Nederlands Gereformeerde Kerken Landelijke Vergadering Amersfoort 2001 Verslag eerste zitting - 17 februari Bidstond Op de eerste zittingsdag van de Landelijke Vergadering (LV) te Amersfoort 2001 komen afgevaardigden en belangstellenden van 11.00 - 12.00 uur bijeen in een bidstond, die geleid wordt door ds. F. Gerkema. Naar aanleiding van Marcus 4:26-29 houdt hij een overdenking over het woord ‘vanzelf’. Jezus zegt in deze gelijkenis iets wezenlijks over hoe het gaat in zijn Koninkrijk: op wereldschaal, op kerkelijk niveau en ook in de menselijke verhoudingen kunnen muren instorten, als vanzelf. Ds. J.H. Veefkind leidt de herdenking van de voorgangers die ons sinds de vorige LV ontvielen: ds. N. ’t Hart, ds. C.P. Plooy, ds. A.J. Moggré, ds. J. Kranenburg, ds. H.C. Overeem, ds. H. van Ommen, ds. J.A. de Vries, ds. J.H. Kamerbeek en ds. W.C. Moerdijk. Ook worden de overleden echtgenotes van predikanten genoemd, die hun echtgenoten bijstonden in de arbeid: zr. M. Geuchies-Kok, zr. C. van Kamp-Veltman, zr. H. Mulder-van der Meulen, zr. M.M. Verleur-Mays, zr. H.J. Visee-Hogendam en zr. B. Waagmeester-Boekhoff. 1. Opening Namens de roepende kerk van Amersfoort opent de preses van de vorige LV, br. A Wattèl, om 13.30 uur de eerste zitting van de LV 2001, bijeengekomen in het gebouw van de Evangelische Hogeschool, Drentsestraat 1 te Amersfoort. Hij laat zingen Gezang 75: 14 en 15, leest Micha 5:6 en Psalm 90:16, 17 en gaat voor in gebed. Br. Wattèl heet de aanwezigen welkom en spreekt een dankwoord uit aan het adres van de voorbereidingscommissie, die onder leiding van br. D. Kamsteeg veel onmisbaar voorwerk heeft verricht. 2. Onderzoek credentiebrieven; aanwezigheid Er zijn credentiebrieven aanwezig van alle regio’s, behalve van Alkmaar/Zaandam en Utrecht. Op voorstel van de preses worden de aanwezige broeders uit deze regio’s toch als afgevaardigden ontvangen en worden zij verzocht de credentiebrieven voor aanvang van de volgende zitting in te leveren. Voorgelezen worden de namen van de aanwezige afgevaardigden. De regio’s Dordrecht/Gorinchem, Utrecht en Zuid-Nederland zijn elk met drie afgevaardigden vertegenwoordigd, de overige regio’s met vier afgevaardigden. Het totaal aantal stemgerechtigden komt daarmee op 45. Van afzonderlijke gemeenten zijn als afgevaardigden met recht van advies broeders aanwezig uit Oegstgeest, Utrecht en Zeist. Van de kerk van Groningen is bericht van verhindering ontvangen. Namens de Financiële Commissie van de Nederlands Gereformeerde Kerken is aanwezig mr. A. Wattèl; namens de Commissie voor Archief en Documentatie ten dienste van de Nederlands Gereformeerde Kerken zijn aanwezig br. D. Smits en br. G.J. Bink. 3. Benoeming notulist Op voordracht van de roepende kerk wordt br. D.J. van Veelen uit Nieuwerkerk aan den IJssel benoemd tot notulist. 4. Vaststelling agenda De regio Arnhem heeft voorstellen over de wijze van behandeling van enkele agendapunten. Dit wordt aan de agenda toegevoegd als punt 7a. Verder wordt de agenda conform het concept vastgesteld. 5. Benoeming stemcommissie en verkiezing moderamen Na een toelichting op de te volgen procedure worden drie broeders benoemd als lid van de stemcommissie: br. J. Bos (Lisse), ds. P.G. Sinia (Etten-Leur) en br. A. Wendt (Hoogeveen). Ds. K. Muller zegt dat hij aan de roepende kerk de suggestie heeft gedaan om per regio iemand te laten voordragen. Hoewel de suggestie kennelijk niet is overgenomen, wil hij dit als overweging meegeven aan het te verkiezen moderamen. Op voorstel van ds. C.T. de Groot vraagt br. Wattèl voor aanvang van de stemmingen in gebed om Gods leiding over de moderamenverkiezing. Er worden aparte stemmingen gehouden voor de vier moderamenfuncties. In ongeveer vijfenzestig
minuten worden via in totaal zeven stemmingen de vier moderamenleden verkozen en als zodanig benoemd: Preses: ds. J. Bouma, Kampen Tweede preses: br. H.G. Lakerveld, Nuenen Scriba: ds. K. Muller, Heerenveen Tweede scriba: ds. C.T. de Groot, Lelystad. De verkozen broeders aanvaarden alle vier hun benoeming. Br. Wattèl bemoedigt hen met erop te wijzen dat, bij de spijziging van de vijfduizend, de Here Jezus na de opdracht aan de discipelen (“Geeft gij hun te eten”) Hij zelf hun lege handen vult. De vergadering wordt geschorst voor beraad van het moderamen. Nadat de gekozen broeders achter de tafel hebben plaatsgenomen, heropent de preses, ds. J. Bouma, na twintig minuten de vergadering. Hij dankt de vergadering voor het gegeven vertrouwen en spreekt uit dat het moderamen de woorden uit Psalm 121 wil nazeggen: “Mijn hulp is van de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft”. De preses verwoordt de dank van de vergadering aan de stemcommissie en aan br. A. Wattèl, die de vergadering tot de schorsing kundig leidde. 6. Regelingen Op voorstel van de preses gaat de vergadering akkoord met het handhaven van de stemprocedures, zoals ze zijn beschreven in de Acta van de vorige LV (bijlage 5, p. 66-68). Het moderamen wil onderzoeken of het mogelijk is om de vergaderstukken per e-mail aan de afgevaardigden te zenden. Tijdens de vergadering gaat een lijst rond, waarop iedereen zijn adresgegevens kan corrigeren of aanvullen. 7. Verzenden telegram aan H.M. de Koningin De vergadering machtigt het moderamen tot het verzenden van een telegram aan Hare Majesteit Koningin Beatrix. Op voorstel van br. K.R. Veenhof wordt de gebruikelijke tekst enigszins aangepast. De tekst van het te verzenden telegram luidt: De Landelijke Vergadering van de Nederlands Gereformeerde Kerken, in openingszitting bijeen op 17 februari 2001 te Amersfoort, bidt u zowel bij de uitoefening van uw ambt alsook voor uw gezin en familie van harte Gods zegen toe. J. Bouma, preses K. Muller, scriba 7a. Voorstel regio Arnhem Ds. G. de Lange licht de voorstellen van de regio Arnhem toe. Deze behelzen het instellen van tijdelijke commissies om de behandeling van enkele agendapunten te bespoedigen. Meldpunt seksueel misbruik Voorgesteld wordt een tijdelijke commissie te benoemen, bestaande uit afgevaardigden, leden van de klachtencommissie en het comité van aanbeveling. De taak van de commissie zou zijn het -in overleg met het moderamen- voorbereiden van de besluitvorming op een latere zitting. Hierbij zou aandacht gegeven moeten worden aan: a) gedragsregels voor ambtsdragers, zodat bekend wordt aan de hand van welke criteria het meldpunt hen beoordeelt, b) afstemming met de beide andere kerken, c) de wijze waarop kerken zich binden aan de gedragsregels en aan de uitspraken van het meldpunt, d) de omvang van de kosten die hieraan verbonden zijn. Vertrouwenscommissie beroepingswerk Voorgesteld wordt om de behandeling van de brief van Zoetermeer (44.1) te combineren met de bespreking van aanbeveling 3 uit het eindrapport van de Commissie Rechtspositie Predikanten (41.1). Een tijdelijke commissie zou een uitgewerkt behandelvoorstel kunnen maken, waarin beide aspecten tot hun recht komen. Commissie Steunbehoevende Kerken (CSK) Ds. J. van ’t Hof zegt dat de regio Arnhem een zelfde werkwijze zou willen voorstellen ten aanzien van de behandeling van het rapport van de CSK (28.1) en de beantwoording van de daarin gestelde vragen (p. 4).
Het moderamen zegt zich op deze suggesties van de regio Arnhem te zullen beraden en zegt toe op de volgende zitting hierop een reactie te geven. 8. Rapport van de Financiële Commissie (26.1) Br. A. Wattèl geeft toelichting op de te behandelen voorstellen van de Financiële Commissie (FC). Hij wijst onder meer op de constatering van de FC dat de bemensing van de Commissie Steunbehoevende Kerken volledig is en dat deze commissie zich verantwoord en met visie van haar taken kwijt. Br. Wattèl geeft aan dat het de bedoeling van de FC is om nog tijdens de lopende LV een financieel verslag uit te brengen over het jaar 2000. Naar aanleiding van een vraag van br. J.M. Louwerse zegt br. Wattèl dat er geen sprake is van ‘euroinflatie’ bij de voorgenomen verhoging van de vergoedingen voor de penningmeester en voor de archivaris, maar dat de aan de te verwachten inflatie aangepaste vergoeding per 1 januari 2002 in hele euro’s wordt uitgedrukt. Voorts verduidelijkt br. Wattèl naar aanleiding van vragen van ds. J. Horsman en br. Louwerse de verhouding tussen de FC en de penningmeester. De FC treedt centraal op voor die financiële zaken die de Nederlands Gereformeerde Kerken als geheel aangaan en oefent controle uit op de door de LV ingestelde commissies. De penningmeester is een door de LV benoemde functionaris die geen deel uitmaakt van de FC. Hij is wel aanwezig bij alle vergaderingen van de FC. De FC controleert de boeken van de penningmeester en stelt de LV voor, na gedane controle, om aan de penningmeester décharge te verlenen. Van de gedane controle wordt door de FC geen apart verslag uitgebracht. Op de vorige LV is voor het eerst besloten de boeken van de FC te controleren (zie verslag eerste zitting, 7 maart 1998, punt 9). De FC heeft zich naar aanleiding daarvan afgevraagd of het echt zinvol is om de controle die door de FC was gedaan nog eens over te doen. Conform de voorstellen van de FC neemt de vergadering de volgende besluiten: a. De penningmeester wordt (definitieve) décharge verleend over de jaren 1998 en 1999. b. De FC zal voortaan schriftelijk verslag uitbrengen aan de LV over de controle van de financiële administratie van de penningmeester. De LV verleent op voorstel van de FC décharge aan de penningmeester over de gecontroleerde periode. Het instellen van een aparte kascontrolecommissie acht de vergadering hiermee overbodig. c. In de plaats van mr. A. Wattèl wordt benoemd br. K.H. Mollema te Katwijk aan Zee; de broeders J. van den Berg en J.J. Bijlenga RA worden herbenoemd. d. Aan de Commissie Taakverlichting Oudere Predikanten (TOP) zal, bij behandeling van haar rapportage (32.1), worden verzocht studie te doen naar flexibele c.q. prepensioenregelingen. e. De vergoeding voor reiskosten die gemaakt worden voor het werk van de LV wordt vastgesteld op ƒ 0,60 per km dan wel de kosten van reizen met het openbaar vervoer. f. De vergoeding voor de penningmeester en voor de archivaris van de NGK wordt vastgesteld op een bedrag van ƒ 2.100,-- per jaar; met ingang van het jaar 2002 wordt dit bedrag Euro 1.000,--. 9. Verslag Commissie voor Archief en Documentatie (27.1) Ter vergadering aanwezig zijn de commissieleden br. D. Smits (archivaris), br. G.J. Bink en br. J.W. Puttenstein. Br. Bink geeft namens de Commissie voor Archief en Documentatie (CAD) een mondelinge toelichting op het rapport. In zijn betoog wijst hij onder meer op de verdergaande digitalisering van het archief, waardoor het mede mogelijk is het archief via Internet te benaderen. Hoofdmoot van het archiveringswerk blijft echter het veilig bewaren en op toegankelijke wijze archiveren van fysieke documenten. Omdat het landelijke archief van de Nederlands Gereformeerde Kerken nog steeds is opgeslagen ten huize van de archivaris, br. D. Smits te Vlaardingen, en de vorige LV al van mening was dat deze situatie ongewenst was, is inmiddels gezocht naar een definitieve oplossing. Er werden contacten gelegd met het Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme te Amsterdam en het Archief- en Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te Kampen
(ADC). In haar rapport beveelt de CAD de vergadering van harte aan de keuze voor een veilige bewaring van het landelijk archief van de Nederlands Gereformeerde Kerken te bepalen op het ADC te Kampen. Ds. G. de Lange vraagt of er offertes beschikbaar zijn van meerdere aanbieders. Br. J. Hoogwaerts sluit hierop aan met een vraag naar de hoogte van de ‘gift’ die gegeven zou worden aan het ADC, wanneer het landelijke archief van de NGK, dat ongeveer vijftien meter archiefruimte omvat, daar zou worden ondergebracht. Br. Bink antwoordt dat de gemiddelde prijs van archiefruimte ongeveer ƒ 100,- per strekkende meter bedraagt; het bedrag dat het ADC ons echter per jaar in rekening zal brengen, bedraagt ongeveer een derde hiervan. Br. F.D. Meijer meldt namens de samenwerkingsgemeenten Lelystad en Almere dat een dubbel archief moeilijk of niet te realiseren is. Br. Bink antwoordt dat ten aanzien hiervan op termijn mogelijk aanvullende aanbevelingen zullen worden gedaan. De CAD is voornemens om de afzonderlijke regio’s in de toekomst te benaderen voor advisering en voorlichting met betrekking tot archivering. Aan de problematiek van archieven voor samenwerkingsgemeenten kan dan afzonderlijk aandacht worden gegeven. Br. J. Hoogwaerts stelt vragen over enkele specifieke bedragen uit de begroting en vraagt of goed archiefbeheer bij het ADC gegarandeerd is. Volgens br. Bink beschikt het ADC over dezelfde condities als rijksarchieven, en de commissie acht het dan ook niet nodig dat hierop een extra controle plaatsvindt. Buiten de vergadering om zal br. Bink ingaan op de op onderdelen van de begroting toegespitste vragen van br. Hoogwaerts. Op de vraag van ds. G.J. Zwarts of de commissie geen behoefte heeft aan een extra lid, antwoordt br. Bink dat de bemensing van de commissie tot op heden voldeed maar dat nieuwe leden welkom zijn. De voorzitter stelt voor dat de commissie zelf met een voorstel komt. Br. J.F. Koen vestigt de aandacht op het ongewenste verschijnsel van uitlening van kerkelijke persoons- en adresgegevens aan derden, inclusief kerkelijke instanties. Br. Bink wijst op de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke kerkenraden en zegt dat gegevens uit het landelijk archief niet zonder tussenkomst van de archivaris te verkrijgen zijn. Br. J.W. van Atten vult aan dat het wenselijk is in gemeentegidsen een zinsnede als “Alleen voor intern gebruik” op te nemen. Ds. H. de Jong vraagt of wij onze zelfstandigheid niet beter bewaren als we “gewoon betalen wat het kost”. Br. Bink antwoordt hierop dat er voldoende waarborgen zijn voor de zelfstandigheid van het archief: er is geen directe raadpleging mogelijk zonder tussenkomst van de archivaris. Ds. De Jong reageert hierop met te zeggen dat een tere verhouding toch beter in stand kan blijven bij een zakelijke benadering van het contact. De vergadering accordeert het voorstel van de CAD om de archieven bij de ACD in Kampen onder te brengen. Eén broeder onthoudt zich van stemming, de anderen stemmen voor. Alle andere voorstellen en adviezen van de commissie worden unaniem overgenomen. De vergadering gaat ook akkoord met de begroting. De preses dankt de commissieleden voor hun werkzaamheden en gegeven toelichting. 10. Rondvraag Br. W. Ferwerda vraagt het moderamen om te trachten de behandeling van stuk 18 te koppelen aan de behandeling van stuk 47.1. 11. Vaststelling data volgende zittingen De vergaderdata worden conform het voorstel vastgesteld (17 maart, 7 en 21 april, 19 mei, 9 en 23 juni). Het moderamen zal met een voorstel komen over de verdeling van de agendapunten over de zittingsdagen. De preses wijst erop dat afgevaardigden bij verhindering tijdig voor vervanging dienen te zorgen. 12. Sluiting Na het staande zingen van Psalm 150 spreekt de preses het dankgebed uit. Hierna sluit hij om ongeveer 16.50 uur de vergadering.
Vastgesteld op de tweede zitting, d.d. 17 maart 2001 Verslag tweede zitting - 17 maart
13. Opening De preses, ds. J. Bouma, opent om 10.00 uur de vergadering, laat zingen Gezang 39, leest Openb. 19:11-21 en gaat voor in gebed. 14. Appèl nominaal De scriba, ds. K. Muller, meldt dat de credentiebrieven uit de regio’s Alkmaar-Zaandam en Utrecht zijn ingeleverd, alsook die van de kerken uit Baarn en Groningen. De aanwezige afgevaardigden worden genoemd. Alle regio’s zijn vertegenwoordigd door vier afgevaardigden, behalve de regio’s Schiedam, Utrecht en Zuid-Nederland (drie afgevaardigden). De kerken uit Baarn, Groningen, Oegstgeest, Utrecht en Zeist hebben ieder één afgevaardigde gezonden. Totaal zijn er 49 afgevaardigden aanwezig, van wie er 45 stemgerechtigd zijn. 15. Mededelingen van het moderamen a) De preses wijst op een reeds schriftelijk gemelde verandering: als punt 11 van de oorspronkelijke conceptagenda Akkoord van kerkelijk samenleven staat nu als onderwerp: Tussenrapport van de Commissie vrouwelijke ouderlingen en predikanten, met bijbehorende stukken, geagendeerd. b) Het moderamen stelt voor de nummering van enkele stukken te wijzigen: 14.1 (traktementen) wordt 41.7 (Rechtspositie); 42.1 (tienerwerk) wordt 48.1 (Tienerwerk); 44.1 en 2 (vertrouwenscommissie) wordt 41.5 en 6 (Rechtspositie).. c) Een lijst gaat rond ter controle en aanvulling van de e-mailadressen. De stukken zullen aan alle bij de scriba bekende e-mailadressen digitaal worden toegestuurd. De primi-afgevaardigden blijven daarnaast de stukken per post ontvangen. 16. Vaststellen agenda Een voorstel om de lunchpauze met een kwartier of een halfuur te bekorten wordt afgewezen omdat de Commissie voor de Geestelijke Verzorging Militairen pas voor 13.30u. is uitgenodigd. De agenda wordt conform het concept vastgesteld. 17. Vaststelling notulen eerste zitting, d.d. 17 februari De preses vraagt de afgevaardigden een eventueel wijzigingsvoorstel exact en zo nodig schriftelijk te formuleren. Op pagina 3, derde alinea, achtste regel: FD moet zijn: FC. Bij punt 9, Verslag Commissie voor Archief en Documentatie, is de aanwezigheid van br. J.W. Puttenstein niet vermeld. Met inachtneming van deze verbeteringen worden de notulen geaccordeerd. 18. Naar aanleiding van de notulen Er worden geen opmerkingen gemaakt. 19. Ingekomen stukken a) Brief van de regio Alkmaar-Zaandam betreffende het openstellen van het ambt van ouderling voor zusters uit de gemeente. Wordt als 25.5 bij de stukken van de L.V. gevoegd. b) Brief van de Dienst van het Koninklijk Huis, namens de Koningin, met dank voor onze goede wensen aan haar adres, ter gelegenheid van de opening van de LV. 20. Stemprocedure Alle afgevaardigden hebben een afschrift van de stemprocedure, zoals die tijdens de LV van Doorn is vastgesteld (LV98-5), toegestuurd gekregen. Op een vraag van br. D. van der Veen wordt geantwoord dat ‘de volstrekte meerderheid’ betekent: de helft van het aantal stemmen plus één; bij een oneven aantal stemgerechtigden: de helft van het aantal stemmen plus een half. Ds. H. de Jong stelt dat de afgevaardigden van de afzonderlijke kerken als leden van de vergadering mee moeten kunnen doen met de stemmingen voor het moderamen. Het moderamen neemt dit in overweging. Het moderamen stelt de vergadering voor: Een uit de vergadering afkomstig voorstel of (sub-)amendement wordt in behandeling genomen indien dit door tenminste vier afgevaardigden is ondertekend. Als motivatie hiervoor zegt de preses dat het toe te juichen is als voorstellen breder worden ondersteund, zodat wellicht de veelheid aan voorstellen enigszins kan worden ingedamd. Ds. G. de Lange zegt te verwachten dat het moderamenvoorstel zal leiden tot lobbyen. Br. A. Valstar denkt dat meer schorsingsverzoeken het gevolg kunnen zijn van het voorstel. De preses zegt toe de regel met soepelheid te zullen behandelen. De intentie is dat voorstellen ‘zorgvuldig’ worden
ingediend. De vergadering stemt hiermee in. 21. Meldpunt Seksueel Misbruik (29) In behandeling wordt genomen het op de eerste zitting ingediende voorstel van de regio Arnhem (29a; zie verslag, punt 7a) over het benoemen van een tijdelijke commissie die de besluitvorming van dit agendapunt moet voorbereiden. Ook worden de brieven van de regio’s Harderwijk (29.1) en Schiedam (29.2) bij de bespreking betrokken. Het moderamen neemt het voorstel-Arnhem over met een iets gewijzigde formulering (29b). Br. W. Ferwerda zegt het moderamenvoorstel te ondersteunen, met name vanwege de zorgvuldigheid en haalbaarheid. Behalve op de kerkelijke inbedding die met de instelling van de tijdelijke commissie wordt beoogd, wijst hij ook op de importantie van de juridische onderbouwing. Ds. G.J. Lakerveld vraagt om de behandeling en beschrijving van het onderwerp niet te verzakelijken (vgl. ‘pastorant’). Ds. H. de Jong benadrukt dat de kerkenraad het orgaan is dat opzicht en tucht uitoefent. Een commissie opereert meer op afstand en zou, bijvoorbeeld, ‘wraakoefening’ minder goed kunnen onderkennen. Het verdient zijns inziens daarom aanbeveling dat bij de behandeling van een klacht over een ambtsdrager een kerkenraadslid uit de betreffende gemeente deel uitmaakt van de Klachtencommissie. Ds. J. Kiers wijst op de gevaren van belangenverstrengeling en de noodzaak van objectieve behandeling. Ds. G. de Lange verzoekt te streven naar behandeling en afronding van de zaak op deze LV. De preses brengt het volgende voorstel in stemming: De vergadering benoemt een tijdelijke commissie Meldpunt Seksueel Misbruik, bestaande uit leden van de Klachtencommissie en het Comité van aanbeveling van het Meldpunt en de Landelijke Vergadering. De vergadering draagt de commissie op te onderzoeken hoe dit Meldpunt een kerkelijke inbedding kan krijgen en verzoekt haar gedurende deze LV met -zo mogelijk- een concreet voorstel te komen waarover besluitvorming kan plaatsvinden. Desgewenst kan de commissie daartoe in overleg treden met derden. Daarbij valt met name te denken aan vertegenwoordigers uit de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, teneinde met deze kerken tot een gezamenlijk kerkelijk Meldpunt te komen. De vergadering benoemt in deze commissie ds. W. van Dijk (samenroeper), dr. R.R. Ganzevoort, mr. R. Roukema, mr. D. van der Veen en drs. J. Verheij - van der Wiel. De voorgestelde commissieleden hebben bewilligd in hun kandidering. De vergadering gaat unaniem akkoord met het voorstel. 22. Steunbehoevende Kerken (28) De bespreking van dit onderwerp is geagendeerd voor de vergadering van 9 juni. Op de eerste LV-zitting heeft de regio Arnhem voorgesteld een commissie ter voorbereiding van de behandeling van dit punt in te stellen (zie verslag, punt 7a). Na overleg met het moderamen heeft de Commissie Steunbehoevende Kerken toegezegd dat zij de behandeling van haar rapport zelf zo goed mogelijk zal voorbereiden d.m.v. een aanvullend rapport. Het instellen van een voorbereidingscommissie wordt hiermee overbodig. Ds. J. van ’t Hof, sprekend namens de regio Arnhem, zegt hiermee te kunnen instemmen. De vergadering accordeert unaniem de voorgestelde werkwijze. 23. Commissie Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten (25) Namens de Commissie Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten (CVOP) zijn aanwezig zr. Y. Veefkind - Eenkhoorn, br. J.W. Verheij en zr. M. Vrijmoeth - de Jong. De preses geeft gelegenheid tot het stellen van verduidelijkingsvragen aan de commissie. Hiervan wordt gebruik gemaakt door ds. J. van ’t Hof, ds. J. Kiers, br. J.M. Louwerse, ds. G. de Lange en ds. P.G. Sinia. Onder meer wordt teleurstelling uitgesproken over het feit dat het eindrapport nog niet is verschenen. Zr. Vrijmoeth geeft namens de CVOP antwoorden op de gestelde vragen. De sluitingsdatum voor de indiening van commissierapporten voor de LV 2001, de opdracht van de LV Doorn 1998 om eerst het resultaat van de commissiewerkzaamheden voor te leggen aan deputaten Eenheid (CGK) en deputaten Kerkelijke Eenheid (GKV) en de drukke werkzaamheden van de afzonderlijke commissieleden hebben ervoor gezorgd dat het eindrapport van de CVOP nog niet klaar is. De commissie gaat ervan uit dat de volgende LV gehouden zal worden in 2004 en dat het eindrapport dan gereed zal zijn. Bezinning op het vraagstuk vanuit hermeneutisch oogpunt blijft voor de commissie hoofdpunt, maar de zaak wordt ook vanuit andere invalshoeken bestudeerd (nood in de gemeente, apostolaat, het
liefdegebod). In een tweede ronde reageren ds. J. van ’t Hof, br. J.M. Louwerse, ds. J. Kiers, ds. J.J. van Es en br. J.G. Knol. Zr. Vrijmoeth zegt desgevraagd dat de commissie de opdracht van de LV Doorn 1998 zo heeft gelezen dat eerst de uitkomst (het eindrapport) van de CVOP aan de zusterkerken (CGK en GKV) diende te worden voorgelegd. Omdat in 2000 reeds door de CGK een rapport is uitgebracht over de vrouw in het ambt, hoeft de commissie een reactie van deze kerken op de eindrapportage niet meer af te wachten; het CGK-standpunt kan nu reeds in het rapport worden opgenomen. De scriba, ds. K. Muller, vult aan dat commentaar van CGK- en GKV-deputaten (“indien en voorzover ontvangen”) eventueel los aan het eindrapport kunnen worden toegevoegd, het hoeft niet in het rapport te worden verwerkt. Br. J.W. Verheij zegt desgevraagd dat er een tiental Nederlands Gereformeerde Kerken is met vrouwelijke ouderlingen. De preses dankt de commissieleden voor hun inzet en wenst hun sterkte bij hun verdere taak. Onderdeel van de beraadslagingen vormen ook de brieven van de kerk van Schiedam (25.1), van de regio Harderwijk (25.3), van Zalk en Veecaten (25.4) en van de regio Alkmaar-Zaandam (25.5). Ds. G. de Lange wenst onderscheid te maken in de motivatie van de kerken die vrouwelijke ouderlingen aanstellen; wanneer het uit nood is (er zijn geen mannen beschikbaar) moeten wij hen niet te snel veroordelen; wanneer de motivatie echter gelegen is in bijbelse argumentatie, zou aan die kerken gevraagd kunnen worden te wachten totdat de LV op grond van studie een uitspraak over de zaak heeft gedaan. Br. W. Ferwerda, sprekend namens de regio Amsterdam-Haarlem, zegt het te betreuren dat enkele kerken vooruitlopen op de besluitvorming van de LV. Zijn persoonlijke mening is dat een rapport aan de feitelijke situatie binnen de kerken weinig verandert. Ds. C.C. Koolsbergen zegt dat de regio NoordNederland de in de brief van regio Harderwijk uitgesproken zorg niet deelt, tenminste: niet in die mate dat gevonden werd dat die krachtig zou moeten worden ondersteund. Ds. J.J. van Es betreurt het dat dit standpunt onvoldoende wordt gemotiveerd. Ds. G.J. Lakerveld zegt dat gemeenten waar onvoldoende mannen beschikbaar zijn voor de ambten, zouden moeten kunnen leven met het tekort: de regio Enschede-Zwolle onderschrijft de brieven van de regio’s Harderwijk en Alkmaar-Zaandam. Br. C.J. Bos pleit ervoor om onderscheid te maken in afzonderlijke situaties en niet al te zwart-wit over elkaars besluiten te denken. Br. J.G. Knol benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerken. Ds. J. Kiers zegt namens de regio Alkmaar-Zaandam dat de brief (25.5) niet bedoeld is om de LV een uitspraak hierover te ontlokken. De preses geeft in een laatste ronde de mogelijkheid te reageren. Ds. J.J. van Es vraagt of het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerk niet de hermeneutische argumenten en de exegetische uitkomsten camoufleert. Ds. H. de Jong brengt naar voren dat meisjes in het oude verbond niet werden besneden, maar dat ze in het nieuwe verbond wel worden gedoopt: sommige kerken beroepen zich onder andere op die ontwikkeling als gezegd wordt dat in Paulus’ dagen de zusters niet geroepen werden tot het ambt van oudste, maar dat dat nu wel kan, tot en met het predikambt. Ds. C.C. Koolsbergen zegt dat de brief van Alkmaar-Zaandam wel sympathiek gevonden wordt en dat de oproep tot het oefenen van geduld wordt onderschreven. Ds. G. de Lange geeft nog een voorbeeld om zijn eerdere uitspraak te verduidelijken: de gemeente kan gezien worden als het gezin van God; als in een gezin geen vader is, moet moeder de beide oudertaken vervullen (het nood-breekt-wetprincipe). Toch geeft de traditie van onze kerken aan dat het niet schriftuurlijk is om vrouwen te roepen tot het ambt van ouderling en predikant. Laten we daarom wachten op het commissierapport, waarin wellicht andere inzichten naar voren komen. Ds. J.M. Mudde stelt dat als het tot de eigen verantwoordelijkheden behoort van de plaatselijke kerken om al of niet zusters der gemeente te roepen tot het ambt van ouderling of predikant, het weinig zinvol is om als LV een commissie in het leven te roepen die deze zaak bestudeert. Br. J.M. Louwerse zegt er moeite mee te hebben dat de zaak van de vrouw in het ambt gebruikt wordt om een hechter kerkverband tot stand te brengen; om die reden ondersteunt zijn regio niet het voorstel om zorg uit te spreken over de in gang gezette ontwikkeling. De discussie gehoord hebbende, legt het moderamen de vergadering een voorstel voor. In het middagdeel van de vergadering worden voorstellen tot wijziging gedaan en opmerkingen gemaakt door ds. P. Veldhuizen, ds. J.J. van Es, br. C.J. Bos en br. B. Krol. Na een korte schorsing geeft de preses de volgende aangepaste tekst in stemming: De LV heeft kennisgenomen van de brieven van de regio’s Harderwijk en Alkmaar-Zaandam, alsmede van de brief van de kerk van Zalk en Veecaten, en spreekt uit dat de kerken bij haar besluitvorming inzake de openstelling van het ambt van ouderling en/of predikant voor zusters van de gemeente niet alleen rekening dienen te houden met de plaatselijke situatie, maar ook met het kerkverband. De LV verzoekt de kerken daarom -indien enigszins mogelijk- te
wachten op de in dezen te verwachten besluitvorming op de eerstkomende LV. De vergadering neemt de tekst aan met één stem tegen en twee onthoudingen. Nadat Gezang 305 is gezongen, besluit br. G.van de Graaf namens de regio Alkmaar-Zaandam de ochtendzitting met gebed en vraagt hij een zegen over het eten. 24. Geestelijke Verzorging Militairen (19) Namens de Commissie voor de Geestelijke Verzorging Militairen (CGVM) zijn aanwezig br. H.F.C. van den Berg, br. J. Leene, ds. K. Muller en br. B. Verheij. Ds. C. Smit is als krijgsmachtpredikant aanwezig. Br. Van den Berg geeft een inleiding op het rapport. Hij schetst de ontwikkelingen waarmee de krijgsmacht te maken heeft: 1) Door deelname aan vredesoperaties zijn velen die binnen de krijgsmacht werkzaam zijn regelmatig enkele maanden tot een half jaar van huis. 2) Met de afschaffing van de dienstplicht is een beroepsleger ontstaan, waardoor de krijgsmacht geen afspiegeling meer vormt van de samenleving. 3) Door verzakelijking is de krijgsmacht meer resultaatgericht bezig; de krijgsmachtpredikanten maken deel uit van een resultaatverantwoordelijke eenheid. 4) Door de toenemende secularisatie en instroom van mensen uit andere culturen, krijgen krijgsmachtpredikanten meer te maken met geestelijke verzorgers uit andere geloven en culturen. De genoemde ontwikkelingen bieden vele kansen: wanneer mensen op intensieve wijze met elkaar moeten samenwerken en samenleven, zijn er veel mogelijkheden voor persoonlijk contact; bovendien wordt men, ook door het contact met vertegenwoordigers van andere godsdiensten, gedwongen om na te denken en te spreken over waar het in het leven echt op aankomt. Br. Van den Berg wijst tenslotte op de in het rapport genoemde conclusies en aanbevelingen. Br. W. Ferwerda verwoordt de dankbaarheid voor het vele en goede werk dat binnen de krijgsmacht namens ons gebeurt en vraagt naar het beleid ten aanzien van de verzorging en begeleiding van het thuisfront. Br. Van den Berg antwoordt dat de CGVM denkt dat er een lacune is en spreekt namens de commissie de bereidheid uit om te onderzoeken wat er zou moeten gebeuren om hierin te voorzien. Ds. C.T. de Groot vraagt of de commissie ideeën heeft over de invulling van aanbeveling b, het door de kerken meer gebruik maken van de kennis en ervaring die krijgsmachtpredikanten hebben opgedaan in contacten met buitenkerkelijken. Br. Van den Berg zegt dat dit uiteraard niet te delegeren is aan een evangelisatiecommissie. Ook op de vorige LV’s is door de commissie aangeboden om hierin mee te denken. Op een vraag van ds. P.G. Sinia naar de inhoud van de samenwerking tussen de geestelijke verzorging (g.v.) van de verschillende kerken en geloofsrichtingen en die van de humanisten, antwoordt br. Van den Berg dat aan het geestelijke front de geloofseenheid sterk wordt beleefd. De samenwerking met de humanistische raadslieden is op praktisch gebied goed te noemen. In dit verband wijst hij op het onderscheid tussen cobelligerent (samen met andersdenkenden strijden tegen één vijand) en geallieerd (samen met vrienden strijden tegen één vijand). Ds. C. Smit vult aan dat samenwerking ‘op de werkvloer’ is gebaseerd op gelijkwaardigheid en respect. Ds. G.J. Zwarts vraagt, naar aanleiding van de zin “Het siert de kerken, wanneer ze ruimte geven aan de vragen die ontstaan in zo’n specifieke situatie; wanneer ze meedenken, meedragen, meebidden”, of de krijgsmachtpredikanten zich wellicht vervreemd voelen van de kerken als het gaat om deze vragen, en of er vanuit de kerken naar hun beleving genoeg meeleven is. Ds. Smit beaamt dit, en zegt dat dit niet in verwijtende zin is bedoeld, maar dat dit zo gesteld is met het doel een prikkel te geven tot bewustwording op dit vlak. Sinds de krijgsmacht de laatste jaren wordt ingezet bij veel vredesoperaties is er zeer intensief gewerkt en hebben soldaten bijzondere en ingrijpende dingen meegemaakt. Militairen ervaren binnen de kerkmuren niet altijd de openheid voor het bespreekbaar maken van hun vragen of problemen, want de kerken zijn naar hun beleving te veel intern gericht, te veel bezig met hun binnenkerkelijke agenda. De conclusies en aanbevelingen worden door de vergadering overgenomen. De preses dankt de commissieleden voor hun werk en inzet, en wenst hen Gods zegen toe. 25. Rechtspositie predikanten (41) De voltallige Commissie Rechtspositie Predikanten (CRP) is ter vergadering aanwezig: ds. J. van Atten, br. H. Rijken van Olst, br. J.G. Knol en br. W.V.H. van Helden. Ter behandeling liggen voor het commissierapport (41.1), een voorstel van de regio Enschede-Zwolle (41.2), een voorstel van de kerk van Zoetermeer (41.5), een brief van regio Den Haag (41.6), een voorstel van de regio Almaar-Zaandam (41.7) en het voorstel van de regio Arnhem (41a; zie verslag, punt 7a). Ds. Van Atten geeft ter inleiding op het commissierapport enige toelichting. Wat in het spraakgebruik ‘losmaking’ heet, wordt in het rapport aangeduid als ‘ontslag om gewichtige redenen’. De tweede alinea van aanbeveling 3 komt overeen met het voorstel-Zoetermeer (41.5). De CRP geeft in
overweging om de Leidraad (pagina 8) in de aandacht van de kerken aan te bevelen. Ds. W. van Dijk vraagt namens regio Harderwijk (zie aanbeveling 5) om bij iemand die op latere leeftijd predikant wordt en die geen gelegenheid heeft gehad voor een volledige pensioenopbouw, de zuivere studietijd te betrekken - in ieder geval aandacht te besteden aan ‘het pensioengat’ en te bezien hoe daarin tegemoet gekomen kan worden. Ds. Van Atten zegt dat deze zaken behartigd worden door de Stichting Emeritaatsvoorziening (SEV). Ds. Van Dijk repliceert dat de SEV hiervoor naar de CRP verwijst. Br. J.M. Louwerse acht het aanbevelenswaardig om de punten 3.4 en 3.5 van het rapport in de Leidraad op te nemen en vraagt om het begrip emeritering te definiëren. De CRP neemt de eerste suggestie in overweging en verwijst voor de definitie van emeritaat naar het Akkoord van Kerkelijk Samenleven (AKS), art. 9. Br. D. van der Veen vraagt of pensioenoverdracht mogelijk is. De CRP zegt, bij monde van ds. Van Atten, dat opgebouwde pensioenrechten blijven bestaan, ook bij ontslag om gewichtige redenen, en verwijst voor nadere informatie naar de SEV. Volgens br. Van der Veen wordt bij 3 (ontslag van de predikant) bedoeld: ontbinding van een overeenkomst/roeping. De formulering ‘uit de dienst ontslaan op grond van gewichtige redenen’ (3.1) lijkt te zijn overgenomen uit het Burgerlijk Wetboek; beter is volgens hem een formulering in de trant van ‘op korte termijn een einde maken aan een overeenkomst’ (zie ook 3.1.3 en 3.1.5). Ds. Van Atten zegt dat de CRP de terminologie gebruikt heeft zoals deze in het AKS staat. Ook vraagt br. Van der Veen om een voorstel van de commissie over de lengte van de periode waarin de predikant tijdelijk arbeidsongeschikt is en de kosten van levensonderhoud voor rekening van de gemeente komen (3.1.5 en 5.1). Ds. G.J. Lakerveld sluit zich bij dit verzoek aan. Ds. Van Atten verwijst naar aanbeveling 2, eerste alinea) waar een termijn van twee jaar is genoemd als periode voorafgaand aan ontslag. Na ontslag is het gebruikelijk om een termijn van twee jaar te hanteren als periode waarin men moreel verantwoordelijk is voor het levensonderhoud van de betrokkene. Volgens ds. K. Muller kan dit op tweeërlei wijze worden uitgelegd: die periode duurt in totaal twee jaar of -in het uiterste geval- twee jaar voorgenomen ontslag + twee jaar na het eigenlijke ontslag = in totaal vier jaar. Br. H.G. Lakerveld wijst op het feit dat aan het moment van het uitspreken van een voorgenomen ontslag al een lange periode kan zijn voorafgegaan van problemen en zorgen, waardoor een gemeente mogelijk zelfs tot zes jaar ‘aan een predikant kan vastzitten’, wat zelfs tot de ondergang van de gemeente kan leiden. Br. Van der Veen wijst in dit verband op oudere predikanten die dit mee moeten maken aan het eind van hun loopbaan - dit moet rechtspositioneel geregeld worden. Br. Van der Veen is voorstander van een iets scherpere formulering in aanbeveling 2, laatste alinea: een eventueel beroep op financiële bijstand van de Commissie Steunbehoevende Kerken (CSK) zou slechts in uiterste nood moeten worden gedaan. Ds. Van Atten zegt dat het ook in die zin is bedoeld: slechts in uiterste nood zal de CSK bijstand verlenen en neemt in die zin het kerkverband de verantwoordelijkheden van de plaatselijke gemeente over, zoals dat ook gebeurt als een gemeente wordt opgeheven Voorts stelt br. Van der Veen voor om de benaming ‘permanente landelijke adviescommissie’ te veranderen in ‘helpdesk’. De CRP neemt deze suggestie mee. Ds. G.J. Lakerveld vraagt of het financiële beroep op de SEV (zie 5.3) alleen geldt bij meer dan 65% blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Volgens ds. Van Atten komen hierbij verzekeringen in beeld en is misschien ook weer een rol weggelegd voor de CSK. Br. I. van Keulen wijst op de regeling die geldt binnen de CGK (een predikant waarmee een overeenkomst is verbroken, is verplicht een tweede beroep aan te nemen). Ds. Van Atten zegt dat een commissie hierin zeker sturend en begeleidend kan optreden, zonder een ‘waterdichte’ regeling te hoeven hanteren. Ds. J.M. Mudde vraagt naar de financiële gevolgen voor een predikant in geval van afzetting. Br. H. Rijken van Olst zegt hierop dat zaken van afzetting, schorsing of tucht buiten de opdracht van de commissie vallen en dat deze vraag derhalve niet door de commissie beantwoord kan worden. Ds. J. Kiers merkt ten aanzien van 3.1.5 op dat een objectivatie of normstelling van de hoogte en lengte van de financiële zorg wordt gewenst, daar de verhoudingen meestal verstoord zijn. Tevens vraagt hij een uitspraak over de voorkeur voor honorering volgens GMV-norm of de honorering die in de Samen-op-wegkerken wordt gehanteerd (p. 5, appendix B). Over deze laatste vraag zegt ds. Van Atten dat de CRP de GMV-norm aanbeveelt en dat de plaatselijke kerken de vrijheid behouden om hierin naar eigen inzicht te besluiten. Wat de eerste opmerking van ds. Kiers betreft, is de CRP van mening dat het laatst genoten traktement normatief zal kunnen zijn, waarbij de regio of een ter zake benoemde ad hoc-commissie controlerend kan optreden. Ds. J. van ’t Hof stelt bij 3.5 namens de regio Arnhem voor om een predikant, die om gewichtige redenen buiten zijn wil om is ontslagen (niet om redenen van tucht), zijn waardigheid als predikant te
