Negatie en kwantificatie Johan van der Auwera Gunther De Vogelaer
1. Inleiding 1.1. Types van negatie 1.2. Zinsnegatie en negatieve polariteit 1.3. Focusnegatie met een kwantor 1.4. Diachrone beschouwingen 1.5. Vormvariatie van kwantoren 2. Bespreking van de literatuur 2.1. Algemeen 2.2. Zinsnegatie en negatieve polariteit 2.3. Focusnegatie met een kwantor 2.4. Vormvariatie van kwantoren 3. Bespreking van de kaarten 3.1. Zinsnegatie en negatieve polariteit 3.1.1. Zinsnegatie met alleen en 3.1.2. Zinsnegatie met en … niet 3.1.2.1. en … niet in de declaratieve hoofdzin 3.1.2.2. en … niet in de imperatief 3.1.2.3. en … niet in de vraagzin 3.1.2.4. en … niet in de hoofdzin - overzicht 3.1.2.5. en … niet in de bijzin 3.1.3. Zinsnegatie met zinsfinaal niet 3.1.4. Negatieve polariteit met en 3.1.4.1. en … maar in de declaratieve hoofdzin 3.1.4.2. en in de negatief polaire bijzin 3.1.5. en … (niet) in de hoofdzin, de bijzin en in het korte antwoord met doen overzicht 3.2. Focusnegatie met een kwantor 3.2.1. niemand, niets of nergens en en 3.2.2. niemand en niet 3.2.3. niemand en niet, variatie in de volgorde 3.2.4. niemand, niet en en
2 3.2.5. niets en niet 3.2.6. nergens en niet 3.2.7. nooit en niet 3.2.8. niemand, niets, nergens of nooit en niet - overzicht 3.2.9. geen enkele en niet 3.2.10. geen en niet meer 3.2.11. niemand en geen 3.2.12. nergens en geen 3.2.13 iemand of ergens en niet alsook ergens en geen - overzicht 3.2.14. niet veel of niet goed en geen binnen een naamwoordsgroep 3.2.15. iedereen of overal en geen waarbij de negatie bereik heeft over iedereen of overal 3.3. Kwantoren 3.3.1. Vormen voor iemand 3.3.2. Vormen voor niemand 3.3.3. Vormen voor iedereen 3.3.4. Vormen voor iets 3.3.5. Vormen voor niets 3.3.6. Vormen voor nergens 3.3.7. Vormen voor ooit 4. Bibliografie
3 1. Inleiding De inleiding (sectie 1) bevat vijf delen. In de eerste drie delen (1.1 tot 1.3) worden de begrippen zinsnegatie, focusnegatie en negatieve polariteit kort toegelicht. Daarna worden de besproken taalverschijnselen in een historisch daglicht geplaatst (1.4) en wordt de vormvariatie in kwantoren besproken (sectie 1.5). Sectie 2 bespreekt de literatuur en sectie 3 de kaarten.
1.1. Types van negatie We spreken van zinsontkenning of zinsnegatie als de ontkenning betrekking heeft op de hele zin of de hele zin in zijn ‘bereik’ heeft. Dit is het geval in (1). De ontkenning wordt er met het bijwoord niet uitgedrukt. We noemen een dergelijk lexeem voortaan een “negator” en, wanneer het zoals in (1) een hele zin in zijn bereik heeft, spreken we ook van “zinsnegator”. (1)
Ik heb Jan niet gezien.
(1) zegt dat het niet het geval is dat de spreker Jan gezien heeft. Waarom dit niet het geval is wordt in zin (1) niet aangeduid. In (2) wordt de zin aangevuld met zinsstukken of zinnen die duidelijk maken wat er wél het geval is. (2)
Ik heb Jan niet gezien, … a. maar wel Karel. b. maar wel gehoord.
Beide zinnen ontkennen dat de spreker Jan gezien heeft, en de negatie heeft hetzelfde bereik. Het is van belang in te zien dat bereik niet hetzelfde is als focus. Aanvullingen (a) en (b) hebben te maken met een verschil in focus versus presuppositie (of vooronderstelde informatie). (3) geeft voor de interpretaties (a) en (b) die presuppositie weer, met een x voor de focus. (3)
a. b.
Ik heb x gezien Ik heb Jan ge-x-t
Het onderscheid in focus kan ook expliciet gemaakt worden. Daarvoor dient klemtoon, in (4) aangeduid met hoofdletters, mogelijk in combinatie met een aparte plaatsing van de negator en de focusconstituent. (4)
a. b.
Ik heb JAN niet gezien, maar Karel wel. Niet JAN heb ik gezien, maar Karel.
Wanneer de focus van de negatie expliciet is, spreken we in dit hoofdstuk van “focusnegatie”. Focusnegatie is ook nog steeds zinsnegatie. Het bereik van de negatie in (4a), bij voorbeeld, is de hele zin: er wordt net zoals in (1) ontkend dat de spreker Jan gezien heeft. Een andere soort van focusnegatie, het type dat voor dit hoofdstuk van belang is, wordt in (5) geïllustreerd.
4 (5)
a. b.
Ik heb niemand/niets/geen mens gezien. Ik heb Jan nooit/nergens gezien.
Het bijzondere aan (5) is dat de negatie er niet uitgedrukt wordt door de negator niet, maar door semantisch rijkere elementen, de negatieve voornaamwoorden niemand en niets, de negatieve bijwoorden nooit en nergens of het negatieve lidwoord geen. Het gaat hier telkens om een combinatie van negatie en kwantificatie en de elementen niemand, niets, nooit, nergens¸ en geen, noemen we voortaan “negatieve kwantoren”. Het is van belang nu al op te merken dat dit type van focusnegatie het optreden van een zinsnegator in de dialecten geenszins verbiedt. Het is ook niet zo dat de kwantor zelf verplicht negatief is: in een beperkt aantal dialect wordt een existentiële kwantor zoals iemand of ergens negatief in combinatie met niet. Dialectzinnen (6a) als (6b) betekenen precies hetzelfde als het standaardtalige (6c) (zie sectie 3.2). (6)
a. b. c.
Ik heb niemand niet gezien. (Sint-Niklaas) Ik heb iemand niet gezien. (Heist-op-den-Berg) Ik heb niemand gezien. (Standaardnederlands)
Merk op dat de negatie in niemand, enz. morfologisch is. Dit is ook het geval met het prefix onin (7). (7)
Jan is ongelukkig.
Een verschil tussen (7) en alle voorgaande zinnen, evenwel, is dat (7) een positieve zin is, hoewel die een negatieve constituent bevat. Dit wordt duidelijk in (8): aan het negatieve Ik heb Jan niet gezien of Ik heb niemand gezien kan en x ook niet resp. en x dus ook niet toegevoegd worden, aan het positieve Jan is ongelukkig niet. (8)
a. b. c.
Ik heb Jan niet gezien, en Karel ook niet. Ik heb niemand gezien, en dus Karel ook niet. *Jan is ongelukkig en (dus) Karel ook niet.
Een laatste belangrijke dimensie van de negatieproblematiek is dat een zin een zinsnegator kan bevatten zonder dat de inhoud van de zin ook echt ontkend wordt. In de meeste gevallen is er toch nog een negatieve strekking, een fenomeen dat onder het kopje “negatieve polariteit” bestudeerd wordt. (9) is een dialectale illustratie, niet met een standaardnegator niet, maar met de negator en, die vandaag alleen nog voorkomt in sommige zuidelijke dialecten, meer bepaald in Frans Vlaanderen en de provincies West- en Oost-Vlaanderen. (9)
Ik en heb maar drie knikkers.
Samenvattend, we hebben een onderscheid gemaakt tussen twee soorten negatieve zinnen, positieve zinnen met een negatief woord, en negatief polaire zinnen. We behandelen in dit hoofdstuk uitsluitend de negatieve en de negatief polaire zinnen. Omdat de negatief polaire zinnen een zinsnegator bevatten, worden die samen besproken met de negatieve zinnen die alleen
5 een zinsnegator bevatten en dus geen negatieve kwantor (en ook geen negatief gefocuste positieve kwantor zoals in (6b)). De relevante secties (1.2, en later 2.2 en 3.1) heten ‘Zinsnegatie en negatieve polariteit’. Voor de focusnegatie behandelen we alleen het type met minstens één kwantor, bijna altijd een negatieve kwantor (behalve in (6b)), al of niet vergezeld van een zinsnegator. De relevante secties (1.3, en later 2.3 en 3.2) heten ‘Focusnegatie met een kwantor’.
1.2. Zinsnegatie en negatieve polariteit De voornaamste zinsnegator van het Standaardnederlands en van de dialecten is niet. Het is een neutrale zinsnegator, verschillend van een versterkende zinsnegator als geenszins. (10)
Ik heb Jan geenszins gezien.
In deze studie beperken we ons tot neutrale zinsnegatoren, hoewel de notie van versterking in de diachrone beschouwing een belangrijke rol toebedeeld krijgt (zie 1.4). Zowel in de hoofdzin als in de bijzin staat niet meestal op het einde van het middenstuk van de zin, en dus voor de niet-finiete delen van het werkwoord (hoofdzin) of de hele werkwoordsgroep (bijzin). (11)
a. b.
Ik heb Jan niet gezien. Ik geloof dat ik Jan niet gezien heb.
Die plaatsing is wel geen absolute regel. (12) is testzin 28 uit de RND, die in de literatuur (Koelmans 1970, Braecke 1986) aangewend is om de verschillende plaatsing van niet te illustreren. De volgorde in (12b) kwam voor in het Middelnederlands en wordt vandaag als zuidelijk getypeerd. De variatie in de plaatsing van niet in het middenveld blijft in deze studie buiten beschouwing. (12)
a. b.
Lucifer is niet in de hemel gebleven. Lucifer is in de hemel niet gebleven.
Wat wel onderzocht wordt, is de opvallendste bijzonderheid van de zuidelijke dialecten, nl. het bestaan van twee bijkomende neutrale zinsnegatoren. De eerste is het woordje en. In één context kan en de uitdrukking van de negatie alleen voor zijn rekening nemen, nl. in elliptische zinnetjes waarin het hulpwerkwoord doen in de plaats treedt van een lexikaal werkwoord (zie 3.1.1 en kaart 48a). Het patroon komt vandaag hoofdzakelijk voor in Frans Vlaanderen, West- en OostVlaanderen, en ook in enkele dialecten in Vlaams-Brabant en Antwerpen (zie ook kaart 44b,c). (13)
A zegt: B repliceert:
Hij slaapt. Hij en doet.
(Berlare; betekenis: ‘Hij slaapt niet’)
Meestal evenwel treden en en niet samen op. (14) toont de van niet en van en voorziene versies van (11). In het SAND-materiaal komen en en niet alleen samen voor dialecten gesproken in België (zie 3.1.2. en kaart 48b-50b, 52b).
6 (14)
a. b.
‘k en heb Jan niet gezien. Ik geloof dat ik Jan niet gezien en heb.
Net zoals niet is en een bijwoord, maar vanwege het beperkte fonetische gewicht wordt het in de literatuur vaak “partikel” genoemd. Net zoals voor niet zijn de plaatsingsmogelijkheden voor en beperkt. Zoals alle voorbeelden al laten zien, bevindt en zich normalerwijze voor het finiete werkwoord. (15) laat zien dat en ook voor een niet-finiet werkwoord kan staan. (Een ander voorbeeld is (19a)). (15)
a. b.
Ga je vandaag niet en kaarten? (Burridge 1993:220; = RND-testzin 65) Die werd daar zo duivels van dat hij niet wou en gaan. (van der Wouden 2007:8)
Naast en kennen sommige dialecten nog een tweede ‘bijkomende’ zinsnegator. Deze heeft dezelfde vorm als niet, komt er samen mee voor (of met een negatieve kwantor), is strikt zinsfinaal, en is alleen maar te zien als het gewone niet niet al zinsfinaal is (zie 3.1.3). Het verschijnsel is bijvoorbeeld vastgesteld in het dialect van Aarschot; kaart 51a toont de verspreiding in het SAND-materiaal. (16)
Ik heb Jan niet gezien niet.
Zowel het gewone niet als en (en wellicht ook het zinsfinale niet) laten polaire gebruikswijzen toe. Voor het gewone niet is dit gebruik in hedendaags Nederlands beperkt tot de vraagzin. Zo wordt voorbeeld (17) - en (15a) - normaal gebruikt om te vragen wanneer de hoorder gaat kaarten en drukt niet uit dat de spreker een positief antwoord verwacht. (17)
Ga je vandaag niet kaarten?
