Bernlef met dit boek: er is maar één voorwaarde, en die heet verbeelding
52 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
Bernlef, Amsterdam 1957
is: ‘Als ik echt ga schrijven zal dat niet over de waarheid gaan,’ belooft hij als beginnend journalist bij het plaatselijke sufferdje. Om later toe te voegen: ‘Mijn eerste boek is net verschenen. En ik heb er nog tweeëndertig te schrijven.’ Bernlef begint Onbewaakt ogenblik ook bij zijn uitgever: ‘Je autobiografie. Je bent nu vier enzeventig’, en ook die wijst op de verkoop cijfers. Maar Bernlef schudt zijn hoofd: ‘Ik heb een geheugen als een zeef.’ En net als Lindgren laat hij zich leiden door zijn eigen interesses, en niet door de chronologie van zijn leven. Dus zet hij maar eens fors in met een essay over de schrijver Modiano. Modiano herinnert zich, net als Lindgren, ‘over zijn geboorte heen’, en wisselt abrupt van tegenwoordige naar verleden tijd; al het soort vrijheden dat ook Bernlef zich wil permitteren. Herinneringen van een schrijver gaan immers net zo goed over lezen, bewonderen, schrijven, als over familie en levensloop. Een schrijver kan zich alles veroorloven, zegt Bernlef met dit boek: er is maar één voorwaarde, en die heet verbeelding. Als de verbeelding op pagina 38 toeslaat is het hek van de dam en vertelt Bernlef het ene na het andere verhaal, over zijn liefde voor voetballen op de halfhoge rijlaarzen van zijn vader, opgevuld met proppen krantenpapier, over de ‘harde, stugge stoofpeertjes, groenbruin van kleur’ van zijn grootmoeder, over zijn grootvader, die hem iets laat zien dat ‘mijn besloten wereld tot ontploffing bracht’: de sterrenhemel. En over zijn ontluikende liefde voor geïmproviseerde jazzmuziek: ‘Het was alsof ik plotseling een bloedtransfusie kreeg. Alles stortte ineen en werd binnen zes minuten weer, maar nu totaal anders, in elkaar gezet.’ Over zijn ouders schrijven valt hem moeilijker, net als Lindgren; zij lijken ‘onecht’ zodra hij aan ze denkt. Ook daarmee wordt weer heel mooi de ingewikkelde werking van het geheugen bewezen: hoe beter je iemand kent, hoe moeilijker om die persoon in een paar pennenstreken neer te zetten. En dan volgt het hoogtepunt van Onbewaakt ogenblik, het ontroerende verhaal over zijn autistische broer Peter, een schitterend portret van een man voor wie alleen nog maar de vorm telt. Als hij de krant leest markeert hij met een potlood alle dubbele klinkers. ‘Zo controleert hij de tekst zonder dat de inhoud tot hem doordringt.’ Onbegrijpelijk vindt Peter het, dat zijn broer schrijver is: ‘Jij zuigt van alles uit je duim en de mensen geloven je, zegt hij vol verbazing.’ Wie zijn memoires schrijft, liegt. Zo zegt Bernlef het, en zo zou zijn leeftijdgenoot Lindgren het kunnen zegzie groene.nl voor gen. Beiden hebben hun Dossier Bernlef herinneringen superieur verbeeld, vol geest en licht en beweging. Zoals ze ook in het leven lijken te hebben gestaan. In die zin is er aan beide romans niets gelogen.
‘Mijn leven is een heftige anekdote’ Door Xandra Schutte Eerst even een paar biografische feiten. In de loop van de jaren zestig werd Susan Sontag (1933-2004) de intellectuele ster die ze haar hele leven zou blijven. Aan het begin van dat decennium, ze was rond de dertig, publiceerde ze al baanbrekende essays in de tijdschriften die ertoe SUSAN SONTAG deden, maar ze brak heleZoals de geest gebonden is aan het maal stormachtig door toen in 1963 haar eerste vlees: Dagboeken roman, The Benefactor, en aantekeningen verscheen en ze een jaar 1964-1980 later haar Notes on Camp Bezorgd door schreef. Haar puntsgewijze David Rieff, veressay over de goede smaak taald door Joris voor de slechte smaak gaat Vermeulen, De over een sensibiliteit die Bezige Bij, 543 misschien nu, na zoveel blz., € 34,90 jaar homo-emancipatie en Paul de Leeuw een cliché mag zijn, toen was het volstrekt nieuw. Zoals ze in haar lange essay On Photography uit 1977 volkomen nieuwe inzichten verwoordde over een discipline die toen nog nauwelijks als kunstvorm werd gezien. Haar voorliefde voor ontregelende kunst en ongrijpbare eigentijdse verschijnselen analyseerde ze in heldere, cerebrale essays. Ze combineerde hippe onderwerpen met een gebeeldhouwde, koele stijl; intimiderende intelligentie met een ravissant uiterlijk, waardoor ze al snel bijnamen kreeg als ‘the Natalie Wood of the U.S. avant-garde’. Ze kende alles en iedereen in New York met literair en artistiek aanzien. Had een zoon die in de jaren zestig de puberleeftijd bereikte. Halverwege de jaren zeventig, toen ze begin veertig was, kreeg ze borstkanker, waarvoor ze in 1975 een zeer zware chemotherapie onderging, waarbij de artsen twijfelden of het wel goed zou uitpakken. Ze zou er in 1978 Illness as Metaphor over schrijven, weer zo’n essay waarin ze als eerste de vinger legt op een pijnlijk fenomeen: de enge metaforen waarin over kanker werd gepraat (bijvoorbeeld kankercellen als ‘aliens’ die de patiënt bezetten), met fatalisme en schaamte als gevolg. Die feiten zijn voor een groot deel over bekend. Elke tijdgenoot heeft kunnen volgen hoe Sontag intellectueel furore maakte. Met die borstkanker ligt het ingewikkelder: die was wel bekend, maar publiekelijk sprak of schreef Sontag er niet over; in haar essay ging het over de taal over de gevreesde ziekte, of K., of welk eufemisme ook gebruikt werd, niet over haar
eigen ziektegeschiedenis. Sontag wilde gewaardeerd worden om haar denkwerk, niet om haar biografie. Vandaar dat ze een strikte scheiding aanbracht tussen haar romans en essays en haar leven. Maar het zijn grote feiten om te noemen, mijlpalen in een biografie: plotselinge, komeetachtige literaire roem, een opgroeiende zoon, een le vensbedreigende ziekte. Het opvallende is dat in Zoals de geest gebonden is aan het vlees, de dagboeken en aantekeningen die de periode van 1964 tot en met 1980 bestrijken nauwelijks een rol spelen. In zijn voorwoord schrijft haar zoon David Rieff, die het boek bezorgde, dat het een onjuist beeld geeft van het leven van zijn moeder, ‘in die zin dat ze ernaar neigde vaker in haar dagboeken te schrijven wanneer ze ongelukkig was, het vaakst wanneer ze diep ongelukkig was, en het minst vaak wanneer ze zich prima voelde’. Nu geldt dat natuurlijk voor de meeste dagboekschrijvers, dat dagboek en leven niet zomaar samenvallen. Maar bij Susan Sontag is het heel extreem. Haar dagboeken dienen niet om haar dagelijks leven te notuleren; naar gebeurtenissen is het vergeefs zoeken, met als enige uitzondering aantekeningen tijdens een reis naar Hanoi gedurende de Vietnamoorlog. Successen worden niet gememoreerd, maar ook over haar ziekte geen woord. Het is alsof die strikte scheiding tussen werk en leven ook hier opgaat. Zoals ze in 1973 noteert: ‘In “het leven” wil ik niet worden gereduceerd tot mijn werk. In “mijn werk” wil ik niet worden gereduceerd tot mijn leven. Mijn werk is te streng. Mijn leven is een heftige anekdote.’ De dagboeken geven de binnenkant weer. Aan de ene kant een binnenkant die weinig verrast: de leergierige Sontag, de eeuwige student, altijd hongerig naar nieuwe boeken, nieuwe films, meestal in imponerend erudiete lijstjes vervat, of opdrachten aan zichzelf (‘Buy Wittgenstein’s notebooks!’). Die binnenkant behelst ook de nieuwe inzichten, ideeën voor romans en essays. Maar er is ook een andere binnenkant, die van de verliefdheid, het verlan-
‘Ik drijf in een oceaan van pijn. Ik drijf niet – maar zwem, onhandig – stijlloos. Maar zink niet’
Susan Sontag ging de pijn met verstand te lijf
