‘Nederland en de wereld: 1940-1945’ Hans Daalder
bron Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945.’ In: Tijdschrift voor Geschiedenis vol. 66, nr 2 (1953), p. 170-200.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/daal024nede01_01/colofon.php
© 2016 dbnl / Hans Daalder
170
Nederland en de wereld: 1940-1945 door H. Daalder. I. Het credo. Vóór 1940 was de Nederlandse buitenlandse politiek ‘een erfdeel van de wijze politiek der vaderen’.1) De zelfstandigheidspolitiek was geworden tot een datum, met als traditioneel beginsel ‘met alle grote Mogendheden zoveel mogelijk in goede vriendschap te leven en met geen enkele grote Mogendheid in te nauwe aansluiting’ (De Beaufort). De ratio hiervan zag men enerzijds in de geringe machtspositie van een klein land als Nederland, anderzijds in het traditionele ‘maxime, dat de ongereptheid en onafhankelijkheid van ons grondgebied onmisbare voorwaarde is voor het politieke evenwicht van Europa’2), waardoor Nederland een positie van trustee zou bezitten.3) In het aanzicht van de wereld zag men voorts Nederland als een bij uitstek vredelievend, internationaal gericht land, de bakermat van het volkenrecht, een voorbeeld voor velen. De volkenbondsgedachte was Nederland dan ook als het ware op het lijf geschreven, althans, indien men in strijd met de waarschuwende woorden van Struycken en Van Karnebeek, deze als rechtsinstituut beschouwde en niet als potentieel instrument van machtspolitiek. Toen echter in 1936 de zwakte van het volkenbondssysteem aan de dag trad, en dus de garanties daarvan bedenkelijk aan waarde inboetten, deed zich met alle scherpte opnieuw het probleem van een klein land in een labiele internationaal-politieke situatie gevoelen. Men zocht steun in een ietwat sterker defensie en in het nauwer aanhalen van de banden met België. Men zon op nieuwe bevestiging van de onafhankelijkheid, zoals bv. in het plan-Snouck, inhoudende dat Engeland, Frankrijk en Duitsland elkaar de onschendbaarheid van het Nederlandse gebied zouden garanderen, of in de gedachte van Colijn in 1939 om afspraken te maken voor de verdediging van Nederland naar twee kanten.4) Overigens bleef men het oude dogma van de zelfstandigheidspolitiek herhalen, zij het met mindere zekerheid dan vroeger. Zo was de situatie, toen in 1939 de lang gevreesde oorlog uitbrak en de neutraliteitsproclamatie werd uitgevaardigd.
1) Mr. A.A.H. Struycken, Hoofdtrekken van het Buitenlands Beleid, 1923 p. 18. 2) Struycken, t.a.p. p. 17-18. 3) Mr. H.A. van Karnebeek, De internationale positie van Nederland in de laatste veertig jaar, 1938, p. 4; p. 14. 4) Dr. B.W. Kranenburg, De hartslag van ons buitenlands beleid, 1949, p. 86; p. 89. Vgl. ook Verslag Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 1940-1945, II A. p. 14-15.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
171
II. Het eerste oorlogsjaar. Het is een boeiende bezigheid de debatten van de Tweede Kamer in de jaren 1939-1940 nog eens in de Handelingen door te lezen, en deze te analyseren op hun betekenis als beeld van de opinie t.o.v. de oorlog en de houding van Nederland daartegenover. De zitting van 4 September 1939 is achteraf merkwaardig: Minister-President De Geer noemde daarin, na een kort inleidend woord van de voorzitter, de neutraliteit een ‘plicht tegenover onszelf... maar... nog veel meer een plicht tegenover de oorlogvoerende partijen’.5) Daarna werd niet direct het debat geopend, doch las de voorzitter eerst de tijdens het reces ingekomen stukken - in de handelingen dertien en een kwart kolom - voor. Vervolgens werd de spreektijd per fractie op tien minuten vastgesteld, waarbij op dit historisch moment vrijwel géén van de sprekers de internationale politiek beroerde, behalve het communistische kamerlid De Visser, die echter door de voorzitter buiten de orde werd verklaard. Bij de Algemene Beschouwingen (26 October 1939) is het accent of de internationale politiek weinig sterker: men roept de ‘bange tijd’ meer als getuigenis aan, dan dat men zich met deze als zodanig confronteert. Treffend is, dat De Geer als woordvoerder van de regering de internationale politiek slechts raakt in een theologisch debat met Ds. Zandt, die de volkenbond een ‘tweede toren van Babel’ had genoemd. Eigenlijk is slechts het commentaar van de extremisten (NSB-Communisten), die althans iets nieuws in de discussie ter sprake brengen, interessant en veelal meer terzake dan dat der ‘officiële woordvoerders’... Belangrijker is het debat op het Begrotingshoofdstuk Buitenlandse Zaken. Vrijwel iedere spreker beroept zich op het credo en de catechismus van de neutraliteitspolitiek, zij het dat sommigen dit doen met minder zelfverzekerdheid dan anderen, en soms in hun toon een krampachtigheid klinkt, die meer eigen twijfel dan overtuiging verraadt: ‘Noch internationaal-rechtelijk noch moreel acht Nederland zich thans tot deelneming in het conflict gehouden. Dit standpunt is aan alle naties bekend; allen zijn er mee accoord gegaan. Ook naderhand bij de vredesonderhandelingen zal men nimmer Nederland iets kunnen verwijten’6). Maar dit gevoel van geen-plicht-tot-meedoen bevredigt niet; men zoekt naar een positiever perspectief. En waar zou men dit anders vinden dan in het internationale recht en de stereotype Nederlandse vredestaak? Men put uit de traditie. ‘Er zal ons gevraagd worden: “Wat deedt Gij in die zo dramatische tijd?” Wij zijn aan de mensheid verplicht dan te kunnen antwoorden: “Op grond van het ons gegeven inzicht werkten wij, werkten wij met spoed en met felle intensiteit aan een nieuwe rechtsorde'.”’ (Van der Goes van Naters)7) ‘Wij die als neutralen niet door de hartstochten van de oorlog worden meegesleept, hebben de plicht in deze dagen de hogere zedelijke waarden
5) Handelingen, Tweede Kamer, 1938-1939, p. 2250. 6) Van der Goes van Naters, Handelingen Tweede Kamer, 1939-1940, p. 290. Ook Bongaerts: ‘Onze internationale positie is zuiver, zij is door ons duidelijk aangegeven’. (!) t.a.p. p. 287. 7) t.a.p., p. 292.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
172 voor de mensheid en met name voor Europa te bewaren’. (Serrarens)8) Nederland ziet men zo, als het rustige, evenwichtige eiland in de verdwazing der volken’ (Rutgers van Rozenburg)9) Het moest nu reeds werken ‘in het belang van het langdurig behoud van de vrede die eenmaal een einde aan de oorlog zal maken’ (Bongaerts)10). De uitzichtloosheid van het heden duwt men zo weg in een overspannen hoop op de toekomst. Het is te begrijpen, dat Carr's ‘realisme’ in de latere illegaliteit zo in trek zou geraken; de teleurgestelde utopist zoekt nu eenmaal altijd graag een nieuwe fetisch in de ‘werkelijkheid’. Is dit de discussie over de grondslagen van de Nederlandse buitenlandse politiek in de discussies over deze politiek zelf nemen de moeilijkheden van de handel door de contrabandepolitiek van de geallieerden een hoofdplaats in. Begrijpelijk, aangezien in het licht van de werkoosieid en defensie-inspanning de ‘nervus rerum’ van essentiële betekenis was. Doch in het licht van de werkelijke oorlog is achteraf de verontwaardiging onevenredig groot en het bewogen beroep op het volkenrecht tamelijk ideologisch. Serrarens roept de kamer een plaat van Braakensiek uit de oorlog van 1914-1918 de herinnering; men ziet er de Nederlandse Leeuw, getergd door de belligerenten, met als onderschrif: ‘Hij zegt mets, maar God hoort hem brommen’...11) Verder is er de lof voor de bemiddelingspogingen, de vreugde over de goede verhouding tot België, en het stereotype kleinere goed als de kanalenkwestie b.v. De internationaal-politieke situatie zelf komt haast ruzie, als tussen N.S.B. en rechts over Duitsland en Van der Goes van Naters en Wijnkoop over de Russische bezetting van Polen, ofschoon beiden - zij het als uitzondering gesignaleerd - de Regering voorhouden, dat deze geen neiging tot appeasement vertonen moet; de één klaagt over het feit, dat het bemiddelingsvoorstel van 7 November 1939 niet aan de verslagen Poolse Regering is gezonden12), de ander vreest, dat men er wellicht een tweede München mee beoogt13). De politiek van de Regering biedt weinig meer houvast. Voor het uitbreken van de oorlog hadden de Oslostaten aan het geweten der wereld geappelleerd. Op 29 Augustus boden Leopold en Wilhelmina de goede diensten van de twee staatshoofden aan de partijen aan. Op 7 November volgde een nieuw bemiddelingsaanbod van deze twee orsten. Het is met geheel duidelijk, hoe men dit moet interpreteren. Het Oranjeboek van April 1940 herinnert eraan, ‘dat op dat ogenblik het oorlog in het Oosten practisch ten einde was, doch dat de strijd in het Westen nog nauwelijks was begonnen’. Een voorstel tot een nieuw München dus zoals sommigen in de Kamer vreesden? Nog na Mei 1940 schreef Van Kleffens, ingaande op Hitler's ‘vredesrede’ van 6 October 1939: ‘Het is nog steeds mijn vaste overtuiging, dat Hitler met zijn rede de bedoeling had zijn bereidwilligheid te tonen om vredesonderhandelingen te beginnen en dat die vrede te verkrijgen was op goede
8) 9) 10) 11) 12) 13)
t.a.p., p. 297. t.a.p., p. 299. t.a.p., p. 288. t.a.p., p. 297. t.a.p., p. 291. t.a.p., p. 306.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
173 voorwaarden, waarover althans van gedachten kon worden gewisseld’ en via een particulier middelaar liet hij dan ook vóór 7 November in de geallieerde hoofdsteden informeren.14) Dit zou op een München kunnen wijzen. Maar aan de andere kant kan men in het aanbod een rechtstreeks correlaat zien met de dreiging van een Duitse inval, die men voorvoelde. Ook dit kan men in Van Kleffens lezen, en ook Smit15) beoordeelt het als ‘een morele ingebrekestelling van Duitsland’. Menging dus van zogezegde vredeliefde en ‘realpolitik’? Het lijkt er op. Overigens beperkte zich de politiek van de regering tot diplomatieke protesten tegen schending van het grondgebied en de contrabandepolitiek van de geallieerden, alsmede tot het treffen van eventuele maatregelen voor het geval de oorlog ons zou treffen. Hoe moet men dit alles beoordelen? Was ‘Nederland’ voorbereid op de gedachte van een wereldoorlog, waarin het zou worden betrokken? Waarschuwingen zijn er vóór 1940 geweest; men denke aan de publicatie van het Duitse strategische Plan-Von Epp, en aan de waarschuwing van Gen. Reynders in 1935.16) Het boek van Mr. A.S. de Leeuw, Nederland in de Wereldpolitiek (1936) was één en al waarschuwing voor de oorlog, die de schrijver zelf het leven zou kosten. Diep in zijn hart wist bijna ieder, dat het eens mis zou gaan. Men kan de zelfverheffing van de ‘verstandige neutralen’ psychologisch misschien duiden als een overcompensatie van eigen onrust. En toch, was men werkelijk voorbereid? Uit de toon en de inhoud van kamerdebatten of regerings publicaties blijkt dit niet. Men herhaalde de oude maximes, zonder de inhoud te kennen of te proeven. Men hoopte. Doch wat men mist is een bewogenheid met het lot van anderen, en een werkelijk scherp inzicht in de gevaren, die men zelf liep. Het heeft veel weg van een slaapwandeling, waarin men uitkeek over een vreemde wereld. Men wist het zelf - en durfde niet wakker te worden.
III. Het debat. De oorlog brak uit, Nederland was betrokken in een strijd tussen de As en de Geallieerden. De neutraliteit was tegen onze wil teniet gedaan. Maar niet verdween daarmee het neutralisme. Zoals Gerbrandy het uitdrukte: ‘Het “houdt vol tot het bittere einde” had zijn geboorteweeën’.
14) De overweldiging van Nederland, Londense ed. 1941; p. 68-69. Herlezing van dit in de oorlogsjaren zo zeer bewonderde boek is zeer de moeite waard. Het meest opvallend is soms de naïveteit van dit toch tot de Angelsaksen gericht geschrift. Wat te denken, indien men leest, dat in 1939 de toestand van de buitenlandse politiek ‘oppervlakkig beschouwd niet onbevredigend kon worden genoemd’, al ‘openbaarde zich reeds(!) in het voorjaar van 1939 een onmiskenbaar gevoel van onrust’? (p. 5-6). Hoe moet het in 1940 een Engelsman in de oren geklonken hebben, dat een buitenlander in ernst het grapje van Punch overneemt, dat een neutraal land zou zijn een land, waartegen alle landen oorlogvoeren? (p. 45) Hoe een inworer van Londen, dat de Duitsers het bestaan hadden zelfs de stad van het Vredespaleis aan te vallen? (p. 19) 15) Mr. Dr. C. Smit, Diplomatieke Geschiedenis van Nederland, 1950, p. 409. 16) Smit, t.a.p. p. 357; p. 358, n. 3.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
174
a. Het neutralisme. Populair werd het volgende liedje: ‘Nederland is gevallen door verraad Engeland kwam natuurlijk weer te laat Hitler is een grote ploert die op kleine landjes loert Nederland is gevallen door verraad.’
