Natuurstudieartikel
Bodemorganische koolstof in het landschap: relatie met natuurlijke en antropogene kenmerken in de Kempen - Case study in de vallei van de Kleine Nete Laura Vanierschot1 (e-mail:
[email protected]) Onder begeleiding van Karen Vancampenhout2, Stefaan Dondeyne1 en Seppe Deckers1 1 KU Leuven, Departement Aard-en omgevingswetenschappen, Celestijnenlaan 200E, B-3001 Leuven 2 KU Leuven, Technologiecluster Bioengineering Technologie, Technologiecampus Geel, Kleinhoefstraat 4, B-2440 Geel
1. Inleiding Wereldwijd is de concentratie van CO2 in de lucht gedurende de laatste 100 jaar toegenomen van onder de 300 ppm (deeltjes per miljoen) tot over de 400 ppm. Energieproductie uit de verbranding van steenkool, aardgas en gas, maar ook veranderingen in landgebruik- en beheer
zijn de voornaamste reden van deze toename. Grootschalige ontbossing en drooglegging van koolstofrijke bodems (zoals veengebieden) zijn in deze belangrijk. Bij droogleg ging van veengebieden komt een groot deel van de opgeslagen koolstof in het veen vrij als CO2 in de atmosfeer (IPCC, 2007). De opgeslagen koolstof in de bodem is een
1a Figuur 1 a: Deze foto werd genomen door Massart in juli 1905 en toont een moerassige vlakte in de vallei van de Kleine Nete in Geel. Op de foto zijn langwerpige stapels moerasijzererts te zien, naast de kleinere, in groepen staande, kegelvormige turfstapels. De rechthoekige plassen zijn ontstaan door het uitdelven van turf en moerasijzererts. Hierna liet men de plassen verlanden. Het gebied evolueerde van open en matig voedselarm water tot een moerassig schraalland. Deze vlakte werd vanaf 1958 gedraineerd en ontgon nen tot landbouwgrond. (Bron: http://www.recollectinglandscapes.be/nl-1904-massart-geel-44)
04 ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
Proces van veenvorming en veenverdwijning en effect op vorming van broeikasgassen (o.a. CO2) Koolstof is één van de belangrijkste elementen op aarde. In verbinding met zuurstof vormt het koolstofdioxide (CO2), dat opgenomen wordt door de planten en gebruikt wordt via fotosynthese als bouwsteen voor de groei. Bij dit proces komt terug zuurstof (O2) vrij. De hoeveelheid koolstof die zit opgeslagen in de bodems wordt dubbel zo groot geschat als deze in de atmosfeer en bijna drie keer zoveel als in terrestrische vegetatie. Interacties vinden constant plaats tussen deze reservoirs. De koolstof in de bodem wordt opgeslagen onder vorm van organische stof. Organische stof bestaat uit een complex mengsel van koolstofhoudende verbindingen en bestaat voor ongeveer de helft uit organische koolstof. Bij het afsterven van planten, worden deze afgebroken door bacteriën, schimmels en andere micro-organismen in aanwezigheid van O2. Komen plantenresten echter onder water terecht (waar O2 nauwelijks aanwezig is), dan staat dit proces zo goed als stil. In afwezigheid van O2 kunnen enkel anaerobe bacteriën (bacteriën die geen O2 nodig hebben) deze planten afbreken. Deze afbraak gaat echter zo traag dat de planten grotendeels intact blijven. Bij een constante aanvoer van dood plantenmateriaal zoals in een moeras, stapelen de resten zich op tot dikke lagen veen. In de plaats van de uitstoot van CO2 die normaal plaatsvindt bij de afbraak van planten, vindt er opslag van koolstof plaats. Bijgevolg kunnen natte veengebieden gezien worden als een ‘sink’ van koolstof. De omzetting van plantenresten naar veen is in feite de eerste fase van inkoling.
Wanneer deze veengebieden gedraineerd worden, worden deze veenlagen blootgelegd aan O2. Hierbij vindt een versnelde afbraak plaats, met grote uitstoten van CO2 tot gevolg. CO2 is een broeikasgas en wordt aanzien als de belangrijkste oorzaak van de huidige klimaatopwarming. Bij drainage wordt het veengebied een ‘koolstofbron’ doordat ze CO2 uitstoot. In onze contreien waren de lager gelegen valleigebieden de gebieden bij uitstek waar het veenvormingsproces ongestoord kon plaatsvinden voordat de moderne landbouw met drainage en ontginning zijn intrede deed. In deze tijden van klimaatopwarming en de bijdrage van de mens daarin mogen we het belang van deze koolstofreservoirs in de koolstofbalans niet vergeten. Via koolstofsequestratie wordt getracht om koolstof uit de atmosfeer te verwijderen en deze op te slaan in koolstofreservoirs (zoals oceanen, bossen en bodems) via natuurkundige of biologische processen zoals fotosynthese. Hierbij mag niet vergeten worden dat we onze eigen veengebieden ook zo moeten beheren dat ze als een ‘koolstofsink’ opereren in plaats van een ‘koolstofbron.’ Ten slotte moet vermeld worden dat bij veenvorming wel een ander broeikasgas vrijkomt in mindere mate, namelijk methaangas (CH4). Om naar de hele koolstofbalans te kijken van een veengebied moet dit ook in rekening gebracht worden.
