Natuurstreefbeelden inleiding Wat zijn natuurstreefbeelden? Een natuurstreefbeeld is een nagestreefd biotoop, mozaïek van biotopen of een leefgebied van een soort dat je wil behouden of verkrijgen via een goed natuurbeheer. Voorbeelden zijn droge heide, een mozaïeklandschap van vochtige ruigtes en wilgenstruweel of het leefgebied van de watervleermuis. In Vlaanderen werken we met een vaste lijst van natuurstreefbeelden die zijn opgenomen in bijlage 3 van het besluit van de Vlaamse regering betreffende de natuurbeheerplannen en de erkenning van natuurreservaten. Dit besluit is een uitvoering van de aanpassingen van het natuur- en bosdecreet welke waarschijnlijk in werking treden in 2016 of begin 2017. Ze zijn nu nog niet van toepassing. In deze bijlage is een lijst opgenomen van natuurstreefbeelden die je moet gebruiken bij de opmaak van beheerplannen. Zoals reeds gezien in Natuurmanagement basis kan je een beheerplan opstellen voor natuurterreinen van type 1, 2, 3 of 4 of een combinatie hiervan. Meer informatie over de nieuwe stijl van beheerplannen vind je verder in deze cursus bij het onderdeel natuurbeheerplannen.
Drie types van natuurstreefbeelden Er zijn drie types van natuurstreefbeelden: 1. Natuurstreefbeelden vegetaties: dit zijn goed ontwikkelde vegetaties, met kenmerkende plant- en diersoorten en bepalende abiotische kenmerken zoals laagste grondwaterstand en hoeveelheid beschikbaar stikstof. 2. Natuurstreefbeelden leefgebieden: hierbij moet het natuurstreefbeeld een onderdeel zijn van het habitat van een beschermde soort. 3. Natuurstreefbeeld procesgestuurde natuur: deze natuurstreefbeelden bestaan uit een complex van goed ontwikkelde vegetaties en/of leefgebieden van beschermde soorten. Het zijn mozaïeklandschappen ontstaan door extensieve begrazing, dynamische processen zoals wind en waterwerking en successie. Ook onbeheerde climaxvegetaties behoren hiertoe.
Natuurstreefbeelden vegetaties Deze natuurstreefbeelden worden omschreven aan de hand van de aanwezige vegetatie. Voor herkenning zijn de kenmerkende plantensoorten van belang. Er zijn drie types van natuurstreefbeelden vegetaties: 1. Europees beschermde habitats 2. Regionaal belangrijke biotopen 3. Andere vegetaties
Natuurstreefbeelden: inleiding
1
De Europees beschermde habitats zijn de in Vlaanderen voorkomende habitats die beschermd zijn door de habitatrichtlijn. Een opsomming van de regionaal belangrijke biotopen (afgekort rbb’s) en de andere vegetaties vind je in bijlage 3 van het hiervoor genoemde besluit. In de hierop volgende hoofdstukken kan je de Natura 2000 habitats herkennen aan een code die begint met een nummer, de regionaalbelangrijke biotopen hebben een code de begint met rbb. Voor type 3 en 4 natuurterreinen komen alle Europees beschermde habitats en de regionaal belangrijke biotopen in aanmerking als streefbeeld. Voor type 2 komen ook nog een aantal andere ecologisch waardevolle vegetaties in aanmerking. In het beheerplan wordt per perceel aangegeven wat het na te streven natuurstreefbeeld is. Het herkennen en bepalen van deze natuurstreefbeelden vegetaties komt op het einde van dit hoofdstuk aan bod.
Natuurstreefbeelden leefgebieden Bij de opmaak van beheerplannen wordt normaal eerst gewerkt met natuurtreefbeelden vegetaties. Als er nog soorten zijn die extra aandacht en extra beheer vragen kan je ook werken met leefgebieden van diersoorten. Een leefgebied omvat het geheel van biotopen die een soort nodig heeft tijdens een deel van of de gehele levenscyclus om te voorzien in haar behoeften inzake voeding, beschutting en voortplanting. De soorten die in aanmerking komen voor natuurterreinen type 3 en 4 zijn: • • •
de Europees beschermde soorten van de habitat- en vogelrichtlijn, de typische soorten van Europees beschermd habitats, de soorten met een goedgekeurd soortenbeschermingsprogramma.