Het is symbolisch voor een attitude: het was niet Nederlands fout dat de oorlog uitbrak en verloren werd. Het was de schuld van Hitler en van Engeland. En de eerste reactie was: polemiek, polemiek met beiden. Al eerder signaleerden we eigenaardige ‘neutralistische’ zinswendingen bij Van Kleffens17), ook nog in zijn nabeschouwingen in een toch tot de Angelsaksische landen gericht boek als ‘The Rape of The Netherlands’, Van Kleffens was waarlijk niet de minst felle in Londen. Maar het is typerend voor een algemene stemming, dat ook hij enige tijd eer polemiek met de Duitsers dan politiek samen met de geallieerden voerde, zoals blijkt uit zijn radioreden van 1 en 11 Augustus 1940, waarin hij de integriteit van de Nederlandse neutraliteit, evenals Generaal Winkelman deed, tegen Duitse propagandistische leugens verdedigde - typische negatieve binding in de discussie binnenskamers! Ernstig is uiteraard de radiorede van de Minister-President De Geer, van 20 Mei 1940, die weinig anders deed, dan de Duitsers voorhouden, dat juist onze neutraliteitspolitiek in hun eigen belang was, dat ons verzet tegen de Duitsers de eerlijkheid ervan bewees, zodat we een zuiver geweten mochten hebben, en daarna de bevolking in plaats van tot strijd, tot medewerking met de bezetter opriep om ‘thereby to earn the respect of the adversary’. ‘The manner in which we bear our suffering is more important than the cause of our trouble’...18) Duitsland wordt niet de ‘vijand’ genoemd; het is, alsof Nederland niet belligerent is. Zelfs al wist men uit het Witboek-Gerbrandy19) al niet beter, dan nog zou men wel weten, dat dit De Geer was, en niet de Regering. Stelde hij niet in zijn eerste onderhoud met Churchill een Tweede Vrede van Amiens voor?20) De rest van het drama-De Geer, alsmede de brochure ‘De Synthese in de oorlog’ vallen hier buiten ons bestek. De val van Frankrijk maakte wellicht nog dieper indruk dan de eigen nederlaag. Een zekere sympathie met het Pétain-regime is hier en daar duidelijk te onderkennen. Welter overwoog zelfs het idee van een ‘Latijns blok’, dat nodig zou zijn om de Angelsaksische invloed te bestrijden.21) Verder is er de gedachte, de Regering naar Batavia
17) Zelfs zijn dagboek(!) bevatte immers, naar hij zelf verklaarde, niets, ‘dat niet in overeenstemming zou zijn met onze volstrekt scrupuleuze onzijdigheidspolitiek’! cf. Enquêtecommissie, II A, p. 68. 18) cf. Enquêtecommissie, t.a.p., p. 161 ev. 19) Dit bevat de speech van De Geer in Engelse taal. De tekst in deel II B, van het verslag van de Enquêtecommissie, Bijlage 96, is een vertaling hiervan. 20) Smit, t.a.p., p. 429; Enquêtecommissie, II A, p. 166. 21) Enquêtecommissie, t.a.p., p. 173, 178, 179, 183, 191. Zie verder t.a.p. p. 174; p. 183.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
175 te verplaatsen22), om Nederlands zelfstandigheid te accentueren en zo ver mogelijk weg te zijn van het oorlogstoneel. Ook in Nederland was er eer een dialoog met de Duitsers, dan een koor met de Geallieerden. Duitsland leek niet alleen de oorlog in Nederland, maar de gehele oorlog gewonnen te hebben heroriëntatie leek onvermijdelijk - Engeland zou vallen of vrede sluiten. De brochure van Colijn, ‘Tussen twee werelden’, evenals de geluiden van de leiding van de Nederlandse Unie, zijn typerend voor deze stemming, waarin een ‘remise-vrede’ het hoogst bereikbare scheen en Linthorst Homan zelfs een 3-2 overwinning van Duitsland niet onwenselijk achtte.23) De burgerlijke lof voor de Duitsers, die toch maar netjes waren, vond een geijkte pendant in het verwijt aan Engeland, ‘waar Colijn toch maar een paar dure dinertjes had genuttigd’. Het nationale bewustzijn was versterkt, maar voelde zich machteloos. En als eerder in een hoopvolle toekomst, zocht het nu als zo vaak troost in het verleden. Zo had de populaire geschiedschrijving een goede tijd.24) Maar uit het heden durfde men niet te Leven; het was tè uitzichtloos.
b. Het requisitoir. In deze steer van moedeloosheid beginnen dan langzaam de enkele stemmen te klinken van de illegale pers: de nieuwsbrieven van Pieter 't Hoen en Vrij Nederland het eerst. Al eigenlijk de hele oorlog door is deze één appèl, een striemend, apostolisch beroep, een geseling van de lauwheid.25) Het begint met de eerste nieuwsbrief van Pieter 't Hoen: ‘Wij hadden geen leger, geen versterkingen, geen bondgenoten... Het enige wat wij hadden, was onze waterlinie en onze moed’. En later tegen De Geer (no. 24, 8 Febr. 1941): ‘Het zittende bewind toonde zich bijna in elk opzicht verre onder de maat. Het liet na ons volk te bezielen en dat was geen wonder, want daarvoor miste het zelf de geestkracht, de overtuiging en de vaste wil. Toen men eenmaal in Engeland was, faalde hij (De Geer) opnieuw. Waar bleef de plechtige verzekering, dat men nooit met de Duitsers een afzonderlijke vrede zou sluiten? Men herhaalde de oude praatjes, de nietszeggende gemeenplaatsen. Wij moesten maar vertrouwen hebben, alles zou toch nog wel goed aflopen, wij hadden immers niemand iets in de weg gelegd? De Geer bleef ongedekte cheques afgeven op de bankroetiersrekening van de neutraliteitspolitiek... Waarschijnlijk was hij het liefst met de hele Regering naar Batavia gegaan om vandaar uit de oude politiek der lafheid, der traditionele neutrale inschikkelijkheid op de een of andere wijze voort te zetten. De bedachtzame frase, het niets 22) T.a.p., p. 192 ev. 23) Zie ‘De Nederlandse Unie en haar driemanschap’ - Rapport uitgebracht op verzoek van het driemanschap door een door Prof. Ir. W. Schermerhorn benoemde commissie, p. 34; 43; (1946). 24) Cf. P.J. Schmidt, Buitenlandse politiek van Nederland, 1945, p. 14 ev. Evenals het pessimisme troost zocht in het verleden, keerde met het optimisme de hoop op de toekomst terug en tegelijk de verheerlijking van ‘het heden, dat groot is’. De bladzijden 14-15 van het boek van Schmidt zijn er een voorbeeld van! 25) Cf. de inleiding van Mevr. Dra. R. Zimmerman, tot het bock ‘Het Woord als Wapen - Keur uit de illegale pers.’ 1952.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
176 riskerende, waarschuwende geluid en het vermanende woord waren hem eigen’. Vrij Nederland (2e jaargang no. 7) oordeelde in later tijd weinig anders: ‘Wij waren prettig tevreden met ons eigen leventje; industrieel waren wij zeker niet vooruitstrevend in de vorige eeuw, we hadden onze koloniën en verder wilden we maar liever aan ons eigen lot overgelaten worden... De wereld, waar oorlogen gevoerd werden, was de wereld der grote mogendheden en der kleine, half-geciviliseerde volken als de Balkan-staten. En daar hoorden wij gelukkig zeiden we niet bij. Wij waren niet groot en waren fatsoenlijk’. En 14 November 1944 nogmaals ‘Het Parool’: ‘Velen koesterden de sprookjesachtige voorstelling, dat de goddelijke Voorzienigheid Nederland had geschapen om als middelaar tussen de grote mogendheden dienst te doen, zonder dat dit land zelf ooit partij zou zijn. Dit was een prettige en aangename positie, waarbij men zich veroorloven kon het wijze hoofd te schudden over alle opwinding, onrust en bewapening in de omringende landen, waarbij men in de pers goede en bezadigde raad aan de grote mogendheden kon geven en waarbij men zichzelf tenslotte nog de onpartijdige rol toedacht van de belangeloze toeschouwer, die zijn goede diensten aanbiedt om tussen de opgewonden partijen te bemiddelen’.26) De beschuldiging, met andere woorden, was er een van lauwheid en lafheid, van eigendunk en farizeïsme, en zo niet dit, dan van blindheid, eigen aan het gehele volk als zodanig: immers de scheiding tussen volk en Regering werd ondanks incidentele uitingen in andere zin meestal kunstmatig geoordeeld en dat is deze ook. In het meer politieke vlak werd bovendien het verwijt geuit, dat de neutraliteitspolitiek ons onbeschermd door anderen aan de Duitsers uitleverde.
c. De verdediging. Audi et alteram partem. - Wie eerder dan Van Kleffens en Gerbrandy, beiden verantwoordelijk als minister voor de neutraliteitspolitiek - zouden daarvoor in aanmerking komen? Van Kleffens' verantwoording vindt men zowel in zijn ‘De overweldiging van Nederland’ vgl. p. 42 e.v.; p. 157 e.v.), als in zijn Londense radioreden; het oordeel van Gerbrandy in zijn witboek: ‘Enige hoofdpunten van het Regeringsbeleid’ (p. 91-92). Zij voerden de volgende argumenten aan: 1e. ‘Nederland was aan de neutraliteitspolitiek gewend en zolang in de wereld twee groepen elkaar min of meer in evenwicht hielden, was er veel voor te zeggen’. Bovendien ‘bestond de indruk, dat die houding ons in de vorige oorlog goede diensten had bewezen’.27)
26) Zie verder: Boisot, De Wedergeboorte van het Koninkrijk, p. 103; C. van d'Overkant, Onze buitenlandse politiek; Trouw, ‘Onze politiek in de toekomst’, p. 14-16; Je Maintiendrai, Maart 1944; De Ploeg, Juni 1945; De Toekomst, Juli 1944: ‘Tot nu toe hebben wij onze kracht toch altijd gezocht in met onze rug naar de wereldgebeurtenissen staan. Niet in onze pers, want daar hadden we praats genoeg, maar in onze buitenlandse politiek’. Zie verder nog ‘Het Nederland van Morgen’, Hoofdstuk III. Een ge-annoteerd overzicht van de in de bezetting verschenen brochure-literatuur vindt men in de ‘Catalogue van Pamfletten 1940-1945’ uitgegeven door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Aug. 1952 (niet in de handel). 27) Zie radiorede, Woensdagavond 25 November 1942, Radio Oranje, door Van Kleffens.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
177 2e. ‘Nederland had niet allereerst een principele neutraliteitspolitiek, maar zo lang mogelijk boven alles een volkenbondspolitiek’. Toen deze faalde, was het eenvoudig een ‘daad van zelfbehoud’ (Van Kleffens) terug te vallen ‘op de neutraliteits- of juister zelfstandigheidspolitiek’. (Gerbrandy) Dit te meer, omdat 3e. ‘zelfs, indien wij enige voorafgaande afspraken met de Geallieerden konden hebben gemaakt voor gemeenschappelijke verdediging tegen een Duitse aanval, wij niet meer bijstand zouden hebben verkregen, dan ons thans werd gegeven. Er stond niet meer ter beschikking’28) ‘Groot-Brittannië en Frankrijk waren... niet bij machte de militaire steun te verlenen, welke een vooraf wel voorbereid defensief zou hebben moeten waarborgen.’29) Het zou, met andere woorden dus, politieke zelfmoord geweest zijn een Duitse aanval uit te lokken, laat staan eigener beweging de oorlog te verklaren: de enige, zij het zwakke kaart was die der zuivere neutraliteitspolitiek, die per slot van rekening nog altijd steun vond in het Europees maxime der Nederlandse zelfstandigheid, en ten minste de hoop liet...