paar grootteordes hoger dan die in de atmosfeer waardoor verliezen naar de atmosfeer het CO2-gehalte in de atmo sfeer sterk beïnvloeden (Batjes, 1996). Veengebieden zijn eerder gekend door hun grote rijkdom aan biodiversiteit, maar hierbij mag niet vergeten worden dat ze een grote bijdrage leveren aan een belangrijke regulerende functie van het klimaat zoals een opslagplaats (‘sink’) van koolstof.
en drainering van de omliggende veengebieden. Terwijl deze veengebieden vroeger een belangrijke rol speelden in de plaatselijke economie door de winning van turf als brandstof, moerasijzererts (figuur 1 a) en het maaien van beemden voor hooi, verloren deze na Wereldoorlog II hun belang door modernisering van landbouwbedrijven en werden dan ook vaak gedraineerd (De Langhe, 1978).
De invloed van de mens op de bodems en bodemkoolstof door middel van landgebruik is in de Kempen, bijzonder uitgesproken. Natuur en cultuurlandschappen zijn nauw met elkaar verweven. Bodems rond de dorpskernen be vatten opmerkelijk hoge koolstofgehaltes ten opzichte van de omringende arme zandbodems. Dit hoge koolstofge halte rond de dorpskernen is te wijten aan het vroegere heidebeheer en de oude landbouwpraktijken die gebruik maakten van plaggenbemesting (Sleutel e.a., 2010). Hier bij werd de heide geplagd, waarbij na vermenging van dit organisch rijk materiaal met mest van de potstal, het op de akkers werd uitgevoerd. Dit noemt men de plag genbemesting. Naast deze beperkte toename in koolstof op deze landbouwbodems vonden eveneens verliezen plaats, voornamelijk door grootschalige ontginningen
Bron: www.greenfacts.org, www.geologievannederland.nl
1b
Figuur 1b: Het natuurreservaat ‘De Zegge’ (Geel) in valleigebied van Kleine Nete © Laura Vanierschot
ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
05
2
ruimtelijke modellen. Uitvoerige studies die zich toespitsen op de variatie van bodemkoolstofconcentraties in kleine re gebieden en die het belang van lokale koolstofhotspots onderzoeken, ontbreken echter. Deze variabiliteit is mede tot stand gekomen door historisch landgebruik, een factor die onvoldoende gekoppeld wordt aan de koolstofmetin gen. Een gebrek aan verificatie van de gebruikte model len op kleine, ruimtelijke schaal kan eveneens vastgesteld worden. Om bovenstaande redenen werd voor mijn mas terproef (thesis Masterjaar 2014, https://www.researchgate. net/profile/Laura_Vanierschot) gekozen om aan de hand van een case-study in de Antwerpse Kempen, in een ge bied van ca. 1.250 ha tussen Lichtaart en Geel (figuur 2), de invloed van vegetatie en landgebruiksveranderingen op de bodemkoolstof in detail te bestuderen aan de hand van veldobservaties (Vanierschot, 2014).
