Nederlands en Afrikaans: de eenvoud van vertalen. Het Afrikaans is in vele opzichten een zeer jonge taal. Toen Jan Van Riebeeck in 1652 voor de Oost-Indische Compagnie op de Kaap de Goede Hoop een verversingpost oprichtte, introduceerde hij daarmee meteen ook het Nederlands op de zuidelijke punt van Afrika. In de 18e eeuw ontwikkelde zich vanuit dat Nederlands langzamerhand een ‘kombuis- en boerentaal’ met heel eigen karakteristieken. Het ging hierbij vooral om een gesproken taal en vooralsnog bleef het Nederlands de officiële taal op de Kaap. Daarin kwam verandering in de tweede helft van de 19e eeuw met de oprichting van het ‘Genootschap van Regte Afrikaners’ in 1875. Die Eerste Taalbeweging propageerde het gebruik van het Afrikaans en ijverde voor de erkenning als geschreven taal. Op die manier wilde men uitdrukking geven aan het besef van eigenheid dat in de loop van de jaren was gegroeid. In 1925 werd het Afrikaans, naast het Engels, aanvaard als de officiële landstaal van Zuid-Afrika. Momenteel is het Afrikaans de moedertaal van ongeveer 5 miljoen Zuid-Afrikanen, zowel blanken en zwarten, en het wordt door vele miljoenen anderen gebruikt als tweede taal. In zijn korte verleden als cultuurtaal, heeft het Afrikaans een veelzijdige en rijke literatuur voortgebracht. Jammer genoeg was het van in het begin ook een selectieve of zelfs exclusieve literatuur die heel erg op zichzelf gericht was, op de eigen Afrikaner-identiteit. Voor bijdragen van bijvoorbeeld de gekleurde bevolking was nauwelijks plaats. De ‘Afrikaanse Gedagte’ en het Afrikanerschap waren oorspronkelijk ontstaan uit de underdog-positie en het verzet tegen de Britten die in het begin van de twintigste eeuw de koloniale macht hadden overgenomen. Toen de Afrikaners met de Nationale Party in 1948 zelf aan de macht kwamen, evolueerde de Afrikaner-ideologie al snel naar een eng nationalisme waarbij men het eigen ‘volk’ ging beschouwen als superieur en uitverkoren. Het resultaat was dat tijdens de donkere apartheidsjaren in de tweede helft van de 20e eeuw de Afrikaanse literatuur (d.i. literatuur geschreven in het Afrikaans) nagenoeg volledig afgesneden raakte van de literaire ontwikkelingen elders in de wereld. Een aantal jonge auteurs zagen echter al snel in dat dit isolement op termijn dodelijk was voor het overleven van hun cultuur. Tegen de heersende ideologie in bonden ze tijdens de jaren zestig de strijd aan met de bekrompenheid en zelfoverschatting1. De ‘Sestigers’ zoals deze auteurs later werden genoemd, met als meest bekende namen Breyten Breytenbach en André Brink, verzetten zich niet alleen tegen het Afrikanernationalisme, ze zochten ook aansluiting met de vernieuwing van het modernisme dat in Europa en Amerika eigenlijk al over zijn hoogtepunt heen was. Zowel Brink als Breytenbach hadden een tijdje in Parijs verbleven en hadden daar ondermeer kennis gemaakt met het surrealisme en het existentialisme. Op de vraag of de Sestigers werkelijk een bedreiging vormden voor de blanke hegemonie, is door André Brink zelf ontkennend geantwoord. In zijn essay ‘Tussen sestig en sewentig’ schrijft hij over de Sestigers: "'n Paar nuwe vorme. 'n Paar skuins woorde...'n Bietjie slaap by 'n meisie. 'n Bietjie satire. Heelparty simbole… ('n) toesmeer in mites terwyl 1
Voor een historisch-literair overzicht van de Afrikaanse literatuur, zie Skrywers in die strijdperk. Krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde. Eep Francken en Luc Renders (2005)
1
miljoene... medemense daagliks deur mitelose werklikhede...geskend word…"2 De mate waarin de Sestigers werkelijk een vernieuwende bijdrage hebben geleverd tot de Afrikaanse literatuur blijft een punt van discussie, maar ze hebben alleszins niet kunnen verhinderen dat die literatuur tijdens de jaren zeventig en tachtig steeds meer van de rest van de wereld werd afgesneden. Tenzij het ging om anti-apartheidsschrijvers was het lezen van (Zuid)-Afrikaanse literatuur in Vlaanderen en Nederland ‘not done’. Met de afschaffing van de apartheid in 1990 en met het aantreden van Mandela in 1994, kwam daarin snel verandering. De Afrikaanse