laten behouden, of althans te zoeken naar een aanvaardbare vorm waarin de naam en eer van de predikant behouden blijven. Ds. Van Atten meent dat dit buiten de opdracht van de commissie valt: mogelijk dat dit ooit betrokken kan worden bij een eventuele herziening van het AKS. Ds. G. de Lange wijst op de impact van ‘het voornemen de predikant te ontslaan’ (3.5 en aanbeveling 2): de omstandigheden om te kunnen veranderen zijn voor een predikant gunstiger als hij predikant is ‘in volle rechten’ dan wanneer hij ‘een stempel draagt’. Ds. Van Atten geeft aan dat het AKS geen andere mogelijkheid biedt: er zijn voor individueel verschillende gevallen geen pasklare oplossingen te voorzien. Br. Rijken van Olst vult aan dat het AKS bedoeld is om orde te scheppen en een bijdrage te leveren aan het oplossen van problemen maar geenszins een juridische reikwijdte pretendeert te hebben. In een tweede ronde krijgt nog een tiental afgevaardigden het woord. Ds. K. Muller spreekt zijn respect uit voor het werk van de commissie. Wat hem betreft had het rapport ingeleid mogen worden met enkele theologische overwegingen betreffende predikantsschap en de relatie van de predikant tot de gemeente. Deze opmerking wordt ondersteund door ds. G. de Lange. Bij de opsomming bij 4.6 mist spreker de predikant voor penitentiaire inrichtingen. Ook wordt meer duidelijkheid gewenst ten aanzien van wat in de Leidraad onder punt 9 staat: beslist de betrokken kerkenraad mee op de regionale vergadering bij de goedkeuring van het ontslag van zijn predikant of staat hij bij beslissingen buitenspel? Br. A. Valstar vraagt nog eens naar de juridische reikwijdte van het rapport. Waarop kunnen predikant en gemeente/kerkenraad zich beroepen? Wat is ieders positie? Verder stelt spreker voor, verwijzend naar de brief van Zoetermeer, beroepingszaken en conflicten los te koppelen. Ds. C.T. de Groot vraagt waarom een predikant opnieuw preekconsent moet aanvragen als hij bijvoorbeeld vanwege problemen met betrekking tot zijn pastorale arbeid op non-actief staat (3.5); ook vraagt hij waarom de aanvraag dient te geschieden in de regio waarin de predikant woont (belangenverstrengeling). Ten aanzien van 3.1.5 vraagt ds. De Groot om verduidelijking in het geval dat een predikant tijdelijk niet in zijn eigen gemeente voorgaat, maar wel in andere gemeenten mag preken: worden de ontvangen preekbeurtvergoedingen wel of niet van het traktement afgetrokken? Op welke vergoedingen kan de predikant aanspraak maken als hij feitelijk de gemeente niet bearbeidt? Br. I. van Keulen wijst op het feit dat 3.3 en 3.5 met elkaar in strijd kunnen zijn: bij opheffing van een gemeente kan het toch niet zo zijn dat een predikant de naam en eer van dienaar des Woords verliest: hij is predikant van de kerken. Hierover moeten volgens spreker betere afspraken worden gemaakt. Br. C.J. Bos onderstreept de belangrijkheid van de financiële regelingen bij afzetting van een predikant. Ds. J.M. Mudde constateert dat, wanneer regelingen nodig zijn, het AKS in de meeste gevallen geen concreet antwoord geeft, en meestal teruggegrepen moet worden op de DKO. Br. D. van der Veen benadrukt nogmaals het belang van een duidelijke en uitvoerige rechtspositieregeling. Br. B. Verheij leidt de bewoordingen van 3.5 niet af uit wat in het AKS staat. Het AKS legt de verantwoordelijkheid voor de beroepbaarheid van predikanten neer bij de regionale vergadering. Wanneer de regio vaststelt dat een predikant beroepbaar blijft, moet dat daarin vertaald worden dat de predikant zijn positie kan behouden; een en ander dient in regelingen opgenomen te worden. Ds. G. de Lange spreekt bewogenheid uit aan het adres van collega’s die te maken hebben (gehad) met verstoorde arbeidsverhoudingen of wier gemeente is opgeheven, en vraagt of het goed zou zijn om met hen te spreken en na te gaan of hen recht is gedaan. Br. H.G. Lakerveld pleit voor omkering van de punten 1 en 2 van de Leidraad. Zijns inziens is het nodig dat een vertrouwenscommissie wordt geformeerd, die in een vroeg stadium bij een (dreigende) verstoorde arbeidsrelatie wordt geconsulteerd. Vanwege de tijd beëindigt de preses de beraadslagingen. Aan de commissie wordt gevraagd de overwegingen van de vergadering te verwerken in een eindrapport dat mogelijk 9 juni kan worden besproken. De vergadering (incl. de regio Arnhem) gaat akkoord met het voorstel van het moderamen om de opdracht die regio Arnhem had toegedacht aan een tijdelijke voorbereidingscommissie (voorstel 41a) toch mee te geven aan de CRP. De preses bedankt de commissieleden voor hun werk en aanwezigheid ter vergadering. 26. Volgende zittingen De eerstvolgende zitting van de LV is D.V. op 7 april. Het moderamen zal nog meedelen wanneer het Akkoord van kerkelijk samenleven (AKS) wordt geagendeerd. 27. Rondvraag Br. J. Leene vraagt wanneer het tienerwerk (48.1) wordt besproken. Dat punt staat geagendeerd voor 9 juni. Ds. J.J. van Es geeft een toelichting op zijn stemgedrag bij de behandeling van het Tussenrapport
Commissie Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten. Hij geeft aan dat hij eigenlijk tegen het tekstvoorstel van het moderamen had willen en moeten stemmen. Onder verwijzing naar art. 31.1 van het AKS (“samen de tijd van God verwachten waarin Hij de weg duidelijk zal maken”) geeft hij aan dat de tekst zijns inziens beter had kunnen luiden: “De LV verzoekt de kerken daarom te wachten op de besluitvorming op de eerstkomende LV”. Br. J.M. Louwerse geeft ook een stemverklaring. Hij herhaalt wat hij voor de pauze heeft gezegd: het gaat hem niet om het onderwerp alleen; hij heeft er moeite mee dat de LV alleen over deze zaak een oproep aan de kerken doet, terwijl er nog zoveel meer zaken zijn die in dezelfde lijn liggen. 28. Sluiting Ds. F. Pomstra gaat voor in dankgebed. Na het zingen van Gezang 351 besluit de preses om 16.05 uur de vergadering. Vastgesteld op de derde zitting, d.d. 7 april 2001 Verslag derde zitting - 7 april
29. Opening De preses, ds. J. Bouma, opent om 10.00 uur de vergadering, leest Matth. 26:36-46 en mediteert hierover. Hierna laat hij zingen Gezang 180 en gaat voor in gebed. 30. Appèl nominaal De scriba, ds. K. Muller, noemt de aanwezige afgevaardigden. In de loop van de morgen zijn van alle regio’s de complete afvaardigingen aanwezig (vier afgevaardigden per regio; van de regio’s Utrecht en Zuid-Nederland drie afgevaardigden). De kerken uit Baarn, Groningen, Utrecht en Zeist hebben ieder één afgevaardigde gezonden. De afgevaardigde van de kerk van Oegstgeest is met kennisgeving afwezig. Het aantal afgevaardigden komt hiermee op 50, van wie er 46 stemgerechtigd zijn. 31. Mededelingen van het moderamen Er zijn geen mededelingen. 32. Vaststellen agenda De agenda wordt conform het concept vastgesteld. 33. Vaststellen notulen tweede zitting, d.d. 17 maart Er zijn enkele kleine verbeteringen te maken. Op pagina 3 dienen twee woorden te worden toegevoegd: ”Onderdeel van de beraadslagingen vormen ook de brieven van de kerk van Schiedam (25.1)”. Op dezelfde pagina moet een keer het woord worden geschrapt worden: “In het middagdeel van de vergadering worden voorstellen tot wijziging worden gedaan en ....”. Op de laatste pagina moet het woord te geschrapt worden uit de zin “Hierover moeten volgens spreker betere afspraken te worden gemaakt”. De vergadering stelt verder het verslag vast conform het concept. 34. Naar aanleiding van de notulen De preses meldt dat op de vorige zitting verzuimd is om het mandaat van de Commissie Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten te verlengen tot de volgende LV in 2004. Formeel is dat hiermee rechtgezet. Br. D. van der Veen vraagt of de LV wat zal ondernemen naar aanleiding van de vraag van ds. G. de Lange (notulen, punt 25) “...of het goed zou zijn om met hen te spreken en na te gaan of hen recht is gedaan”. Volgens de preses komt dit terug op een latere zitting. 35. Ingekomen stukken De scriba meldt de ontvangst van de volgende brieven: a) Credentiebrief van de gemeente van Oegstgeest. b) Aangepaste credentiebrief van de regio NoordNederland: als vierde secundus is aangewezen br. H.W. Tamminga. c) Brief van de regio Den Haag met voorstel tot aanvulling op het commissierapport van de Commissie Rechtspositie Predikanten (41.1). Op voorstel van de scriba zal de brief aan de CRP worden gezonden en ontvangen alle afgevaardigden te zijner tijd een afschrift. d) Een brief van de Stichting Ondersteuningsfonds Allochtone Kerken; het moderamen zal over de behandelingswijze van deze brief nog een voorstel doen. 36. Theologische Studie-Begeleiding (TSB) (18) Van de leden van de Raad van Toezicht en Advies (RvTA) zijn ter vergadering aanwezig: br. C.J. Bos, ds. K. Holwerda, ds. J. Kiers, ds. K. Muller en br. K.R. Veenhof.
Van de studiebegeleiders is aanwezig ds. J. Dekker. Ds. K. Muller, de voorzitter van de RvTA, geeft een inleiding (zie 18.1 bijlage 3) tot het RvTA-rapport. Daarna beantwoorden hij en ds. Dekker vragen. Diverse afgevaardigden spreken hun waardering uit voor het werk van de RvTA en de studiebegeleiders. 1) Besluit LV-Doorn / interpretatie Ds. G. de Lange vraagt hoe de woorden ‘bij voorkeur’ in het besluit van Doorn gelezen moeten worden (“besluit dat onder een deugdelijke opleiding (...) in de regel dient te worden verstaan: a. het doctoraal II van de TU Apeldoorn, of b. de opleiding aan het Nederlands Gereformeerd Seminarie, bij voorkeur aangevuld met het doctoraal II van de TU Kampen (Broederweg) of van de TU Apeldoorn”, Acta 1998, p.39). Ds. J.M. de Groot, als indiener van het betreffende amendement op de LV-Doorn, licht toe dat de woorden ‘bij voorkeur’ slaan op kandidaten met een late roeping, en wel in het bijzonder op het feit dat zij de studie zouden dienen af te ronden met een D II-examen. ‘Bij voorkeur’ sloeg niet speciaal op een opleidingsinstituut - het Nederlands Gereformeerd Seminarie (NGS) heeft overigens gezegd de studenten te zullen motiveren hun doctoraal te doen. Ds. Muller zegt dat hij in zijn inleiding heeft aangeduid hoe de RvTA de besluiten van de LV-Doorn heeft geïnterpreteerd. Voorafgaand aan het hiervoor genoemde besluit is door de LV-Doorn een ander besluit genomen (Acta 1998, p. 19): “...dat voor ‘Apeldoornse studenten’ als regel het D II-examen verplicht is...”. Dit besluit was ook richtinggevend voor de denkwijze van de RvTA. Br. Veenhof betoogt dat er een mogelijke rechtsongelijkheid schuilt in dit besluit, als er geen duidelijke criteria zijn vastgesteld. Het ‘dominee worden op art. 8’ mag niet verward worden met ‘late roepingen’. Hij pleit ervoor om de ‘late roepingen’ nader te omschrijven: het moet deze kandidaten zo makkelijk mogelijk gemaakt worden predikant te worden, maar de deugdelijkheid van hun opleiding mag niet minder zijn. Ds. Dekker zegt geen verschil in interpretatie te constateren met betrekking tot het besluit van de LVDoorn. De LV heeft de studiebegeleiders de handelingsbevoegdheid gegeven om op basis van argumenten van de regel af te wijken. Er is coulance afgesproken ten aanzien van kandidaten met een late roeping. In beslissingen weegt mee wat iemands weg totnogtoe is geweest. Dit houdt ook in dat geen algemeen criterium is te geven, want geen enkele persoonlijke situatie is gelijk - dat is ook juist kenmerkend bij late roepingen. De preses benadrukt dat de bedoeling van de LV-Doorn is geweest de regel (D II) duidelijk aan te geven. De uitzonderingen betreffen alleen diegenen die al een eind gevorderd zijn met hun studie. Op een vraag van br. S. Huizinga over de reactie van studenten aan het NGS op het D II-besluit van LV-Doorn, zegt ds. Dekker dat door de toezegging van coulance ongerustheid bij de studenten kon worden weggenomen. De preses vat dit onderdeel van de bespreking als volgt samen: als regel is het D II-examen verplicht; er zijn uitzonderingen mogelijk waarvoor geldt dat er geen vrijblijvendheid is ten aanzien van de deugdelijkheid van de opleiding en een duidelijke argumentatie t.o.v. de studiebegeleiders vereist is in het geval er geen D II-examen wordt gedaan. 2) Studenten Ds. J. Dekker merkt op dat het volgen van een deeltijdopleiding vaak mede de keuze van de plaats van opleiding bepaalt. 3) ‘Open karakter’ Ds. J.J. van Es vraagt of het niet zo is dat de TSB zich alleen of vooral moet richten op hen die zich voorbereiden op het ambt van predikant. Ds. Muller spreekt tegen dat er sprake zou zijn van een verschuiving van het begeleiden van aanstaande predikanten naar het begeleiden van theologiestudenten. Er zijn altijd al studenten geweest die de TSB-bijeenkomsten bijwoonden en uiteindelijk geen predikant werden. Ds. H. de Jong onderstreept dat de TSB van meet af aan ook ruimte heeft geboden aan kandidaten die niet de pastorie zouden ingaan; dit betekende voor de begeleiders eerder een uitdaging dan een belemmering. Br. D. van der Veen vraagt of het ‘open karakter’ van de TSB betekent dat gasten, die niet de intentie hebben om predikant in de NGK te worden bijdragen in de kosten van de TSB. Ds. Muller antwoordt dat alle (reis)kosten door de kerken vergoed worden, ook van hen die gast zijn. Zo lang dit binnen de perken blijft, levert dit zeker geen probleem op. 4) Opleiding / attest De vraag van ds. G. de Lange of het niet beter is dat de studiebegeleiders, in plaats van aan het eind van de studie een attest aan de regio af te geven over de geschiktheid van de kandidaat, al aan het begin van de studie met de kandidaat spreken over zijn geschiktheid voor het ambt, wordt door ds. Muller beaamd. Het mentoraat van de drie studiebegeleiders werkt goed en sorteert effect. Ds. De
Lange benadrukt dat het zijns inziens aanbeveling verdient dat de regio’s erop toezien dat kandidaten, die predikant willen worden en nog geen doctoraalexamen hebben afgelegd, in hun eerste gemeente tijd ontvangen dit examen ook te behalen. Dit moet, volgens ds. Muller, ook onder de aandacht van de regio’s gebracht worden. Op de opmerking van br. Veenhof dat het onduidelijk is wie over de aanvaardbaarheid van argumenten beslist, stelt ds. C.T. de Groot vast, wat ook door ds. J. Dekker betoogd is, dat de regiovergadering op het attest van de TSB een besluit neemt over de deugdelijkheid van de opleiding van de kandidaat. Ds. De Groot wijst erop dat het attest wel enige inhoud moet hebben, zodat het meer is dan een ‘invulformulier’. Ds. Dekker onderschrijft dit: het mentoraat ontwikkelt zich de laatste jaren meer in de richting van het volgen van kandidaten dan het beschrijven van momentopnamen, zodat aan de regio’s een bredere basis wordt gegeven voor oordeelsvorming. Br. I. van Keulen vraagt aandacht voor de communicatieve vaardigheden in de opleiding voor predikant. Ds. Muller zegt dat hieraan in toenemende mate aandacht wordt geschonken. Ds. Dekker vult aan dat met name in het ‘TSB-weekend’ hieraan gewerkt wordt, onder leiding van externe deskundigen. Br. Van der Veen wijst op de mogelijkheid van een evaluatieformulier dat ingevuld kan worden na een preekbeurt van een kandidaat. De RvTA vindt dit een goede suggestie en zal dit aan de studiebegeleiders meegeven ter overweging. De vraag wordt gesteld of de raad adviezen heeft voor de plaatselijke kerken en regionale vergaderingen ten aanzien van begeleiding van kandidaten. Geantwoord wordt dat voor deze gesprekken met kandidaten geen speciale vaardigheden worden verwacht. Aan de kerken wordt wel gevraagd alert te zijn bij de studiekeuze van vwo-/gymnasiumscholieren. 5) NGS Br. D. van der Veen vraagt naar de achtergrond van de woorden uit punt 6 van het rapport: ‘Het contact met het NGS begint een goede vorm aan te nemen’. Deze zinsnede is bewust in het rapport opgenomen, volgens ds. Muller. Het rapport is halverwege het jaar 2000 geschreven; nu zou kunnen worden gezegd dat het contact met het NGS een goede vorm heeft. Br. F.D. Meijer vraagt of het onder 4.2 bedoelde overleg naar aanleiding van een vertrouwelijk vergelijkingsrapport is geschied door de studiebegeleiders of door de RvTA, en of de uitkomsten van het rapport nog aan de LV worden bekend gemaakt. Ds. Muller antwoordt dat alle partijen bij het overleg betrokken waren: RvTA, studiebegeleiders, docenten en bestuurders. Het vertrouwelijke karakter van het rapport is niet opgeheven. Ds. J.J. van Es meent te kunnen aanduiden dat het ten aanzien van het NGS ging om de weging van de te gebruiken literatuur en de nadruk op de Reformatorische Wijsbegeerte. 6) Financiën Br. Meijer wijst erop dat in bijlage 2 tegenstrijdige bedragen staan vermeld (op p. 2 en 3) als bijdrage die de TUA ontvangt van de NGK: ƒ 10.000,-- en ƒ 15.000,--. Ds. Muller zegt dat het laatste bedrag een begroting betreft, die uiteindelijk is bijgesteld naar ƒ 9.000,-- (gerelateerd aan het aantal studenten). Br. C.J. Bos geeft aan dat in de RvTA is afgesproken dat het bedrag niet moet worden gezien als een vergoeding (de reële kosten zijn hoger) maar dat het een symbolisch bedrag betreft, dat voor 2001 wordt afgerond op ƒ 10.000,--. Br. W. Ferwerda zegt in bijlage 2 van het rapport (p. 2, voorlaatste alinea) te lezen dat door de RvTA aan de LV gevraagd wordt zich uit te spreken over handhaving van het Apeldoorn-advies, en dat een logische consequentie daarvan zou kunnen zijn dat het NGS ook een landelijke bijdrage van ƒ 10.000,-- tegemoet zou kunnen zien. Een kerk uit de regio Kampen laat bij monde van br. Meijer weten van mening te zijn dat het NGS net als de TUA een jaarlijkse landelijke bijdrage verdient. Ds. Muller zegt dat zolang er door de LV geen ander besluit genomen wordt, het Apeldoorn-advies van kracht blijft, en dat over een eventuele donatie aan het NGS er een voorstel zou moeten voorliggen waarover gestemd zou moeten worden. Dat concrete voorstel ligt er niet. Voorts stemt de vergadering unaniem in met het rapport van de RvTA. De preses dankt de RvTA en de studiebegeleiders voor hun werk. 37. Voortgaande vorming predikanten (47.2) Ds. J. Kiers geeft een toelichting op het rapport ‘Aanbevelingen aan kerkenraden en predikanten met betrekking tot de voortgaande vorming van predikanten’ van de RvTA. De aanbevelingen bedoelen een klimaat te bevorderen waarin voortgaande vorming en persoonlijke begeleiding tot de ambtelijke verantwoordelijkheden van de predikanten worden gezien. Op de vraag van ds. J. van ‘t Hof of over de verwijzing naar de Commissie Steunbehoevende Kerken (aanbeveling 4) overleg met deze commissie is geweest, antwoordt ds. Kiers dat dat niet het geval is. Br. D. van der Veen zegt in dit verband dat gemeenten de CSK alleen moeten benaderen bij financiële
problemen, niet voor ‘subsidies’. Op voorstel van de preses wordt de laatste zin van aanbeveling 4 geschrapt. Gewezen wordt op de mogelijkheid om binnen de regio naar een oplossing te zoeken. Br. H.G. Lakerveld zou de voorzichtige en vrijblijvende formuleringen van het rapport liever gewijzigd zien in regels van een meer verplichtend karakter. Ook vindt hij dat de indruk wordt gewekt (bijvoorbeeld in de bijlage) dat er meer aandacht is voor voortgaande vorming op het pastorale vlak dan voor het vakgebied van de theologie. Ds. Kiers zegt, kerkrechtelijk gezien, geen mogelijkheden te zien zaken uit dit rapport bindend op te leggen aan de kerken. Ten aanzien van de tweede opmerking van br. Lakerveld verwijst ds. Kiers naar aanbeveling 2a. Br. A. Valstar pleit naar aanleiding van aanbeveling 5f voor een mentoren-poule: kleine regio’s kunnen anders mogelijk niet voorzien in mentoren. Br. W. Ferwerda onderstreept de belangrijkheid van de mentorfunctie. Ds. Kiers zegt dat voor mentoren (nog) geen criteria zijn vastgesteld. Ook dient meer aandacht te komen voor de opleiding van mentoren. Br. Valstar vraagt wanneer de supervisor wordt ingeschakeld (aanbeveling 6 spreekt van een reeks van gesprekken, wat niet wijst op een permanente begeleiding). Ds. Kiers antwoordt dat het initiatief van de predikant zal uitgaan. Het biedt de predikant de mogelijkheid om het eigen functioneren te spiegelen. De vergadering stemt unaniem in met het rapport en de gedane aanbevelingen. De preses dankt de broeders van de RvTA voor hun werk. Ds. G. de Lange besluit om 12.45 uur namens de regio Arnhem de ochtendzitting met het lezen van Psalm 40:5-11. Nadat Psalm 40:4 gezongen is, vraagt hij een zegen over het eten. 38. Raad voor Contact en Overleg betreffende de Bijbel (RCOB) (20) De preses heropent na de lunchpauze de vergadering om 13.35 uur en geeft het rapport van de RCOB in bespreking. De beide waarnemers namens de NGK in de RCOB, ds. K. Holwerda en ds. A.M. van Leeuwen, zijn aanwezig. Ds. Holwerda geeft een toelichting (zie 20.2 bijlage 1) op het rapport en het aanvullende rapport. Br. C. Wakker vraagt of de waarnemers het wenselijk vinden en mogelijk achten om hun mandaat uit te breiden met zaken betreffende gebruik en verspreiding van de Bijbel. In het verlengde hiervan ligt de vraag van br. K.R. Veenhof waarom wij van ‘waarnemers’ geen ‘deelnemers’ worden. Ds. Holwerda antwoordt dat de waarnemers deze vragen hebben overwogen, maar het niet verstandig hebben geacht om de vroegere discussie over deelname aan de RCOB te heropenen gezien indertijd geuite bezwaren met betrekking tot de geringe Schriftgetrouwheid over bepaald door de RCOB uitgegeven materiaal. De nu bestaande goede harmonie in de samenwerking zou gemakkelijk op het spel komen te staan. Ds. H. de Jong zegt de proeven van de nieuwe bijbelvertaling bestudeerd te hebben en niet onder de indruk te zijn. Gezien het feit dat veel ‘Schriftidioom’ bij de vertaling verloren gaat - wat kan leiden tot globaal en meer oppervlakkig bijbellezen - zegt hij te hopen dat deze vertaling niet wordt ingevoerd als ‘kanselvertaling’. Ds. Holwerda onderschrijft deze zorgen en zegt te kunnen constateren dat reacties op de nieuwe bijbelvertaling binnen de Begeleidingscommissie Nieuwe Bijbelvertaling zorgvuldig gewogen worden. Ds. J.J. van Es spreekt namens de regio Harderwijk uit het te betreuren dat de namen van God in de Nieuwe Bijbelvertaling zullen worden weergegeven door ‘Heer’ en ‘HEER’, en vraagt de LV om haar afkeuring hierover uit te spreken. Br. J. Maris licht toe dat de regio Harderwijk niet tot een eensluidende mening is gekomen Aan het eind van de zittingsdag wordt het volgende voorstel in stemming gebracht: De Nederlands Gereformeerde Kerken, in Landelijke Vergadering bijeen te Amersfoort, 7 april 2001, spreken uit dat zij het betreuren dat de namen van God in de nieuwe bijbelvertaling zullen worden weergegeven door ‘Heer’ en ‘HEER’ voor Adonai en JHWH in plaats van door ‘Heere’ en ‘HEERE’, gezien de gevoeligheden die in deze leven onder een fors deel van haar gemeenteleden. De uitslag van de stemming is: 6 onthoudingen, 38 tegen en 2 voor. Br. D. van der Veen geeft aan het oneens te zijn met de verhoging van 10% van de financiële bijdrage, die in het aanvullend rapport wordt aangeduid als ‘globaal verdeeld naar draagkracht’. Ds. Holwerda zegt dat pas in 1998 gestart is met het geven van een bijdrage aan de RCOB. Het lijkt de waarnemers een zaak van wijs financieel beleid om in de komende jaren de bijdrage evenredig te krijgen aan de gemiddelde uitgaven per jaar. De preses geeft het voorstel van de waarnemers om de bijdrage te verhogen in stemming. Er zijn geen onthoudingen, één stem tegen, de rest van de afgevaardigden is voor. Br. D. van der Veen verklaart tegen te stemmen vanwege het automatisme waarmee de verhoging volgens hem
plaatsvindt. De suggestie van de waarnemers om de LV van 2004 te dienen met overwegingen omtrent het gebruik van de nieuwe bijbelvertaling in de kerkdienst, wordt door de preses in stemming gegeven. De vergadering besluit, met 45 stemmen voor en één onthouding, aan de oorspronkelijke opdracht van de waarnemers toe te voegen de waarnemers op te dragen de LV van 2004 te dienen met overwegingen omtrent het gebruik van de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV) in de kerkdienst. 39. Opleiding predikanten (47.1) De preses geeft het rapport van de Commissie Opleiding Predikanten (COP) in behandeling. Ter vergadering zijn de volgende commissieleden aanwezig: br. C.J. Bos, ds. C.M. van der Klis, ds. J. Stuij, br. K.R. Veenhof en ds. R. Venderbos. De voorzitter van de commissie, br. Veenhof, geeft een toelichting op het rapport (47.1 bijlage 1). Ds. P.G. Sinia zegt dat de regio Zuid-Nederland van harte instemt met het rapport. Br. F.D. Meijer zegt hetzelfde namens de regio Kampen. Hij vraagt ook naar de mogelijke oplossing van de vergrijzing van het docentencorps aan het NGS (p. 13). Br. Veenhof geeft aan dat er onvoldoende praktische mogelijkheden zijn om een volgende generatie docenten te vormen. Br. L.C. van den Berg spreekt vanuit de regio Schiedam enerzijds respect uit voor het werk van de commissie, anderzijds zorg, die hij vervat in de volgende punten: 1) Studeren, wat de commissie betreft, voortaan onze studenten niet meer aan een willekeurige universiteit? 2) Hoeveel tijd heeft de nieuwe opleiding nodig zich te bewijzen? (of: Hoe lang blijven we zitten met de huidige versnippering?) 3) Betekent het geen tijdverlies dat de commissie, tegen de opdracht van de LV-Doorn in, is uitgegaan van de eigen voorkeur, die al in 1998 is uitgesproken? 4) De in het rapport genoemde bezwaren tegen een eigen basisopleiding waren ook op de vorige LV al bekend. Waarom heeft de commissie deze bezwaren niet gewogen? 5) Alle in het rapport genoemde bezwaren met betrekking tot een eigen basisopleiding zijn ook op het NGS van toepassing, terwijl het Seminarie toch reeds 25 jaar predikanten weet op te leiden, tot grote tevredenheid van een groot deel der NGK. 6) Hoe denkt de commissie het werk van NGS en TSB te kunnen integreren? Wat blijft er in concreto over van het werk van de seminariedocenten en de begeleiders? 7) Waarom is het curatorium van Apeldoorn niet benaderd? 8) Voorgaande punten kunnen vervat worden in het volgende voorstel: De LV-Amersfoort vraagt de COP a) duidelijker te formuleren hoe de versnippering aan de diverse algemene universiteiten efficiënt zou kunnen worden tegengegaan, b) alsnog te spreken met de TSB, en wel over een mogelijke integratie met het Seminarie, c) alsnog te spreken met het NGS, en wel over de vermeende bezwaren van een eigen opleiding, d) pas na deze gesprekken eventueel verder te spreken met Apeldoorn, maar dan met de curatorium. Br. J.F. Koen licht toe dat binnen de regio Schiedam is afgesproken dat er geen regiostandpunten worden ingenomen over welk agendapunt dan ook en dat daarom gesteld kan worden dat br. Van den Berg niet namens de regio Schiedam heeft gesproken. In antwoord op het door br. Van den Berg onder 5) genoemde geeft br. Veenhof als bezwaren van het NGS onder meer: het is een klein theologisch groepje dat in een isolement verkeert, er zijn geen oecumenische contacten met Apeldoorn, het niet-academische niveau van sommige docenten. Ten aanzien van de tweede vraag van br. Van den Berg, over de versnippering, zegt br. Veenhof dat, als gekomen kan worden tot een eigen basisopleiding, er een sterke drang moet zijn om daar dan ook de opleiding tot predikant te volgen; bovendien moet de kwaliteit van de opleiding op zich al aantrekkingskracht uitoefenen. Ds. G. de Lange zet ook vraagtekens bij de opdracht die de commissie zich kennelijk heeft toegeëigend: dit verzwakt het draagvlak naar Seminarie en studenten toe. Br. Veenhof zegt dat op p. 6 van het rapport is beargumenteerd waarom zo door de commissie is gekozen. De keuze van de commissie houdt in dat studenten staan ingeschreven in Apeldoorn (erkend diploma, studiefinanciering) en dat tegelijkertijd een deel van de studie in eigen hand gehouden kan worden (aan TSB en NGS uitbesteed). De COP heeft in haar voorbereiding van het rapport, en na de gevoerde gesprekken, steeds perspectief gezien in de richting van de gekozen optie. De brief van het NGS d.d. 14-09-2000 kwam voor de commissie als een verrassing en werd als prematuur gekenschetst. Verwacht was dat het NGS voorlopige medewerking zou toezeggen en een uiteindelijke beoordeling zou geven als er een concreet voorstel zou zijn betreffende de verdeling van het complete onderwijspakket tussen de beoogde partners TUA, NGS en TSB. De LV-Doorn heeft uitgesproken een eigen basisopleiding te willen hebben, geen kopopleiding. De commissie is van mening dat met het afstoten van de kop van de opleiding, misschien wel meer identiteitsgevoelige vakken worden weggegeven dan bij het afstoten van de basis. Ds. J.J. van Es bestrijdt dit: als voorbeeld noemt hij het vak Koinè-Grieks: dat betreft geen neutrale, technische overdracht van grammaticale kennis - vorming van de identiteit begint al aan het begin. Het uitgangspunt van het NGS (we hebben een bijbelse verplichting om een eigen kerkelijke opleiding
in stand te houden) wordt door de commissie weerlegd met fundamentele en praktische argumenten: als kleine kerkengroepen hebben we elkaar nodig in de steeds toenemende secularisatie samenwerking is, waar mogelijk, zelfs geboden. Ds. Van Es sluit hierop aan met vragen namens enkele kerken uit de regio Harderwijk of de kerk de taak heeft een Theologische Universiteit op te zetten, of moet zij zorgdragen voor de opleiding van predikanten en erop toezien dat er steeds weer predikanten zijn voor de eigen kerken? Wat is die eigenheid van onze kerken, die verdisconteerd zou moeten worden in de opleiding? Ook vraagt hij met betrekking tot het commissievoorstel naar de achterliggende visie op theologie en de opleiding tot de dienst des Woords. Ds. H. de Jong zegt te vrezen dat het streven naar eenheid in opleiding door het voorstel van de COP (de ‘aanleunoptie’) een averechtse uitwerking zou kunnen hebben. Het NGS en de TSB hebben beide hun sterke punten: het NGS biedt een opleiding aan diegenen die reeds werk hebben, de TSB richt zich op hen die nog niet weten of zij het ambt zullen ambiëren, maar toch reeds de theologiestudie hebben opgevat. Spreker voelt voor het laten voortbestaan van de huidige situatie. Ds. Van Es betuigt steun aan dit standpunt. Hij zegt dat continuering van de huidige situatie past bij de gemêleerdheid van onze kerken: de eigenheid van het NGS en TSB mag niet verloren gaan. Br. Veenhof zegt dat het voorstel van de commissie (van twee één maken) wel ertoe kan leiden dat twee drie worden, maar dat daar nog altijd menselijke beslissingen aan ten grondslag liggen, dat het geen automatisme is. In het kader van de studievrijheid pleit ds. Van Es ervoor dat de LV uitspreekt dat onze aanstaande dominees voor de basisopleiding en D II mogen kiezen uit Amersfoort, Apeldoorn en Kampen. Br. W. Ferwerda is het daarmee eens: wat wij ook gaan beslissen, en hoe hoog wij studievrijheid ook achten, als er geen enkele vorm van dwang of drang is, sorteren onze bedoelingen maar weinig effect. Br. S. Huizinga zegt de commissie te steunen in haar streven de verworvenheden van TSB en NGS te bewaren in een nieuwe structuur. Gezocht moet worden naar een manier om het ‘gezegende werk’ (NGS) een goede plaats te geven die steun krijgt uit de volle breedte van onze kerken. Ds. Van Es sluit hierop aan met zijn mening dat de goede contacten tussen begeleiders en docenten in dit opzicht meer uitgebuit hadden mogen worden om aan de opdracht van de LV te voldoen. Br. E. Dijkslag zegt dat binnen de regio Harderwijk verschillend wordt gedacht over het rapport. Verder zegt hij nog: a) Het is onduidelijk of het gaat om een basis- of een begeleidingsopleiding; b) De nulbenoeming van NG-docenten aan de TU-Apeldoorn wordt onhaalbaar geacht, maar vervolgens wordt gesproken over wat wél mogelijk is (p. 11) - wat is het formele en materiële verschil? c) Naar aanleiding van wat ds. J. Dekker eerder ter vergadering schetste over de complexe studieroutes die studenten tegenwoordig plegen te kiezen: Ziet de commissie mogelijkheden om de versnippering van studie aan verschillende instituten op te lossen? d) Hoe kan de commissie het ‘onderlinge gesprek’ van de studenten bevorderen? e) Waarom dient de ‘studievrijheid’ ingeperkt te worden? Over het onder b) genoemde zegt br. Veenhof dat de nulbenoeming uitgangspunt was, maar dat dat een onhaalbare optie bleek te zijn. Het feit dat een dergelijke optie zonder meer in Utrecht te realiseren zou zijn, geeft aan dat een offer gebracht wordt: bij een officiële integratie van het studieprogramma met een Rijksuniversiteit zouden we formeel gezien meer in eigen hand kunnen houden dan nu het geval is bij Apeldoorn. Ds. J.M. de Groot constateert dat ‘het gesprek’ slechts ruim een half jaar geduurd heeft. Dat is een korte tijd om alle partijen achter de eigen benadering te krijgen (een eigen basisopleiding die aanleunt tegen Apeldoorn). Met de constatering dat de COP zeer veel waarde hecht aan de ‘wetenschappelijke kwaliteit van docenten’ (p. 10) vraagt spreker zich af of de inbreng van het NGS bij de voorgestelde optie niet geminimaliseerd wordt, terwijl de LV-Doorn het NGS een duidelijke plaats wilde geven binnen de nieuwe opleiding. Dit alles vraagt om een vervolggesprek met het Seminarie. Br. Veenhof beaamt dat de commissie ervoor pleit dat eigen docenten minimaal doctorandus zijn (specialist in het te doceren vak). Ds. Van Es zegt dat deze zaak de visie raakt die het Seminarie heeft over de opleiding tot de dienst des Woords. Ds. J.M. de Groot vraagt tevens of het College van Hoogleraren niet minder beslissingsbevoegdheid heeft om toezeggingen te doen dan het curatorium. Br. Veenhof geeft aan dat de senaat de aangewezen gesprekspartner was, daar het ook in de visie van de hoogleraren ging om een bijzondere vorm van inschrijving en het curatorium naar verwachting toch zou doorverwijzen naar de senaat. Ds. Van Es vraagt of het geen vermagering is van het werk van de TSB en het NGS als in het rapport bij de tweede aanbeveling wordt gezegd dat het mogelijk moet zijn om op basis van kernonderdelen uit het begeleidings- en onderwijsprogramma van respectievelijk TSG en NGS een eigen studieprogramma op te stellen. En: wat zijn kernonderdelen? Ds. C.C. Koolsbergen zegt dat de regio Noord-Nederland zich kon vinden in het rapport van de commissie. Persoonlijk zegt hij benieuwd te zijn naar het oordeel van de commissie over het behoudender worden van het karakter van de TUA.