2. Methoden Figuur 2: Ligging van het studiegebied in de Antwerpse Kempen tussen Lichtaart en Geel. In het noorden wordt het studiegebied begrensd door de Kempense heuvelrug, in het zuiden door het Kempens kanaal. De achtergrond is een beschaduwd reliëfbeeld van de topografie van het studiegebied op basis van het digitaal hoogtemodel van Vlaanderen. Op de kaart zijn de kanalen en de grenzen van de gemeenten en provincies aangeduid. (Bron: Agiv, OpenStreetMap Contributors)
Schattingen van koolstofvoorraden van de bodem worden in België meestal uitgevoerd op grote gebieden. Meersmans e.a. (2008) en Lettens e.a. (2005) maakten reeds schattin gen van de koolstofvoorraad van Vlaanderen op basis van
2.1 Studiegebied Het studiegebied bevindt zich in de vallei van Kleine Nete, gaande van de Kempense heuvelrug in Lichtaart tot het natuurreservaat ‘De Zegge’ en het Kempens ka naal in Geel en beslaat zo’n 1.250 ha. Op figuur 3 wordt een kaart getoond met aanduiding van het studiegebied, voorkomende bodems en een beschaduwde reliëfkaart van de topografie op basis van het digitaal hoogtemodel van Vlaanderen als achtergrond. Rond de dorpskern van Lichtaart op de Kempense heu velrug zijn oude landbouwbodems, plaggenbodems aan-
Het bodemlandschap van de vallei van de Kleine Nete Volgens het internationale bodemclassificatiesysteem World Reference Base- WBR 2014 (Dondeyne e.a., 2014; IUSS Working Group WRB, 2014) Arenosols: zandige bodems over minstens 1 m diepte. Hiertoe behoren ook de stuif-en landduinen van de Kempen. Plaggic Anthrosols: bodems met een lange landbouwgeschiedenis en intensief gebruik. De plaggenbodems rond de oude dorpskernen zijn hiervan het bekendste voorbeeld in de Kempen. Zij zijn ontstaan door eeuwenlange aanvoer van plaggen of strooisel uit de heide of moerasbossen. Dit werd vermengd met mest uit de potstal en hierna op het veld aangebracht als bemesting (=plaggenbemesting). Deze bodems worden gekenmerkt door dikke antropogene horizonten (≥ 50 cm) met een hoog gehalte aan organische stof.
06 ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
Gleysols en Umbrisols: zeer slecht gedraineerde bodems met een permanente grondwatertafel. In het algemeen komen ze voor in de lager gelegen gebieden. Umbrisols bevatten een donkere oppervlaktehorizont, rijk aan organische stof (≥ 20 cm). Histosols: de typische veenbodems, bodems met een dikke organische horizont of horizonten (≥ 40 cm). Podzols: erg zure en zandige bodems met een sterke profielontwikkeling. Deze bodems zijn kenmerkend voor de Kempen en bestaan uit een arme, blekere uitgeloogde horizont met hieronder een typische zwarte aanrijkingshorizont van organische stof en eventueel ijzer. Technosols: bodems die door zware technische ingrepen gevormd zijn. Dit zijn de bebouwde gebieden, vergraven en industriële terreinen, vervuilde gronden, alsook storten en mijnterrils.
3
Figuur 3: Situering van het studiegebied tussen Lichtaart en Geel met aanduiding van de bodems volgens het World Reference Base 2014 (WRB-2014). In het noorden bevindt zich de Kempense heuvelrug met stuifduinen (geel) en plaggenbodems (donkergrijs) rondom Lichtaart, terwijl in het zuiden de vallei van Kleine Nete zich bevindt met het natuurreservaat ‘De Zegge’ met zijn veenbodems (bruin) en de gedraineerde landbouwgronden van het vroegere Geels Gebroekt (grote gele polygoon ten noorden van De Zegge). (Bron: Agiv, OpenStreetMap Contributors)
wezig (Plaggic Anthrosols). Deze bodems zijn rijk aan organische koolstof door jarenlange toepassing van plag genbemesting. Het overige deel van de heuvelrug in het studiegebied is bebost en bestaat uit arme zandbodems, vaak op historische stuifduinen. De vallei van de Kleine Nete bestond vroeger tussen de Kleine Nete en het Kem pens kanaal voor een groot deel uit een natuurgebied, het Geels Gebroekt (zo’n 500-600 ha). De ontginning en drai nage van het Geels Gebroekt begon in 1958, met vandaag het natuurreservaat ‘De Zegge’ (112 ha) dat bewaard is ge bleven als veengebied (zie figuur 1b). Dit natuurreservaat werd in 1952 aangekocht door de K.M.D.A. (de Antwerpse Zoo) en bestaat uit een zeer waardevol laagveenmoeras. Wat dit studiegebied zo interessant maakt, is de aanwe zigheid van verschillende gradiënten van bodemvormende factoren. Een topografische gradiënt strekt zich uit van de Kempense heuvelrug in het noorden naar de vallei van de Kleine Nete in het zuiden. Dit brengt een gradiënt in bo demvochtgehalte met zich mee van droge bodems op de heuvelrug naar natte bodems in de vallei. In het studie gebied kunnen natuurlijke bodems naast antropogene bo dems teruggevonden worden: de natuurlijke veenbodems
(Histosols) van het natuurreservaat ‘De Zegge’ naast de ge draineerde veengronden (natte Arenosols) van het vroeger Geels Gebroekt en de oude plaggenbodems (Plaggic An throsols) rondom Lichtaart naast de meer natuurlijke, arme bodems op de heuvelrug (Podzols en droge Arenosols). Deze antropogene-natuurlijke variatie is zeer uitgesproken aanwezig dankzij historisch landgebruik van plaggenbo dems, ontginning en drainering.
