Nazingen en voorzingen
Bij de opening van de tentoonstelling 'ʹWaar de hand zingt'ʹ, in Kunstvereniging Diepenheim De eer van dit openingswoord heb ik te danken aan mijn twee jaar gele-‐‑ den verschenen boekje De handgezaagde ziel -‐‑ over de terugkeer van de am-‐‑ bachtelijkheid in de kunst en omstreken. De makers van de tentoonstelling zeggen zich herkend te hebben in mijn betoog en bij hun keuze van de kunstenaars het vakmanschap nadrukkelijk als criterium te hebben ge-‐‑ hanteerd. Toch niet alléén het vakmanschap?, denk ik meteen als ik zoiets hoor. Want zo'ʹn advocaat als ik ben voor de ambachtelijkheid, zo'ʹn duivel kan ik zijn voor de ambachtelijkheid-‐‑zonder-‐‑meer. Ambachten om het ambachten zelf is ongeveer het domste wat je kunt doen, hoewel mis-‐‑ schien toch net iets minder dom dan denken om het denken zelf, want dat is, denk ik, waanzin. Hoe het ook zij, het citaat van Breyten Breytenbach dat als motto dient bij deze tentoonstelling is mij uit het hart gegrepen. En dan met name de zin: 'ʹGa verder, ga naar de uiterste rand van het den-‐‑ ken, naar waar de hand zingt.'ʹ Ik zie bij die woorden een mooi bos voor me, het bos van het denken waar we doorheen trekken, tot we bij de bos-‐‑ rand komen en daar begint dan die hand te zingen. Het is een mooie me-‐‑ tafoor voor de ontwikkeling van de westerse kunst vanaf het midden van de 20ste eeuw. Sinds die tijd is de kunst gedomineerd geweest door idee-‐‑ en, filosofieën en concepten, door denkwerk kortom. Maar inmiddels
1
heeft ze de grens bereikt en zingen haar handen, waarvan ze lange tijd niet eens besefte dat ze die had. Nu durf ik de stelling wel aan dat dat ge-‐‑ zang van die handen een reactie is op al dat gezaag in het hoofd van de kunst gedurende haar lange trektocht door dat denkbos. Waarmee niet is gezegd dat ze die beter had kunnen overslaan, ook al is het waar dat de handen van de kunst al eerder, en eeuwenlang, hebben gezongen zonder dat daarvoor eerst boswandelingen moesten worden gemaakt met Gilles Deleuze en Jean Baudrillard. Maar het is ook een feit dat de kunst in de 20ste eeuw opeens ging snakken naar zulke denkers. Door allerlei turbu-‐‑ lentie was ze buiten haar oevers getreden en ontstegen aan de concrete, materiële habitat die altijd haar thuisbasis was geweest. Dat ging gepaard met een explosie van theorie, en opeens stelden kunstenaars zich de vraag 'ʹWat ben ik hier nu eigenlijk aan het doen?'ʹ Zoekend naar een antwoord probeerden ze hun werk in grote verbanden en perspectieven te plaatsen. Het was een manier om op het uitdijende beeldheelal waarin de kunst te-‐‑ recht was gekomen toch nog enige grip te houden. Ondertussen werd ook duidelijk hoe moeilijk waarachtig denken wel niet is, en bij veel theorieën die kunstenaars rond hun werk bouwden wist je dan ook niet of je moest lachen of huilen. Ik moet bekennen dat ik me vaak verdwaald heb ge-‐‑ voeld in dat bos en heel wat tijd heb besteed aan het zoeken naar de uit-‐‑ gang. Veel theorie zong niet, daar kwam het op neer. In de hoop daar iets aan te doen heb ik mijn boekje geschreven en ben naar China gegaan om de ambachtelijkheid te bestuderen. Ik was verbijsterd door de overvloe-‐‑ digheid en virtuositeit waarmee daar kunst wordt geproduceerd. Wester-‐‑ se kunst welteverstaan. In Xiamen bezocht ik een flatwijk waar voorna-‐‑
2