d. Het oordeel. Vonnissen is een kwalijke pretentie, die de geschiedenis eerder past dan de geschiedkundige. Toch, na een zo negatief betoog als in de eerste helft van dit geschrift, is een afwegen noodzakelijk, juist om het gemakkelijk oordeel van vandaag naar waarde te schatten. De verdediging staat sterk, indien zij de tegenvraag stelt: ‘Wat anders? Wat hadt Gij dan gewild?’ Inderdaad, zelfs nú, nu men het toch uitbreken van de oorlog als gegeven heeft, kan men geen andere politiek suggereren en moet men het toch eigenlijk eens zijn met Serrarens in 1939: dat het geen zin had ‘om als Winkelried alle Jansen te omvatten en in eigen Borst te drukken. Wij zouden er trouwens Europa niet mee redden’.30) Het is juist, Nederland kòn niet terugvallen op Engeland of Frankrijk, die even zwak waren als wij. ‘Hadden wij ons in die dagen met te zwak bewapende landen verbonden, dan waren wij er onherroepelijk “bij” geweest. Zelfstandig blijvend, was er althans nog een kans, dat het, evenals in 1914-1918 goed zou aflopen. Die kans mochten wij zelf niet verwerpen’.31) Maar als men goed luistert, is dit toch niet de hoofdtoon van het requisitoir, dat veeleer een zelfbeschuldiging is van de Westerse wereld in het algemeen en Nederland in het bizonder, n.l., dat men niet opgewassen was tegen de gedachte en het feit van de fascistische agressie. Wanneer men goed leest, dan merkt men, dat, bij Van Kleffens bijvoorbeeld, òf het oude neutralisme nawerkt32) òf de toon verandert; de argumenten, nu gegeven, verschillen van het credo, dat men nog in 1939 voorgaf te geloven. Het geloof was toen nog niet openlijk aangetast; men kon de inhoud ‘bewijzen’ met een beroep op het verleden. Nu is 28) 29) 30) 31) 32)
Van Kleffens, Overweldiging, p. 157. Gerbrandy, Enige Hoofdpunten van het Regeringsbeleid, p. 92. Handelingen Tweede Kamer, 1939-1940, p. 296. Radiorede van Van Kleffens, 25 November 1942. Ante, onder II en III.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
178 deze stut weggevallen, en als vanzelf verschuift daarmee de argumentatie, die meer rationele inslag krijgt: het is niet meer: ‘dit is goede, geijkte, idealistische politiek’, het is nu: ‘We konden niet anders’. Daarom kan Kranenburg ook achteraf de zaak zo scherp stellen: Heet de neutraliteitspolitiek zichzelf idealistisch, ‘in het belang van Europa zelf’, dan is zij farizeïsch: omdat zij in naam van de mythe het oordeel abandonneerde: ‘Voor ieder had men een glimlach, voor de beul en zowaar voor het slachtoffer ook’... En anders was zij ‘cynische realpolitik’... Maar dan geen zwaaien met de banier van het internationale recht, waaraan nog het bloed van onze vermoorde broeders kleeft: tijdens hunne agonie verklaarden wij ons neutraal, dat is onverschillig... men waste gedurende de vreselijkste internationale zonden wenend de handen in de onschuld der neutraliteit.’ ‘In wezen’ - is Kranenburgs slotconclusie - ‘was onze neutraleitspolitiek een stukje machtspolitiek, zij het in de vorm van onmachtsbeleid, gehuld in de hermelijnen mantel van het recht.’33) Het is een bitter oordeel, en een juist oordeel, dat terecht de ideologische bovenbouw ontluistert. Het is een wonderlijke zaak, indien in een debat over buitenlandse politiek anno 1939 het internationale recht meer verschijnt dan het nazisme, Grotius meer dan Hitler. Wat men veelal mist, is de bewogenheid, b.v. met de Joden, die men zelf terugstuurde over de grens naar Duitsland. Wat men mist, is ook de bewustheid, dat het Nederland aanging, wat men misschien wel wist, maar wat men althans niet uitte. Het requisitoir is er een tegen de zelfgenoegzaamheid. Maar juist daarin schiet het het doel voorbij. Inderdaad: Nederland was ‘zich zelf genoeg’ en hoezeer dit ook de oorzaak was van alle gebreken, het was niet alleen een nadeel. Het is de verdienste van Schokking zich al in 1944 te hebben losgemaakt van het debat, en met een zekere distantie de verlies- en winstrekening te hebben opgemaakt34): De neutraliteit was een bescherming, was de basis, waarop zich Nederland als een vrij, welvarend, gezond land kon opbouwen, - het was de basis van veel, wat men nu in 1952 mist, de basis ook van vertrouwen en optimisme, van culturele bloei, van een eigen Nederlands-zijn, met de vensters naar alle zijden open, zonder politieke bevangenheid. En al mag men het ideologisch element zien in de neiging tot internationaal recht en vrede, deze was daarom niet minder hooggestemd en vruchtdragend. Het is daarom niet in alle opzichten winst, dat de neutraliteitspolitiek door de gang der feiten uitgehold werd! De neutraliteitspolitiek was dan ook al met al een eigenaardig mengsel van enge zelfingenomenheid en begrijpelijke hoop met rust gelaten te worden; van ‘saturiert’ eigenbelang en reële vredesgezindheid, van een aan het verleden ontleend credo en machteloosheid in het heden, van géén politiek en politiek uit onmacht - een complex verschijnsel, dat men niet tot een slogan kan herleiden.
33) Kranenburg, t.a.p., pag. 8-16. 34) Cf. het artikel: ‘De verandering van Nederlands internationale positie’, in De Ploeg, no. 9, Juli 1944. Zie ook van dezelfde schrijver: ‘The Netherlands in a changing world’, International Affairs, Juli 1947, p. 343-357.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
179
IV. Nederland in de wereld. Door het scherper wordend antagonisme jegens Duitsland en het groeiend gevoel van verbondenheid met Engeland sleet na enige tijd het neutralisme uit; men wilt het eigen lot te zeer afhankelijk van een geallieerde overwinning: leidende kringen in Londen en Nederland herwonnen het vertrouwen, toen de oorlog een gunstiger keer scheen te nemen. De gedachte van in oorlog te zijn nam toe, evenals het verzet. Het incident De Geer deed uiteindelijk weinig afbreuk aan de Internationale standing van de Regering, die althans enig gewicht in Londen kon uitoefenen door een viertal factoren: Men had een vloot, een overzees Rijk van strategisch belang en met belangrijke grondstoffen, een Koningin met een groot persoonlijk prestige en, voorlopig althans, het relatieve voordeel van één-oog te zijn in het land der blinden; het handjevol Engelse bondgenoten voor Juni 1941 telde belligerenten van nog wel veel mindere allure! Van Nederlandse politiek is er echter niet veel te vinden, waar men de vinger op ban leggen. De oorlog overheerste voorlopig alles. Men haalde het contact met Indië nauwer aan en dacht vaag over toekomstige structuurwijziging binnen het Koninkrijk. Men liet W.-Indië beschermen door Amerikaanse troepen en men nam deel aan de conferentie van de Intergeallieerde Raad op 24 September 1941 over het Atlantic Charter. Van Kleffens zou geen Nederlands minister zijn, had hij daar niet ten aanzien van punt 4 verklaard, dat het ‘due respect for existing obligations’ niet tot een belemmering voor vrijhandel in de toekomst zou mogen leiden35). Maar overigens is er weinig meer dan dat de ‘statige martiale Nederlandse Marechaussee’ voor Stratton House een tijdlang een ‘feature’ op Picadilly was36). Na 1941 verloor Nederland in aanzien door de wijziging in twee van de genoemde factoren: Indië viel weg en daarmede dus, althans voorlopig, zoals men toen nog dacht, de status van ‘middelgrote mogendheid’, en door de intree van de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten verschoof het bestier over de oorlog - en de wereld - naar het triumviraat der triarchie. ‘Thans bleek eerst recht, welk een kostbaar bezit de goodwill was, welke Nederland in de loop der jaren in het buitenland had gekweekt. De houding van een oude, invloedrijke mogendheid bleef gehandhaafd. Doch geen nuchter denkend mens kon zich overgeven aan de illusie, dat de werkelijke machtsverhoudingen niet haar tol zouden eisen’37). De kleine staten, hoe hoffelijk ook behandeld, als b.v. door het voorstel van Roosevelt tot Nederland om in de toekomst ambassadeurs uit te wisselen38) kregen een steeds kleinere rol, en soms de rol van figuranten. Men hore slechts Van den Tempel: ‘Een merkwaardige aanblik hood dat Londense centrum van zorgelijke grootheid. Op 24 Februari 1943 gaf het Engelse Koningspaar een Afternoon
35) Witboek: ‘Het ontstaan der Verenigde Naties, Departement van Buitenlandse Zaken, 1950, inleiding. Hierna geciteerd als Witboek San Francisco. 36) J. van den Tempel, Nederland in Londen, 1947, p. 119. 37) t.a.p., p. 88. 38) Cf. Radio Oranje, Donderdagavond 7 Mei 1942, voor de merkwaardige ingenomenheid met dit voorstel.... Zie ook Witboek Gerbrandy, p. 94, waar deze het aanzien van ons land afmeet naar de parades, die Roosevelt de Koningin presenteerde.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
180 Party in Buckingham Palace. Nevens tal van Engelse ministers, zeer vele parlementsleden en andere hoogwaardigheidsbekleders, verschenen welhaast voltallig de overige te Londen zetelende regeringen en het corps diplomatique ten paleize. In een ruime salon hielden de Koning en Koningin, vergezeld van Prinses Elizabeth, cour en wisselden handdrukken met de eindeloze file van gasten. In een aansluitende weidse zaal konden de bezoekers hun opwachting maken bij de staatshoofden in exit, Koningin Wilhelmina, de Koning van Noorwegen, de Koning van Zuid-Slavië, bijgestaan door zijn moeder, de Groothertogin van Luxemburg, President Benesj met zijn echtgenote, en, naar ik mean ook de Koning van Griekenland. Het was alley allervriendelijkst bedacht. En toch - kon dat statige eerbetoon alle wrangheid uitbannen? Dan schuifelden de gasten in de zijzalen, waar de buffetten waren aangericht - honderden bezoekers dromden daar opeen en menig man van wereldfaam kon hier ervaren, hoe moeilijk het onder bepaalde omstandigheden kan zijn om ook maar een bescheiden deal te verwerven van het zoet des levens.’39) Het is waar, men bleef souverein ten aanzien van de na-oorlogse planning, maar van een aanval als op Walcheren was men nauwelijks op de hoogte. Men kon zich altijd tot de top: Churchill of Roosevelt, wenden, en werd daar vriendelijk aangehoord. Maar beslissen deed men niet. Tegen het einde van de oorlog tendeerde de Nederlandse positie naar die van een soort ‘pressure group’, souverein in huishoudelijke zaken, maar overigens afhankelijk van de druk, die men via persoonlijke relatie of publiciteit kon uitoefenen, op die plaatsen, waar de werkelijke beslissing lag: men denke aan de Congressrede van de Koningin, waardoor men Amerikaanse annexionistische neigingen jegens Indonesië zocht te keren, terwijl men ook een voorbeeld kan vinden in een positie als die van Generaal Dijxhoorn en Prins Bernhard bij de staf van Eisenhower. En was de sympathie van Churchill voor Gerbrandy als ‘aardig, kittig ventje’ - ‘le petit Clemenceau’ niet een ephemere factor?40) Wat de publiciteit betreft: hoort men niet, dat ‘Buitenlandse Zaken’ een omvangrijk voorlichtingsapparaat had?41) De relatieve inhoudsloosheid van de paragraaf over de buitenlandse politiek in het witboek-Gerbrandy is even kenmerkend als het feit, dat aan het aanknopen van betrekkingen met Rusland en het Vaticaan aparte paragrafen zijn gewijd. In zaken van handel en ideologie is de Nederlandse politiek steeds sterk geweest! Het een en het ander past ook in het kader van de pressure group, die nu eenmaal altijd het algemene voor het bijzondere voorbij ziet.
V. De wereld in Nederland. In 1940 keek men terug naar het verleden, waar men over dacht en rechtte: eerst moest men het wegvallen van de illusie - en de zekerheid -, van de neutraliteit, verwerken. In 1941 en 1942 was er nauwelijks aandacht voor andere zaken dan de strijd, die de energie van het 39) Van den Tempel, t.a.p., p. 98-99. 40) Enquêtecommissie, t.a.p., p. 155. 41) Van den Tempel, t.a.p., p. 118.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
181 heden eiste, of althans de aandacht op het heden hield. Voorzover er bezinning was, was dit meer een bezinning in de binnenkamer. Pas met de keer in de oorlog en de zekerheid der overwinning komt men tot een bewuste ‘publieke’ discussie over de vragen van de toekomst. Men merkt dat zowel in de illegale pers als in uitingen van Londense zijde: 1941 en 1942 zijn wat de ‘politieke wilsvorming’ betreft relatief lege jaren; het zijn jaren van strijd, van actie en agitatie. Bij November 1942 ligt het keerpunt. Men zou het bijna precies kunnen stollen op 25 November 1942: de dag waarop Van Kleffens als het ware de debatten over de toekomst opent in een radiorede over ‘Nederlands buitenlandse politiek’, met een verontschuldiging42) nog, dat men nu al ‘planned’ wil, waar de strijd nog wordt gestreden. In de illegale pers is het hetzelfde: de toon van de bestaande bladen wijzigt zich en er komen tal van nieuwe bladen bij, zoals Trouw, (is niet de scheuring met Vrij Nederland zelf een teken?), De Ploeg, en De Toekomst, die zelfs expressievelijk aan beschouwing zijn gewijd, evenals speciale nummers van Het Parool, Vrij Nederland en Trouw. Het is ook het begin van de omvangrijke brochureliteratuur, die in 1944 en 1945 volgens een haast meetkundige reeks toeneemt. Men voelt: ‘Historische crises’ scheppen ‘historische kansen’.43) En dus begint de discussie.
A. ‘Rusland en het Westen’. Slechts één onderwerp op buitenlands terrein is al voor 1943 zaak van beschouwing, namelijk de kwestie Rusland, die om zowel strategische als ideologische redenen aansprak, ook voor de keer in de oorlog zeker was, terwijl de anti-bolsjewistische propaganda van de nazi's tevens een uitdaging was tot antwoord.