literatuur stond plots in de belangstelling en tijdens de tweede helft van de jaren negentig kan men zelfs spreken van een kleine hype. Met de regelmaat van de klok verschenen bij ons Zuid-Afrikaanse auteurs op boekenbeurzen en literaire evenementen. Ook in Zuid-Afrika zelf surfte nieuw talent op een golf van creativiteit. Maar op het nieuwe enthousiasme volgde ook snel de ontnuchtering. De herwonnen vrijheid leidde tot een explosie van activiteit maar meteen groeide ook het besef van kwetsbaarheid. Het Afrikaans werd na een jarenlange dominante positie plots teruggebracht tot één van de elf officiële talen in Zuid-Afrika. En met versnelde globalisering aan het begin van de twintigste eeuw werd al gauw duidelijk dat de concurrentie met het Engels een ongelijke strijd zou worden. Het doemscenario van een verdere marginalisering van het Afrikaans is voor velen zeer reëel. De relatie tussen het Engels en het Afrikaans, gelinkt aan de problematiek van ‘vertaling’, is het eigenlijke onderwerp van dit artikel. Zouden vertalingen in het Nederlands bijvoorbeeld kunnen bijdragen tot het ‘overleven’ van de Afrikaanse literatuur? Het gaat per slot van rekening om een literatuur die, ook al verkeerde ze lange tijd in isolement, toch heel nauw verbonden is met de onze. Bloemlezingen en literatuurgeschiedenissen besteedden tot in de jaren zestig meestal een hoofdstuk aan Zuid-Afrikaanse literatuur. Elisabeth Eybers kreeg in 1991 de P.C. Hooftprijs, al zal het feit dat ze in Amsterdam was komen wonen daar misschien niet vreemd aan zijn. Niettemin, ook thematisch is de Afrikaanse literatuur – vooral die uit de eerste helft van de 19e eeuw – een zeer ‘herkenbare’ literatuur. Het Zuid-Afrikaanse landschap mag dan al heel anders zijn dan onze Vlaamse heimat, qua thematiek verschilt de Afrikaanse ‘plaasroman’ (een ‘plaas’ is een boerderij) nauwelijks van onze ‘boerenroman’. De verbondenheid met de Afrikaanse literatuur is wellicht ook de reden waarom bij ons vrij veel vertalingen verkrijgbaar zijn. Bovendien worden vertalingen ook financieel ondersteund door het Vlaams en Nederlands Fonds voor de Letteren zodat de uitgeverijen niet volledig afhangen van het commerciële succes van een vertaling. Een van die vertalingen, met name Donkermaan van André Brink bekijken we hier van dichterbij, bij wijze van case-study. André P. Brink (1935) is om verschillende reden een interessant auteur. Zijn lange carrière begon in de jaren vijftig, met als achtergrond de literatuur van de zeer productieve jaren dertig en veertig en hij speelde een belangrijke rol bij de vernieuwing die door de Sestigers werd geïntroduceerd. Tijdens de jaren zeventig en tachtig bleef hij actief het apartheidsregime bekritiseren en ook na 2
http://www.let.uu.nl/nederlands/nlren/literatuurgeschiedenisZuidAfrika/Sestigers.html#_edn1
2
de omwenteling bleef hij zeer alert voor de maatschappelijke veranderingen in zijn land. Naast romans schrijft hij ook toneelstukken, reisverhalen en academische essays. Hij mag daarmee gerust een van de meest creatieve en productieve hedendaagse Zuid-Afrikaanse auteurs genoemd worden. Brink is ook interessant vanuit ‘vertaalperspectief’. Hij begon zijn carrière in het Afrikaans maar toen in het begin van de jaren zeventig een aantal van zijn romans werden verboden en hij zonder lezerspubliek dreigde te vallen, besloot hij om zijn werken ook in het Engels te vertalen3. Zo had hij tenminste nog een afzetmarkt in Europa en Amerika. In het begin was de Afrikaanse tekst meestal de brontekst die verschillende malen werd herschreven en herwerkt, en dan pas naar het Engels werd vertaald, waarop het herschrijfproces zich herhaalde. Later echter werd het verschil tussen brontekst en doeltekst steeds minder duidelijk omdat Brink vaak aan de twee versies tegelijk werkt. Aan de hand van de roman ‘Donkermaan’ zullen we zien in welke mate die versies verschillen en hoe de Nederlandse vertalers daarmee omgaan. De positie van Brink is vrij uniek. De meeste Zuid-Afrikaanse auteurs zijn quasi perfect tweetalig maar wat hun ‘creatieve’ taal betreft, maken ze meestal een