Natuurtoets 'De Cuyp' Enkhuizen Toetsing in kader van Wet- en Regelgeving van natuur
Definitief
Bouwfonds Ontwikkeling
Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 28 september 2009
, revisie 01
Verantwoording
Titel
:
Natuurtoets 'De Cuyp' Enkhuizen
Subtitel
:
Toetsing in kader van Wet- en Regelgeving van natuur
Projectnummer
:
275039
Referentienummer
:
Revisie
:
01
Datum
:
28 september 2009
Auteur(s)
:
S. Roodzand
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
M. Kolen
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
R. Krom
Robijnstraat 11 1812 RB Alkmaar Postbus 214 1800 AE Alkmaar T +31 72 547 57 57 F +31 72 547 57 50
[email protected] www.grontmij.nl
, revisie 01 Pagina 2 van 22
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2
Inleiding......................................................................................................................... 4 Aanleiding ..................................................................................................................... 4 Plangebied .................................................................................................................... 4
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Wet en regelgeving voor natuur.................................................................................... 6 Inleiding......................................................................................................................... 6 Natuurbeschermingswet ............................................................................................... 6 Natuurbeleid.................................................................................................................. 6 Flora- en faunawet ........................................................................................................ 6
3 3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.8.1 3.9 3.10 3.11 3.12
Inventarisatie natuurwaarden en effecten..................................................................... 9 Inleiding......................................................................................................................... 9 De ingreep..................................................................................................................... 9 Natuurbeschermingswet ............................................................................................. 10 IJsselmeer................................................................................................................... 11 Markermeer/ IJmeer.................................................................................................... 14 Ecologische Hoofdstructuur ........................................................................................ 16 Inventariseren beschikbare gegevens ........................................................................ 16 Oriënterend veldbezoek.............................................................................................. 17 Planten ........................................................................................................................ 17 Zoogdieren .................................................................................................................. 17 Vleermuizen ................................................................................................................ 17 Vogels ......................................................................................................................... 19 Vissen ......................................................................................................................... 19 Amfibieën en Reptielen............................................................................................... 19 Overige soorten .......................................................................................................... 19
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Toetsing, conclusie en aanbevelingen........................................................................ 20 Toetsing Natuurbeschermingswet .............................................................................. 20 Toetsing Ecologische Hoofdstructuur ......................................................................... 20 Toetsing Flora- en faunawet ....................................................................................... 20 Conclusies................................................................................................................... 20 Aanbevelingen ............................................................................................................ 20
, revisie 01 Pagina 3 van 22
1
Inleiding
1.1 Aanleiding Bouwfonds Ontwikkeling heeft voornemens om in Enkhuizen een bestaande school welk in gebruik is als bedrijfsruimte te vervangen door woningbouw. De toekomstige woningbouw is voorzien op het oostelijke gedeelte van de Kuipersdijk, Cromhoutstraat, de Admiraliteitsweg en de Korte Tuinstraat, de bestaande bebouwing bestaat uit scholen die nu grotendeels in gebruik zijn als bedrijfsruimte. Grontmij is gevraagd om een quick scan natuur uit te voeren, om de (on)mogelijkheden met betrekking tot natuur in kaart te brengen. De natuurwetgeving schrijft voor om, voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen, een inschatting te maken van de natuurwaarden van het plangebied en mogelijke effecten hierop veroorzaakt door de voorgestane ontwikkelingen. In deze quick scan natuurwaarden wordt op basis van bestaande informatie en een veldbezoek (03-04-2009) een inschatting gemaakt van de natuurwaarden van het plangebied en de mogelijke relaties die er liggen met de omgeving. 1.2 Plangebied Het plangebied bevindt zich in het centrum van Enkhuizen nabij het station en de haven. Het plangebied wordt ten oosten begrensd door de Cromhoutstraat, ten zuiden door de Admiraliteitstraat en ten noorden door Kuipersdijk. Naast het plangebied bevindt zich de ‘Enkhuizer Zeevaartschool’. In figuur 1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1: Begrenzing plangebied ‘De Cuyp’ (rood) In de huidige situatie bevindt op het terrein een oud schoolgebouw welke grotendeels in gebruik is als bedrijfsruimte met onder andere een zeilmakerij. Het oude schoolgebouw bezit open stootvoegen die toegang bieden naar de spouw, daarnaast is plaatselijk dakomlijsting aanwezig en een pannendak. Een deel van het gebouw wordt vermoedelijk gebruikt voor opslag. Daarnaast bevindt zich op het terrein een oud gymlokaal. Het gymlokaal is deels begroeid met klimop en oogt rommelig. Rondom het plangebied lopen groenstroken, langs de Admiraliteitsweg staat een aansluitende rij boomhazelaars, langs de Cromhoutstraat kastanjes en langs de Kuipersdijk een beplanting
, revisie 01 Pagina 4 van 22
Inleiding
van Sorbus aria (meelbes). Daarnaast is op de binnen plaats van het terrein een tuin aangelegd. In figuur 2 t/m 4 zijn foto’s van het plangebied weergegeven.