a. Het verleden. ‘Nederland, de deftige matrone met de bij wijle zo strenge staatkundige moraal, had de Sowjet-Unie nooit erkend’.44) De wrok wegens de verdwenen spaarpenningen was daar wel tevens een factor in: de moraal van de dame was althans zo elastisch, dat zij in 1924 de erkenning wel in had willen ruilen voor een gunstig handelsverdrag.45) Toch bleven de vrees en de wrok, en de moraal werd gered, toen Nederland met Portugal tegen toelating van de Sowjet-Unie in de Volkenbond stemde46) en in 1939 na de overval op Finland, meehielp om deze uit het vervallen Volkenbondshuis uit to wijzen. Dat Franco intussen genade vond en erkend werd, is een vreemde knoop in de ethiek. De verontwaardiging over het pact van 23 Augustus 1939 paste waarschijnlijk beter bij ‘de voelende, oordelende neutraliteit’ dan bij de geijkte...47) 42) Idem, De Ploeg, no. 2, Aug. 1943. 43) = titel van een artikel in Vrij Nederland van 5 Juli 1943. Zie ook de nummers van 10 Oct. 1942 en 5 Mei 1943. 44) Van den Tempel, t.a.p., p. 96. 45) Smit, t.a.p., p. 432. 46) De Leeuw, t.a.p., p. 199. 47) Het is symbolisch voor een inkeerstemming, dat men in later tijd, in de illegaliteit, schuldbewust dit alles zelf ophaalde.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
182
b. Rusland en de oorlog. In de discussie over Rusland ligt een scherpe scheiding bij de dag van 22 Juni 1941, zowel bij de ‘burgerlijke’ als de communistische illegale pers. Pieter 't Hoen bv. schrijft vóór die datum artikelen over het ‘sinister spelletje van Augustus 1939’, waardoor de oorlog, ‘door Hitler ontketend, door Stalin (werd) mogelijk gemaakt’, die Unifiers ‘speelt op het verlies der belligerente partijen’. Het oordeel van de publieke opinie zal weinig anders geweest zijn en de uitingen van de Waarheid, zo men die al las, zullen dergelijke gedachten slechts versterkt hebben. De Engelsen mochten niet al te populair zijn, dat Churchill slechts ‘olie, goud en macht steeds nicer en meer’ zou willen, en slechts daarvoor oorlog zou voeren, ‘niet om een of andere wereldbeschouwing of vrijheidsgeest’48) zal bij weinigen instemming gevonden hebben. Het lijdt geen twijfel, dat men de verdediging van een handelsverdrag tussen de Sowjet-Unie en Duitsland,49) alsmede de juichkreet over het verdrag tussen Japan en Duitsland om elkaar ‘niet te hinderen bij de historische taken, die zij zich gesteld hebben’50) wel van vraagtekens zal hebben voorzien. Welk een verlichting Hitlers aanval op Rusland ook was, het zal weinigen tot de gedachte gebracht hebben, dat dit een omslag was van een ‘imperialistische roofoorlog’51) waarmee het ‘werkende volk’ niets van doen had, in een ‘vrijheidsoorlog om de wereld van het monsterachtige fascisme te bevrijden’. De typische doctrinaire scheiding tussen ‘het volk’ en de ‘wormstekige burgerlijke regering’, tussen het ‘zoodje in Londen’ en ‘Koningin Wilhelmina’,52) die ‘tot steun aan de Sowjet-Unie oproept, bedriegt gewoonlijk alleen de communisten zelf. Hoe nu werd de inval in Rusland ontvangen? Pieter 't Hoen is weinig minder bitter in Het Parool van 16 Juli 1941 dan voor 22 Juni ‘Het is onze overtuiging, dat de nationale verdedigingsoorlog, die Rusland thans voert, het grootste gevaar vomit voor het Stalinregime. Zo zouden twee verfoeilijke politieke systemen elkaar in de afgrond slepen. We zullen er niet om treuren, integendeel’.53) Ook Vrij Nederland (10 Juli 1941) speelt met de hoop, dat de twee regimes elkaar zullen vernietigen: ‘De democratie is beider vijandig. Weest daarom dankbaar, dat onze vijanden elkaar uitroeien’ (2e jaargang no. 4). Toch, in ieder geval juicht men, zoals Churchill in zijn ‘This is victory’ rede deed. Rusland words bondgenoot, ondanks de reserves, die men in den beginne koestert: men bore de Koningin: ‘Wij zullen ons scharen naast het volk van Rusland... trouw blijvend aan onze beginselen t.o.v. het bolsjewisme, want wij mogen nooit vergeten, dat wij de beginselen en de praktijken van het bolsjewisme afwijzen’. En wanneer men vreest, dat de anti-bolsjewistische propaganda in het bezette gebied aan zal slaan, keurt Albarda nogmaals voor Radio Oranje54) expliciet het bolsjewisme af. Ja, men voelt het bondgenoot48) De Waarheid, nr. 16. 49) De Waarheid, nr. 1, 23 November 1940. 50) Cf. De Vonk, nr. 10 (31 Maart 1941); cf. de hetze tegen de regering, Waarheid, nrs. 1, 10 en 2 Mei 1941; tegen Engeland, zelfde nummers. 51) De Waarheid, nr. 1. 52) De Waarheid, nummer van 26 Juli 1941. 53) Zie ook Het Parool van 24 Juni 1941. 54) Radio Oranje, Woensdagavond 27 Augustus 1941.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
183 schap met het bolsjewisme zelf nog als een probleem, wat Albarda tracht weg te praten met een wissel op de toekomst: ‘Ik durf de verwachting uitspreken, dat als het Russische volk deze beproeving zegevierend doorstaat, ook daar zich de democratie zal baanbreken’. De oude afkeer blijft nog lange tijd nawerken, de erkenning van de Sowjet-Unie ‘eiste enige tijd en voorbereiding’55) al zond men alvast strategische materialen uit Nederlands-Indië naar het oorlogstoneel in Rusland. De symbolische gift van £ 10.000 blijft echter enigszins pover...
c. Het verschuivende beeld. Met het nijpender worden van de nood en met de jaren wordt Rusland aanvaard als vanzelfsprekende bondgenoot en, dit te meer, naarmate de Russische weerstand en later de Russische successen, het gevoel, van dankbaarheid doen groeien, al was het maar om beter van de Russische overwinningen te kunnen genieten.56) Er komt een zekere inkeer, Rusland groeit in de waardering. En bij zekere strata van de bevolking, met name bij de kringen rondom Het Parool en Vrij Nederland, verandert de toon, al moet men dit mede wel toeschrijven aan arrestaties, die beide bladen van redacteuren en karakter deden verwisselen: Van Heuven Goedhart is niet Frans Goedhart of Koos Vorrink! Niettemin verandert het beeld in een groat deel van de illegale pers in een drietal opzichten: 1e. Men begint in Rusland andere elementen te ontdekken dan Politbureau en processen. Men gaat geloven, dat het heersende régime, dat blijkens het succes in de oorlogvoering kennelijk dieper wortelt dan men dacht, niet vernietigd behoeft te warden, maar wellicht zelf kan evolueren in democratische richting. Het Parool bv.57) geeft uitvoerige artikelen over het herstel van de Russische Kerk, over het afschaffen van de politieke commissarissen in het leger, en het bespreekt b.v. een artikel uit de Weltwoche over democratiseringstendenties. Vrij Nederland58) doet hetzelfde, en citeert onder meer Davies' Mission to Moscow en Alexander Werth. En Je Maintiendrai (2de Meinummer, 1944) en de Toekomst (zie b.v. no. 4 Mei 1944) gaan in gelijke richting. 2e. Parallel daarmee begint men Rusland los te maken van het angstbeeld van het wereldbolsjewisme. Stalin doet een zeker agio als de wellicht wantrouwende, maar eerlijke nationalist, als een isolationistische boer, die de mythe van de wereldrevolutie vervangen heeft door de realiteit van de opbouw van zijn eigen land.59) De opheffing van de Komintern ziet men zo als logische eindpaal van een duidelijk proces. Tegelijk met deze verschuiving verandert het oordeel over de Russische
55) 56) 57) 58)
Witboek-Gerbrandy, p. 113-114; cf. ook Van den Tempel, t.a.p., p. 95 e.v. S. Tas, De Tweede Wereldvrede, p. 54. Het Parool, o.m. de nummers van 17 Juni 1942, 5 Februari, 25 Juni en December 1943. Vrij Nederland, o.m. de nummers van 23 Juni 1942, 19 Augustus 1942, 21 Maart 1943 en 16 November 1943. 59) Zie o.m. De Toekomst, nr. 3 (Maart 1944) en 6 (Juli 1944) en Vrij Nederland van 23 Juni 1942. Anders De Ploeg, nr. 2 (Augustus 1943).
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
184 politiek: ‘In 1939 kaatste Stalin... de bal van twintig jaar Anti-Russische politiek terug en weed Hitler op West-Europa losgelaten.’60) Hadden wij in München niet hetzelfde gepoogd? De inval in Polen, de bezetting van de Baltische stater, men voelt het als ‘strategische beveiliging’. Het wantrouwen van Rusland voelt men als eigen schuld... Komt zo zelfs niet Het Parool (20 jun 1943) tot de stelling, dat de neutraliteitspolitiek een openstaan naar het Westen nooit belemmerd heeft, zodat daarin geen revisie nodig is? ‘Slechts ten opzichte van een land is heroriëntatie noodzakelijk, n.l. de Sowjet-Unie’. Bijna maakt men van het feit, dat Stalin een nationalist is een panacee: zozeer was men gewend aan de wereldrevolutie-gedachte, dat de gedachte, dat Stalin ‘maar een imperialist’ is, met tevreden klank wordt uitgesproken.61) De Ploeg (no. 2 Augustus 1943) waarschuwt daartegen: het verschil is immers niet zo erg groot! 3e. Hoe het ook zij, de noodzaak van een samengaan met Rusland ook na de oorlog, wordt overal beklemtoond. In allerlei variaties. Voor de Waarheid is het, begrijpelijkerwijs, een dogma. Anderen zijn minder enthousiast, maar oordelen als Vrij Nederland (16 November 1943): ‘Na deze oorlog zal Europa goedschiks of kwaadschiks Rusland als huisgenoot hebben te aanvaarden.’ Men is er ietwat onwennig mee, zoals blijkt uit diverse titels: ‘De S.U. aan de Westerkim’ (Parool, December 1943); ‘Rusland rukt naderbij’ (Vrij Nederland, 16 November 1943); ‘Rusland herovert zijn plaats als grote mogendheid’ (De Ploeg, April 19-44) etc. De Ploeg (no. 2 Augustus 1943) is er weinig mee in z'n schik: ‘Rusland is de grote onbekende, en achter dat onbekende staat het Rode Leger, dat succes op succes boekt. Waarlijk, het gevaar is niet denkbeeldig: zelfs als men geen vooropgezet plan heeft, is het moeilijk niet naar de macht te grijpen, als die binnen reikwijdte komt. ‘Rusland moet worden betrokken in een constructieve wereldpolitiek, zegt het blad (no. 7, Maart, 1944), maar de goede wil kan niet van één kant komen. Als Rusland zich niet onthoudt van inmenging in binnenlandse aangelegenheden zal de vrees voor het communisme de Europese politiek evenzeer blijven beheersen als na de vorige oorlog, met alle catastrophale gevolgen van dien: ‘De beslissing hierover ligt bij één man.’ Ook Trouw waarschuwt tegen ‘struisvogelpolitiek’62). Vrij Nederland63) en Het Parool daarentegen zijn ook hier minder sceptisch: beide hebben het gevoel, dat de werkelijk goede sfeer tussen de Geallieerden al gegroeid is, en zij beklemtonen, dat het Westen van Rusland kan leren, wat sociale rechtvaardigheid betekent, evenals Rusland van het Westen de zin der politieke vrijheid, zodat wellicht ‘het losgeraakte Marxistische schip in samenwerking met het losgeraakte liberaal-democratische schip de koers zal kunnen vinden.64)
60) Het Parool, 25 Juni 1943. 61) Zelfs weet iemand een brochure gedrukt(!) te krijgen, waarin de rasmythe op z'n kop wordt gezet, en in voile ernst het ‘uur der Slaven’ wordt aangekondigd. Dezelfde auteur ‘bewijst’, dat het verdrag van 23 Augustus 1939 tussen Rusland en Duitsland, Hitlers eerste nederlaag(!) vormde. Felix Libertate, De Tweede Wereldoorlog, en daarna (± Aug. 1944). 62) Trouw, 12 Maart 1943. 63) Zie bv. Vrij Nederland, 23 Juni 1942. 64) Het Parool, December 1943.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
185
d. Debat der Gebondenen. Kan men nu zeggen, dat de verschuiving in het beeld van Rusland een verschuiving van de publieke opinie is? Wie zal het zeggen? Is niet het gehele begrip ‘publieke opinie’ een mystificatie, die voorbijziet, dat er vrijwel altijd ‘publieke opinies’ bestaan? Hoe fout zou het zijn de publieke opinie af te meten aan een Parool of Vrij Nederland, hoe symptomatisch voor bepaalde gedachtenverschuiving deze bladen ook zijn! Is niet de Gereformeerde Kerkbode een even grote macht als het Parool in de vorming van de politieke mening? Zeker is het, dat bij grote groepen het wantrouwen latent, en het enthousiasme over Rusland gereserveerd bleef. De typische zwaai vindt eigenlijk het meest plaats bij de ‘homines novi’ in de politiek en bij de a-politieken. Bewees niet 1945, hoe gering in gewicht deze groep was in de schaal, waarin men haar tegen de traditioneel-gebondenen afwoog? Tussen de laatsten ging het debat door, hoezeer men ook meestal minder luid sprak. Trouw b.v. blijft de principiële grens met de Communisten scherp markeren evenals de uit meer Christelijk-Historische kring afkomstige brochure: ‘De politieke en maatschappelijke opbouw van Nederland’. Vorrink publiceert al in 1942 een uitvoerige brochure,65) die alle saloncommunisme hekelt, en het gevaar van het bolsjewisme in binnen- en buitenland scherp tekent. De Revolutionnair-Socialisten, van het Marx-Lenin-Luxemburg-front scheuren uiteen, in een fractie, die wel de strijd voor de Sowjet-Unie in de oorlog wil (het ‘Comité van Revolutionnaire Marxisten’, met als orgaan ‘De Rode October’), en één, die ook deze soort van vaderlandsverdediging niet wil, de latere ‘Communisten Bond Spartacus’. Uit de vergelijking tussen De Waarheid enerzijds, en een brochure als ‘Naar een nieuwe wereldoorlog’66) anderzijds, blijkt dat een koude oorlog tussen Rusland en het Westen in de gedachten van sommigen reeds speelde: De Waarheid zinspeelt op machinaties tegen Rusland, als bijvoorbeeld ‘het uitstel van het tweede front’; ‘De beste hulp krijgt Hitler van zijn zogenaamde oorlogstegenstander Churchill,’ die Hitler ‘de vrije hand tegen het Oosten’ geeft, opdat het bolsjewisme verwoest zal worden’67) - ‘een oude Münchenpolitiek in een nieuwe vorm’68) - Ook hekelt het blad, de poging, het oorlogstoneel te verleggen naar de Pacific, waardoor men Rusland alle lasten zou willen laten dragen69), en het beschuldigt de Engelse conservatieven de oorlog te willen verlengen, omdat men voor de winsten en de volkmassa's vreest - en zo meer.70) In dezelfde sfeer ligt het ‘realisme’ van een Sal Tas, wiens brochure in 1952 niets aan actualiteit zou hebben ingeboet. - Een fel requisitoir tegen de nieuwe appeasementpolitiek van het Westen, die 65) De oorlog en het gevaar van het bolsjewisme (1942). Cf. ook de uit meer Christelijk-Historische richting afkomstige brochure: ‘De politieke en maatschappelijke opbouw van Nederland’. 66) Uit het boek ‘De Tweede Wereldvrede’ (1945) van Sal Tas, blijkt, dat deze de schrijver hiervan is, evenals van de brochure ‘Rusland en het Westen’. 67) Zie de onderscheiden nummers van het najaar 1941. Het hier geciteerde is te vinden in De Waarheid van 17 Oct. 1941. 68) De Waarheid, Februari 1942. 69) t.a.p. 70) De Waarheid, nummer van 2 Februari 1945, ‘Angst voor de vrede’.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
186 tot stand zou zijn gekomen onder de druk van een publieke opinie, die Churchill en Roosevelt de handers binds, terwijl Stalin de volle vrijheid tot manoeuvreren overhoudt en deze ook gebruikt: in Italië, in Polen, in het Donaubekken. Het is een modern pamflet, een pleidooi, al in 1944 voor ‘peace from strength’, dat alle machtsfactoren meet in de toekomstige verhouding tussen Oost en West, tot op een speculatie als deze toe: ‘Hoe men over de capitulatie van Frankrijk moge denken, ze heeft tenminste belet, dat de twee beschaafde Grote Mogendheden, Engeland en Frankrijk in een jarenlange oorlog leegbloedden ten bate van Rusland.’71) Voorwaar, de mentaliteit in 1944 was waarlijk minder idealistisch dan in 1918!