2.2 Gebruikte methoden Percelen werden bemonsterd via een ‘stratified random sampling’. Bij bodemgroepen met een hogere verwachte variabiliteit in organische koolstof werden meer percelen gekozen (Anthrosols, bodems van het natuurreservaat). In totaal werden 31 percelen bemonsterd waarvan zeven in het natuurreservaat. Stalen werden genomen tot op een diepte van één meter (0-10 cm, 10-20 cm, 20-40 cm, 40-70 cm, 70-100 cm). Per diepte werden steeds drie stalen geno men, waarna deze gemengd werden tot één staal om de bodemvariabiliteit op korte afstand in rekening te brengen. In het geval van meer als één meter veen, werden in deze bodems stalen genomen tot de diepte van het veen. In de
ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
07
praktijk kwam dit neer op eenmaal tot 1,50 m en eenmaal zelfs tot 2,60 m. Eveneens werden stalen voor bulkdensi teit per eerder vermelde dieptes genomen. Dit is een maat voor dichtheid van de bodem (massa/volume). Deze stalen voor bulkdensiteit werden per diepte tweemaal genomen. Per perceel werden vervolgens vijf stalen voor koolstofana lyse genomen en tien voor bulkdensiteit (twee per diepte). In het geval van de veenbodems werd per diepte twee sta len geanalyseerd op organische koolstof om rekening te houden met variabiliteit van het veen. In totaal werden 197 stalen geanalyseerd op organische koolstof en 265 stalen waarvan de bulkdensiteit werd bepaald. Tijdens bemonstering van de percelen in de herfst en win ter waren de veenbodems van het natuurreservaat moeilijk toegankelijk. Op figuur 4 (op blz. 9) zijn de bemonsterde percelen aangeduid. Twee percelen bevinden zich juist aan de rand van de Histosols, maar op het veld werd genoeg veen aangetroffen om deze bodems als referentieprofie len voor de Histosols te beschouwen. Om een beter idee te krijgen over de variabiliteit van de diepte van het veen werd in de lente op vele plaatsen in het reservaat geboord en de diepte van het veen genoteerd. Het reservaat kan on derverdeeld worden in een aantal natuurtypen en tijdens veldwerk werd waargenomen dat de diepte van het veen hieraan gekoppeld kon worden. De diepste veenlagen kon den teruggevonden worden in de broekbossen, drijftillen en dijken. Meer beperkte veenlagen werden waargenomen in het oostelijk deel van het reservaat (Seggen), rietlanden, graslanden en plassen. In samenspraak met de conservator Bert Veris werd per natuurtype een gemiddelde veendiepte gekozen op basis van de waargenomen veendieptes van dit natuurtype tijdens het veldwerk. Koolstofanalyses vonden plaats via Loss-on-ignition waarbij de bodemstalen verhit werden op 550°C gedu rende 3 uren. Hierna kon aan de hand van het gewichts verlies het organische stofgehalte (%) bepaald worden. Via vermenigvuldiging met een algemene conversiefac tor van 0,53 werd het organische koolstofgehalte (%) be komen. Een deel van de stalen werden ook geanalyseerd met Walkley & Black ter vergelijking. Door vermenigvuldiging van het percentage organische koolstof (%), de bulkdensiteit (ton/m³) en de diepte van de bodem (cm), wordt de hoeveelheid koolstof bekomen in ton/ha. Dit is de koolstofvoorraad van de bodem, in het geval van het studiegebied tot een diepte van één meter en voor de veenbodems tot de diepte van het veen. Voor opschaling naar bodemkoolstof in het landschap werd telkens de mediaan genomen van het aantal be monsterde percelen per bodemeenheid (WRB-groep). Door met de mediaan te werken werd de invloed van percelen met een uitzonderlijk hoge of lage waarde teniet
08 ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