Figuur 2: Bedrijven centrum ‘De Cuyp’
Figuur 3: Zeilmakerij United Baltic Service Enkhuizen
Figuur 4: Oud gymlokaal
, revisie 01 Pagina 5 van 22
Wet en regelgeving voor natuur
2
Wet en regelgeving voor natuur
2.1 Inleiding De natuurbeschermingswetgeving in Nederland valt uiteen in gebiedsbescherming en in soortenbescherming. Gebiedsbeschermende wetgeving voorziet in bescherming van aangewezen natuurgebieden en wordt geregeld in de nieuwe gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wet ziet toe op bescherming van soorten planten en dieren zowel binnen als buiten beschermde natuurgebieden. Daarnaast zijn er ook beleidsmatig beschermde gebieden en soorten. 2.2 Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 vervangt de Natuurbeschermingswet van 1968. De wet is per 1 oktober 2005 in werking getreden. In de Natuurbeschermingswet 1998 is ook de bescherming van de Speciale Beschermingszones (SBZ) op grond van de Habitat- en Vogelrichtlijn geregeld, vanaf het moment dat de gebieden zijn aangewezen door Brussel. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt ook de bescherming van de zogenaamde Beschermde Natuurmonumenten en gebieden die de minister van LNV aanwijst ter uitvoering van internationale verplichting, zoals RAMSAR wetlands. Projecten of handelingen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn verboden. Ook activiteiten buiten de beschermde gebieden kunnen verboden zijn, indien deze negatieve effecten veroorzaken op de kwalificerende natuurwaarden van het gebied (externe werking). Het toetsingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 kent de volgende procedurevarianten: 1. Er is zeker geen kans op effecten: geen vergunningplicht; 2. Er een kans op effecten, maar zeker niet significant: vergunningaanvraag via een verslechteringstoets (art 19f); 3. Er is een kans op significante effecten: vergunningaanvraag via passende beoordeling (art. 19d). 2.3 Natuurbeleid De Nota Ruimte vervangt het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) en geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in het landelijke gebied in onder andere de vorm van Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt. 2.4 Flora- en faunawet Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht, deze is gericht op de duurzame instandhouding van soorten. De Flora- en faunawet vervangt o.a. de Vogelwet, de Jachtwet en de soortbescherming uit de Natuurbeschermingswet. In deze nieuwe wet zijn (nagenoeg) alle van nature in het wild voorkomende amfibieën, zoogdieren en vogels beschermt. Daarnaast is een beperkt aantal plantensoorten en ongewervelde beschermt. Voor soorten die vallen onder de bescherming van de wet gelden de volgende verbodsbepalingen met betrekking tot werkzaamheden in het buitengebied:
, revisie 01 Pagina 6 van 22
Wet en regelgeving voor natuur
Artikel 8 Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Artikel 11 Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12 Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Artikel 13 Het is niet toegestaan beschermde soorten planten en dieren te vervoeren, of onder zich te hebben Vrijstelling en ontheffing Conform artikel 75 is het mogelijk om in bepaalde gevallen ontheffing of vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen genoemd in artikelen 8 t/m 12. Sinds het vrijstellingsbesluit van 23 februari 2005 kent de Flora- en faunawet drie beschermingsniveaus, veelal aangeduid met tabel 1, tabel 2 en tabel 3. tabel 1
tabel 2
tabel 3
Algemene soorten
Wat betreft ruimtelijke ontwikkelingen, onderhoud en beheer geldt een vrijstelling. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing aangevraagd te worden. Overige soorten Wat betreft ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling, mits wordt gewerkt volgens een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Is er geen gedragscode dan moet ontheffing aangevraagd worden, deze valt onder de lichte toets (geen aantasting van de duurzame instandhouding van de soort). Soorten, genoemd in Deze soorten genieten de zwaarste bescherming. Voor bijlage IV van de Habi- ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt ten aanzien van tatrichtlijn en in bijlage deze soorten dat er altijd een ontheffing moet worden aan1 van de AMVB gevraagd waarvoor een uitgebreide toets geldt. De ontheffingsaanvraag valt onder de zware toets: 1) er is sprake van een bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor beheer en onderhoud is wel vrijstelling mogelijk indien gewerkt wordt vogels een goedgekeurde gedragscode. Vogels Vogels vormen een aparte categorie. Vogels worden vooral negatief geraakt in hun broedperiode. Voor het verstoren van nesten wordt over het algemeen geen ontheffing verleend. Buiten de broedperiode betreft bescherming van vogels vooral de vaste verblijfplaatsen van standvogels als uilen en spechten. Die zijn jaarrond beschermd. Een onthef-
, revisie 01 Pagina 7 van 22
Wet en regelgeving voor natuur
fingsaanvraag voor het aantasten van deze verblijfplaatsen zal getoetst worden aan de zware toets (als bij tabel 3).