gen en de pijn. In Zoals de geest gebonden is aan het vlees gaat het om verschillende ongelukkig verlopende relaties met vrouwen – Sontag was biseksueel, haar relaties met mannen waren minder turbulent. De ‘heftige anekdote’ die haar leven naar eigen zeggen is, blijkt uit de volgende aantekeningen na de scheiding van een geliefde: ‘Ik drijf in een oceaan van pijn. Ik drijf niet – maar zwem, onhandig – stijlloos. Maar zink niet. Alsof je wordt overreden door een vrachtwagen. Je ligt op straat. En niemand helpt.’ Sontag zou Sontag niet zijn als ze de rauwe pijn niet ook met haar verstand te lijf zou gaan. In haar beroemde essay Against Interpretation verzette ze zich weliswaar tegen het graven naar betekenis – ‘Interpretatie is de wraak van de criticus op de kunst’ – maar als het om haar leven en liefdes gaat kan ze het spitten niet laten. Eindeloos analyseert ze in Zoals de geest gebonden is haar jeugd, en dan met name de ambivalente verhouding tot haar behaagzieke en grillige moeder, die het liefst zelf de dochter was. Eindeloos ook blijft ze stilstaan bij de nukken en raadselachtige karakters van haar geliefden. Het is ontroerend om te zien hoe al dat denken nog het meest weg heeft van roeren in haar verdriet. In zijn voorwoord onthult David Rieff dat Sontag in de jaren negentig met het idee speelde om een autobiografie te schrijven. Tot zijn verbazing, omdat ze de grens tussen haar privé-leven en haar publieke bestaan zo streng bewaakte. Haar postume dagboeken zijn, stelt hij, als die autobiografische roman te zien. Herboren, dat een paar jaar geleden verscheen en verslag doet van haar puberteit en jonge volwassenheid, zou dan de Bildungsroman zijn, ‘haar Buddenbrooks’. Dit nieuwe deel gaat over haar volwassen leven, vol succes, schrijft Rieff neutraal. Een genre noemt hij zie groene.nl voor niet, laat staan een Dossier Sontag titel. Terwijl Zoals de geest gebonden is toch bovenal een liefdesroman is van het tobbende soort. Haar Un amour de Swann, al zijn het dan verscheidene ‘amours’. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 53
Afvaljagers Januari 2008 is geen slechte tijd voor schroothandelaren in Annawadi, een sloppenwijk in de schaduw van de internationale luchthaven van Mumbai. India heeft een van de snelst groeiende economieën ter wereld, de financiële hoofdstad produceert dagelijks achtduiKatherine Boo zend ton afval en China’s Een beter bestaan: Overleven in de slop- bouwkoorts in de aanloop naar de Olympische Spelen pen van Mumbai heeft de prijs van schroot Nieuw Amsterhoog opgedreven. Hoewel dam, 256 blz., India nog altijd een derde € 19,95 van ’s werelds armen herbergt, is de meerderheid van Annawadi’s drieduizend inwoners niet arm: ze behoren tot de ruim honderd miljoen Indiërs die, sinds in 1991 het economische liberaliseringsproces van start ging, de armoedegrens zijn ontstegen. De Annawadianen, schrijft de Amerikaanse journalist Katherine Boo in Behind the Beautiful Forevers, zijn onderdeel van ‘one of the most stirring success narratives in the modern history of global market capitalism, a narrative still unfolding.’ De jonge schroothandelaar Abdul Husain is een van de hoofdrolspelers in Behind the Beautiful Forevers, in het Nederlands verschenen als Een beter bestaan, en hij heeft zo zijn twijfels over dat succesverhaal. Mensen in Annawadi verlangen veel, te veel misschien, van het leven: in een opbloeiend India maken oude ideeën over een door kaste en geloof opgelegd lot plaats voor een geloof in ‘earthly reinvention’ – in een beter leven binnen handbereik. Of zoals Abduls buurtgenoot, de ambitieuze Asha, het ziet: ‘Everyone in Annawadi wanted one of the life-changing miracles that were said to happen in the New India. They wanted to go from zero to hero, as the saying went, and they wanted to go there fast.’ In Behind the Beautiful Forevers onderzoekt Boo het effect van die recent geformuleerde Indiase Droom op de bewoners van een van de vele sloppenwijken in een stad die ook wel Slumbai wordt genoemd. Ruim vier jaar duurde Boo’s ‘veldwerk’ in Annawadi: ze interviewde bewoners, ging met hen mee op strooptocht en naar de rechtbank, en volgde de dagelijkse gang van zaken in de wijk. Eind vorig jaar won ze de National Book Award voor non-fictie, al leest het boek eerder als een roman: een soort Dickens of Tsjechov in India, met kleurrijke personages, komische dialogen, inwendige gedachtegangen, flashbacks, plotwendingen, perspectiefwisselingen en een alwetende verteller over wie we per54 De Groene Amsterdammer xx.xx.2013
soonlijk niets te weten komen. Behind the Beautiful Forevers is geschreven in de narratieve non-fictie stijl van klassiekers als John Hersey’s Hiroshima (1946) en Truman Capote’s In Cold Blood (1965) – boeken die allebei begonnen als artikelen voor The New Yorker, waarvoor ook Boo reportages schreef. De voornaamste verhaallijn is die van schroothandelaar Abdul, die medio 2008 samen met zijn vader wordt beschuldigd van het aanzetten tot zelfmoord van hun buurvrouw, de éénbenige Fatima. Ze zijn onschuldig, maar hun progressie door de krochten van Mumbai’s justitiële apparaat maakt duidelijk dat gerechtigheid, zoals Abdul ontdekt, een markt is, net als afval: ‘innocence and guilt could be bought and sold like a kilo of polyurethane bags.’ De beschuldiging valt ongeveer samen met de ontketening van de wereldwijde financiële crisis, die desastreuze gevolgen heeft op de afvalmarkt: aan het eind van het zo veelbelovend begonnen 2008 is een kilo lege plastic flessen nog maar tien roepies waard, in plaats van 25, en is de prijs van een kilo krantenpapier van vijf naar twee roepies gezakt. De stille, voorzichtige Abdul vindt zijn tegenpool in Asha, een veertigjarige vrouw met politieke ambities die de vanzelfsprekendheid en noodzaak van corruptie volledig heeft geïnternaliseerd; haar mooie dochter Manju rebelleert door zich volledig dienstbaar en vroom op te stellen. De verhalen van Abdul en Asha vormen het raamwerk waarbinnen Boo alle aspecten van het sloppenwijkleven presenteert – de Eraz-Exverslavingen, de wanhopige zelfmoorden, de politieke spelletjes, de animositeit tussen hindoes en moslims, de feesten, de vriendschappen, de frustratie. Het resultaat is kleurrijker, gelaagder en vermakelijker dan een krantenartikel of een wetenschappelijk rapport ooit kan zijn, al heeft de door Boo gekozen vorm ook nadelen, zoals het paradoxale effect dat informatieve passages over de Indiase economie en politiek soms storend zijn, omdat ze af lijken te leiden van ‘het verhaal’. Ook had ik best meer willen weten over die Amerikaanse vrouw in die Indiase subcultuur; hoe komt Boo daar terecht, hoe legt ze contact met de bewoners, hoe voelt ze zich wanneer ze aan het eind van een lange dag terugkeert naar haar eigen, schone appartement? Behind the Beautiful Forevers is Boo’s eer-
Iedereen in Mumbai geeft iemand anders de schuld voor zijn of haar toestand
Murdo Macleod / Polaris / HH
Door Lynn Berger
Katherine Boo. Innemend maar machteloos
ste boek; de reportages die ze voor onder meer The New Yorker schreef gingen doorgaans over armoede – over slechte scholen in Colorado, immigranten in Massachusetts, de nasleep van orkaan Katrina in Louisiana. Haar journalistieke belangstelling gaat uit naar de werkelijkheid achter de statistieken: naar hoe armoede, globalisering, marktkapitalisme en ongelijkheid persoonlijk beleefd worden. Maar de grotere, licht-marxistische vraag die ze stelt is waarom grote ongelijkheid, systematische armoede en verlammende corruptie niet vaker tot opstand leiden: ‘Why don’t more of our unequal societies implode?’ Het antwoord wordt meerdere malen in Behind the Beautiful Forevers geformuleerd. Zo observeert Asha dat iedereen in Mumbai iemand anders de schuld geeft voor zijn of haar toestand, maar dat het zelden tot gezamenlijke actie komt. Terwijl groepsidentiteiten gebaseerd op kaste, etniciteit en religie vervagen, raken woede en hoop geprivatiseerd – ‘like so much else in Mumbai.’ In een tijd van globaal marktkapitalisme, schrijft Boo elders, zijn aspiratie en ongerief smalle, persoonlijke begrippen, en dat staat het gevoel van een gezamenlijk lot in de weg: ‘Poor people didn’t unite; they competed ferociously amongst themselves for gains as slender as they were provisional.’ Die analyse is op zichzelf niet nieuw, maar Boo overtuigt doordat ze zich baseert op langdurige en nauwkeurige observatie, in plaats van theorie. Het is ook een analyse die extra wrang is vanwege de manier waarop ze haar observaties heeft vormgegeven. Niet alle personages komen even sterk uit de verf, maar met de bange Abdul en de jonge, energieke afvaljager Sunil leef je te veel mee om je hun lot niet aan te trekken. En hoe inventief, verrassend en innemend Boo ze ook heeft geportretteerd, aan de uitzichtloosheid van hun situatie kan ze uiteindelijk niets veranderen.