gedaan. Om de resultaten te kunnen plaatsen en koppe len aan de geschiedenis van de Kempen werd getracht een historische reconstructie van het landgebruik te ma ken aan de hand van literatuurstudie, oude kaarten en persoonlijke gesprekken met Marcel Verbruggen, conser vator van De Zegge. Een vergelijking werd gemaakt van de totale koolstof (ton) berekend via deze studie op basis van veldobserva ties en analyses en via de methode van Ottoy e.a. 2015. Deze methode maakt koolstofschattingen op basis van de Aardewerk databank, die bestaat uit een groot aantal profielbeschrijvingen en analysegegevens van boringen genomen tussen 1949-1971 verspreid over het Vlaams Gewest. Hierbij werd gewerkt met de Belgische bodem kaart (Van Ranst & Sys, 2000), fysische systemenkaart en Corinne landbedekkingskaart. Alle verschillende landeen heden werden toegewezen aan een bepaald bodemtype in de Aardewerk databank met bijbehorend organisch koolstofgehalte. Voor elk bodemtype wordt gekeken of een referentieprofiel aanwezig is met koolstofanalyses die dan gebruikt worden voor de schatting van de koolstof in dat bodemtype. Wanneer het exacte bodemtype aan wezig was in de databank, kon die rechtstreeks gekop peld worden. Bij het ontbreken van het exacte bodem type of genoeg referentieprofielen van dit bodemtype, bijvoorbeeld bij bodemtype Sfp(v), werd het symbool ‘(v)’ ((v)= veen in de bovengrond) weggelaten. Indien te wei nig referentieprofielen van bodemtype Sfp voorkwamen, werd symbool ‘p’ weggelaten en enkel gekeken naar Sf, wat overeenkomt met textuur en drainageklasse. Op deze manier werd gewerkt voor alle aanwezige bodemtypes in het Vlaams Gewest. Ten slotte werd aan de hand van een oude bodemkaart van 1958 een schatting gemaakt van de CO2 die verloren is gegaan door drainage van een groot deel van het Geels Gebroekt. Deze bodemkaart is gemaakt voor de ontgin ning van het Geels Gebroekt, wat ons een idee geeft van de originele bodems van het gebied. Voor de omzetting van C naar CO2-equivalenten moet vermenigvuldigd worden met de factor 3,67. Het zwaardere CO2 wordt ge vormd door één koolstofmolecule dat vrijkomt en zich met een zuurstofmolecule (O2) bindt. Wanneer 1 ton bo demkoolstof uit de grond zou vrijkomen door oxidatie, levert dit 3,67 ton atmosferische CO2 op.
3. Resultaten Figuur 4 toont de hoeveelheid koolstof in ton/ha van het studiegebied. De grootste koolstofvoorraden kunnen teruggevonden worden in de veenbodems van het na tuurreservaat (donkerrode kleur). De arme zandgronden op de Kempense heuvelrug, alsook de gedraineerde land
bouwgronden ten noorden van het reservaat bevatten amper koolstof (lichte kleur). De plaggenbodems daar entegen rondom Lichtaart vertonen een duidelijk hoger koolstofgehalte dan de Podzols, stuifduinen en gedrai neerde landbouwgronden. Het studiegebied beslaat een oppervlakte van 1.250 ha. Het natuurreservaat ‘De Zegge’ bevat ondanks zijn beperkte oppervlakte (9% van de totale oppervlakte van het studiegebied) 22% van alle bodem koolstof. Dit veengebied kan dus al een ware koolstofhot spot voor de omgeving gezien worden! De totale hoeveelheid bodemkoolstof van het studie gebied (1.250 ha) werd via veldmetingen berekend op 277.000 ton C (bodemkoolstof). Bij een vergelijking van de koolstofvoorraad via modellering volgens de methode van Ottoy e.a. 2015 werd een totaal van 155.839 ton bekomen. Dit verschil is ten eerste te wijten aan de resolutie van de Corinne landbedekkingskaart die gebruikt werd voor land gebruik. Een grote oppervlakte rondom Lichtaart werd beschouwd als bebouwd, waardoor deze wegviel bij hun berekeningen. Een tweede reden voor dit verschil is dat er voornamelijk gewerkt wordt met enkel textuur, drainage en landgebruik. In het geval van het studiegebied kwam bijvoorbeeld bodemtype Sfp(v) veelvuldig voor in het na tuurreservaat. Dit zijn zeer natte lemige zandbodems met veen in de bovengrond. Zoals eerder vermeld bij de ge bruikte methodes, werd het symbool ‘(v)’ weggelaten in dien niet genoeg referentieprofielen aanwezig waren in de databank. Er werd dan gekeken naar de koolstofgehaltes van bodemtype Sfp. Symbool ‘(v)’ betekent echter veen in de bovengrond. In het natuurreservaat kwam dit gemid deld overeen met een veenlaag van zo’n 30 cm op plaat sen die gekarteerd zijn als Sfp(v). Wanneer geen rekening gehouden wordt met deze belangrijke informatie, maakt men een aanzienlijke onderschatting. Uiteraard is het niet mogelijk om veldwerk te doen voor een gebied met de grootte van het Vlaamse Gewest. Daarbij geven deze mo dellen ons een zeer goed, eerste inzicht in de verspreiding van de