, revisie 01 Pagina 8 van 22
3
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden aanwezige natuurwaarden in het plangebied beschreven, vervolgens worden de effecten van de geplande werkzaamheden op deze natuurwaarden uitgewerkt. Negatieve effecten kunnen in algemene zin bestaan uit: • vernietiging: leefgebied/ vaste verblijfplaatsen verdwijnen; • verstoring: planten of dieren, hun verblijfplaats of voedselgebied ondervindt verstoring als gevolg van werkzaamheden of gebruik; • versnippering: migratie van soorten wordt bemoeilijkt, waardoor populaties geïsoleerd worden; • vermesting: het voedselrijker worden van voedselarme situaties; • verdroging: het droger worden van natte situaties; • verontreiniging: afvoeren van afvalstromen. 3.2 De ingreep Op het terrein ‘De Cuyp’ zal nieuwe woningbouw worden gerealiseerd, de bestaande bebouwing zal gesloopt worden en plaatsmaken voor nieuwbouw. Op het terrein zal een appartementencomplex en vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Het appartementencomplex krijgt drie bouwlagen en een halfverdiepte parkeer/ bergingslaag. De kappen van de vrijstaande woningen zullen op verschillende hoogten ten op zichten van de eerste verdiepingsvloer worden gerealiseerd. Het project zal in twee fases worden uitgevoerd. Fase 1(oranje) bestaat uit het realiseren van het appartementencomplex en woningbouw langs de Admiraliteitstraat. Fase 2 (geel) zijn de resterende woningen aan de noordzijde. In figuur 5 is het ontwerp van ‘De Cuyp’ weergegeven.
, revisie 01 Pagina 9 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
Figuur 5: Ontwerp 'De Cuyp' fase 1 (oranje) en fase 2 (geel) 3.3 Natuurbeschermingswet Binnen een straal van 4 kilometer van het plangebied bevinden zich de Natura 2000-gebieden Markermeer/ IJmeer en het IJsselmeer. Het IJsselmeer bevindt zich ten noorden van de Houtribdijk en ten zuiden van deze dijk bevindt zich het Markermeer/ IJmeer. In figuur 6 is de ligging van de Natura 2000-gebieden weergegeven.
IJsselmeer
Markermeer/ IJmeer
Figuur 6: Ligging Natura 2000-gebieden (geel)
, revisie 01 Pagina 10 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
3.3.1 IJsselmeer Het IJsselmeer in zijn huidige vorm is ontstaan door afsluiting van de voormalige Zuiderzee door de aanleg van de Afsluitdijk, voltooid in 1932, de aanleg van de IJsselmeerpolders (voltooid in 1968) en tenslotte van de Houtribdijk, voltooid in 1976. Na de aanleg van de Afsluitdijk is het water binnen enkele maanden verzoet, en sindsdien ontbreekt een brakke overgangszone naar de zee. De faunagemeenschappen verdwenen binnen enkele jaren en werd vervangen door een zoetwater gemeenschap met twee in de voedselketen cruciale sleutelsoorten: de driehoeksmossel en de spiering. Langs de Friese kust (voormalig intergetijdengebied) is er sprake van substantiële ondieptes met waterplanten en buitendijkse slikken en platen. Het grootste deel van het water wordt aangevoerd door de IJssel. Het mondingsgebied is meer dynamisch met geulen tot 9 meter diep en grotendeels zandig sediment. Het doorzicht wordt voor een groot deel bepaald door algen en is in het algemeen relatief hoog. Het waterpeil is gefixeerd, maar door het grote oppervlak van het meer kan de wind echter een aanzienlijk scheefstand (orde grootte een meter) veroorzaken die tevens resulteert in een zekere peildynamiek. De buitendijkse kweldergebieden hebben zilte en brakke milieus. In de natte terreindelen treedt moerasvorming op in de vorm van biezenstroken. Op de overgang van water en land en op de laagliggende delen van de oude platen komt rietland voor. Bij verdere successie verruigt het rietland en vindt opslag van wilg plaats. Vooral op de hogere delen ontwikkelen struwelen en bos. De graslanden zijn soortenrijk, vooral op kalkrijk vochtig substraat (Ministerie LNV, 2009). Hieronder worden alle concept instanhouding- en uitbreidingsdoelen voor het IJsselmeergebied opgesomd. De voorgenomen werkzaamheden mogen deze doelen niet in hun ‘gunstige staat van instandhouding’ aantasten. Dit geldt voor zowel werkzaamheden binnen het IJsselmeergebied als daar buiten (externe werking). Concept instandhoudingdoelstellingen IJsselmeergebied Habitattype • Kranswierwateren: behoud oppervlakte en kwaliteit. • Ruigten en zomen: behoud oppervlakte en kwaliteit ruigte en zomen, moerasspirea (subtype A) en ruigte en zomen, harig wilgenroosje (subtype B). • Overgangs- en trilvenen: behoud oppervlakte en kwaliteit overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A). Habitatsoorten • Noordse Woelmuis: uitbreiding omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. • Groenknolorchis: behoud omvang en kwaliteit biotoop voor behoud populatie. • Meervleermuis: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. • Rivierdonderpad: behoud verspreiding, behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Broedvogels • Aalscholver: behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het IJsselmeergebied van ten minste 8.000 paren. • Bontbekplevier: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 10 paren. • Bruine Kiekendief: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. • Kemphaan: uitbreiding omvang en/ of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 20 paren. • Porseleinhoen: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 15 paren. • Rietzanger: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 990 paren. • Roerdomp: uitbreiding omvang en/ of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 7 paren.