Door Nina Polak Je kunt in mijn uitleg de stille therapeut voelen, die in de hoek zit te knikken, schrijft Katie Roiphe in een essay over hoe ze als student het vriendje van haar beste vriendin verleidde. Haar bundel In Praise of Messy Lives staat vol met dit soort pijnlijke persoonlijke verhalen; ze Katie Roiphe schrijft even diepgravend In Praise of Messy over haar scheiding als Lives over de implicaties van The Dial Press, sekstoerisme in Azië. 261 blz., € 22,95 Roiphe (1968), auteur van een aantal spraak makende boeken, voornamelijk over vrouwen en seks, is de dochter van een feministe en een psychoanalyticus. Die erfenissen zijn duidelijk aanwezig in deze opmerke-
lijke verzameling essays, zij het zelden zonder kritiek. Via uiteenlopende maar steeds verwante onderwerpen, van woekerende babyfoto’s op Facebook tot de overmatige cocktailconsumptie in Mad Men, analyseert ze de volgens haar soms twijfelachtige vormen die emancipatiesuccessen kunnen aannemen. Vaak klinkt ze in haar openheid inderdaad alsof ze bij een psychiater op de bank zit. Waar ze vertelt over de verkapte oordelen die haar ten deel vallen als alleenstaande moeder, zelfs in tolerant New York, schemert hier en daar frustratie door. Wanneer een vriend van haar in de kinderwagen naar haar pasgeboren zoon gluurt en grapt: ‘How did that happen?’ reageert ze nogal overgevoelig en detecteert meteen ‘something not quite nice’ in zijn toon. Maar ze maakt dat gevoel begrijpelijk met voorbeelden van minder subtiele sneren – ‘of course it would be better if you had a husband in the house’. Haar punt is mede door die ongemakkelijke intimiteit, haar vergaande reflectie op haar ervaring, scherp: hedendaags New York heeft meer dan we denken van het puriteinse New England van Hawthorne (aan wie ze de mooie titel van het stuk ontleent: The Alchemy of Quiet Malice). De spanning tussen norm en werkelijkheid in haar eigen, schijnbaar nogal chaotische leven verheft ze vaker tot voorbeeld. Roiphe ontleedt de conventies waar ze op stuit, ze begeeft zich liefst daar waar ooit taboes zijn doorbroken en nieuwe clichés zijn ontstaan. Ze is geïnteresseerd in wat de mainstream doet met dingen die vroeger subversief waren. In een stuk over incest in de literatuur betoogt ze, tamelijk provocatief, dat de ooit schokkende misbruikscène een literaire gemeenplaats is geworden. In een bewonderend essay over Joan Didion laat ze aan de hand van intelligente stijlanalyses zien hoe diens unieke stem versteend is in de Amerikaanse journalistiek door ontelbare inferieure imitaties. Zulke close readings van gangbare stijlfiguren en woordconstructies zijn typerend voor hoe ze onopgemerkte banaliteiten fileert: het genre van het celebrity-profiel à la Marc Brasz / Corbis
Rommelige mensen
Katie Roiphe fileert kundig
Marie Claire en Vanity Fair, zo toont ze aan, zit bomvol vaste formules die ze overtuigend herleidt tot wat wij lezers eigenlijk verlangen van beroemdheden. Neem ‘de beschrijving van de nonchalante outfit’ – jeans en T-shirt – die interviewers altijd aangrijpen om de ‘verrassende’ menselijkheid van de ster te benadrukken. Wat steeds terugkeert is een afkeer van de onderdrukkende, eigentijdse obsessie met gezondheid, orde en controle – hier is duidelijk iemand aan het woord die veel Foucault verteerd heeft. Haar discutabele, maar originele lezing van Mad Men luidt dat de keurige, niet-rokende, biologische muesli etende kijker, leeftijdgenoot van Don Draper, genoegen haalt uit de ‘perverse allure’ van Drapers met drank en overspel versierde ‘messy life’. Je zou daar tegenin kunnen brengen dat Mad Men juist ook zeer rigide, opgeruimde en klinische levens verbeeldt (zie Betty, Dons vrouw, in haar blinkende keuken, uitgepoetst en met als enige afleiding de vibrerende motor van haar wasmachine). Maar Roiphe, met haar pogingen om ons te bevrijden van onbewuste gedachten over onszelf, is het nu eenmaal te doen om rommelige levens, met buitenechtelijke kinderen, ongeoorloofde vrij-
Roiphe is het te doen om ongeoorloofde vrijpartijen en ‘ongezonde’ voorkeuren partijen en ‘ongezonde’ voorkeuren. Levens die grenzen confronteren. Levens zoals die van haar. Het is een kracht van dit boek dat de persoonlijke dilemma’s en obsessies van de auteur zo transparant haar onderwerpskeuzes inspireren; het maakt haar essays warm en komt de urgentie ten goede. Toch wringt het soms: we lijken van serieuze critici een zekere mate van onpersoonlijkheid te prefereren en zijn snel allergisch voor wat we ‘ikkerig’ proza noemen. Roiphe’s ontboezemingen doen, ironisch genoeg, soms denken aan de te bekende kokette (en niet zelden vrouwonvriendelijke) taal van de vrouwelijke columnist die moet laten weten hoe slonzig ze is in vergelijking met andere vrouwen, hoe zij, one of the guys, het eigenlijk altijd beter met mannen kan vinden, en hoe het zuiver toeval is dat er ook in haar huishouden van Jan Steen een dure doos biologische muesli te vinden is. Ze kan het niet laten te pleasen, charmant te zijn door zichzelf flatteus te bespotten. Soms zou ze wat kunnen gebruiken van de onbeschaamde ernst, de indrukwekkende humorloosheid die ze zo mooi signaleert bij Susan Sontag aan wie ze een liefdevol stuk wijdt: ‘Sontag does not expend the energy on being charming.’ Roiphe doet dat duidelijk wel, maar het is zoals zij (op de toppen van haar ‘goede’ charme) concludeert over Sontag: ‘Her strength is hard to disconnect from her folly.’ 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 55
Uitgeverij De Bezige Bij
A FILM BY BEN VAN LIESHOUT
De Bezige Bij is al bijna zeventig jaar een van de toonaangevende uitgeverijen van Nederland op het gebied van binnenlandse en buitenlandse literaire fictie en non-fictie. De Bezige Bij kent daarnaast nog een aantal andere uitgeefactiviteiten: onder haar dak huizen ook Uitgeverij Thomas Rap, Uitgeverij Cargo, Uitgeverij Balans en Uitgeverij Oog & Blik.
Wij zoeken een
Acquirerend redacteur Nederlandse literatuur (m/v, fulltime) de functie
De redactie Nederlandse literatuur bestaat uit twee acquirerend redacteuren en een hoofdredacteur. Samen met de directeur/uitgever dragen zij zorg voor de redactionele begeleiding van auteurs en zijn ze verantwoordelijk voor de continuïteit en vernieuwing van de Nederlandse fictie van de uitgeverij. Een acquirerend redacteur van De Bezige Bij is zich bewust van de historie van het huis en voelt zich verantwoordelijk die traditie en kwaliteit te beschermen en te koesteren. Hij/zij is een sterke persoonlijkheid die in staat is dienstbaar te zijn aan auteurs, aan de literatuur en aan de uitgeverij.