Ds. K. Holwerda mist in het rapport en in de brief van het Seminarie de overwegingen die de hoop versterken dat nieuwe gesprekken een herziening van het standpunt van het NGS zouden kunnen teweegbrengen. Ds. K. Muller pleit ervoor om aan de COP een intentieverklaring mee te geven dat op de ingeslagen weg kan worden voortgegaan, en om het gesprek met het NGS te heropenen. Er zal snel duidelijkheid moeten komen over de vraag of de Seminariebrief van 14-9-2000 het finale standpunt verwoordt. Ds. J. Stuij, lid van de COP en rector van het Seminarie, zegt goede hoop te hebben op welwillende medewerking van Seminariezijde, mits het perspectief geboden kan worden dat daar waar het Seminarie van en voor leeft voortgezet kan worden. De preses vat samen dat de COP verzocht wordt opnieuw het gesprek aan te gaan met het NGS, op een latere zitting hiervan verslag te doen, dat dan tevens eventueel nog kan worden ingegaan op vragen die zijn blijven liggen en dan eventueel tussentijds door afgevaardigden ingediende voorstellen nog kunnen worden overwogen. Br. Veenhof laat in een persoonlijke reactie weten zelf weinig heil te zien in de voorgestelde weg. Br. C.J. Bos stipt nogmaals aan dat het Seminarie (niet van Rijkswege erkend) en Kampen (niet toegankelijk voor NG-studenten) geen opties zijn. Ds. R. Venderbos zegt zich ervoor te willen inzetten om met de commissie resultaatgericht aan het werk te gaan. De preses vraagt aan de vergadering of de door de COP gekozen handelwijze (het zich niet strikt houden aan de oorspronkelijke opdracht van de LV-Doorn) gesteund wordt. Twee afgevaardigden onthouden zich van stemming, twee afgevaardigden stemmen tegen en de rest van de afgevaardigden (42) stemt voor. 40. Volgende zittingen De volgende zittingen zullen DV worden gehouden op 21 april, 19 mei, 9 en 23 juni. 41. Rondvraag Op voorstel van ds. P.G. Sinia wordt besloten een telegram te zenden aan het Koninklijk Huis met onze felicitaties ter gelegenheid van de verloving van kroonprins Willem-Alexander met Maxima Zorreguieta. Br. D. van der Veen vraagt of er kerken zijn die over statuten beschikken. Wanneer dat zo is zou hij graag daarvan een kopie ontvangen. 42. Sluiting Namens de regio Dordrecht-Gorinchem gaat ds. J. van Atten voor in dankgebed. De preses besluit hierna om 16.25 uur de vergadering. Vastgesteld op de vierde zitting, d.d. 21 april 2001 Verslag vierde zitting - 21 april
43. Opening Bij afwezigheid van ds. J. Bouma opent de tweede preses, br. H.G. Lakerveld, om 10.00 uur de vergadering, leest Fil. 2:1-11, laat zingen Gezang 225 en gaat voor in gebed. De preses staat stil bij het overlijden van ds. M.R. van den Berg op donderdag 12 april. Ds. C.C. Koolsbergen spreekt een In Memoriam uit. Hierna wordt gezongen ‘Het lied van het nieuwe leven’, geschreven door dominee Van den Berg. 44. Appèl nominaal De scriba, ds. K. Muller, noemt de aanwezige afgevaardigden. Van de regio’s Harderwijk, Schiedam en Zuid-Nederland is één afgevaardigde afwezig. De kerken uit Baarn, Oegstgeest, Utrecht en Zeist hebben één afgevaardigde gezonden. De afgevaardigde van de kerk van Groningen is met kennisgeving afwezig. Het aantal afgevaardigden komt hiermee op 47, van wie er 43 stemgerechtigd zijn. 45. Mededelingen van het moderamen In comité. Belangstellenden en pers zijn afwezig bij de behandeling van dit agendapunt. 46. Vaststellen agenda De agenda wordt conform het concept vastgesteld. 47. Vaststellen notulen derde zitting, d.d. 7 april Ds. G. de Lange zegt over 36, 1), laatste alinea, dat het zijns inziens ging om een duidelijke argumentatie van de kant van de studiebegeleiders, die vereist is voor hun advies naar de regio. Op
voorstel van het moderamen worden de notulen op dit punt niet aangepast maar wordt de opmerking van ds. De Lange als aanvulling beschouwd. Op voorstel van ds. De Lange wordt de tekst van 36, 4), eerste alinea, derde zin, als volgt gewijzigd: Ds. De Lange benadrukt dat het zijns inziens aanbeveling verdient dat de regio’s erop toezien dat kandidaten die predikant willen worden en nog geen doctoraalexamen hebben afgelegd, in hun eerste gemeente tijd ontvangen dit examen te behalen. Op voorstel van br. C.J. Bos vervalt in 36, 6) de zin: De vergadering stelt de bijdrage van de kerken voor de komende periode vast op ƒ 5,50 per ziel per jaar. De RvTA stelt namelijk de bijdrage vast, en in de voorlaatste zin van dit punt is al weergegeven dat de vergadering instemt met het rapport van de RvTA. Op voorstel van ds. K. Holwerda (via de scriba) wordt in 38, vijfde alinea, laatste zin, RCOB vervangen door: Begeleidingscommissie Nieuwe Bijbelvertaling. Br. K.R. Veenhof ziet graag het woord ‘sommige’ toegevoegd aan 39, zesde alinea, zodat de zin luidt “…het niet-academische niveau van sommige docenten”. 48. Naar aanleiding van de notulen De preses geeft een toelichting op het moderamenvoorstel over de opleiding van predikanten (47a, zie bijlage), dat inhoudt dat niet de Commissie Opleiding Predikanten een vervolggesprek heeft met het bestuur van het Nederlands Gereformeerd Seminarie, maar dat het moderamen deze taak op zich neemt. Ds. W. van Dijk vraagt van wie het initiatief komt, hoeveel gesprekken de COP met het Seminarie heeft gevoerd en hoe de opdracht aan het moderamen luidt. Ds. J.J. van Es betoogt dat het gesprek ook over de basisvragen zal moeten gaan (Wat doe je als je dominees opleidt? Wat is de opleiding tot predikant? Wat is een (theologische) universiteit? Wat is (niet) de taak van de kerk? Wat is het verschil tussen een vaktheoloog en een dienaar des Woords? Waarom moet een dominee doctor worden?), en niet in de eerste instantie over het commissievoorstel. Het moderamen zegt dat het initiatief van het voorstel van het moderamen komt, dat de COP drie gesprekken met het NGS heeft gevoerd en dat de door ds. Van Es genoemde basisvragen zeker als één van de onderwerpen in het overleg naar voren zou kunnen komen. De preses geeft het moderamenvoorstel in stemming. De vergadering gaat unaniem akkoord. 49. Uitgegane brieven Ds. W. van Dijk vraagt naar aanleiding van 024 (felicitatiebrief aan Koningin Beatrix en Prins Claus in verband met de verloving van de kroonprins) waarom het moderamen geen brief aan het verloofde paar zelf heeft gestuurd. Het moderamen heeft dit wel overwogen, maar besloot toch anders. 50. Ingekomen stukken 007: Het moderamen stelt ten aanzien van de behandeling van de brief van de Stichting Ondersteuningsfonds Allochtone Kerken (SOFAK) voor om deze niet ontvankelijk te verklaren, daar de brief niet via de kerken is binnengekomen. Ds. M. Janssens zegt de brief toch graag bij de afgevaardigden aan te willen bevelen. De scriba wijst op de mogelijkheid dat de SOFAK zich tot de afzonderlijke kerken wendt. 008: Een brief van de Deputaten Eenheid der Christelijke Gereformeerde Kerken, waarin zij onze uitnodiging om aanwezig te zijn op de zitting van vandaag bevestigen. 51. Akkoord van Kerkelijk Samenleven (12) Alle leden van de Commissie Akkoord van Kerkelijk Samenleven zijn ter vergadering aanwezig, te weten ds. W.G. Rietkerk, ds. J. Horsman en br. J.M. Louwerse. Ds. Rietkerk geeft een inleiding op het commissierapport. Uit een overleg met elf predikanten van gemeenten die in 1982, toen het AKS werd aangenomen, niet hebben voorgestemd, bleek dat er op dit moment zes gemeenten zijn die geacht willen worden te behoren tot die kerken die zich formeel niet aan het AKS gebonden weten. Ds. C.C. Koolsbergen vraagt verduidelijking over de mate van wenselijkheid van actualisatie van het AKS. Br. J. Hoogwaerts zegt blij te zijn dat we een AKS hebben en niet voor revisie van het AKS te zijn; wanneer er een dringende reden is, moeten we – zo stelt hij – vervroegd samenkomen; ook daar voorziet het AKS in. Ds. Rietkerk beaamt dit. Ds. W. van Dijk zegt namens regio Harderwijk het te betreuren dat er nog gemeenten zijn met weinig vertrouwen in het AKS, en beveelt het voortgaande gesprek met deze gemeenten aan. Ds. Rietkerk zegt dat hij eerder een tegenovergestelde conclusie trekt na gevoerde gesprekken: het onderlinge vertrouwen is eerder toegenomen. Daarbij kan gesteld worden dat verschillen in standpunten door de jaren heen verbleken, en dat juist ook de gevoelens vóór het AKS even sterk zijn verbleekt. De interesse voor het reglementeren van het kerkelijk leven is niet groot. Ds. F.R. Bruintjes zegt dat het hem bevreemdt dat de commissie rapporteert naar aanleiding van een informele vergadering (12.1, bijlage 1) en (over 4.4 van de bijlage) dat onduidelijk is wat de geldigheid is van de besluiten van de LV. Ds. Rietkerk antwoordt hierop dat de commissie is vrijgelaten in het werk.
Br. G. van Raalte vraagt in hoeverre het niet aanvaarden van het AKS een belemmering kan zijn in de samenwerking met de CGK en de GKV, en of de genoemde ‘zes kerken’ een vorm van samenspreking kennen met CGK of GKV. Ds. Rietkerk zegt dat deze zaken buiten de opdracht van de commissie vallen. Ds. C.C. Koolsbergen zegt dat regio Noord-Nederland voorstander is van actualisatie van het AKS op kleine punten: meer het toepassen van redactionele wijzigingen dan een aanscherping van wezenlijke punten. Dit is vervat in het volgende voorstel: Gehoord het rapport van de Commissie AKS, overwegende dat voorkomen moet worden dat het AKS al te zeer een gedateerd document wordt, van oordeel dat het, mede in het licht van de bevindingen van de Commissie Rechtspositie Predikanten de moeite waard is tot een actualisering van het AKS te komen, besluit de Landelijke Vergadering Amersfoort 2001 tot het instellen van een commissie AKS, en draagt de commissie op een actualisering van het AKS, zodat dit weer helemaal bij de tijd is, en een uitgave van een herzien AKS, met bijlagen (bestaande uit voor het heden relevante besluiten van de diverse landelijke vergaderingen) voor te bereiden, en ze verzoekt de commissie de volgende landelijke vergadering daarover te rapporteren. Ds. Rietkerk reageert met te zeggen dat bezwaren tegen het AKS ook zullen blijven bestaan na actualisatie. Hij pleit voor continuering van de bestaande toestand. Br. J.M. Louwerse vult aan dat het door ds. Koolsbergen verwoorde voorstel niet een tegemoetkoming is aan de kerken die het AKS niet aanvaard hebben, maar meer aan de kerken die het wel aanvaard hebben. Het overbruggen van verschillen is moeilijk omdat de bezwaren uit de verschillende kerken zo divers zijn. In aanmerking genomen dat er geen voelbare afstand is tussen het kerkverband en de gemeenten die bezwaren hebben tegen het AKS, is de commissie tot de conclusie gekomen dat het het beste is om te blijven bij de bestaande situatie. De preses geeft aan dat het onderwerp (inclusief het voorstel van regio Noord-Nederland) op een later moment zal worden afgerond. 52. Taakverlichting oudere predikanten (32) Van de Commissie-TOP zijn aanwezig br. J.H. Baard, br. M.S. Liefhebber en ds. W. van Dijk. Br. Liefhebber geeft een toelichting op het commissierapport (32.1, bijlage). Br. I. ten Wolde vraagt naar de reden van het niet bijdragen aan de TOP-regeling door één gemeente. Br. Liefhebber zegt dat dit een structurele achtergrond heeft: bedoelde gemeente onderschrijft niet het omslagstelsel. De vergadering betreurt deze zienswijze. Ds. W.G. Rietkerk omarmt het voorstel van de Commissie-TOP om een commissie in te stellen met de opdracht een breder aandachtsveld te onderzoeken. Br. C. Boer pleit voor het snel aanpakken van dat onderzoek, en het snel betrekken van de Stichting Emeritaatsvoorziening (SEV) hierbij. Br. Liefhebber denkt dat voor het enquêteren van alle kerken en het inventariseren van de wensen en mogelijkheden toch heel wat tijd nodig zal zijn. Ds. G. Vrooland pleit ervoor om een onderzoek naar de werkomstandigheden van (oudere) predikanten en de financieel-technische kant ervan te verbreden met het beschouwen van sociaalpersoonlijke factoren. De STAGG zou mogelijk hierin een functie kunnen vervullen. Het moderamen geeft het volgende voorstel in onderdelen in stemming: Gehoord het rapport en de toelichting van de Commissie Taakverlichting Oudere Predikanten en de daarin vervatte voorstellen, besluit de Landelijke Vergadering: 1. de bestaande regeling voort te zetten tot in ieder geval de eerstvolgende landelijke vergadering, 2. goed te keuren dat in het reglement in artikel 2b het woord ‘overleg’ wordt gewijzigd in ‘vooroverleg’ en aan art. 2c de zin ‘Tussentijdse wijzigingen in de uitvoering van de regeling dienen opnieuw onderwerp van vooroverleg te zijn’ wordt toegevoegd, 3. de bijdrage per lid te verhogen van ƒ 1,-- naar Euro 0,75 met ingang van 1 januari 2002, 4. een Commissie Werkomstandigheden en Arbeidsvoorwaarden Predikanten te benoemen die het totaal van pensioenen, werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van en voor predikanten en andere in dit verband relevante maatschappelijke discussiepunten gaat onderzoeken en daarover aan de volgende landelijke vergadering rapporteert en adviseert, en de SEV uit te nodigen hierin op enigerlei wijze te participeren, 5. de commissie décharge te verlenen voor het gevoerde beleid in de periode 1997 t/m 1999, 6. in de Commissie-Top te (her)benoemen H.J. Bartelink, H. Bultman, ds. W. van Dijk, J. Dorr, ds. D.W. Fijan en ds. J.M. de Groot.
De vergadering gaat unaniem akkoord met het voorstel. Voor het eind van deze landelijke vergadering zal een voorstel worden gedaan over de personele bezetting van de onder 4 genoemde commissie en de juiste afbakening van haar taak ten opzichte van die van de Commissie-TOP. De preses dankt de commissie voor het verrichte werk, in het bijzonder de aftredende broeders. Om 12.25 uur geeft de preses aan de regio Enschede/Zwolle gelegenheid de ochtendbijeenkomst te besluiten en een zegen te vragen over het eten. Ds. G.J. Lakerveld leidt de gezamenlijke gebeden, schriftlezingen en gezangen. Na een lunchpauze van een klein uur heropent de preses om ongeveer 13.40 uur de vergadering en laat zingen Gezang 314. 53. Contact en samenspreking met andere kerken (22) De preses verwelkomt de aanwezige vertegenwoordigers van de Deputaten Eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland der Christelijke Gereformeerde Kerken (ds. J. van Dijken, prof. dr. J.W. Maris en br. A. Pothof) en Deputaten Kerkelijke eenheid van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (br. E. Boerma, ds. M.H. Sliggers en ds. A.J. van Zuijlekom). Prof. dr. Maris en ds. Sliggers spreken achtereenvolgens de vergadering toe (zie bijlage 22.7 en 22 .8). Namens de Commissie voor Contact en Samenspreking met andere kerken (CCS) voert ds. W. Smouter hierna het woord. Ten aanzien van de typering van het rapport van de CCS zegt hij dat het rapport overwegend in mineur is gesteld, gezien de besluiten van de synodes van de CGK (HaarlemNoord,1998) en de GKV (Leusden, 1999). Wel is positief te noemen dat de synode van Leusden enige ruimte heeft geboden aan plaatselijke samenwerking. Na de opstelling van het CCS-rapport zijn de ontwikkelingen goed te noemen: de gesprekken met beide kerken zijn hervat en de strekking van deze gesprekken is opbouwend. Met de CGK is op 15 december 2000 opnieuw gesproken. Het hierop volgende gesprek verliep zelfs positiever. De grote zorg van de CCS was dat de positie van de samenwerkende gemeenten en samenwerkingsgemeenten lastiger zou worden. Deze zorg bleek ongegrond. Besproken werd onder meer de wederzijdse opstelling binnen het Contactorgaan voor de Gereformeerde Gezindte (COGG). De bespreking van het thema ‘Schrift en belijdenis’ heeft een aanvang genomen en is te kenschetsen als constructief. Sinds het schriftelijke rapport werd afgesloten heeft de CCS drie gesprekken gevoerd met de GKV. Deze gesprekken werden door de CCS als positief en opbouwend ervaren. De huidige situatie blijft moeilijk, zeker vanuit landelijk oogpunt. Toch is er geen sprake van een isolement van de NGK. Er is ruimte om verder te gaan: a) wij erkennen dat wij elkaar nodig hebben, niet in het laatst in praktische zaken als onderwijs en organisaties, b) onze zusterkerken houden ons een spiegel voor, en c) wij voelen en weten ons mede schuldig aan de gebrokenheid van de gereformeerde kerk. De commissie heeft deze periode ervaren als een les in bescheidenheid: de herkenning tussen en samenwerking van kerken zet zich door, en dat niet als resultaat van ons eigen werk. Spreker eindigt met de constatering dat wij allen dezelfde opdracht hebben, staan op hetzelfde fundament en dezelfde vragen moeten beantwoorden. Ds. G. de Lange vraagt over de zin (midden op p. 12 van het CCS-rapport) “Maar deze intentie en werkwijze is op de Generale Synode niet werkelijk geproefd” of hierop in de gesprekken met deputaten teruggegrepen is. Ds. Smouter zegt dat hier uitputtend over is gesproken. Op de vraag van ds. De Lange of een nauwer contact van CCS met samenwerkende en samenwerkingsgemeenten niet wenselijk is, zegt ds. Smouter dat het Samenwerkingsoverleg een officieus karakter draagt en moet blijven dragen, omdat een formeler overleg de zaak geen goed zou doen. Br. L.C. van den Berg pleit er namens de kerk van Schiedam voor om als LV geen energie meer te steken in samenwerking op landelijk niveau maar zich vooral te richten op de eenheid binnen de eigen kerken. Br. A. Valstar vraagt om concretisering van de verschilpunten tussen de NGK en de beide zusterkerken. Ds. Smouter zegt dat het meer gaat om de structuur van onze kerken, er worden geen afzonderlijke punten meer genoemd. Als voorbeeld noemt spreker de zaak van het ondertekeningsformulier voor predikanten: dat wordt aan de kerken dringend aanbevolen, zonder dat het verplicht is gesteld. Een ander pijnpunt is gelegen in het feit dat enkele kerken, vooruitlopend op besluiten van de LV over het al of niet aanstellen van vrouwelijke ouderlingen, al zusters in het ambt van ouderling hebben bevestigd. Op de vraag van ds. F.R. Bruintjes of de commissie ook is nagegaan of de Heilige Schrift licht kan
werpen op de situatie van de relatieve impasse waarin de samensprekingen verkeren, antwoordt ds. Smouter bevestigend. Er is ook een notitie over verschenen, waarin onder meer gerefereerd wordt aan 1 Kor. 3:10 v.v: Jezus Christus is het enige fundament. Ds. Janssens zegt dit niet te kunnen rijmen met de uitspraak van ds. Sliggers “We staan niet op dezelfde basis”. Ds. Smouter zegt dat dit niet de stellingname is die doorgaans van GKV-zijde is te beluisteren, het moet niet zo scherp worden opgevat als het klonk. Ds. H. de Jong benadrukt blij te zijn met de geconstateerde toenadering en vraagt of, wanneer gezegd wordt dat CGK en GKV voor ons een spiegel zijn, wij niet evenzeer voor hen een spiegel kunnen zijn bijvoorbeeld in het vrij omgaan met belijdenisgeschriften van een paar eeuwen geleden. Zaken als ‘de tussentoestand’, de plaats van Christus in de verkiezingsleer van de Dordtse Leerregels en zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus moeten kunnen worden besproken. Over de praktijk in onze kerken, bijvoorbeeld ten aanzien van de vrouwelijke ambtsdragers, zegt spreker zich daar niet voor te schamen: “Ik ben eigenlijk niet van plan om de vrijheid die wij in Christus hebben, in te ruilen voor eenheid met deze kerken”. Met de ‘vrijheid’ in de NGK staan we dichter bij de gemeente dan wanneer alles sterk vastgelegd is en een grote binding is opgelegd. Ds. G. Vrooland sluit hierop aan met te zeggen dat wij elkaar over en weer moeten vasthouden, binnen de NGK en als drie zusterkerken. Ook benadrukt hij dat onze kerken, weliswaar binnen een ruimer kader, toch wegen hebben gevonden om als gereformeerde kerken met elkaar verder te gaan. Br. G. van Raalte doet een sterk beroep op de vergadering om “kleur te bekennen en uit te spreken waar we voor staan”. In dat verband wijst hij op de brief van regio Enschede/Zwolle (22.2 / 40.4) waarin voorgesteld wordt dat de NGK zullen uitspreken dat het ondertekeningsformulier direct van betekenis is, ook voor predikanten die het niet ondertekend hebben. Spreker citeert Jezus’ woorden “…zal iemand u voor één mijl pressen, ga er twee met hem”. Ds. F.R. Bruintjes sluit hierop aan met verwijzing naar 2 Kor. 12, waar duidelijk wordt dat Paulus erg ver met de broeders in Korinthe meegaat, met het doel ze vast te houden. Ook geeft spreker te kennen dat hij de toespraken van prof. Maris en ds. Sliggers hartelijk vond. Ds. G. Nieuwburg zegt dat het ‘onbekrompen: ja!’ op Schrift en belijdenis al geklonken heeft in het AKS en het niet nodig zou moeten zijn dat nog eens te bevestigen. Namens de regio Alkmaar/Zaandam benadrukt hij dat het zwaartepunt van de contacten met de zusterkerken op het plaatselijk vlak ligt en dat de meerdere vergaderingen dienstbaar moeten zijn aan plaatselijke ontwikkelingen: laat dat vooral het spreken en besluiten hierover bepalen. Ds. Smouter vindt dat dit landelijke begeleiding van het proces niet overbodig maakt. Ds. Smouter zegt dat het niet per se gaat om het herhalen van het ‘ja’ op Schrift en belijdenis, het gaat de zusterkerken vooral ook om de manier waarop dat is ingebed in ons AKS (‘niet waterdicht’). Ds. J.J. van Es wijst de aanwezigen op de te betrachten solidariteit als christenen in deze tijd: wij hebben (gezamenlijk) te strijden tegen de boze machten, ter onderbouwing wijst hij op Gen. 3:15. Br. K.R. Veenhof bestrijdt de visie die onder sommigen opgeld doet, dat in vele gemeenten binnen de NGK niet op principiële wijze zou worden gestudeerd op de vragen betreffende vrouwelijke ambtsdragers. Zijns inziens moet aangetekend worden dat die bezinning niet collectief in hetzelfde tempo gaat, maar wel grondig en principieel van aard is. Spreker dient namens de regio Amsterdam/Haarlem het volgende voorstel in: De LV van de Nederlands Gereformeerde Kerken, bijeen te Amersfoort op 21 april 2001, kennis genomen hebbende van het rapport van de Commissie voor Contact en Samenspreking met andere kerken en de daarbij gevoegde bijlagen, constateert met dankbaarheid dat in de plaatselijke gemeenten, waar onder de bediening van Woord en sacramenten het hart van het geloof klopt en de gemeenschap der heiligen wordt beleefd, contacten en samenwerking met kerken die met ons één zijn in geloof maar niet in kerkverband, in de afgelopen jaren naar omvang en intensiteit zijn gegroeid. Zij roept de gemeenten op om, ondanks ontmoediging en afremming door landelijke kerkelijke organen, op deze weg van goede christelijke oecumene verder te gaan, om zo te komen tot nauwere samenwerking, wederzijdse erkenning en waar mogelijk kerkelijke eenheid. Br. I. van Keulen wijst op de behandeling van de brief van de regio Enschede/Zwolle, over het ondertekeningsformulier. Dit punt zal, alsmede de afronding van de bespreking en eventuele stemmingen over voorstellen, later aan de orde komen. De preses dankt de deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt voor hun aanwezigheid. 54. Volgende zittingen De volgende zittingen vinden DV plaats op 19 mei, 9 en 23 juni. Het moderamen zal een voorstel doen over een herschikking van de geplande agenda’s, omdat enkele agendapunten van deze vierde zitting nog niet zijn afgerond. 55. Rondvraag
Br. A. Wendt zegt de volgende zitting niet aanwezig te zijn, en vraagt of een andere broeder de samenzang wil begeleiden. 56. Sluiting Nadat Psalm 122:1 gezongen is, gaat br. R.W. Scholma voor in dankgebed en sluit de preses om 16.00 uur de vergadering. Vastgesteld op de vijfde zitting, 19 mei 2001 Verslag vierde zitting - 21 april agendapunt 45 - in comité
45. Mededelingen van het moderamen De preses deelt het volgende mee: 1) Op de derde zitting (7 april) is het enkele keren voorgekomen dat een spreker aangaf dat een ander niet sprak namens de regio waardoor hij afgevaardigd was. Het moderamen verzoekt de afgevaardigden om in dezen zorgvuldigheid te betrachten. Gevraagd wordt om het duidelijk aan te geven als men op persoonlijke titel spreekt, dan wel namens een deel van de regio. 2) Het moderamen spreekt zijn afkeuring uit over een schrijven van een der afgevaardigden in het Nederlands Dagblad van 17 april. Zaken die de vergadering aangaan, dienen ter vergadering naar voren te worden gebracht. De betrokken broeder is door het moderamen hierop aangesproken maar is een andere mening toegedaan. De vergadering stemt in met de zienswijze van het moderamen. Verslag vijfde zitting - 19 mei
57. Opening De preses, ds. J. Bouma, opent om 10.05 uur de vergadering. Hij heet als gasten welkom Rev. D. Engelhard en Rev. R. van der Vaart van de Christian Reformed Church in North America, waarna hij laat zingen Gezang 314. Gelezen wordt Matth. 28:16-20. De preses wijst in een korte meditatie op de kracht van het Evangelie van verzoening in een ontwortelde samenleving, en gaat voor in gebed. 58. Appèl nominaal Er zijn 42 stemgerechtigde afgevaardigden aanwezig. De kerken van Baarn, Utrecht en Zeist hebben elk een afgevaardigde gezonden. Van de kerken van Oegstgeest en Groningen zijn geen vertegenwoordigers aanwezig. 59. Mededelingen van het moderamen. Geen mededelingen. 60. Vaststellen agenda De agenda wordt conform het concept vastgesteld. 61. Vaststellen notulen vierde zitting, d.d. 21 april Br. J. Hoogwaerts laat bij monde van ds. G. Nieuwburg weten de tekst in de tweede alinea van punt 51 gewijzigd te willen zien; de tekst wordt als volgt vastgesteld: Br. J. Hoogwaerts zegt blij te zijn dat we een AKS hebben en niet voor revisie van het AKS te zijn; wanneer er een dringende reden is, moeten we – zo stelt hij - vervroegd samenkomen; ook daar voorziet het AKS in. Op voorstel van ds. G. Vrooland wordt bij punt 52 de naam geschrapt van de gemeente die niet het omslagstelsel onderschrijft. Ds. F.R. Bruintjes stelt in punt 53 een wijziging voor; de tekst wordt: Op de vraag van ds. F.R. Bruintjes of de commissie ook is nagegaan of de Heilige Schrift licht kan werpen op de situatie van de relatieve impasse waarin de samensprekingen verkeren, antwoordt ... Met inachtneming van bovenstaande wijzigingen worden de notulen vastgesteld. 62. Naar aanleiding van de notulen Geen bijzonderheden. 63. Uitgegane brieven De scriba noemt brieven die zijn verstuurd (zie agenda). 64. Ingekomen stukken De scriba noemt brieven die zijn ontvangen (zie agenda). Het moderamen komt nog terug op de brief
die ontvangen is van de Commissie Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten, waarin gevraagd wordt om verheldering inzake de opdracht aan de commissie. Niet vermeld op de lijst van ingekomen stukken is een brief van de Vrije Kerken van Soemba waarin afwezigheid van vertegenwoordiging wordt gemeld tijdens deze vergadering en dank wordt uitgesproken voor meeleven en steun. 65. Contact en Samenspreking met andere kerken - buitenland (22.5) Aanwezig namens de Commissie voor Contact en Samenspreking met andere kerken (sectie buitenland) zijn br. A.P. de Boer, voorzitter sectie buitenland, alsmede de commissieleden ds. J. Horsman en br. S. Huizinga. Namens de Christian Reformed Church in North America spreekt Rev. D. Engelhard de vergadering toe. Hij brengt de hartelijke groeten over namens zijn kerken. In zijn toespraak geeft hij een overzicht van wat in de afgelopen periode binnen de CRC aan de orde is geweest: a) de vrouw in het ambt, b) verschillen in de stijl van de eredienst, c) de benaming van God, d) pastoraat aan homoseksuele kerkleden, e) de theologische opleiding. Ten aanzien van a) vertelt Rev. Engelhard dat 18 van de 47 classes de vrouw in het ambt hebben toegelaten (± 125 van de 1.000 gemeenten). Er zijn twaalf vrouwelijke predikanten, van wie er twee voorganger zijn van een gemeente en tien in andere diensten zijn benoemd. Sinds 1992 hebben ongeveer 40.000 leden de CRC verlaten: 15.000 van hen hebben zich verenigd in de nieuw gestichte United Reformed Church en 25.000 personen hebben zich aangesloten bij een ander kerkgenootschap of hebben zich – voorzover bekend – niet bij een andere kerk aangesloten. Verblijdend is te noemen dat zich in de afgelopen jaren ongeveer 4.000 mensen bij de CRC gevoegd hebben. Met de woorden van Fil. 4:4-7 spreekt Rev. Engelhard de wens uit dat onze kerken, staand in de vreugde en vrede van de Heer, de problemen in deze seculariserende samenleving mogen tegemoet treden. Rev. Engelhard overhandigt de preses enkele documenten (‘Oecumenisch Handvest’ en ‘Handreiking bij pastoraat aan homoseksuele broeders en zusters’), die ook bij intekening beschikbaar zullen worden gesteld aan de afgevaardigden. Ds Bouma beantwoordt de toespraak. Hierna spreekt br. De Boer enkele toelichtende woorden op het rapport van de CCS - sectie buitenland. De contacten met buitenlandse zusterkerken spitsen zich toe op wederzijdse bemoediging: wij zijn bezig met dezelfde vraagstukken. De mogelijkheden om over en weer van elkaars werk te profiteren moeten zo veel mogelijk benut worden. Ds. H. van de Velde vraagt of het geen aanbeveling verdient op synodeniveau contacten te leggen met de Gereformeerde kerken in Zuid-Afrika, nu de zwarte kerken meer en meer verzelfstandigen. Br. De Boer beaamt dit en geeft aan dat dit desgewenst explicieter in de commissieopdracht zou kunnen worden omschreven. Op de vraag van ds. Van de Velde of onze kerken iets kunnen betekenen bij de wederopbouw van de kerken in Ambon, zegt br. De Boer dat zaken van (financiële) hulpverlening niet zozeer in de taakopdracht van de CCS passen. Rev. Engelhard vertelt desgevraagd dat de CRC zaken van hulpverlening centraal heeft geregeld middels een commissie van 47 leden en twee kantoren. De preses zegt naar aanleiding van de gedachtewisseling dat het goed zou zijn om de zaak van zending en hulpverlening op een volgende LV aan de orde te stellen. Ds. K. Muller zegt in het verslag van de CCS Igreja Reformada no Brasil te missen. Br. De Boer zegt dat het laatste contact dateert van een jaar of zes geleden. Overigens blijken contacten met zusterkerken die niet Engelstalig zijn, moeilijker te verlopen. Op de suggestie van enkele afgevaardigden zegt br. De Boer namens de CCS toe zo veel als mogelijk is de media (met name Opbouw en internet) te willen gebruiken voor het toegankelijk maken van verslagen en rapporten die onze kerken kunnen dienen. De links naar websites van buitenlandse zusterkerken op www.ngk.nl zullen worden voorzien van een toelichting op de inhoud van de betreffende sites. Het verzoek van br. D. van der Veen om adressen van plaatselijke kerken in het buitenland op de NGK-website te publiceren wijst br. De Boer als ondoenlijk van de hand. Wel kunnen individuele vragen over buitenlandse kerken en kerkdiensten worden beantwoord. De opdracht die de LV aan de commissie geeft, wordt enigszins bijgesteld, en luidt als volgt: Gehoord het rapport van de Commissie Contact en Samenspreking met andere kerken (sectie buitenland) verleent de vergadering de CCS (sectie buitenland) décharge voor de verrichte werkzaamheden gedurende de verslagperiode, spreekt zij haar blijdschap uit over de goede contacten die met een aantal kerken in het buitenland konden worden onderhouden, spreekt zij echter haar teleurstelling erover uit dat de contacten met de Reformed Churches of New Zealand door een besluit van deze kerken geen vervolg krijgen De vergadering draagt de commissie op