keuze. Etienne van Heerden, Marlene van Niekerk, Eben Venter - om er maar enkele te noemen - schrijven in het Afrikaans. J.M. Coetzee, Sello Duiker en Achmat Dangor kiezen voor het Engels. Zij die in het Afrikaans schrijven roepen als argumentatie meestal in dat die taal beter past bij Zuid-Afrika, dat zij meer ‘deel’ is van land dan het globale wereld-Engels4. ‘Donkermaan’ vertelt het verhaal van Ruben Olivier, een 65-jarige exbibliothecaris die alleen en een beetje teruggetrokken in een groot huis in een buitenwijk van Kaapstad woont. Zijn vrouw is jong gestorven, zijn twee zonen zijn al een tijdje de deur uit en zijn beste vriend werd het slachtoffer van de groeiende Zuid-Afrikaanse criminaliteit. Gelukkig is er Magrieta, de zwarte huishoudster, zijn enige steun en toeverlaat. Magrieta is zelf niet meer van de jongsten maar zij is een sterke vrouw die met haar beide voeten in de wereld staat. Zij is de ‘zorgzame’, de moederfiguur in de roman. Ruben spendeert zijn eenzame dagen met het lezen van boeken en het luisteren naar klassieke muziek. Tot op een goeie dag Tessa Butler zijn leven binnenstapt. Op aanraden van zijn kinderen had hij een advertentie geplaatst om een deel van zijn huis te verhuren, zodat hij niet langer helemaal alleen zou wonen. Ruben dacht aanvankelijk aan een rustig, deftig koppel, maar als de mooie en levenslustige Tessa komt aankloppen, is hij meteen verloren. Tot ongenoegen van zijn huishoudster trouwens, die al snel doorheeft dat haar baas niet langer zichzelf is.
3
Dat was bijvoorbeeld het geval met de roman Kennis van die aand (1973). Het boek werd vertaald als Looking on Darkness in 1975. Kennis van die aand was de eerste in het Afrikaans geschreven roman die in Zuid-Afrika verboden werd. 4 Volgens J.M.Coetzee in zijn studie White Writing (1988) zijn Europese talen sowieso niet geschikt om het Zuid-Afrikaanse landschap te beschrijven. In die optiek behoort ook het Afrikaans niet bij het land. Toch beweren veel schrijvers, waaronder Etienne van Heerden, dat het Afrikaans een ‘hardere’ taal is die beter uitdrukking geeft aan de extreme kenmerken van bijvoorbeeld de dorre Karroo: “Het Afrikaans heeft dus een heel andere voedingsbodem dan het Nederlands. Het is een taal die zich geënt heeft op een taallandschap dat er al was voor de 'trekkers' er voorbij kwamen. Vandaar ook de verdichtsels, de verzinsels en de hang naar het fabelachtige die je in het Afrikaans zo vaak terugvindt.” (Teeuwen, 1996).
3
Rond dit vrij stereotype gegeven van de oude bok en het groene blaadje weeft Brink een intrigerend verhaal dat bol staat van de opposities en de ambiguïteiten. Als gepensioneerd bibliothecaris wordt Rubens leven helemaal beheerst door boeken. Zijn gevoelens en ideeën verwoordt hij door schrijvers aan te halen. Zelf ‘leest’ hij Tessa als een boek en in zijn notities beschrijft hij haar in de taal van de poëzie. Zijn leven is tekst en taal. Tessa daarentegen is een en al lichaam en présence. Ze is jong, energiek, spontaan en ontwapenend. In tegenstelling tot het klassieke boeken-Afrikaans van Ruben gebruikt zij een hip en levendig turbo-taaltje, doorspekt met Engelse woorden. Het hippe taaltje van Tessa vormt meteen ook een eerste uitdaging voor de vertalers van de roman. Volgend fragment met een conversatie tussen Ruben en Tessa over haar werk, geeft een idee van de mate waarin het Engels het Afrikaans infiltreert: Sy praat over haar werk, oor die aand saam met kollegas op die tydschrift se redaktie. “Ek dink dis hot stuff,” sê sy. “Hulle is almal jonk en vol pizzass, almal vroue van twintig of dertig. Die energie sizzle behoorlijk tussen die mure. Dis my soort van scene.” Die intrigerende fronsie tussen haar wenkbroue terwyl sy afkyk in haar glas. “Maar somehow denk ek nie ek gaan baie lank daar bly nie.” “Hoekom nie? Is hulle te materialisties vir jou, of te wat?” “Ek kan self ’n go-getter wees as ek die dag so voel,” sê sy. “Make no mistake, darling.” Die terloopse manier waarop sy die woord sê, is sonder enige dubbelsinnigheid. Maar dit laat my tog wonder hoe dis sou wees om regtig aan die ontvangkant daarvan te