INVENTARIS VAN HET MOEDERLAND | EEN FILM VAN BEN VAN LIESHOUT
VANAF 7 FEBRUARI IN DE FILMTHEATERS
profiel
• Minimaal vijf jaar ervaring in een vergelijkbare functie bij een algemene boekenuitgeverij • Grote kennis van de Nederlandse en internationale literatuur • Scherp beoordelingsvermogen van literaire teksten • Volwaardig gesprekspartner voor schrijvers • Redigeren op topniveau • Sterke verbeelding en groot empathisch vermogen • Zeer sociaal en communicatief vaardig, met creatieve slagkracht • Ervaring in het adequaat aansturen van externe vormgevers en persklaarmakers • Ondernemend, kostenbewust en met groot commercieel inzicht • Breed, relevant netwerk in de literaire en journalistieke wereld • Kennis van nieuwe media en een visie op bijbehorende uitgeefvormen
BEN_inventoryADVERT_degroene.indd 1
wij bieden
Een functie in een hecht en gedreven huis waar ruimte is voor creativiteit en ontwikkeling. Uitgeverij De Bezige Bij is gevestigd nabij het Museumplein in Amsterdam. De arbeidsvoorwaarden zijn marktconform, waarbij als basis de cao voor het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf geldt, aangevuld met eigen aantrekkelijke regelingen. meer weten en solliciteren?
Nadere informatie over deze functie wordt graag verstrekt door hoofdredacteur Suzanne Holtzer, telefoon 020-3059810. U kunt ook direct reageren. Stuur dan uw cv en motivatie voor 1 maart 2013 per mail naar WPG Uitgevers, t.a.v. Saskia Stevens,
[email protected]. Uitgeverij De Bezige Bij is onderdeel van WPG Uitgevers. WPG Uitgevers is een onafhankelijke groep van multimediale bedrijven in Nederland en Vlaanderen, gericht op het rendabel uitgeven en exploiteren van relevante, kwalitatief hoogstaande producten en diensten die schoonheid en inzicht verschaffen.
www.debezigebij.nl
DBB_Vacature_acq_red_Groene_02.indd 1
31-01-13 11:14
presenteert
28-01-13 13:01
zondag 24 feb
15.00 uur
Barokensemble
Eik en Linde
o.l.v. Franc Polman, m.m.v. Diego Nadra (hobo en blokfluit) en Nico Chaves (blokfluit)
Bach in Perspectief
Werken van Bach, waaronder het 4e Brandenburgse concert, afgewisseld met soloconcerten van Vivaldi, Albinoni en Sammartini Met een voorprogramma van Stringwise o.l.v. Wiesje Miedema Abcoude, Dorpskerk, Kerkplein 45
Toegang: € 15 (kinderen tot 16 jaar € 10) Kaartverkoop via website en v.a. 14.30 uur aan de zaal
www.abcoudeconcerten.nl
Door Rob Hartmans Selectieve verontwaardiging is een menselijk trekje, dus was het niet zo vreemd dat na afloop van de Eerste Wereldoorlog veel Duitsers woedend waren toen een deel van hun land bezet werd door geallieerde troepen. Zelf hadden ze weliswaar ruim vier jaar huisgehouden Dick van Galen in onder meer Frankrijk Last De zwarte schande: en België, maar de bezetAfrikaanse soldaten ting van het Rijnland was in Europa, 1914-1922 natuurlijk héél iets anders. Deze vernedering was écht Bewerkt en schandalig! Bovendien was ingeleid door hier sprake van een dubbele Ralf Futselaar. vernedering, aangezien een Atlas Contact, deel van de Franse soldaten 399 blz., € 29,95 afkomstig was uit Afrika. Hoewel de meeste van deze uit de koloniën naar Europa gehaalde troepen uit Noord-Afrika kwamen, werden ze, omdat dit nu eenmaal lekker omineus klinkt, in de Duitse pers allemaal ‘zwart’ genoemd en werd er hysterisch gesproken van ‘der schwarze Schmach’. Het was toch ten hemel schreiend dat het bolwerk van de Kultur werd bezet door een stelletje wilden, door soldaten met ‘een neus als een kurk en lippen als een geplette aardappel’, die dichter bij de apen stonden dan bij de blanke mens. ‘Senegalnegers zijn gelegerd in de universiteit van Frankfurt en bewaken het geboortehuis van Goethe’, riep in 1920 rijkskanselier Hermann Müller verontwaardigd uit, terwijl rijkspresident Friedrich Ebert deze bezetting ‘een verloochening van de wetten van de Europese beschaving’ noemde. Uiteraard kwam deze woede niet alleen voort uit esthetische bezwaren of het feit dat de zwarte militairen merendeels analfabeet waren, maar was het vooral een ander wijdverbreid vooroordeel dat de gemoederen tot kookhitte bracht: ‘de teugelloze vleselijke lust der zwarten’. Hun dierlijke natuur, niet gebreideld door beschaving, moest de zwarte soldaten wel tot verkrachters maken. Er circuleerden dan ook veel ronduit pornografische verhalen over wat de tirallieurs sénégalais – die overigens lang niet allemaal uit Senegal kwamen – uitspookten met onschuldige blanke meisjes, terwijl zij op spotprenten werden afgebeeld als bloeddorstige en seksueel totaal ontremde Bokito’s die welgeschapen Duitse deernen de kleren van het lijf rukten. Dat nationalistische, rechtse Duitsers in het interbellum hun verontwaardiging selecteerden op het perron van hun vooroordelen lijkt niet bijster opmerkelijk, maar uit De zwarte schande van de in 2010 overleden Niod-bibliothecaris
Dick van Galen Last wordt duidelijk dat ook een dergelijke constatering beïnvloed is door allerlei vooroordelen. Kort voor zijn dood promoveerde hij op een vuistdikke dissertatie – waarvan dit boek een bewerking en samenvatting is – waarin hij uitvoerig studie had gemaakt van de inzet van Afrikaanse soldaten in Europa. Hieruit bleek namelijk dat het denken in raciale kenmerken weliswaar in alle westerse landen heel sterk was, maar dat het vooral de omstandigheden zijn die bepalen of dit resulteert in uitgesproken racistische opvattingen. Zo laat hij zien dat de hetze die in Duitsland werd gevoerd werd aangezwengeld door de Britse progressieve, pacifistische journalist
‘How’re you gonna keep ’em down on the farm after they’ve seen Paree?’