a. contacten te blijven zoeken en onderhouden met Die Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika, de Eglises Réformées Evangéliques Indépendentes de France, de Vrije Kerken van OostSoemba, de Christian Reformed Churches of Australia, de Reformed Church of Japan, de Christian Reformed Church of North America, de Orthodox Presbyterian Church (VS), de Prebyterian Church in Korea en eventuele andere kerken van gereformeerd belijden; b. voort te gaan met het verstrekken van informatie over onze kerken aan belangstellenden via Internet; c. bezinningsmateriaal uit de buitenlandse kerken toegankelijk te maken o.a. via Opbouw en internet voor onze kerken, voorzover dit materiaal voor de eigen discussies van belang kan zijn. De preses dankt de broeders van de CCS voor hun inzet en wenst hen Gods zegen bij hun verdere werk. 66. Contact met de Hoge Overheid (24) Namens de Commissie voor Contact met de Hoge Overheid (CCHO) zijn aanwezig de broeders mr. G. Rietkerk en mr. R. Roukema. Br. Rietkerk geeft een korte toelichting op het rapport van de commissie. Hij verwijst onder meer naar een toelichtend document over de toepassing van het kasstelsel, dat ter vergadering beschikbaar is. Ten aanzien van punt 5 t stelt de CCHO aan de LV voor om in de commissie te benoemen mr. J. Janssens-Boer te Baarn. Desgevraagd door ds. J.J. van Es zegt br. Rietkerk dat de commissie niet bezig is geweest met het vraagstuk van de genetische manipulatie; de commissie beschouwt dit meer als een ethische dan een juridische kwestie. Ds. Van Es spreekt namens de regio Harderwijk zijn verbazing uit over het feit dat de commissie samen met andere kerken niet de brief heeft ondertekend waarin bij de overheid bezwaar werd gemaakt tegen het homohuwelijk, en vraagt naar de achterliggende motieven hiervan. De regio Harderwijk is voorstander van het alsnog kenbaar maken van onze afkeuring. Br. F.D. Meijer zegt te menen dat de commissie voldoende tijd heeft gehad om de kerken te raadplegen betreffende hun visie op het homohuwelijk en de gevraagde ondertekening van de genoemde brief met bezwaren. Wellicht is het nuttig striktere afspraken te maken over de vertegenwoordigingsbevoegdheden van de commissie. De regio Kampen stemt niet in met het door de commissie gevoerde beleid, zoals genoemd staat onder 4 o. Br. L.C. van den Berg ondersteunt dit laatste namens de kerk van Schiedam. Br. Rietkerk verklaart dat de commissie om logistieke redenen (verkeerde postbezorging) in slechts enkele dagen een besluit moest nemen over eventuele ondertekening van de brief met bezwaren tegen het homohuwelijk. Het verslag van een eerste vergadering van de onder 4 o genoemde kerkengroep heeft de commissie doen besluiten niet aan het overleg van deze kerken deel te nemen. Het eindrapportje van de genoemde kerkengroep bevestigde de zienswijze van de CCHO hierin: er waren geen voorstellen gedaan om tot een ander beleid te komen ten aanzien van het kerkelijk huwelijk. Aanvullend zegt br. Rietkerk dat de commissieleden sterk het gevoel hadden in deze zaak te moeten kunnen spreken vanuit een zeer breed draagvlak. Dit raakt tevens de kwestie van de vertegenwoordigingsbevoegdheden van de commissie: uitgevoerd moet worden wat in de opdracht staat. De commissie vond het niet op zijn plaats om in enkele dagen, zonder een welomschreven opdracht op dit punt, een uitspraak te doen namens alle Nederlands gereformeerde kerken. De commissie is overigens ervan overtuigd dat de pastorale zorg voor de eigen (homoseksuele) kerkleden voor sommige kerkenraden zwaarder weegt dan ondertekening van een brief met geringe politieke impact. Omdat de commissie van mening is op dit punt correct te hebben gehandeld, is zij geen voorstander van het alsnog bij de overheid kenbaar maken van gevoelens van afkeuring. Br. R.W. Scholma ondersteunt deze zienswijze. Ds. Van Es zegt dat het principiële standpunt van christenen over de zaak van het homohuwelijk had mogen en moeten prevaleren boven kerkrechtgrenzen; bij een besluit van zulk groot (‘wereldhistorisch’) belang had de commissie zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid desnoods iets ruimer moeten opvatten. Ds. G. de Lange zegt niet te begrijpen waarom de commissie in deze zaak zich niet heeft aangesloten bij de andere kerken: verwacht mocht worden dat een dergelijke standpuntbepaling meer voorstanders zou hebben gekregen dan nu het geval is. In antwoord hierop zegt br. Rietkerk dat deze lijn (‘ondertekenen tenzij blijkt dat velen het er niet mee eens zijn’) door de commissie volstrekt wordt afgewezen. Br. J. Leene wijst op de tweeslachtigheid van de handelwijze van de commissie: in de zaak van ‘Zorg voor leven’ (4 n) heeft de commissie wel haar standpunt bij de overheid kenbaar gemaakt, terwijl bij de zaak van het homohuwelijk (4 o) een brief met bezwaren niet werd ondertekend. Beide zaken zijn ethisch van karakter. Br. Rietkerk geeft toe dat, strikt genomen, ondertekening van de eerste brief in
dit licht onjuist was. Br. A. Borg betreurt het dat het rapport op het aangelegen punt zeer onduidelijk is gesteld en zegt te wensen dat de commissie de derde alinea onder 4 o (“Wij hebben besloten … te kunnen spreken”) herschrijft, zodat de motivatie om niet te ondertekenen, duidelijker naar voren komt. Br. Rietkerk geeft toe dat het rapport op dit punt iets uitgebreider had moeten zijn, maar meent dat de commissie door de mondelinge toelichting toch voldoende tegemoet gekomen is aan de vragen om verduidelijking. Voorts onderstreept spreker dat de commissie, gegeven de weinige tijd die haar ter beschikking stond, consciëntieus met de problematiek is omgegaan. Dat er een spanningsveld bestaat tussen ‘kerkrecht’ en ‘dagelijks recht’ valt niet te ontkennen. Commissieleden (deputaten) zijn slechts ‘lasthebbers’ en kunnen slechts handelen naar hun welomschreven opdracht. Br. D. van der Veen zegt bezwaren te hebben tegen de genoemde loondienstpositie van predikanten. Br. Rietkerk zegt niets te kunnen toevoegen aan de brief die de commissie jl. februari over dit onderwerp aan de kerken heeft gestuurd; het is een zaak van de plaatselijke kerken om rechtspositionele zaken te regelen. Ds. K. Muller spreekt zijn blijdschap uit over het feit dat de commissie ds. J.M. Smelik voorstelt te benoemen als lid van CIO-J (justitie). Hij vraagt zich echter af of dit niet samen kan gaan met gelijktijdig lidmaatschap van de CCHO, teneinde goede afstemming te waarborgen. Br. Rietkerk antwoordt dat het CCHO beschikbaar is als klankbord, en dat ds. Smelik vrij is in het bijwonen van de vergaderingen van de CCHO. Op de vraag van ds. Muller naar nadere motivatie van het standpunt van de CCHO om niet te opteren voor vertegenwoordiging in de CIO-G (gezondheidszorg), zegt br. Rietkerk dat grotendeels pragmatische redenen ten grondslag liggen aan dit besluit. Desgevraagd zegt br. Rietkerk dat benoemingen van vertegenwoordigers in het CIO door de (zendende) kerken worden gedaan; conform de voordracht van de kerken benoemt het CIO de leden van subcommissies. De preses geeft de voorstellen van de CCHO (5. Adviezen) in stemming: r) continuering taakstelling: 41 voor, 1 onthouding. Ten aanzien van s) continuering deelname aan het CIO, t) benoeming zr. J. Janssens-Boer te Baarn en u) benoeming ds. J.M. Smelik als lid van CIO-J stemmen alle afgevaardigden voor. Over voorstel v) is de meerderheid van de afgevaardigden het eens, maar een aparte stemming wordt gewenst over het door de commissie gevoerde beleid ten aanzien van punt o) Homohuwelijk. De vergadering stelt zich achter het commissiestandpunt met 25 stemmen voor, 12 stemmen tegen en 5 onthoudingen. De preses dankt de leden van de commissie voor hun werk, in het bijzonder br. Rietkerk, die afscheid neemt als lid en als commissievoorzitter. Ds. H. van de Velde besluit namens de regio Harderwijk de ochtendbijeenkomst. Nadat gezongen is Gezang 67:1 gaat hij voor in dankzegging en gebed. Na een lunchpauze van veertig minuten wordt de vergadering hervat. 67. Evangelie en Moslims (31) Als vertegenwoordigers bij de St. Evangelie en Moslims zijn aanwezig de bestuursleden zr. N.G.A. Waaning en br. D.H.W. Delhaas, alsmede kandidaat-bestuurslid zr. J.I. van der Linde-Reitsema. Zr. Waaning geeft een toelichting op het rapport van de commissie. Op voorstel van br. F.D. Meijer wordt de aanbeveling van de commissie om de bijdrage per ziel te bepalen op ƒ 1,25 gewijzigd in Euro 0,60. Br. D. van der Veen maakt bezwaar tegen de ‘automatische’ verhoging van de bijdrage: de stichting moet over voldoende middelen kunnen beschikken om het werk te kunnen doen. Ds. J.J. van Es vraagt aan de commissie om de kerken meer te informeren; daarnaast maakt spreker bezwaar tegen de verhoging, omdat niet wordt aangegeven wat de bestemming van de meerinkomsten is. In het verlengde hiervan doet de preses het verzoek aan de commissie om voortaan een financieel overzicht aan het verslag toe te voegen. De preses geeft de voorstellen van de commissie in stemming: 1) de bijdrage vaststellen op Euro 0,60 per ziel: 40 voor, 2 tegen, geen onthouding; 2) toestemming voor incidentele geldinzameling, wanneer dat nodig mocht zijn: 42 voor, 1 onthouding; 3) benoeming van zr. J.I. van der Linde-Reitsema in de vacature van br. H.A. de Ruiter: allen voor. De vergadering verleent de commissieleden voor de volgende periode mandaat. De preses wenst hen Gods zegen op hun werk. 68. Ondertekeningsformulier (40.1 en 4) Br. Jac. Bennis geeft een korte inleiding op de voorliggende stukken: de voorgestelde toevoeging is door de regio Schiedam wenselijk geacht om begripsverwarring te voorkomen. Overigens dient de in de brief van de regio Schiedam genoemde datum van 29 januari 1997 gewijzigd te worden in 29 januari 1998.
Br. D. van der Veen vraagt of het niet mogelijk is om als CGK, GKV en NGK tot één gezamenlijk ondertekeningsformulier te kunnen komen. Ten aanzien van de voorgestelde wijziging geeft spreker aan ermee te kunnen leven, maar in het verlengde hiervan nog wel enkele ‘updates’ van de tekst te kunnen geven. Ds. J. Horsman vraagt zich af of iedere kerkenraad zonodig wijzigingen aan moet brengen: het voegt weinig toe. Br. F.D. Meijer vraagt of de regionale vergadering niet de rol heeft gekregen die alleen de genabuurde kerk toekomt. Br. S. Huizinga wijst de vergadering erop dat er geen voorstel op tafel ligt: de regio Schiedam informeert de LV over een wijziging die zij heeft vastgesteld. Br. R.W. Scholma zegt dat de toevoeging kan duiden op een initiatief van de regionale vergadering; hij zegt daar tegen te zijn. Ds. M. Janssens zegt dat het ondertekeningsformulier is aangenomen door de LV-Apeldoorn en dat het aan de regionale vergaderingen is overgelaten om het al dan niet in te voeren. De brief van de regio Schiedam kan dan ook beschouwd worden als kennisgeving, geschreven uit beleefdheid. Ds. K. Muller zegt dat de kerken in dit opzicht toch gediend zijn met uniformiteit. De preses zegt dat de vraag van regio Schiedam vrij vertaald zou kunnen luiden: Mogen wij eigenmachtig het ondertekeningsformulier wijzigen als voorgesteld of dienen wij ons hierin te onderwerpen aan de LV? Na enige discussie wordt op voorstel van de preses besloten om aan te bevelen -in de lijn van LVApeldoorn- het aangenomen ondertekeningsformulier ongewijzigd te aanvaarden en in voorkomende gevallen artikel 30 van het AKS te hanteren. De behandeling van 40.4 (oorspronkelijk 22.2) zal op een volgende zitting geschieden, wanneer ook gesproken wordt over de verhouding van de NGK tot de CGK en de GKV. 69. Liedboek 2000 (38) Namens de commissie Liedboek 2000 is aanwezig ds. J.H. Veefkind. In een korte toespraak vult ds. Veefkind het commissierapport aan. Een eventuele commissie voor een nieuw liedboek zal naar alle waarschijnlijkheid pas dit jaar worden gestart, bericht over waarnemerschap wordt daarna verwacht. De CGK achten een waarnemerschap vooralsnog niet aan de orde. De GKV zouden in dezen waarschijnlijk wel met ons willen optrekken. CGK en GKV stellen contact met de NGK over deze zaken zeer op prijs. Informeel is afgesproken om elkaar op de hoogte te houden van ontwikkelingen. Aan CGK en GKV is gevraagd om samen met ons tot een aanvullende bundel te komen; de GKVdeputaten lijken dit wel te willen. Leden van de in 1978 ingestelde Landelijke Gezangencommissie zijn van mening dat, gezien ‘wildgroei’ op dit gebied, het misschien goed zou zijn een commissie te benoemen die aanbevelingen doet voor het kerkelijk gebruik van opwekkingsliederen en andere liederen. Br. D.P. van Voornveld vertolkt de mening van meerdere broeders als hij zegt liever geen aanvullende gezangenbundel te zien. Voor de bestaande aanvullende Nederlands-gereformeerde gezangenbundel is nauwelijks belangstelling: slechts achttien gemeenten gebruiken deze bundel. Het gebruik van lieden gezangenbundels werkt canoniserend, het gebruik van andere bronnen wordt erdoor belemmerd. Een eventuele nieuwe bundel moet ondersteund worden door een visie op het kerklied (mate van Schriftuurlijkheid, kwaliteit van tekst en melodie). Het verdient aanbeveling een permanente commissie te benoemen met deskundigen die aanbevelingen kan doen over voor de kerkdienst geschikte liederen en te gebruiken liturgische vormen. Ds. Veefkind ondersteunt de opmerking van br. Van Voornveld over de canoniserende werking van bundels; hij is daarom voorstander van een losbladig systeem. De preses geeft de voorstellen uit het commissierapport in stemming: 1) De LV benoemt commissieleden voor deelname aan de totstandkoming van een nieuw liedboek; 2) De LV geeft mandaat voor waarnemerschap; 3) de GKV en CGK worden officieel op de hoogte gehouden van ontwikkelingen binnen de NGK op dit punt. De vergadering gaat unaniem akkoord met de drie voorstellen. Het voorstel om, in het geval de Gereformeerde kerken (Vrijgemaakt) tot een aanvullende bundel willen komen, hieraan mee te werken, wordt verworpen met 23 stemmen tegen, 10 onthoudingen en 9 stemmen voor. De preses vindt dat de voorstellen van de regio Amsterdam/Haarlem, verwoord door br. Van Voornveld, moeilijk in discussie gegeven kunnen worden omdat niemand zich erop heeft kunnen voorbereiden. Over de bemensing van de commissie zal nog een voorstel worden gedaan. De preses dankt de commissieleden voor het verrichte werk. 70. Steunbehoevende studenten (23) Namens de Commissie Steunbehoevende Theologische Studenten zijn de brs. G. Nentjes (voorz.) en W. Logtmeijer (penningmeester) aanwezig. Hij geeft enkele aanvullingen op het door de commissie
uitgebrachte rapport. In 1999 heeft 90% van de kerken een bijdrage overgemaakt, in 2000 was dat percentage 80. In 1999 werden door de commissie drie studenten ondersteund, in het jaar 2000 waren dat er vijf. Als beide trends doorzetten, zal de commissie de bijdrage per ziel in 2002 moeten verhogen naar ƒ 1,-- per ziel (Euro 0,45). Desgevraagd door br. D. van der Veen zegt br. Logtmeijer geen verklaring te kunnen geven voor de toegenomen (hoogte van) steunaanvragen. Op de vraag van ds. K. Muller naar de financiële overzichten van 1998 en 2000 zegt br. Logtmeijer de volgende LV een verslag te zullen geven dat zich uitstrekt over vier jaar. Desgevraagd door br. J.W. van Atten zegt br. Logtmeijer dat alleen studenten ondersteuning ontvangen die, naar verwacht wordt, predikant zullen worden. Op voorstel van de preses wordt de commissie gemachtigd om, wanneer blijkt dat de financiële middelen ontoereikend zijn, in 2002 een bijdrage van de kerken kan worden gevraagd van ƒ 1,- per ziel (Euro 0,45). De vergadering stemt hiermee in (1 stem tegen, 0 onthoudingen), met de aantekening dat niet-bijdragende kerken zullen worden aangesproken op hun feilen. De preses dankt de commissie voor het verrichte werk. 71. Aangepaste diensten (46) - Dovenpastoraat (46.3) Op voorstel van het moderamen worden de stukken 46.1 en 46.2 van de Interkerkelijke Commissie Aangepaste Diensten (ICAD) voor kennisgeving aangenomen, daar de activiteiten van deze commissie regionaal van aard zijn en niet het kerkverband als geheel regarderen. Wel wordt 46.3 in bespreking gegeven, dit betreft het voorstel van de kerken van de regio Enschede/ Zwolle om deel te nemen aan het Interkerkelijk Dovenpastoraat. Br. A. Valstar geeft aan dat het voorstel om een NGK-dovenpastor aan te stellen de nodige concrete uitwerking mist. Br. A. Borg zegt het initiatief van harte toe te juichen, mede op grond van de ervaring die de gemeente van Dordrecht met dovenpastoraat heeft opgedaan. Hij stelt voor om de in deze gemeente aanwezige kennis te benutten. Br. F.D. Meijer zegt dat de regio Kampen niet voor het voorstel van de regio Enschede/Zwolle is. Desgevraagd door ds. C.T. de Groot zegt ds. G.J. Lakerveld dat zijns inziens aan het voorstel geen behoeftepeiling vooraf is gegaan. Br. S. Huizinga attendeert op de know-how van Deputaten Pastoraat in de gezondheidszorg van de CGK. Ook wijst hij erop dat de samenwerkingsgemeente Arnhem een pastoraal werker voor de doven heeft aangesteld: er is behoefte aan dovenpastoraat en structurering daarvan is noodzakelijk. Op voorstel van de preses wordt besloten een commissie in het leven te roepen die de behoefte aan dovenpastoraat in kaart moet brengen en de LV kan dienen met concrete voorstellen. Het moderamen brengt het volgende voorstel in stemming: Gehoord de brief van de regio Enschede/Zwolle en de daarin vervatte overwegingen, besluit de vergadering tot het instellen van een Commissie Dovenpastoraat welke als opdracht heeft te onderzoeken of, hoe en onder welke voorwaarden het Nederlands-gereformeerd kerkverband zinvol kan participeren in het Interkerkelijk Dovenpastoraat en draagt de commissie op over haar onderzoek te rapporteren aan de eerstkomende LV. Met algemene stemmen wordt dit voorstel aanvaard. Het moderamen zal op een volgende zitting een voorstel doen over de bemensing van de commissie. 72. Akkoord van Kerkelijk Samenleven (12) De bespreking van dit onderwerp, die op de vierde zitting (zie verslag, punt 51) werd afgebroken, wordt voortgezet. De regio Noord-Nederland heeft zijn eerder ingebrachte voorstel (12a) aangepast; de preses geeft het bijgewerkte voorstel (12b) in bespreking. Enerzijds wordt door enkele afgevaardigden de noodzaak van een actualisatie in twijfel getrokken, anderzijds wordt pleidooi gevoerd voor een actualisatie, aangevuld met een overzichtelijke opsomming van relevante LVbesluiten, waardoor langdurig zoeken in acta’s overbodig wordt. Ds. W. van Dijk refereert in dit verband op het bestaan van een ‘reglement’, dat indertijd in de regio Harderwijk is vervaardigd om structuur te bieden in het samenstel van kerkelijke regelingen. De preses geeft voorstel 12b-A van de regio Noord-Nederland in stemming: Met 17 stemmen tegen, 22 voor en geen onthoudingen wordt het voorstel aangenomen (drie afgevaardigden van de 42 hebben de vergadering voortijdig verlaten). Voorstel 12b-B wordt met algemene stemmen aangenomen. Het besluit luidt als volgt: A. Gehoord het rapport van de commissie AKS, overwegende dat voorkomen moet worden dat het AKS al te zeer een gedateerd document wordt, voorts overwegende dat de discussie rondom het rapport van de commissie ‘Rechtspositie Predikanten’ zeer waarschijnlijk tot actualisering uitnodigt, spreekt de LV 2001 als haar oordeel uit dat het wenselijk is tot een actualisering van het AKS te komen, namelijk op die onderdelen, waarvan verwacht mag worden dat een actualisering
algemeen wenselijk wordt geacht, zonder dat daarbij sprake is van uitbreiding of aanscherping, en besluit zij tot het instellen van een commissie AKS; zij draagt de commissie op bedoelde actualisering van het AKS voor te bereiden en daarover aan de volgende LV te rapporten. B. De LV 2001 spreekt uit het wenselijk te achten dat de kerken over een handzame uitgave van een geactualiseerde uitgave het AKS met bijlagen - bestaande uit voor de kerken relevante besluiten van de diverse Landelijke Vergaderingen - kan beschikken, en draagt de commissie AKS tevens op een uitgave van een geactualiseerd AKS met bijlagen - voor te bereiden en daarover op de volgende Landelijke Vergadering te rapporteren. 73. Volgende zittingen Op de zesde zitting (9 juni) is als gast aanwezig dr. J. Venter van de Dopperkerken uit Zuid-Afrika. Het is nog niet zeker of de voortgezette bespreking over het rapport van de CCS op deze zitting of op de zevende zitting (23 juni) plaatsvindt. 74. Rondvraag Ds. W. van Dijk vraagt of er landelijk iets geregeld is met betrekking tot de pastorale zorg voor homoseksuele broeders en zusters. Verwezen wordt naar ds. K. Holwerda. 75. Sluiting Namens de regio Kampen besluit br. J.W. van Atten met het lezen van Fil. 4:4-7 en met gebed. Hierna sluit de preses om 16.05 uur de vergadering. Vastgesteld op de zesde zitting, 9 juni 2001 Verslag zesde zitting, 9 juni
76. Opening De preses, ds. J. Bouma, opent om 10.00 uur de vergadering. Hij laat zingen Gez. 258 en leest Hebr. 12:1-3. Na een korte meditatie hierover gaat hij voor in gebed. 77. Appèl nominaal Aan het begin van de vergadering zijn er 39 stemgerechtigde afgevaardigden aanwezig, alsmede vertegenwoordigers van de kerken van Baarn, Groningen, Oegstgeest, Utrecht en Zeist. Het aantal stemgerechtigde afgevaardigden wordt in de loop van de vergadering 42. 78. Mededelingen van het moderamen De brochures (van de CRC) waarop kon worden ingetekend op de vorige zitting (‘Oecumenisch Handvest’ en ‘Handreiking bij pastoraat aan homoseksuele broeders en zusters’) liggen klaar om afgehaald te worden. 79. Vaststellen agenda De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld. Punt 84 gaat door afwezigheid van dr. Jan Venter niet door. 80. Vaststellen notulen vijfde zitting d.d. 19 mei Gewezen wordt op enkele tikfouten: punt 61: -zo stelt hij- . Punt 65: Brasil en: Indépendentes. Punt 66, p.3. De zin “Br. R.W. Scholma ondersteunt deze zienswijze.” dient voor de ervoor staande zin geplaatst te worden. Met inachtneming van deze verbeteringen accordeert de vergadering het verslag. 81. Naar aanleiding van de notulen Ds. G. Vrooland wijst op punt 66 op de zin “Wellicht is het nuttig striktere afspraken te maken over de vertegenwoordigingsbevoegdheden van de commissie.” en vraagt wat met deze opmerking is gebeurd. De preses antwoordt dat hieraan aandacht zal worden gegeven in de nieuwe opdracht die de CCHO krijgt. 82. Uitgegane brieven De scriba noemt de brieven die zijn verstuurd (zie agenda). 83. Ingekomen stukken De scriba noemt de brieven die zijn ontvangen (zie agenda). Daarnaast zijn ontvangen: a. een uitvoerige brief van Die Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika; b. een (gewijzigd) rapport van de Commissie Rechtspositie Predikanten, alsmede schriftelijke beantwoording van de op 17 maart aan de commissie gestelde vragen (zie verslag tweede zitting, punt 25);
c. een rapport van de Tijdelijke Commissie Meldpunt Seksueel Misbruik (zie verslag tweede zitting, punt 21). Genoemde stukken zullen worden gevoegd bij de uit te reiken stukken voor de volgende zitting. 84. Toespraak dr. Jan Venter uit Zuid-Afrika Zie punt 79. 85. Steunbehoevende Kerken (28) Van de Commissie Steunbehoevende Kerken (CSK) zijn aanwezig de brs. W.L. Boone, H.G. Lakerveld en E. Westerduin. Op de eerste twee zittingen (zie verslag punt 7a en punt 22) is reeds gesproken over de behandeling van het rapport van de CSK. Ter bespreking liggen voor, behalve het rapport van de commissie, de aan het rapport toegevoegde toelichting (incl. bijlage) en een ter vergadering uitgereikt financieel overzicht van steunbijdragen 1998-2001. Ook de brieven van Lisse (28.2 en 28.3) en de regio ‘s-Gravenhage (28.4) worden door de preses in bespreking gegeven. De commissievoorzitter, br. H.G. Lakerveld, leidt het commissierapport in. Hij wijst onder meer op het feit dat in de afgelopen jaren de gegeven geldelijke steun is toegenomen en dat mede daardoor de financiële reserve is verminderd. Ook merkt hij op dat het aantal steunaanvragen zeer waarschijnlijk zal stijgen wanneer meer predikanten in dienst treden. Leden van de CSK hebben de regiovergaderingen bezocht om het steunbeleid en de taak van de regio hierin toe te lichten. Br. J. Bos spreekt waardering uit voor het commissierapport. Zijns inziens mag echter de benadering van de commissie geenszins ‘zakelijk en afstandelijk’ overkomen. De gemeente van Lisse, bijvoorbeeld, functioneert al dertig jaar met veel minder dan 125 leden, heeft haar bestaansrecht bewezen en mag daarom toch rekenen op de steun van de zusterkerken. Hij benadrukt dat de nood van de kleine gemeenten onder andere ligt bij het invullen van de ambten en ontplooiingskansen voor de jeugd: dat zijn bepalende factoren bij het functioneren van een gemeente. In dit verband pleit spreker voor een uitbreiding van de CSK met een ‘informatiepunt’ voor kleine gemeenten, waar advies kan worden ingewonnen over veranderingsprocessen, kerkenraadstructuren en dergelijke. Deskundigheid vanuit een instantie als de STAGG zou hier beschikbaar kunnen zijn. Van de CSK zou in dit opzicht een stimulerende invloed moeten uitgaan. Een bestaansminimum van 125 leden als basis om eventueel in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning is, wat br. Bos betreft, onaanvaardbaar. Br. K.R. Veenhof pleit, in plaats van het hanteren van een ledengrens (125 leden) bij steuntoekenning, voor het stellen van een limiet aan het steunbedrag. Hij acht een verhoging van de voorgestelde bijdrage per ziel (ƒ 8,--) haalbaar gezien de nood van de kleine gemeenten in relatie tot de huidige welvaart. Voorts benadrukt hij de belangrijkheid van het inschakelen van de STAGG bij vragen rondom voortbestaan of opheffing van kleine gemeenten en de mogelijkheid van samenwerking met gemeenten uit andere kerkverbanden. In reactie op de twee voorgaande sprekers zegt br. Lakerveld dat de grens van 125 leden een arbitraire grens is, die desgewenst door de vergadering kan worden verlaagd - met inachtneming van de financiële consequenties. Br. D. van der Veen wijst erop dat ook kleine gemeenten doorlopend worden geconfronteerd met hogere bedragen voor financiële afdrachten. Ds. G.J. Lakerveld ondersteunt dit. Br. Van der Veen vraagt of een oplossing bestaat voor dit gegeven, waarbij wellicht voor kleine gemeenten differentiatie kan worden aangebracht in de gevraagde bedragen. Ds. J. van ‘t Hof onderschrijft dit. Het hanteren van getalsnormen als richtlijn is begrijpelijk, maar een geestelijke benadering van de steunaanvraag, met onderbouwing van de visie van de regio hierop, blijft noodzakelijk. Spreker ziet in dit verband liever geen getallen genoemd. Ds. G.J. Zwarts acht, net als br. Bos, een uitbreiding van de CSK met een ‘pastorale poot’ waardevol, eventueel uitgebreid met (een) vertegenwoordiger(s) uit de regio van waaruit de steunaanvraag komt. Br. I. van Keulen wijst op de tegengestelde percentages die genoemd worden: in het rapport is op p. 3 sprake van 60%, in het nieuwste voorstel van de CSK wordt 40% van het predikantshonorarium genoemd als maximaal toe te kennen steun. In antwoord op de gestelde vragen zegt br. Lakerveld de ideeën van br. Bos en ds. Zwarts haalbaar en redelijk te vinden, maar denkt dat deze wel een aangepaste bemensing van de commissie zou vergen. Wat de verschillende percentages betreft, zegt hij dat de commissie hiermee heeft willen suggereren dat de te hanteren normen strak gehouden moeten worden, wil de CSK niet met een negatief saldo komen te zitten. Desgevraagd door ds. K. Muller zegt br. Lakerveld dat het voorgestelde maximum steunbedrag (ƒ 25.000,--) niet direct is afgeleid van het genoemde percentage van het predikantshonorarium, maar dat het percentage van 40 meer is bedoeld om de te verlenen steun binnen de perken te houden. Br. S. Huizinga vraagt naar het functioneren van het getalscriterium. Br. Lakerveld zegt dat het
getalscriterium is gekoppeld aan de gemiddelde kerkelijke bijdrage van ruim zevenhonderd gulden per belijdend lid. De commissie laat dit nooit doorslaggevend zijn, maar kijkt naar de financiële situatie van de afzonderlijke steunaanvragende gemeenten in relatie tot de argumentatie van de steunaanvragen. Geldelijke steun bedraagt nooit meer dan dekking van het begrotingstekort. Ds. G.J. Zwarts dient een voorstel in (28b) dat later ter vergadering op schrift gesteld en uitgedeeld wordt. Ds. H. van der Velde oppert het idee dat grotere gemeenten een kleine gemeente financieel zouden kunnen adopteren. Het is een vorm van christelijke broederschap en kan geestelijke stimulansen geven. Een voorstel met deze strekking (28c) wordt later ter vergadering op schrift gesteld en uitgedeeld. Br. Lakerveld zegt dat deze ideeën in principe op de steun van de commissie kunnen rekenen. Ds. G. Vrooland zegt, in het verlengde van wat hiervoor werd betoogd, ook te denken aan de instelling van een landelijke evangelisatiecommissie, die groeimogelijkheden van kleinere gemeenten door middel van evangelisatie zou kunnen stimuleren. Br. Lakerveld antwoordt dat de voorgestelde aanpak niet de CSK regardeert. Ds. Muller zegt zich te verwonderen over het feit dat de commissie in het rapport niet rept over consulentschap. Functioneert dat nog? Ds. Kiers beantwoordt deze vraag bevestigend: op diverse plaatsen vindt (pastorale) ‘coaching’ plaats in het kader van consulentschap. De ingediende voorstellen zullen op een later moment in stemming worden gebracht. 86. Diaconale Commissie (42.2) Namens de Diaconale Commissie (DC) is aanwezig br. F. van Egmond (vz). De commissievoorzitter geeft aanvulling en toelichting op het uitgebrachte rapport. De vuurwerkramp in Enschede (mei 2000) heeft ertoe geleid dat het STAGG-kantoor te Enschede zal worden heropend. De kosten hiervan kunnen worden betaald uit de opbrengst van de inzamelingsactie die in de kerken is gehouden voor de slachtoffers van de ramp. Overleg is gaande met de Stichting Modus Vivendi (schuldhulpverlening) en de ISNA (nazorg aan ex-gedetineerden) om te komen tot een vorm van samenwerking. Zorgen zijn er over de te geringe bijdrage van de kerken aan de STAGG. Er zijn kerken die in het geheel geen bijdrage geven. De DC vraagt daarom van de LV om hier een bemiddelende rol in te spelen. Wat de bemensing van de commissie betreft: In het rapport is de (tussentijds) gewijzigde samenstelling van de commissie vermeld. Daarnaast is br. C.F. Groen opgevolgd door br. J. van Dijk te Kampen. Door ernstige ziekte van zuster C. Wagenvoort-Valstar wordt het secretariaat waargenomen door de penningmeester, br. E.J. Vonk. De DC vraagt de LV om de benoeming van de nieuwe leden te bekrachtigen. Op de vraag van br. J.G. Knol of de DC structureel meer informatie beschikbaar kan stellen aan de diaconieën over de zorg aan ouderen en gehandicapten, antwoordt br. Van Egmond dat de DC zelf de nodige kennis op dit terrein ontbeert. De DC onderkent dat een ‘diakonaal steunpunt’, voor onder meer deze zaken, zeer welkom zou zijn. Momenteel wordt zo veel mogelijk bij de zusterkerken informatie vergaard. Vaak wordt ook verwezen naar de PCOB. Op de jaarlijkse conferenties zijn vele deskundigen aanwezig die vragen van deelnemers kunnen beantwoorden. Br. J.F. Koen zegt als gemeentebestuurder, in overleg met br. L. Eland (vz. STAGG), een bemiddelende rol te willen spelen bij de informatieverstrekking over sociale voorzieningen aan de DC c.q. diaconieën. Hij zal hiertoe zelf het initiatief nemen. Br. L.C. van den Berg vraagt of de NGK, als kleine kerkengroep, het zich kan blijven permitteren een hulpinstelling als de STAGG in stand te houden. Een fusie of zeer nauwe samenwerking met Eleos ligt zijns inziens meer voor de hand. Dit wordt onderschreven door br. G. van Raalte, die ook vraagt of de STAGG wel thuishoort bij de DC en niet meer een pastorale functie heeft. Br. Van Egmond verwijst naar de ontstaansgeschiedenis van de STAGG. Br. Van Raalte zegt hierop dat dertig jaar na het ontstaan van de STAGG-voorloper begrijpbare motieven om een aparte hulpverleningsorganisatie te hebben vrijwel zijn verdwenen. Op de vraag van br. Van Raalte naar de redenen van het niet (voldoende) bijdragen van een kwart van de kerken aan de STAGG, antwoordt br. Van Egmond dat deze variëren tussen onvermogen en onwil om bij te dragen: een enkele kerk zegt te kunnen doorverwijzen naar goede hulpverlening elders. Het incasseren van de bijdragen kost de DC overigens erg veel moeite. Diverse afgevaardigden geven te kennen voorstander te zijn van een hoofdelijke omslag via de LV: de druk op niet-bijdragende kerken wordt hiermee opgevoerd. Ds. C.T. de Groot vraagt zich af of dit wel kan vanwege de stichtingsvorm van de STAGG. Br. Van Egmond repliceert dat de kerken wel zelf de STAGG in het leven hebben geroepen en dat statutair de DC toezicht uitoefent op de STAGG. Ds. K. Muller vraagt naar het voordeel van de inning van de STAGG-bijdrage door de Financiële Commissie (FC). Br. Koen ziet hierin vooral erkenning van het werk van de STAGG.