Het partikel en heeft evenwel een ruimer niet-negatief gebruik. Een gebruik met het restrictieve bijwoord maar was al met (9) geïllustreerd, hieronder herhaald als (18a), maar daarnaast kan en ook optreden in bijzinnen die een voortijdigheid uitdrukken t.o.v. de hoofdzin of in vergelijkingen (zie 3.1.4 en kaart 51b, 52a). (18)
a. b. c.
Ik en heb maar drie knikkers. (Brugge) Je moet niet komen voordat ik geschreven en heb. (Kortrijk) Marjo heeft nu meer koeien dan ze vroeger en had. (Overijse)
Soms wordt voor deze gebruikswijze de term “expletieve negatie” gebruikt (hoewel die term ook gebruikt wordt voor het zinsfinale niet uit (16) en voor het in (19) geïllustreerde gebruik van en. De term “negatieve polariteit” is wellicht beter, omdat die aanduidt dat er toch een negatieve nuance uitgedrukt wordt: in (18a) wordt geïmpliceerd dat de spreker niet meer knikkers heeft dan drie, in (18b) dat de toehoorder zonder brief niet hoeft langs te komen, en in (18c) dat Marjo vroeger niet zo veel koeien had. Voor de volledigheid vermelden we dat en nog een gebruik heeft dat noch strikt negatief noch negatief polair is en beperkt is tot de infiniete werkwoordsgroep of bijzin.
7 (19)
a. b.
Hij zou nog wel en komen. (Neuckermans 2003:290) Ze vond het raar dat ik dat kleed aan en trok. (Neuckermans 2003:291)
Dit fenomeen komt weliswaar in de huidige dialecten op verspreide Belgische punten voor, maar het is zeer zeldzaam en werd tijdens de SAND-interviews niet systematisch onderzocht.
1.3. Focusnegatie met een kwantor Als er in een Standaardnederlandse zin een negatieve kwantor staat, dan kan er geen zinsnegator toegevoegd worden, althans niet zonder dat de negatie opgeheven worden. (20)
a. b.
Standaardnederlands: *Ik heb niet niemand gezien. Standaardnederlands: *Ik heb niemand niet gezien. betekenis: ‘Ik heb niemand gezien.’
(21)
a.
Standaardnederlands: Ik heb niet niemand gezien. betekenis: ‘Ik heb iemand gezien.’ Standaardnederlands: ?Ik heb niemand niet gezien. betekenis (met speciale intonatie): ‘Ik heb iedereen gezien.’
b.
Dat negatieve kwantoren niet gecombineerd worden met een zinsnegator is typisch voor standaardtalen van West-Europa, maar op wereldniveau is deze restrictie niet zo frequent. Ook voor de zuidelijke dialecten van het Nederlands geldt ze niet. Afhankelijk van het dialect is het negatieve voornaamwoord of bijwoord combineerbaar met de zinsnegator en of met de zinsnegator niet, ook met allebei, en, althans volgens sommige oudere bronnen, kon het zinsfinale niet er ook nog bij (zie 3.2.1-8 en kaart 53a-56b). (22)
a. b c. d. e.
Ik en heb niemand gezien. (Wervik) Ik heb niemand niet gezien. (Meer) Ik en heb niemand niet gezien. (Deinze) Ik heb niemand niet gezien niet. (Aarschot, Pauwels 1958: 443) Ik geloof dat er niemand niet en komt niet. (Aarschot, Pauwels 1958: 443) betekenis a-d: ‘Ik heb niemand gezien.’ betekenis e: ‘Ik geloof dat er niemand komt.’
De combineerbaarheid van een negatieve kwantor zoals niemand met de negator niet blijkt samen te hangen met het type zin waarin het element wordt gebruikt: bij de bespreking van de kaarten zal geregeld verwezen worden naar verschillen tussen gewone mededelende zinnen en korte antwoorden. Voor vier negatieve kwantoren (niemand, niets, nooit, nergens) worden telkens voorbeelden gegeven van combinaties met niet uit mededelende zinnen als in (22), en korte antwoorden zoals in (23).
8 (23)
A: Wie heeft er de auto meegenomen? B: Niemand niet.
Een vraag die rijst is of niet bij niemand hoort en er een woordgroep mee vormt. Dit is in het SAND-materiaal niet systematisch onderzocht, maar er zijn toch twee secties waarin relevante informatie wordt besproken, nl. sectie 3.2.3 (kaart 54a), over variatie in de plaatsing van niet, en sectie 3.2.7 (over de alternantie ...nooit zo lang niet... vs. ...nooit niet zo lang...; zie kaart 56a). Die informatie is dubbelzinnig: enerzijds zijn er (zeldzame) attestaties van een negatieve kwantor en niet die samen voorkomen voor het vervoegde werkwoord, wat erop wijst dat ze één woordgroep vormen; anderzijds komen de negatieve kwantor en niet ook behoorlijk vaak gescheiden voor. Het is interessant dat er een klein gebied is in de provincie Antwerpen waarin het de positieve kwantor is die combineerbaar is met de zinsnegator, meer bepaald met niet. Deze variant komt voor bij iemand en ieverans ‘ergens’, maar niet bij iets en ooit (zie 3.2.13). (24)
a. b.
Ik heb iemand niet gezien. betekenis: ‘Ik heb niemand gezien.’ Ik heb hem ieverans niet gezien. betekenis: ‘Ik heb hem nergens gezien.’
Volgens Weijnen (1966: 323) bestaat in sommige Hollandse dialecten zelfs de mogelijkheid om het voornaamwoord iet (‘iets’) te gebruiken in de betekenis ‘niets’. Voorbeelden daarvan worden in het SAND-materiaal niet aangetroffen. Verwant met wat we in (22) en (23) zien, het samenkomen van negatieve kwantor en zinsnegator, is het samenkomen van meer dan één negatieve kwantor, zoals in (25). De combinatie tussen nergens en geen komt bijvoorbeeld voor verspreid over het hele taalgebied (zie 3.2.11-12 en kaart 58a,b). (25)
Zitten hier nergens geen muizen? betekenis: ‘Zitten hier nergens muizen?’
Ook zinnen als (26) zijn hiermee verwant, al komt dit patroon niet voor in het hele taalgebied, maar vrijwel uitsluitend in België. Het gaat in (26) wel niet om synthetische negatieve kwantoren als nergens of geen, maar om de analytische constructies niet veel en niet meer (zie 3.1.14 en kaart 57b). (26)
Ik heb niet veel niet meer gedaan. betekenis: ‘Ik heb niet veel meer gedaan.’
Wat (22), (23), (25) en (26) alsook de in de vorige sectie besproken zinnen (14) tot (16) gemeen hebben, is dat negatie meer dan één keer uitgedrukt wordt, zonder dat de negatoren elkaar opheffen. Vandaar worden beide fenomenen vaak onder dezelfde noemer geplaatst, nl. die van “meervoudige negatie”, “dubbele negatie” of “negatiecongruentie” (vertaling van negative concord).
9 1.4. Diachrone beschouwingen De zinsnegator en is de voorloper van de zinsnegator niet. We mogen aannemen dat eerst en alleen voorkwam. Dan werd niet ter versterking toegevoegd, en daarna is niet als enige zinsnegator gaan functioneren, zonder de versterkende nuance. Dit proces staat bekend als de “Jespersen-cyclus”, een hypothese waarvan althans het algemene idee op een ruime consensus kan rekenen. (27) toont de basiscyclus voor het Nederlands, waarbij opgemerkt moet worden dat de empirische evidentie voor de eerste fase voor het Nederlands beperkt en misschien betwistbaar is. (27)
De Jespersen-cyclus van het Nederlands: fase 1: fase 2: fase 3: fase 4: fase 5:
en en en (en)
… … …
(niet) niet niet niet
De diachrone hypothese verklaart zinnetjes als hij en doet (voorbeeld (13)) als relicten uit de eerste fase, en zinnetjes als ’k en heb Jan niet gezien (voorbeeld (14a)) als relicten uit de derde of de vierde fase. Het Standaardnederlands bevindt zich, vanuit deze optiek, in de vijfde fase. De meeste taalkundigen stippen aan dat de dubbele en … niet negatie in de bijzin beter standhoudt dan in de hoofdzin. Ook het en van de niet-negatieve bijzin en de infiniete werkwoordgroep (voorbeeld (19)) kan vanuit de Jespersen-optiek begrepen worden: dit zou dan een gebruik zijn waarin de negatieve betekenis volkomen verbleekt is. Het en overleeft ook als het eerste element in de negatieve kwantoren niemand etc., die immers gevormd zijn door versmelting van en met iemand etc. Het zinsfinale niet laat zich evenzeer begrijpen in termen van de Jespersen-cyclus, als een variant van het gewone niet, oorspronkelijk versterkend bij en, en daarna versterkend bij het gewone niet, maar er bestaat ook een verklaring die het zinsfinale niet afleidt uit een vraagpartikel niet, zoals we dat in de standaardtaal met neen kennen. (28)
Ga je nu eens ophouden, neen/niet?
In oudere taalstadia had het gewone niet ook een expletief of negatief polair gebruik, zoals en dit nu nog kent (zie (18)). (29) is een zeventiende-eeuws voorbeeld . (29)
Uit vreeze dat de Staet niet strande (Weijnen 1971: 138) betekenis: ‘uit vrees dat de staat zou stranden’
1.5. Vormvariatie van kwantoren Dit hoofdstuk documenteert ook de vormvariatie van de kwantoren of, in de traditionele terminologie, de onbepaalde voornaamwoorden en bijwoorden iemand en niemand, iets en niets,
10 nergens en ooit. Ergens en nooit ontbreken: voor ergens bevat het SAND-materiaal geen testzin en voor nooit is er geen interessante variatie. Ook bij het negatieve lidwoord geen is er geen interessante variatie; ook geen wordt dus niet behandeld. De universele kwantor iedereen wordt wel besproken. Onder de vormvarianten voor de besproken kwantoren zijn er analytische constructies (bv. geen mens voor niemand of van ze leven voor ooit), en ook synthetische constructies die hun analytische oorsprong nog goed laten zien (iedereen of alleman). Daarnaast komen er synthetische constructies voor waarvan de opbouw slechts zeer beperkt (niemand) of helemaal niet (ergens) zichtbaar is. Zoals deze classificatie al suggereert, gaat het in kwantoren meestal om versmeltingen van voormalige woordcombinaties. In die voormalige combinaties komen vaak dezelfde elementen terug. Zo zijn de negatieve kwantoren in het Standaardnederlands, net zoals in de meeste dialecten, van de positieve existentiële onbepaalde vormen afgeleid door toevoeging van de negator (e)n: (e)n + iemand geeft bijvoorbeeld niemand; op analoge wijze komt men ook van iets, ergens en ooit tot niets, nergens en nooit. De negator en (of liever ne) is ook aanwezig in de etymologie van geen, dat in het Middelnederlands de vorm negheen had. De existentiële kwantoren iemand, iets, ergens en ooit gaan op hun beurt allemaal terug op vormen met het Protogermaanse *ajw ‘ooit’: (30)
Etymologie van de Standaardnederlandse kwantoren iemand, iets, ergens en ooit. iemand < *ajw + *mann ‘man’ (de d is later toegevoegd) iets < *ajw + *wiht ‘ding’ (de s is een overblijfsel van het vraagwoord wes ‘wat’, en is later toegevoegd) ergens < *ajw + *hwar-gin ‘waar-GIN’ (gin zou een ‘veralgemenend partikel’ zijn, vergelijkbaar met ook in waar dan ook; de s is deze keer een zgn. ‘bijwoord-s’, en is opnieuw later toegevoegd) ooit < *ajw + *jet ‘nog’
In de etymologieën in (30) staan ook de belangrijkste ingrediënten die met allerlei partikels tot een positieve kwantor kunnen versmelten. Enerzijds zijn dat substantieven die gebruikt worden voor referentie naar een hele soort, i.e. het zogenaamde “generisch” gebruik, zoals mann ‘man/mens’ in iemand en wiht ‘ding’ in iets. Ook het telwoord één, bv. als deel van iedereen, wordt tot de generisch gebruikte elementen gerekend. Anderzijds zijn dat vraagwoorden, zoals hwar ‘waar’ in ergens. (31)
Kwantoren op basis van een generisch gebruikt substantief of een vraagwoord a. op basis van een generisch gebruikt substantief of één alleman ‘iedereen’ < alle + man geeneen ‘niemand’ < geen + één van ze leven ‘ooit’ < van + zijn + leven
11 b. op basis van een vraagwoord e(n)twien ‘iemand’ < e(n)twat ‘iets’ nievers ‘nergens’
< <
nieverans ‘nergens’
<
partikel et + wien ‘wie’ (de precieze herkomst van et is omstreden) partikel et + wat ‘wat’ negator (e)n + *ajw + *hwar ‘waar’ + bijwoordelijke -s (cf. ergens) negator (e)n + *ajw + *hwar ‘waar’ + bijwoordelijke -s (cf. ergens)
Behalve opvallende verschillen in de etymologie van de diverse kwantoren, zijn er ook enkele oppervlakkigere verschillen in de verschijningsvorm van de kwantoren. Sommige onbepaalde voornaamwoorden laten bijvoorbeeld diminutiva toe (bv. ietske voor iets en nikske voor niets) of kunnen worden gevolgd door een versterkend element -(st)en (bv. ergens - ergensten; niets nieten). Dergelijke versterkende elementen worden alleen besproken voor zover die tijdens de interviews spontaan als vertaling gegeven werden voor ‘neutrale’ kwantoren als iets/niets, iemand/niemand, enz., hoewel er ongetwijfeld zeer veel variatie is in de manier waarop kwantoren versterkt worden. Dit zorgt ervoor dat elementen als niemendal (voor niets), of geen hond (voor niemand) niet behandeld worden in deze atlas.