wees. Sy hervat: “Nee, ek kan die rat-race hanteer. En ek kan starry-eyed idealisme ook hanteer. Maar ek tel so ’n uneasy vibe op dat hulle niet eerlyk is over die hele ding nie. Wat hulle wil hê, is die geld, sukses, glamour, wat ook al. Niks fout daarmee nie. Maar dan moet mens nie maak alsof jy vir ’n moral cause baklei nie. Uit my ondervinding – wat eintlik maar boggerôl is – is daar min dinge zo immoreel as ’n moral cause.” (p. 92) Het is duidelijk dat de vertalers hier voor een quasi onmogelijke opdracht staan. Zij kunnen hier en daar een Engels woord binnensmokkelen, zoals ‘ratrace’ bijvoorbeeld, maar daar blijft het dan ook bij. In de vertaling klinkt Tessa als een keurige Hollandse meid: Ze praat over haar avondje uit met de redactie van het blad. ‘Volgens mij wordt het een groot succes,’ zegt ze. ‘Het zijn allemaal vrouwen van in de twintig en de dertig. De energie spat er van de muren, het is helemaal mijn scene.’ Daar is het intrigerende denkrimpeltje als ze in haar glas kijkt. ‘Maar ergens weet ik niet zeker of ik er lang zal blijven’. ‘Waarom niet? Zijn ze te carrièregericht voor je?’ ‘Ik kan zelf ook best heel carrièregericht zijn, vergis je niet, schat.’ De achteloze manier waarop ze deze term gebruikt heeft geen enkele bijbetekenis. Toch vraag ik me onwillekeurig af hoe het zou klinken als ze het echt meende. ‘Nee,’ gaat ze verder, ‘met de ratrace heb ik geen moeite. En die verheven idealen en zo, die kan ik ook wel aan. Maar ik heb het vervelende gevoel dat ze er niet helemaal eerlijk over zijn. Waar ze eigenlijk op uit zijn is geld, succes, glamour, noem maar op. En daar is niks mis mee. Maar ga dan niet de moraalridder uithangen. Uit eigen 4
ondervinding, die eigenlijk neerkomt op nul komma nul, is er niks zo fout als een moraalridder.’ (p. 92) Het typisch Afrikaanse idioom dat sterk onder invloed staat van het Engels – ook grammaticaal trouwens – functioneert enkel in een tekst die geschreven is voor een Afrikaans lezerspubliek. Ook voor Brink zelf, in zijn eigen Engelse versie, is het onmogelijk om het hybride taaltje van Tessa te reconstueren: She talks about her evening out with the editorial staff of the magazine. ‘I think we’ll be going places,’ she says. ‘All of them women in their twenties and thirties. The energy is bouncing off the walls, just my kind of scene.’ The intriguing little frown as she studies her wine. ‘But somehow I’m already not sure if I’m going to stay there long.’ ‘Why? Are they too go-getting for you?’ ‘I may be something of a go-getter myself, make no mistake, darling’. The off-hand way she uses the term has nothing ambiguous about it. But I cannot help wondering how it would sound if she really meant it. ‘No,’ she resumes, ‘I can handle the rat race. And I can live with the lofty ideals and stuff. But I have a nasty feeling they’re being dishonest about it. What they really want is the money, success, glamour, whatever. Which is fine by me. But then don’t pretend you’re fighting a moral cause. In my experience, which is more or less zilch, nothing can be as immoral as a moral cause.’ (p. 77/78) Een tweede vertaaluitdaging wordt gevormd door het taaltje van Magrieta, de huishoudster, die zich uitdrukt in een soort dialect of een niet-standaard Afrikaans. In het volgende fragment vertelt ze over Antje van Bengalen, een zwarte slavin die in de 18e eeuw ter dood werd veroordeeld en waarvan het lichaam na de terechtstelling verdween. Sindsdien spookt ze nog altijd rond en dwaalt ze met haar afgehakte hoofd onder haar armen door Rubens huis dat gebouwd werd op de fundamenten van het huis van haar vroegere baas. “Nee, soos ek dit nou van Antje gekry het, het sy dit nie maklik gehet met die kom hier na Papenboom toe nie. En die rede wat sy bang was, was nie net oor die nuwe baas nie, en ook nie net oor sy vrou nie, dié Nooi Susara was ’n vrou met ’n kort lont, die hele Kaap het dit geweet. Nee, wat Antje voor bang was, was ook die ander slave gewees. Wat mos nou al hier nes geskop het van lankal af, en hulle sou nie geseglik wees me ’n nuwe ene tussen hulle nie. Die vier vrouens, dis nou Fatima