, revisie 01 Pagina 11 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
• Snor: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren. • Visdief: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 2.000 paren. Niet- broedvogels • Aalscholver: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.100 vogels (seizoensgemiddelde). • Bergeend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 210 vogels (seizoensgemiddelde). • Brandgans: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.500 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 26.200 (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. • Brilduiker: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 310 vogels (seizoensgemiddelde). • Dwergmeeuw: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50 vogels (seizoensgemiddelde). • Fuut: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.300 vogels (seizoensgemiddelde). • Goudplevier: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 9.700 vogels (seizoensmaximum). • Grauwe gans: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 580 vogels (seizoensgemiddelde). • Grote zaagbek: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.300 vogels (seizoensgemiddelde). • Grutto: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 290 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 2.200 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. • Kemphaan: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.100 vogels (seizoensmaximum) voor het foerageergebied en gemiddeld 17.300 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. • Kleine rietgans: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). • Kleine zwaan: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20 vogels (seizoensgemiddelde) voor het gebied als slaapplaats. • Kluut: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20 vogels (seizoensgemiddelde). • Kolgans: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 4.400 vogels (seizoensgemiddelde) voor het gebied als slaapplaats. • Krakeend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 200 vogels (seizoensgemiddelde). • Kuifeend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 11.300 vogels (seizoensgemiddelde). • Lepelaar: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). • Meerkoet: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.600 vogels (seizoensgemiddelde). • Nonnetje: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 180 vogels (seizoensgemiddelde). • Pijlstaart: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensgemiddelde). • Reuzenstern: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 40 vogels (seizoensmaximum). • Slobeend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensgemiddelde).
, revisie 01 Pagina 12 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
• Smient: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van • • • • • •
•
gemiddeld 10.300 vogels (seizoensgemiddelde). Tafeleend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 310 vogels (seizoensgemiddelde). Toendrarietgans: behoud omvang en kwaliteit leefgebied. Toppereend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.800 vogels (seizoensgemiddelde). Wilde eend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.800 vogels (seizoensgemiddelde). Wintertaling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 280 vogels (seizoensgemiddelde). Wulp: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 310 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 3.500 vogels (seizoensgemiddelde) voor het gebied als slaapplaats. Zwarte stern: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 110 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 11.800 (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats.
Effecten op (concept) instandhoudingdoelstellingen Doordat het plangebied zich niet binnen de begrenzing van het IJsselmeer bevindt, zal geen vernietiging van habitattype optreden. Wel kunnen indirect verstoring optreden. Mogelijk effecten worden per categorie beschreven. Habitattype Doordat de voorgenomen werkzaamheden niet binnen het Natura 2000-gebied zullen plaatsvinden, zal er geen vernietiging van de habitattypen optreden. Habitattypen zijn niet gevoelig voor verstoring van licht, geluid of trillingen. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting geen negatieve effecten op de (concept) instandhoudingdoelstellingen m.b.t. habitattype. Habitatsoorten Rivierdonderpad: binnen het plangebied zijn geen waterelementen aanwezig, het plangebied biedt dan ook geen leefgebied voor de rivierdonderpad. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting geen negatieve effecten op de instandhouding van de rivierdonderpad. Groenknolorchis: de groenknolorchis komt voor op trilvenen of duinvalleien en is gebonden aan licht beschaduwde, onbemeste, onder invloed van basisch grondwater. Het plangebied voldoet niet aan deze eisen en biedt dan ook geen habitat voor de groenknolorchis. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting geen negatieve effecten op de instandhouding van de groenknolorchis. Noordse woelmuis: de habitats van de noordse woelmuis zijn natte periodieke overstromende rietlanden, ruigtevegetatie en graslanden. Het plangebied biedt geen leefgebied voor deze soort, doordat geen ruigtevegetatie aanwezig is. Ook aan de aanliggende zijde van het IJsselmeer bevindt dit habitattype zich niet. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting geen negatieve effecten op de instandhouding van de noordse woelmuis. Meervleermuis: de meervleermuis kan binnen het plangebied voorkomen. Het IJsselmeer is voor de meervleermuis slechts aangewezen m.b.t. foerageergebied/ vliegroutes en migratieroutes. Vaak is onduidelijk waar de vaste verblijfplaatsen van de meervleermuis zich bevinden. De bestaande bebouwing binnen het plangebied biedt mogelijk verblijfplaatsen voor de meervleermuis. Behouden van vaste verblijfplaatsen is van belang voor de instandhouding van de meervleermuis. De meervleermuis heeft haar zomer/ paar verblijfplaats in gebouwen. De bestaande bebouwing (oude school) bezit stootvoegen die toegang bieden naar de spouwmuur. Daarnaast kunnen de daklijsten en dakpannen toegang bieden naar verblijfplaatsen. Omdat het voornemen is om de bestaande bebouwing te slopen, dient in nader onderzoek onderzocht te worden of binnen het plangebied vaste verblijfplaatsen van meervleermuizen (of andere soorten) aanwezig zijn.