Voor type 2 natuurterreinen zijn ook leefgebieden van soorten die beschermd zijn overeenkomstig het soortenbesluit van 15 mei 2009 natuurstreefbeelden. Om na te gaan of een soort tot één van bovenvermelde categorieën behoort kan je de links op deze pagina raadplegen: ecopedia.be/natuurstreefbeelden_leefgebieden Het natuurstreefbeeld leefgebied van een soort zal in het beheerplan bestaan uit percelen die natuurtreefbeeld vegetatie zijn of andere vegetaties zoals kleine landschapselementen en structuurrijke overgangen. Deze vegetaties moeten natuurlijk deel uit maken van het leefgebied van de soort. In het beheerplan wordt ook duidelijk aangeven welk extra beheer nodig is voor deze diersoorten. Voor dit beheer kan je dan eventueel subsidies krijgen. De vereisten aan het leefgebied voor soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn staan in de overeenkomstige LSVI-tabellen van het inbo. Voor bepaalde soorten kan men ook beroep doen op goedgekeurde soortenbeschermingsprogramma’s. Maar ook vele andere bronnen die specifiek over een bepaalde soort of soortengroep gaan kan je raadplegen, bv. ook
Natuurstreefbeelden: inleiding
2
het boek “Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op terrein, deel 2 soorten”. Natuurlijk kan in een beheerplan ook aandacht besteed worden aan zeldzame plantensoorten. Er zijn namelijk ook typische plantensoorten voor Europees beschermde habitats en de rode lijst geeft je ook informatie over zeldzaamheid. Meestal worden deze soorten goed beheerd door het reguliere beheer. Maar als specifieke maatregelen nodig zijn om deze zeldzame plantensoorten te behouden neem je deze natuurlijk op in je beheerplan.
Natuurstreefbeelden procesgestuurde natuur In dit streefbeeld zijn natuurlijke processen zoals getijdewerking, natuurlijke bosdynamiek, vegetatiedynamiek onder extensieve begrazing … een doel op zich. De vegetaties zijn het resultaat van deze processen en kunnen veranderen in ruimte en tijd. Dit streefbeeld wordt als volgt gedefinieerd: • voor vegetaties is er een mozaïek van streefbeelden. In het beheerplan geef je een inschatting van het relatief oppervlakteaandeel (%) van de verschillende natuurstreefbeelden vegetaties. Aangezien het om dynamische natuur gaat, kan dit onder de vorm van een vork. Bijvoorbeeld 40 tot 50 % droge heide (code 4030), 15 tot 20 % natte heide (code 4010), 3 tot 5 % slenken en plagplekken (7150) en 30 tot 40 % structuurrijke, oude aanplanten van Grove den (rbbppm). • voor soorten geef je aan voor welke soorten het streefbeeld procesgestuurde natuur fungeert als leefgebied.
Factoren, kenmerken, abiotiek en beheer Natuurstreefbeelden kan je beschrijven op basis van kenmerken en worden beïnvloed door factoren. Ook de abiotiek van het milieu speelt een belangrijke rol voor het natuurstreefbeeld. Daarnaast heeft het beheer ook een bepalende factor. Informatie over natuurstreefbeelden bevat dus volgend belangrijke info: -
Beschrijving van het natuurstreefbeeld op basis van kenmerken zoals kenmerkende soorten en structuur. Beschrijving van het abiotisch bereik. Dit zijn de abiotische condities die nodig zijn voor het streefbeeld. Beschrijving van de factoren die een invloed hebben op het natuurstreefbeeld. Factoren kunnen zowel invloed hebben op de abiotiek als op de biotiek. Beschrijving van het goede beheer. Het beheer moet er voor zorgen dat het natuurstreefbeeld in een goede toestand komt of blijft. Waar mogelijk zal het beheer dus invloed uitoefenen op factoren. Het natuurbeheer probeert zo de kenmerken in een goede staat te brengen.