en Sabina, die twee Maleiers en dan Trijn en Bella, Masbiekers, hulle ’t haar van die eerste dag af vastgevat. ’n Kwaai woord hier, ’n afjak daar, en dan en wan sommer ’n oorveeg ook. Maar Antje was so ’n op-haar-plek kind gewees, sy sê dit self, dat die skoor naand darem loop lê het. Veral Fatima het soos ’n ma geraak vir haar. Sy’t haar touwys gemaak met die werk saam. Maar sy het haar ook gewys – dis nou met permissie gesê, Miss Tessa – wat dit is wat ’n man van ’n vrou wil hê.” (p. 110/111) Als dit Afrikaanse fragment moeilijker leest dan het vorige heeft dat veel te maken met zowel het woordgebruik als de grammaticale formuleringen die Magrieta gebruikt. Het Afrikaans van de Kaapse vlakte is niet hetzelfde als het Afrikaanse van de stedelijke middenklasse, waar Ruben toe behoort. Ook in het Engels komt het ‘substandaard’ gehalte van Magrieta’s taalgebruik mooi terug: 5
‘So, the way I heard it from Antje, she was mos just a girl when she came here to Papenboom after Willem Mostert boughted her. And she was scared en all, she didn’t know what was going to happen to her, with a new baas, and also with his wife, that Nooi Susara, who had a temper like a devil straight from hell. En then, for a slave girl like her, it was hard to come into a house with other slaves already there, en always hard on newcomers. There was the four women, that’s Fatima en Sabina, who was Malay, en the two Masbiekers, Trijn en Bella. From the first day they was always at her with a harsh word here and a snub there, en a slap in the face every now en then. But Antje was such an obedient girl, she tole me herself, that all this badness soon stopped. Specially Fatima became like a kind of mother to her, teaching her what to do in the house, but also showing her – if Miss Tessa will forgive me – all things a woman must know to please a man. (p. 95) In het Nederlands echter krijgen we een grammaticaal correcte versie met slechts hier een daar woordje Afrikaans dat moet aangeven dat we het verhaal in Zuid-Afrika moeten situeren: ‘Nou, zoals ik het van Antje heb gehoord was ze mos nog maar een jong meisje toen ze naar Papenboom kwam nadat Willem Mostert haar had gekocht. En ze was bang, omdat ze niet wist wat haar te wachten stond bij haar nieuwe baas of bij zijn vrouw, nooi Susara, die een humeur had waar de honden geen brood van lustten. Bovendien viel het voor een slavenmeisje zoals zei niet mee om in het huishouden te komen waar al andere slaven waren, die een nieuwkomer het leven altijd zuur maakten. Er waren vier vrouwen, Fatima en Sabina, dat waren Maleiers, en dan die twee Masbiekers, Trijn en Bella. Vanaf de eerste dag zaten ze haar voortdurend op de huid, met een scherp woord hier en een snauw daar, en soms kreeg ze ook een draai om haar oren. Maar Antje was zo’n gezellig meisje, heeft ze me zelf verteld, dat die ellende al gauw ophield. Vooral Fatima werd als een soort moeder voor haar en leerde haar wat er in huis gedaan moest worden, maar ze bracht haar ook bij – als Miss Tessa het niet erg vindt dat ik het zeg – wat een vrouw allemaal moest weten om een man te behagen’ (p. 112) Een derde vertaalaspect dat onze aandacht verdient zijn de talrijke literaire verwijzingen van de boekenwurm Ruben. Dante, Shakespeare en Cervantes dienen als subtekst, maar ook Afrikaanse auteurs komen aan bod, althans in de Afrikaanse versie. Ruben verwijst ondermeer naar de iconen in de Afrikaanse literatuur zoals C.L. Leipoldt, C.J. Langenhoven, D.J. Opperman en Elisabeth Eybers. Laten we ook hier een paar fragmenten als voorbeeld nemen. In een eerste verwijst Ruben naar de griezelige sfeer die samenhangt met het verhaal van Antje van Bengalen: ’n Rukkie was ons albei stil. Ek was bewus van die onritmiese solfatone van die houers in die gang, van nat takke wat teen ’n venster skraap, ’n geluid in die skoorsteen. Soos iets uit Langenhoven, of Leipoldt. (p. 62)
6