, revisie 01 Pagina 13 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
Broedvogels Het plangebied bevindt zich in de rode contouren van Enkhuizen. Het plangebied bevindt zich midden in een woonwijk en bestaat uit een gebouw van een voormalige school met een gymzaal. Om het schoolgebouw loopt een groenstrook met gazon, struikgewas en solitaire bomen. In deze bosschages kunnen algemene vogels zoals merel, zanglijster, roodborst, winterkoning, heggenmus, fitis en tjiftjaf. Het plangebied biedt geen geschikt broedgebied voor de eerder genoemde doelsoorten voor het IJsselmeer. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting dan ook geen direct effect op de instandhouding van de broedvogels. De werkzaamheden kunnen (indirect) verstoring van o.a. geluid en trillingen voor de broedvogels veroorzaken. Tussen het Natura 2000-gebied en het plangebied loopt een spoorlijn en bevindt zich de haven. Gezien de bestaande verstoring (licht, geluid en trillingen) van de elementen zal de verstoring van de werkzaamheden niet van invloed zijn. Niet- broedvogels Het plangebied bevindt zich midden in een woonwijk en bestaat uit een gebouw van een voormalige school met een gymzaal. Om het schoolgebouw loopt een groenstrook met gazon, struikgewas en solitaire bomen. De niet- broedvogels die ten doel zijn gesteld voor IJsselmeer betreffen hoofdzakelijk watervogels, die foerageren op benthos, vis en waterplanten. Daarnaast zijn nog een aantal ganzen die foerageren en verblijven op graslanden. Het plangebied biedt geen geschikt leefgebied voor één van de niet- broedvogel instandhoudingdoel. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting dan ook geen effecten op de niet- broedvogeldoelstelling van het IJsselmeer. 3.3.2 Markermeer/ IJmeer Het Markermeer ontstond als gevolg van voltooiing van de Houtribdijk tussen Enkhuizen en Lelystad in 1976. In luwere en ondiepere delen van het Markermeer, zoals de Gouwzee (het deelgebied tussen het eiland Marken en het vasteland van Noord-Holland dat is aangewezen onder de Habitatrichtlijn) en de kustzone Muiden zijn kranswierbegroeiingen ontstaan. Momenteel bevat het zuidelijk deel van de Gouwzee de grootste oppervlakte aan kranswiervegetatie met sterkranswier in ons land. De kranswieren vormen in de zomer en de herfst een belangrijke voedselbron voor o.a. krooneenden. Belangrijk broedgebied voor visetende watervogels (visdief). Het Markermeer/IJmeer is van belang voor visetende (fuut, aalscholver, nonnetje, grote zaagbek, dwergmeeuw, zwarte stern), mosseletende (kuifeend, tafeleend, topper) en waterplantenetende (krooneend, meerkoet, tafeleend) watervogels. Voor de soorten van de eerste twee categorieën zijn de omstandigheden in de jaren negentig verslechterd door afname van de driehoekmossel in het Markermeer en afname van de spiering in zowel het IJsselmeer als het Markermeer. Het eerste proces is verbonden aan afname van de voedselrijkdom na de aanleg van de Houtribdijk in combinatie met de hoge sliblast, het tweede proces is mogelijk klimaatgerelateerd. Ondanks afname is vooral het aantal kuifeenden en het aantal nonnetjes nog steeds van internationale en grote nationale betekenis. De betekenis van het gebied voor grote concentraties ruiende watervogels is niet verminderd. De Gouwzee heeft een bijzondere betekenis door het voorkomen van een groot veld sterkranswier, waarop door grote aantallen duikende herbivoren (krooneend, tafeleend, meerkoet) wordt gefoerageerd (Ministerie LNV, 2009). Hieronder worden alle concept instanhouding- en uitbreidingsdoelen voor het Markermeer/ IJmeer opgesomd. De voorgenomen werkzaamheden mogen deze doelen niet in hun ‘gunstige staat van instandhouding’ aantasten. Dit geldt voor zowel werkzaamheden binnen het Markermeer/ IJmeer als daar buiten (externe werking). Concept instandhoudingsdoelen Markermeer/IJmeer Habitattype • Kranswierwateren: behoud oppervlakte en kwaliteit. Habitatsoorten • Meervleermuis: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. • Rivierdonderpad: behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
, revisie 01 Pagina 14 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
Broedvogels • Visdief: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 630 paren. Niet- broedvogels • Aalscholver: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.600 vogels (seizoensgemiddelde). • Brandgans: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 160 vogels (seizoensgemiddelde). • Brilduiker: behoud omvang en kwaliteit leefgebied. • Dwergmeeuw: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 170 vogels (seizoensgemiddelde). • Fuut: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 170 vogels (seizoensgemiddelde). • Grauwe gans: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 510 vogels (seizoensgemiddelde). • Grote zaagbek: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 40 vogels (seizoensgemiddelde). • Krakeend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde). • Krooneend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied. • Kuifeend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 18.800 vogels (seizoensgemiddelde). • Lepelaar: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2 vogels (seizoensgemiddelde). • Meerkoet: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 4.500 vogels (seizoensgemiddelde). • Nonnetje: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 80 vogels (seizoensgemiddelde). • Slobeend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20 vogels (seizoensgemiddelde). • Smient: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.600 vogels (seizoensgemiddelde). • Tafeleend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.200 vogels (seizoensgemiddelde). • Toppereend: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 70 vogels (seizoensgemiddelde). • Zwarte stern: behoud omvang en kwaliteit leefgebied. Effecten op (concept) instandhoudingdoelstellingen Doordat het plangebied zich niet binnen de begrenzing van het Markermeer/ IJmeer bevindt, zal geen vernietiging van habitattype optreden. Wel kan indirect verstoring optreden. Mogelijke effecten worden per categorie beschreven. Habitattype Doordat de voorgenomen werkzaamheden niet binnen het Natura 2000-gebied zullen plaatsvinden, zal er geen vernietiging van de habitattypen optreden. Habitattypen zijn niet gevoelig voor verstoring van licht, geluid of trillingen. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting naar verwachting geen negatieve effecten op de (concept) instandhoudingdoelstellingen m.b.t. habitattype. Habitatsoorten Rivierdonderpad: binnen het plangebied zijn geen waterelementen aanwezig, het plangebied biedt dan ook geen leefgebied voor de rivierdonderpad. De voorgenomen werkzaamheden
, revisie 01 Pagina 15 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
hebben naar verwachting geen negatieve effecten op de instandhouding van de rivierdonderpad. Meervleermuis: de meervleermuis kan wel binnen het plangebied voorkomen. Het Markermeer/ IJmeer is voor de meervleermuis slechts aangewezen m.b.t. foerageergebied/ vliegroutes en migratieroutes. Vaak is onduidelijk waar de vaste verblijfplaatsen van de meervleermuis zich bevinden. De bestaande bebouwing binnen het plangebied biedt mogelijk verblijfplaatsen voor de meervleermuis. Behouden van vaste verblijfplaatsen is van belang voor de instandhouding van de meervleermuis. De meervleermuis heeft haar zomer/ paar verblijfplaats in gebouwen. De bestaande bebouwing (oude school) bezit stootvoegen die toegang bieden naar de spouwmuur. Daarnaast kunnen de daklijsten en dakpannen toegang bieden naar verblijfplaatsen van vleermuizen. Omdat het voornemen is om de bestaande bebouwing te slopen, dient in nader onderzoek achterhaald te worden of binnen het plangebied vaste verblijfplaatsen van meervleermuizen (of andere soorten) aanwezig zijn. Broedvogels Het plangebied biedt geen geschikt broedgebied voor de visdief. De visdief broed in het kustgebied op, voor predatoren, moeilijk bereikbare plaatsen zoals eilandjes. Binnen en rondom het plangebied ontbreken deze locaties. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting dan ook geen negatieve effecten op de instandhouding van de visdief. Niet- broedvogels Het plangebied bevindt zich midden in een woonwijk en bestaat uit een gebouw van een voormalige school met een gymzaal. Om het schoolgebouw loopt een groenstrook met gazon, struikgewas en solitaire bomen. De niet- broedvogels die ter instandhoudingdoel voor Markermeer/ IJmeer zijn aangewezen betreffen hoofdzakelijk watervogels, die foerageren op vis, benthos en waterplanten. Daarnaast zijn nog een aantal ganzen die foerageren en verblijven op graslanden. Het plangebied biedt dan ook voor geen één niet- broedvogel instandhoudingdoel een geschikt leefgebied. De voorgenomen werkzaamheden hebben naar verwachting dan ook geen effecten op de niet- broedvogeldoelstelling van het Markermeer/ IJmeer. 3.4 Ecologische Hoofdstructuur Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur, zie figuur 7. De EHS kent geen externe werking, de voorgenomen werkzaamheden zullen dan ook geen negatieve effecten hebben op de EHS.
Plangebied
Figuur 7: Ligging EHS rondom plangebied (blauw) 3.5
Inventariseren beschikbare gegevens
, revisie 01 Pagina 16 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
Er zijn gegevens over de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten opgevraagd bij het ‘Natuurloket’ (internetpagina’s) daarnaast is gebruikt gemaakt van verspreidingskaarten 2007 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier¹ (HHNK). Als aanvulling hierop heeft (03-04-2009) een oriënterend veldbezoek plaatsgevonden. 3.6 Oriënterend veldbezoek Tijdens het oriënterend veldbezoek is het plangebied van de nieuwbouwlocatie Admiraliteitstraat/ Cromhoutstraat (03-04-2009) bezocht. Dit veldbezoek is uitgevoerd door de bevoegde ecoloog S. Roodzand. ²
3.7 Planten Bij het natuurloket zijn geen waarnemingen bekend van beschermde plantensoorten binnen het kilometerhok waarin het plangebied is gelegen. Rondom het gebouw is enig groen in de vorm van gazon, solitaire bomen en struikgewas aanwezig. Langs de Cromhoutstraat staan grote oude kastanje bomen, in één van de bomen is een holte waargenomen, zie figuur 8. Mogelijk wordt deze holte gebruikt als verblijfplaats. Daarnaast is op één van de bomen een vogelhuisje geplaatst, tijdens het veldbezoek was deze niet in gebruik. Uit het beeldkwaliteitsplan² komt naar voren dat waarschijnlijk de bomen langs Cromhoutstraat en Admiraliteitsweg blijven gehandhaafd. Beplanting langs de Kuipersdijk is in slechte staat en is ongeschikt voor de bestrating en zal waarschijnlijk worden vervangen.