Natuurstreefbeelden: inleiding
3
Kenmerken Kenmerken zijn waarneembare en dus meetbare eigenschappen van een natuurstreefbeeld of een ander beheerdoel. Deze kenmerken worden beïnvloed door de factoren, het beheer en de abiotiek. Het opmeten/waarnemen van deze kenmerken geeft informatie over de toestand van het natuurstreefbeeld. Bepaalde specifieke kenmerken ga je selecteren om te monitoren. Deze kenmerken geven je info over de kwaliteit van je beheer en het al dan niet behalen van je doel. Je selecteert hierbij kenmerken die info geven over het beheer en je gestelde doelen. Een voorbeeld hiervan is het percentage dood hout in een bosnatuurstreefbeeld. Deze informatie kan je gebruiken om je beheer i.v.m. dood hout te evalueren en eventueel bij te sturen. In deze cursus zullen we de kenmerken per biotoopgroep bespreken. We verwachten van jou dat je weet wat de belangrijke kenmerken zijn voor graslanden, bossen, moerassen… We verwachten niet dat je alle kenmerken kent per streefbeeld. Wel moet je een beschrijving kennen van elk natuurstreefbeeld. In deze beschrijving zijn een aantal kenmerken zoals kenmerkende plantensoorten opgenomen. LSVI als bron voor kenmerken Voor de Europees beschermde habitats zijn gewenste kenmerken te vinden in de LSVItabellen (LSVI = lokale staat van instandhouding). Deze tabellen heb je al gezien tijdens de cursus natuurmanagement basis. Ook informatie over de factoren kan je hierin deels vinden. Voor een aantal regionaal belangrijke vind je ook info in de eerste versie van de LSVI. Op dit moment werken we met de tweede versie van de LSVI en is de derde versie in opbouw. Voor het bepalen van de kenmerken en factoren van een bepaald natuurstreefbeeld mag je gerust ook andere informatie gebruiken dan de LSVI-tabellen. Maar voor de Europees beschermde habitats en in de toekomst ook voor de regionaal belangrijke biotopen geven de LSVI-tabellen duidelijk aan welke kenmerken in welke staat moeten zijn om een goed ontwikkeld natuurstreefbeeld te hebben. Een voorbeeld om dit duidelijk te maken. Het natuurstreefbeeld soortenrijke glanshaverhooilanden is een Europees beschermd habitattype. In de LSVI-tabellen versie 2 vinden we volgende kenmerkende voor een goede tot voldoende staat: -
hoge grassen hebben een bedekking < 70 % middelhoge en lage grassen hebben een bedekking > 5 % geen enkele soort is dominant (bedekking > 50 %) aanwezig verruigingsindicatoren hebben een bedekking <30 % op minder dan 30 % van het grasland is er een strooisellaag aanwezig verbossing is minder dan 10 % aanwezig
Natuurstreefbeelden: inleiding
4
-
het aantal kenmerkende soorten (sleutelsoorten) is ≥ 7 de kenmerkende soorten hebben samen een bedekking > 50 %.
Deze kenmerken geven duidelijk aan hoe dit natuurstreefbeeld moet ontwikkeld zijn om in goede tot voldoende staat te zijn.
Abiotiek Niet elk natuurstreefbeeld kan op elke plaats voorkomen. De eigenschappen van de bodem en het water bepalen in grote mate welke natuurstreefbeelden op een bepaalde plaats voorkomen. Natuurstreefbeelden komen meestal voor binnen een bepaald bereik van abiotische eigenschappen. We noemen dit het abiotisch bereik van een natuurstreefbeeld. We weten reeds veel van deze abiotische bereiken maar zeker niet alles. Van alle natuurstreefbeelden is dus niet perfect geweten wat hun abiotisch bereik is voor een bepaalde parameter. Belangrijke abiotische eigenschappen/parameters zijn bijvoorbeeld: -
-
Grondwaterafhankelijk of niet. Zo ja welke eigenschappen heeft dit grondwater. Bv. de gemiddelde grondwaterstand in het voorjaar of de hoeveelheid kalk in het grondwater. Totaal aan stikstof (N) in de bodem Totaal aan fosfaat (P) in de bodem Totaal aan beschikbaar fosfaat in de bodem Is overstroming met gebiedsvreemd water gewenst of niet
Bij het werken met abiotische parameters moet je op volgende zaken letten: -
-
-
-
Dezelfde parameter kan soms op verschillende manieren gemeten worden. Zo kan je de pH van de bodem met de H2O-methode of met de KCL-methode. Je moet dus goed bekijken welke methode gebruikt is om vergelijkingen te maken. Parameters lijken soms hetzelfde maar zijn dit niet. Er is voorbeeld een groot verschil tussen het meten van de totale gehalte aan fosfaat in een bodem t.o.v. het beschikbaar fosfaat. Men gebruikt hiervoor dan ook verschillende meettechnieken en het zijn verschillende parameters. Het abiotisch bereik wordt per parameter bepaald maar de natuur is veel complexer. Abiotische en biotische parameters hebben complexe invloeden op elkaar. Veel gegevens komen nu nog uit het buitenland. De vraag is of we deze zomaar kunnen toepassen in Vlaanderen.