B. De zucht naar veiligheid. Het vredesverlangen was niet minder intens, maar overal komt men de vrees tegen om nog eens de dupe te worden van eigen illusie. Het realisme doet zo zeer opgeld, dat hier en daar er voorzichtig tegen wordt gewaarschuwd.72) Toch was het vaak niet anders, dan slechts een nieuwe vorm van dezelfde eschatologische hoop op vrede. De typisch Nederlandse benadering van juridische constructie ontbrak ook nu niet, maar is minder overtuigd en overtuigend. Men tracht de machtsfactor in het juridisch bestel te interpoleren, door de regionale veiligheidsband dienstbaar te maken aan een universalistische organisatie.73) Maar meestal blijft het een papieren constructie, een schema, dat nauwelijks past op de historische werkelijkheid. Een plan b.v. als dat van Prof. Romein74), waarin het Engelse Commonwealth wordt opgedeeld, lijkt eigenaardigerwijze weinig historisch en werd dan ook als zodanig bestreden.75) Soms zit in dit constructionnisme nog de oude ‘Weltfremdheit’, die neigt naar een zich niet willen vastleggen. Het is, alsof men zich nog buiten de wereld stelt, en deze slechts, als vroeger, bekijkt met het oog van de jurist of de ethicus, die met het politiek gewarrel niets van doen heeft.76) De zucht naar veiligheid projecteert zich dan ook, als vanouds, op de gedachte van de universele organisatie, die als het ware tot niets verplicht, zeker niet tot het meedoen in de machtsstrijd. Het is een nieuw soort neutralisme, dat ook nu weer de problemen van het heden naar de toekomst verdisconteert, en zo zich los tracht te maken van het door Van Kleffens gestelde dilemma: isolement of aaneensluiting.77) 71) De Tweede Wereldvrede, p. 73. 72) De Ploeg, nr. 1, Juli 1943; ‘Naar een grooter Nederland?’ (Annexatiebrochure van Vrij Nederland, voorwoord en p. 57). 73) Cf. o.m. Prof. F. van Asbeck e.a., Bouwstof voor de oplossing van na-oorlogsvraagstukken, 1946, p. 99 e.v.; Boisot, t.a.p., p. 117 e.v.; Studiegroep voor reconstructieproblemen, Rapporten, eerste reeks, p. 11 e.v. 1943. (Hierna geciteerd als ‘Rijkens-rapport’ - naar P. Rijkens, de Voorzitter van de studiegroep.) 74) Cf. Het Parool van 10 September 1943: Zie ook Nieuw Nederland p. 37 e.v. 75) Zie bv. P.J. Schmidt, t.a.p., p. 50; Deze critiek is mutatis mutandis ook van toepassing op de beschouwingen van Hades. (cf. post, noot 94). 76) Cf. De Ploeg, nr. 10, Augustus 1944. 77) Radio Oranje, 28 December 1943.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
Makkelijker ook is de gang voor hen, die denken in de lijn van de
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
187 ‘oude politiek’, de politiek van het machtsblok, aangewezen middel tot ‘herverzekering’78), nu én volkenbond én neutraliteitspolitiek de brand niet belet hebben. De idee vindt steun in twee momenten: enerzijds zo lijkt het, is het een logisch gevolg van een poging iets van de collectieve veiligheid te verkrijgen, indien niet mundiaal, dan toch regionaal. Anderzijds vindt het steun in het gevoel van ‘ideologische verwantschap’, dat men zich nu vrijelijk na het fiasco van de neutraliteitspolitiek mag bekennen. Men hoeft dat verwantschapsgevoel niet te verklaren uit een negatieve houding t.o.v. Rusland: hamert Van Kleffens niet op een goede verhouding met dat land79) en voegt hij niet in de Eerste Kamer Van Embden toe, die aan de mogelijkheid twijfelt: ‘...ik kan verklaren, dat de Regering van Rusland geenszins de intentie heeft van imperialisme, maar dat deze Regering op haar wijze zorgt voor eigen veiligheid?’80) En als het er al in zit, dan is het waarschijnlijk minder het gevoel van wezenlijk gevaar, dan van ideologische afkeer. Zo ‘realistisch’ is het denken meestal nog niet, al vindt men typische uitingen soms: wil niet de Ploeg81) voor de toekomst terug naar de ‘klassieke gemiste kans’ van een Duits-Engels bondgenootschap? Het rapport van de commissie-Rijkens82) heeft een wonderlijke zin: het constateert eerst, dat het vormen van andere statengroepen dan in West-Europa niet onze taak is, en schrijft dan: ‘Het is voor ons land met het oog op het in het bedwang houden van Duitsland van belang, dat in Centraal en Z.O.-Europa een zo sterk mogelijk tegenwicht tegen genoemd land wordt gevormd. Derhalve(!) verdienen alle pogingen van de staten gelegen tussen(!) Duitsland, Italië en Rusland... om zich in een nauwere band te verenigen, gesteund te worden.’ Wil men hier misschien te veel in lezen: het rapport is van 1943, dus vóór de grote Russische offensieven, zeker is de strekking van de gedachte van C. van d'Overkant83), die Duitsland ‘eventueel nog een rol in Oost-Europa’ toedenkt... Een verdere aanwijzing van gedeeltelijk anti-Russische tendenties vindt men - negatief - in het feit, dat tegenstanders voorlopig velen, waaronder De Waarheid - dit als element in de gedachtegang der ‘blokkenbouwers’ ontwaren.84) Het debat kwam goed op gang door een rede van Smuts, waarin deze speculeert met de idee, dat Engeland in de race tussen de Grote Drie zich zou kunnen handhaven als de ‘kleinere landen van W. Europa’ (= ook Frankrijk!) zich zouden aansluiten bij het Commonwealth. De Duitsers hanteerden dit als propagandastunt, en Van
78) 79) 80) 81) 82) 83)
Term van de Savornin Lohman, Handelingen Tijdelijke Zitting, Eerste Kamer, 1945, p. 26. Cf. radiorede, 28 December 1943. Handelingen, Tijdelijke Zitting Eerste Kamer, 1945, p. 31. Nummer 11, Januari 1945. t.a.p., p. 28. C. van d'Overkant, Onze buitenlandse politiek. Zie verder uiteraard ook Sal Tas, die welbewust blokvorming tegen Rusland wil. 84) Vrij Nederland-brochure, Naar Grooter Nederland, 1944, p. 57-58. En ook de Duitsers trachtten munt te slaan uit de blokkengedachte: het zou de innerlijke verdeeldheid bij de geallieerden bewijzen. ‘Van Kleffens praat zijn mond voorbij’. juichtte het Nationale Dagblad, (cf. L. de Jong, Je Maintiendrai (Londen), IV. 246 ev.) En Paulus de Ruiter dichtte: ‘Zelfs Van Kleffens, die tenslotte toch niet al te snugger is, krijgt nu eindelijk in de gaten, met die liefde loopt het mis’. (t.a.p., p. 242).
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
188 Kleffens antwoordde daarop in zijn beste radiorede: ‘Bouwstenen voor de toekomst’, waarin hij stipuleert, dat Nederland in volle vrijheid beslissen zal, doch wel zelf zijn eigen denkbeelden geeft: als de Verenigde Staten zich niet in isolement zouden terugtrekken, zou men wellicht ‘een sterke formatie krijgen, waarin Amerika met Canada en de andere Britse dominions arsenaal is, en het grote reservoir van kracht, Engeland basis (vooral voor de luchtmacht), en het Westen van het Europese vasteland (ik bedoel, Nederland, België en Frankrijk) bruggehoofd. Op die wijze zijn wij enerzijds weliswaar op de Westelijke mogendheden aangewezen, maar omgekeerd hebben deze ons nodig. Het is moeilijk een sterkere positie voor ons land te bedenken.’85) Ook deze uiting grepen de Duitsers aan,86) en zij appelleerden daarbij aan een duidelijk aanwezig gevoel van onbehagen over het afnemen van de Nederlandse zelfstandigheid87). In die discussie komt telkens de gedachte naar voren, dat Nederland per slot van rekening een Wereldrijk is, en geen locaal bruggehoofd. Dat, zeggen sommigen zelfs, is het behoud van Nederlands zelfstandigheid: omdat Indonesië in de Amerikaanse, Nederland zelf in de Britse invloedssfeer zal komen te liggen, zal ons land deze twee landen ‘tegen elkaar uit kunnen spelen’ en zo Nederlands zelfstandigheid bewaren.88) Telkens komt men deze these tegen, onder meer in de stelling, dat Nederland zich nooit zal mogen verbinden met een grote mogendheid.89) Tegelijk vindt men in een zucht tot overcompensatie dikwijls de gedachte, dat Nederland een zeer waardevolle bondgenoot is voor de Angelsaksen. In velerlei plannen zelfs de aangewezen bondgenoot op het vasteland, veel beter dan het vervallen Frankrijk, dat men soms met een superieure ‘democratische’ laatdunkendheid behandelt,90) terwijl men zich eveneens soms te goed acht om met Zuidamerikaanse Staten b.v. in een alliantie te zijn verenigd.91) Onder de voorstanders van regionale aaneensluiting vindt men ook verschil van mening,92) tussen hen, die de zeeverbinding met de Angelsaksen93), en hen, die het continent vooropstellen. De eersten beldemtonen het belang van bescherming ter zee voor het hele Koninkrijk, de anderen de gedachte, dat Europa ‘wedergeboren’ moet worden,94) en dit in twee schakeringen: sommigen als Sal Tas, zien daarin een mogelijkheid een zo groot mogelijk brok Europa uit de klauwen van de Russische Beer te houden;95) anderen zoeken het in Europa voor een tegenwicht tegen de Angelsaksers, als een embryonale ‘derde weg’, in de hoop zo een ‘brug’, in plaats van een bruggehoofd te kunnen 85) 86) 87) 88) 89) 90) 91) 92) 93)
Radio Oranje, 28 December 1943. Cf. L. de Jong, t.a.p., p. 245 ev. Vgl. bv. Van den Tempel, Keep the Lamps Burning, 1943, p. 79-80. Zie Van d'Overkant, t.a.p.; Onze Politiek in de Toekomst (Trouw), p. 16. Van Kleffens in Eerste Kamer, Hand. 1945, p. 31-32. De Toekomst, 1 October 1943; Rijkensrapport, p. 25 ev. Rijkensrapport, t.a.p. Cf. bv. Het Parool, 30 Juli 1943 voor dit dualisme. Vooral in Londense publicaties: Van den Tempel, t.a.p., p. 80 ev.; Rijkensrapport, p. 27; Gerbrandy, zie Trouw, 23 Juni 1943, Aug. 1944. etc. Hun argumenten zijn nog ten dole actueel t.a.v. pogingen tot Europese integratie van vandaag. 94) Hades (Dr. H.D. Salinger), De Wedergeboorte van Europa. Deze uitgebreide brochure verscheen in 1944 illegaal in het Duits en werd in 1945 herdrukt. 95) Naar een nieuwe wereldoorlog, p. 31 ev.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
189 vormen, hetzelfde, in een andere versie, als wat degenen veelal betogen, die daarom juist blokvorming afwijzen96). Ook dat vindt men in velerlei schakeringen: van Het Parool, dat in 1943 een soort verlaat Osloblok voorstaat, tot De Waarheid toe, die Nederland tot tijdelijk middelaar tussen Oost en West benoemt.97) Het ‘officiële geluid’, het geluid der Regering blijft t.a.v. deze problemen nog gereserveerd. Terecht zegt Van Kleffens, dat pas een vrij Nederland de beslissing over alliantie - of niet zal moeten nemen. Het gehele denken over de na-oorlogse politiek heeft uiteraard iets voorlopigs, het is een denken, dat men eigenlijk niet actueel acht. Dat verklaart veel, maar niet alles. Ook na de bevrijding immers, is er die typische stemming van ‘afwachten’ - van slechts reageren op van buiten komende impulsen. Het lijkt geen toeval, dat Van Kleffens een half jaar na de bevrijding in de Memorie van Antwoord t.a.v. - en ook in de discussie98) over de ratificatie van het U.N.O.-charter, een uiteenzetting en een debat over de eigenlijke buitenlandse politiek nog wil mijden... En ligt niet in diezelfde lijn van zich nog niet willen binder, de bewering, dat het bestaan van de U.N.O. ‘absoluut vereiste’ genoemd wordt om regionale pacten voor Nederland ‘überhaupt’ aan vaardbaar te maken?99) Tegelijk kan men in deze reserves meer positief zien een verlangen naar een nieuwe zelfstandigheidspolitiek, die voorlopig niet anders is dan een wens: de gedachte van een ‘actieve buitenlandse politiek’ is immers meestal slechts negatief bepaald; men wil nièt meer het onmachtsbeleid van de neutraliteitspolitiek, men wil iets anders en als de hele ‘vernieuwings’ hausse in de oorlog dekte deze leus de meeste fantastische plannen,100) die men alléén daarom al niet durfde te concretiseren, omdat dan de onrust, die tegelijk bron en doel van het vernieuwingsstreven was, zou worden opgeheven. Voorlopig was deze leus van ‘actieve buitenlandse politiek’ daarom Touter een appèl om niet terzijde te staan, maar zich bewust te zijn van Nederlands taak en grootheid. Hoe benarder de bezetting werd, des te meer werd het eigen-Nederlandse beklemtoond, en de matrijs waaruit men dacht. Deze innerlijke tegenstrijdigheid vrucht van een situatie, waarin tegelijk Nederland voor de eigen natie de albeslissende inhoud van het gedachtenleven ging vormen, en dat zelfde Nederland voor de rest van de wereld van steeds minder belang werd - deed als vanzelf het nude probleem van de verhouding tussen grote en kleine staten scherp naar voren komen.