Figuur 8: Aangetroffen holte in kastanje boom 3.8 Zoogdieren Bij het natuurloket is één waarneming bekend van een zoogdiersoort binnen het kilometerhok waarin het plangebied is gelegen. Het gaat hierbij om een tabel 1 soort, dit zijn algemene soorten zoals egel, mol en konijn. Tijdens de werkzaamheden zullen deze soorten tijdelijk verstoord worden. 3.8.1 Vleermuizen De bestaande bebouwing kan een vaste verblijfplaats voor verschillende vleermuissoorten bieden. De oude school heeft bijvoorbeeld stootvoegen, dakomlijsting en een pannendak die toegang kunnen bieden naar spouw of andere verblijfplaatsen. Ook in de goot zijn enkele openingen waargenomen, onduidelijk is of dit toegang biedt naar verblijfplaatsen voor vleermuizen zie figuur 9. In één van de bomen langs de Cromhoutstraat is een holte waargenomen. Holtes in bomen kunnen tevens verblijfplaatsen bieden voor vleermuizen.
¹
Beschermde soorten in het beheergebied van Hoogheemraadschap Hollands Noordserkwartier; Soortprotocollen en
verspreidingskaarten. T. Damm, D. Hoogeboom en J. van de Sande, 2007. ²
Beeldkwaliteitsplan; locatie ‘De Cuyp’ Enkhuizen. i.o.v. Bouwfonds Ontwikkeling Haarlem, augustus 2008.
, revisie 01 Pagina 17 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
Figuur 9: Openingen in de goot In onderstaande tabel is weergegeven welke vleermuissoorten binnen de regio van Enkhuizen kunnen voorkomen en welke functie het plangebied voor deze soorten in kan nemen. Hierbij is tevens weergegeven welke functie de voorgenomen werkzaamheden negatieve beïnvloeden (rood) en welke functie geen effecten ondervinden (groen). De soorten die in bomen verblijven zijn aangegeven met een b. In het schema is er vanuit gegaan dat de boom met de holte zal worden gekapt (worst case). Tabel 1: Voorkomen vleermuissoorten en functie plangebied Migratieroute
x
x
b
x
x
b x x x b
x x x x x
x x x x x
x x x
x x x
x x b
x x b
x x b
x x b
x x
x x x
x x
x x
foerageergebied
Vliegroute
Winterverblijfplaats
Zwermlocatie
x
x x x
Paarverblijfplaats
Baardvleermuis Brandts vleermuis Ingekorven vleermuis Franjestaart Bechstein vleermuis Vale vleermuis Watervleermuis Meervleermuis Gewone dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Rosse vleermuis Bosvleermuis Laatvlieger Tweekleurige vleermuis Gewone grootoorvleermuis Grijze grootoorvleermuis
Kraamverblijfplaats
Soort
Zomerverblijfplaats
Functie
x x x x x
In tabel 1 is te zien dat het oude schoolgebouw en de boomholte voor verschillende vleermuissoorten een verblijfplaats kan bieden. Vanaf een vaste verblijfplaatsen lopen tevens vliegroutes en migratieroutes. Vliegroutes zijn routes tussen verblijfplaats en foerageergebied, migratieroutes zijn routes tussen bijvoorbeeld zomer en winterverblijf. Door het slopen/ vernietigen van verblijfplaatsen zullen indirect deze routes hun functie verliezen. Wanneer de boom met holte en de bestaande bebouwing wordt gesloopt kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen vernietigd worden. Om deze reden dient nader onderzoek te worden uit-
, revisie 01 Pagina 18 van 22
Inventarisatie natuurwaarden en effecten
gevoerd naar voorkomen en gebruik van vleermuizen binnen en rondom het plangebied. Indien uit dit onderzoek naar voren komt dat vleermuizen daadwerkelijk verblijven binnen het plangebied dient ontheffing aangevraagd te worden. 3.9 Vogels Bij het natuurloket zijn geen waarnemingen bekend van (broed)vogels binnen het kilometerhok waarin het plangebied is gelegen. In bomen/ bosschage binnen het plangebied kunnen de volgende algemene soorten tot broeden komen: merel, zanglijster, roodborst, winterkoning, heggenmus, fitis en tjiftjaf. Alle vogels genieten bescherming onder Flora- en faunawet. Verstoring van broedende vogels en broedsel is niet toegestaan. Verstoring van broedvogels treedt op wanneer er tijdens de broedperiode (circa 15 maart – 15 juli) werkzaamheden plaatsvinden, waardoor broedgevallen worden verstoord, zoals vergraven van terrein waar grondbroeders nestelen. Het verstoren van broedsel (inclusief broedende vogels, nesten en eieren) is niet toegestaan (Flora- en faunawet). 3.10 Vissen Bij het natuurloket is één waarneming bekend van een beschermde vissoort binnen het kilometerhok waarin het plangebied is gelegen. Het gaat hierbij om een tabel 2/3 soort, dit is waarschijnlijk kleine modderkruiper, rivierdonderpad of bittervoorn. Binnen het plangebied zijn geen watergangen of andere waterelementen aanwezig. Het plangebied biedt dan ook geen geschikt leefgebied vissen. De voorgenomen werkzaamheden hebben dan ook geen negatieve effecten op vissen. 3.11 Amfibieën en Reptielen Bij het natuurloket is één waarneming bekend van een amfibie binnen het kilometerhok waarin het plangebied is gelegen. Het gaat hierbij om tabel 1 soort, dit zijn algemene soorten zoals bruine kikker en gewone pad. Binnen het plangebied ontbreken waterelementen en biedt om deze reden geen optimaal leefgebied voor amfibieën. Er zijn geen waarnemingen bekend van reptielen binnen het kilometerhok waarin het plangebied is gelegen. Gezien de inrichting van het terrein worden deze ook niet verwacht. 3.12 Overige soorten Er zijn geen waarnemingen bekend van overige beschermde soorten. Gezien de inrichting van het gebied worden deze ook niet verwacht.