In deze cursus zal de abiotiek per natuurtreefbeeld besproken worden maar niet per parameter in detail. Je zal hierbij leren wat de algemene abiotische voorwaarden zijn voor het natuurstreefbeeld. Zo zal je bijvoorbeeld leren of het natuurstreefbeeld op matig voedselrijke of arme bodems staat en grondwaterafhankelijk is of niet. Daarnaast zal je een aantal parameters in detail bekijken, leren opzoeken en leren interpreteren.
Natuurstreefbeelden: inleiding
5
Factoren Factoren zijn invloeden of processen die het ecosysteem sturen. Voorbeelden van factoren zijn verbossing of de atmosferische depositie. Sommige factoren, zoals verbossing, kan je als beheerder beïnvloeden. Bij andere factoren lukt dit nauwelijks of niet. Bijvoorbeeld de atmosferische depositie kan je als beheerder niet rechtstreeks wijzigen. Hiervoor kunnen wel acties genomen worden door het beleid. Op het terrein kan je proberen de negatieve effecten van een bepaalde factor te milderen door een specifiek beheer. Maar dit is niet altijd mogelijk. Wanneer belangrijke factoren niet in orde zijn en je deze niet kan wijzigen is het verwezenlijken van een specifiek natuurstreefbeeld niet mogelijk. Factoren gebruik je ook bij andere beheerdoelen, dat zijn dan de externe invloeden op je beheerdoel. Zowel de biotiek als de abiotiek van een streefbeeld worden beïnvloed door factoren. Zo heeft vermesting een invloed op de hoeveelheid stikstof en fosfor in de bodem en het water. Deze wijziging in abiotiek heeft vaak een effect op de op de biotiek van het natuurstreefbeeld. Zo zal een verhoogde stikstofdepositie in graslanden meestal leiden tot een verhoogde productie en nemen sterk groeiende grassen toe ten koste van kruiden. Hierdoor wijzigen de kenmerken van het natuurstreefbeeld zoals het aantal kenmerkende kruiden dat achteruitgaat en de vergrassing die toeneemt. De invloed van vele factoren is complex en niet altijd eenduidig. In deze cursus bespreken we de factoren niet per streefbeeld. Wel bekijken we een aantal cases zodat je de belangrijkste factoren leert kennen en weet wat hun effecten zijn.
Beheer Beheer is de factor die we het meeste onder controle hebben. Het is voor de beheerder de belangrijkste factor om zijn doel te realiseren. Door het juiste beheer te voeren proberen we de kenmerken van een natuurstreefbeeld in goede toestand te krijgen. Zo kan je met het ringen van bomen het percentage dood hout doen toenemen. Dit is een gericht beheermaatregel om het kenmerk ‘percentage dood hout’ in orde te krijgen. Bij de meest bostypes moet dit minstens 4 % zijn en streven we naar 10 %. Niet alle factoren zijn te sturen met actief beheer in een gebied. De depositie van stikstof kan je niet stoppen door een actief beheer. Wel kan je proberen extra beheermaatregelen te treffen om het negatief effect van de factor te milderen. Maar belangrijk bij zulke factoren is een beleid dat de factor aan de bron aanpakt. Instrumenten om dit aan te pakken in speciale beschermingszones zijn de voortoets en de passende beoordeling. De programmatische aanpas stikstof (PAS) is ook een voorbeeld. De factor stikstofdepositie is namelijk voor heel wat natuurstreefbeelden een probleem. Via de PAS wordt er gezocht naar een oplossing hiervoor.