C. Het protest - Nederlands zelfstandigheid.
96) 97) 98) 99) 100)
Vrij Nederlandbrochure, Naar Grooter Nederland, p. 57-58. Het Parool, 30 Juli 1943; De Waarheid, 19 November '44 en 6 December '44. Cf. Handelingen, Tijdelijke Zitting Tweede Kamer, 1945, p. 141. T.a.p. Handelingen, Eerste Kamer 1945, p. 30. Cf. bv. de wonderlijke stelling van leden van de Eerste Kamer in het verslag van de Commissie van Rapporteurs: ‘Zij zouden tegen regionale pactvorming onder Nederlandse leiding(!) geen bezwaar hebben. Zij achtten hierbij echter de uiterste voorzichtigheid, met name ten opzichte van de grote Mogendheden, geboden’. Wil men wellicht een nieuw Osloblok, zoals het Parool van 30 Juli 1943 dat in een bizonder vreemd artikel voorstelt? Of denkt men bv. Frankrijk te kunnen Leiden?
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
Zoals we reeds eerder zagen, nam in de oorlog de positie van de kleine naties proportioneel met de machtsverschuiving naar de Big
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
190 Three af. Dit verspreidde in de kringen van deze naties101) tegelijk gevoelens van onlast en van onrust, vooral wanneer men aan de toekomst, aan de vormgeving van de wergild na de oorlog dacht. Men vreesde kennelijk, dat het driemanschap der grote Brie albeheersend zijn zou, feitelijke wereld-dictators, heersend over, maar zonder de kleine naties. Ook in Nederlandse kring maakt men zich zorgen, zoals onder meer blijkt uit een ingezonden stuk van Van Kleffens in de Times102), enkele persconferenties en een latere nota aan de Dumbarton Oaks-staten.
Kampioen der kleinen: Het Nederlands protest heeft in hoofdzaak twee motieven: In de eerste plaats ontkent men klein te zijn, en in de tweede plaats bestrijdt men met ten dele ethische argumenten de machtsaanspraak der machtigen. Het eerste argument beweegt zich eigenlijk in dezelfde gedachtensfeer, die de grote staten de macht doet opeisen: men werpt hen tegen, dat ook de kleinere mogendheden Mogendheden zijn; ‘powers’, ‘puissances’, en construeert zo een aantal geledingen onder de staten, gradaties van verschillende grootte, waarin men zichzelf een relatief hoge plaats toedeelt.103) Telkens komt men de gedachte tegen, dat Nederland een ‘middel-grot’104) staat is, geen kleine staat, maar eerder de ‘kleinste der grote koloniale landen’.105) In de bovengenoemde ‘Suggesties over de Dumbarton Oaks voorstellen’ wordt b.v. de term ‘smaller nations’ angstvallig gedefinieerd en gerelativeerd. Het Witboek-Gerbrandy achtte door de loop van de oorlog de ‘zuivere verhouding’,106) dat is de gelijkberechtigdheid tussen de staten, verstoord. Nederland is een ‘Rijk in vier werelddelen’, een ‘Koninkrijk met 70 millioen inwoners’...107) Achteraf, nu de toch eigenlijk altijd al wankele, onevenwichtige bouw van een klein Nederland met een groot koloniaal rijk, historie is geworden, kan men zich deze grootheidsillusie nauwelijks voorstellen, maar evenzeer als voor ons nu de geschiedenis van zeven jaar ons beeld bepaalt, zo was de driehonderdjarige traditie van koloniale macht een belangrijke factor in het ‘Zerrbild’, dat men van zich zelf zag in de wereldspiegel anno 1944-1945. Het is een der meest opmerkelijke ontdekkingen van een onderzoek als 101) Cf. bv. het boek van de Tjechische Minister, Hubert Ripka: Small and great nations. 102) Door de Duitsers werd dit listig ge-exploiteerd: Het ingezonden stuk van Van Kleffens werd zelfs gedeeltelijk als boekje gedrukt en met, overigens vervalste Nederlandse perscommentaren, uitgegeven. In Duitsland zelf kon men het echter blijkbaar niet al te goed gebruiken. In D.N.B.-gelb vindt men tenminste een Presseanweisung, van 25 Maart 1943: ‘frühere hollandische aussenminister von(!) cleffens über die kleinen Staaten, zuschrift an ‘die Times’ nicht übernehmen. Zie verder Radio Oranje van 1 en 4 Juni 1944 en Witboek San Francisco, Bijlage V, p. 152 ev. 103) Verwierp men in San Francisco niet de idee van rotatie van de niet-permanente zetels in de Veiligheidsraad? Een Nederland is immers te belangrijk om in de rij te staan tot het aan de beurt is. Cf. Witboek, San Francisco, p. 58. 104) Is het niet opvallend - en tekenend dat het woord ‘middelkleine’ niet gangbaar is? Hen half volle fles is altijd meer dan een half lege... 105) C. van d'Overkant, t.a.p. 106) T.a.p., p. 94. 107) O.m. C. van d'Overkant, t.a.p.; Onze Politiek in de Toekomst (Trouw), p. 16.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
191 dit, hoe vanuit 1944 begrijpelijk, vanuit 1952 onbegrijpelijk, gering de aandacht is voor het internationale aspect van de verhouding Nederland-Indonesië: men vindt het nauwelijks, ja, bijna nooit, noch in de illegale pers, noch in latere publicaties.108) En weer achteraf kan men daarom begrijpen, hoe grote schok het Indonesisch vraagstuk worden zou, al was het alleen, omdat men eigenlijk nauwelijks gezien had, dat het een vraagstuk was. Schatte men dus zo Nederlands gewicht in de internationale politiek hóóg, men trachtte het nog te verzwaren. In tegenstelling tot de tijd van 1914-1918, dacht men niet of nauwelijks aan ontwapening. Integendeel. Het realisme schuwde dit verleden, en telkens wordt er aangedrongen op een actieve defensiepolitiek, die Nederland niet alleen zal beschermen, maar ook een zeker ‘poids’ zal geven in een samenleving, die het recht tot medespreken afmeet naar het aantal divisies, dat men op kan brengen. Daarenboven is er de idee Nederland ook territoriaal te vergroten, zowel in de soms weer oplevende nuance van een ‘Groot-Nederland’ als in die van de annexatie.109) Spelen sommigen zelfs niet met het idee Nederland het mandaat toe te kennen over een Westduitse staat?110) Tenslotte ziet men Nederland - als Ali Hassan de dadels groter dan het is, door het te zien als uitverkoren spreekbuis voor andere volken, die zich zullen laten leiden door Nederlandse initiatieven. Zo kapitaliseert men nu juist de kleinheid van het Koninkrijk, Nederland wordt leider van de Underdogs!111) Is dit dus één soort pogingen de balans ten gunste van de kleine staat te wijzigen, aan de andere kant voert men meer ethische en redelijk-overredende argumenten aan. In het ingezonden stuk in de Times b.v. doet Van Kleffens een beroep op de democratie: ‘It is difficult to see, how in things international democratically minded people can feel justified in attaching more weight to the voice of the greater Powers than to that of the smaller ones - not necessarily small ones. Might and influence in national and international affairs are one thing; opinions and views are another’.112) Op dat laatste, op het feit, dat ‘in the realm of facts there is in another sense (dan machtsongelijkheid) complete equality between larger and smaller States’, doordat namelijk: ‘good and just ideas may and do occur to either category without regard to size or power’ doet Van Kleffens in San Francisco een beroep,113) om het terugdringen van de stem der kleinere naties tegen te gaan. Heeft, zo zegt hij telkens, een land als Nederland niet een groot aantal Nobelprijswinnaars? Tegenover de macht wordt dan als wel altijd in de geschiedenis - het recht gesteld, dat de zwakken moet beschermen tegen de sterken. De strijd voor de rechten van een kleiner land, als Nederland, is dan
108) Cf. bv. de luttele aandacht voor het internationale aspect nog in het ‘Verslag van de Commissie van Onderzoek naar de opvattingen in Nederland omtrent de plaats van de Overzeese Gebiedsdelen in het Koninkrijk’, 1946, p. 84-85. 109) Terecht dan ook hoont De Waarheid van Juni 1944 hierin het element van ‘Grote-Mogendhedenwaan’. 110) O.m. ten dole bij Hades, t.a.p. 111) C. van d'Overkant, t.a.p. 112) The Times, 25 Maart 1943. 113) Rede 28 April 1945 te San Francisco. Witboek, Bijlage X.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
192 ook het hoofdmotief van de Nederlandse buitenlandse politiek tot 1945, zoals uit tal van uitingen blijkt.114) Na een strijd met de pen in 1943 en 1944 spitst deze zich in 1945 practisch toe tot een strijd om de plaats, die een land als Nederland zal innemen in de nieuwe Veiligheidsorganisatie. Het voornaamste stuk, uitgegaan van de Nederlandse Regering, is de nota over de Dumbarton Oaks-voorstellen,115) een boeiend document, met een typische mengeling van scherpte en illusies. Na een principiële inleiding bevat het twee hoofdpunten: 1. een verhandeling over de basis, waarop de nieuwe organisatie besluiten zou dienen te nemen. De nota vreest, dat men de veiligheid boven het recht wil stellen en dus zo de macht het laatste woord laten. Daarentegen wil de nota - en later dient men een amendement in deze zin in - dat de organisatie de besluiten zal hebben te nemen op basis van recht en moraal. Achteraf lijkt het de scepticus anno 1952 een nogal naieve tevredenheid, als de toelichting tot het amendement zegt, dat de aanname ‘would afford these other members (dan de Big Five) some reasonable compensation and correction of this inequality.’116) De aandrang de besluiten van de Veiligheidsraad te doen toetsen door een college van ‘vroede mannen’, is een typisch stuk uit de Nederlandse juristen-pronkkamer. 2. Daarnaast gaat de nota in op dat ‘very thorny question, the relationship between the great Powers and the smaller States’, en eist dan, dat tenminste de stemmen van drie van de kleinere naties in de Veiligheidsraad nodig zullen zijn voor een geldig besluit.117) Anders immers wegen de concessies, die de kleinere naties zullen doen niet op tegen de voordelen, die een U.N.O. zou kunnen brengen? Tot slot acht de nota het reëel geen staat tot automatische sancties te verplichten en wenst zij het vetorecht tot geringe proporties terug te brengen.118) Ofschoon de Regering wel gedragen zal zijn geweest door het algemeen sentiment119) in deze kwestie, vindt men in de illegale pers, en elders, veelal een gereder aanvaarden van de positie van de Big Five. Men waarschuwt er zelfs soms voor te pogen deze aan te tasten: leerde, zo zeggen kenners als Verzijl e.a., de Volkenbond niet, dat de grote naties het buiten de universele organisatie zouden zoeken, indien men hen daarbinnen niet het volle pond gaf?120) Al deze argumenten zijn eigenlijk optimistisch of, zo men wil, naief.
114) Direct in 1940 al is dit ook het hoofdthema van de nota's van de Ministers Van Kleffens, Van den Tempel, Albarda, Welter en Steenberghe. (Enquêtecommissie, II B, Bijlagen 119-123), toen vooral met het doel het belang van Nederlands zelfstandigheid voor de wereld vast te leggen, met het nog op het geval er werkelijk een ‘Tweede Vrede van Amiëns’ tot stand mocht komen. 115) Helaas niet opgenomen in een boek als van Dr. J.H.W. Verzijl, De Nieuwe Bond der Verenigde Naties. Wel in het Witboek San Francisco, Bijlage V, p. 152 ev. en ook in het Witboek Gerbrandy. 116) Witboek San Francisco, Bijlage VI. 117) Suggestions, I. 118) Hiertegen De Waarheid, 30 Maart 1945, ‘Van Kleffens zet de klok terug’. 119) Persoonlijk herinner ik me de teleurstelling - en verontwaardiging - die de teneur van de Dumbarton Oaks-voorstellen ons bezorgden. 120) Bouwstof etc. t.a.p., p. 105; Rijkensrapport, p. 17-18. De Waarheid, 30 Maart 1945. Zie ook de leden van de Eerste Kamer in het Verslag van de Commissie van Rapporteurs over het wetsontwerp ter ratificatie van het UNO-charter.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
193 Was het niet juist de onrust over de feitelijke machtspositie der grote mogendheden, die tot actie aanspoorde, en is het niet een miskenning van diezelfde realiteit, als men gelooft, ‘concessies’ te doen aan diezelfde machten? Vaak is het, alsof men van de nood een deugd maakt: ‘We should like to see international anarchy reduced. We are ready to accept certain limitations of that more or less complete freedom which hitherto has characterised a sovereign state. We should like to see those limitations accepted in the same measure by all States, great and small. If this cannot be obtained at once and if together with the other medium and smaller States, we are to set an example in this respect, we shall be proud to do it.’121) Men doet concessies, men geeft het voorbeeld. Was het anders dan slechts een bevestiging van een bestaande toestand? Het moet de Grote Vijf, of liever de Grote Drie wat rhetorisch in de oren geklonken hebben, een land als Nederland te horen poneren, dat in ruil voor de erkenning van hun groter positie de kleinere staten ‘are entitled to ask that these great Powers show in practice that they are conscious of the special duties and responsibilities these concessions place upon them’.122) Was het in hun open niet een even grote concessie de kleine staten überhaupt te laten meespreken?123) Nederland achtte zich dus kampioen der kleinen. En inderdaad was het een der veertien leden van het ‘Steering Committee’ van de conferentie in San Francisco. Kennelijk word er b.v. aandacht besteed aan de ‘Suggestions’. Maar zou ook hier niet een gevaar van gezichtsbedrog zijn? Ook Uruguay zal wel een eigen witboek hebben, waarin telkens de Uruguaanse woordvoerder het woord voert. Hoeveel zal er over de Nederlandse activiteiten in te vinden zijn? Wat zijn acht amendementen op een totaal van twaalf honderd? De debatten in het noodparlement zijn leerzaam. Al was het maar om de lof, die men zichzelf toezwaait, dat men een zo kwalijk document als het Charter toch wel aanvaarden wil. Dezelfde houding, als voor de oorlog, lijkt aanwezig. Men schudt het wijze hoofd over zoveel onvolmaaktheid, ‘helaas, juridische constructie van feitelijk bestaande onbevredigende toestanden’124)... Wat kan men anders verwachten van een critisch volk, dat gewend is zoveel beter construties als normaal te zien en, ondanks alle realisme, onder de oorlogsdruk op iets beters had gehoopt?