2. Bespreking van de literatuur 2.1. Algemeen Algemeen typologische studies over negatie, die het mogelijk maken om de Nederlandse gegevens in een vergelijkend daglicht te plaatsen, zijn Dahl (1979), Payne (1985), Dryer (1988), Bernini & Ramat (1992, 1994), Kahrel (1996), Eriksen (2005), Miestamo (2005), en van der Auwera (2006). Een omvattende semantische studie is Horn (1989). De ook X niet test, die in (8) gebruikt wordt om positieve van negatieve zinnen te onderscheiden, is samen met andere testen voor het Engels bedacht door Klima (1964). Een studie over de negatie in de Oudgermaanse dialecten is Coombs (1976). Algemene stukken over de negatie in de recente of hedendaagse dialecten van het Nederlands zijn Koelmans (1967), Jongen (1972), Barbiers (2003), Neuckermans (2003) en Zeijlstra (2004). Haegeman heeft het huidige West-Vlaams onderzocht in een groot aantal generatief taalkundige studies (Haegeman 1995, 1998, 2000, 2003; Haegeman & Zanuttini 1991, 1996; Haeberli & Haegeman 1998), waarin meteen ook een goed beeld geschetst wordt over hoe er in de generatieve taalkunde over negatie nagedacht wordt (zie ook Zeijlstra 2004, 2005, 2006). In vele detailbeschrijvingen van dialecten wordt negatie vermeld; een bijzondere vermelding verdienen Overdiep (1940) en Will (2004).
2.2. Zinsnegatie en negatieve polariteit Met betrekking tot zinsnegatie is vooral de literatuur over de en-negator en de “Jespersen-cyclus” zeer uitgebreid. De term “Jespersen-cyclus” is bedacht door Dahl (1979) en verwijst naar een werk van de Deense Anglist en algemeen taalkundige Otto Jespersen (Jespersen 1917), maar het
12 dient opgemerkt dat de Engelse Egyptoloog Alan Gardiner (Gardiner 1904) misschien nog meer eer toekomt: hij was eerder en liet meteen al zien dat het fenomeen niet tot Europa beperkt is. Ondertussen is de cyclus evenwel het best voor Europa gedocumenteerd (Horn 1989: 452-459; Bernini & Ramat 1996: ch. 1-3; Haspelmath 1997: 203-205; van der Auwera & Neuckermans 2004; Zeijlstra 2004, 2005). Over de geschiedenis van het Nederlandse en rapporteren Blancqaert (1923), Stoett (1923: 154-167), Stoops (1971), Van der Horst & Van der Wal (1979), De Meersman (1980), Bossuyt (1982), Burridge (1983), Bossuyt (1988: 156-182), Stoops (1988), Paardekooper (1992), Burridge (1993: 178-220), Hoeksema (1997), Beheydt (1998), Van der Wouden (1998), Postma (2002) en, met zeer veel materiaal, Paardekooper (2006). Op Paardekooper zijn er drie reacties verschenen (Corver 2007, Haegeman 2007, Van der Wouden 2007). Vele studies beschouwen het oudste Nederlands als een taal die zich bevindt in het eerste stadium van een Jespersen-cyclus, maar Postma (2002) plaats hierbij een kantttekening. De constructie van en en plaatsvervangend doen komt aan bod in Ryckeboer (1986) en in Van Craenenbroeck (2004), en ook elders in deze atlas (in hoofdstuk 3, zie vooral kaart 44b,c). De opmerking dat en … niet beter standhoudt in de bijzin is wellicht het eerst geformuleerd door Overdiep (1937: 423) en daarna vaak herhaald en/of geconstateerd voor ander materiaal (Overdiep 1940: 203, Weijnen 1966: 322-323, Pauwels 1958: 454, Van Haeringen 1962, Koelmans 1967: 16, Weijnen 1971: 135, Burridge 1993: 209, Vandekerckhove 1993: 128; vgl. ook voor de oudere stadia Van der Horst & Van der Wal 1979: 16). Toch zijn er ook tegenindicaties aangebracht (Stoops 1988: 147, Beheydt 1998: 169, en Postma & Bennis 2006, die verder voor het Middeldrents laten zien hoe en zich anders gedraagt bij hulpwerkwoorden dan bij lexicale werkwoorden). Er is een verband geopperd met het “V-2” principe, de regel die in de affirmatieve hoofdzin het finiete werkwoord op de tweede plaats zet (Burridge 1983: 38, Neuckermans 2003: 70-76) en met het conservatieve karakter van de bijzin (Neuckermans 2003: 76-78). De observatie dat en niet altijd voor het finiete werkwoord staat is te vinden bij Overdiep (1940: 205), Koelmans (1967: 15), Neuckermans (2003: 288-294), Paardekooper (2006) en Van der Wouden (2007). Bijdragen die attenderen op het voorkomen van en in niet strikt negatieve maar toch nog negatief polaire contexten zijn Van Helten (1885), Overdiep (1933b, 1937: 429), Tavernier (1959), Weijnen (1971: 136-137), Paardekooper (1992) en Postma (2002, 2006). Op het en dat in bijzinnen en niet-finiete werkwoordsgroepen niet meer negatief of negatief polair is werd de aandacht gevestigd door Overdiep (1933a, 1940: 204-205; 1937: 424-26) en Neuckermans (2003: 290-294). Voor Overdiep is de functie ritmisch; Neuckermans (2003) bestudeert het vanuit een grammaticalisatieperspectief.
13 Veel minder goed bestudeerd dan de variatie met betrekking tot de en-negator is de variatie in verband met niet. De variabele plaatsing van niet in het middenveld is behandeld door Koelmans (1970) en Braecke (1986). Voor het zinsfinale niet is Blancquaert (1923) wellicht de eerste die er opmerkzaam voor was. De standaardreferentie is Pauwels (1958:435-477) en een recentere bijdrage is Aerts (1981). Pauwels (1974) biedt een attestatie uit de zestiende eeuw en is de bron voor de vraagpartikelverklaring; een Jespersenverklaring bieden van der Auwera & Neuckermans (2004: 474). Het Afrikaans kent dit zinszinsfinale niet ook en er zijn verschillende meningen over de mogelijke verwantschap tussen het Vlaamse en het Afrikaanse zinsfinale niet. Ook in deze discussie heeft Blancquaert (1923) de belangrijke aanzet gegeven; later ook o.a. Nienaber (1934: 84-162), Pauwels (1958), Nienaber (1965), Pauwels (1974), Den Besten (1986), Nienaber (1994), en Roberge (2000).
2.3. Focusnegatie met een kwantor Wat focusnegatie betreft, moet ook weer eerst gewezen worden op de overvloedige internationale literatuur. De eerste die de term “negative concord” gebruikte was Mathesius (1937), maar de recente literatuur verwijst vaak naar Labov (1972), en ook Den Besten (1986) en Ladusaw (1980) zijn belangrijk. De term “negative polariteit” werd ingevoerd door Baker (1970). Analyses van het Nederlands die cross-linguïstisch onderbouwd worden, zijn Van der Wouden (1997) en Zeijlstra (2004). Een status quaestionis-artikel is Van der Wouden (2007). Van Helten (1885) bespreekt relevante data uit het Middelnederlands. Er is ook specifieke literatuur over enkele dialectconstructies: het vooral Oostvlaamse en niemand niet staat centraal in van der Auwera & Neuckermans (2004a, b). Een detailstudie over de niet veel niet meer constructie is Vanacker (1965). Vanacker (1975) en Haegeman (2003) zijn gewijd aan niet veel geen. Zeijlstra (2006) bestudeert of constructies als niemand niet woordgroepstatus hebben. Het Brabantse iemand niet is behandeld door Pauwels (1958:457-460), van der Auwera & Neuckermans (2003) en van der Auwera, De Cuypere & Neuckermans (2006). In zowel het oudere als het jongere werk wordt ook de oorsprong van deze constructie besproken en er is een consensus dat iemand niet zich uit niemand niet ontwikkeld moet hebben, met in het jongere werk een expliciete claim dat dit iemand het gewone positieve iemand is, eerder dan een n-loze variant van het negatieve niemand.
2.4. Vormvariatie van kwantoren Ook over kwantoren is er interessante, maar toch beperktere, internationale literatuur. Een omvattende typologische studie over onbepaalde voornaamwoorden en bijwoorden is Haspelmath (1997) (en in mindere mate ook Bhat 2004); cross-linguïstisch en generatief is Weiss (2002). Voor de etymologieën van de verschillende kwantoren, zie de diverse etymologische woordenboeken van het Nederlands en de dialecten, o.a. De Vries & De Tollenaere (2000), Weijnen (2000), Debrabandere (2002), en Philippa, Debrabandere en Quak (2005). Zie ook Postma (1999:325-327) i.v.m. geen. Ooit is bestudeerd door Hoeksema (1998, 1999). Hoeksema (2002) bespreekt het gebruik van elementen van het type geen + substantief als kwantor, ter vervanging van niemand. Over e(n)twa schrijft Haegeman (1991). De Vogelaer & Vandenberghe
14 (2006) bieden een overzicht van de vormvariatie in de Belgisch-Nederlandse dialecten.
3. Bespreking van de kaarten 3.1. Zinsnegatie en negatieve polariteit 3.1.1. Zinsnegatie met alleen en en, als enige exponent van negatie, komt wellicht alleen voor in korte antwoorden vergezeld van het ‘plaatsvervangende’ werkwoord doen. Kaart 48a plaatst het fenomeen in een ruimere context en is gebaseerd op drie types van dialogen: (32)
a. b. c.
A zegt: B antwoordt: A zegt: B antwoordt: A zegt: B antwoordt:
Hij slaapt. Hij/’t en doet. Hij zal niet komen. Hij/’t en doet. Slaapt hij? Hij/’t en doet.
De input is dus een positieve zin, een negatieve zin of een vraag. De korte antwoorden bevatten allemaal doen, maar verschillen verder op diverse punten: qua betekenis zijn ze bevestigend of ontkennend, en ze kunnen ofwel het voornaamwoord uit de input herhalen (hier hij), ofwel het onzijdige het bevatten. De verschillen in input, betekenis en gebruik van het inputpronomen eerder dan het ‘neutrale’ het worden elders in deze atlas besproken (in hoofdstuk 3, zie vooral kaart 44b,c). Belangrijk in deze context is vooral of en opduikt, een mogelijkheid die overigens voor alle korte antwoorden met doen expliciet aan de orde werd gesteld tijdens de interviews. Kaart 48a zou dus in principe een exhaustief overzicht moeten bieden van de SAND-dialecten met de betreffende constructie. De kaart toont alle attestaties van en in korte antwoorden, zowel van hij en doet dus als van ’t en doet: en blijkt wel degelijk voor te komen als enige exponent van negatie, al wordt het in een klein aantal plaatsen vergezeld van niet (’t en doet niet, hij en doet niet). Daarnaast worden op de kaart ook alle meetpunten afgebeeld met korte doen-antwoorden waarin géén en kan voorkomen (27 plaatsen in totaal). Kaart 48a laat zien dat positieve korte antwoorden met doen voorkomen in FransVlaanderen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Brabant, en sporadisch ook in de provincie Antwerpen. Negatieve antwoorden met alleen en zijn goed geattesteerd in Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen, en dan vooral in het zuiden van die provincies; alleen de kuststreek en het Oost-Vlaamse Waasland ontbreken. De negatieve antwoorden met en ... niet zijn zeer zeldzaam: ze komen alleen voor in een klein aantal West-Vlaamse meetpunten. Ryckeboer (1986:331-332) behandelt de geografische distributie van en in korte antwoorden met doen maar zijdelings, maar wijst erop dat niet elk voorkomen van en het gevolg is van een productief gebruik: de korte antwoorden met doen zouden namelijk evolueren in de richting van syntactisch ondoorzichtige tussenwerpsels. Dit en maakt dus eigenlijk meer deel uit van versteende wendingen, wat meteen ook verklaart waarom de geografische distributie van en op deze kaart zo grondig verschilt van die op de andere kaarten in dit hoofdstuk.