Tirailleurs sénégalais in de Franse Elzas, 1917
gertum, Thomas Mann, zag de inzet van de Afrikaanse troepen als een ‘ongekende belediging’. De Fransen hadden hun zwarte soldaten uiteraard hard nodig, en ook zij waren behept met de gebruikelijke vooroordelen over hun kinderlijke, ongedisciplineerde, primitieve en uiterst wellustige aard, maar tegelijkertijd geloofden ze oprecht dat ze de Afrikanen door opname in het leger op een hoger beschavingspeil konden brengen. Politici en hoge militairen waren overtuigd van de mogelijkheden van assimilatie, en zagen ook de zwarte tirailleurs als kinderen van la patrie. Onder de Franse bevolking waren ze evenzeer tamelijk populair, zodat ze geaccepteerd werden. Ook voor de zwarte
Castelnau / George Eastman House / Getty
Thomas Mann, ook hij
E.D. Morel, en dat de verontwaardiging over de inzet van zwarte soldaten – die overigens slechts enkele procenten van het Franse bezettingsleger uitmaakten – in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten gedeeld werd. Bovendien waren de twee geciteerde Duitse politici geen ultrarechtse types maar brave sociaal-democraten, en gingen vooral veel feministische organisaties tekeer tegen de bronstige ‘wilden’. Tevens maakt Van Galen Last duidelijk dat ook Franse politici en militairen stijf stonden van de raciale vooroordelen, en dat ze de Afrikaanse soldaten uiteraard uit puur eigenbelang inzetten, maar dat er in de praktijk toch een enorm verschil was met andere landen. Alle koloniale mogendheden rekruteerden inheemse soldaten, maar alleen de Fransen gingen er in 1914 toe over om zwarte troepen in te zetten in Europa. Na aanvankelijke teleurstellingen bleek dit een behoorlijk succes en ging hier ook een zekere intimiderende werking van uit, terwijl de Duitsers hoogst verontwaardigd waren dat zij als uiterst beschaafd cultuurvolk ineens tegen woeste barbaren moesten vechten. Zelfs de schrijver die zo’n beetje wordt gezien als de belichaming van het beschaafde Bildungsbür-
Amerikaanse soldaten die in 1918 in Frankrijk aankwamen ging er een wereld open, een wereld waarin ze niet stelselmatig gediscrimineerd en mishandeld werden. Veel blanke Amerikanen zagen dit met lede ogen aan, zoals bleek uit een regel van een populair liedje: ‘How’re you gonna keep ’em down on the farm after they’ve seen Paree?’ Ook in Engeland werden de zwarte Amerikaanse soldaten met groot wantrouwen gadegeslagen, en braken er zelfs rassenrellen uit. Uit Van Galen Lasts erudiete boek wordt echter duidelijk dat de felle afkeer van zwarte militairen uit zeer uiteenlopende motieven kon voortkomen. Veel socialisten en linkse intellectuelen als H.G. Wells, Romain Rolland en Henri Barbusse fulmineerden tegen de ‘zwarte schande’ omdat ze vreesden dat Franse militaristen en imperialisten de nieuwe, progressieve Duitse republiek de nek om wilden draaien. En voor veel Duitsers bewees de Franse assimilatiepolitiek welk gevaar de Verlichtingsdenkbeelden vormden voor de ware, niet door rationalisme en materialisme verpeste, Kultur. Overigens namen ze in 1940 gruwelijk wraak, toen na de inval in Frankrijk duizenden tirailleurs sénégalais door de Wehrmacht werden vermoord. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 57
Saskia Sassen Gerard ’t Hooft Joris Luyendijk Trevor Paglen Raphael Bousso
FEB 22–24 2013
Geoff Manaugh Ewald Engelen Keller Easterling Alastair Reynolds
Conference on the dark the weird and the unknown
SONIC ACTS XV
THE DARK UNIVERSE
De Balie Info & tickets: www.sonicacts.com
v www.aub.nl --- ticketshop leidseplein
02.02.13 — 26.05.13
BETTY ASFALT COMPLEX Nieuwezijds Voorburgwal 282 Tel. 020-626 46 95 / www.bettyasfalt.nl
KONINKLIJK THEATER CARRÉ
Amstel 115-125 Tel. 0900-25 25 255 (€ 1,30 p/g) / www.carre.nl
za & zo t/m Madame Carré 31 mrt. Intieme voorstelling in de kleedkamer door Hermi Hartjes • 11.00 u. t/m zo 24 feb. Yab Yum, het circus van de nacht Hitmusical gebaseerd op de bestseller van Theo Heuft • 20.00 u.; zo 14.00 u. ma 11 feb. Frank Sanders Musical Akademie Studenten presenteren zich in een avondvullende show • 20.00 u.
CONCERTGEBOUW
Concertgebouwplein 10 Tel. 0900-671 83 45 (€ 1,- p/g) / www.concertgebouw.nl
za 9 feb. gr. zaal 13 & 15 feb. kl. zaal za 16 feb. gr. zaal
NTR ZaterdagMatinee Les Talens Lyriques o.l.v. Christophe Rousset; Ann Hallenberg e.a. Pergolesi Salve Regina Leo Iudica me Deus Ferrandini Il pianto di Maria Traetta Stabat Mater; www.zaterdagmatinee.nl • 14.15 u. Stichting KAMermuziek Amsterdam www.kamconcerten.nl Prazˇák Quartet & Marc Coppey cello Dvorˇák en Schubert strijkkwintet • 20.15 u. NTR ZaterdagMatinee Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Vladimir Jurowski; Groot Omroepkoor; Torsten Kerl, Anne Schwanewilms e.a. Strauss Die Frau ohne Schatten; www.zaterdagmatinee.nl • 16.00 u.!
NOORDERKERK
Noordermarkt 48 Tel. 020-620 45 56 / www.noorderkerkconcerten.nl / @NKConcerten
za 9 feb.
A. Docters van Leeuwen cello, speelt Russische sonates
• 14.00 u.
ORGELPARK
Gerard Brandtstraat 26 Tel. 020-515 81 11 / www.orgelpark.nl /@orgelpark
wo 6 feb. vr 8 feb. za 9 feb.
Vocaal Kamerkoor Venus en Ensemble Ludwig met Vigilia van Rihm • 20.15 u. Orgel- en saxofoonfestival Arno Bornkamp en Leo van Doeselaar • 20.15 u. Orgel- en saxofoonfestival
zo 10 feb.
Orgel- en saxofoonfestival Pieter van Dijk en Amstel Quartet
Conservatorium van Amsterdam met o.a. première van Peter Vigh
• 20.15 u. • 14.15 u.
Sandbergplein 1 Amstelveen www.cobra-museum.nl
De lang verwachte come-back van de eerste winnaar van het AKF • 20.30 u.; zo 15.00 u.
—
COBRA MUSEUM © Michael Tedja, courtesy Galerie Nouvelles Images
Harry Glotzbach (8 febr. 20.30 u.) en Jan Haver (zo 10 feb.15.00 u.) Job Schuring m.m.v. Christine Bijvanck in Man, man, man wat een gedoe!
8 & 10 feb. di 12 t/m zo 17 feb.
SNAKE
Michael Tedja
Redactie Xandra Schutte (hoofdredacteur), Hella Rottenberg (redactiechef ), Hassan Bahara, Aart Brouwer, Margreet Fogteloo, Koen Haegens, Rutger van der Hoeven, Marcel ten Hooven, Irene van der Linde, Nina Polak, Marja Pruis (Dichters & Denkers), Joost Ramaer, Aukje van Roessel, Casper Thomas, Joost de Vries (Kunst), Reinier Bijman (research), Femke Schonewille (stagiaire), Trinette Koomen (secretariaat), Liesbeth Beneder (secretariaat) Eindredactie Rob van Erkelens, Hugo Jetten Vormgeving Christine Rothuizen (ontwerp) Remco Tonino Fotoredactie Simone Berghuys, Richard de Boer Webredactie Katrien Otten Directeur/uitgever Teun Gautier Administratie Fatima Leeuwenberg (office manager), Heleen de Waard, Eva Weller, Leon Smits (abonnementen), Jacqueline Wolf, Hella Godee (financiën) Advertentie-acquisitie Tiers Bakker, Igor Bijlsma, Hans Boot, Pieter Wolter 020.524 55 11/12
[email protected] Abonnementenwerving Hans Boot, Ivo Jansen op de Haar, Sanne Nouws Abonnementenadministratie 020.524 55 55
[email protected] Abonnementsprijzen Nederland en België: per jaar € 175,-, per half jaar € 92,-, per kwartaal € 48,50, studenten abonnement per 4 weken € 10,-. Overige landen prijzen op aanvraag. Online abonnement per jaar € 56,50. Losse nummers € 4,50. Rekeningnummer abonnementen 19.84.96.176 Druk Senefelder Misset, Doetinchem Gesproken en digitale versie Loket aangepast-lezen 070.3381500
ISSN 1871-7837
jan rothuizen
NV Weekblad De Groene Amsterdammer Onafhankelijk weekblad sinds 1877 Postbus 353, 1000 AJ Amsterdam Singel 464, 1017 AW Amsterdam
[email protected] groene.nl Redactie 020.524 55 24 Administratie 020.524 55 55
Een redelijk nationalist Als Vlaming én Belg viel ik bijna uit mijn stoel van de onjuistheden en valse premissen van waaruit ‘Een redelijk nationalist ‘ van Marcel ten Hooven (in De Groene Amsterdammer van 31 januari) vertrekt. Ik kan perfect begrijpen dat het voor een Nederlander moeilijk is om vat te krijgen op het nationalisme in Vlaanderen, maar dit stuk is een perfecte illustratie van hoe de Vlaams nationalistische ideologie van het N-VA zich in de Vlaamse publieke opinie heeft genesteld, zelfs bij zogenaamde ‘linkse intellectuelen’. Persoonlijk wil ik graag meegeven dat het artikel mijns inziens van een verkeerde stelling vertrekt. Vlamingen die niet met de standpunten van De Wever akkoord gaan, zien hem zeker NIET als een ‘onnadenkende brulboei of een nationalistische houwdegen’. Ikzelf, en vele Vlamingen met mij (waaronder ongetwijfeld heel wat van jullie Belgische abonnees), zien met lede ogen aan hoe De Wever het hele maatschappelijke debat monopoliseert en alle problemen in ons land reduceert tot een wij-zij-tegenstelling met de Walen, en België failliet verklaart. Maar hem op één lijn stellen met Wilders of Dewinter, nee, dat doen we niet. De Wever heeft intellectuele bagage, maar wendt die aan als een instrument om zijn eigen ideologie van wetenschappelijkheid te voorzien. Wat me ook zeer tegen de borst stoot is dat in het artikel wordt gesteld: ‘Een Vlaming die zich Belg noemt, is een zonderling in het oog van zijn natieverwanten.’ Ik kan u verzekeren dat dat niet zo is. De houding tussen Vlamingzijn en Belg is ambigue, maar heel veel Vlamingen (en Walen en Brusselaars) zijn Belg en omgekeerd, zoals ook al uit onderzoek van IPSO (Marc Swyngedouw en Nathalie Rink, 2007) bleek.