koolstof. Echter wanneer het koolstofbudget in de tail gekend moet zijn, zijn veldmetingen noodzakelijk om deze hotspots correct te identificeren. Ten slotte werd aan de hand van een oude bodemkaart van 1958 een schatting gemaakt van de koolstof die ver loren is gegaan door drainage van een groot deel van het Geels Gebroekt. Deze bodemkaart die dateert van voor de ontginning en drainage toont dat in een groot deel van deze huidige, gedraineerde landbouwgronden veen aanwezig was. Vandaag is een hoogteverschil waar neembaar tussen het natuurreservaat en de gedraineerde landbouwgronden die ingeklonken zijn (figuur 5). Ver schillende schattingen werden gemaakt afhankelijk van de aangenomen dikte van het veen dat voorkwam in de
4
Figuur 4: Koolstofgehalte van de bodem van het studiegebied in ton/ha. De veenbodems (Histosols) in het natuurreservaat ‘De Zegge’ bezitten het hoogste koolstofgehalte (felrode kleur) en zijn een koolstofhotspot van de hele omgeving. De plag genbodems (Anthrosols) rondom Lichtaart en de natte bodems (Gleysols) rond het reservaat (lichtrode kleur) bevatten even eens meer koolstof dan de natuurlijke Podzols, stuifduinen (Droge Arenosols) en gedraineerde landbouwgronden (Natte Arenosols). Deze laatste bodemgroepen met weinig bodem koolstof hebben een witte kleur.
5
Figuur 5: Reliëfbeeld van de topografie van het studiegebied gaande van de hoger gelegen heuvelrug (rood) naar de allu viale vlakte van de Kleine Nete (blauw) met aanduiding van bemonsterde percelen en hoogste en laagste punt (m TAW). Één hoogtemeting binnen het reservaat is aangeduid. De gedraineerde landbouwgronden ten noorden van het reser vaat liggen duidelijk lager (meer donkerblauwe kleur) dan het reservaat zelf.
ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
09
gedraineerde bodems, waarbij de meest conservatieve schatting reeds een totaal verlies van ca. 30.000 ton C gaf tussen 1958-2014. Omgerekend naar CO2 komt dit neer op ca. 110.000 ton CO2 dat uitgestoten werd tussen 1958 2014. Een vergelijking met de winst van organische kool stof in de plaggenbodems toont een beperkte gemiddelde winst (0,16 ton C/ha/jaar) ten opzichte van de grote, snelle verliezen van organische koolstof die kunnen plaatsvin den door drainage van veenbodems (8,6 ton C/ha/jaar). Hierbij moet vermeld worden dat niet de ganse opper vlakte die gedraineerd werd bestond uit veenbodems. Het is dus niet dat de ganse oppervlakte gedraineerde land bouwgrond zoveel koolstof/ha/jaar heeft verloren.
4. Besluit Samengevat werd door het toepassen van eeuwenlan ge plaggenbemesting in het studiegebied (1200-1900) een gemiddelde winst van 0,16 ton koolstof/ha/jaar be komen op deze landbouwbodems, terwijl door drainage van het Geels Gebroekt (500-600 ha) (1958-2014) een ge middeld verlies van 8,6 ton koolstof/ha/jaar plaats vond van deze gedraineerde veenbodems. Dit totale verlies in Geels Gebroekt komt overeen met ongeveer 110.000 ton CO2 bij de meest conservatieve schatting. Het hoogtever schil tussen De Zegge en de lager gelegen landbouwbo dems, historische bronnen en eigen veldwerk wijzen op een vroegere aanwezigheid van diepere veenlagen met bijkomstige grotere koolstofverliezen. Besloten kan wor den dat het opmerkelijk is hoe traag koolstof gewonnen kan worden in de bodem ten opzichte van de snelheid waarmee het verloren kan gaan (‘koolstof komt te voet en gaat te paard’). Beleidsmakers moeten zich meer bewust zijn van de gevolgen van veranderingen van landgebruik. Niet enkel grote verliezen in bodemkoolstof vinden plaats, waardevolle en zeldzame ecosystemen gaan op deze manier eveneens verloren. Bij beleidskeuzes omtrent eco systeemdiensten en landgebruik is het belangrijk om deze factoren te erkennen en rekening te houden met de hot spots. Door het veel efficiënter inzetten van maatregelen kan op de beperkte oppervlakte die de hotspots beslaan, veel resultaat geboekt worden. De resultaten uit deze stu die geven een eerste indicatie van de koolstofvoorraad en -verliezen die hebben plaatsgevonden in het gebied. Ver der onderzoek kan deze schattingen nog verder verfijnen.