15 Zowel de antwoorden met alleen en als die met en ... niet vallen uiteen in twee subtypes, één met hij, het pronomen dat coreferentieel is met het pronomen dat in de aangeboden testzin werd gebruikt, en één met het ‘neutrale’ ’t. In dialecten met een doen-antwoord met ’t kan de onzijdige vorm gebruikt worden in antwoorden op vragen met om het even welk subject. Het geografische beeld is duidelijk: naarmate men in Nederlandstalig België van het oosten naar het westen opschuift, neemt het aandeel van het subtype met het neutrale ’t af ten voordele van het type met het genus- en persoonsgemarkeerde hij. In het uiterste westen, in Frans-Vlaanderen, is het eerste type niet eens geattesteerd. Ook Ryckeboer (1986:330) brengt deze variatie in kaart, en komt tot min of meer gelijklopende vaststellingen (zie hoofdstuk 3 voor een grondiger bespreking).
3.1.2. Zinsnegatie met en ….niet 3.1.2.1. en … niet in de declaratieve hoofdzin Kaart 48b is in eerste instantie gebaseerd op oordelen over onderstaande zinnen, waarin de zinsnegator niet gecombineerd wordt met een (veelal optionele) tweede zinsnegator en: (33)
a. Ze (en) weet niet dat Marie gisteren gestorven is. b. Ik (en) ga niet naar school.
In elk Vlaams meetpunt werd minstens één van beide zinnen opgevraagd, telkens met de expliciete vraag aan de informanten of de zin de negator en kon bevatten. Behalve antwoorden op de betreffende testzinnen bevat de kaart ook spontane attestaties van en uit andere testzinnen of uit spontane gesprekken tijdens het interview. Hoewel de testzinnen niet opgevraagd zijn in Nederland, kan toch met zekerheid gesteld worden dat de zinsnegator en in Nederland in hoofdzinnen niet langer voorkomt, aangezien die in Nederland in het hele SAND-materiaal nergens terug te vinden was, noch in de antwoorden voor de testzinnen die in Vlaanderen wel veel attestaties opleverden, noch in het spontane materiaal. In de schriftelijke enquête die als pilot study voorafging aan de mondelinge interviews is een zin met en expliciet aangeboden in het gehele taalgebied; ook daar is en nergens in Nederland aangetroffen. In een recent verleden heeft ook Will (2004) in zijn studie van gesproken Zeeuws-Vlaams uit de zeventiger jaren van de vorige eeuw geen voorbeelden van het negerende en meer aangetroffen. Ook Koelmans (1967) bespreekt de verspreiding van de negator en in Nederland, hoofdzakelijk op basis van dialectmonografieën uit de jaren 1940, en komt tot de conclusie dat in diverse gebieden in Nederland ook toen al alleen nog ‘resten’ werden aangetroffen. Kaart 48b laat goed zien dat de combinatie en … niet een Vlaams fenomeen is. Het is het sterkst in zuidelijk Oost-Vlaanderen en in Frans-Vlaanderen. Dit algemene kaartbeeld komt goed overeen met de bevindingen van Jongen (1972) - voor het eind van de negentiende eeuw - en Koelmans (1967) - voor het midden van de twintigste eeuw (in casu het RND-materiaal).
3.1.2.2. en … niet in de imperatief
16 Ook in imperatiefzinnen komt het negerende en voor, zij het slechts zelden. Kaart 49a is gebaseerd op de volgende zin: (34)
(En) vertel maar niet wie zij had kunnen roepen!
Deze testzin is in alle Belgische en Frans-Vlaamse meetpunten opgevraagd als vertaalvraag, zonder negatiepartikel in de opgave. Dat levert 10 attestaties op. Een imperatiefzin zonder niet (en past op!, met het en in de opgave), leverde geen enkel voorbeeld op. Het zinsinitiële imperatieve en is zeer zeldzaam. De verklaring hiervoor is dat imperatiefzinnen normalerwijze het imperatieve werkwoord op de eerste zinsplaats hebben, en er in principe geen of toch maar moeilijk andere elementen voor het werkwoord kunnen verschijnen (maar zie SAND-deel 1, kaart 95b voor uitzonderingen van het type Dat doe maar!, een constructie die hoofdzakelijk voorkomt in oostelijk Noord-Brabant en langs de oostgrens van Nederland). De beperkte attestaties zijn typisch voor Frans-Vlaanderen. Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat de zinnen daar in het Frans aangeboden werden, met een Frans negatief ne op de eerste zinsplaats. Hier zou er dus interferentie vanuit het Frans in het spel kunnen zijn. Toch is het imperatieve en ook in zuidelijk West-Vlaanderen geattesteerd, waar die invloed veel minder of niet voor de hand ligt.
3.1.2.3. en … niet in de vraagzin De vragenlijst bevatte een groot aantal vraagzinnen waarin de zinsnegator en in principe kon opduiken: (35)
a. (En) heeft Gunther (niet) gebeld? b. Waarom (en) kom je niet? c. Maar (en) kom je niet?
Deze zinnen verschillen op diverse punten van elkaar. Zin (a) is een negatieve vraagzin met en op de eerste zinsplaats. Deze zin werd in de meeste meetpunten aangeboden waar de zinsnegator en in andere omgevingen voorkwam, i.e. in het grootste deel van Nederlandstalig België. Er werd gevraagd of en kon voorkomen, en dat bleek op twee plaatsen het geval. Doordat de zin niet overal is opgevraagd, valt een ruimere verspreiding evenwel niet uit te sluiten. Zinnen (b) en (c) zijn negatieve vraagzinnen met een ander woord dan en op de eerste zinsplaats. Beide zinnen zijn in alle meetpunten voorgelegd met en in de opgave; in beide gevallen werd het patroon in enkele plaatsen aanvaard. Kaart 49b toont aan dat het om een Oost-Vlaams fenomeen gaat. Het type met het en op de eerste zinsplaats is zeer zeldzaam: net zoals de imperatief begint normaal ook de polaire vraag met een finiet werkwoord. In vragen waarin een ander woord dan het werkwoord op de eerste plaats staat, zoals een polaire vraag ingeleid met het voegwoord maar en een vraagwoordvraag ingeleid met waarom, kan het negerende en iets makkelijker verschijnen, in de vraagwoordvraag iets vaker dan in de polaire vraag die begint met maar (14 keer tegenover 9 keer).
17 3.1.2.4. en … niet in de hoofdzin - overzicht De vorige kaarten toonden de voorkomens van en in combinatie met het negatieve niet in verschillende types hoofdzinnen, in casu mededelende, vragende en bevelende zinnen. Kaart 48a is de collage van kaarten 48b, 49a, en 49b. Ze toont dat het kerngebied voor het declaratieve en interrogatieve en … niet het zuidelijke Oost-Vlaams is: het is bijna alleen in dit gebied dat het interrogatieve en … niet voorkomt, altijd ook op plaatsen waar het declaratieve en … niet voorkomt. Dit laatste heeft een ruimere verspreiding, in West- en Frans-Vlaanderen. Het imperatieve en … niet lijkt van een andere orde dan het interrogatieve: het is typisch (maar niet uitsluitend) Frans-Vlaams. Wel hebben alle dialecten met en ... niet in imperatieven ook en ... niet in declaratieve hoofdzinnen. Kaart 50a ondersteunt verder de in de literatuur vaak voorkomende hypothese dat woordvolgorde een factor is in de verspreiding van het negatiepartikel: zinnen met het werkwoord op de tweede plaats (i.e. declaratieve zinnen) kunnen het en blijkbaar makkelijker krijgen dan zinnen met het werkwoord op de eerste zinsplaats (i.e. imperatieven en interrogatieven).
3.1.2.5. en … niet in de bijzin Ook in bijzinnen komen negatiepartikels nog voor. Zin (36) is een voorbeeld. (36)
Pas op dat je niet (en) valt!
Voor alle Vlaamse SAND-meetpunten geldt dat minstens met één testzin (meestal zin 36), en vaak met meerdere testzinnen expliciet gevraagd is naar de mogelijkheid om de zinsnegator en in een negatieve bijzin in te voegen. In Nederland werd deze vraag niet expliciet gesteld, maar het negerende en is er wel helemaal afwezig in het SAND-materiaal, zowel in de antwoorden op de testzinnen als in het spontane materiaal, waaruit men wellicht mag concluderen dat het in Nederland uitgestorven is (zie ook de bespreking van kaart 48b). Kaart 50b geeft dus zeer waarschijnlijk een exhaustief beeld van de SAND-dialecten met een negatief en in de bijzin. De kaart toont dat de bijzinsconstructie ...niet en... ruimer verspreid is dan de hoofdzinsconstructies met en ... niet. Behalve in Frans-, West- en Oost-Vlaanderen komt de constructie ook voor in Brabant en, in mindere mate, in Limburg. Deze observatie is bekend uit de literatuur, en wordt in verband gebracht met het feit dat het werkwoord in bijzinnen pas verschijnt op het einde van de zin.
3.1.3. Zinsnegatie met zinsfinaal niet Het is bekend uit de literatuur dat bepaalde dialecten een zinsnegator niet achteraan in de zin kunnen plaatsen. Dat verschijnsel is tijdens de SAND-interviews opgevraagd met zin (37a), die overal als ‘komt voor’-vraag opgevraagd is. Een variant van het verschijnsel is het verschijnen van ook niet achteraan in de zin (voorbeeld 37b). Die zin is opgevraagd op alle plaatsen waar een negatieve kwantor gecombineerd kon worden met niet, i.e. 184 meetpunten, met een ‘komt voor’-vraag. Hierdoor is het mogelijk dat kaart 51a niet alle plaatsen toont waar het verschijnsel
18 voorkomt. De plaatsen waarin gevraagd is naar het verschijnen van ook niet op het eind van de zin liggen evenwel goed verspreid over het hele taalgebied; er zijn dus geen complete regio’s waarover informatie ontbreekt. (37)
a. Hij wil geen soep (niet) meer eten niet. b. Els wil niet dansen en ze wil niet zingen (ook niet).
Kaart 51a, hoe weinig attestaties ze ook toont, maakt duidelijk dat het eenvoudige zinsfinale niet, dat in de literatuur vooral voor Brabant beschreven is, in België inderdaad alleen in Brabant te vinden is. Interessant is dat het beperkt ook in Oost-Nederland (Overijssel) voorkomt. Ook ook niet is in alle geval in de eerste plaats Belgisch Brabants, maar ook daarbuiten geven (kleine aantallen) informanten aan dat de constructie gebruikt wordt. Gezien de onsystematische opvraging zou het ook iets ruimer verspreid kunnen zijn dan uit de kaart blijkt (zo leert informele rondvraag dat het patroon onder meer nog voorkomt in oostelijk Noord-Brabant).
3.1.4. Negatieve polariteit met en 3.1.4.1. en … maar in de declaratieve hoofdzin In de literatuur is op de combinatie van en en maar de aandacht gevestigd voor het Gents (sinds Overdiep 1933b); het voorkomen van de combinatie is dan ook onderzocht tijdens de interviews. (38)
a. ‘t (en) was maar net goed genoeg. b. Ik (en) heb maar drie spekken.
In alle plaatsen waar de zinsnegator en geattesteerd is, is één van beide zinnen opgevraagd. Alles tezamen levert dat 33 attestaties op. Kaart 51b laat zien dat de combinatie een ruimere verspreiding kent dan alleen in het Gents. Er worden voorbeelden teruggevonden in Oost-, Westen Frans-Vlaanderen. De verspreiding verschilt eigenlijk nauwelijks van die op kaart 48b, waarop en … niet in de hoofdzin afgebeeld werd: zo goed als alle dialecten met een en … niet in de hoofdzin gebruiken dus ook en …. maar.
3.1.4.2. en in de negatief polaire bijzin Het is bekend dat en ook kan voorkomen in diverse types van negatief polaire bijzinnen, zoals bijzinnen na comparatieven (39a,b) en bijzinnen die een anterieur tijdsverband uitdrukken (39c). (39)
a. Hij is veel slimmer dan hij er uit (en) ziet. b. Marjo heeft nu meer koeien dan ze vroeger (en) had. c. Je moet niet komen voor dat ik geschreven (en) heb.
Beide wendingen zijn opgevraagd als ‘komt voor’-vraag in de meetpunten die en … niet in de bijzinnen toelaten. Ze blijken allebei voor te komen in het materiaal, zij het dat ze zeldzaam zijn.