Ds. G. de Lange suggereert dat kerken die een beroep doen op de STAGG ook een grotere financiële bijdrage zouden kunnen leveren, waarbij wel onderscheid gemaakt dient te worden in persoonlijke hulpverlening en zaken rondom gemeenteopbouw (cursussen, advies, e.d.). Over eventuele samenwerking zegt br. Van Egmond, dat de STAGG groot voorstander is van samenwerking met organisaties uit andere kerkverbanden, en er niet op uit is om, koste wat het kost, zichzelf in stand te houden. De gereformeerde hulporganisaties (STAGG, De Driehoek, GLIAGG) verwijzen regelmatig cliënten door naar elkaar. De voornaamste bestaansreden van de STAGG is echter gelegen in het feit dat zij gespecialiseerd is in bepaalde vormen van tweedelijns-hulpverlening. De preses vult aan dat, in dit verband, waardevol genoemd kan worden dat de STAGG-therapeut in overleg met de cliënt zelf de lengte van de behandeling kan bepalen, in tegenstelling tot een door de AWBZ aangewezen hulpverlener. Br. Van Egmond zegt niet te kunnen beoordelen of de inschatting van ds. J. van ‘t Hof juist is, dat na fusie de hulpverlening duurder zou kunnen worden. Financiële motieven zijn niet de belangrijkste bij het samenwerkingsstreven van de STAGG. Mede op suggestie van ds. G. de Lange wordt met algemene stemmen besloten om het voorstel van de DC betreffende de instelling van een werkgroep/commissie die zich bezighoudt met de materie van seksueel misbruik binnen pastorale relaties, te bespreken op de volgende zitting, wanneer Meldpunt Seksueel Misbruik op de agenda staat. Br. Van Egmond zegt toe dat een vertegenwoordiger van de DC aanwezig zal zijn. Het voorstel van de DC om de inning van de STAGG-bijdrage landelijk te regelen via de FC kan volgens de scriba niet in stemming worden gebracht zonder de FC zelf om advies te vragen. Denkbaar is ook dat de LV duidelijk stelling neemt in een uitspraak als: “...de LV spreekt als haar oordeel uit dat krachtens de historische achtergrond en de noodzaak van de STAGG van alle kerken een bijdrage voor de STAGG ter hoogte van het door het STAGG in overleg met de DC vast te stellen normbedrag per ziel mag worden verwacht”. Op voorstel van de preses wordt op de volgende zitting een besluit genomen, na het oordeel van de FC hierover gevraagd te hebben. De vergadering accordeert de benoeming van de nieuwe leden in de DC. De preses bedankt br. Van Egmond voor zijn toelichting en het werk dat de DC heeft verricht. Namens regio Noord-Nederland besluit br. A. Wendt het ochtendgedeelte van de vergadering. Gezongen wordt Gezang 473:1,2,4,5,9 en 10, waarna br. Wendt voorgaat in gebed en dankzegging. Na een lunchpauze van vijftig minuten heropent de preses om 13.30 uur de vergadering. Gezongen wordt Psalm 127:1. 87. Tienerwerk (48; was: 42.1) Ds. C.T. de Groot licht de brief van de samenwerkingsgemeente Lelystad toe, naar aanleiding waarvan de zaak van het jeugdwerk geagendeerd is. Indertijd is door omstandigheden voor het NGJ voor de stichtingsvorm gekozen, en nu lijkt de tijd rijp om het draagvlak landelijke breedte te geven. Gevolg hiervan zal zijn dat aan de kerken een hoofdelijke omslag gevraagd gaat worden, maar ook dat de kerken mede het beleid kunnen bepalen. Ds. De Groot meldt dat de regio Kampen zich achter de visie van Lelystad heeft gesteld, maar dit niet formeel in een brief ter kennis van de vergadering heeft kunnen brengen. Ds. De Groot leest een conceptvoorstel voor. Verschillende afgevaardigden betuigen hun instemming met het voorstel. Br. J.J. Smit benadrukt dat de functie van het NGJ moet zijn en blijven dat zij het plaatselijke jeugdwerk ondersteunt. Br. I. van Keulen zegt ervoor te zijn om een landelijke bijdrage (via een hoofdelijke omslag) per direct te laten ingaan. Br. J.M. Louwerse constateert dat de werkzaamheden van het NGJ zich verlegd hebben naar het organisatorische vlak; hij mist de inhoudelijke bijdragen via bijbelstudieweekends, de jeugddag, Verkenning, brochures, e.d. In dit opzicht wordt door het NGJ gesteund op jeugdorganisaties uit zusterkerken, waarin de eigenheid van de NGK uiteraard niet terug te vinden is. Dit inhoudelijke aspect zou volgens hem onderdeel moeten uitmaken van het werk van de in te stellen commissie. Voorts is spreker bang voor mogelijke spanningen tussen de vrijwilligers en de betaalde kracht, en wijst hij ook op het ontbreken van de balans, waardoor er geen duidelijk inzicht is in de financiën. Hij zegt blij te zijn met de uitbreiding van het werk naar een ruimere leeftijdscategorie en ten slotte is voor hem niet op voorhand duidelijk waarom de stichtingsvorm een belemmering zou moeten zijn voor de voortgang van het werk, ook als dit onder een Commissie Jeugdwerk, ingesteld door een LV, gebracht zou worden. Naar aanleiding hiervan vraagt br. S. Huizinga nog eens naar de schijnbare tegenstrijdigheid tussen de stichtingsvorm (vgl. de discussie over de STAGG) en de verantwoordelijkheid van de gezamenlijke
kerken. Met betrekking tot ‘het eigene van de NGK in het jeugdwerk’ wijst ds. De Groot op ingekomen stuk 019 waar onder ‘Is daar een eigen organisatie voor nodig?’ zijns inziens afdoende wordt ingegaan op deze zaak. Op uitnodiging van de vergadering vertelt br. A. Maliepaard (die samen met zr. P. Blokhuis-Marbus als vertegenwoordigers van het NGJ op de publieke tribune aanwezig is) het een en ander over het werk van het NGJ. Er is momenteel veel vraag naar advies over visieontwikkeling en te hanteren vormgeving van het jeugdwerk. De preses geeft het volgende voorstel in stemming: “Gehoord de brief van de kerk van Lelystad en het daarin vervatte voorstel en de daaraan als bijlage toegevoegde brief van het bestuur van de Stichting NGJ aan de kerken, besluit de vergadering tot het instellen van een Commissie Jeugdwerk welke als opdracht heeft te onderzoeken hoe het jeugdwerk door de kerken - in zo nodig een andere vorm dan die van een stichting - kan worden voortgezet, zodanig dat de kerken zowel inhoudelijk als financieel verantwoordelijk zullen zijn, en draagt de commissie op over haar onderzoek aan de kerken te rapporteren met het oog op de eerstkomende LV. De vergadering roept de kerken op in afwachting van landelijke besluitvorming het werk van het NGJ van harte en royaal te (blijven) steunen.” Het amendement van br. I. van Keulen om per direct het NGJ te gaan steunen met een omslag van ƒ 2,-- per ziel per jaar wordt verworpen met 23 stemmen tegen, 1 onthouding en 18 stemmen voor. Het voorstel wordt aangenomen met 39 stemmen voor, 2 onthoudingen en 1 stem tegen. 88. Opleiding Predikanten (47.1) Over het rapport van de Commissie Opleiding Predikanten (COP) is op de derde en vierde zitting (7 en 21 april) gesproken (zie verslag punt 39 en 48). Het moderamen heeft daarna op 23 mei een gesprek gevoerd met het bestuur van het Nederlands Gereformeerd Seminarie. De preses kenschetst dit gesprek als positief en verhelderend; het verliep in een open en broederlijke sfeer. Doel van het gesprek was om te horen welke bezwaren het NGS heeft tegen een samenwerking met Apeldoorn, zoals door de COP verwoord in het rapport (Zie bijlage bij de notulen: Toespraak van de preses ter inleiding op ...) De preses zegt dat er twee, mogelijk drie voorstellen ter tafel liggen: 1. het oorspronkelijke commissievoorstel; 2. het moderamenvoorstel (47b); 3. het mondeling door br. L.C. v.d. Berg (namens de kerk van Schiedam) ingebrachte voorstel (zie verslag derde zitting, punt 39). De preses geeft het moderamenvoorstel in bespreking. Br. L.C. v.d. Berg vindt dat hij het moderamenvoorstel zo laat heeft ontvangen, dat hij dit niet uitvoerig heeft kunnen bestuderen. Ook had hij graag eerder kennisgenomen van de inhoud van het gesprek tussen moderamen en NGS-bestuur. Ds. G.J. Zwarts vraagt of II-e/f niet te veel een compromis is en of het wel reëel is te stellen dat een academisch niveau niet per se verbonden is aan het bezit van een academische graad. Hij mist in het moderamenvoorstel het punt van de studievrijheid en de positie van studenten die niet het doel hebben predikant te willen worden (i.c. het elders beginnen -evt. via het NGS- en gezamenlijk beëindigen van de studie), alsmede het aspect van de begeleidende taak van het eigen opleidingsinstituut voor studenten die van elders komen. De preses beantwoordt de vragen van ds. Zwarts door te verwijzen naar punt 7.9 en 7.8 van het COP-rapport. Br. G.J. Sikkema vindt de formulering ‘het eigene van de kerken zoals die vorm heeft gekregen in de TSB en het NGS’ een te enge formulering (vgl. II-d en V-c) en zou liever zien dat de woorden ‘van de kerken’ in II-d worden geschrapt (het zou kunnen worden: ‘dat het eigene van de TSB en het NGS in het opleidings- en begeleidingsinstituut een plaats behoort te hebben’). Br. K.R. Veenhof zegt persoonlijk meer te voelen voor de (“heikele”) formulering van II-d: de COP wil ook de kernonderdelen van de twee programma’s integreren. De preses meldt dat bespreking met het NGS op dit punt de meeste tijd heeft gekost: moderamen en NGS denken verschillend over de (functie van de) theologie in de opleiding. Hierover zal zeker nog doorgepraat moeten worden. Br. Veenhof reageert hierop met te zeggen dat een theoretische discussie over de rol van de theologie zijn inziens geen voorkeur heeft, veeleer dat aangewezen wordt op welke onderdelen bezwaren bestaan. Ten aanzien van de plaats van de theologie wijst br. Veenhof nogmaals op punt 7.6 uit het COP-rapport. Over het academische niveau zegt hij dat een behaalde graad een objectieve meting inhoudt van iemands vakkennis; wanneer deskundigheid op andere wijze kan worden aangetoond, behoeft de academische graad niet als doorslaggevend te worden beschouwd. Volgens de preses heeft br. Veenhof met deze opmerking de vraag van ds. Zwarts beantwoord. Als praktische argumenten die ondergewaardeerd zijn, noemt br. Veenhof nog de studiefinanciering
(erkenning door de overheid) en de groepsgrootte waarin studenten verkeren: contact met veel andere studenten is verkieslijker dan het isolement van een miniklasje. Ten slotte pleit br. Veenhof ervoor om ‘het eigene’ een invulling te geven, daar het anders een eigen leven zou kunnen gaan leiden. Hij zegt dat de COP zich in overigens grote lijnen in het moderamenvoorstel kan vinden. Ds. G. de Lange vraagt of het NGS zijn moeite heeft geuit over I-a, en zo ja, hoe groot die moeite was. De preses zegt dat dit ter sprake is geweest: het NGS heeft betreurd dat de COP de opdracht gewijzigd heeft en dat dit door de LV is geaccepteerd. Ds. De Lange wijst erop dat de LV-Amersfoort het seminarie een positie met minder vrijheid toedicht dan de LV-Doorn deed. Het bewaren van de goede vrede lijkt hem in dit opzicht toch van uitzonderlijk belang. Ds. J. Kiers zegt graag gedefinieerd te willen zien wat ‘bekwame en geschikte predikanten’ (II-g) zijn (en: welke opleiding hoort daar het beste bij?). Ook vraagt hij zich af of overweging II-f niet juist in tegenstelling is tot de eis van een D II-examen. Ds. J.J. van Es zegt niet overtuigd te zijn van de juistheid van de ingeslagen koers: “Is de tijd nu rijp om de goedvarende schepen achter ons te verbranden? Is alle eenheid in dit opzicht beter dan de ‘versnippering’?” Hij zegt te vrezen dat er in plaats van twee straks drie opleidingen zullen zijn. Is het oorspronkelijke uitgangspunt van de LV-Doorn langzamerhand niet uit het zicht verdwenen? De preses benadrukt dat het gevoel misschien zo wel kan zijn, maar dat de insteek is dat een opleiding gezocht wordt waarnaar alle studenten hun weg weten te vinden. Br. Veenhof vult aan dat het eindresultaat telt en dat dat resultaat een objectieve beoordeling verdient - er is dus geen sprake van ‘schepen achter je verbranden’. Ds. Van Es zegt dat de regio Harderwijk op het standpunt staat dat een opleiding tot predikant van begin tot eind een eenheid zou moeten zijn - het kan geen kwestie zijn van ‘knippen en plakken van onderdelen’. In dat verband wordt gevraagd wat ‘het eigene’ van NGS en TSB exact inhoudt. De preses verwijst voor beantwoording van de laatste vraag naar het COP-rapport, punt 3.2. Verder benadrukt hij dat het hier niet gaat om ‘verbranden’ of afbreken, maar om het opbouwen van iets nieuws; hierbij moet volmondig erkend worden dat het pijn kan doen om dingen op te geven of uit handen te geven. Ds. Van Es duidt aan dat veel concrete vragen onbeantwoord zijn gebleven: Waarop baseert het moderamen zijn mening dat er iets mogelijk is in Apeldoorn, er is immers nog geen gesprek geweest met het curatorium? Heeft het moderamen de intentie om het gesprek met het NGS voort te zetten? Waarop baseert het moderamen zijn stelling dat van het NGS maximale medewerking mag worden verwacht (V-b)? Ds. G. Vrooland heeft bezwaar tegen de formulering van dit punt, vanwege de zijns inziens ongeoorloofde druk die aan het NGS wordt opgelegd. De preses zegt hierop dat door het moderamen is gedoeld op de broederlijke samenwerking die van elkaar verwacht mag worden, geenszins is hier bedoeld elkaar een juk op te leggen. Ds. Vrooland blijft zijn bedenkingen houden: zijns inziens zou dit punt weggelaten moeten kunnen worden; eventueel zou de formulering gewijzigd kunnen worden. De preses vult aan dat dit in de lijn ligt van de brief van het NGS d.d. 14 september 2000. Op de eerste vraag van ds. Van Es, over het gesprek met het curatorium van de TU-Apeldoorn, zegt br. Veenhof dat het standpunt van het curatorium niet leidend moet zijn bij onze overwegingen; overigens heeft de senaat het COP-voorstel vooralsnog aanvaard als een bijzondere inschrijfregeling, en heeft het curatorium erkend dat het tot de competentie van de senaat behoort om een dergelijk besluit te nemen. Dit alles biedt perspectief voor de toekomst. Voor wat de onderdelen van de theologische studie betreft (VI-c), kan volgens ds. Van Es verwezen worden naar de studiegidsen van de TU-Apeldoorn en het NGS. In zijn reactie op dat wat afgevaardigden hebben gezegd gaat de preses onder andere nog in op het punt dat het onjuist is te stellen dat het een bijbelse verplichting is als (kleine) kerkengroep een eigen predikantenopleiding te hebben. De COP acht dit geen bijbels vereiste. Ds. Bouma roept in herinnering dat, toen de zaak van de predikantenopleiding voor het eerst op de LV ter sprake kwam, zelfs de bereidheid werd geuit de opleiding geheel uit handen te geven (‘Apeldoornadvies’). Voor het gevoelen van het moderamen is het zo dat de theologische opleidingen in Apeldoorn en Kampen voluit beantwoorden aan de door onze kerken te stellen eisen; wanneer het dan mogelijk is om binnen een instituut een deel van de opleiding in eigen handen te hebben, moet dat toch zeker nagestreefd worden. In dit opzicht moeten er nog heel wat gesprekken met (het curatorium van) de TU-Apeldoorn gevoerd worden. Ds. J. van ‘t Hof benadrukt dat we goed moeten omzien naar waar de Heer zijn vele zegeningen heeft gegeven en dat we moeten blijven opletten waar Hij dat in de toekomst wil doen. Hij zet voorts een vraagteken achter besluit VII-a van het moderamenvoorstel: wellicht is het beter om de commissie aan het werk te zetten en ruimte te geven aan het uitkristalliseren van de gevoerde beraadslagingen zonder nu een voortgezette LV af te spreken. Ds. J. Kiers is van mening dat, wat hem betreft, in het vervolg van de bespreking twee
gesprekspunten aandacht verdienen: het gesprek over de (functie van de) theologie in de opleiding en de gehanteerde filosofische uitgangspunten daarbij en het uiteindelijke doel van de opleiding: de definitie van een bekwaam en geschikt predikant. Ds. G.J. Zwarts vraagt het moderamen om meer zaken uit het rapport en uit de vorige besprekingen te verwerken in het eindvoorstel: te veel wordt nu niet verwoord. De preses zegt dat alle afgevaardigden worden uitgenodigd om aanvullingen in te sturen. Het moderamen vraagt om eventuele amendementen zo snel mogelijk na de vergadering schriftelijk in te dienen, zodat deze kunnen worden meegezonden met de stukken voor de volgende zitting. De preses zegt dankbaar te zijn voor het feit dat de discussie in een open sfeer gevoerd kon en kan worden, en dat wij als kerken ons ook hierin geleid mogen weten door Gods Geest. 89. Volgende zitting - 23 juni De scriba zegt te verwachten dat de onderwerpen die nog op de agenda staan en de stemmingen over eindvoorstellen wellicht niet op één zitting kunnen worden behandeld. 90. Rondvraag Ds. G. de Lange vraagt naar de status van de brief van de RvTA (ingekomen stuk 017). De preses antwoordt dat de brief is geschreven ter verduidelijking van het standpunt van de RvTA. De inhoudelijke behandeling van het punt is reeds gepasseerd. Ds. J. Dekker vertelt dat het archief van de TSB gedigitaliseerd moet worden. Hij roept de afgevaardigden op om bij hem de naam te melden van een broeder of zuster die hierbij zou kunnen en willen helpen. 91. Sluiting Br. Jac. Bennis besluit namens de regio Schiedam de vergadering met het lezen van Ef. 4:1-6. Nadat hij gebeden en gedankt heeft wordt nog gezongen Gez. 460:1-3. De preses sluit de vergadering om ongeveer 16.05 uur. Vastgesteld op de zevende zitting, 23 juni 2001, Verslag zevende zitting, 23 juni
92. Opening De preses, ds. J. Bouma, opent om 10.05 uur de vergadering. De tweede preses, br. H.G. Lakerveld, leest 1 Kor. 1:18-31 en mediteert hierover. Nadat Gezang 7 gezongen is, gaat hij voor in gebed. 93. Appèl nominaal In de loop van de ochtend komt het aantal stemgerechtigde afgevaardigden op 42. Er zijn ook vertegenwoordigers aanwezig van de kerken van Baarn, Utrecht, Zeist en Groningen. De vertegenwoordiger van de kerk van Oegstgeest is met kennisgeving afwezig. 94. Mededelingen van het moderamen Er zijn geen mededelingen. 95. Vaststellen agenda De preses zegt, mede naar aanleiding van een vraag van ds. G. de Lange, dat agendapunt 103 en 104 in samenhang met elkaar behandeld zullen worden. 96. Vaststellen notulen zesde zitting d.d. 9 juni Br. J. Bos ziet graag dat wordt toegevoegd aan wat hij heeft gezegd bij punt 85 (bovenaan p. 2, na de zin: Van de CSK zou in dit opzicht een stimulerende invloed moeten uitgaan): "Een bestaansminimum van 125 leden als basis om eventueel in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning, is wat br. Bos betreft onaanvaardbaar." Br. J.M. Louwerse ziet de zinsnede uit punt 87 "... en zet ten slotte vraagtekens achter de stichtingsvorm als belemmering voor de voortgang van het werk." graag vervangen worden door "....Ten slotte is voor hem niet op voorhand duidelijk waarom de stichtingsvorm een belemmering zou moeten zijn voor de voortgang van het werk, ook als dit onder een Commissie Jeugdwerk, ingesteld door een LV, gebracht zou worden." Br. L.C. v.d. Berg wijst nog op enkele fouten: punt 85: eerste regel, Lakereveld moet zijn: Lakerveld. Punt 86 (p. 3, zesde regel van onder): nrombedrag moet zijn: normbedrag. Punt 87: de juiste naam van de genoemde zuster is P. Blokhuis-Marbus. Bij punt 88 (zevende regel van boven) staat het woord 'beëindigen' verkeerd weergegeven. Met inachtneming van bovengenoemde correcties stelt de vergadering het verslag vast. 97. Naar aanleiding van de notulen
De preses refereert aan de laatste zin in het verslag bij punt 81. Deze conclusie is niet juist geweest, omdat de vergadering daartoe niet had besloten. De behandeling van het punt is gesloten. Br. D. van der Veen zegt dit onbevredigend te vinden. De scriba, ds. K. Muller, zegt dat de vergadering kan besluiten om op dit punt terug te komen. 98. Uitgegane brieven Zie agenda. 99. Ingekomen stukken Zie agenda. Van de Commissie Taakverlichting Oudere Predikanten is nog een brief ontvangen waarin voorstellen gedaan worden voor de bemensing van de Commissie Werkomstandigheden en Arbeidsvoorwaarden Predikanten. Ook is een brief ontvangen van Die Gereformeerde Kerke van Suid-Afrika, waarin blijdschap wordt uitgesproken over de contacten met onze kerken. De voorzitter van hun Commissie Oecumenische betrekkingen met buitenlandse kerken, dr. N. Smit, hoopt eind juni in Nederland te zijn en hoopt dan te spreken met de leden van de CCS (sectie buitenland). 100. Opleiding predikanten (47.1) De preses zegt dat diverse opmerkingen van afgevaardigden, gemaakt bij de bespreking over dit onderwerp op de vorige zitting (punt 88), in het nieuwe moderamenvoorstel (47ba) zijn verwerkt. De door ds. G. Vrooland ingediende amendementen (47b - a1 en a2) zullen door hem worden ingetrokken als het nieuwe moderamenvoorstel in bespreking komt. Het amendement 47d is ondertekend door de brs. L.C. v.d. Berg, J.J. van Es, J.M. de Groot en J. Voogd. Br. L.C. van den Berg trekt zijn eerder ingediende amendement (47c) in, omdat voorstel 47d de strekking van 47c insluit. Ds. J.J. van Es geeft een toelichting op voorstel 47d. In het moderamenvoorstel werd aandacht voor de voorvragen zijns inziens node gemist. De discussie over de predikantenopleiding moet gedragen worden door die over de prediking en door de vraag hoe men aanstaande predikanten het best kan voorbereiden op hun taak. Nogmaals benadrukt spreker dat de Dienst van het Woord principieel iets geheel anders is dan de beoefening van theologie. De inhoud van de hele opleiding moet ten dienste staan van de verkondiging. Ten slotte vraagt spreker zich af hoe het kan dat kerken in drie jaar tijd iets anders op het oog hebben. Ds. G.J. Lakerveld vraagt naar de praktische consequentie van 47d; ook zet hij vraagtekens bij 3a/3b en 3c/3d: Klopt het wat hier staat? Ds. Van Es beantwoordt deze vraag bevestigend. Mogelijk speelt verschil in waardering hiervan een rol. Hij zegt dat het in gang gezette streven naar een integratie van TSB en NGS geen fusie inhoudt, maar dat beide in zijn visie hun eigen functie en waarde behouden. Ds. G. Vrooland zegt dat een opleiding meer op de toekomst gericht moet zijn en flexibiliteit in zich moet hebben en minder het oude model van kerk-zijn moet nastreven: onze kerken hebben mensen nodig voor verschillende bedieningen: niet alleen voor Woordbediening in de gemeente (o.a. als lerend ouderling), maar ook voor evangelisatie en ander gespecialiseerd (groepsgericht) werk. Die flexibiliteit lijkt meer gewaarborgd te zijn in een NGS/TSB-combinatie, dan in een opleiding die grotendeels universitair van karakter is. Eén en ander vraagt om niet te snel over te gaan tot besluitvorming, maar de tijd te nemen voor een weloverwogen beslissing. De preses beaamt dat zeker in dat geval een goede doordenking ten grondslag moet liggen aan de visie op de opleiding. Ook benadrukt hij dat de kerken op verschillende landelijke vergaderingen gezocht hebben naar eenheid in de opleiding omdat dat alles te maken heeft met de eenheid in belijden en beleven. Ds. Van Es waardeert, in het verlengde van wat ds. Vrooland heeft gezegd, de bestaande toestand positief: dit biedt meer mogelijkheden voor de toekomst dan het COP-voorstel. Ds. G.J. Zwarts suggereert dat aan 47d, 2e nog toegevoegd zou kunnen worden: "of een studie aan een andere universiteit, gecombineerd met aanvullende examens en de TSB". Ds. Van Es is het hiermee eens. Ds. Zwarts ziet een oplossing in een nieuwe, uitgebreide TSB, voortbestaand naast het Seminarie. Aan het NGS zou invloed gegeven kunnen worden op het TSB-programma. Br. K.R. Veenhof wijst op onvolledigheid van het historisch overzicht in voorstel 47d: het Apeldoorn-advies (1972) en de oprichting van het Seminarie (1973) ontbreken. Ds. Van Es zegt dat de verschillen wellicht eerder in de tijd en dieper in de geesten liggen dan in korte trekken op papier te zetten is. Ook punt 2e zou volgens br. Veenhof aangevuld moeten worden. De nadruk wordt in 2e gelegd op de plaats van de studie, terwijl er juist ook bedoeld is hiermee een norm te stellen voor de aard van de studie: de kerken hebben met het Apeldoorn-advies aangegeven een deugdelijke vakopleiding tot een drs.-titel voor te staan, waarop enkele uitzonderingen mogelijk zijn. In dit opzicht geeft het een vertekend beeld te stellen dat de COP voorstander is van 'theologische wetenschappers' - het doel is predikanten op te leiden met een vakdiploma (doctoraal); dat is ook wat de LV-Doorn heeft