In een tweede voorbeeld reflecteert Ruben over het nut van de aantekeningen die hij al zijn hele leven maakt, als een middel om zijn greep op de wereld te behouden, en hij citeert daarbij D.J. Opperman: Ek begin my vertrouwe in aantekeninge verloor. Of is dit net in my vermoë om hulle in die oë te kyk wanneer hulle eers gemaak is? Soveel jaren lank hou ek my al daarmee besis om ’n houvas op my wêreld te behou, die verraderlike water van die lewe wat deur my vingers loop. Opperman: Alles stroom deur grens en eeuw aaneen, of so iets. (p. 259) Cornelis Jacobus Langenhoven (1873–1932) was een zeer invloedrijke auteur die ondermeer aan de basis lag van het Zuid-Afrikaanse volkslied. Hij ijverde voor de erkenning van het Afrikaanse als officiële taal en in zijn veelzijdigheid schreef hij ook een aantal ‘spookstories’. Zijn tijdgenoot Christiaan Frederik Louis Leipoldt (1880-1947) behoorde eveneens tot de leidende figuren van de Tweede Taalbeweging en ook hij schreef naast romans, kinderverhalen en toneelstukken een aantal griezelverhalen. De ‘grootste’ en meest dominante vertegenwoordiger van de Zuid-Afrikaanse literatuur is Diederik Johannes Opperman (1914-1985). Behalve één van de belangrijkste dichters uit de Afrikaanse literatuurgeschiedenis was hij ook hoogleraar Afrikaanse letterkunde aan de Universiteit van Stellenbosch, waar hij een werkgroep leidde van studenten die later zélf tot bekende dichters zouden uitgroeien, het zogenaamde ‘Letterkundige Laboratorium’, met studenten als Antjie Krog, Etienne van Heerden, Daniel Hugo en Marlene van Niekerk. Jarenlang gold hij als de ‘standaard’ en een graadmeter voor kwaliteit, en hij speelde een belangrijk rol in de canonisatie van de Afrikaanse poëzie. Gezien de verbondenheid van de Afrikaanse en Nederlandse literatuur en omwille van de précaire positie van het Afrikaans (en zijn literatuur) zou je verwachten dat de vertalers de nodige aandacht zouden hebben voor deze specifieke literaire verwijzingen. Niets is minder waar. In de Engelse versie van de roman – duidelijk geschreven voor een Engelstalig publiek – worden de namen van de Zuid-Afrikaanse auteurs vervangen door namen van Engelse collega’s. De Nederlandse vertaling neemt deze namen zonder meer over: We were both silent for a moment. I was conscious of the irregular solfa tones from the containers in the passage, wet branches scraping against a window, a sound in the chimney. Something from Mrs Radcliffe. Or Wuthering Heights5. (p. 50) I’m beginning to lose faith in making notes. Or is it just in my ability to face them, once made? For so many years I have done this to obtain a hold on my world, on the treacherous water of life running through my fingers. Frost’s momentary stay against confusion. (p. 229) We bleven allebei een tijdje stil. Ik was me bewust van de onritmische solfègeklanken van de potten en pannen in de gang, natte takken die
5
Ann Radcliffe (1764 – 1823), populaire auteur van gotische verhalen waaronder het bekende The Mysteries of Udolpho, een boek dat sinds 1794 nooit ‘out of print’ geweest is. Wuthering Heights (1847), de enige roman van Emily Brontë (een van de twee Brontë-zusters) en een klassieker in de Engelse literatuur.
7
langs een raam schampten, een geluid in de schoorsteen. Iets uit Mrs Radcliffe. Of De woeste hoogten. (p. 63) Ik begin mijn vertrouwen in het maken van aantekeningen te verliezen. Of is het alleen in mijn vermogen om ze te verwerken wanneer ze eenmaal zijn gemaakt? Ik doe dat al jaren, aantekeningen maken om greep op mijn wereld te behouden, op het verraderlijke water van het leven dat tussen mijn vingers door stroomt. Robert Frosts kortstondige steun tegen de verwarring. (p 261) De keuze voor de Engelstalige versie als basis voor de vertaling is een mooie illustratie van de dominantie van de Angelsaksische cultuur. Nochtans heeft de postkoloniale theorie ons voldoende het besef gebracht van de mechanismen waarmee dominante cultuursystemen het perifere, het niet-eigene of het andere naar de achtergrond verdringen. De ironie is natuurlijk dat de Afrikaanse literatuur zelf jarenlang als dominant systeem gefungeerd heeft. De zwarte Afrikaan of kleurling kwam in een tekst hooguit als decorstuk aan bod. Het is trouwens Brink zelf die de verzwegen of onderdrukte geschiedenis van de zwarte bevolking in