19 Kaart 52a laat zien dat de constructies beperkt voorkomen in zuidelijk West- en OostVlaams. In bijzinnen die anterioriteit uitdrukken is het polaire en zeldzamer dan in vergelijkende bijzinnen; bovendien hebben alle dialecten met het polaire en in een anterieure bijzin ook de mogelijkheid om het in een vergelijkende bijzin te gebruiken. De dialecten in kwestie gebruiken verschillende voegwoorden in vergelijkende bijzinnen, maar uit de schaarse attestaties blijkt niet dat het voegwoord een rol zou spelen: in Meilegem verschijnt en na het voegwoord dat (Hij is slimmer dat hij er uit en ziet), in Geraardsbergen, Ninove en Overijse na as dat (Hij is slimmer as dat hij er uit en ziet), in Strijpen, Merelbeke, Waregem, Kooigem en Poperinge na of dat (Hij is slimmer of dat hij er uit en ziet) en in Overijse na dan (Marjo heeft nu meer koeien dan ze vroeger en had). Er is een oudere kaart over het negatief polaire en in bijzinnen die anterioriteit uitdrukken, in Paardekooper (1992:341). Paardekooper vindt in RND-zin 30 (Ik kan toch niet komen voor ik klaar ben) een 13-tal voorbeelden van het verschijnsel, waarvan er 12 te situeren zijn in het zuidwesten van het taalgebied (de Belgische provincies Oost- en West-Vlaanderen). Daarnaast worden overigens ook 7 voorbeelden aangetroffen van een polair niet in een anterieure bijzin (4 in Friesland, 2 in de rivierendelta en 1 in Belgisch Limburg). Doordat de RND-zin niet expliciet peilde naar het gebruik van negatieve elementen in deze context, is het waarschijnlijk dat het verschijnsel ten tijde van de RND-opvraging een ruimere verspreiding kende.
3.1.5. en … (niet) in de hoofdzin, de bijzin en in het korte antwoord met doen - overzicht Kaart 52b geeft een samenvatting van het voorkomen van het negatieve en het negatief polaire en in drie zinstypes: hoofdzinnen, bijzinnen en korte antwoorden met doen. Het kerngebied voor en is zuidelijk Oost-Vlaanderen. Elk van de drie fenomenen is er goed geattesteerd. Voor West- en Frans-Vlaanderen is dat minder het geval. Naar het oosten toe, in de dialectgebieden Brabant en Limburg, komt alleen het bijzinsgebruik nog voor. De kaart kan worden geconfronteerd met oudere kaarten van Koelmans (1967) en Jongen (1972). Koelmans (1967) komt op basis van RND-gegevens tot vergelijkbare conclusies: het negerende en staat vooral in het zuiden van de Belgische provincie Oost-Vlaanderen nog sterk, en komt daarnaast nog frequent voor in Frans-Vlaanderen, het zuiden van West-Vlaanderen en het noordwesten van Oost-Vlaanderen. In Vlaams-Brabant, het noorden van West-Vlaanderen en net buiten die gebieden worden hoogstens sporadische attestaties van en aangetroffen. Jongen (1972) toont op basis van het 19de-eeuwse materiaal Willems een iets ruimere distributie: o.a. in heel het Belgische deel van het dialectgebied Brabant, in heel Oost-Vlaanderen en in Belgisch Limburg wordt het negerende en geregeld aangetroffen. Jongen (1972) bespreekt ook materiaal dat verzameld is in 1940, en komt daarmee tot een ruimere distributie dan blijkt uit Koelmans (1967). De verschillen tussen de bestaande kaarten zijn al met al klein en kunnen wellicht toegeschreven worden aan het feit dat het gebruikte materiaal op verschillende tijdstippen is verzameld. Alle kaarten tonen in elk geval aan dat de zinsnegator en al geruime tijd alleen nog teruggevonden wordt in Nederlandstalig België, en niet meer in Nederland. Binnen het dialectgebied Vlaanderen en in mindere mate ook Brabant valt op dat de productiviteit toeneemt naarmate men zich verder naar het zuiden van het gebied begeeft; Limburg ontrekt zich aan deze generalisatie.
20
3.2. Focusnegatie met een kwantor 3.2.1. niemand, niets of nergens en en In sommige dialecten kan een negatieve kwantor verschijnen in combinatie met de zinsnegator en. Alle zinnen werden aangeboden zonder zinsnegator in de opgave. (40)
a. Er (en) wil niemand (niet) dansen. b. Niemand (en) heeft dat ooit gewild of gekund. c. 't Schijnt dat ze niets (en) mag eten. d. (En) zitten hier nergens (geen) muizen.
Het beeld op kaart 53a is ongeveer hetzelfde als dat van en in combinantie met niet in declaratieve hoofdzinnen: het verschijnsel komt vrijwel uitsluitend voor in Frans-Vlaanderen en West- en Oost-Vlaanderen, en dan nog vooral in het zuiden van die gebieden.
3.2.2. niemand en niet Kaart 53b is gebaseerd op een groot aantal gegevens, zowel ‘komt voor’-vragen met niemand niet als vertaalvragen met niemand. Zowel het voorkomen in volledige zinnen (voorbeeld 41a) als in korte antwoorden (voorbeeld 41b) werd onderzocht. (41)
a. b.
Er wil niemand (niet) dansen. A vraagt: Wie heeft er de auto meegenomen? B antwoordt: Niemand (niet).
In beide gevallen werd voor minstens één testzin expliciet gevraagd naar de mogelijkheid om niet toe te voegen. De kartering geeft dus een exhaustief beeld van het voorkomen van niemand niet in het hele taalgebied. De kaart toont dat niemand niet zich in België overal manifesteert, het minste evenwel in West-Vlaanderen. Het feit dat slechts op één plaats in West-Vlaanderen het gebruik van niemand niet in korte antwoorden wordt gerapporteerd, geeft aan dat het gebruik ervan althans in korte zinnen er marginaal tot onbestaande is. In Frans-Vlaanderen is niemand niet in z’n geheel zo goed als onbekend. In Nederland zijn er beperkte en verspreide attestaties in alle provincies behalve Groningen. Iemand niet is typisch voor een klein Brabants gebied, noordelijker toch dan het Aarschots, waarin het door Pauwels (1958) gesignaleerd werd. Globaal gezien komt niemand niet minder vaak voor in korte antwoorden dan in zinnen, maar die generalisatie gaat niet op voor de afzonderlijke meetpunten: vooral in Nederland is er ook een beperkt aantal plaatsen waar niemand niet uitsluitend voorkomt in korte antwoorden, en niet in zinnen.
21 3.2.3. niemand en niet, variatie in de volgorde De volgende kaart, kaart 54a, laat de volgordevariatie zien in de plaatsing van niemand niet. Voor de volledigheid toont de kaart ook in welke meetpunten niemand ... niet ‘tout court’ voorkomt. De vragenlijst bevatte een drietal zinnen met de kwantor niemand als zinsinitieel subject, die ter vertaling werden aangeboden. In dergelijke zinnen zijn er verschillende plaatsingsmogelijkheden voor niemand en niet. De twee belangrijkste zijn de volgende: niemand en niet kunnen samen voorkomen voor het werkwoord, of ze kunnen gescheiden worden door het werkwoord. (42)
a. Niemand (niet) heeft mij gezien. b. Niemand heeft mij (niet) gezien. betekenis ‘niemand heeft mij gezien’
Van de meetpunten met niemand ... niet plaatst maar een minderheid van 21 plaatsen de kwantor niemand ook voorop, hoofdzakelijk meetpunten in of in de buurt van de Belgische provincie Vlaams-Brabant. In de overige meetpunten wordt een initieel niemand niet spontaan gecombineerd met niet (in 17 Belgische meetpunten komt overigens geen initieel niemand voor in het SAND-materiaal). In 18 van die 21 meetpunten volgt de niet dan na de persoonsvorm, zoals in niemand heeft mij niet gezien (betekenis ‘niemand heeft mij gezien’); in 3 gescheiden locaties verschijnen zowel niemand als niet voor de persoonsvorm (b.v. niemand niet heeft mij gezien).
3.2.4. niemand, niet en en Kaart 54b is gebaseerd op de eerder getoonde kaarten 53a en 53b (zie sectie 3.2.1 en 3.2.2), en toont de combinatie van een negatieve kwantor niemand met ofwel en, ofwel niet, ofwel met allebei, in de zin Er (en) wil niemand (niet) dansen (=41a). Ze laat zien dat en niemand niet voornamelijk in zuidelijk Oost-Vlaanderen voorkomt. In zowat alle plaatsen waar zowel en als niet met niemand gecombineerd kunnen worden, wordt ook vastgesteld dat beide elementen samen in dezelfde zin verschijnen, waardoor er dus drie verschillende negatieve elementen in de zin voorkomen.
3.2.5. niets en niet Kaart 55a is gebaseerd op volledige zinnen als (43a), als vertaalopdracht, en het korte antwoord in (43b), een ‘komt voor’-opgave), allebei opgevraagd voor het hele taalgebied. (43)
a. b.
’t Schijnt dat ze niets (niet) mag eten. A vraagt: Wat is rond en vierkant tegelijk? B antwoordt: Niets (niet).
Het verkregen kaartbeeld suggereert dat niets niet nergens in het hele taalgebied voorkomt in
22 zinnen, want alle voorbeelden op de kaart zijn afkomstig uit korte antwoorden. Doordat de mogelijkheid om niets niet in zinnen te gebruiken tijdens de SAND-interviews evenwel niet expliciet bevraagd is, is die conclusie niet gerechtvaardigd; bovendien blijkt niet na andere kwantoren (zoals niemand) net makkelijker voor te komen in zinnen dan in korte antwoorden. Hoewel de geïsoleerde ligging van veel attestaties op kaart 53a twijfel doet rijzen over de betrouwbaarheid van sommige antwoorden, is in elk geval duidelijk dat het gebruik van niet na niets wel degelijk voorkomt, al is het erg zeldzaam. Dat blijkt vooral uit een vergelijking van het aantal attestaties van niets niet in korte antwoorden op de kaart met de voorbeelden van niemand niet of nooit niet in korte antwoorden: de gebruikte opvraagtechniek is dezelfde, maar de voorbeelden van niets niet zijn veel geringer in aantal. Het SAND-materiaal bevat geen voorbeelden van de combinatie iets niet in de betekenis ‘niets’, en al evenmin van het door Weijnen (1966: 323) gesignaleerde Hollandse gebruik van iet als equivalent voor niets.
3.2.6. nergens en niet Kaart 55b is het resultaat van het ‘komt voor’-testen van zin (44a) en het korte antwoord in (44b). (44)
a. b.
We konden nergens (niet) zitten in die volle zaal. A vraagt: Waar groeit het geld aan bomen? B antwoordt: Nergens (niet).
De tweede zin is voor het hele taalgebied getest, de eerste helaas niet - vooral voor WestVlaanderen is er een storend gebrek aan data. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat WestVlaanderen geen erg productief gebied is inzake het gebruik van niet na negatieve kwantoren; het valt in principe niet echt te verwachten dat het gebruik van nergens niet in zinnen in WestVlaanderen een ruime verspreiding geniet, ook al omdat nergens niet in korte antwoorden er relatief zeldzaam is. Het kaartbeeld suggereert in elk geval dat nergens niet een courante optie is in het grootste deel van België en betrekkelijk zeldzaam is in Nederland. We vinden precies evenveel voorbeelden van nergens niet in zinnen als in korte antwoorden. De methodologische opmerkingen in acht genomen, i.e. het verschijnsel is systematisch bevraagd voor korte antwoorden maar niet systematisch voor zinnen, lijkt het opnieuw alsof niet makkelijker verschijnt in zinnen dan in korte antwoorden. Net zoals voor niemand niet is er een klein Brabants gebied waar de negatieve kwantor ingeruild wordt voor een positieve, en waar dus iemand niet wordt gebruikt.
3.2.7. nooit en niet Kaart 56a steunt op zinnen zoals (45a), in het hele taalgebied als vertaalopdracht aangeboden, alsook op een ‘komt voor’-opdracht voor korte antwoorden in (45b), eveneens in het hele taalgebied getest.
23 (45)
a. b.
Als jullie zo losbandig leven, dan leven jullie nooit (niet) zo lang als ik. A vraagt: Wanneer zal er vrede zijn in de wereld? B antwoordt: Nooit (niet).