Dankwoord Dank aan mijn begeleiding: Karen Vancampenhout, Ste faan Dondeyne en Seppe Deckers. Verder wil ik Jan Bas tiaens, Jan Laureys, Bert Veris en vooral Marcel Verbrug gen bedanken voor alle hulp. Ten slotte wil ik ook mijn vriend, familie en vrienden bedanken voor de steun en de hulp bij het veldwerk.
10 ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
Literatuur • Batjes N.H., 1996. Total carbon and nitrogen in the soils of the world. European journal of soil science, 47 (2): 151-163. • De Langhe J.E., 1978. Rol en betekenis van de Zegge in het traditioneel Kempische landschap. In: Verbruggen M. (red.), 25 jaar natuurreservaat De Zegge: Colloquium “Laagveen gebieden: betekenis en behoud”. K.M.D.A., Antwerpen. p. 35-44 • Dondeyne S., Vanierschot L., Langohr R., Van Ranst E. & Deckers J., 2014: The soil map of the Flemish region con verted to the 3rd edition of the World Reference Base for soil resources (41 map sheets at scale 1:40 000, 1 map sheet at 1:250 000). KU Leuven & Universiteit Gent in opdracht van Vlaamse overhead, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Land en Bodembescherming, Onder grond, Natuurlijke Rijkdommen, 139 p. • Dondeyne S., Vanierschot L., Langohr R., Van Ranst E. & Deckers J., 2015: De grote bodemgroepen van Vlaanderen: Kenmerken van de “Reference Soil Groups” volgens het in ternationale classificatiesysteem World Reference Base. KU Leuven & Universiteit Gent in opdracht van Vlaamse over heid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijk dommen. 37 p. • Intergovernmental Panel on Climate Change (IPPC), 2007: Climate Change 2007: The Scientific Basis. Contribution of Working Group I tot the Fourht Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, Solomon S. e.a. (red.), Cambridge Univ. Press, New York. 996 p. • IUSS Working Group WRB, 2014: World Reference Base for Soil Resources 2014: International soil classification system for naming soils and creating legends for soil maps. World Soil Resources Reports, 106. FAO. 191 p. · Lettens S., Van Orshoven J., van Wesemael B., De Vos B. & Muys B., 2005: Stocks and fluxes of soil organic carbon for landscape units in Belgium derived from heterogeneous data sets for 1990 and 2000. Geoderma, 127 (1): 11-23 • Meersmans J., De Ridder F., Canters F., De Baets S & Van Molle M., 2008: A multiple regression approach to assess the spatial distribution of Soil Organic Carbon (SOC) at the regional scale (Flanders, Belgium). Geoderma, 143 (1): 1-13 • Ottoy S., Beckers V., Jacxsens P., Hermy M. & Van Orshoven J., 2015: Multi-level statistical soil profiles for assessing regi onal soil organic carbon stocks. Geoderma, 253 (9): 12-20. • Sleutel S., Abdul Kader M., Ara Begum S. & De Neve S., 2010: Soil-organic-matter stability insandy cropland soils is rela ted to land-use history. Journal of Plant Nutrition and Soil Science,173 (1): 19–29 • Vanierschot L., 2014: Bodemorganische koolstof in het landschap: relatie met natuurlijke en antropogene gradiën ten in de Kempen. Masterthesis. KU Leuven. 133 p. • Van Ranst E. & Sys C., 2000. Eenduidige legende voor de digi tale bodemkaart van Vlaanderen (schaal 1:20 000). Universi teit Gent. Laboratorium voor bodemkunde. 361 p.