VI. Nederland en de wereld: 1940-1945. Wat voor conclusies mag men nu uit dit alles trekken? Kan men uit het voorgaande nu afleiden, wat Nederland dacht over de eigen plaats in de wereld? Het is het gevaar van alles historie-schrijvers het verleden uit het geschrevene alleen te reconstrueren. De uiteindelijke consequentie daarvan is immers de stelling van de Engelse conserva121) Van Kleffens, rede op de openingsdag van de Conferentie van San Francisco, 28 April 1945, Witboek, Bijlage V. 122) Suggestions, II. 123) Vgl. bv. de oorspronkelijke voorstellen van het State Department, zoals deze zijn gepubliceerd in ‘Post war foreign policy preparation’, 1939-1945, Department of State Publication, nr. 1580, General Foreign Policy Preparation Series, nr. 15. 124) Van Kleffens, Eerste Kamer, Tijdelijke Zitting, 1945, Handelingen, p. 32.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
194 tieve historicus: ‘Of the submerged classes we know nothing. They were not put on record’... Hier echter is het gevaar voor mistekening zelfs nog groter: het gaat niet om concrete feiten, maar om de fixatie van bepaalde gedachten in een achter ons liggende tijd; de illegale pers waarschuwde soms al, dat haar mening niet de publieke opinie pretendeerde te vertegenwoordigen.125) In zaken van binnenlandse politiek bleek in 1945 de juistheid daarvan overduidelijk, in kwesties van buitenlandse politiek niet zo zeer. Enerzijds is dat wel het gevolg van het feit, dat t.a.v, de buitenlandse politiek geschillen altijd minder diep gaan: de deviatiemogelijkheid was daardoor per definitie kleiner. Anderzijds echter is het symptomatisch zowel voor de geringere aandacht en de geringere emoties, die de stand der buitenlandse politiek opriep, als voor die sfeer van afwachten, van zich nog niet willen vastleggen, die t.a.v. de buitenlandse politiek in 1945 heerste. Daarom kan men eerder negatief iets zeggen: wanneer zelfs het meest bewuste deel van het volk, dat zich uitte in brochures en illegale pers, zowel kwantitàtief als kwalitatief geringe aandacht besteedde aan het vraagstuk der buitenlandse politiek, dan mag men daaruit wel concluderen, dat op een enkele uitzondering na126), de Nederlander ook na de oorlog het primaat van de buitenlandse politiek òf niet besefte òf niet voldoende durfde doordenken. Is het niet opvallend, dat geen der schrijvers van de brochure ‘Om Neerlands toekomst’, waarin alle politieke partijen aan het woord komen, de buitenlandse politiek behandelt? Prof. Schermerhorn zoekt een verklaring: ‘Wij hebben vijf jaren achter ons, waarin wij in afzondering van de wereld hebben geleefd. Het was een gedwongen isolement. Nederland was als het ware met prikkeldraad omgeven en het werd één groot interneringskamp. Duizenden van ons hebben werkelijk in zulk een kamp gezeten en zij allen hebben naast alle kwaad, dat daar aan verbonden was, ook die eigenaardige kampgeest leren kennen, waarin na langere tijd tenslotte het hartstochtelijke meeleven met hetgeen er buiten die kleine wereld gebeurt, langzaam maar zeker uitdooft.’127) Hij raakt daarmee de essentie van dit opstel, dat immers achteraf makkelijk oordelen en spotten heeft, ja, waaraan zelfs het verwijt gemaakt kan worden, dat het zoekt naar iets, dat het geen recht heeft te zoeken, naar een beschouwend oordeel in een tijd, waarin strijd en leed beschouwing onmogelijk maakten, en slechts verzet, verlangen, hoop toelieten. Hoe zou men een wijs oordeel verwachten, wanneer het leven de inzet is? Immers evenmin als van een hongerende behoefte naar cultuur? Het is dan ook te begrijpen, dat men zich maar al te vaak nauwelijks bewust was slechts een klein land te zijn, waar de strijd in en om dat kleine land een wereld op zichzelf vormde, een wereld, die alles omvatte. En is het niet even begrijpelijk, dat men het ellendige heden zowel in een idealisering van het verleden als van de toekomst trachtte te vergeten,
125) De Ploeg, 1, Juli 1943 en 6, Februari 1944; Trouw, November 1944. 126) Naar de letter wel: Bruins Slot in ‘Onze Politiek in de Toekomst’ (Trouw), p. 14-16. Vgl. ook de titel van de overigens vrij inhoudsloze brochure van Skopos (H. Chr. Schwencke): ‘Schets van ons huidig hoofdprobleem’. 127) Nederland in de Wereld, redo, 1946.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
195 zodat men, in beide gevallen eigen land als het ware door een vergrootglas zag? Men koesterde in de oorlogsjaren vaak een overdreven visioen van Nederlands toekomstige status en men smukte het beeld op met de sierselen van het glorierijk verleden, dat tegelijk een appel is: Nederland zij ‘barrièrestaat’, als in de 18e eeuw.128) Nederland helpe het Europees evenwicht in stand te houden als in de dagen van De Witt en de Koning-Stadhouder.129) Nederland grijpe nu de te lang verwaarloosde kans van uitbreiding naar het Oosten, en zo meet. Bijna overal, en met name in de annexatieliteratuur, mist men het beset, dat tenslotte de plaats van Nederland in de wereld niet door Nederland, maar door de wereld bepaald worth. Is - nogmaals niet de diepste verklaring hiervoor, dat Nederland voor Nederland de wereld was? Is het niet een door de omstandigheden meet begrijpelijk, maar ook in andere tijd voorkomend gezichtsbedrog, zodat het terloopse oordeel over ‘the indomitable Dutch’ de Nederlander veel meer zegt, dan de Amerikaan, die dat uitsprak, evenals bv. de parades, die Roosevelt de Koningin bereidde haar meet zeiden dan hem?130) Wat interesseert het schoolfeit, dat ‘wij’ de grootste sluizen en de grootste visafslag van de wereld hebben, de buitenlander, die zelf veel meet dingen ‘het grootst’ heeft? Wat Nederland als ‘actieve buitenlandse politiek’ zag, moet een staat als Amerika dan ook veelal onverschillig gelaten hebben. Is het niet kenmerkend voor de positie van een kleine staat, dat ‘voorlichting’ het machtigste wapen in de buitenlandse politiek moet vormen?131) Het belang ervan word beklemtoond, maar zag men ook, dat dit typische ‘pressure group’-wapen inderdaad symboliseerde, dat Nederland in de internationale politiek weinig meer gewicht had, dan een pressure group? Over het algemeen waren de plannen voor na-oorlogse politiek vaag, met twee uitzonderingen, waar meer zekerheid en concreetheid van oordeel aanwezig waren, n.l. terzake van de handel, en terzake van de ideologische instelling op de buitenlandse politiek. Dat is geen toeval: beide elementen horen in feite tot de constanten van de Nederlandse politiek, ja vormden en vormen er veelal de uitsluitende inhoud van, zodat er slechts een aanknopen nodig was bij het vertrouwd verleden. Is niet de strijd voor de vrijhandel een oud chapiter? En komt men de kanalenkwestie met België niet zowel in 1939 als in 1952 in de debatten tegen? Is het niet tekenend, dat men in de annexatieliteratuur meermalen de idee tegenkomt, dat men via annexatie het Dortmund-Eemskanaal kan sluiten, en zo de Rijnvaart naar Nederlandse havens leiden?132) En wist men niet te goed, dat de Nederlandse economie afhankelijk was van een goed Duits achterland, zodat men zelden, wat
128) Het Nederland van morgen, Hoofdstuk III, passim. 129) P.J. Schmidt, t.a.p., en, waarschijnlijk idem, in verschillende nummers van Je Maintiendrai; cf. in het algemeen de roep om een ‘actieve buitenlandse politiek’. 130) Cf. ook het trotste gevoel één van de A.B.C.D.-staten te zijn (Het Parool, 24 Januari 1942), alsmede een dergelijke vergenoegdheid over het opperbevelhebberschap van Helfrich over de geallieerde vloot in Z.O. Azië. 131) Witboek Gerbrandy, p. 97; C. van d'Overkant, t.a.p. 132) Rijkensrapport, Economische Overwegingen voor Annexatie, ad. 2; Mr X in de Vrij Nederland-brochure: Naar een Grooter Nederland, p. 43.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
196 al de wraakplannen waren, de idee van volslagen economische ontwrichting van Duitsland poneerde? Ook de ideologische instelling van de buitenlandse politiek sloot aan bij het verleden. We zagen, hoe mager de inhoud overigens van het witboek-Gerbrandy ook was, dat duidelijke, aparte paragrafen gewijd waren aan het herstel van het gezantschap bij het Vaticaan, en ‘het herstel, resp. aanknopen van betrekkingen met de USSR’ begrijpelijk, wanneer men bedenkt, dat dit vrijwel de enige kwesties waren, waar het vooroorlogs Parlement een geprononceerde mening over had, en dus met recht verantwoording zou kunnen eisen. Juist dit feit, dat de buitenlandse politiek voor de gemiddelde Nederlander als het ware gebaseerd was op, feitelijk op het binnenland afgestemde, ideologische axioma's, die de wereld en de plaats van Nederland daarin, vastlegden, is de voornaamste reden, waarom men de attitude van Nederland als geheel niet mag herleiden tot de uitingen van de illegale pers, die wel ten dele die ideologische gebondenheid verloren had, maar juist daarin afweek van het gros van de bevolking. In de houding t.o.v. Rusland bleek dit bv. overduidelijk. En ook elders vindt men symptomen: Komt het credo van het internationale recht niet weer veel duidelijker naar voren in de kamerdebatten over het Uno-charter, dan in de discussies van de illegale pers van vóór 5 Mei 1945? Wordt niet een groot aantal kolommen van de handelingen ingenomen door discussies over de vraag, of het voor Nederland wel aanvaardbaar was, dat in de considerans van het UNO-charter de aanroep van Godes naam en zege ontbrak?133) Is het toeval, dat juist de Nederlandse delegatie in San Francisco bezwaar had tegen de aanhef ‘We, the peoples of the United Nations’, omdat deze feitelijk de doctrine van de volkssouvereiniteit sanctionneerde en het eigen recht der overheden miskende? Ds. Zandt had gelijk, toen hij zijn rede over het charter in de Tweede Kamer vrijwel begon met: ‘Mijnheer de Voorzitter, onze houding tegenover de Volkenbond mag ik... als algemeen bekend veronderstellen’...134) Eén effect had de oorlog niettemin gehad: de houding van hovaardij jegens de ‘verdwaasde volken’, die in 1939 nog zo duidelijk was, was veelal verdwenen, evenals de te nadrukkelijke klemtoon op Nederlands roeping de wereld het internationale recht te brengen. Dat men hoopte, dat er toch nog een ‘roeping van Holland’ was, is begrijpelijk. Men vindt het in bepaalde ethische geluiden, bv. bij hen, die de annexatie verwerpen: ‘Laten wij als kleine natie trouw blijven aan onze roeping, het geweten der grote naties te zijn. Het is beter te strijden voor ons ideaal van een vernieuwd Europa, dan tussen de poten der grote roofdieren dieren in te sluipen om ook een stuk uit het kadaver te rukken’.135) Men vindt het ook in de gedachte, dat Nederland een brug zou kunnen zijn tussen Oost en West, of de kern van een nieuw Europa. En dat toch de zelfverheffing niet geheel ontbrak, blijkt bv. uit verschillende uitlatingen van Van Kleffens, zowel, als hij schermt met de Neder-
133) Handelingen Tweede Kamer, Tijdelijke Zitting, 1945, p. 123 ev. 134) T.a.p., p. 138. 135) De Ploeg, nr. 11, Jan. 1945; cf. ook Van den Tempel, Nederland in Londen, p. 208-209.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