De gehanteerde opvraagmethode zorgt er opnieuw voor dat de resultaten voor het gebruik van nooit niet in korte antwoorden wellicht betrouwbaar zijn, terwijl het gebruik van nooit niet in zinnen hoogst waarschijnlijk veel ruimer verspreid is dan uit de kaart blijkt. Het kaartbeeld toont dat nooit niet als kort antwoord bijna overal aanvaard wordt, behalve in West- en Frans-Vlaanderen. In zinsverband is nooit niet vooral een Belgisch Brabants en OostVlaams fenomeen, al valt de aanwezigheid in een ruimer gebied op basis van deze data in geen geval uit te sluiten. De testzin in (45a) levert bovendien ook informatie op in verband met de vraag of de combinatie nooit niet als één woordgroep beschouwd mag worden, doordat in principe twee verschillende plaatsingen kunnen voorkomen: dan leven jullie nooit niet zo lang naast dan leven jullie nooit zo lang niet. Beide volgordes komen naast elkaar voor: de eerste volgorde wordt 7 keer aangetroffen (verspreid over Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant en Belgisch Limburg); de tweede 12 keer (in dezelfde provincies). Net zoals in sectie 3.2.3 geven de SANDdata dus geen ondubbelzinnig antwoord op de vraag of negatieve kwantoren en niet één woordgroep vormen of niet.
3.2.8. niemand, niets, nergens of nooit en niet - overzicht Kaart 56b vat de gegevens samen voor het gebruik van niet bij negatieve kwantoren in korte antwoorden, zoals afgebeeld op kaart 53b, 55a, 55b en 56a. De gevolgde methode bij de opvraging is in de vier gevallen identiek: telkens werd expliciet gevraagd aan de informanten of toevoeging van niets in het korte antwoord mogelijk was, waardoor de kaart in principe een exhaustieve opsomming geeft van de SAND-dialecten waarin het betreffende patroon mogelijk is. De kaart laat zien dat niet na korte antwoorden met negatieve kwantoren vooral sterk staat in het Oost-Vlaams, het Brabants en het Limburgs. Vooral nooit niet komt frequent voor; niemand niet en nergens niet zijn iets minder wijdverspreid. Niets niet ten slotte is relatief zeldzaam.
3.2.9. geen enkele en niet Het voorkomen van geen enkele met niet is tijdens de SAND-interviews voor korte antwoorden bevraagd in het hele taalgebied, met een ‘komt voor’-vraag. (46)
A vraagt: Welke koeien heeft hij gemolken? B antwoordt: Geen enkele (niet).
Kaart 57a laat zien dat het korte antwoord geen enkele niet wel verspreid gebruikt wordt, maar dat het toch zeer zeldzaam is.
24 3.2.10. geen en niet meer Informatie over het voorkomen van geen met niet in volledige zinnen is in het SAND-materiaal niet direct beschikbaar. Wel was er een ‘komt voor’-vraag die het voorkomen van geen met niet meer viseerde. Deze werd voor hele taalgebied getest (kaart 57b). (47)
Hij wil geen soep (niet) meer eten.
De combinatie geen soep niet meer is algemeen in Brabant en Oost-Vlaanderen, wijdverspreid in West- en Frans-Vlaanderen en in Limburg, en zeldzaam in Nederland. In een tweetal plaatsen wordt ook geen soep niet aangetroffen (in Stokkem-L423p en Borgharen-Q096a). De combinatie geen soep niet, dus zonder meer, is niet expliciet bevraagd en dus mogelijk ruimer verspreid. Vanacker (1965:42) citeert echter Antwerpse gegevens waaruit blijkt dat geen soep niet in Antwerpen niet gebruikt wordt, en geen soep niet meer wel. Wellicht is de combinatie van geen soep met niet dus zeldzamer dan geen soep met niet meer. Vanacker (1965:43) behandelt eveneens een met geen soep niet meer vergelijkbare constructie, nl. het samen voorkomen van niet veel en niet meer. Het gebruik van het patroon niet veel X niet meer wordt gesitueerd in Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, Antwerpen en het westen van Limburg, en vindt ook geïsoleerde attestaties buiten dit gebied. Daarbuiten wordt niet veel X meer gebruikt. Al met al is Vanackers kaart dus vrijwel identiek aan de onze.
3.2.11. niemand en geen De volgende kaart, kaart 58a, laat zien of niemand zich laat combineren met geen, als alternant voor niet in geen/niet pijn (zie ook kaart 58b, over de combinatie nergens geen). Zin (48) werd in heel België en in Frans-Vlaanderen ter vertaling aangeboden. (48)
Wendy probeerde om niemand (niet/geen) pijn te doen.
Doordat het om een vertaalopdracht gaat en bijkomende negatieve elementen als niet en/of geen in combinatie met niemand doorgaans optioneel zijn, geeft de kaart zeker geen exhaustief overzicht van de bestaande variatie; zo blijft het bijkomende negatieve element geen in behoorlijk wat Belgische plaatsen achterwege, en zijn er maar weinig dialecten waarvoor meerdere mogelijkheden geattesteerd zijn. Hoewel de opgegeven antwoorden een duidelijk geografisch beeld opleveren, is het dus goed mogelijk dat het patroon een stuk ruimer verspreid is dan uit kaart 58a blijkt. Niemand niet lijkt vooral te verschijnen in het centrum van Nederlandstalig België; niemand geen meer naar het westen en het oosten van dit gebied. In het dialectgebied Brabant wordt er namelijk meestal gekozen voor niemand niet pijn of, in het kleine gebied waar iemand niet de combinatie niemand niet kan vervangen, iemand niet pijn. In de provincies Limburg en in West-en Oost-Vlaanderen wordt daarentegen geopteerd voor niemand geen pijn. Een FransVlaamse variant is geen pijn aan niemand.
25 3.2.12. nergens en geen In de SAND-enquête werd onderzocht of en waar de combinatie van nergens en geen voorkomt. Dit geschiedde met de ‘komt voor’-zin in (49). (49)
Zitten hier nergens (geen) muizen?
De zin werd in het hele taalgebied aangeboden aan de informanten, met het bijkomende negatieve geen in de opgave, waardoor kaart 58b in principe een exhaustief beeld geeft van de dialecten waar het patroon wordt teruggevonden. De kaart toont dat nergens geen, op een paar zeldzame meetpunten na, eigenlijk overal aanvaard wordt. Alleen in het Brabantse gebied waar nergens niet wordt vervangen door ergens niet (zie kaart 55b) komt ergens geen voor in plaats van nergens geen.
3.2.13. iemand of ergens en niet alsook ergens en geen - overzicht Kaart 59a is een overzicht van de combinaties van iemand met niet (kaart 53b-cf. 3.2.2 en 3.2.11) en van ergens met de negatieve elementen niet en geen, zoals getoond op kaarten 55b en 58b (cf. 3.2.6 en 3.2.12). Het geheel heeft de betekenis van een negatieve kwantor (dus ergens niet/geen ‘nergens’ en iemand niet ‘niemand’). De combinatie iemand geen is niet onderzocht. De kaart documenteert duidelijk het Brabantse deelgebied waar ergens en iemand verschijnen met niet en/of geen, terwijl de rest van Brabant nergens niet/geen en niemand niet/geen verkiest. Zowel de keuze van het negatieve element als die van de kwantor oefenen een invloed uit op de distributie: ergens geen heeft een grotere verspreiding dan ergens niet; iemand niet lijkt minder wijdverspreid dan ergens niet.
3.2.14. niet veel of niet goed en geen binnen een naamwoordsgroep In sommige dialecten is het mogelijk om na negaties als niet goed en niet veel een bijkomend negatief geen in te voegen. Kaart 59b over dat verschijnsel steunt op ‘komt voor’-opdrachten voor de zinnen in (50). (50)
a. b.
Jan (en) heeft niet veel (geen) geld (niet) meer. Hij spreekt niet goed (geen) Frans.
De vraag of geen ingevoegd kon worden, werd telkens expliciet aan de orde gesteld in de Belgische meetpunten, Gezien de geografische distributie is het onwaarschijnlijk dat het fenomeen ook in Nederland voorkomt. De kaart laat zien dat de combinatie van niet veel of niet goed met geen binnen dezelfde naamwoordsgroep alleen voorkomt in West- en Frans-Vlaanderen. In beide gevallen verschijnt een vrijwel identiek geografisch patroon. Ook Vanacker (1975:132) behandelt het patroon niet veel geen + substantief. Vanacker situeert de constructie eveneens in het zuidwesten, met vooral voorbeelden in Frans-Vlaanderen en in mindere mate in het westen en het noorden van West-
26 Vlaanderen. Daarbuiten is de constructie in het geheel niet aangetroffen.
3.2.15. iedereen of overal en geen waarbij de negatie bereik heeft over iedereen of overal Op veel plaatsen in het taalgebied kunnen zinnen voorkomen als in (51). (51)
a. b.
Iedereen is geen vakman. Hij heeft overal geen vrienden.
Beide zijn in het hele taalgebied opgevraagd met een ‘komt voor’-vraag. De bedoelde betekenis van de eerste zin is dat niet iedereen een vakman is, en van de tweede zin dat hij niet overal vrienden heeft. De negatie heeft, met andere woorden, de universele kwantor in zijn bereik. Uit kaart 60a blijkt dat Iedereen is geen vakman overal aanvaard wordt. Hij heeft overal geen vrienden is minder aanvaardbaar: het verschijnt niet in o.a. Frans- en West-Vlaanderen, Zuid-Holland en Utrecht, het oosten van de provincie Antwerpen en het zuiden van Belgisch Limburg zijn gebieden. Hij heeft overal geen vrienden wordt ook in de gebieden waar het wél voorkomt met een lagere densiteit aangetroffen dan Iedereen is geen vakman. Doordat de zinnen op verschillende punten verschillen, ligt een verklaring voor de distributieverschillen niet meteen voor de hand: het zou te maken kunnen hebben met de andere kwantor (iedereen vs. overal), maar ook met de verschillende woordvolgorde. Het overal aanvaarde Iedereen is geen vakman heeft de universele kwantor in zinsinitiële positie, wat een focusintonatie toelaat, en wat het juiste bereik lijkt uit te lokken. In elk geval worden beide constructies teruggevonden in grote delen van het taalgebied.
3.3. Kwantoren 3.3.1. Vormen voor iemand De equivalenten voor de existentiële kwantor iemand zijn gehaald uit testzin (52). (52)
‘t Lijkt wel of er iemand in de tuin staat.
Voor zowat alle meetpunten is er minstens één vertaling beschikbaar in het materiaal. De resulterende kaart, 61a, toont dat het Standaardnederlandse iemand vrij algemeen is in het taalgebied. iemes is in hoofdzaak Limburgs is, en dus een (zuid)oostelijke vorm. De vorm een(e(n)) komt overwegend voor in het noorden, het zuidwesten, en het zuidoosten. Het verkleinwoord eentje is een redelijk lokale, Noord-Hollandse variant van een(e(n)). Een typisch zuidwestelijke vorm is e(n)twien, dat voorkomt in Frans-Vlaanderen en West-Vlaanderen. Entwiemand, dat één keer voorkomt, is wellicht een contaminatie van iemand en e(n)twien. Het bestaan van entwiemand wordt bevestigd door dialectwoordenboeken (Moeyaert 2005).
27 3.3.2. Vormen voor niemand Kaart 61b toont de diverse equivalenten van niemand in testzinnen als in (53). (53)
a. Er wil niemand (niet) dansen. b. Niemand heeft dat ooit gewild of gekund.
Er is informatie beschikbaar voor nagenoeg alle meetpunten. Enkele varianten doen erg denken aan de op de vorige kaart weergegeven equivalenten voor iemand: niemand lijkt op iemand, niemes op iemes, en niet een en geeneen op een(e(n)) en eentje. De geografische distributie is in de drie gevallen ook erg vergelijkbaar: de meest verspreide vorm is het standaardtalige niemand, dat verspreid over het hele taalgebied wordt teruggevonden. Op een twintigtal plaatsen in het oosten, vooral in (Nederlands) Limburg, komt de vormvariant niemes voor. In het noorden, onder meer in Friesland, wordt niet een gebruikt. De vorm geeneen, en genusgemarkeerde vormvarianten als geenene(n) en genenene(n), komt vooral frequent voor in het noorden, het noordoosten en het zuidwesten van het taalgebied, maar ook daarbuiten. Alle andere vormen bevatten eveneens het element geen, en zijn niet meteen directe tegenhangers van een equivalent voor iemand. De voorkomens van geen mens liggen geconcentreerd in de buurt van de Maas en de Rijn, maar ook verder van de rivieren wordt geen mens sporadisch aangetroffen. Geen man wordt gebruikt in de Belgische provincie Antwerpen en in Noord-Brabant. Uitdrukkingen als geen mens en geen man kunnen als versterkte negatie uiteraard in veel meer plaatsen gebruikt worden, maar versterkende negatieve elementen zijn niet opgevraagd tijdens de SANDinterviews; kaart 61b toont alleen de plaatsen waar niemand spontaan vertaald werd met een combinatie van geen en een nomen. Ten slotte worden in het zuidoosten van het taalgebied ook kwantificerende uitdrukkingen als geen en geen enkele gebruikt. In het ene meetpunt waar geen vertaling zou bestaan voor het woord niemand, wordt iemand niet gebruikt om dezelfde betekenis weer te geven.