melijk kunstenaars woonden. Ik liet me naar een huis brengen dat gespe-‐‑ cialiseerd was in Van Gogh, en alle meewerkende familieleden weer in één bepaald schilderij van hem. Sommigen leken totaal van de wereld, zo hard en gehypnotiseerd werkten ze, alsof ze ook de gepassioneerdheid van hun grote voorbeeld wilden imiteren. Maar toen ik na mijn overdosis complimenten de westerse hamvraag stelde of ze ook eigen werk maak-‐‑ ten, keken ze me niet-‐‑begrijpend aan. Eigen werk? Was dit geen eigen werk dan? Op dat moment begreep ik pas waar ik was: in een oord van de ambachtelijkheid-‐‑zonder-‐‑meer, in een productiemachine met het ver-‐‑ stand op oneindig. Kang, mijn Chinese begeleider, zag mijn lachje en pro-‐‑ beerde me voorzichtig iets uit te leggen. Kunstenaar zijn in China, zei hij, betekent nog altijd dat je allereerst een imitator bent van een beroemde meester. De grootste kunstenaar is degene die na eindeloos oefenen die beroemde meester het dichtst nadert. Dankjewel, zei ik, wat een mooie traditie! En wat was ik blij dat hij me niet vroeg wat het bij ons betekent om kunstenaar te zijn. Dan had ik hem een heel ingewikkeld antwoord moeten geven dat hij nooit begrepen zou hebben. Ik had hem moeten ver-‐‑ tellen dat bij ons degene die de beroemde meester het dichtst nadert ach-‐‑ ter tralies wordt gezet wegens vervalsing. Ik had hem moeten zeggen dat bij ons een beroemde meester, als hij een foto naschildert van een persfo-‐‑ tografe, door de rechter wordt veroordeeld wegens inbreuk op het au-‐‑ teursrecht. Dat heel onze kunstwereld dan te hoop loopt tegen dat vonnis. Dat de veroordeling een aanslag op de vrijheid wordt genoemd en verge-‐‑ leken met de moord op Franse cartoonisten. Dat onze kunstenaars dat vrijheidsberovende auteursrecht desalniettemin een groot goed vinden,
3
en er als de kippen bij zijn om er zelf een beroep op te doen zodra hun eigen werk wordt geïmiteerd. Bij ons in het vrije westen, had ik moeten zeggen, bedoelen de kunstenaars met vrijheid al precies hetzelfde als langzaamaan iedereen: vrijheid is vooral de eigen vrijheid en niet die van de ander. Is het niet diep tragisch? Wat ik daar in China zag was een ra-‐‑ vijn tussen twee culturen. De ene cultuur zo verslingerd aan de imitatie dat de kunstenaar aan eigen werk niet toekomt. De andere cultuur zo ge-‐‑ brand op de zelfexpressie dat imitatie bij wet is verboden. Het eerste is fnuikend voor de kunst, zie hoe een wél zelfdenkende Chinese kunste-‐‑ naar als Ai Weiwei voortdurend overhoop ligt met de autoriteiten. Maar het tweede is niet minder funest, want alle kunst is opdiepen en voort-‐‑ borduren. Geen hand zingt uit zichzelf. Ze kan alleen maar nazingen en nog eens nazingen, tot ze ten slotte haar eigen stem heeft gevonden en begint voor te zingen, zodat andere handen haar weer kunnen nazingen. Dat is ambachtelijkheid. Een cultuur die de zelfexpressie verabsoluteert verbreekt haar eigen continuïteit. Een cultuur die haar kunstenaars ziet als hetzij klaplopende marginalen, hetzij geniale beurskrakers, verloo-‐‑ chent de ware aard van de kunst. Als al die theorie ons iets heeft geleerd, dan is het dat de kunst pas werkelijk kunst wordt in the eye of the beholder. In het oog van degene die de kunst tot zich neemt, consummeert met twee m'ʹen, dat wil zeggen: voltooit. Iedere kunstkijker is zo'ʹn voltooier van de kunst. En dus ook iedere kunstenaar die, door het imiteren, citeren of parodiëren van andere kunst, ongemaskeerd toont wat hij heeft gezien. De kunst bestaat en floreert bij het gebruik ervan. Daarom zou het au-‐‑ teursrecht een tegenhanger moeten krijgen in een gebruikersrecht. Dat