Ik zal me blijven verzetten tegen een ideologie die uitgaat van een verbeeld Vlaams natieverleden met een enggeestige visie op een wij-Vlamingen-onder-elkaarmaatschappij waarin we ‘alle problemen veroorzaakt door België’ oplossen door het splitsen van dit prachtige land. Piet Van Buren, Sint Denijs, Zwevegem
De nieuwe preutsheid (1) In zijn interessante betoog ‘Eén string maakt nog geen zomer’ (in De Groene Amsterdammer van 31 januari) stelt Joost de Vries dat seks in de literatuur en publieke ruimte aan het verdwijnen is. Hij laat echter dé bestseller van 2012 buiten beschouwing: de Vijftig tinten grijs-trilogie. Los van de vraag of deze boeken nu wel of niet moeten worden meegenomen in de ‘echte’ literatuur die De Vries bespreekt, denk ik dat het succes ervan een argument is voor zijn bewering. Het gebrek aan seks in de literatuur zorgt er namelijk voor dat de boeken van E.L. James juist in staat zijn om sterk af te wijken en op te vallen. De boekentrilogie springt in het ‘gat’ van gebrek aan seks in de literatuur en maatschappij. Weliswaar is het ‘aanbod’ afgenomen, maar de vraag bij het (in ieder geval een ouder) publiek is misschien helemaal niet veranderd. Ik denk persoonlijk wel dat bij een jonger publiek deze ‘vraag’ minder aanwezig is. Dit zou kunnen komen doordat jongeren – onder invloed van de internet- en mediacultuur waar het absurde en afwijkende de norm is – alles wat met seks te maken heeft minder snel baanbrekend vinden. Ralf de Jong, Leiden
‘De nieuwe preutsheid. Voor jongeren is seks niet meer cool’. Wie op basis van deze informatie dit artikel leest blijft in lichte verbazing achter. Meer dan de helft bevat een analyse van de televisieserie Girls, die over hoogopgeleide volwassen vrouwen in de Verenigde Staten gaat en de rest over jonge Amerikaanse en Nederlandse schrijvers. De auteur haalt daarnaast wat cijfers aan uit het onderzoek naar de seksuele gezondheid van Nederland in 2011 van het Rutgers WPF. Hierin is het seksuele gedrag van ongeveer achtduizend Nederlanders tussen vijftien en zeventig jaar onderzocht. De auteur vermeldt dat de mediane leeftijd van de jongeren die voor de eerste keer volledige geslachtsgemeenschap hebben op 18,2 is gezet. Verder wordt er door hem niets over het seksuele gedrag van jongeren vermeld. Daarom doe ik het maar. Van de 1450 jongeren tussen de vijftien en 24 jaar masturberen de jongens één keer per week, de meisjes één keer per maand (gemiddeld). Ongeveer tien procent heeft in de afgelopen zes maanden meer dan één sekspartner gehad, ongeveer de helft daarvan meer dan tien partners, het pornogebruik is beduidend hoger, drie van de vier jongens, vier van de tien meisjes. Ongeveer vier van de vijf vinden seks plezierig en bevredigend. Er zijn weinig aanwijzingen dat de jongeren seks niet meer cool vinden noch dat ze preutser zijn geworden. Ik houd dit niet voor onmogelijk, maar dan moet je andere bronnen raadplegen. Lex van Naersssen, Utrecht
De nieuwe preutsheid (2) Op het omslag (van De Groene Amsterdammer van 31 januari) wordt een artikel aangekondigd:
U kunt uw ingezonden brief van maximaal 400 woorden sturen naar
[email protected] 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 59
Sciencepalooza Toevallig alleen maar vrouwtjes Het verschil tussen mannen en vrouwen is genetisch bepaald: mannen hebben een X- en een Y-chromosoom, vrouwen twee X-chromosomen. Dat een bevruchte eicel met een Y-chromosoom zich ontwikkelt tot een mannelijk embryo komt door het aanzetten van een bepaald gen op dit chromosoom. Onderzoekers uit Mainz hebben nu toevallig een nieuw stapje in het proces van geslachtsbepaling ontdekt. Eigenlijk bestudeerden zij iets heel anders. De Duitse wetenschappers waren geïnteresseerd in celprocessen die betrokken zijn bij het in stand houden van het genoom en het repareren van foutjes in het DNA. Ze wilden meer weten over de functie van het gen Gadd45g, dat betrokken is bij deze belangrijke processen in onze cellen. Als in muizen dit gen geheel uitgeschakeld wordt (dat heten knockoutmuizen), zijn de muizen gewoon gezond – dat was al eerder ontdekt. De onderzoekers wilden graag weten wat de functie van dat gen was. Ze gebruikten diezelfde Gadd45g-knockout-muizen, maar waren verbaasd toen ze de nakomelingen zagen: van de 141 pups die gedurende de studie
geboren werden, waren er slechts vijf mannetjes. Toen de onderzoekers naar de chromosomen van de muizen keken, had ongeveer de helft wél een Y-chromosoom, dus waren deze muizen genetisch gezien mannetjes. Ze vonden dit zo interessant dat ze dit verder gingen uitpluizen. Het verschijnsel kwam de onderzoekers namelijk bekend voor: een bevruchte eicel in de baarmoeder ontwikkelt zich in principe altijd tot een vrouwtje, behalve als er één gen aangezet wordt: het gen sry dat zich op het Y-chromosoom bevindt. Dit gen zorgt ervoor dat er verschillende andere genen ook geactiveerd worden, waardoor tijdens de zwangerschap mannelijke geslachtsorganen ontwikkelen. Als dit gen niet wordt aangezet, ontwikkelen altijd vrouwelijke geslachtsorganen, ook als er wel een Y-chromosoom aanwezig is. Genetisch een mannetje, maar niet te onderscheiden van een vrouwtje: zowel aan de buitenkant als aan de binnenkant. De activatie van het srygen is een strak getimed proces: het aanzetten van het gen moet op exact het juiste moment plaatsvinden, als het te laat gebeurt zijn de processen
om vrouwelijke geslachtsorganen te maken al gestart. Bij muizen (met een zwangerschap van 18 tot 21 dagen) moet het gen tot expressie komen op precies de elfde dag van de zwangerschap, ook nog op het juiste tijdstip, anders wordt ieder embryo een vrouwtje. Hoe het sry-gen precies aangezet wordt was nog onbekend. Toen de onderzoekers keken naar wat het Gadd45g-gen en het sry-gen met elkaar te maken hadden, ontdekten ze dat Gadd45g een schakelaar is die het gen sry aanzet. Gadd45g ligt niet op het Y-chromosoom, maar op een ‘gewoon’ chromosoom dat mannen én vrouwen hebben. Het gen is dus een heel vroege schakelaar bij de geslachtsbepaling. Misschien zou het wel betrokken kunnen zijn bij afwijkingen van de geslachtsorganen, maar hiervoor is nog meer onderzoek nodig.
De onderzoekers zijn verbaasd dat zij dit ‘per ongeluk’ hebben ontdekt aangezien zij geen specialisten zijn in geslachtsonderzoek. Ze kwamen erachter dat er niet zo veel bekend is over de precieze regulatie van dit belangrijke fenomeen. Het blijkt dus dat wetenschappers uit verschillende hoeken van de biologie lang niet altijd op de hoogte zijn van elkaars ontdekkingen, en niet veel verder kijken dan hun eigen onderzoek lang is. De wetenschappers die ooit de Gadd45g-knockout-muis maakten deden onderzoek naar nierfunctie. Zouden zij zoveel wetenschappelijke tunnelvisie hebben gehad dat het niet opviel dat alle muizen eruitzagen als vrouwtjes...?