3.3.3. Vormen voor iedereen In de vragenlijst stonden verschillende testzinnen met daarin de universele kwantor iedereen, zoals (54) en Iedereen is geen vakman (=51a). Er is dan ook min of meer voor elk meetpunt een vertaling beschikbaar (kaart 60a). (54)
Ik vind dat iedereen moet kunnen zwemmen.
De belangrijkste varianten zijn iedereen, alleman en elkeen. Iedereen is de standaardtaalvorm die vrijwel overal in het taalgebied ook in de dialecten wordt gebruikt; alleman is een overwegend zuidelijke variant, al komt het ook voor op twee plaatsen in Overijssel; en elkeen (en varianten zoals elkeneen, elkendeen) wordt zowel in het noorden als in het zuidwesten gebruikt. Daarnaast toont de kaart ook nog enkele vormen die slechts één keer opgegeven werden: alle mensen in Visvliet (Groningen), een ieder in Hooghalen (Drenthe), elk in Zuid-Sleen (Drenthe) en ieder in het Noord-Hollandse Huizen.
28 3.3.4. Vormen voor iets Alle testzinnen met iets, zoals (55), zijn uitsluitend opgevraagd in (delen van) België, waardoor kaart 63a noodgedwongen maar een deel van het taalgebied bestrijkt. Gezien de beperkte variatie voor niets op de volgende kaart, valt in Nederland evenwel ook niet erg veel variatie te verwachten. (55)
Dat is iets wat heel mooi is.
De meest verspreide vormen zijn iet en iets. Iet komt frequent voor in Brabant, maar ook in Limburg. Iets is de dominante vorm in Limburg en Oost-Vlaanderen. Het equivalent van het negatieve niks/nieks, i.e. iks/ieks, komt in het SAND-materiaal niet voor. Wel komt een verkleinvorm ietske voor. In het westen verschijnt een variant die niet verwant is met de andere, namelijk e(n)twat. E(n)twat is een oorspronkelijke combinatie van een partikel et met een vraagwoord, net zoals het op kaart 59a getoonde e(n)twien.
3.3.5. Vormen voor niets Kaart 63b toont de vertalingen van de negatieve kwantor niets in zinnen als ’t Schijnt dat ze niets mag eten (=43a). Ook hier is er voor de overgrote meerderheid van de meetpunten een vertaling beschikbaar. Op deze kaart valt vooral de grote uniformiteit in de antwoorden op: de standaardtalige vormen niets en niks (of nieks) bestrijken het grootste deel van het taalgebied. In de Nederlandse meetpunten worden niets en niks/nieks wellicht door elkaar gebruikt. Niks/nieks komt frequenter voor op de kaart, maar ook niets wordt in alle uithoeken van het land aangetroffen. In België is niks/nieks de dominante vorm in het oosten, i.e. in de provincies Limburg, Antwerpen en Vlaams-Brabant. Verder naar het westen toe overweegt het gebruik van niets en de s-loze variant niet. Buiten niks/nieks, niets en niet komen nog de vormvarianten nikske/niekske en nieten voor. Nikske/niekske is een verkleinwoordvorm van niks/nieks; nieten bestaat uit niet en -en, dat misschien het negatieve en is.
3.3.6. Vormen voor nergens In de vragenlijst zitten verschillende (vertaal)zinnen met de negatieve kwantor nergens, waarbij nergens evenwel meestal voorkomt in een niet-standaardtalige gebruikswijze, zodat de vertaling niet noodzakelijk nergens zelf bevat. In de testzin Zitten hier nergens geen muizen? (=49), bijvoorbeeld, wordt nergens geen vaak vertaald met ergens. Om die reden zijn er op kaart 62a toch enkele meetpunten waarvoor geen informatie beschikbaar is, als is de dekking van de kaart al met al nog zeer goed. De kaart toont behoorlijk wat variatie, maar etymologisch gaan zowat alle vormen terug op dezelfde grondvorm. Zo zijn bepaalde componenten van het Standaardnederlandse nergens, i.e. negatief ne + *ajw ‘ooit’ + *hwar-gin ‘waar-PARTIKEL’ + adverbiale -s ook te herkennen in
29 de andere (relatief) frequent voorkomende vormen nearne (Friesland), nieverans (overwegend Oost-Vlaams, Antwerps en Belgisch Brabants), nievers (West- en Oost-Vlaams) en nowers (Frans-Vlaanderen en West-Vlaanderen). Enkele minder frequent voorkomende varianten zijn dan weer duidelijk afgeleid van deze vormen (nergensten van nergens, nowersten van nowers), of lijken er zeer lokale contaminaties van (neggenand in het Noord-Brabantse Zundert, en nergenans in het Vlaams-Brabantse Walshouten). De enige vorm die radicaal van de andere verschilt, is geentwaar, geattesteerd in het Frans-Vlaamse Bray-Duinen, een bijwoord dat vooralsnog niet uit de literatuur bekend is. De vorm is bijzonder instructief, omdat hij de hypothese ondersteunt dat de etymologie van de westelijke vormen met vraagwoorden, zoals e(n)twien en e(n)twat, voor veel hedendaagse sprekers niet langer transparant is. Terwijl de vormen historisch bestaan uit e(n)t + vraagwoord, suggereert het bestaan van geentwaar dat de vormen geheranalyseerd zijn als een onbepaald lidwoord een + twien, twat of twaar (zie ook Haegeman 1991).
3.3.7. Vormen voor ooit De enige testzin met de existentiële kwantor ooit is (56). (56)
Niemand heeft dat ooit gewild of gekund.
De zin is overal opgevraagd als vertaalvraag. Nogal wat vertalingen bevatten evenwel geen equivalent voor ooit, mede doordat de aanwezigheid van de kwantor niemand nogal wat vertalingen met nooit (of een equivalent) veroorzaakt heeft. Het kaartbeeld op kaart 62b vertoont dan ook gaten, die slechts ten dele opgevuld konden worden door zoekopdrachten uit te voeren in het hele SAND-corpus naar alle geattesteerde varianten. Niettemin is duidelijk dat ooit in België buiten Limburg en Antwerpen vrij zeldzaam is. Vooral in het Belgisch Brabantse gebied maar ook daarbuiten, in Oost-Vlaanderen en Limburg, worden alternatieven met leven gebruikt, i.e. van zijn leven, van leven, van mijn leven en in zijn leven. Voor West-Vlaanderen ontbreken data voor behoorlijk wat meetpunten, maar de partiële informatie op de kaart geeft aan dat verbindingen met leven ook daar het gebruikelijke equivalent zijn voor ooit. Die verbindingen met leven zijn in oorsprong voorzetselconstituenten, maar wellicht is de etymologie niet langer voor alle sprekers even transparant: zo worden zowel van zijn leven als van mijn leven gebruikt met alle types subjecten, ongeacht de precieze persoons-, getals- en genuskenmerken. Uitingen als (57) zijn dus heel gewoon. (57)
Jij hebt van zijn leven nog in de mijnen gewerkt.
30 4. Bibliografie Aerts, J. (1981). ‘Zuidafrikaanse zinnen met dubbele ontkenning en overbodige eind-nie in het Turnhouts dialekt.’ Taxandria 51-53. 101-111. Baker, C.L. (1970). ‘Double negatives.’ Linguistic Inquiry 1. 169-186. Barbiers, S. (2003). ‘Microvariation in negation in varieties of Dutch.’ In: S. Barbiers, L. Cornips & S. van der Kleij (eds.) Syntactic Microvaration. Amsterdam: Meertens Instituut Electronic Publications in Linguistics 2, http://www.meertens.knaw.nl/books/synmic/ Beheydt, G. (1998). Het gebruik en de vorm van de negatie in het Zuidelijke Nederlands in een diachronisch perspectief (15de–20ste eeuw) Licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven. Bernini, G. & P. Ramat (1992). Le frase negative nelle lingue d’Europa. Bologna: Il Mulino. -- (1996). Negative Sentences in the Languages of Europe. Berlin/New York: Mouton de Gruyter. Bhat, D.N.S. (2004). Pronouns. Oxford: Oxford University Press. Blancquaert, E. (1923). ‘Over de dubbele ontkenning en nog wat.’ Handelingen van het Vlaamse filologencongres 6. 60–69. Bossuyt, A. (1982). Aspekten van de geschiedenis van de negatieve zin in het Nederlands. Proefschrift Vrije Universiteit Brussel. -- (1988). Principles of a functional theory of language change. Manuscript Vrije Universiteit Brussel. Braecke, C. (1986). ‘ “Zuidnederlandse” volgorde in vier constructies: een zelfde analytische tendens?’ In: M. Devos, & J. Taeldeman (eds.) Vruchten van z’n akker. Opstellen van (oud-) medewerkers en oud-studenten voor Prof. V.F. Vanacker hem aangeboden bij zijn afscheid van de Rijksuniversiteit Gent. Gent: Vakgroep Nederlandse Taalkunde Universiteit Gent. 33-45. Burridge, K. (1983). ‘On the development of Dutch negation.’ In: H. Bennis & W.U.S. van Lessen Kloeke (eds.) Linguistics in the Netherlands 1983. Dordrecht: Foris. 31-40. -- (1993). Syntactic change in Germanic: Aspects of language change in Germanic. Amsterdam: Benjamins. Coombs, V.M. (1976). A Semantic Syntax of Grammatical Negation in the Older Germanic Dialects. Göppingen: Kümmerle. Corver, N. (2007). ‘Meer over negatief meer: een reactie op Piet Paardekooper.’ Neerlandistiek.nl 7.04. Dahl, Ö. (1979). ‘Typology of sentence negation.’ Linguistics 17. 79–106. De Brabandere, F. (2002). West-Vlaams etymologisch woordenboek. De herkomst van de WestVlaamse woorden. Amsterdam / Antwerpen: L.J. Veen. De Meersman, A. (1980). ‘Ontkenningen in ouder Nederlands.’ Studia Germanica Gandensia 21. 5–14. Den Besten, H. (1985). ‘Die doppelte Negation in Afrikaans und ihre Herkunft.‘ In: N. Boretzky, W. Enninger & T. Stolz (eds.) Akten des 1. Essener Kolloquiums über “Kreolsprachen und Sprachkontrakte” vom 26.1.1985 an der Universität Essen. Bochum: Brockmeyer. 9-42. -- (1986). ‘Double negation and the genesis of Afrikaans.’ In: P. Muysken & N. Smith (eds.) Substrata versus Universals in Creole Languages. Papers from the Amsterdam Creole Workshop, April 1985. Amsterdam: Benjamins. 185-230. De Vogelaer, G. & R. Vandenberghe (2006). ‘ ‘Iemand’ of ‘etwien’, ‘ieveranst’ of ‘ergens’: een taaltypologisch perspectief op onbepaalde voornaamwoorden en bijwoorden.’ In: J. De Caluwe & M. Devos (eds.) Structuren in talige variatie in Vlaanderen. Gent: Academia Press. 91-114. De Vries, J. & F. De Tollenaere (2000). Etymologisch Woordenboek. Onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling (twenty first edition). Utrecht: Het Spectrum. Dryer, M.S. (1988). ‘Universals of negative position.’ In: M. Hammond, E. Moravcsik & J.