romans als Die Eerste Lewe van Adamastor (1988) of Bidsprinkaan (2005) terug tot leven brengt, net zoals hij in Donkermaan doet met Antje van Bengalen. Dat de vertalers van Donkermaan niet direct een oplossing hadden voor het idioom van Tessa en van Magrieta is begrijpelijk. Dat ze ook zomaar de Engelse literaire verwijzingen overnemen is een ‘gemiste kans’. Ze hadden hier de gelegenheid om een Afrikaanse literatuur die vergeten of gemarginaliseerd dreigt te geraken, terug in de kijker te zetten. Bovendien mag je van een Nederlandstalige lezer die Brink leest toch ook verwachten dat hij enige belangstelling heeft voor de literaire geschiedenis van Zuid-Afrika. Nochtans hebben de vertalers, Anneke Goddijn en Rob van der Veer, een gedegen reputatie en een lange staat van dienst. Uit het overzicht van hun vertaalwerk6 blijkt echter al snel dat ze vooral uit het Engelse taalgebied vertalen. Of met andere woorden, het zijn niet echt vertalers ‘uit het Afrikaans’. Een gedetailleerde vergelijking van de verschillende versies van het boek (Amendolara, 2005) laat er ook geen twijfel over bestaan ze de Engelse versie als basis gebruikt hebben. Voor de titel maken ze echter een uitzondering. In het Engels luidt die The Rights of Desire en hij is gebaseerd op een citaat uit de roman Disgrace van J.M. Coetzee: “I rest my case on the rights of desire... On the god who makes even the small birds quiver.” Brinks roman gaat daarmee in zekere zin een dialoog aan met Coetzee’s verhaal waarin het hoofdpersonage, een oudere professor, een verhouding heeft met een van zijn studentes. Als Lurie (de professor) zich moet verantwoorden voor een universitaire onderzoekscommissie (zijn ‘disgrace’) weigert hij zich te verdedigen tegen de aanklacht van ongewenste intimiteiten en beroept hij zich op de ‘rights of desire’. Hij is de dienaar van Eros. Door te kiezen voor Donkermaan, de Afrikaanse titel, die trouwens ook uit een citaat komt uit het begin van de roman, ditmaal uit de poëzie van Wallace Stevens (The obscure moon lighting an obscure world... ) ontsnappen de 6
Zie hiervoor www.literatuurplein.nl
8
vertalers alleszins aan de dubbelzinnige betekenis van het begrip ‘desire’. In het boek zelf kunnen ze daar echter niet meer aan voorbij. De vertaling van het citaat zelf is als volgt: “Hierbij beëindig ik mijn pleidooi voor de rechten van het verlangen... Voor de god die zelfs kleine vogeltjes aan het trillen maakt.” De vraag die hier rijst is of het om het begrip ‘verlangen’ gaat? Op een bepaald moment in het verhaal, maakt Ruben de volgende ‘aantekening’: NOTE ON THE RITES OF DESIRE. In the dark heart of everything, the conundrum of desire. The spur of movement, the urge to taste the bittersweet forbidden fruit; the motion from what is towards whatever is not yet. So far so good. Except that it is the age of rights and demands: if we live, and move, and breathe, we claim the right to live, to move, to breathe. If I desire, I may well claim the ‘right’ to desire. (p. 154) Hier wordt duidelijk dat de thematiek van de roman wel degelijk over ‘begeerte’ gaat, veeleer dan over verlangen. In de vertaling van dit fragment wordt trouwens ook consequent het woord begeerte gebruikt. Maar bij de vertaling van de laaste zin van de roman - My desire is intact (p. 306); My begeerte bly heel, onaangetas; (p. 345) - lezen we dan weer ‘Mijn verlangen is onaangetast gebleven’ (p. 347). Verlangen en begeerte kunnen in bepaalde situaties misschien wel als synoniemen gebruikt worden, maar in de bovenstaande voorbeelden (het citaat in het begin van de roman en de laatste zin) gaat de vertaling toch voor een stuk voorbij gaat aan de thematiek van het verhaal. Zowel bij Coetzee als bij Brink gaat het op de eerste plaats om ‘lust’, in zijn pure en fysieke vorm, en veel minder om het floue bedaarde hunkeren dat in verlangen vervat zit. Afgezien van dit soort dubbelzinnigheden, eigen aan zowel de roman van Coetzee als die van Brink, kan men de vraag stellen of het voor Anneke Goddijn en Rob van der Veer, ook al vertalen ze meestal uit het Engels, toch niet gemakkelijker zou zijn om