Door Eva Teuling Beeld Femke van Heerikhuizen
Cryptogram 3164
Henk Jongebloed
Horizontaal - 6. Wedstrijdschema waarin dag en nacht gewerkt wordt (14) 9. Daar komen de gegevens zo te staan (8) 10. Om te beginnen zorg ik dat ik mijn stem niet uit til boven de andere (6) 11. Wie het eerst voorbij de ander is, om gelijk gespeeld te hebben (14) 14. Was onzes inziens erg verward (5) 15. Daar hoort de priester thuis? Wat een vertoning! (8) 16. Draait haar uit elkaar met z’n tanden (7) 17. Moeilijke handelingen waarover men van streek is (6) 18. Men is niet tegen zo’n soort weg van vroeger (8) 20. Zo’n halfbakken contactpersoon van elders (6) 21. Het gevraagde staat boven aan de trap (10) 22. Groene magazine (4) Verticaal - 1. Gaat gebogen onder de druk ook al is hij bijzonder gestroomlijnd (15) 2. Enkel metaal in één kleur (10) 3. Wilde geen echte seks, viel om van de slaap (4) 4. Het insect ging baden in zee? (10) 5. Staat thuis op goede voet met rokers (4) 7. Bevoegd om mee te doen aan het toernooi (14) 8. Humoristische column over een feestneus? (14) 12. Hij valt onder Den Haag in de boot (10) 13. Is ook vol empathie van de partij (10) 19. Men gokt er op stromend water uit Italië (4) 20. Ook een bijproduct (4) Oplossing cryptogram 3163 Horizontaal - 8 hetelucht-kanon, 9 mijner (van mij), 10 over-kant, 11 aanhang-wagentje, 13 Nuts, 14 verdraaid, 15 maling, 17 koers-dip, 18 ca.-via, 20 uitstoot, 21 Leek, 22 dweilfeest. Verticaal - 1 champagne-douche, 2 standhouder, 3 klerenstandaard, 4 schouw, 5 strengen, 6 tank-installatie, 7 boontje, 12 dia-pauze, 15 mantel, 16 ges-tut, 19 vak. 60 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
Perquin Plafond
Opheffer Ja, maar beeld Milo
Afgelopen week sliep ik in de hoofdstad, in een hotel aan de gracht. Of eigenlijk sliep ik daar niet. Ik lag met mijn armen onder mijn hoofd en het licht aan naar het plafond te staren. Eén gedeelte, zag ik, was opnieuw geverfd. Er was een miniem kleurverschil tussen die plek, schuin boven het bureau, en de rest van de oppervlakte. Een lichter, blauwig wit. Optisch in orde gemaakt, dacht ik. Wat zou er zo massaal op het plafond boven het bureau terecht zijn gekomen? Ik probeerde niet aan de dood te denken. Er spookten flarden van de avond door mijn hoofd. Onafgemaakte zinnen, een onbegrepen opmerking hier en daar. Vroeger wilde ik mezelf in zo’n toestand nog wel eens ferm toespreken met ‘morgen weer vroeg op’ en ‘doe nou toch in hemelsnaam je ogen dicht’. Maar dat hielp nooit omdat ik heel opstandig ben als het om mezelf gaat. Ik vertik het om zomaar in te stemmen, bedoel ik, alleen omdat ik het zelf zeg. Bovendien drong het tot me door hoe weinig ik normaal gesproken van mijn kamer zie. Omdat ik niet kan autorijden word ik, na afloop van een late lezing, vaak als een breekbare patiënt naar een kamer gebracht om bij te komen. Ik hou daar wel van. De witte handdoeken, de typische schoonmaakgeur, de Renoir-reproducties. De geluiden: dichtslaande deuren, het belletje van de lift, de rolkoffertjes op de gang. De troosteloosheid die je er altijd overvalt maar ook de opluchting, alsof er iets is uitgewist. Maar had ik de kamers waar ik verbleef ooit echt waargenomen? Nee. Hotelkamers, bedacht ik, moeten onzichtbaar zijn. Op elkaar lijken. Dat hoort zo. Er gebeurt iets raars wanneer je écht kijkt. Dan zie je dat iemand de stekker van de wekker eruit heeft getrokken. Dat er een scheurtje in het behang zit, naast de kast. En je staart naar een vreemde plek op het plafond en ziet het voor je. Hoe iemand zich, zittend aan het bureau – en het leven vliedt gelijk het vlood. Ik deed het licht uit. Proberen, dacht ik. Proberen niet te denken aan de dood.
Vermoedelijk is de grootste ziekte van deze tijd onder jongeren: onzekerheid. Ik hoor niet anders om me heen. ‘Wat wil je doen?’ ‘Ik weet het niet.’ ‘Ik dacht dat je een boek wilde schrijven.’ ‘Ja, ik weet het niet...’ ‘Hoezo, ik weet het niet!’ ‘Ik ben er onzeker over.’ Uiteraard ben ik ook onzeker bij alles wat ik doe, maar mijn onzekerheid is anders van aard. Mijn onzekerheid komt voort uit schuldgevoel: leef ik wel lang genoeg om de dingen te doen die ik wil, terwijl ik maar door blijf eten en drinken, gaat het wel goed met mijn dochter en haar kind, gaat de kwaliteit van mijn werk niet achteruit door gemakzucht of een teveel aan cynisme... De jeugd lijdt onder een andere onzekerheid: krijg ik wel succes genoeg, ben ik wel genoeg gepassioneerd hiervoor, wat heeft het eigenlijk allemaal voor zin, moet ik toch niet gaan reizen, hoe kom ik aan mijn geld, wil ik niet liever moeder worden... Onzekerheid, zo luidt mijn stelling, is een levensbeschouwelijk probleem. Je wilt opeens een boek schrijven. Dan schrijf je een boek. Wil een uitgever het niet uitgeven, dan zoek je een andere uitgever of je geeft het in eigen beheer uit. Verkoopt het niet? Dat dondert niet, het is er in ieder geval. Wil je een film maken? Dan gaan we een film maken. Geen geld? Dan maken we een film met onze iPhone. Wil niemand die film zien? Dan zetten we hem op een cd’tje en gooien hem bij bekende regisseurs, recensenten en producenten in de bus. Onzekerheden over zaken als: is het verhaal wel goed, kan ik wel regisseren, wil ik eigenlijk wel actrice zijn, hoe moet ik aan mijn geld komen – die kent mijn oude generatie niet. Als ik wel eens een lezing of een ‘masterclass’ geef (ik vraag er veel geld voor, dat u dat weet, ik haat het namelijk om te doen) dan valt het mij altijd op dat men – als het gaat om schrijven – altijd bedelt om techniekjes. Hoe schrijf ik een dialoog, hoe maak ik een scenario, hoe zet ik een verhaal op. Ik begin dan vaak een verhaal over
Onzekerheid is welbewust de existentiële vraag niet beantwoorden omdat je consequenties vreest
wat techniek eigenlijk is, namelijk: een vorm van plagiaat. Jij doet iets wat ik niet kan, dus doe ik het daarna zoals jij doet. Maar hoe ik dat gebruik, weet ik niet. Het beste is zelf iets uit te vinden. Wat een goede dialoog is, wat een goed verhaal is, wat een mooie stijl van schrijven is, wordt vaak door de mode voorgeschreven. En wat de mode is en hoe die tot stand komt, weet ik niet. Het is een van de eerste vragen die ik ga stellen als ik voor God gebracht word. Laatst weer: ‘Ja, maar, er zijn soms dialogen die ik, als actrice, mijn bek niet uit krijg...’ Dan antwoord ik: ‘Dan zijn er twee oplossingen: je doet als actrice beter je best, of je zegt tegen de schrijver: ik krijg deze dialoog mijn bek niet uit, herschrijf.’ Een slechte dialoog hoeft niets te zeggen over de kwaliteit van de schrijver. Onzekerheid is welbewust de existentiële vraag niet beantwoorden: wat is de zin van mijn bestaan? Omdat je consequenties vreest. De consequenties? Ja, armoede, pesterijen, een vernietigend oordeel dat er over je wordt uitgesproken, verlies van vrienden. Zie je daar tegenop, word dan geen kunstenaar. Ik ga denk ik daarom maar masterclasses geven waarin ik mensen ‘zeker’ maak. Vooral jonge mensen die hun ouders niet willen teleurstellen en, net als ik, lijden aan een groot schuldgevoel. Maar hun schuldgevoel is anders dan het mijne. Ik voelde mij schuldig omdat ik wist dat ik mijn ouders ging teleurstellen (‘Word toch advocaat of dokter’), maar jongeren van tegenwoordig voelen zich schuldig tegenover zichzelf. Ze kunnen alles, maar weten niet waarom. 07.02.2013 De Groene Amsterdammer 61