Natuurstreefbeelden: inleiding
6
Criteria inzake natuurbeheer De criteria inzake natuurbeheer welke nog goedgekeurd moeten worden in een besluit van de Vlaamse regering vormen de algemene leidraad bij het opmaken van natuurbeheerplannen. Ze dienen als garantie voor een duurzaam beheer op maat van het natuurterrein. Hierbij streef je naar een optimale invulling van zowel de ecologische, de sociale als de economische functie binnen de lokale draagkracht van een gebied. Voor elk van de drie functies zijn criteria opgesteld. Hierbij onderscheid je eerst een algemeen principe, waaraan het terreinbeheer voor deze functie moet voldoen. Dat wordt vervolgens uitgewerkt in kwalitatieve criteria, die verder verfijnd worden in indicatoren. Indicatoren zijn meetbare en controleerbare parameters. Bij het toepassen van de criteria gelden enkele belangrijke randvoorwaarden:
Voor type 1 terreinen moet het beheerplan alleen voldoen aan de volgende criteria: - instandhouding van de aanwezige natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu; - naleving van de zorgplicht van het natuurdecreet. Voor terreinen van type 2, 3 of 4 zijn alle criteria en indicatoren relevant. Een afwijking hiervan kan, mits dit gemotiveerd wordt in het beheerplan. De afwijking mag evenwel geen belemmering vormen voor de realisatie van de beheerdoelstellingen; De criteria moeten nageleefd worden op niveau van het volledige natuurterrein op een redelijke en technisch verantwoorde wijze. Hierbij moet niet op elk ogenblik en op elke plaats in het terrein aan alle criteria voldaan zijn.
Onderhoud-, herstel- en ontwikkelingsbeheer Wanneer we een natuurstreefbeeld willen behouden gaan we onderhouds- of instandhoudingsbeheer uitvoeren. Beide termen zeggen hetzelfde. De uitgevoerde beheermaatregelen hebben als doel het natuurstreefbeeld in goede staat te houden. Wanneer een streefbeeld gedegradeerd is moet je herstelbeheer uitvoeren, ook soms omvormingsbeheer genoemd. De beheeringrepen moeten dan zorgen dat het natuurstreefbeeld zijn vooropgestelde kenmerken terug ontwikkelt. Voorbeeld van herstelbeheer zijn het maaien van graslanden eind mei om zo de dominantie van grassen te doorbreken. De graslanden kunnen dan opnieuw kruidenrijker worden als de abiotische randvoorwaarden in orde zijn. Door deze beheermaatregel wordt de vergrassing en de dominantie van soorten aangepakt. Eens het herstel is ingezet zal je op het goede moment moeten omschakelen naar instandhoudingsbeheer.
Natuurstreefbeelden: inleiding
7
Bij natuurontwikkeling gaan we één of meerdere éénmalige ingrepen uitvoeren. Deze ingrepen gaan de biotiek of abiotiek sterk wijzigen. Voorbeelden zijn het verwijderen van een bos of het afgraven van grond. Doel van deze ingrepen is om een goede uitgangssituatie te creëren voor het tot doel gestelde natuurstreefbeeld. Zo kan het afgraven van een deel van de bodem nodig zijn om de hoeveelheid fosfaat in de bodem laag genoeg te krijgen, of is het verwijderen van de boomlaag nodig om een grasland of heide te creëren. Na de éénmalige ingreep is dan ontwikkelingsbeheer nodig om het gewenste natuurstreefbeeld te bereiken. Eens het natuurstreefbeeld is bereikt voer je een instandhoudings- of onderhoudsbeheer uit.