4
zou ruimte scheppen voor een vrijelijk namaken, doorwerken, hergebrui-‐‑ ken en revitaliseren van beelden -‐‑ ofwel voor wat de kern van kunst ma-‐‑ ken is, en altijd is geweest. Gezien de gigantische wereldzee van beelden waarin wij ronddobberen, zou dat een enorme bevrijding zijn. Maar dan wel op voorwaarde dat we ons niet alleen zullen uitleven in het onge-‐‑ straft nazingen van anderen, maar ook de charme gaan zien van het na-‐‑ gezongen worden. We zullen het als een eer moeten gaan voelen als ande-‐‑ ren onze creaties tot zich nemen, naar hun hand zetten, en er nog succes mee hebben ook. Ongeveer zoals Richard Strauss het als een eer voelt, el-‐‑ ke keer als hij Jessye Norman zijn Vier Letzte Lieder hoort zingen. Nog nooit heeft hij geroepen: 'ʹZing ook eens wat van jezelf, en niet altijd die liederen van mij!'ʹ Nee, telkens als hij haar hoort zingen ligt hij weer hui-‐‑ lend van ontroering in zijn graf. Ja dat raadt de koekoek, zult u zeggen, Jessye Norman kan ook duizend keer beter zingen dan Richard Strauss. Helemaal waar, en hoe komt dat? Omdat Jessye Norman haar hele leven heeft geoefend, net zo lang tot niet alleen haar handen konden zingen maar haar hele lichaam. En Richard Strauss erkent dat dan ook. Hij weet: ik heb weliswaar die liederen geschreven, maar daarmee zijn ze nog niet van mij. Ze zijn óók van Jessye Norman, Kiri Te Kanawa, Elisabeth Sch-‐‑ warzkopf, Elly Ameling en al die anderen die ze hebben gezongen. Ster-‐‑ ker nog, als zij er niet waren geweest was ik niet die beroemde Richard Strauss geweest van de Vier Letzte Lieder. Zo gaat het in de muziek, en zo gaat het ook in de film en in het theater. Maar kom daar nu eens om in de beeldende kunst. Die is heel wat minder geneigd om haar scheppingen te zien als iets deelbaars. Ongetwijfeld hangt dat samen met de tijd dat de
5
kunst vooral op theorieën teerde, alle ambachtelijkheid had afgezworen en zichzelf in dat bos liep te overtuigen van haar door niets en niemand aantastbare autonomie. Maar die tijd is voorbij, het ambacht leeft weer, de hand zingt weer, zoals deze tentoonstelling in alle toonaarden bewijst. En als de hand eenmaal zingt gaat ze vanzelf meer delen, want alle am-‐‑ bachtslieden zijn delers. Ze zien zichzelf altijd in een traditie, hebben weet van zowel meesters als navolgers en relativeren hun autonomie. De Ame-‐‑ rikaanse cartoonist William Overgard was zo'ʹn ambachtsman. Toen hij in 1961 ontdekte dat een plaatje uit een van zijn stripverhalen door Roy Lichtenstein was opgeblazen tot een schilderij, werd hij kwaad. Dit was plagiaat, en de compositie van het plaatje was er ook al niet beter op ge-‐‑ worden. Overgard zon op wraak en besloot op zijn beurt de plagiator te plagiëren. Hij ging zelf stripscènes maken in Lichtensteinʹ′s popart-‐‑stijl en exposeerde die in een prestigieuze New Yorkse galerie. Maar wat zag hij toen de expositie klaar was? Dat zijn werk lang niet de impact had die de schilderijen van Lichtenstein wel hadden. Ruiterlijk erkende hij in Lich-‐‑ tenstein zijn meerdere als popartkunstenaar, en keerde terug naar zijn ei-‐‑ gen metier van cartoonist. Kijk, dat is nog eens mooi. Dat je door iets te maken iets inziet wat je eerder niet inzag. Dat je door iets te maken zowel een beter beeld krijgt van jezelf als van de ander. Is dat niet precies waar het met die hele beeldende kunst uiteindelijk allemaal om begonnen was? Ik dank u voor uw aandacht. © Cornel Bierens, 21 maart 2015
6