Tom Baffer / NY Daily News via Getty Images
Het einde
1962
Edward Irving Koch 12 december 1924 – 1 februari 2013 Tijdens het twaalfjarige burgemeesterschap van Ed Koch kreeg New York onder meer een financiële crisis, corruptie, crack en een aidsepidemie voor de kiezen. Saai was het nooit, onomstreden was Koch zelden. Door Mars van Grunsven
62 De Groene Amsterdammer 07.02.2013
terugkeerde, worstelde met een begrotings NEW YORK IN DE late jaren zeventig en de jaren tekort van vierhonderd miljoen dollar, een tachtig, dat was Blondie en The Ramones, Andy in alle voegen krakende infrastructuur en Warhol en Jean-Michel Basquiat, de teruggeeen langlopend conflict met vakbonden. Veel keerde macht van Wall Street, Bret Easton Ellis, bedrijven, en daarmee een deel van de blanke de opkomst van yuppies. Deze eindeloos geromiddenklasse, verlieten de stad, waardoor de mantiseerde jaren waren ook het tijdperk van fiscale situatie verslechterde en de werkloosEd Koch, de uitgesproken burgemeester die een heid groeide. Koch onderhandelde succesvol opeenstapeling van crises – raciale conflicten, met de vakbonden, sneed in anti-armoedeplanelektriciteitsuitvallen, corruptie, moordgolven, nen en bezuinigde op nagenoeg alle stedelijke crack, aids – met ontegenzeggelijke bravoure voorzieningen. Tegen het einde van zijn eerste tegemoet trad. ‘Ik ben het type dat nooit een ambtstermijn had de stad een begrotingsovermaagzweer krijgt’, zei hij in 1978, op de dag van schot. Al doende had hij wel zo’n beetje elke zijn eerste van drie inauguraties tegen de verbevolkingsgroep in de stad tegen de schenen zamelde pers. ‘Waarom? Omdat ik precies zeg geschopt. Democratische partijbonzen had hij wat ik denk. Ik ben het type dat anderen een ‘boeven’ en ‘morele melaatsen’ genoemd, acamaagzweer bezorgt.’ demici waren ‘elitisten’, zwarte en latino-leiders Zo ‘onbeschaamd, slim en kleurrijk als de ‘armoedepooiers’ en lokale activisten ‘gekken’. stad die hij leidde’, schreef The New York Times Subtiel was het allemaal niet, maar met de zaterdag over Koch, die ‘een verhaal kon verjaren sloten de meeste New Yorkers, vooral die tellen als een praatjesmaker in een deli, met uit de blanke middenklasse, hem in de armen. de timing van een komiek.’ Koch zei de dingen Na twee ambtstermijnen begon de liefde te die ook de mensen in Queens, Brooklyn en de bekoelen. Allereerst was er de wijdverbreide Bronx tijdens het avondeten zeiden, waarmee corruptie binnen zijn bestuur. Koch werd zelf hij New Yorkers het idee gaf een oude bekende nooit ook maar iets ten laste gelegd, maar hij te zijn. Zijn handelsmerk was het zinnetje pakte zijn frauderende bestuurders niet hard ‘How’m I doin?’ (hoe doe ik het?), dat hij tijdens aan, alsof hij bang was politieke vrienden te bijeenkomsten, buurtwandelingen en metroritverliezen. En er was jes aan willekeurige ingekritiek. Zo zou hij zetenen voorlegde. En Academici waren ‘elitisten’, meer geen oog hebben gehad waarmee hij maar wilde zwarte en latino-leiders voor de gevolgen van zeggen: ik ben er voor u, en niet andersom. ‘armoedepooiers’ en lokale gentrification, het proces waarbij hele generaties Koch werd in decemactivisten ‘gekken’ arme New Yorkers door ber 1924 geboren als stijgende huur- en huizenprijzen uit wijken als de tweede van drie kinderen van Pools-joodse de East Village en de Lower East Side werden immigranten in de Bronx. Zijn vader was een verdreven. En hij greep volgens velen te laat en bonthandelaar, die zijn winkel sloot tijdens te slap in toen aids een ware epidemie werd in de Depressie, in 1931, waarop de familie naar de stad – en dat voor een bachelorburgemeester Newark verhuisde. Daar werkte de negenjarige van wie menigeen vermoedde dat hij heimelijk Ed, evenals zijn vader, voor het cateringbedrijf homo was (iets dat Koch altijd ontkend heeft). van een oom. Toen Ed zijn middelbare school Toen Wall Street in 1987 crashte, en het plots had afgemaakt, in 1941, verhuisde het gezin ook gedaan was met de welvaartstijging van de naar Brooklyn, waar hij als schoenverkoper eerste negen Koch-jaren, daalde zijn populariwerkte totdat hij in 1943 werd opgeroepen voor teit – daar kon ook een ambitieus renovatieplan het leger. Als infanterist vocht hij in Europa. van tweehonderdduizend appartementen voor Terug in de VS besloot hij rechten te studeren lagere inkomensgroepen niets aan veranderen. aan New York University, waar hij in 1948 zijn Ondertussen leidde grootschalig gebruik van diploma behaalde. In 1949 werd hij advocaat, crack tot moord en doodslag in de stad. In 1989 in 1963 begon hij zijn eigen advocatenkantoor: verloor hij de burgemeestersverkiezingen. Koch, Lankenau, Schwartz & Kovner. Ook nadien zou Koch geen muurbloem worAl die tijd had de vlotgebekte Koch zich den. Hij bleef zich met de politiek bemoeien, tot het publieke leven aangetrokken gevoeld. zowel lokaal als nationaal, en trok vooral aanVanaf 1952 begon hij zich met lokale politiek dacht door verschillende malen van partij te te bemoeien en trad toe tot de Village Indeveranderen. Opmerkelijk waren zijn steunpendent Democrats, een club die zich tegen het verklaringen aan de Republikeinen Rudolph establishment van de Democratische Partij in Giuliani (1993) en Michael Bloomberg (2001 de stad afzette. In 1966 werd hij gekozen in de en 2005). Onvergeeflijk, in Democratische Stadsraad, onder meer door zich hard te maken ogen, was zijn steun voor George W. Bush in voor anti-armoedeprogramma’s en sociale 2004 en de oorlog in Irak. woningbouw. In 1968 betrad hij de nationale Vorige week dinsdag ging in het Museum of politiek door zich – als Democraat, en met sucModern Art een documentaire over zijn leven, ces – verkiesbaar te stellen voor het Huis van getiteld Koch, in première. Koch zelf was toen Afgevaardigden, waar hij van 1969 tot 1977 een al in het ziekenhuis opgenomen vanwege de zetel had. In 1978 werd hij gekozen tot burgehartproblemen waaraan hij vrijdag op 88-jarige meester van New York. leeftijd overleed. De stad waarnaar Koch vanuit Washington
BLOEDMOOi EN ZiELSONGELUKKiG www.aRtEMis.Nl
tekst Jeroen Olyslaegers regie Mirjam Koen spel Jamie Grant Marlies Heuer Eva Meijering Roos Netjes Mattias Van de Vijver Romana Vrede
JaNUaRi DO 31 AMSTERDAM FEBRUaRi VR 1 ZUTPHEN, DI 5 HAARLEM, WO 6 BREDA, DO 7 AMERSFOORT, WO 13 ROTTERDAM, DO 14 DELFT, WO 15 NIJMEGEN tOURNEE t/M 19 MaaRt 2013
Pop Arts Festival vr 8 tm zo 10 februari 2013
ontwerp: devon ress
www.popartsfestival.nl Internationaal poppen- en objectthea terfestival
‘Vincent Overeem schreef een meesterwerk.’ – ***** het parool
Vincent Overeem TOBI
foto © krijn van noordwijk
‘Je zit als lezer voortdurend op het puntje van je stoel. Er zijn de hypnotiserende zinnen, er is de gejaagdheid. Er is het bijna ademloos voortjakkeren naar het onafwendbare einde. Er is de voortdurend suggestieve stijl. Ja, dít is een meesterwerk.’ – het parool ‘Vincent Overeem creëert een draaikolk die de lezer meesleurt. Hij laat hem even spartelen, legt niet meteen uit hoe het zit en juist dat maakt deze tweede roman van zijn hand zo goed.’ – elsevier ‘Af en toe begon het in mijn hoofd te kolken. Deze schrijver kreeg mij waar hij mij hebben wilde.’ – Kees ’t Hart, de groene amsterdammer
De Bezige Bij
nu in de boekhandel