Typische natuurherstelmaatregelen Voedselrijke gronden verschralen Wanneer gronden in natuurbeheer komen die vroeger onder landbouwgebruik waren, is de grote hoeveelheid fosfaat in de bodem vaak een probleem voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurstreefbeelden. De hoeveelheid fosfaat in de bodem moet dan sterk dalen voordat natuurherstel mogelijk is. Afhankelijk van hoeveel en hoe diep fosfaat in de bodem zit zijn er verschillende opties:
Natuurstreefbeelden: inleiding
8
1) Maar een beetje teveel fosfaat aanwezig, via maaien en afvoeren proberen we dit op te lossen. 2) Vrij veel fosfaat aanwezig, uitmijnen is misschien een oplossing. 3) Zeer veel fosfaat aanwezig, ontgronden is misschien een oplossing. Naast herstel naar soortenrijke natuurstreefbeelden die lage fosfaatconcentraties eisen is het ook mogelijk voor een ander natuurtype te kiezen. Vaak zal dit type dan wat plantensoorten betreft niet zo soortenrijk worden. Je werkt dan best rond structuurvariatie wat voor heel wat fauna belangrijk is. We denken dan aan natuurbeelden waarbij veel structuur mogelijk is zoals bos, bosranden, struweel en ruigte. Bij natuurherstel is een goede voorstudie essentieel. De studie geeft dan aan op welke gronden best welk beheer wordt gevoerd. Zo kan je een goede keuze maken tussen maaien, uitmijnen, ontgronden of een ander natuurdoel kiezen. Uitmijnen Bij uitmijnen gaan we proberen via het oogsten van een gewas zoveel mogelijk fosfaat uit de bodem te krijgen. Dit kan door nog een aantal jaar een gewas (maïs, boekweit) te telen maar enkel met stikstof en kalium te bemesten. Ook het inzaaien met een gras/klaver mengsel is mogelijk. De klaver zal dan zorgen voor stikstof, zelf kan je dan nog aan kaliumbemesting doen. Uitmijnen zorgt voor een versnelde afvoer van fosfaat t.o.v. gewoon maaien. Wanneer dit in samenwerking kan met een landbouwer kunnen de kosten laag blijven omdat er nog een gewas geoogst wordt. Echter na verloop van tijd zal de productie verlagen en stopt de samenwerking of moet de landbouwer compensatie krijgen. Uitmijnen vertrekkend vanuit een akker is eenvoudiger dan vanuit een bestaand grasland. Bij een bestaand grasland zal je ofwel:
moeten omploegen wat een vernietiging betekent van het aanwezige biotoop moeten bemesten met stikstof en kalium op het bestaand grasland, waarbij de aanwezig vegetatie voor de uitmijning moet zorgen. De resultaten kunnen in dit geval sterk variëren en zijn waarschijnlijk afhankelijk van de reeds aanwezige plantensoorten.
Uitmijnen is een recente en nieuwe techniek waarbij we nog veel moeten leren over het hoe en wanneer we deze techniek het best toepassen.
Natuurstreefbeelden: inleiding
9
Ontgronden, afgraven Wanneer de hoeveelheid fosfaat veel te hoog is kan er geopteerd worden om te ontgronden. Hierbij wordt vaak 30 cm of meer van de grond afgegraven. Vaak moet er meer dan de bouwvoor worden afgegraven omdat de fosfaat dieper in de bodem is gedrongen. Het is duidelijk dat deze maatregel ook wat nadelen heeft:
de aanwezige fauna en flora wordt volledig vernietigd de zaadbank wordt volledig of bijna volledig verwijderd de bodem wordt zwaar verstoord waarbij een deel van het bufferend vermogen verdwijnt het is een zeer dure maatregel, hoewel 20 jaar of langer maaien en afvoeren voordat het doel bereikt wordt ook duur is er is een daling van het maaiveld waardoor je een badkuip kan krijgen. Je moet dus goed op de hoogte zijn van de grondwaterstanden.
Van bos naar een ander natuurstreefbeeld Gronden die vroeger bebost zijn, hebben als voordeel dat ze vaak niet of nauwelijks bemest zijn. Het fosfaatprobleem dat we hiervoor vermelden is dus vaak niet van toepassing. Onder de (recent) aangeplante boomlaag kunnen ook nog soorten staan van de vroegere vegetatie (grasland of heide) en in de bodem is mogelijks een zaadbank aanwezig (vaak het geval bij heide). Het herstellen van het open biotoop is dan mogelijk. Natuurlijk heeft het verwijderen van het bos als groot nadeel dat je het bosbiotoop vernietigt. Waardevolle bosbiotopen komen dus zeker niet in aanmerking. Enkel vrij soortenarme recente bebossingen komen hiervoor in aanmerking. Vaak gaat het dan om gelijkjarige en niet gemengde bestanden van den op zandgronden of van cultuurpopulier op voedselrijkere gronden. Bij het herstel van het nieuwe, meer open biotoop is het van belang dat:
indien er een dikke strooisellaag ligt deze ook wordt verwijderd; het terrein in orde is voor het vervolgbeheer, indien dit machinaal maaien is moeten ook de stonken verwijderd worden (stronken frezen); waar mogelijk je dood hout en stronken laat staan voor structuurvariatie.