uitgesproken. Mocht er kritiek zijn op de theologie in de programma's van Apeldoorn of de TSB, laat dat dan aangegeven worden. Volgens ds. Van Es zegt de doctorandustitel niets over de aard van de studie - de overheid weet dit ook niet op waarde te schatten. Wat het betoog 'tegen de theologie' betreft zegt hij dat dit verstaan moet worden als een betoog tegen verkeerde theologie: het gaat niet om kritiek op Apeldoorn of de TSB, het gaat om een gepast gebruik maken van de theologie. Voorstel 47d loopt volgens br. Veenhof met 3b iets te hard van stapel: de COP heeft de vorige LV een scala aan mogelijkheden voorgehouden, hierover een eigen voorkeur uitgesproken en vervolgens uitvoering aan de opdracht gegeven in de lijn van het Apeldoorn-advies. De COP heeft bezwaren tegen de in 3b genoemde eigen opleiding (isolement, niet-oecumenisch, e.d.). Volgens ds. Van Es moet in dit kader niet gesproken worden van versnippering van krachten, maar moet juist de aandacht gevestigd worden op bundeling van krachten. Het argument over de basisvragen wordt nu pas opgevoerd, terwijl de basisvragen eerder aan de orde zijn geweest; het gestelde in 5c is dan ook niet juist: het gesprek hierover is door de COP nooit ontweken. Wel kan gezegd worden dat de discussie 'wazig' was, omdat het NGS haar ideeën weinig geconcretiseerd heeft. Ds. Van Es zegt dat de basisvragen al heel vaak voor het voetlicht waren gekomen en dat de stellingname van het NGS als bekend mag worden verondersteld. Omdat de juiste bedoelingen in het verleden kennelijk niet goed zijn overgekomen, was het Seminarie verheugd over het gesprek met het moderamen op 23 mei jl. Over '5c' zegt ds. Van Es dat op 7 april br. Veenhof zelf heeft gezegd "geen heil te zien in de voorgestelde weg". Spreker constateert dat het NGS haar idealen (een op prediking gerichte opleiding) nu voor het eerst en indirect heeft ingebracht, terwijl het logischer zou zijn geweest dit al veel eerder, beargumenteerd, aan de LV voor te leggen. De kerken zijn door het NGS nooit direct benaderd. De LV-Doorn heeft de COP niet de opdracht gegeven de voorvragen te bespreken (er was al besloten tot de doctoraalnorm). Het lijkt er nu op dat voorstel 47d de doctoraalnorm wil terugdraaien. Ds. J.M. de Groot zegt voorstel-Van Es (47d) als een verdieping te zien. Belangrijk is zijns inziens het gesprek met het Seminarie, dat een vervolg moet krijgen. Ds. Zwarts pleit ervoor om het moderamenvoorstel dusdanig aan te passen dat het voorstel-Van Es niet in stemming hoeft te worden gebracht. De preses nodigt de spreker uit daartoe een poging te wagen. Ds. W. Molemaker geeft aan dat ook in Apeldoorn ruimte wordt gegeven aan studenten met een late roeping: dit punt hoeft geen principiële kwestie te zijn voor het NGS. Ook zegt hij dat, als de opleiding aan het Seminarie zo bijzonder is -met name de visie op de theologie- het voor studenten wel moeilijk zal zijn (verder) te studeren in Apeldoorn of Kampen. Ds. H. de Jong benadrukt dat, als er een besluit genomen moet worden, dat dan vooral moet worden besloten om met elkaar te praten. Het NGS is nu meer gespreksgezind dan ooit, en dat moet gewaardeerd worden. In de hoofdzaak zijn we het allemaal met elkaar eens: de vorming van dienaren des Woords moet de toets van het Woord kunnen doorstaan. De scriba, ds. K. Muller, sluit zich bij ds. De Jong aan. Daarbij komt dat volgens hem dat het standpunt van het NGS nog nooit zo duidelijk op een LV heeft geklonken als nu door ds. Van Es is verwoord. Vervolgens zegt de scriba dat het voorstel-Van Es, zoals het er nu ligt, niet kan: punt 1 is in tegenspraak met wat op 7 april is besloten (accordering van de handelwijze van de COP, zie eind punt 39). Ook is het zijns inziens vanuit kerkrechtelijk oogpunt niet mogelijk om in een conceptbesluit in te gaan tegen een moderamenvoorstel: verwijzingen naar wat een moderamen heeft voorgesteld horen daar niet in thuis. Punt 3g en 3h zijn strijdig met elkaar: 'opgaan in' is niet hetzelfde als 'opheffen'. Punt 5c maakt onderscheid naar commissieleden, terwijl het commissierapport in zijn geheel in bespreking is gegeven (er was geen minderheids- of meerderheidsrapport). Punt 6b noemt 'betrokkenen'; niet duidelijk is wie dat zijn. Voorts geeft spreker aan dat het moderamenrapport wellicht wordt overschat: het wil niets anders dan de COP groen licht geven met betrekking tot de voortgang van het werk teneinde op de volgende LV zo mogelijk tot een finaal oordeel te komen. Door ds. G.J. Zwarts, ds. J.M. de Groot en ds. J. van 't Hof wordt het volgende amendement op het moderamenvoorstel (47ba), punt Vb, ingebracht (later in de vergadering wordt het nog enigszins aange-past): "dat met het NGS het gesprek waarin de basisvragen voldoende aandacht krijgen, voortgezet moet worden, opdat het eigene van het NGS duidelijk zal worden". Ook wordt voorgesteld om dat wat onder VII staat (over de voortgezette LV) te schrappen. De vergadering nodigt ds. A. van der Dussen, die namens de studiebegeleiders de vergadering bijwoont, uit om zijn visie op de zaak ten gehore te brengen. Ds. Van der Dussen onderstreept de grote verbondenheid tussen NGS en TSB in wezenlijke zaken, maar onderkent tevens dat er sprake is van wat spanning en wrijving. Het onderlinge gesprek is in ontwikkeling, maar moet zeker qua inhoud niet overschat worden. Het standpunt van het NGS werkt zijns inziens uit in een beduidend minder
positieve waardering van de theologische wetenschap als de studiebegeleiders die waarderen. Het door ds. Van Es geschetste dilemma, dat de theologie de Woordverkondiging in de weg kan staan, wordt door spreker niet zo herkend: de theologie is dienstbaar bij en moet dienstbaar zijn aan een beter verstaan van de Schriften. Ook de moderne theologie moet in de predikantenopleiding aan de orde komen, daar voorgangers weerbaar moeten zijn. De TSB ziet het als opdracht om verzoenend en naar eenheid jagend het gesprek met het NGS aan te gaan. (Het hieronder genotuleerde vervolg van de bespreking vond aan het eind van de middag plaats). Ds. Van Es zegt dat het algemene gevoelen is waar te nemen dat het onderlinge gesprek nog verder moet worden gevoerd. Hij meent dat, als het amendement-Zwarts wordt aangenomen, voldoende garanties aanwezig zijn om de inhoudelijke zaken van voorstel 47d aan de orde te laten komen, waarmee voorstel 47d dan ook ingetrokken zou kunnen worden. Br. Louwerse vindt dat met het aantal amendementen op het moderamenvoorstel de onduidelijkheid toeneemt. Met het aannemen van het amendement-Zwarts bijvoorbeeld, verdwijnt een belangrijk element uit de tekst ("dat van het NGS medewerking ... mag worden gevraagd"): dat spoort niet meer met het gestelde onder IVb. Dat geldt ook ten aanzien van VIb en VIc. Kortom: als het amendementZwarts wordt aangenomen, ligt het voor de hand om het hele moderamenvoorstel af te keuren en aan een andere oplossing te gaan werken, waarbij mogelijk de kerken directer betrokken worden. Br. Veenhof geeft aan dat VIb interfereert met het zo gewenste te voeren gesprek tussen de betrokkenen: het schept onduidelijkheid voor alle partijen deze twee opdrachten tegelijkertijd uit te voeren. Behalve het eigene van het Seminarie (en daar zou het NGS zelf wat over op schrift moeten stellen) zou ook nog het eigene van de kerken c.q. de TSB moeten worden geïnventariseerd; dit lijkt voor een commissie een onmogelijke opgave. De COP kan pas verder als de kerken duidelijkheid hebben verschaft (Welke kant willen we -ook met de theologie- op?). Ds. De Jong bepleit nogmaals een moratorium: in een diep geestelijk gesprek zullen we tastend en zoekend naar een gezamenlijk standpunt toe moeten. Ds. Van Es komt terug op het door hem gestelde in amendement 47d, 5c. Bedoeld is dat toen de afgevaardigden bij de vorige bespreking over dit onderwerp zeiden dat er weer met het Seminarie gepraat zou moeten worden, dat toen niet de hele commissie hiermee verder wilde gaan, maar het moderamen het gesprek heeft gevoerd. Voorts meldt hij namens de regio Harderwijk dat voortgang gewenst wordt in de zaak van de opleiding, en dat een moratorium een goed middel lijkt te zijn om toe te werken naar meer harmonie in de standpunten. Ds. Zwarts zegt dat er in wezen minder onduidelijkheid is dan het lijkt: door het door hem en anderen ingediende amendement heeft er een verschuiving plaatsgevonden van 'opheffing van het NGS' naar 'medewerking door het NGS'. Het is duidelijk dat de opstelling van het Seminarie onder dreiging van opheffing anders is dan die onder de uitnodiging tot medewerking. De preses zegt dat het moderamen tijd nodig heeft om zich op de ontstane situatie te beraden. Het lijkt wenselijk om een moratorium te koppelen aan een bepaalde tijd. Ds. D.W. Fijan besluit namens de regio Utrecht de ochtendzitting. Nadat van Gezang 75 de laatste drie verzen gezongen zijn, gaat hij voor in dankzegging en gebed. De preses schorst de vergadering om 12.40 uur voor de lunchpauze. Om bijna 13.35 uur heropent de preses de vergadering. Ds. J.M. de Groot is als afgevaardigde vervangen door ds. W. van Dijk. Eén van de afgevaardigden van de regio Alkmaar/Zaandam is vertrokken, zodat het aantal stemgerechtigden 41 bedraagt. 101. Steunbehoevende kerken (28) De behandeling van dit punt wordt uitgesteld. 102. Radio- en tv-aangelegenheden (16) De voltallige commissie is aanwezig; als niet-afgevaardigde commissieleden zijn ds. Z.G. van Oene en br. R.W. Visee ter vergadering aanwezig. De voorzitter van de commissie, br. W. Ferwerda, geeft een korte inleiding op het rapport. De radiodiensten worden gehoord door gemiddeld vijfentwintigduizend luisteraars, de tv-diensten worden meegemaakt door vijftig- tot tachtigduizend kijkers/luisteraars. Deze aantallen bepalen in sterke mate de doelstelling van de Zendtijd voor Kerken, zoals verwoord in het 'mission statement': een wervend appèl doen uitgaan tot hen die geen relatie met de kerk en het evangelie (meer) hebben. Br. Ferwerda zegt ook nog dat het werkterrein (en de naam) van de commissie te zijner tijd zou kunnen worden uitgebreid met 'internetaangelegenheden'. Hij wijst op het informatiebulletin dat door Zendtijd voor Kerken wordt uitgegeven: ZvKader. Ten slotte vermeldt spreker het aanstaande aftreden van de voorzitter van de commissie, ds. Van Oene, die na bijna dertig jaar commissiewerk de fakkel graag doorgeeft. Voorgesteld wordt om ds. A.M. van Leeuwen te benoemen in zijn plaats.
Ds. Van Es vraagt namens de regio Harderwijk of het zinnig zou kunnen zijn om een beperkte groep predikanten aan te wijzen (5 à 10) die vanwege hun gaven bij uitstek geschikt zijn om in radio- of tv-diensten voor te gaan. Br. Ferwerda zegt dat in principe alle gemeenten het recht hebben om een uitzending te verzorgen; in de praktijk blijkt er een zekere 'natuurlijke' selectie plaats te vinden. Ds. C.T. de Groot spreekt waardering uit voor de excellente begeleiding die hij heeft ontvangen bij de voorbereiding en uitvoering van een recente tv-dienst. Ds. K. Muller zegt de ervaring te hebben dat de voorganger door de ZvK-begeleiding sterk bepaald wordt bij de kijker/luisteraar thuis en dat de eigen gemeente op het tweede plan komt. Br. Ferwerda beaamt deze gedragslijn. Toch kunnen voorganger en gemeente volgens hem voldoende invloed hebben op de totale stijl van de dienst. De commissie waakt voor een eenzijdige benadering. De scriba heeft het volgende voorstel op schrift gesteld: "De vergadering heeft met dankbaarheid kennis genomen van het rapport van de Commissie voor radio- en tv-aangelegenheden, en spreekt als haar oordeel uit dat de commissie haar werkzaamheden op de door haar voorgestelde wijze kan vervolgen, niet alleen door kerken ten behoeve van een uitzending voor een kerkdienst voor radio en/of tv aan te zoeken, maar ook door zich op andere wijze te laten betrekken bij de verspreiding van het Evangelie met behulp van moderne communicatiemiddelen. Zij verleent de commissie dÚcharge voor haar werkzaamheden gedurende de verslagperiode en (her)benoemt in de commissie de brs. W. van Dijk, B.J. Eikelboom, W. Ferwerda, A.M. van Leeuwen en R.W. Visee." Br. Louwerse herinnert er aan dat ook een andere door de LV ingestelde commissie (Voor contact en samenspreking met andere kerken) zich reeds namens de kerken met Internet bezighoudt. Hij vraagt of de Cie voor Radio en TV aangelegenheden, als de opdracht hiermee wordt uitgebreid, deze commissie niet in het vaarwater komt. De voorzitter meent dat dit niet het geval is, omdat het aandachtsgebied een ander zou zijn, maar vraagt ds. W. Smouter (reeds aanwezig i.v.m. het volgende punt) om commentaar. Ds. Smouter geeft aan dat de Cie voor contact en samenspreking met andere kerken inderdaad reeds lang de internetsite van de Nederlands Gereformeerde Kerken verzorgt (“wij hebben het adres www.ngk.nl”) en ziet inderdaad wel overlapping van het werkingsgebied van beide commissies. Toch ziet hij dat niet als van zodanige omvang om bezwaar te hebben tegen de voorgenomen uitbreiding van de opdracht aan de Cie. Voor Radio en TV aangelegenheden, zoals voorgesteld. Br. Ferwerda doet het verzoek om het lidmaatschap van ds. Z.G. van Oene nog met een jaar te verlengen, zodat hij zijn kennis en werkzaamheden afdoende kan overdragen. De vergadering gaat met het voorstel en met dit laatste verzoek akkoord. De preses dankt de commissieleden voor de gedane arbeid en wenst hen bij hun verdere werk Gods zegen toe. 103. Contact en samenspreking met andere kerken (22) 104. Ondertekeningsformulier (40.4; was 22.2) De preses zegt dat beide agendapunten in samenhang met elkaar kunnen worden gezien en derhalve ook tezamen worden besproken. Aanwezig namens Deputaten Eenheid van de Gereformeerde belijders in Nederland van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK): ds. J. van Dijken en prof. dr. T.M. Hofman; namens Deputaten Kerkelijke Eenheid van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (GKV): ds. H. ten Brinke en br. E. Boerma. Namens de Nederlands-gereformeerde Commissie voor Contact en Samenspreking met andere kerken is o.a. aanwezig ds. W. Smouter. In behandeling worden gegeven: a) voorstel 22b, ingediend door het moderamen, na overleg met de CCS en b) voorstel 40a, ingediend door de Enschede-Zwolle (over het ondertekeningsformulier). Amendement 22a wordt door de indieners, de afgevaardigden van de regio Amsterdam-Haarlem, ingetrokken, daar de strekking ervan verwoord is in het moderamenvoorstel. Ds. C.T. de Groot geeft een toelichting op het moderamenvoorstel inzake de CCS (zie bijlage 22.9), waarna br. I. van Keulen voorstel 40a toelicht namens de regio Enschede-Zwolle. Br. Van Keulen duidt aan dat met voorstel 40a nog eens expliciet wordt uitgesproken dat in het in 1995 vastgestelde ondertekeningsformulier een bepaalde binding aan de belijdenis is vastgelegd, waaraan alle predikanten zich hebben te houden, ook degenen die niet ondertekenen. Ds. C.C. Koolsbergen spreekt zijn instemming uit met de intentie van voorstel 40a, voor wat betreft de wens om de contacten met GKV en CGK voort te zetten, maar zegt niet gelukkig te zijn met de wijze waarop gesproken wordt over niet-verplichte ondertekening. Hij verwijst hierbij naar wat in 1995 gezegd werd, toen het ondertekeningsformulier door de LV werd vastgesteld: "Wij hebben serieuze bezwaren tegen het voorschrijven van een bepaald formulier". Ds. Koolsbergen zegt voorstander te zijn van "een soepele binding aan de gereformeerde belijdenis, die je levend moet houden, en die je
niet moet vastspijkeren op woorden en letters". Het voorstel van Enschede-Zwolle doet, volgens hem, derhalve geen recht aan serieuze bezwaren tegen het verplicht ondertekenen van het aangenomen / aanbevolen ondertekeningsformulier. Bovendien, zo stelt spreker, kan het niet zo zijn dat iemand die niet ondertekend heeft, geacht wordt te horen bij hen die wel ondertekenden. Ds. G. de Lange heeft enkele vragen over het moderamenvoorstel: 1) Is het wel zuiver om plaatselijke toenadering en samenwerking te bevorderen, daar waar de beide zusterkerken een terughoudend beleid voeren? (B4). Ds. C.T. de Groot zegt in antwoord hierop dat plaatselijk ervaren zegen zeker landelijk bevruchtend kan werken. 2) Brengen wij de plaatselijke kerken niet in een lastig parket door 'alles' van hen te vragen om toenadering en samenwerking te bevorden? (B5). Het is een zeer tijdrovend en intensief proces. 3) Wordt in B6 bedoeld het landelijk contact dat reeds bestaat of landelijk contact dat door de CCS moet worden onderhouden? Br. K.R. Veenhof zegt ten aanzien van punt B5 uit het moderamenvoorstel dat het sterke gevoelen bestaat dat gesprekken op landelijk (deputaten-) niveau van onderaf gevoed moeten worden. Voorts zegt br. Veenhof het met ds. Koolsbergen eens te zijn voor wat betreft het ondertekeningsformulier: artikel 17 van het AKS is duidelijk. In beide toespraken op de vierde zitting (21 april) werd onze instemming niet zonder meer gevraagd (prof. dr. J.W. Maris: "overtuigend tot gelding laten komen"; ds. M.H. Sliggers: "ondubbelzinnig instemmen"). Spreker wijst op de tweede alinea van p. 13/29 uit het commissierapport (22.6) waar staat dat de CCS verontrust, zo niet verontwaardigd is over een eenzijdige weergave van de NGK-visie door de CGK: als er een beeld is opgeroepen dat niet klopt met de werkelijkheid, dan moet dat, volgens br. Veenhof, door beide partijen gecorrigeerd worden. Voorts zegt spreker het erg 'zuinig' te vinden wat in bijlage 1 van 22.3 staat (p. 4/5): "dat terughoudendheid mag worden verwacht". Dit zou voorstelbaar kunnen zijn in geval van mogelijke nieuwe contacten, maar bestaande plaatselijke contacten moeten toch gewoon verder kunnen bestaan? Wat betreft het CGK-besluit over de samenwerkingsgemeenten stelt br. Veenhof voor om in de besluittekst inzake de contacten met de CGK een formulering op te nemen waaruit blijkt dat wij gezamenlijk aan de nadere omschrijving van de kerkrechtelijke positie van de samenwerkingsgemeenten willen werken (er kan geen sprake van zijn dat het ene kerkrecht het andere domineert). Ds. M. Janssens sluit zich aan bij wat ds. Koolsbergen heeft gezegd. De LV-Apeldoorn heeft ruimte gegeven het formulier niet te ondertekenen, de regio Utrecht heeft indertijd, met diverse argumenten onderbouwd, besloten het formulier niet in te voeren. Het voorstel van de regio Enschede-Zwolle wat nu ter tafel ligt, kan zo gezien worden dat het de andere kerken wat oplegt, en dan gaat het niet om de binding aan de belijdenis, maar om de binding aan een bepaald formulier. Ds. H. de Jong zegt het ondertekeningsformulier niet ondertekend te hebben en dat zo te willen houden: "Het gaat om de inhoud van de belijdenisgeschriften. Het is mijn belijdenis". In tweede instantie reageert ds. G.J. Lakerveld namens de regio Enschede-Zwolle op alles wat gezegd is: Het is niet de bedoeling het formulier verplicht te stellen, maar expliciet uit te spreken wat naar de mening van de regio Enschede-Zwolle de huidige praxis is: "Wij achten ons allen gebonden aan de belijdenis". Ds. W. Smouter, voorzitter van de CCS, gaat in op wat enkele sprekers gezegd hebben. Reagerend op de eerste vraag van ds. De Lange zegt hij dat het wel zo kan zijn dat wij de overtuiging hebben dat het werken aan eenheid onze opdracht is. Ook al vindt de andere partij dat niet, dat doet niets af aan onze overtuiging dat we "daaraan werken in de geest van goede christelijke oecumene". Wat de derde vraag van ds. De Lange betreft: diverse gemeenten die plaatselijk goede contacten met zusterkerken onderhouden, hebben bij de CCS aangedrongen op begeleiding van die doorgaande contactoefening op landelijk niveau. Over datgene dat br. Veenhof opmerkte over de positie van de samenwerkingsgemeenten zegt ds. Smouter positieve verwachtingen te hebben ten aanzien van de wijze waarop CGK-deputaten met die materie omgaan. Over het voorstel van de regio Enschede-Zwolle (40a) zegt ds. Smouter dat hij dat moeilijk uit kan leggen aan de zusterkerken, en dus op dat punt meer voelt voor het moderamenvoorstel. Br. Van Keulen stelt voor om in het moderamenvoorstel bij punt A4 de woorden 'hechten zeer aan' te wijzigen in: 'stemmen in met de Preambule'; in dat geval zou het voorstel van de regio Enschede-Zwolle ingetrokken kunnen worden, mede gehoord hebbend de instemming die de intentie van het voorstel bedoelde. Ds. C.T. de Groot zegt niet voor de wijziging te voelen, omdat een uitspraak wordt gedaan over de mening van mensen die niet aanwezig zijn en zich dus ook niet kunnen uiten over deze interpretatie. De broeders Zwarts en Louwerse zijn voorstander van het van tafel nemen van voorstel 40a door de indieners: de bedoeling is duidelijk, maar het blijft moeilijk uit te leggen. Ds. De Lange stelt voor om B4 uit het moderamenvoorstel te laten vervallen en in B5 de formulering van Amsterdam-Haarlem over te nemen: "dat zij de plaatselijke kerken oproept om op de weg van goede christelijke oecumene verder te gaan om zo te komen tot nauwere samenwerking, wederzijdse
erkenning en waar mogelijk kerkelijke eenheid". Tevens zou punt 6 aangevuld kunnen worden met "op deputaten-/ commissieniveau". Ds. C.T. de Groot zegt namens het moderamen dat deze amendementen overgenomen worden. Ds. K. Muller wijst erop dat de LV-Apeldoorn niet heeft besloten het ondertekeningsformulier aan te nemen of in te voeren, maar besloten heeft 'aan de kerken het gebruik hiervan dringend aan te bevelen'. Hij wijst er op dat geen van de kerken revisie van dit besluit heeft voorgesteld. Z.i. betekent dit dat alle kerken het besluit hebben aanvaard. De preses stelt voor in plaats van de formulering in overweging A4 'hechten zeer aan' te kiezen voor 'hebben hun instemming betuigd met de Preambule'. Br. Van Keulen zegt namens de regio Enschede-Zwolle dat hiermee voorstel 40a van tafel is. De preses geeft dit laatste amendement in stemming. De vergadering aanvaardt dit voorstel met algemene stemmen. Voorts wordt gestemd over de amendementen van ds. G. de Lange (zie hierboven): ook deze worden met algemene stemmen aanvaard. Ten slotte wordt het moderamenvoorstel (22b) in zijn geheel in stemming gebracht: de vergadering gaat hier unaniem mee akkoord. Het aangenomen besluit luidt aldus: Besluit inzake contacten met de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) De Landelijke Vergadering heeft kennis genomen van het rapport van de Commissie voor Contact en Samenspreking over de contacten met de Christelijke Gereformeerde Kerken (verder: CGK) en de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (verder: GKV). Bij de bespreking was wat de CGK betreft ook de brief van de Generale Synode van HaarlemNoord 1998 ter tafel, gedateerd 12 januari 1999, met als bijlage de besluiten ter zake van diezelfde Synode. Ter vergadering werd de toespraak van dr. J.W. Maris gehoord, die als voorzitter van Deputaten Eenheid Gereformeerde belijders sprak. Bij de bespreking was wat de GKV betreft ook de brief van de Generale Synode van Leusden 1999 ter tafel, gedateerd 8 oktober 1999, met als bijlage de besluiten ter zake van diezelfde Synode. Ter vergadering werd de toespraak van ds. M.H. Sliggers gehoord, die als voorzitter van Deputaten Kerkelijke Eenheid sprak. A.
Overwegingen 1. We constateren met verdriet, dat de CGK synode een voorlopig einde heeft gemaakt aan de besprekingen, gericht op eenheid en dat de GKV synode geen basis zag om terug te komen op het besluit van haar voorganger, de verkennende contacten met onze kerken te beëindigen. 2. Kennelijk hebben beide zusterkerken de onomwonden uitspraak van de LV Doorn 1998 over de schriftuurlijke en confessionele basis waarop onze kerken aanspreekbaar zijn, niet als gemeenschappelijke basis opgevat. 3. We noteren daarbij wel, dat de bezwaren zich gelukkig niet zozeer richten op de leer in onze kerken, maar vooral op de orde waarin eventuele problemen kerkelijk worden behandeld en met name op het feit, dat ons ondertekeningsformulier niet in alle kerken en regio’s optimaal functioneert. 4. We erkennen, dat dit laatste een vreemde indruk maakt. Toch betekent dit niet, dat kerken die het betreffende formulier niet gebruiken, hun ambtsdragers niet aan de belijdenis binden. Artikel 17 van het AKS spreekt daarover duidelijke taal. En ook de enkele kerken die het AKS niet aanvaarden, hebben hun instemming betuigd met de Preambule, waarin we uitspreken dat we in het belijden van de waarheid van de Heilige Schrift, zoals in de drie Formulieren van Enigheid is uitgedrukt, onze eenheid en de grond van ons samengaan vinden. 5. Enerzijds hechten we aan onze onbekrompen en op vertrouwen gebaseerde omgang met ons gereformeerde erfgoed, zeker in een tijd als de onze die erom vraagt dat we ons de leer van de Schrift opnieuw toeëigenen. Anderzijds willen we de oprechte en gezamenlijke zorg van onze beide zusterkerken niet negeren. Daarom willen we een weg zoeken om de bezinning hierop te bevorderen. 6. Wat de CGK betreft overwegen we nog het volgende: a. we vinden het bemoedigend, dat de gesprekken op landelijk vlak niet geheel zijn afgebroken, maar zonder de klem van op handen zijnde eenheid in goede harmonie konden verlopen.
b.
7.
we verheugen ons erover, dat in de gesprekken is gebleken, dat het de plaatselijke kerken die wel samenwerken niet moeilijk gemaakt wordt. c. het lijkt ons het overwegen waard om in te gaan op het door dr. Maris geuite voorstel om terzake van de toe-eigening des heils aansluiting te zoeken bij de overeenstemming die met de GKV is bereikt. Wat de GKV betreft overwegen we nog het volgende: a. we zijn verheugd, dat de Synode ondanks het niet aangaan van op eenheid gerichte samenspreking, toch ruimte gemaakt heeft voor verder gaande contacten op plaatselijk vlak. b. we vinden het bemoedigend, dat de gesprekken op landelijk vlak niet geheel zijn afgebroken, maar zelfs tot goede en inhoudelijke contacten hebben geleid, waarin veel wederzijdse overeenstemming werd bereikt.
B.
Op basis van deze overwegingen spreekt de vergadering uit: 1. dat zij er met verdriet in berust, dat de CGK en de GKV op dit moment geen basis zien voor gesprekken met ons, gericht op kerkelijke eenheid 2. dat de eenheid met beide zusterkerken in het gemeenschappelijk belijden niettemin in onze ogen vraagt om een uitdrukking daarvan in meer kerkelijke eenheid 3. dat we de zorg van beide zusterkerken over de manier waarop de eenheid in de leer bij ons bewaard wordt, serieus nemen en de bezinning daarop willen stimuleren 4. dat zij de plaatselijke kerken oproept om op de weg van goede christelijke oecumene verder te gaan, om zo te komen tot nauwere samenwerking, wederzijdse erkenning en waar mogelijk kerkelijke eenheid 5. dat enige vorm van landelijk contact op deputaten/commissie-niveau daarbij wenselijk is
C.
De vergadering draagt de commissie op 1. de kerken te blijven representeren in het contact met de CGK en de GKV en daarbij te spreken over zaken van gemeenschappelijk belang 2. de relevante besluiten van deze Landelijke Vergadering aan beider Deputaten toe te lichten en desgewenst daarover te spreken 3. te onderzoeken of het mogelijk is om in het contact met de CGK terzake van de toeeigening des heils aansluiting te zoeken bij de overeenstemming die met de GKV is bereikt 4. een gesprek aan te gaan met de kerken in regionaal verband, ter bezinning op de omgang met Gods Woord en de belijdenis en daarover aan de volgende LV te rapporteren. Daarbij komt in elk geval aan de orde a. of de kerken iets herkennen van de zorg die onze zusterkerken uiten b. hoe de kerken elkaar kunnen dienen bij het uitdragen van het evangelie, trouw aan de boodschap en verstaanbaar in eigen tijd en cultuur c. hoe de kerken, op een wijze die bij onze kerken past, kunnen zorgdragen voor de benodigde eenheid in de leer d. hoe de eenheid met beide zusterkerken, voor zover plaatselijk beleefd, ook op landelijk vlak kan worden bevorderd 5. aan deputaten van de beide zusterkerken zo goed mogelijk duidelijk te maken hoe de NGK, met andere gebruiken maar hetzelfde doel, proberen om kerk te zijn op de basis van Gods Woord in overeenstemming met het belijden der kerk 6. de plaatselijke kerken op hun verzoek te adviseren en te ondersteunen bij het realiseren resp. uitbouwen van samenwerking op plaatselijk niveau 7. wat de CGK betreft, de reeds volledig gefedereerde gemeenten desgevraagd te dienen met advies.
Dit besluit zal met een begeleidende brief ter kennis worden gebracht aan de synodes van de twee zusterkerken. De preses dankt de broeders die aanwezig waren namens de deputaten van CGK en GKV en wenst hun en hun synodes kracht en wijsheid toe bij hun verdere werk. 105. Volgende zitting - 29 september De achtste zitting kon wegens afwezigheid van moderamenleden niet eerder gepland worden. 106. Rondvraag Ds. B.J. Eikelboom heeft ter kennisneming een brief verspreid van ds. Ben Zvi om de zaak van de Messiasbelijdende Joden onder de aandacht te brengen.