197 landse Nobelprijzen, als met de gedachte, dat ‘Nederland, dat in samenleving der democratische Staten meer dan ooit een eervolle en invloedrijke plaits inneemt, met zijn bezonnen karakter en zin voor objectiviteit, (tot het verzekeren van veiligheid en vrede) een grote bijdrage kan leveren.’136) Maar is dit alles, ondanks de nadelen, veelal niet een sympathieker houding dan die van het volslagen cynisme? Daarvoor immers geldt het vonnis van een illegale publicist: ‘Slechts een dode staat cijfert zichzelf wee!’137) Toch, hoezeer er dan ook een appèl moge zijn, de zekerheid van de eschatologie ontbreekt. Men vreest ervoor, en tracht nieuwe grond onder de voeten te krijgen, door vooral realist te willen zijn een realisme echter, dat niet zozeer een betere blik op de werkelijkheid is, als wel een stemming: een niet meer de dupe willen worden van eigen verwachtingen. E.H. Carr is vrijwel de enige schrijver, die in de illegaliteit gelezen wordt, en dat met het frenetieke fanatisme soms der zelfkastijding. Slechts een enkele maal toetst men dit ‘realisme’ aan de realiteit, zoals de Toekomst, die in October 1944 Carr fel aanvalt: zijn ‘realistische’ salto mortales registreert, en the Twenty Years Crisis vonnist als ‘perfide en vol sofismen, voor de leek in de buitenlandse politiek het meest gevaarlijk. Het zou geschreven kunnen zijn door een Duitse communist in de tijd onmiddellijk voorafgaande aan Hitlers inval in Rusland.’ Meer positief betekent de ‘realistische’ instelling een beklemtoning van de machtsfactor in de internationale politiek, waardoor men vanzelf de weg van de blokkengedachte opgaat. Zoals we zagen, was dit in eerste instantie meer gericht op veiligheid dan machtspolitiek, meer anti-Duits, dan anti-Russisch. Lang zou dit niet duren: toen eenmaal Duitsland weggevallen was, waren de oude, bewaard gebleven ideologische afkeer, en de vrees voor de Russische macht voldoende om juist bij uitstek deze realistische gezindheid te keren tegen de ex-bondgenoot. Slechts de traditionele houding van: afwachten, voor alles vrede, geen machtspolitiek, geen blokken, maakte, dat dit nog relatief lang duurde. Het is dan ook een symptoon van de onwezenlijkheid van de stemming anno 1945, dat Van Kleffens tegelijk in de Suggesties over de Dumbarton Oaks-voorstellen onmin tussen de ‘five great peace-loving (!) States.... no doubt a remote possibility’ noemt, en een amendement namens Nederland indient om het lidmaatschap van de nieuwe organisatie te beperken tot die Staten, ‘which may be expected on account of their institutions and by their international behaviour faithfully to observe and carry out international commitments’, met de hem toch eigenlijk ook zelfbedriegende toevoeging, dat ‘the insertion of this rule, however important, would not appear to be necessary in so far as the States represented at the San Francisco Conference’138). Een land, dat voor een groot deel de internationale politiek uit de eigen ideologie beleeft, kon onmogelijk een psychologisch zo labiele houding lang volhouden, zeker niet, toen het tegenwicht, dat voor de oorlog nog bestond in het gevoel, dat de buitenlandse politiek
136) Radio Oranje, Woensdagavond, 25 November 1942. 137) C. van d'Overkant, t.a.p. 138) Suggestions, inleiding; Amendementen, Witboek, Bijl. VI.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
198 zich slechts buiten onze grenzen afspeelde, door de oorlog eenmaal was verdwenen. De periode van de oorlogsjaren is vooral daarom interessant, omdat deze als het ware een interregnum vormt. Vòòr 1940 was er de neutraliteitspolitiek, die eigenlijk geen politiek was, na 1948 heeft Nederland de buitenlandse politiek ten dele geabandonneerd, behoudens voorzover deze stoelt op de traditionele noodzaak van de waarborg van eigen belang in de negotie, en voorzover men eigen wensen binnen het machtsblok, waarin men ligt, door ‘druk’ moet trachten door te zetten, of dit nu diplomatiek vertoog, meeconfereren aan het ondereinde van de tafel, of het bezoek van de Koningin aan Amerika betekent. Daartussen ligt de periode, van wat men noemde: ‘de actieve buitenlandse politiek’, voorlopig meer leus, dan concreet plan, en dat dan nog bij slechts enkelingen in de gehele bevolking. Het was, zoals we eerder zeiden, typisch product van de vernieuwingsgedachte, die slechts wist, dat het anders moest, maar niet hoe. Is het dan te verwonderen, dat, waar elders al zo weinig zich wist te concretiseren, dit nog minder het geval was op het gebied van de buitenlandse politiek, die men zeker, als klein land, nooit in eigen hand heeft? Wat teleurstellend is slechts het gebrek aan oorspronkelijkheid, aan eigen denkkracht t.a.v. de buitenlandse politiek. In 1939 waren Tilanus, Smeenk, Serrarens, Bierema en Van der Goes van Naters allen voor de neutraliteitspolitiek. In 1945 noemden zij deze stuk voor stuk ‘struisvogelpolitiek’, die ‘principieel onbevredigend was’, en teveel riekte naar het ‘Ben ik mijn broeders hoeder’.139) In datzelfde jaar waren vrijwel allen gereserveerd t.o.v. het denkbeeld van blokvorming, en voor de UNO als de beste garantie voor de vrede. De idee van Duitslands herbewapening leek gekheid. In 1949 waren, weer, allen voor het Atlantisch pact, en in 1952 vóór herbewapening van Duitsland. Zei Serrarens niet enige tijd geleden, dat ‘het Duitse pacifisme het grootste gevaar voor Europa’ vormde?140). Men kan in zekere zin niet ontkennen, dat in 1939 de neutraliteitspolitiek aangewezen was, zoals in 1945 een poging met de UNO en in 1952 herbewapening. Maar toch mist men node het nonconformisme, dat in de binnenlandse politiek hoogtij viert. Is ondanks alles ook dat niet weer een teken, dat de buitenlandse politiek niet dezelfde hartstocht en aandacht wekt, als de binnenlandse, terwijl ze toch zo onvergelijkbaar veel belangrijker is? Amsterdam, Februari-Juni 1952.
Overzicht van de geraadpleegde literatuur: (gesplitst naar tijd, plaats en/of wijze van verschijnen.) Verschenen vóór 1939: C.W. van Vollenhoven, Roeping van Holland, 1910. Gidsartikel, opgenomen in Verspreide Geschriften, deel II, p. 144 ev. 139) Citaten uit het debat van de Tweede Kamer, 30 Oct. 1945. 140) Voordracht voor de Faculteitsvereniging van de Faculteit der Politieke en Sociale Wetenschappen, 27 Maart 1952.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
Idem, Hollands international policy. 1919, opgenomen in Verspreide Geschriften, deel II, p. 467 ev.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
199 J.A. van Hamel, Nederland tusschen de Mogendheden, 1918. In het geheim herdrukt 1943. A.A.H. Struycken, De hoofdtrekken van Nederlands buitenlands beleid, 1923. W.J.M. van Eysinga, Artikel over Vijf en Twintig Jaar Buitenlands beleid, in Herdenkingsbundel 1898-1923, bij het vijf en twintig-jarig jubileum van Koningin Wilhelmina, 1923. A.S. de Leeuw, Nederland in de Wereldpolitiek, 1936. H.A. van Karnebeek, De internationale positie van Nederland in de laatste veertig jaar. Lezing voor de Volksuniversiteit, 's-Gravenhage, 1938.
Verschenen 1939-1940: B.M. Telders, Nederlands Onzijdigheid, grondslagen en gevolgen, 1939. Idem, The neutrality of the Netherlands, in Bulletin of the Colonial Institute of Amsterdam, Vol. III, Dec, 1939. J. Huizinga, Neutraliteit en Vrijheid, Waarheid en Beschaving, Radiorede 24 Nov. '39. Oranjeboelten, Departement van Buitenlandse Zaken: November 1939; April 1940. Handelingen, Van Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. (Voor ons anderwerp voornamelijk van belang: zitting 4 September 1939 van de Tweede Kamer; Algemene Beschouwingen; Begrotingsdebatten.)
Verschenen 1940-1945: A. Legaal in Nederland: H. Colijn, Op de grens van twee werelden, 1940. Jhr. D.J. de Geer, De synthese in de oorlog, Febr. 1942. W.W.F. Weyer, Actuele vraagstukken, De mening van Mr. van Kleffens, 1943. B. Verschenen buiten Nederland: E.N. van Kleffens, De overweldiging van Nederland, Londen 1941 (Door Neth. Publ. Cy vertaalde uitgave van The Rape of the Netherlands.) Idem, Toespraken voor Radio Oranje: 1 Aug. 1940; 11 Aug. 1940; 27 Maart 1941; 25 Nov. 1942; 28 Dec. 1943; 12 April 1945; Zie verder ook de uitzendingen van 24 Juli 1942 en 1 Juni 1944. Idem, Ingezonden stuk in The Times, 25 Maart 1943. cf. ook Radio Oranje, L. de Jong, 27 Maart 1943. Idem, Nota: Suggestions of the Netherlands Government in regard to the Dumbarton Oaks Proposals - opgenomen in Witboek Gerbrandy en Witboek San Francisco. L. de Jong, Je Maintiendrai - De Nazityrannie in Nederland, 4 dln. 1941-1945. Boisot (J.M. de Beus), De wedergeboorte van het Koninkrijk, 1943, eerste legale editie Nederland: 4e druk, Augustus 1945. Rapporten, Van de studiegroep voor Reconstructieproblemen. (Voorzitter P. Rijkens) 1943 en later.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
J. van den Tempel, Keep the Lamps Burning, 1943. A.A. van Rhijn e.a., Nieuw Nederland, 1944. B.H.M. Vlekke, The Netherlands and the United States, April 1945. Radio Oranje, Behalve de bovengenoemde uitzendingen (zie onder Van Kleffens), voor ons van belang: B.B.C. 20 Mei 1940 (De Geer, cf. noot 19); 16 Juni 1941 (Gerbrandy); 27 Aug. 1941 (Albarda); 7 Mei 1942 (uitwisseling ambassadeurs met USA), 13 Jan. en 29 Maart 1943 (Mr. W.F.L. Graaf van Bijland, Secr. Gen. van het Dept. van Buitenlandse Zaken, van belang om volstrekte inhoudsloosheid); 29 October 1944 (annexatie). C. Illegaal in Nederland verschenen:
Brochures: De oorlog en het gevaar van het Bolsjewisme, Sept.-Nov. 1942 (Schrijver Koos Vorrink). C. van d'Overkant, Onze Buitenlandse Politiek, Jan. 1943. Grondslagen van onze Buitenlandse Politiek (Kring Je Maintiendrai, vnl. P.J. Schmidt, van wie ook de brochure ‘Ons Gemeenebest’ afkomstig is: Zie hoofdstuk I van P.J. Schmidt, Buitenlandse Politiek van Nederland, dat geheel gelijk luidend is). Het Nederland van Morgen Beschouwingen n.a.l.v. Boisoit's Wedergeboorte van het Koninkrijk en de brochure Om Neerlands Toekomst. De Politieke en Maatschappelijke Opbouw van Nederland, Mei 1944. Rusland en het Westen - Naar een nieuwe wereldoorlog. Schrijver Sal Tas, Najaar 1944?
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
200 Felix Libertate (S. Davids), De Tweede Wereldoorlog - en daarna, 1944. Skopos (H. Chr. Schwencke), Schets van ons huidig hoofdprobleem, Einde 1944. Vrij Nederland. Naar een grooter Nederland? 1944. E.H. Carr, Verscheidene excerpten van zijn boeken, soms met commentaar.
Illegale Bladen: Pieter 't Hoen - Het Parool - Nieuwsbrieven, Juni 1940-Mei 1945. Vrij Nederland, Aug. 1940-Mei 1945. De Waarheid - De Vonk, Nov. 1940-Mei 1945. Trouw, Aug. 1943-Mei 1945, brochure: Onze Politiek in de Toekomst. De Ploeg, Juli 1943-Juni 1945. De Toekomst, Oct. 1943-Mei 1945. Je Maintiendrai, Bloemlezing uit 25 nummers van......; nog tijdens de bezetting verschenen. Zie verder: Dra. R. Zimmerman, Het Woord als Wapen - keur uit de illegale pers, 1952.
Verschenen na 1945, maar in de oorlog geschreven: F. van Asbeck, J. Tinbergen e.a., Bouwstof voor de oplossing van Na-oorlogse vraagstukken, afgesloten Aug. 1944, gepubliceerd 1946. Hades (H.D. Salinger), De wedergeboorte van Europa, in 1944 in kleine oplage in het Duits verspreid. A. Loosjes, Een grootse taak voor Nederland, ook in Europa - Een ‘imperialistische’ beschouwing over het annexatievraagstuk, 1945. J.M. Romein, Nieuw Nederland, 1945. P.J. Schmidt. Buitenlandse Politiek van Nederland, 1945. J. Suys, De Nieuwe Politiek, 1945. S. Tas, De Tweede Wereldvrede, 1945.
Literatuur na 5 Mei 1945: Handelingen en Kamerstukken van Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, Tijdelijke zitting, 1945. P.S. Gerbrandy, Eenige Hoofdpunten van het Regeeringsbeleid in Londen, gedurende de oorlogsjaren 1940-1945. Witboek, 1946. Witboek, Het Ontstaan der Verenigde Naties, 1950 (Departement van Buitenlandse Zaken). J.H.W. Verzijl, De nieuwe bond der Verenigde Naties, 1945. W. Schermerhorn, Nederland in de Wereld, 1946. J. van den Tempel, Nederland in Londen, 1947. Enquêtecommissie, Regeringsbeleid, 1940-1945. Delen II A en B, ‘Neutraliteitspolitiek’. B.W. Kranenburg, De Hartslag van ons buitenlands beleid, 1949. C. Smit, De Buitenlandse Politiek van Nederland, deel II, 1945.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’
Idem, Diplomatieke Geschiedenis van Nederland, 1950. A.J.P. Tammes, Het internationalisme en pacifisme in Nederland sedert het begin van de 19e eeuw, in: Nederland tussen de Natiën, deel II, p. 7 ev.
Hans Daalder, ‘Nederland en de wereld: 1940-1945’