, revisie 01 Pagina 19 van 22
4
Toetsing, conclusie en aanbevelingen
4.1 Toetsing Natuurbeschermingswet Het plangebied bevindt nabij de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en Markermeer/ IJmeer. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op de instandhouding van de habitattype. Daarnaast biedt het plangebied geen geschikt foerageergebied/ broedgebied voor de doelsoorten. Tussen het Natura 2000-gebied en het plangebied loopt een spoorlijn en bevindt zich de haven. Gezien de bestaande verstoring (licht, geluid en trillingen) van de elementen zal de verstoring van de werkzaamheden niet van invloed zijn. Met betrekking tot de meervleermuis dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar vaste verblijfplaatsen in de bestaande bebouwing. Vaste verblijfplaatsen zijn van belang voor de instandhouding van de soort. Wanneer uit aanvullend onderzoek naar voren komt dat in de bestaande bebouwing een vast verblijf aanwezig is van meervleermuizen is voor het slopen mogelijk ook (naast Flora- en faunawet) een vergunning van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk. Dit is afhankelijk of de verblijfplaats van belang is voor de instandhouding van de meervleermuis, verblijft er bijvoorbeeld een deel van de kolonie of slechts een zwervend exemplaar? 4.2 Toetsing Ecologische Hoofdstructuur Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. De EHS kent geen externe werking, in dit kader zullen dan ook geen negatieve effecten optreden. 4.3 Toetsing Flora- en faunawet Uit de voorliggende hoofdstukken blijkt dat broedvogels en zoogdieren in het plangebied kunnen voorkomen, die beschermd zijn onder Flora- en faunawet tabel 2 en 3. • Met betrekking tot broedvogels is het noodzakelijk om verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen is per soort verschillend maar over het algemeen wordt de periode 15 maart tot 15 juli aangehouden. • De bestaande bebouwing kan vaste verblijfplaatsen bieden voor verschillende vleermuissoorten. Omdat de bestaande bebouwing gesloopt zal worden, dient in aanvullend onderzoek te worden nagegaan of binnen het plangebied (gebouw- en boombewoners) vleermuizen verblijven. 4.4 Conclusies Natuurbeschermingswet • Nader onderzoek naar vaste verblijfplaatsen van meervleermuizen in de bestaande bebouwing binnen het plangebied. • Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren zodat broedvogels in de Natura 2000gebieden IJsselmeer en Markermeer/ IJmeer geen verstoring van de werkzaamheden ondervinden. Ecologische Hoofdstructuur Er hoeven geen verdere procedures in gang te worden gezet. Flora- en faunawet • Verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart- 15 juli) uitvoeren. • Nader onderzoek naar vaste verblijfplaatsen van vleermuizen binnen de bestaande bebouwing en boomholtes. 4.5
Aanbevelingen
, revisie 01 Pagina 20 van 22
Toetsing, conclusie en aanbevelingen
Zorgplicht Tijdens de werkzaamheden dient ten alle tijden de zogenaamde zorgplicht nageleefd te worden. “Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat” (bron, Ministerie LNV, 2008). Ontheffing aanvraag Wanneer uit het aanvullend onderzoek naar voren komt dat vleermuizen daadwerkelijk verblijven binnen het plangebied, dient voor het slopen van de bebouwing en het kappen van de bomen ontheffing aangevraagd te worden. In de ontheffingaanvraag kunnen eventueel de volgende mitigerende/ compenserende maatregelen opgenomen worden. • Wanneer binnen het plangebied slechts zomerverblijfplaatsen aanwezig zijn, dienen de sloop werkzaamheden gedurende de winterperiode uitgevoerd te worden. Het is hierbij van belang dat met zekerheid gesteld kan worden dat geen winterverblijfplaatsen aanwezig zijn. • Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden kan de verblijfplaats ongeschikt gemaakt worden. Dit kan bijvoorbeeld door gaten in de muur te slaan zodat tocht ontstaat, zie figuur 10. • Wanneer het bekend is waar de invliegopeningen van de verblijfplaats zich bevinden kunnen deze afgeplakt worden. Zodat vleermuizen het verblijf wel kunnen verlaten maar niet opnieuw kunnen betreden. Dit kan worden gerealiseerd met een zogenaamde exclosure flap. Deze methode is echter alleen toe te passen na de kraamperiode. • Ter compensatie van het vernietigen van verblijfplaatsen kunnen in de nieuwe bebouwing vleermuisverblijf mogelijkheden worden ingebouwd. Een voorbeeld hiervan is een zogenaamde vleermuiskast welke in de spouw wordt ingemetseld, zie figuur 11. Het opzettelijk verstoren van vleermuizen in hun verblijfplaats dienen buiten de kraamperiode (half mei- augustus) uitgevoerd te worden.
Figuur 10: Voorbeeld van gaten in spouw
, revisie 01 Pagina 21 van 22
Toetsing, conclusie en aanbevelingen
Figuur 11: Ingebouwd vleermuiskast in spouw.
, revisie 01 Pagina 22 van 22