Provincie zet eerste stap naar klimaatadaptatiestrategie
Het klimaatbeleid van de provincie focust zich in eerste instantie op mitigatie. Mitigatiemaatregelen verminderen de broeikasgasuitstoot. Ten opzicht van 2006 verminder den we onze uitstoot al met 30 procent. Het doel is om een klimaatneutrale organisatie te worden tegen 2020, samen met 44 gemeenten in onze provincie. Maar ook al worden we klimaatneutraal, het effect hiervan zal nog zeer lang op zich laten wachten. De klimaatverandering is een mondiaal probleem dat zijn oorsprong vindt in de de cennialange massale uitstoot van broeikasgassen, waar van de gevolgen meer en meer zichtbaar worden. Naast een gestage toename van de gemiddelde temperatuur (zie figuur 11), worden de winters natter. De zomers zullen gekenmerkt worden door lange hete periodes, afgewis seld met zeer hevige onweders. We zullen m.a.w. meer rekening moeten houden met extremen …
De provincie moet daarom, samen met de andere open bare besturen, een beleid voeren van klimaatadaptatie. Binnen verschillende sectoren werden reeds acties uit gewerkt die de klimaatverandering helpen op te vangen. Denk maar aan het creëren van overstromingszones, de connectiviteit vergroten (o.a. door bijkomende corridors te creëren) en versnippering tegengaan. Het uittekenen van landschapsbeelden kan daar een rol bij spelen. Land schapsbeelden geven een richting aan voor de verschil lende stakeholders van het terrein om tot een samenhan gend landschap te komen, waarin meer kansen gegeven worden aan de biodiversiteit. Omdat een aantal soorten migreren van zuid naar noord (met een gemiddelde snel
1
www.frankdeboosere.be/klimaatukkel/klimaatjaar.php
1a
Figuur 1a: Toename van de gemiddelde temperatuur (°C) in België (periode 1833-2014), Bron: www.frankdebossere.be (rubriek ‘klimaat’)
1b
Figuur 1b: Neerslaghoeveelheid in mm per half kalenderjaar (Ukkel, 1833-2014), Bron: MIRA Klimaatrapport 2015, over waargenomen en toekomstige klimaatveranderingen.Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) i.s.m. KU Leuven, VITO en KMI. Aalst, Belgium,147 p.(downloaden via www.milieurapport.be)
ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
11
3 Figuur 3 :Bijeneters, Lesbos, 2012 © Birdphoto 2015 www.birdphoto.nl het zuiden naar ons en de barmsijs zal op termijn verdwij nen. Ook het zilveroogje (vlinder) zullen we uit het zuiden meer zien opduiken, ….
2 Figuur 2: Tijgerspin of wespspin © provincie Antwerpen heid van 6,1 km/decennium2), moeten we de connecti viteit van het landschap trachten te vergroten. We zullen immers 1/3 van de soorten verliezen en ook 1/3 nieuwe soorten moeten verwelkomen uit het zuiden3. Omdat de biodiversiteit er niet mag op achteruit gaan, zijn er ech ter meer acties nodig. Ook moeten mensen beschermd worden tegen waterschaarste en -overlast, hitte, stormen, verhoogd brandrisico etc. Binnen bepaalde sectoren zijn er mogelijk ook nieuwe kansen (bv. toerisme en recreatie). Het is duidelijk dat een geïntegreerde aanpak hiervoor noodzakelijk is. Vorig jaar in oktober ondertekende de provincie Antwerpen het convenant Mayors Adapt4, een Europese engagement voor een adaptatiebeleid op lange termijn. In het najaar van 2015 wordt een studie aangevat bestaande uit 2 luiken. Het eerste luik omvat een risico- en kwetsbaarheidsanalyse voor deze provincie. Het tweede luik beschrijft vervolgens nieuwe adaptatiemaatregelen die de provincie de komen de jaren zal uitvoeren. Tegen juli volgend jaar zal de volle dige studie opgeleverd worden. Voorbeelden van faunasoorten die meer en meer noord waarts opschuiven op het Europees vasteland: de tijger spin/wespspin (figuur 2) en de bijeneter (figuur 3) komen uit
12 ANTenne | okTober - december 2015 | NR 4
Het Europese initiatief Mayors Adapt biedt de gelegen heid, om de huidige werking samen met nieuwe maatre gelen, te integreren in een adaptatiebeleid, vastgelegd in een provinciaal klimaatadaptatieplan. Naast de provincie Antwerpen, engageren zich ook Antwerpen, Leuven, Gent, Hasselt, Zwijndrecht en in het buitenland nog andere ste den om een strategie op lange termijn uit te werken. De provincie Antwerpen zal in de nabije toekomst zich uitsluitend richten op gebiedsgerichte materie (o.a. wa terlopen, ruimtelijke ordening, natuur, ...). Zo zal de pro vinciale dienst integraal waterbeleid, nog meer dan dat voorheen het geval was, aandacht geven aan waterber ging (o.a. creëren van nieuwe overstromingszones; me andering, …) om wateroverlast te vermijden maar ook om verdroging (van de ondergrondse lagen) tegen te gaan.
Meer info (over adaptatiemaatregelen) Resi Pansaerts, cel studie van de dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid van de provincie Antwerpen, e-mail:
[email protected]
2 3
4
Parmesan & Yohe (2003) Nature 421: 37-42 Beatrijs Van der Aa (INBO), voordracht over klimaatadaptatie, INVERDE 27/03/2015 www.mayors-adapt.eu