vanuit het Afrikaans te vertalen. In Skrywers in die strydperk (Francken en Renders, 2005) beweren de auteurs het volgende: Wie het Nederlands spreekt, kan ook het Afrikaans lezen en verstaan. ... wie het zich makkelijk maakt door niet meteen met poëzie te beginnen, kan na een halfuur doorbijten, dertig minuten voluit zwoegen, Afrikaans lezen. Wat langzamer dan Nederlands, bij voorkeur met een woordenboek, maar u gaat snel vooruit. (p. 33/34) Francken en Renders wekken hiermee de indruk dat Afrikaans voor ons een makkelijke taal zou zijn. Dat is slechts gedeeltelijk waar. Het Afrikaans is bij uitstek een taal van adoptie en integratie waarvan de oorsprong weliswaar ligt in het oud-Hollands maar door de jaren heen is de taal geïnfiltreerd of ‘verrijkt’ met woorden uit allerlei andere talen zoals het Engels, het Maleis of zelfs het Zulu. Wat op het eerste gezicht gemakkelijk lijkt, wordt daardoor vaak zeer gecompliceerd. In een artikel over haar vertaalactiviteit verwijst Riet de JongGoossens naar de roman Raaiselkind (2003) van Annelies Botes waarin het woord ‘soetkyste’ voorkomt: Afrikaanse woorden die erg Nederlands klinken hebben soms een Engelse betekenis waardoor je als Nederlander op het verkeerde been wordt gezet. 9
... In Raaiselkind heeft Mirian het een paar keer over ‘die soetkyste’. Dat kostte toch wel enig gepuzzel. Jammer dat ik het niet kon horen. Dus dan meer een enigszins Engelse uitspraak erop losgelaten, en ja: suitcase moest het zijn. (p30) Echt goede vertalers uit het Afrikaans zijn dan ook niet zeer talrijk. Momenteel wordt zowat alles wat rechtstreeks uit het Afrikaans komt, vertaald door de zonet vermelde Riet de Jong-Goossens en door Robert Dorsma. Beiden zitten al lang in het vak en schrijven zeer behoorlijke, vlotlezende vertalingen. De verklaring daarvoor ligt ondermeer in het feit dat ze op de eerste plaats het land zeer goed kennen maar ook dat ze zeer goede contacten hebben met de auteurs die ze vertalen en met wie ze trouwens vaak een dialoog aangaan7. Vertalingen van Afrikaanse literatuur, waarvoor de afzetmarkt sowieso al beperkt is, worden daarmee wel een tijdrovende en dure aangelegenheid. Na de moeilijke jaren van isolement tijdens de apartheidsjaren, staat de Afrikaanse literatuur dus voor een nieuwe, ditmaal commerciële uitdaging.
Ludo Teeuwen
7
Zie hiervoor ondermeer het artikel “Vertalerspassie. Dorsman en De Jong-Goossens genieten van het Afrikaans”: Een gelukkige bijkomstigheid is dat veel van de Zuid-Afrikaanse auteurs een speciale band onderhouden met Nederland en met hun Nederlandse vertalers. Ze vinden het bijvoorbeeld prima om als vraagbak te fungeren en stoeien graag een robbertje mee bij het vinden van oplossingen in het Nederlands. Robert: “Etienne [van Heerden], bijvoorbeeld, die is heel streng. ‘Omraam, Robert’, zegt hij dan, dat is omramen, maak daar nu omramen van.’ Maar dat kan natuurlijk niet.” Riet ging speciaal voor de vertaling van Agaat, het vorige boek van Marlene van Niekerk, naar Zuid-Afrika, om daar met de schrijfster de moeilijke passages door te nemen. (Zuidelijk Afrika Magazine, 03-04/2007)
10
Bibliografie Brink, André P. (1988) Die Eerste Lewe van Adamastor. Brink, André P. (2000a). Donkermaan. Human & Rousseau, Kaapstad. Brink, André P. (2000b). The Rights of Desire. Secker & Warburg Publishers. Brink, André P. (2001). Donkermaan. Meulenhoff Amsterdam. (Vertaald door Anneke Goddijn en Rob van der Veer) Brink, André P. (2005) Bidsprinkaan. Coetzee, J.M. (1988). White Writing: On the Culture of Letters in South Africa. Yale University Press, 1988. Coetzee, J.M. (1999). Disgrace. Secker & Warburg, Londen. De jong Goossens, R. (2002). Wonen in een ander land. In: Zuid-Afrika, 79, nr. 3. Francken, Eep en Renders, Luc. (2005) Skrywers in die strydperk. Krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde. Bert Bakker, Amsterdam. Teeuwen, L. (1996). Ons moes soek en trek en sukkel. In: De Standaard der Letteren. Interview, 30 mei 1996. Vinck, J. (2007). Vertalerspassie. Dorsman en De Jong-Goossens genieten van het Afrikaans. In: Zuidelijk Afrika Magazine (03-04/2007)
11