107. Sluiting Namens de regio Zuid Nederland besluit ds. G. van Dijk met gebed en dankzegging. Hierna wordt staande gezongen Psalm 90:8. De preses besluit de vergadering om bijna 16.10 uur. Vastgesteld op de zitting van 28 september 2001,
Verslag achtste zitting, 28-29 september
108. Opening (eerste preses) De eerste preses, ds. Bouma, heet alle afgevaardigden welkom. Hij refereert kort aan de terreuraanslag op 11 september j.l. en de daaraan gewijde herdenkingsdienst in de Domkerk, waar hijzelf samen met ds. Smouter de Nederlands Gereformeerde Kerken mocht vertegenwoordigen. Voorts vraagt hij een moment van stilte in verband met het onverwachte overlijden op de leeftijd van 20 jaar van een dochter van afgevaardigde br. Huizinga op 10 september 2001. Aansluitend opent de tweede preses, br. Lakerveld, de vergadering met schriftlezing en gebed. In aansluiting bij de gelezen tekst uit Prediker 11 : 1 – 6 houdt hij de vergadering voor om risico’s te durven nemen: durf stappen te zetten en zo nodig op gezette stappen terug te komen. 109. Appèl nominaal (eerste scriba) Aanwezig zijn 44 afgevaardigden. Van br. De Jager en de afgevaardigden uit Groningen is bericht van verhindering ontvangen. 110. Mededelingen van het moderamen De eerste preses deelt mee dat de vaste notulist van de LV om gezondheidsredenen verhinderd is. Vandaag worden de notulen verzorgd door br. A.J. van Helden en morgen door br. J.W. Ploeg. De overige mededelingen zijn van huishoudelijke aard. 111. Vaststellen agenda De voorgelegde concept-agenda wordt gevolgd. 112. Vaststellen notulen van de zevende zitting (23 juni) Br. Louwerse vraagt om aanvulling van de notulen op pag. 4 en levert hiervoor de tekst aan. Met inlas van deze aanvulling worden de notulen vastgesteld. Ingelaste tekst bij agendapunt 102 Radio- en tv-aangelegenheden na het gecursiveerd weergegeven voorstel van de scriba: Br. Louwerse herinnert eraan dat ook een andere door de LV ingestelde commissie (Voor contact-ensamenspreking-met-andere-kerken) zich reeds namens de kerken met Internet bezighoudt. Hij vraagt of de Commissie-voor-radio-en-tv-aangelegenheden, als de opdracht hiermee wordt uitgebreid, deze commissie niet in het vaarwater komt. De voorzitter meent dat dit niet het geval is, omdat het aandachtsgebied een ander zou zijn, maar vraagt ds. W. Smouter (reeds aanwezig i.v.m. het volgende agendapunt) om commentaar. Ds. Smouter geeft aan dat de Commissie-voor-contact-ensamenspreking-met-andere-kerken inderdaad reeds lang de internetsite van de Nederlands Gereformeerde Kerken verzorgt (“wij hebben het adres www.ngk.nl “) en ziet inderdaad wel overlapping van het werkingsgebied van beide commissies. Toch ziet hij dat niet als van zodanige omvang om bezwaar te hebben tegen de voorgenomen uitbreiding van de opdracht aan de Commissie-voor-radio-en-tv-aangelegenheden, zoals voorgesteld. 113. Naar aanleiding van de notulen Geen opmerkingen. 114. Uitgegane brieven worden voor kennisgeving aangenomen. 47. - Verzoek aan Financ. Comm. om oordeel inzake inning STAGG-gelden 48. - Brief met besluit inzake Contact en Samenspreking met andere kerken (binnenland) aan de Gen. Synode van de GKV 49. - Idem aan de Gen. Synode van de CGK 50. - Brief/E-mail aan afgevaardigden LV inzake mogelijkheid/wenselijkheid van een tweedaagse zitting 51. - 55. Uitnodigingen aan diverse commissies 115. Ingekomen stukken worden voor kennisgeving aangenomen. 27. Comm. TOP: voordracht voor comm. WAP 28. Comm. Archief en Documentatie: overeenkomst met Archief- en Documentatie Centrum van GKV te Kampen (ondertekening 14 sept. 2001)
29. ICAD Rotterdam en omstreken, Jaarverslag 2000 - wordt voor kennisgeving aangenomen 30. Financiële Commissie - aanvullend rapport (LV2001 - 26.2) 31. Comm. voor Archief en Documentatie - kopie van de getekende archiefovereenkomst met Archief- en Documentatiecentrum te Kampen De archiefovereenkomst ligt tijdens de vergadering ter inzage. 116. Steunbehoevende Kerken (28) Ter tafel liggen 4 voorstellen: 28a - moderamen 28b - Kiers, Zwarts, Fijan, Bos 28c - regio Harderwijk 28d - Van ‘t Hof en Huizinga De indieners van voorstel 28d zijn niet ter vergadering aanwezig om hun voorstel te verdedigen. Br. Lakerveld geeft een toelichting op het moderamen-voorstel. Dit voorstel is z.i. alomvattend: het bevat elementen uit de overige drie voorstellen. Gediscussieerd wordt over de taakverdeling (financiële en pastorale steun) tussen de Commissie Steunbehoevende Kerken en de regio’s. Een aantal in de diverse voorstellen aan de commissie toegedichte taken zou in de visie van de commissie door de regio’s zelf opgepakt moeten worden. Het belang van een goed functionerende regio met oog voor de problematiek van de kleine gemeenten wordt door de vergadering onderstreept. Voorstel 28b wordt ter vergadering ingetrokken. Voorstel 28a wordt eerst geamendeerd en vervolgens met 39 stemmen voor en 3 onthoudingen aangenomen. De overige voorstellen zijn daarmee verworpen. Tekst aangenomen amendementen: dat aan de opdracht van de commissie de inventarisatie en weging van de problemen van kleine gemeenten dient te worden toegevoegd; dat het advies van de regionale vergaderingen betreffende de steunaanvragen inhoudelijk en positief moet zijn, waarbij alle relevante aspecten in overweging zijn genomen; Het aangenomen besluit luidt als volgt: Gehoord het rapport en de nadere toelichting en voorstellen van de comm. Steunbehoevende Kerken, spreekt de vergadering als haar oordeel uit a. dat kerken (in de regel kleiner dan 250 leden), die een verzoek indienen voor financiële steun van de CSK, ook zelf zoeken naar creatieve oplossingen om in hun noden te voorzien; b. dat kerken met minder dan 125 leden niet voor steun in aanmerking komen, tenzij er bijzondere en overtuigende redenen zijn, die te maken hebben met speciale taken, geografische ligging o.i.d.; c. dat aan de opdracht van de commissie de inventarisatie en weging van de problemen van de kleine gemeenten dient te worden toegevoegd; d. dat het advies van de regionale vergaderingen betreffende de steunaanvragen inhoudelijk en positief moet zijn, waarbij alle relevante aspecten in overweging zijn genomen; e. dat steunaanvragende kerken een plan tot het op termijn overbodig doen zijn van steun dienen te overleggen; f. dat de steun in de regel niet meer mag bedragen dan 40% van het predikantstraktement; g. dat de van de kerken te vragen bijdrage verhoogd kan worden naar € 3.60; De vergadering verleent de commissie décharge voor de door haar verrichte werkzaamheden gedurende de verslagperiode en draagt de commissie op haar werkzaamheden voort te zetten met inachtneming van de boven uitgesproken oordelen en daarover aan de kerken met het oog op de volgende LV te rapporteren; zij (her)benoemt als leden van de commissie W.L. Boone, J. Bos, B.J. Eikelboom, C. v.d. Kerk, H.G. Lakerveld en E. Westerduin 117. Meldpunt Seksueel Misbruik (29) - rapport Tijdelijke Commissie (29a) voorstel: Br. Van der Veen geeft een korte toelichting op het rapport van de commissie (29a). In het voorstel van het moderamen (29b) zijn de aanbevelingen van de commissie overgenomen. De tekst van het voorstel wordt via amendementen als volgt verduidelijkt: II b dat volgens het geldend kerkrecht het oordeel over een ambtsdrager en andere kerkelijke werkers slechts toekomt aan de kerkenraad van de aangeklaagde ambtsdrager in samenspraak met het kerkverband (art. 30 AKS); II c dat het oordeel van een klachtencommissie van een landelijk meldpunt derhalve kerkrechtelijk het karakter van een advies aan de kerk en het kerkverband heeft; Met inachtneming van deze wijzigingen wordt het voorstel met algemene stemmen aangenomen.
Aanbevolen wordt de erkenning van het bestaande meldpunt (IV a) handen en voeten te geven door de aanmelding bij dit meldpunt op de agenda van de regiovergaderingen te plaatsen en voorts door meer bekendheid te geven aan dit meldpunt bijvoorbeeld door kennisgeving in het plaatselijke kerkblad (bijbehorend logo te verkrijgen per E-mail bij br. Borg). Het aangenomen besluit luidt als volgt: De kerken - in Landelijke Vergadering te Amersfoort bijeen I. hebben kennisgenomen van de voorstellen van de regio Harderwijk (29.1), de Diaconale Commissie (42.2) inzake het Meldpunt Seksueel Misbruik binnen kerkelijke/pastorale situaties en van het rapport van de tijdelijke commissie Meldpunt Seksueel Misbruik (29a) II. overwegen dat het wenselijk is dat er een landelijk “Meldpunt Seksueel Misbruik in pastorale relaties” met een daarbijbehorende klachtencommissie is die als onpartijdige instantie op afstand van de plaatselijke gemeente een oordeel kan vellen inzake een klacht van seksueel misbruik in een pastorale relatie; dat het kerkrechterlijke oordeel over een ambtsdrager en andere kerkelijke werkers slechts toekomt aan de kerkenraad van de aangeklaagde ambtsdrager in samenspraak met het kerkverband (art. 30 AKS); dat het oordeel van een klachtencommissie van een landelijk meldpunt derhalve kerkrechtelijke het karakter van een advies aan de kerk en het kerkverband heeft; III. overwegen voorts dat een landelijk meldpunt en klachtencommissie vanwege de vereiste deskundigheid en onpartijdigheid bij voorkeur een interkerkelijk karakter zal moeten hebben; dat daarbij in eerste instantie te denken valt aan een meldpunt voor de Chr. Geref., Geref. Vrijgemaakte en Ned. Geref. Kerken; dat ook gebruik gemaakt kan worden van (de expertise van) het meldpunt voor o.a. de SOWkerken en de Vrije Evangelische Gemeenten; IV. spreken als hun oordeel uit dat voor de korte termijn volstaan kan worden met erkenning van het bestaande Meldpunt voor Seksueel Misbruik (tot stand gekomen door particulier initiatief van leden van CGK, GKV en NGK) met de daaraan verbonden Klachtencommissie; dat een voorlopige kerkelijke inbedding van dit bestaande meldpunt niet zonder een redelijke financiële bijdrage vanuit de kerken kan; dat een raad, die afwijkend van het advies van de bestaande klachtencommissie oordeelt, zich tegenover de kerken in de regio heeft te verantwoorden; dat voor de langere termijn een commissie benoemd dient te worden die kerkelijk en pastoraal beleid ter zake ontwikkelt en voorstelt; V. besluiten de onder IVd bedoelde commissie Meldpunt Seksueel Misbruik in te stellen en haar op te dragen met in achtneming van het gerapporteerde door de tijdelijke commissie (29a) en de boven uitgesproken oordelen een beleid uit te werken en daarover te rapporteren aan de kerken met het oog op de volgende LV; de Financ. Comm. op te dragen namens de kerken in de kosten van het bestaande Meldpunt op een naar het oordeel van de Financ. Comm. redelijke wijze bij te dragen; de Tijdelijke Commissie te dechargeren onder dankzegging voor de verrichte werkzaamheden VI. benoemen als leden van de commissie Meldpunt Seksueel Misbruik: F. van Egmond, A. KaldewayJansen, C.C. Koolsbergen, R.R. Roukema en J. Verheij-van der Wiel 118. Rechtspositie Predikanten voorstellen: 41b - voorstel moderamen 41c - voorstel regio Arnhem Ds. Van Atten, voorzitter van de Commissie Rechtspositie Predikanten geeft een toelichting op de beide ter tafel voorliggende voorstellen en wordt daarin bijgestaan door br. Rijken van Olst. De commissie kan zich goeddeels vinden in het voorstel 41c (regio Arnhem). Namens het moderamen geeft ds. Muller vervolgens een toelichting op voorstel 41b (moderamen), waarna de beide voorstellen in bespreking worden gegeven. Tijdens de discussie wordt een aantal vragen opgeworpen – onder meer over de status van de bij het rapport gevoegde leidraad en de in voorstel 41c aanbeveling 2 genoemde termijn van 2 jaar - die ad hoc door de commissie niet (volledig en/of bevredigend)
beantwoord kunnen worden. Het moderamen besluit daarop voorstel 41b van tafel te nemen en stelt de vergadering voor de verdere bespreking van voorstel 41c tot de volgende dag op te schorten. Dit geeft de vergadering gelegenheid tot het indienen van amendementen en de commissie tot het beantwoorden van vragen. De vergadering stemt met dit ordevoorstel in. 119. Financiële Commissie (26.1 en 26.2) De rapportages van de Financiële Commissie geven geen aanleiding tot opmerkingen. Aan de penningmeester wordt décharge verleend over het jaar 2000. 120. Diaconale Commissie (42) (inning bijdrage voor STAGG - zie passage in 26.2) De vergadering stemt unaniem in met het door de Financiële Commissie onder 3b (26.2) gedane voorstel om bijdragen ten behoeve van het STAGG niet door haar te laten innen, zoals eerder was voorgesteld door de Diaconale Commissie. M.a.w. de huidige werkwijze met betrekking tot de inning van dergelijke bijdragen wordt gehandhaafd. 121. Opleiding Predikanten (47) voorstellen/amendementen: 47ba-1 (De Jong - door moderamen overgenomen); 47ba-2 (De Groot e.a. - door moderamen (gewijzigd) overgenomen); 47ba-3 (De Groot e.a. - door moderamen overgenomen) 47bb (moderamen); 47d (Van Es e.a.); Op de agenda staan 5 voorstellen. De tweede preses, die na de theepauze de vergadering voorzit, geeft aan dat inhoudelijk slechts sprake is van 2 voorstellen: 47bb en 47d. In voorstel 47bb zijn de voorgaande voorstellen (ba 1-3) opgenomen. Ds. Muller geeft namens het moderamen een toelichting op voorstel 47bb. De Commissie Opleiding Predikanten (COP) geeft bij monde van br. Bos aan dat zij zich in het moderamen-voorstel kan vinden. Ds. Van Es, indiener van voorstel 47d, waardeert in het moderamen-voorstel de daarin geboden uitnodiging tot verder gesprek met het Seminarie over de basisvragen, een z.i. noodzakelijk gesprek voor elke predikantenopleiding. Wel maakt hij bezwaar tegen de in onderdeel Vb genoemde tijdslimiet van één jaar en het in onderdeel Vc toegevoegde ‘voorts’; aan Vc kan eerst worden toegekomen, nadat het in Vb bedoelde gesprek volledig gevoerd is – ongeacht de duur daarvan - en de COP en het Seminarie elkaar in de beantwoording van de basisvragen gevonden hebben. Zowel ds. Van Es als het moderamen ondervinden vanuit de vergadering steun voor wat betreft hun standpunt met betrekking tot de in het moderamen-voorstel opgenomen termijn. Ter vergadering wordt een aantal amendementen ingediend om aan de genoemde bezwaren tegen het moderamen-voorstel tegemoet te komen, waarna ds. Van Es zijn voorstel (47d) van tafel neemt. Na de avondmaaltijd, waarna nog 36 stemgerechtigde afgevaardigden aanwezig zijn, worden eerst de amendementen in stemming gebracht: Amendement 1: Vb toevoeging “zo mogelijk” dat met het NGS het gesprek, waarin de basisvragen voldoende aandacht krijgen, voortgezet moet worden opdat het eigene van het NGS zo mogelijk binnen één jaar na sluiting van deze Landelijke Vergadering duidelijk zal worden. Amendement 1 wordt verworpen. Stemverhouding: 15 voor, 20 tegen, 1 onthouding. Amendement 2: Vb toevoeging “voor zover van invloed op de inhoud van de opleiding” dat met het NGS het gesprek, waarin de basisvragen voor zover van invloed op de inhoud van de opleiding voldoende aandacht krijgen, voortgezet moet worden opdat het eigene van het NGS binnen één jaar na sluiting van deze Landelijke Vergadering duidelijk zal worden. Ook amendement 2 wordt verworpen. Stemverhouding: 16 voor, 18 tegen, 2 onthoudingen. Bij stakende stemmen is een voorstel volgens het reglement verworpen. Het moderamen-voorstel wordt vervolgens met de toevoeging “door de commissie” ter verduidelijking van de tekst van onderdeel Vb [dat met het NGS door de commissie het gesprek (etc.) ] met 31 stemmen voor en 5 onthoudingen aangenomen. Het aangenomen besluit luidt als volgt: Gehoord het rapport van de commissie Opleiding predikanten, I. spreken de Ned. Geref. Kerken, in Landelijke Vergadering bijeen te Amersfoort, uit a. dat de commissie met goede argumenten gekozen heeft voor een onderzoek naar een eigen opleidings- en begeleidingsinstituut aanleunend tegen een bestaand opleidingsinstituut, waarbij met name gedacht is aan de TU te Apeldoorn; II. zij overwegen a. dat - zoals door de LV van Doorn is uitgesproken - versnippering van krachten moet worden tegengegaan; b. dat - zoals eveneens door de LV van Doorn is uitgesproken - meer eenheid in de opleiding
c. d. e.
f. g. h. i.
III. a.
b. c.
IV. a.
b. c. d.
e. f.
V. a. b.
c.
d. VI. a. b.
c.
tot het ambt van dienaar des Woords wenselijk is; dat derhalve gestreefd moet worden naar een eigen opleidings- en begeleidingsinstituut aanleunend tegen een bestaand opleidingsinstituut; dat het eigene van de kerken, zoals dat vorm heeft gekregen in o.a. de TSB en het NGS, daarin een plaats behoort te hebben; dat een bestaand instituut met het oog op de accreditatie van de opleiding door de overheid begrijpelijkerwijs eist dat de NG-kerken goede docenten aanstellen, die in staat zijn en bewezen hebben op academisch niveau te kunnen werken; dat het werken op academisch niveau niet perse is verbonden aan het bezit van een academische graad (drs of dr); dat de opleiding en begeleiding in de eerste plaats is bedoeld om studenten op te leiden tot bekwame en geschikte predikanten; dat rekening moet worden gehouden met (parttime) studenten met een zogenoemde late roeping; dat rekening dient te worden gehouden met het open karakter dat aan de TSB steeds eigen is geweest, waardoor studenten die nog niet weten of ze predikant (kunnen) worden daar welkom zijn en meedoen in het werk; zij overwegen voorts dat uit het onderzoek van de commissie blijkt dat er mogelijkheden zijn voor een eigen opleidings- en begeleidingsinstituut in combinatie met inschrijving en studie aan de TU te Apeldoorn; dat er rekening mee moet worden gehouden dat in de toekomst de samenwerking tussen de opleidingsinstituten van de CGK en de GKV mogelijk zal worden uitgebouwd; dat het in het kader van de zgn. ‘kleine oecumene’ aanbeveling verdient dat de NG-kerken met hun opleiding en begeleiding van aanstaande predikanten op enige wijze bij deze mogelijke samenwerking worden betrokken; zij overwegen tenslotte dat er van de zijde van de St. Ned. Geref. Seminarie slechts een geringe opening is om mee te werken aan de totstandkoming van een eigen opleidings- en begeleidingsinstituut aanleunend tegen een bestaand opleidingsinstituut; dat het NGS van oordeel is dat de kerken een eigen opleidingsinstituut voor hun aanstaande predikanten behoren te hebben; dat de kerken gekozen hebben voor een eigen begeleidingsinstituut (TSB) in combinatie met het advies om de studie aan de TU te Apeldoorn te volgen; dat aangenomen moet worden dat de kerken vanwege de geringe omvang niet in staat zullen zijn op verantwoorde wijze een eigen opleidingsinstituut op academisch niveau tot stand te brengen en in stand te houden; dat samenwerking met een bestaand instituut derhalve noodzakelijk blijft; dat verwacht mag worden dat een eigen opleidings- en begeleidingsinstituut aanleunend tegen een bestaand instituut een wervend karakter zal hebben en in de toekomst voldoende studenten zal trekken; zij zijn van oordeel dat het onderzoek in de door de commissie beoogde richting moet worden voortgezet en uitgewerkt; dat met het NGS het gesprek, waarin de basisvragen voldoende aandacht krijgen, voortgezet moet worden opdat het eigene van het NGS binnen één jaar na sluiting van deze Landelijke Vergadering duidelijk zal worden; dat van het NGS voorts medewerking aan de totstandkoming van een eigen opleidings- en begeleidingsinstituut aanleunend tegen een bestaand opleidingsinstituut mag worden gevraagd; dat ernaar gestreefd dient te worden dat het eigene van de kerken, zoals dat vorm heeft gekregen in o.a. de TSB en het NGS, een plaats krijgt binnen dit beoogde instituut; zij besluiten de commissie décharge te verlenen voor de tot dusverre verrichte werkzaamheden; de commissie op te dragen haar onderzoek naar de mogelijkheden voor een eigen opleidings- en begeleidingsinstituut aanleunend tegen een bestaand opleidingsinstituut, waarbij in eerste instantie aan de TU te Apeldoorn wordt gedacht, voort te zetten en uit te werken; de commissie met name op te dragen te onderzoeken welke onderdelen van een theologische studie met het oog op het predikantschap door de eigen kerken kunnen en
moeten worden verzorgd en aan welke vereisten eventuele docenten moeten voldoen; de commissie tenslotte op te dragen over haar werkzaamheden aan de kerken te rapporteren opdat zij daarover op de volgende Landelijke Vergadering zullen kunnen oordelen; e. in de commissie te (her)benoemen: (huidige commissieleden + A. v.d. Dussen) 122. Opdracht comm. Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten (voorstel 25a) Het voorstel wordt unaniem aangenomen. Het luidt als volgt: De L.V. heeft kennisgenomen van de tussentijdse rapportage van de Commissie Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten. De commissie geeft in haar rapportage aan niet tijdig te zijn gereed gekomen met een eindrapport op grond van de door LV ’98 gegeven opdracht “…de uitkomsten van haar werkzaamheden voor te leggen aan de deputaten (Kerkelijke) Eenheid van de CGK en GKV… en over de uitkomsten van haar werkzaamheden en het ontvangen commentaar van bedoelde deputaten rapport uit te brengen aan de volgende Landelijke Vergadering en voorstellen te doen.” De commissie is niet in de gelegenheid geweest om aan de gegeven opdracht te voldoen. De L.V. verzoekt de commissie haar eindrapport, met daarin zo mogelijk het commentaar van de bovengenoemde deputaten verwerkt, uit te brengen aan de volgende Landelijke Vergadering en voorstellen terzake te doen. 123. Verkiezing moderamen LV (voorstel De Jong - 00a) Het voorstel van ds. De Jong wordt ter vergadering toegelicht door ds. Smouter uit Zeist. Moderamenlid Muller stelt bij amendement voor het voorstel te beperken tot alleen het actieve kiesrecht. Dit amendement wordt vervolgens aangenomen. Stemverhouding: 25 voor, 5 tegen, 6 onthoudingen. Het voorstel incl. het zojuist aangenomen amendement wordt vervolgens verworpen. Stemverhouding: 3 voor, 23 tegen , bij 10 onthoudingen. d.
De tweede preses schorst de zitting tot de volgende morgen. 124. Heropening De preses, ds. J. Bouma, heropent de zitting. De tweede scriba, ds. C.T. de Groot, leest Ps. 5 en houdt een korte meditatie; na het zingen van Ps. 5:1, 2, 6, 7 gaat hij voor in gebed. 125. Appèl nominaal Aanwezig zijn 41 stemgerechtigde afgevaardigden. Van de kerken van Utrecht, Baarn en Zeist zijn afgevaardigden aanwezig, van Groningen en Oegstgeest niet. 126. Rechtspositie predikanten Door het moderamen is een nieuw voorstel geformuleerd (41.1aa), te weten het aangepaste rapport van de CRP (41.1a) met daarin opgenomen de door de commissie overgenomen amendementen van de regio Arnhem. In de tekst zijn de ingediende - en nog te bespreken - amendementen van de regio Enschede-Zwolle, br. Bos, br. Valstar en het moderamen opgenomen. De eerste scriba licht het nu voorliggende stuk toe. De preses geeft de CRP gelegenheid tot reageren. Ds. Van Atten merkt op dat de Commissie gisteren twee vragen meegekregen had. De eerste vraag: wat gebeurt er met Aanbeveling 2? De tweede vraag: wat is de status van het rapport. Aanbeveling 2 komt te vervallen, conform het amendement van de regio Arnhem. De status van het rapport is een onderzoeksresultaat, waarin verplichtende elementen zitten. De preses geeft eerst het amendement-Bos (voorlopige regeling voor een periode van drie jaren) in bespreking, zodat de status van het rapport duidelijk zal worden. Ds. Sinia vraagt zich af of punt b. (toetsing door de kerken) niet sowieso gebruikelijk is, en dus overbodig. Br. Verheij vraagt zich af of de predikanten niet bij de toetsing betrokken moeten worden. Br. Veenhof ondersteunt deze gedachte. Overigens vindt laatstgenoemde het nogal griezelig het stuk nu al vast te stellen. Ds. De Lange verwoordt de reactie van de regio Arnhem: beter iets dan niets. Br. Valstar hecht eraan onderscheid te maken tussen rapport en leidraad; de leidraad acht hij gevaarlijk i.v.m. juridisch beroep daarop, en kan dus beter geen deel uitmaken van het rapport. Br. Meijer stelt voor te besluiten dat de regeling tot de volgende LV van kracht is. Ds. Van Atten merkt op dat de CRP akkoord is met het amendement-Bos. Br. Knol vraagt zich af wie voor de uitvoering opdraait. Het idee dat dat de CRP zou moeten zijn, spreekt hem niet erg aan. Na een koffiepauze meldt het moderamen dat het - samen met br. Bos - een aangepast amendementBos heeft opgesteld: “De kerken besluiten dat bovenstaande regeling (uitgezonderd de hierna
volgende leidraad) van kracht is tot de volgende LV. De Commissie WAP wordt verzocht deze regeling - mede met behulp van externe deskundigen - door te lichten vanuit verschillende optieken (arbeidsrecht, soc. Verzekeringsaspecten, etc). De Commissie zal daartoe ook reacties van kerken en hun predikanten verwerken”. In de bespreking komen diverse vragen en opmerkingen (van de brs. Koen, Louwerse, Dijkslag, Van der Veen, Horsman) betreffende de vervolg-opdracht en de status van het rapport naar voren. Na schorsing stelt de eerste scriba voor om in de tekst op te nemen dat de regeling als richtlijn geldt. Vervolgens brengt de preses het amendement-Bos in stemming; zonder tegenstemmen wordt het amendement (van br. Bos) aangenomen. De preses geeft vervolgens amendements-gewijs het rapport in bespreking. In de bespreking van het eerste amendement (van het moderamen; over de aard van de binding tussen predikant en gemeente) worden diverse opmerkingen (De Lange, Mudde, Molemaker en Sinia sr.) gemaakt. Na kort overleg door het moderamen meldt de preses dat het moderamen zijn amendement in zijn geheel terugneemt. Artikel 2.4.3 (dat de verbondenheid tussen predikant en gemeente ook eindigt bij ontslag om gewichtige redenen) wil het moderamen laten vervallen. Het moderamen beroept zich daarvoor op Joh. Jansen, Korte Verklaring van de Kerkenordening. Ds. Van Atten meldt dat de CRP met dit voorstel instemt. De preses geeft het amendement (om art. 2.4.3 te laten vervallen) in stemming; met algemene stemmen wordt het aangenomen. Dan volgt het moderamen-amendement bij 3.1.3 (geen rechter in eigen zaak). De vergadering gaat na een korte discussie akkoord met dit amendement. Ten aanzien van het amendement op 3.3 (opheffing gemeente en verbinding van de predikant aan een genabuurde gemeente) merkt br. Knol op dat de commissie bevreesd is voor de financiële consequenties. De eerste scriba wijst erop dat ook deze regeling een richtlijn is tot de volgende LV. Meerdere afgevaardigden (Mudde, Molemaker, De Lange, Koen, Van Keulen, Louwerse) spreken zich uit over dit onderdeel. De preses schorst de vergadering voor de lunch. Br. Bos (regio Arnhem) gaat voor in gebed. Na de schorsing gaat de vergadering verder, nu onder leiding van de tweede preses. Het moderamen stelt een gewijzigd amendement voor - niet als vervanging van, maar als toevoeging aan de bestaande tekst - : “Bij opheffing van een gemeente zal de predikant van die gemeente aan een door de regionale vergadering aan te wijzen genabuurde gemeente verbonden worden, en daartoe zal een financiële regeling getroffen worden”. De brs. Dijkslag, De Lange, als ook de tweede preses en tweede scriba voeren hierover nog het woord. Laatstgenoemde merkt o.a. op dat de commissie WAP een en ander zal gaan invullen. Met 2 stemmen tegen wordt het amendement aangenomen. Ten aanzien van het amendement-Valstar op 3.4 (behoud van de radicaal voor een beperkte periode) laten meerdere afgevaardigden (Louwerse, Veenhof, Van Atten, Koolsbergen) hun mening horen. Br. Valstar trekt zijn amendement in ten gunste van een andere - vooral door ds Van Atten voorgestelde formulering. Na de woorden “de naam en eer van dienaar des Woords verliezen” wordt voorgesteld het artikel als volgt te vervolgen: “In de periode die ligt tussen het moment van ontslag en het moment dat de betrokkene een beroep heeft aanvaard en in zijn nieuwe gemeente is bevestigd, of het moment dat hij de naam en eer van dienaar des Woords heeft verloren, blijft hij verbonden aan de gemeente die hem ontsloeg, als ‘de ontslagen dienaar-der-gemeente welke hij diende’. Op basis hiervan houdt de gemeente die hem ontsloeg opzicht en tucht over de ontslagen predikant”. Het aldus geformuleerde amendement wordt met algemene stemmen aangenomen. Bij het moderamen-amendement op 3.5 (nadere uitwerking door commissie WAP en financiële regeling) wil br. Koen de nadruk leggen op de eerste zin. De tweede zin moet in die zin gewijzigd worden, dat de maximale termijn 2 jaar is, maar dat de eerst verantwoordelijke de kerk die ontslaat is, en dat - indien nodig - een beroep op financiële steun van de CSK mogelijk is. Br. Louwerse wil de procedure na 2 jaar graag open houden, en pleit voor gezamenlijke bewustwording van de consequenties die deze regeling kan hebben. Ds. De Lange ziet graag dat het moderamen het amendement intrekt, omdat er nu toch weer een financiële regeling komt. Ds. Van Atten bevestigt dat dit gisteren is afgewezen. Ds. De Groot wijst op de achterliggende gedachte van de rechtspositie, om ongelijkheid te vermijden.
Meerdere afgevaardigden maken opmerkingen ten aanzien van de financiële afhandeling. De vergadering wordt geschorst voor een nieuwe redactie van het amendement. Na ‘maximaal twee jaren’ wordt de tekst nu als volgt: “door de plaatselijke kerk en - indien nodig - door de gezamenlijke kerken (CSK) gedragen worden; eventueel zullen na deze periode de totale kosten door de gezamenlijke kerken (CSK) worden gedragen”. Ds. De Lange stelt voor om het tweede deel na de puntkomma te schrappen en na het eerste deel een punt te zetten. Het moderamen stemt daarmee in. Het aldus gewijzigde amendement wordt hierna met algemene stemmen aangenomen. Bij het moderamen-amendement bij 3.6 (de plicht een beroep te aanvaarden) vraagt br. Van Delft zich af welk beroep een ontslagen predikant moet aanvaarden, en wat er gebeurt als er geen beroep komt. Ds. Sinia merkt op dat je een predikant niet kunt verplichten een beroep aan te nemen. Ook anderen (Dijkslag, Van Keulen, Leene, De Lange, Van Atten, Koen) laten zich over dit amendement uit. Nadat duidelijk is geworden dat het om een periode van maximaal twee jaar gaat, trekt het moderamen het amendement in. Bij het amendement op artikel 7 over de bezoldiging van de predikant merkt ds. Van Es op dat ‘norm’ beter vervangen kan worden door ‘richtlijn’. Br. Louwerse vindt de norm te vaag, omdat die niet gepresenteerd is. De tweede preses merkt op dat een goede honorering hoort bij de rechtspositie; vandaar dat de GMV-norm genoemd is. Het moderamen stelt voor om Appendix B van het rapport in de plaats te zetten van artikel 7, en verder alles wat er nu staat weg te laten. Dat voorstel wordt in stemming gebracht; met 1 onthouding en 1 stem tegen wordt het voorstel aangenomen. Artikel 9 is geheel door het moderamen toegevoegd, met de bedoeling om een document zonder aanbeveling of appendix te realiseren. Daarmee gaat de commissie akkoord. Meerderen (Dijkslag, Van Es en Molemaker, Louwerse) vragen zich af waarom niet een emerituspredikant in de commissie voorgesteld wordt. Ds. Mudde mist in het voorstel de verhouding tussen de Vertrouwens- en Advies-Commissie (VAC) en de regio. Verder lopen wat hem betreft het beroepingswerk en verstoorde relaties te veel door elkaar. Br. Veenhof wijst erop dat de VAC als functie zou moeten hebben: advies bij conflict en herplaatsing of beroeping. Na schorsing voor theepauze stelt het moderamen voor om ds. Bouma in de VAC te benoemen in de plaats van br. Lakerveld, zoals aanvankelijk was voorgesteld. Het moderamen stelt vervolgens voor om het amendement-Bos in te lassen vóór de zin “De kerken besluiten tot het instellen van.....”. Ds. Mudde merkt op dat het moderamen niet is ingegaan op zijn punt van de regio. Hij is huiverig voor een landelijke commissie, en herkent onvoldoende de manier waarop kerken nu met elkaar omgaan. Regio en landelijke commissie moeten beter op elkaar afgestemd worden. Br. Koen heeft een tekstvoorstel om het probleem op te lossen: de openingszin vóór a. aanvullen met “naast de inbreng van de regio”. Het voorstel-Koen blijkt de voorkeur van de vergadering te hebben. Met algemene stemmen wordt artikel 9 aangenomen. Ook stemt de vergadering unaniem in met de plaatsing van het amendement-Bos voor de zinsnede “De kerken besluiten tot het instellen ... “ Vervolgens stelt het moderamen voor om in de Appendix de passage ‘andere kerkelijke werkers’ weg te halen uit de Rechtspositie Predikanten. Ds. Van Atten is het daarmee eens, maar wijst er wel op dat we ons moeten realiseren dat er risico’s zijn. Met een stem tegen wordt dit voorstel aangenomen. Ten aanzien van Aanbeveling 1 (Verwijzing naar Leidraad voor ontslag om gewichtige redenen) merkt de tweede preses op dat die al in artikel 9 is verwerkt. Aanbeveling 2 (tijdelijke ontheffing van ambtelijk werk) kan wat het moderamen betreft vervallen. Br. Valstar trekt zijn amendement in met de aanbeveling dat de commissie, die in de komende tijd de rechtspositie predikanten nader bekijkt, aandacht geeft aan de mogelijkheid van een tijdelijke ontheffing voor een korte periode. Ds. Van Atten komt terug op de opmerking over Aanbeveling 1. Hij is het niet eens met de opmerking van de tweede preses dat die is opgenomen in artikel 9, en wil aanbeveling 1 laten staan. Vooral de verwijzing naar de Leidraad mist Van Atten in artikel 9. Meerdere afgevaardigden (Koen, Veenhof, Van Atten) laten hun mening horen. Na schorsing stelt het moderamen voor om Aanbeveling 1 vanaf “Indien de gemeente voornemens
is....” op te nemen tussen 3.1.4 en 3.1.5, voor het woord ‘leidraad’ het woord ‘concept’ in te lassen, en aan de WAP de opdracht geven de leidraad uit te werken. Dit voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen. Hiermee zijn alle aanbevelingen vervallen of verwerkt in het rapport. Besloten wordt om de besluittekst mee te sturen met de notulen, waarna er schriftelijk nog op gereageerd kan worden. Het moderamen wordt gemachtigd daarna de precieze tekst vast te stellen. De tweede preses brengt het totale voorstel in (nominale) stemming. Het voorstel wordt met algemene stemmen - 38 - aangenomen. De CRP wordt dank gezegd voor haar werkzaamheden en gedechargeerd. Het aangenomen besluit luidt - met weglating van de inleiding (punt 1) van het rapport en hernummering van het vervolg - als volgt: De kerken hebben kennis genomen van het rapport van de Commissie Rechtspositie Predikanten en hebben in hun Landelijke Vergadering Amersfoort 2001 onderstaande tekst aangenomen:
1.
Predikant en gemeente
Van ouds is een predikant een voor de Dienst des Woords vrijgestelde ambtsdrager. In de praktijk zijn er enerzijds jonge broeders die aan het einde van hun middelbare schoolopleiding de roeping voelen zich verder voor te bereiden op dit ambt, en anderzijds broeders die op latere leeftijd (soms na een andere maatschappelijke carrière) alsnog deze roeping voelen. De maatschappelijke status van een predikant heeft naast de hiervoor kort beschreven ambtelijk status ook een maatschappelijke dimensie. Deze is van ouds bepaald door het uitgangspunt dat een predikant als Dienaar des Woords geen andere lastgever heeft dat zijn Hemelse opdrachtgever. Anderzijds was en is algemeen geaccepteerd, dat de gemeente/kerkenraad aan welke de predikant is verbonden heeft zorg te dragen voor een zodanig financieel kader dat de predikant zonder zorg al zijn tijd en energie kan besteden aan de zorg voor de gemeente. Uit de eerste gedachte vloeide de keuze voort dat hoewel de gemeente/kerkenraad dus de predikant onderhoudt, een predikant niet in loondienst kon zijn van de gemeente/kerkenraad, maar een (ook maatschappelijk) zelfstandige positie heeft. Door de overheid is deze positie gerespecteerd. Dit betekent dat de predikant niet valt binnen de door de overheid gecreëerde kaders voor sociale zekerheid en rechtsbescherming, zoals deze gelden voor werknemers in de traditionele zin. Omdat de status van predikant echter ook niet overeenkomt met de door de overheid voorziene situatie voor de groep die niet valt onder het regime van werknemers, namelijk de zelfstandige (arts, vrije ondernemer) is het gewenst dat kerken erover nadenken hoe de predikant een afgewogen positie kan worden toegekend, die enerzijds past bij zijn roeping, maar anderzijds een rechtspositionele bescherming creëert die in de richting gaat van de door de overheid in de loop de jaren opgebouwde bescherming van werknemers. 1.1.