31 Worth (eds.) Studies in Syntactic Typology. Amsterdam: Benjamins. 93-124. Eriksen, P.K. (2005). On the Typology and the Semantics of Non-Verbal Predication. Proefschrift Universiteit Oslo. Gardiner, A.H. (1905). ‘The word .’ Zeitschrift für Ägyptische Sprache und Altertumskunde 41. 130-135. Haeberli, E. & L. Haegeman (1999). ‘Negative concord and verb projection raising in Old English and West Flemish.’ In: I. Tieken-Boon van Ostade, G. Tottie & W. van der Wurff (eds.) Negation in the History of English. Berlin/New York: Mouton de Gruyter. 101-119. Haegeman, L. (1991). ‘Enkele opmerkingen over de analyse van eentwa en het Westvlaams van Guido Gezelle.’ Taal en Tongval 43. 159-168 -- (1995). The Syntax of Negation. Cambridge: Cambridge University Press. -- (1997). ‘The syntax of n-words and the neg criterion.’ In: D. Forget, P. Hirschbühler, F. Martineau & M.L. Rivero Forget (eds.) Negation and Polarity. Syntax and semantics. Amsterdam: Benjamins. 115-137. -- (1998). ‘Verb movement in embedded clauses in West Flemish.’ Linguistic Inquiry 29. 631656. -- (2000). ‘Negative preposing, negative inversion, and the split CP.’ In: L. Horn & Y. Kato (eds.) Negation and Polarity. Oxford: Oxford University Press. 21-61. -- (2003). ‘Some notes on DP-internal negative doubling.’ In: S. Barbiers, L. Cornips & S. van der Kleij (eds.) Syntactic Microvaration. Amsterdam: Meertens Institute Electronic Publications in Linguistics 2, http://www.meertens.knaw.nl/books/synmic/ -- (2007). ‘Generatieve syntaxis en microanalyse van een dialect: een reactie op Piet Paardekooper.’ Neerlandistiek.nl 7.03. Haegeman, L. & R. Zanuttini (1991). ‘Negative heads and the Neg criterion.’ The Linguistic Review 8. 233-251 -- (1996). ‘Negative concord in West Flemish.’ In: A. Belletti & L. Rizzi (eds.). Parameters and Functional Heads. Essays in comparative syntax. Oxford: Oxford University Press. 117180. Haspelmath, M. (1997). Indefinite Pronouns. Oxford: Clarendon Press. Hoeksema, J. (1997). ‘Negation and Negative Concord in Middle Dutch.’ In: D. Forget, P. Hirschbühler, F. Martineau & M.L. Rivero Forget (eds.) Negation and Polarity. Syntax and semantics. Amsterdam: Benjamins. 139-158. -- (1998). ‘On the (non)loss of the polarity sensitive Dutch ooit.’ In: R.M. Hogg & L. van Bergen (eds.) Historical linguistics 1995. Selected papers from the 13th international conference on historical linguistics, Manchester, August 1995. Volume 2: Germanic linguistics. Amsterdam: Benjamins. 101-114. -- (1999). ‘Aantekeningen bij ooit, deel 2: De opkomst van niet-polair ooit.’ Tabu 29. 147-172. -- (2002). ‘Minimaliseerders in het Standaardnederlands. Tabu 32. 105-174. Horn, L.R. (1989). A Natural History of Negation. Chicago: The University of Chicago Press. Jespersen, O. (1917). Negation in English and Other Languages. Copenhagen: A.F. Høst. Jongen, R. (1972). ‘Nog eens over de verbreiding van het ontkennende “en” of: welke is de bruikbaarheid van de RNDA?’ De Nieuwe Taalgids 65. 51-57. Kahrel, P. (1996). Aspects of Negation. Ph.D. dissertation, University of Amsterdam. Klima, E.S. (1964). ‘Negation in English.’ In: J.A. Fodor & J.J. Katz (eds.) The Structure of Language. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall. 246-323. Koelmans, L. (1967). ‘Over de verbreiding van het ontkennende en.’ De Nieuwe Taalgids 60. 12-18. -- (1970). Over de plaats van het zinsdeel niet. Taal & Tongval 22. 10-15 Labov, W. (1972). ‘Negative Attraction and Negative Concord in English Grammar.’ Language 48. 773-818. Ladusaw, W. (1980). Polarity Sensitivity as Inherent Scope Relations. New York: Garland Press. Mathesius, V. (1937). ‘Double negation and grammatical concord.’ In: Mélanges de linguistique
32 et de philology, offerts à Jacq. van Ginneken à l’occasion du soixantième anniversaire de sa naissance (21 avril 1937). Paris: Klincksieck. 79-83. Miestamo, M. (2005). Standard Negation. The Negation of Declarative Verbal Main Clauses in a Typological Perspective. Berlin: Mouton de Gruyter. Moeyaert, C. (2005). Woordenboek van het Frans-Vlaams. Leuven: Davidsfonds. Neuckermans, A. (2003). Negatie in de Vlaamse dialecten. Manuscript Universiteit Gent. Nienaber, G.S. (1934). Oor die Afrikaanse tal. ’n bydrae oor sy ontwikkeling na aanleiding van enige versterkingsyses. Amsterdam: Swets & Zeitlinger. -- (1965). ‘Iets naders oor die ontkenning in Afrikaans.’ In: P.J Nienaber (ed.). Taalkundige opstelle. Kaapstad: Balkema. 22-38. -- (1994). ‘Khoekhoe en Afrikaans in gesprek.’ Suid-Afrikaanse Tydskrift vir Taalkunde. Supplement 21. Overdiep, G.S. (1933a). ‘Dialectstudie en syntaxis: een overgangsklank.’ Onze Taaltuin 2. 4445. -- (1933b). ‘Negatie en andere syntactische vormen in de Gentsche volkstaal.’ Onze Taaltuin 2. 161-170. [ook in Overdiep 1947: 46-55] -- (1937). Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch. Zwolle: Tjeenk Willink. -- (1940). De volkstaal van Katwijk aan zee. Antwerpen: Standaard. -- (1947). Volkstaal en dialectstudie. Antwerpen: Standaard. Paardekooper, P.C. (1992). ‘Ik en kan niet komen voor ik klaar en ben.’ De Nieuwe Taalgids 85. 336-345. -- (2007). ‘Bloei en ondergang van onbeperkte e/en, vooral dat bij niet-woorden.’ Neerlandistiek.nl 6.02. Pauwels, J.L. (1958). Het dialect van Aarschot en omstreken. Brussel: Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. -- (1974). ‘Expletief nie en andere herhalingswoorden als zinsafsluiters.’ In: F.F. Oldendal (ed.) Taalkunde - ’n lewe. Studies opgedra aan prof. W. Kempen by geleentheid van sy 65st verjaardag. Kaapstad: Tafelberg. 73-76. Payne, J.R. (1985). ‘Negation.’ In: T. Shopen (ed.) Language Typology and Syntactic Description, Volume 1: Clause Structure. Cambridge: Cambridge University Press. 197242. Philippa, M., F. Debrabandere & A. Quak (2005). Etymologisch woordenboek van het Nederlands. F-Ka (eds.). Amsterdam: Amsterdam University Press. Postma, G. (1999). ‘De negatieve polariteit van het syntactische ghe- partikel in het Middelnederlands.’ Nederlandse Taalkunde 4. 310-329. -- (2002). ‘De enkelvoudige clitische negatie in het Middelnederlands en de Jespersen-cyclus.’ Nederlandse taalkunde 7. 44-82. -- (2006). 'Van groter dan naar groter als: structurele oorzaken voor het verval van het comparatieve voegwoord dan.' Nederlandse Taalkunde 11. 2-22. Postma, G. & H. Bennis (2006). ‘Variatie in negatie: het gedrag van het negatieve cliticum in het Middeldrents van rond 1400.’ Taal & Tongval 58. 148-166. RND = E. Blancquaert & W. Pée (1925-1982). Reeks Nederlandse Dialectatlassen. 17 vol. (eds.). Antwerpen: De Sikkel. Roberge, P. (2000). ‘Etymological Opacity, Hybridization, and the Afrikaanse Brace Negation.’ American Journal of Germanic Linguistics & Literatures 12. 101-176. Ryckeboer, H. (1986). ‘Het hulpwerkwoord doen in replieken.’ In: M. Devos & J. Taeldeman (eds.) Vruchten van z’n akker. Opstellen van (oud-)medewerkers en oud-studenten voor Prof. V.F. Vanacker hem aangeboden bij zijn afscheid van de Rijksuniversiteit Gent. Gent: Vakgroep Nederlandse Taalkunde Universiteit Gent. 321-337. Stoett, F.A. (1923)3 Middelnederlandsche Spraakkunst. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff. Stoops, Y. (1972). ‘Iets over de dubbele negatie bij Willem Ogier.’ Taal en Tongval 23. 142152.
33 -- (1988). ‘Het negatiepartikel en in een laat-zestiende-eeuwse Antwerpse kroniek.’ In: J.A. van Leuvensteijn (ed.) Uitgangspunten en toepassingen. Taalkundige studies over Middelnederlands en zestiende-en zeventiende eeuws Nederlands. Amsterdam: VU Uitgeverij. 141-156. Tavernier, C. (1959). ‘Over negatie en expletief en in het Gents dialect.’ Taal en Tongval 11. 245-252. Vanacker, V.F. (1965). ‘Tegenstellingen bij een negatiesyntagme in de Zuidnederlandse dialekten.’ Taal & Tongval 17. 41-50. -- (1975). ‘Substantiefgroepen met dubbele ontkenningen in zuidwestelijke dialecten.’ In: G. Kazemier & P. P. J. van Caspel (eds.) Taal- en letterkundig gastenboek voor Prof. Dr G. A. van Es. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. 127-133. Van Craenenbroeck, J. (2004). Ellipsis in Dutch dialects (Dissertation Leiden University). Utrecht: Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap. Vandekerckhove, R. (1993). ‘Dialectverlies in West-Vlaanderen? De vitaliteit van het Deerlijkse dialect.’ In: F. Hinskens, C. Hoppenbrouwes & J. Taeldeman (eds.) Dialectverlies en Regiolectvorming [Themanummer Taal en Tongval 6]. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. 120-135. van der Auwera, J. (2006). ‘Why languages prefer prohibitives.’ Journal of Foreign Languages 1. 1-25. van der Auwera, J. & A. Neuckermans (2003). ‘On the typology of no one, a view from Brabantic.’ Leuvense Bijdragen 92. 223-228. -- (2004a). ‘Een Oost-Vlaamse driedubbele negatie.’ In: S. Barbiers, M. Devos & G. De Schutter (eds.) Dialectsyntaxis in bloei [Themanummer Taal en Tongval 15-16]. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. 143-157. -- (2004b). ‘Jespersen’s Cycle and the Interaction of Predicate and Quantifier Negation in Flemish.’ In: B. Kortmann (ed.) Typology meets dialectology. Dialect Grammar from a Cross-Linguistic Perspective. Berlin: Mouton de Gruyter. 454-478. van der Auwera, J., L. De Cuypere & A. Neuckermans (2006). ‘Negative indefinites: A typological and diachronic perspective on a Brabantic construction.’ In: T. Nevailanen, J. Klemola & M. Laitinen (eds.) Types of variation. Diachronic, dialectal and typological interfaces. Amsterdam: Benjamins. 305-319. Van der Horst, J.M. & M.J. van der Wal (1979). ‘Negatieverschijnselen en woordvolgorde in de geschiedenis van het Nederlands.’ Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 95. 6–37. Van der Wouden, T. (1997). Negative Contexts. Collocation, polarity and multiple negation. London: Routledge. -- (1998). ‘On the development of marked negation systems: the Dutch situation in the seventeenth century.’ In: R.M. Hogg, L. van Bergen (eds.) Historical linguistics 1995. Selected papers from the 13th international conference on historical linguistics, Manchester, August 1995. Volume 2: Germanic linguistics. Amsterdam: Benjamins. 311329. -- (2007). ‘Meer over dubbele ontkenningen: een reactie op Piet Paardekooper.’ Neerlandistiek.nl 7.02. Van Haeringen, C.B. (1963). Neerlandica: verspreide opstellen. Den Haag: Daamen. Van Helten, W.L. (1885). ‘Over enkele eigenaardigheden in het gebruik van nie, noit, nemmer, ne of en.’ Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 5. 235-244. Weijnen, A.A. (1966). Nederlandse dialectkunde. Assen: Van Gorcum, Prakke & Prakke. -- (1971). Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Asse: Van Gorcum, Prakke & Prakke. -- (2003). Etymologisch dialectwoordenboek (second edition). Den Haag: Sdu uitgevers.
34 Weiss, H. (2002). ‘Indefinite pronouns. Morphology and syntax in cross-linguistic perspective.’ In: H. Simon & H. Wiese (eds.) Pronouns - grammar and representation. Amsterdam: Benjamins. 85-107. Will, G. (2004). Zeeuws of Vlaams. (Morfo-)syntactische verschijnselen in de dialecten van Zeeuws-Vlaanderen. Proefschrift Universiteit Gent. Zeijlstra, H. (2004). Sentential Negation and Negative Concord (Dissertation University of Amsterdam. Utrecht: Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap. -- (2005). ‘What the Dutch Jespersen Cycle may reveal about Negative Concord.’ In: M. Andronis, E. Debenport, A. Pycha, K. Yoshimura (eds.) Papers from the 38th Regional Meeting of the Chicago Linguistic Society, volume 2. Chicago: Chicago Linguistic Society. 143-158. -- (2006). ‘Emphatic Multiple Negative Expressions in Dutch.’ In: S. Barbiers et al. (eds.) Papers presented at Workshop on Syntactic Doubling, Amsterdam, March. http://www.meertens.knaw.nl/projecten/edisyn/Papers_workshop-on-Doubling.html.