1.2.
Predikant is degene die als Dienaar des Woords aan een gemeente verbonden is (art. 5, 6, 7 en 8 AKS). De basis hiervoor is een overeenkomst (een verbondenheid) tussen de predikant en de gemeente op grond waarvan de predikant werkzaamheden (dienst of bijzondere opdracht) verricht voor die gemeente, en de gemeente aan de predikant een financiële vergoeding toekent, hetgeen betekent dat de gemeente de predikant behoorlijk voorziet in zijn levensonderhoud (art. 9 AKS). De (gewone) dienst van de predikant houdt in: de verkondiging van het Woord van God, de bediening van de sacramenten, het voorgaan in de openbare gebeden van de gemeente, het met zijn medeambtsdragers herderlijk zorgen voor de gemeente en haar leden, het verdedigen en doorgeven van de zuivere leer en het onderwijzen van de jeugd der gemeente en van allen die onderwijs behoeven (art. 11 AKS). De bijzondere opdracht van de predikant houdt in: werkzaamheden ten behoeve van de opleiding tot de dienst des Woords, geestelijke verzorging van bijzondere aard, verbreiding van het evangelie.
1.3.
1.4.
1.5.
1.6.
De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente is geen arbeidsovereenkomst. De predikant is derhalve niet aan te merken als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen. Derhalve komt de predikant bij eventuele werkloosheid of arbeidsongeschiktheid niet in aanmerking voor uitkeringen op grond van de WW of de WAO. De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente eindigt wel: 1. door een overeenkomst tot beëindiging van de verbondenheid tussen de predikant en de gemeente (dus beëindiging met wederzijds goedvinden), op het moment bij die overeenkomst bepaald; 2. doordat de predikant door een andere gemeente beroepen is en de predikant dat beroep heeft aanvaard, op het moment van de aanvang van de verbondenheid aan die andere gemeente (art. 7 AKS); 3. door afzetting van de predikant door (de kerkenraad van) de gemeente, op het moment van die afzetting (art. 30 AKS). De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente eindigt niet: 1. door arbeidsongeschiktheid die zodanig is dat de predikant niet meer (geheel) in staat is zijn werkzaamheden te verrichten (art. 9 AKS); 2. door het bereiken van de 65 jarige leeftijd, aangezien de predikant dan door de gemeente (slechts) ontheven wordt (kan worden) van zijn werkzaamheden (art. 9 AKS); 3. door overlijden, aangezien de gemeente verplicht is de (eventuele) weduwe en wezen van de predikant van behoorlijk levensonderhoud te voorzien (art. AKS); 4. door schorsing (art. 30 AKS); De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente impliceert dat die gemeente verantwoordelijk is voor behoorlijk levensonderhoud van die predikant. Desalniettemin wordt onderkend dat die materiële zorg voor alle predikanten deels ook een gezamenlijke zorg is voor alle gemeenten. Dat laatste komt tot uitdrukking in het werk van de Commissie Steunbehoevende Kerken en door het werk van de Stichting Emeritaatsvoorziening (SEV).
2.
Ontslag van de predikant
2.1.
De gemeente kan de predikant uit de dienst ontslaan op grond van gewichtige redenen (art. 10 AKS). De vereisten hiervoor zijn: 1. er moeten redenen zijn die zodanig gewichtig zijn dat de predikant de gemeente niet langer kan dienen. Die gewichtige redenen kunnen zich voordoen zowel bij de predikant als bij de gemeente; 2. de redenen mogen niet gelegen zijn in het feit dat de predikant zich schuldig heeft gemaakt aan een zonde die tuchtwaardig maakt; 3. de regionale vergadering van de regio waartoe de gemeente behoort moet – na verzoek daartoe van de gemeente aan de regionale vergadering – het ontslag goedkeuren (In deze regionale vergadering zal de gemeente, die het ontslag aanvraagt, geen rechter in eigen zaak zijn.); 4. de regionale vergadering van een genabuurde regio moet – na verzoek daartoe van de eerst genoemde regionale vergadering aan die genabuurde regionale vergadering – het ontslag goedkeuren (‘bewilligen’). Indien de gemeente voornemens is tot ontslag van de predikant over te gaan, is zowel de predikant als de gemeente gebaat bij een heldere en concrete procedure, waarin recht wordt gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en aan transparante (dus schriftelijke) uitwisseling van argumenten. Een stappenplan om (al dan niet) te komen tot een besluit omtrent ontslag van de predikant wordt geboden met de Leidraad ontslag van predikant uit de dienst om gewichtige redenen (bijlage 1); 5. de gemeente is verplicht de ontslagene tijdelijk te voorzien van levensonderhoud, volgens de regeling onder punt 2.5. De term ‘losmaking’ komt in het AKS niet voor. Zogenoemde losmaking van een predikant van de gemeente waaraan hij verbonden is, is ontslag op grond van gewichtige redenen ingevolge art. 10 AKS.
2.2.
2.3.
2.4.
2.5.
Opheffing van een gemeente waaraan een predikant verbonden is, is een gewichtige reden op grond waarvan die gemeente de predikant uit de dienst kan ontslaan; bij opheffing van de gemeente zal de predikant van die gemeente aan een door de regionale vergadering aan te wijzen genabuurde gemeente verbonden worden en daartoe zal een financiële regeling getroffen worden; De regionale vergadering die het ontslag van de predikant goedkeurt, bepaalt daarbij tevens of de ontslagene beroepbaar blijft (art. 10 AKS). De regionale vergadering zal deze beroepbaarstelling in de regel handhaven voor een beperkte termijn, van bijvoorbeeld twee jaren. Indien betrokkene na die termijn geen beroep heeft aanvaard, zal hij de naam en eer van dienaar des Woords verliezen. Indien de regionale vergadering beslist dat betrokkene niet langer beroepbaar is, zal hij de naam en eer van dienaar des Woords terstond verliezen. In de periode, die ligt tussen het moment van ontslag en het moment dat de betrokkene een beroep heeft aanvaard en in zijn nieuwe gemeente is bevestigd of het moment dat hij de naam en eer van dienaar des Woords heeft verloren, blijft hij verbonden aan de gemeente, die hem ontsloeg, als ´de-ontslagen-dienaar-dergemeente-welke-hij- diende´. Op basis hiervan houdt de gemeente die hem ontsloeg, opzicht en tucht over de predikant. In overleg met de regionale vergadering zal de kerkenraad een financiële regeling treffen als bedoeld in art. 10 AKS. Hoewel de relatie tussen gemeente en predikant niet is aan te merken als een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, ligt het in de rede om aansluiting te zoeken bij wat in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is, in aanmerking nemend de totale periode dat betrokkene als predikant heeft gediend en het gegeven dat een predikant geen recht heeft op een werkloosheidsuitkering. De opbouw van rechten bij de SEV gaat door tot het eind van de financiële regeling en deze rechten blijven behouden. Aan de commissie WAP wordt gevraagd een meer uitgewerkte regeling te ontwerpen. Tot zolang geldt als richtlijn dat de kosten van de financiële regeling gedurende maximaal twee jaren door de plaatselijke kerk en - indien nodig - door de gezamenlijke kerken (CSK) gedragen worden.
3.
Ontheffing van ambtelijke dienst en bijzondere opdrachten.
3.1.
De gemeente kan aan de predikant ontheffing van zijn dienst verlenen bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd, tenzij predikant en gemeente anderszins overeenkomen (art. 9 AKS). De gemeente kan aan de predikant een bijzondere opdracht geven (‘afstaan’) ten behoeve van de opleiding tot de dienst des Woords, tot geestelijke verzorging van bijzondere aard of ter verbreiding van het evangelie (art. 11 AKS). In beide gevallen – zowel bij ontheffing als bij een bijzondere opdracht - blijft de predikant verbonden aan de gemeente en behoudt de predikant de naam en de eer van dienaar des Woords (art. 9 en 11 AKS). De beide gevallen kunnen ook in elkaar overvloeien. Beide gevallen kunnen ook gedeeltelijk van toepassing zijn. De gemeente kan aan de predikant gedeeltelijk ontheffing verlenen; de gemeente kan de predikant ook gedeeltelijk een bijzondere opdracht geven (‘afstaan’). In beide gevallen dient de gemeente de predikant en zijn eventuele weduwe en wezen van behoorlijk levensonderhoud te voorzien (art. 9 AKS), en blijft dus de gemeente waaraan de predikant verbonden is daarvoor verantwoordelijk. Predikanten verbonden aan bijvoorbeeld verzorgingsinstellingen, scholen en krijgsmacht – en daarvoor zijn afgestaan - , ontvangen voor die werkzaamheden inkomsten van die instellingen, scholen en krijgsmacht. De plicht van de gemeente om de predikant van behoorlijk levensonderhoud te voorzien heeft dan een aanvullend karakter. Predikanten die bijvoorbeeld werkzaam zijn als zendeling of evangelist en niet verbonden zijn aan een organisatie of instelling, zijn voor hun inkomsten afhankelijk van de gemeente waaraan zij verbonden zijn. Die gemeente is dus verplicht om die predikant van behoorlijk levensonderhoud te voorzien.
3.2.
3.3.
3.4.
3.5.
3.6.
3.7.
4.
Arbeidsongeschiktheid van de predikant
4.1. 4.2.
4.3.
4.4.
Indien de predikant tijdelijk arbeidsongeschikt is, blijven de kosten van behoorlijk levensonderhoud voor rekening van de gemeente komen. Indien de predikant blijvend geheel arbeidsongeschikt is, kan de gemeente een financieel beroep doen op de SEV. Voorzieningen in verband met arbeidsongeschiktheid hebben de kerken ondergebracht bij de SEV. In een dergelijk geval verleent de gemeente aan de predikant (gehele) ontheffing van zijn dienst (ambtelijk werk). Indien de predikant blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, kan de gemeente in bepaalde gevallen eveneens een financieel beroep doen op de SEV. In dat geval verleent de gemeente aan de predikant gedeeltelijke ontheffing van zijn dienst (ambtelijk werk). Indien de gemeente de predikant die ofwel blijvend geheel ofwel blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, geheel of gedeeltelijk ontheffing van zijn dienst (ambtelijk werk) verleent, blijft de predikant verbonden aan de gemeente en behoudt die predikant de naam en de eer van dienaar des Woords (art. 9 AKS).
5.
Pensioen van de predikant
5.1.
De voorzieningen voor de predikant in verband met emeritering hebben de kerken eveneens ondergebracht bij de SEV. Binnen het systeem van de SEV wordt rekening gehouden met het aantal dienstjaren. De uitkering wordt gebaseerd op het inkomen dat de predikant genoot op 55 jarige leeftijd. Rechten op toekomstige uitkeringen door de SEV worden opgebouwd vanaf het moment dat de gemeente de predikant bij SEV heeft aangemeld en premie betaald heeft. Predikanten die vanuit een andere kerkformatie en zonder opgebouwde pensioenrechten komen, en predikanten ‘met een late roeping’ kunnen rechten inkopen. De uitkering van de SEV aan de predikant gaat in op de eerste dag van de maand waarin de predikant 65 jaar wordt. De gemeente ontheft de predikant van zijn dienst (ambtelijk werk) op het moment dat de predikant de 65 jarige leeftijd heeft bereikt. De predikant blijft dus verbonden aan de gemeente en behoudt de naam en de eer van dienaar des Woords (art. 9 AKS).
5.2.
5.3. 5.4.
6.
De bezoldiging van de predikant
De afspraken over de honorering van de predikant is thans volledig overgelaten aan de gemeente en de predikant. Gelet op de verbondenheid tussen de gemeente en de predikant is het wenselijk die situatie te handhaven. Voor wat betreft de hoogte van de honorering kan als richtlijn worden gehanteerd de tabel die het GMV hiervoor heeft ontwikkeld. Ook kan als richtlijn dienen de honorering van predikanten in de samen-op-weg-kerken. De norm zoals geformuleerd door het GMV wordt in zijn algemeenheid toereikend en adequaat geacht. De indruk is dat deze norm in toenemende mate in de gemeente wordt gehanteerd. In enkele recente gevallen is echter gebleken dat deze norm in individuele gevallen niet toereikend is. In individuele gevallen dient dan ook steeds getoetst te worden of de algemene norm in de gegeven situatie toereikend is. Bij indiensttreding zou deze toetsing plaats kunnen hebben door de regionale vergadering.
7.
Onvolledige opbouw van pensioenrechten
Met betrekking tot predikanten die op latere leeftijd predikant worden in de Nederlands Gereformeerde Kerken heeft de commissie contact gehad met het bestuur van de SEV. Vanaf het moment dat een predikant verbonden is aan een kerk die deelneemt in de SEV bouwt de predikant rechten op bij de SEV. Veelal zal een predikant in de genoemde situatie elders ook rechten hebben opgebouwd. De SEV is bereid indien noodzakelijk op individuele basis aanvullend te verzekeren en desgevraagd hierover te adviseren. Het is wellicht goed dat de regionale vergadering in deze gevallen naast de gebruikelijke toetsing van het honorarium in het bijzonder aandacht geeft aan dit aspect. Mocht de opbouw van aanvullende pensioenrechten (inkoop) voor een predikant de draagkracht van de betrokken gemeente te boven gaan dan kan in overleg met de regiovergadering om advies
gevraagd worden van de SEV en de Commissie hulpbehoevende kerken. Deze kunnen een passende voorziening uitwerken, aangepast aan de specifieke situatie van de betrokken predikant.
8.
Landelijke Vertrouwens- en Adviescommissie (VAC)
De kerken spreken ten aanzien van het beroepingswerk en ernstig verstoorde relaties tussen een gemeente en haar predikant als hun oordeel uit dat - naast de inbreng van de regio a. een landelijke vertrouwens- en adviescommissie mogelijk goede diensten zou kunnen bewijzen indien er zich tussen een gemeente en haar predikant ernstige en langdurige problemen voordoen; b. deze zelfde commissie eveneens bemiddelende diensten zou kunnen bewijzen ten aanzien van het beroepingswerk; c. er een landelijke vertrouwens- en adviescommissie, bestaande uit drie personen die goed zijn ingevoerd in de kerkelijke zaken en door God met wijsheid zijn begiftigd, dient te worden ingesteld; d. deze commissie als taak heeft: bij rijzende problemen tussen kerk en predikant: de commissie kan in een vroegtijdig stadium gemeente en predikant bijstaan en adviseren over mogelijke oplossingen van de zich voordoende problemen. Het gaat niet om geschillenbeslechting of arbitrage, maar om bemiddeling (mediation) en het helpen zoeken naar alle mogelijke andere oplossingen. bij dienstverlening ten behoeve van (her)plaatsing van predikanten: predikanten die graag een andere gemeente willen dienen, kunnen dit bij de commissie kenbaar maken. de commissie kan desgevraagd informatie verstrekken aan gemeenten over predikanten die op zoek zijn naar een nieuwe gemeente. de commissie stelt een handreiking beschikbaar die dienst kan bewijzen bij het beroepingswerk. De kerken besluiten dat bovenstaande regeling (uitgezonderd de hierna volgende Leidraad) als richtlijn door de kerken gebruikt zal worden tot de volgende Landelijke Vergadering. De commissie WAP (Werkomstandigheden en Arbeidsvoorwaarden Predikanten) zal deze regeling - mede met behulp van externe deskundigen - doorlichten vanuit de verschillende optieken (arbeidsrecht, soc. verzekeringsaspecten, etc.). De commissie zal daartoe ook reacties van de kerken en hun predikanten verwerken. De kerken besluiten eveneens a. tot het instellen van een landelijke vertrouwens- en adviescommissie (VAC); b. de in te stellen commissie Werkomstandigheden en Arbeidsvoorwaarden voor Predikanten (WAP) op te dragen de ter zake doende oordelen en besluiten mee te nemen in hun opdracht; c. de commissie AKS op te dragen oordeel 3.1.3. in haar werkzaamheden te verwerken; De kerken benoemen als leden van de Vertrouwens- en Adviescommissie: P. Blokland, J. Bouma en A. Wattèl en dragen hen op aan de kerken met het oog op de eerstkomende Landelijke Vergadering te rapporteren. Concept-leidraad ontslag van predikant uit de dienst om gewichtige redenen 1.
2. 3.
De (kerkenraad van de) gemeente deelt de predikant schriftelijk en gemotiveerd mede dat de gemeente voornemens is de predikant uit de dienst te ontslaan om gewichtige redenen. De (kerkenraad van de) gemeente wijst de predikant daarbij erop dat de predikant zich kan doen bijstaan door een adviseur of gemachtigde. De predikant heeft de gelegenheid binnen vier weken na ontvangst van het
4.
5.
6.
7. 8.
9.
10.
11.
voornemen een verweerschrift met zijn zienswijze tegen het voornemen bij de (kerkenraad van de) gemeente in te dienen. De (kerkenraad van de) gemeente bepaalt binnen twee weken na ontvangst van het verweerschrift (of binnen zes weken na verzending van het voornemen aan de predikant) een mondelinge behandeling. De (kerkenraad van de) gemeente kan het voornemen mondeling toelichten, en de predikant kan zijn verweer mondeling toelichten. Binnen twee weken na de mondelinge behandeling van het voornemen deelt de (kerkenraad van de) gemeente schriftelijk aan de predikant mede of de gemeente bij het voornemen blijft. Indien de gemeente bij het voornemen blijft, verzoekt de gemeente tegelijkertijd de regionale vergadering van de regio waartoe de gemeente behoort, goedkeuring van het voornemen tot ontslag. Bij gelijke post zendt de gemeente een kopie van dat verzoek aan de predikant. Bij ontvangst van het verzoek zendt de regionale vergadering een kopie van dat verzoek aan de predikant en deelt de predikant mede dat hij binnen vier weken een verweerschrift tegen het verzoek bij de regionale vergadering kan indienen. De regionale vergadering bepaalt binnen twee weken na ontvangst van het verweerschrift (of binnen zes weken na verzending van een kopie van het verzoek aan de predikant) een mondelinge behandeling. Op die mondelinge behandeling van de regionale vergadering kan de (kerkenraad van de) gemeente het verzoek om goedkeuring mondeling toelichten, en de predikant kan zijn verweerschrift mondeling toelichten. De regionale vergadering beoordeelt tevens de door de (kerkenraad van de) gemeente voorgestelde regeling omtrent het levensonderhoud van de predikant gedurende de tijd dat hij niet meer verbonden is aan de gemeente en ook niet door een andere gemeente beroepen is of door andere arbeid in zijn levensonderhoud kan voorzien. Binnen twee weken deelt de regionale vergadering zowel aan de (kerkenraad van de) gemeente als aan de predikant mede of de verzochte goedkeuring is gegeven, en verzoekt de regionale vergadering tegelijkertijd aan een genabuurde regionale vergadering om bewilliging. Indien de regionale vergadering de verzochte goedkeuring heeft gegeven en de genabuurde regionale vergadering heeft bewilligd, verleent de gemeente de predikant schriftelijk en gemotiveerd ontslag.
127. Samenstelling commissies en benoeming commissieleden De eerste preses loopt de voorgestelde bemensing van de commissies langs en geeft hier en daar een toelichting. In de Commissie Landelijke Vergadering wil het moderamen behalve leden van plaatselijke gemeente ook mensen te benoemen die de continuïteit kunnen waarborgen: een van de broeders uit de voorbereidingscommissie van de huidige LV en een moderamenlid. Het moderamen stelt ds. Muller en br. C. Rijken van Olst voor. In de CCS komt het COGG voor rekening van ds. Busstra en ds. C.T. de Groot. Aan de Commissie Waarnemers Liedboek 2000 wordt ds. F. Gerkema toegevoegd. De CRP is zojuist gedechargeerd. Aan de Commissie Dovenpastoraat wordt toegevoegd br. J.H. Faber uit Papendrecht. Aan de Commissie WAP worden toegevoegd br. H. van Rees (SEV) en zr. J. Siebenga-Moggré. In de VAC wordt ds. Bouma benoemd in plaats van Lakerveld. De vergadering gaat akkoord met de voorgestelde bemensing. De samenstelling van de commissies is hiermee als volgt: 0 Commissie Voorbereiding Landelijke Vergadering leden aan te wijzen door de roepende kerk van Lelystad (samenroeper) K. Muller, Oude Veenscheiding 15, 8446 LC Heerenveen, tel. 0513.653620,
[email protected] C. Rijken van Olst, Albert Schweitzersingel 457, 3822 BV Amersfoort, tel. 033.4565082 12 Commissie AKS A. van Helden, Bijleveld 2, 3813 XK Amersfoort, tel. 033.4802575 (
[email protected]) J.M. Louwerse, Dianalaan 13, 1183 CX Amstelveen, tel. 020.4560563 (samenroeper) K. Muller, Oude Veenscheiding 15, 8446 LC Heerenveen, tel. 0513.653620
16. Comm. voor Radio- en TV-aangelegenheden W. van Dijk, Zuiderzeestraatweg 505, 8091 CN Wezep, tel. 038.3762633 B.J. Eikelboom, Binnenlandsebaan 50, 2991 EB Barendrecht, tel. 0180.624075 W. Ferwerda, Belle van Zuylenlaan 18, 1183 EH Amstelveen, tel. 020.6433406 A.M van Leeuwen, Bakboord 42, 8251 XC Dronten, tel. 0321.380034 Z.G. van Oene (voorz.), Wipstrikkerallee 5, 8023 DR Zwolle, tel. 038.4542525 R.W. Visee, Goudsbloemlaan 69, 2565 CP Den Haag, tel. 070.3637739 18. Raad van Toezicht en Advies TSB Regionaal aangewezen leden (voorzitter: K. Muller, Oude Veenscheiding 15, 8446 LC Heerenveen, tel. 0153.653620, E-mail:
[email protected]; secr.: W. van Rijnswou, Benedictijnenhove 65, 3834 ZC Leusden, tel. 033.4951227, E-mail:
[email protected]; penningm: C.H. Visser, Rosmolenstraat 166a, 3833 KK Leusden, tel. 033.4320911, Email:
[email protected]) 19. Comm. voor de Geestelijke Verzorging Militairen Mr. drs. H.C.F. van den Berg (voorz.), Van Lentestraat 61, 7721 ZT Dalfsen, tel. 0529.434112 M.J.M. van den Brink (Lkol KL) , Anna Bijnsring 50, 7321 HH Apeldoorn, tel. 055.3668473 dr R.R. Ganzevoort, Saturnusstraat 67, 8303 CB Emmeloord, tel. 0527.618536 C. Ph. de Goede(Lkol bd Klu), Waalzicht 3, 4051 BL Ochten, tel. 0344.642295 (tot najaar 2001) P.M. de Goede (Kapt. Klu) Van de Zandestraat 9, 4634 VN Woensdrecht, tel. 0164.610199 (vanaf najaar 2001) B. Verheij, Goudvink 79, 3766 WK Soest, tel. 035.6023257 20. Waarnemers RCOB K. Holwerda, Eikvaren 10, 4102 XE Culemborg, tel. 0345.531574 A.M. van Leeuwen, Bakboord 42, 8251 XC Dronten, tel. 0321.380034 22. Comm. voor Contact en Samenspreking met andere kerken A.P. den Boer, Vermeerhof 12, 3862 ZR Nijkerk, tel. 033.2451106 A. Boshuizen, Houtlaan 13, 2334 CJ Leiden, tel. 071.5150000;
[email protected] P. Busstra, Anthon van der Horstlaan 22, 3752 VN Bunschoten-Spakenburg, tel. 033.2983917 (COGG) H.G. Geertsema, Kazernelaan 4a, 6711 RL Ede, tel. 0318.617512 C.T. de Groot, Karveel 13-08, 8231 AT Lelystad, tel. 0320.223887 (COGG) J. Horsman, Deurzerdiep 22, 8032 NA Zwolle, tel. 038.4524390 S. Huizinga, Medemblikhof 39, 6843 BV Arnhem, tel. 026.3235840 P.J.H. Krol (secr.), J.G. van Arkstraat 3, 8181 MG Heerde, tel. 0578.560626;
[email protected] W. Smouter (voorz.), Glindhorst 36, 6714 KJ Ede, tel.0318.647200;
[email protected] G.J. Zwarts, Mecklenburgstraat 36, 3621 GP Breukelen, tel. 0346.252225;
[email protected] Secundus-lid: G. de Lange, Jadestraat 129, 6713 VB Ede, tel. 0318.611077 23. Comm. Steunbehoevende Theologische Studenten A.A. v.d. Berg-Rook (secr.), IJsselmeerlaan 158, 8304 GM Emmeloord, tel. 0527.616428 W. Logtmeijer (penningm.), Westergolaan 7, 8302 LE Emmeloord, tel. 0527.698714 G. Nentjes (voorz.), Espelerlaan 47, 8302 CG Emmeloord, tel. 0527.616272 24. Comm. voor Contact met de Hoge Overheid Mr. J.W. Janse-Velema, Frans Halslaan 22, 2343 EH Oegstgeest, tel. 071.5155133 Mr. J. Janssens-Boer, Floriszlaan 9, 3742 MJ Baarn, tel. 035.5416411 K.H. Mollema, Parnassia 72, 2224 DD Katwijk, tel. 071.4018415 Mr. R. Roukema, Prins Willemstraat 12, 2991 BS Barendrecht, tel. 0180.621315 (voorz.) Ds. W. Smouter, Glindhorst 36, 6714 KJ Ede, tel.0318.647200;
[email protected] Vertegenwoordiger bij het CIO-J: ds J.M. Smelik, Van doesburglaan 22, 3431 GB Nieuwegein, tel. 030.6043364
25 Comm. Vrouwelijke Ouderlingen en Predikanten J.J. Arnold, Tingietersdonk 218, 7326 NK Apeldoorn, tel. 055.5430202 M.H.T. Biewenga, Abelenlaan 29, 8302 CS Emmeloord, tel. 0527.616565 C.P. Kleingeld, Sportlaan 17, 8471 NP Wolvega, tel. 0561.618626;
[email protected] J.M. Mudde, Richard Holstraat 2, 7512 DD Enschede, tel. 053.4312176 Y. Veefkind-Eenkhoorn, Kasteel 18, 3823 BM Amersfoort, tel. 033.4564556 M. Vrijmoeth-de Jong, Helmkruidhof 7, 3991 GC Houten, tel. 030.6341661 (voorz.) J.W. Verheij, Landsteinerbocht 17, 2614 GN Delft, tel. 015.2140472 (secr.) 26. Financiële Commissie J. van den Berg, p/a Broederweg 32, 8261 GT Kampen, tel. 038.3327141 J.J. Bijlenga (secr.), Straatweg 117, 3621 BL Breukelen, tel. 0346.261278 K.H. Mollema, Parnassia 72, 2224 DD Katwijk, tel. 071.4018415 Penningmeester: R. Niemeijer, Rietmolenstraat 98, 7512 XX Enschede, tel. 053.4315895 27. Comm. voor Archief en Documentatie G.J. Bink, Hertenkruid 6, 2914 TD Nieuwerkerk a/d IJssel, tel. 0180.313281 J.W. Puttenstein, Maesstraat 9, 6921 LN Duiven, tel. 0316.2689822 D. Smits, Koekoekstraat 25, 3136 XP Vlaardingen, tel. 010.4746903 28. Commm. Steunbehoevende Kerken W.L. Boone (penningm.), Bachrode 26, 2717 AN Zoetermeer, tel. 079.3213505 J. Bos, Don Boscostraat 24, 2161 KW Lisse, tel. 0252.414611 B.J. Eikelboom, Binnenlandsebaan 50, 2991 EB Barendrecht, tel. 0180.624075 C. v.d. Kerk, Kon. Julianaweg 3, 3155 XB Maasland, tel. 010.5913972 H.G. Lakerveld, Lucas van Hauthemlaan 8, 5671 CJ Nuenen, tel. 040.2834920 E. Westerduin (secr.), De Brink 96, 2553 HB Den Haag, tel. 070.3972972 29. Commissie Meldpunt Seksueel Misbruik F. van Egmond, Abelenlaan 23, 1829 EG Oudorp, tel. 072.5120641 A. Kaldeway-Jansen, Oranje Nassaulaan 34, 4101 JT Culemborg, tel. 0345.516185 C.C. Koolsbergen, Amelterhout 31, 9403 EB Assen, tel. 0592.313819 R.R. Roukema, Prins Willemstraat 12, 2991 BS Barendrecht, tel. 0180.621315 J. Verheij-van der Wiel, Landsteinerbocht 17, 2614 GN Delft, tel. 015.2140472 (samenroepster) 31. Commissie Vertegenwoordiging in het bestuur van St. “Evangelie en Moslims” D.H.W. Delhaas, Willem Smuldersplein 7, 5582 JJ Aalst-Waalre, tel. 040.2217060 Mevr. J.I. v.d. Linde-Reitsema, Willem Barentszstraat 18, 3772 KZ Barneveld Mevr. N. Waaning, Renswoudestraat 10, 1106 BK Amsterdam, tel. 020.6917999 32. Comm. Taakverlichting Oudere Predikanten H.J. Bartelink, Dr. Augustijnlaan 44, 2283 CH Rijswijk, tel. 070.3908323 H. Bultman, Galenshoeve 5, 8052 AV Hattem W. van Dijk, Zuiderzeestraatweg 505, 8091 VT Wezep, tel. 038.3761361 J. Dorr, Aalsterweg 216, 5644 RJ Eindhoven D. Fijan, St. Nicolaasweg 25, 3752 XP Bunschoten-Spakenburg, tel. 033.2988799 J.M. de Groot, Ruitersveldweg 94, 8091 HX Wezep 38. Waarnemers Liedboek 2000 F. Gerkema, Bakemastraat 4, 3822 WJ Amersfoort, tel. 033.4519453;
[email protected] T. Hoekstra, Mr. P.J. Oudlaan 41, 8014 ZR Zwolle, tel. 038.4602668 J.H. Veefkind, Kasteel 18, 3823 BM Amersfoort, tel. 033.4564556 41. Commissie Werkomstandigheden en Arbeidsvoorwaarden Predikanten H. Bultman, Galenshoeve 5, 8052 AV Hattem (
J. Siebenga-Moggré, Ereprijsweg 13, 8042 GM Zwolle, tel. 038.4226546,
[email protected] sec.: W. van Dijk, Zuiderzeestraatweg 505, 8091 VT Wezep, tel. 038.3761361 (< TOP) 42. Diaconale Commissie D.J. Boer, Singel 3, 4141 AS Leerdam, tel. 0345.611687 Mw. M.M.F. Bosker, Amstelkade 38-1, 1078 AG Amsterdam, tel. 020.6761972 Mw. P.J. Bouterse, Groen van Prinstererstraat 65, 3131 GD Vlaardingen, tel. 010.4347843 F. van Egmond (voorz.), Abelenlaan 23, 1829 EG Oudorp, tel. 072.5120641 L. Eland (namens STAGG), Heerderweg 42, 8161 BM Ede, tel. 0578.620774 J.D. van Dijk, Esdoornhof 5, 8266 GB Kampen, tel. 038.3329462 E.J. Vonk (penn.), Kleine Beer 7, 7904 LR Hoogeveen, tel. 0528.269273 C. Wagenvoort-Valstar (secr.), Gratamastraat 6, 3067 SE Rotterdam, tel. 010.4677369 46. Commissie Dovenpastoraat J.H. Faber, Dr. Rietveldplein 63, 3353 SH Papendrecht, tel. 078.6156636;
[email protected] P.A. de Jong-van der Zwaard, Sibculobrink 68, 7544 AD Enschede, tel. en fax. 053.4762731 (mevr. De Jong is doof; bellen via teksttelefoon: 0900.8410); E-mail:
[email protected] P.A. van Veelen, Dr. Schaepmanlaan 71, 2104 VC Heemstede, tel. 023.5472032 (
[email protected]) F. Wiersma, Nassaukade 77, 2281 CH Rijswijk, tel. 070.3951673 (samenroeper) 47. Comm. Opleiding Predikanten C.J. Bos, Oude Zoomweg 1, 6705 BR Wageningen, tel. 0317.413185 A.Th. van Deursen, Bispinckpark 35, 2061 SH Bloemendaal, tel. 023.5265592 A. v.d. Dussen, Neumannlaan 3, 5624 KL Eindhoven, tel. 040.2433466 (namens begeleiders) C.M. van der Klis, Dorpsstraat 134, 1531 HP Wormer, tel. 075.6423932 B. Krol, Zandvoort 13, 3958 CT Amerongen, tel. 0343.457123 J. Stuij, Nesweg 1, 8267 AT Kampen, tel. 038.3388398 K.R. Veenhof (voorz.), Schubertlaan 50, 2102 EM Heemstede, tel. 023.5288160 R. Venderbos (secr.), Waterkers 10, 8265 JH Kampen, tel. 038.3329433 48. Comm. Jeugdwerk P. Blokhuis-Marbus, Vlasakker 124, 3124 AL Schiedam, tel. 010.4707678 (samenroepster) W. Rozema, Lindestraat 63, 8012 VR Zwolle, tel. 038.4213863 J. Winter, Noordsingel 148, 8091 XL Wezep, tel. 038.3764208 50. Vertrouwenscommissie J. Bouma, Veenmos 197, 8265 HW Kampen, tel. 038.3328618 (samenroeper) P.W. Blokland, Graafland 7, 2964 BG Groot Ammers, tel. 0184.661224, fax 0184.661358 B. Wattèl, D. Egginkstraat 10, 2131 BK Hoofddorp, tel. 023.5614071
128. Aanwijzing roepende kerk LV 2004 De preses meldt dat de kerk van Lelystad bereid gevonden is de volgende LV samen te roepen en voor te bereiden. De vergadering besluit de kerk van Lelystad als roepende kerk voor de volgende LV aan te wijzen. 129. Afspraken betreffende notulen en acta De acta zullen door het moderamen worden verzorgd. Het moderamen zal er zorg voor dragen dat de primi-afgevaardigden een exemplaar van de acta zullen ontvangen. De besluiten die op deze LV genomen zijn, zullen zo snel mogelijk worden naar de kerken gestuurd worden. De notulen van deze laatste zitting zullen worden rondgestuurd, met daarbij een termijn om te reageren. Het moderamen wordt gemachtigd de notulen vervolgens vast te stellen. Vervolgens richt de preses een dankwoord aan enkele betrokkenen: de commissie van Amersfoort, de Evangelische Hogeschool in de persoon van beheerder Beekman, de notulisten. De preses besluit met een terugblik op de 8 zittingen van deze LV. Als hoopvol vermeldt hij het besluit m.b.t. het ondertekeningsformulier, dat hopelijk tot verbetering van de contacten met CGK en GKV zal leiden. Verder de besluitvorming m.b.t. de opleiding, die de eenheid in opleiding en de eenheid in de kerken zal moeten dienen.
De preses besluit met alle aanwezigen Gods zegen toe te wensen. 130. Rondvraag Br. Van der Veen spreekt zijn waardering uit voor de werkzaamheden die het moderamen verricht heeft. 131. Sluiting Nadat Ps. 81:1, 8 en 9 is gezongen, sluit de preses de Landelijke Vergadering 2001 met gebed. Door het moderamen vastgesteld op 21 november 2001,
Ds. J. Bouma, preses
ds. K. Muller, scriba