Herkennen van natuurstreefbeelden vegetaties Natuurstreefbeelden vegetaties worden voornamelijk beschreven via kenmerkende plantensoorten. Structuur en zichtbare abiotische kenmerken helpen ook bij de herkenning. Ook de geografisch locatie geeft je informatie, sommige streefbeelden komen namelijk alleen voor in bepaalde regio’s. Zo zijn er heel wat streefbeelden die je alleen aan de kust vindt. In het totaal zijn er iets meer dan 100 natuurstreefbeelden vegetaties.
Natuurstreefbeelden: inleiding
10
De natuurstreefbeelden vegetaties kan je groeperen in biotoopgroepen. Volgende biotoopgroepen onderscheiden we: -
Strand en duinen Slikken en schorren Stilstaande wateren Moerassen Heide, landduinen en hoogveen Graslanden Ruigten en pioniervegetaties Struwelen Bossen
In de volgende hoofstukken zullen we de natuurstreefbeelden behandelen per biotoopgroep. Van sommige streefbeelden moet je enkel een korte beschrijving kennen, van andere moet je ook soorten kunnen herkennen en weten hoe ze best beheerd worden. Het herkennen van een biotoopgroep is meestal niet zo moeilijk, maar soms kan je wel twijfelen, bijvoorbeeld tussen struweel en bos of tussen ruigte en grasland en sommige moerasvegetaties. Natuurstreefbeelden herkennen is niet eenvoudig. Voor een goede herkenning heb je heel wat ervaring en soortenkennis nodig. Dat is de reden waarom je voor deze cursus heel wat soorten moet kennen. Het leren herkennen van soorten is zelfstudie. Dit kan je leren door ze eerst via foto’s en afbeeldingen te herkennen. Eens je de soorten op deze manier herkent moet je naar buiten om de kennis te oefenen en nog eens te oefenen. Af en toe meegaan met personen die reeds heel wat soortenkennis hebben helpt ook veel. Maar er zijn ook hulpmiddelen die het eenvoudiger maken om het natuurstreefbeeld of natuurbeeld op een bepaalde locatie te herkennen. Je kan hiervoor als volgt te werk gaan. Stap 1 zoek de BWK-code op. Via de biologische waarderingskaart (BWK) die gebiedsdekkend voor Vlaanderen is gemaakt kan je de BWK-code(s) van je perceel terug vinden. Stap 2 zoek op wat de BWK-code wil zeggen. BWK-codes zijn afkortingen voor een vegetatiebeschrijving. Wat de code wil zeggen zal je leren tijdens de les kaartmateriaal. Kijk ook in dat hoofdstuk voor meer informatie hierover. Stap 3 verifieer op terrein of de BWK-code nog correct is. De BWK-kaart versie twee is opgemaakt tussen 1997 en 2010. Sommige karteringen zijn dus al vrij oud en kunnen gewijzigd zijn. Ook kan het zijn dat er kleine fouten zitten in de BWK. Indien de code niet meer correct is probeer dan zelf de juiste code te geven. Meer informatie over de BWK-codes en hoe je ze moet gebruiken krijg in de les kaartmateriaal.
Natuurstreefbeelden: inleiding
11
Stap 4 vertaal de BWK-code naar een habitattype of regionaal biotoop. Dit kan je doen via het document: Sleutel voor het karteren van Natura 2000 habitattypen in Vlaanderen, grotendeels vertrekkend van de karteringseenheden van de Biologische Waarderingskaart. Versie 5 (juni 2008) van het inbo. Je kan ook rechtstreeks het natuurstreefbeeld bepalen zonder eerst de BWK-te bepalen. Hiervoor moet je wel de natuurstreefbeelden goed kennen. Een rechtstreekse sleutel bestaat nog niet. Wel kan je zelf de biotoopgroepen indelen in kleinere groepen om dan in de kleinere groep het juiste streefbeeld te zoeken. Bijvoorbeeld de graslanden kan je opsplitsen in graslanden op matig voedselrijke bodems en graslanden op arme bodems. Je kan ze dan nog eens opsplitsen in droge en vochtige types. Maar hiervoor heb je wel heel wat kennis nodig. De opsplitsing in verschillende groepen komt aan bod in de hoofstukken van de verschillende biotoopgroepen. In meer detail bekijken we dit in de les BWK en habitatkaart.
Meer lezen over natuurstreefbeelden en hun beheer In de volgende lessen zal je de natuurstreefbeelden meer in detail leren kennen. Meer informatie over de natuurstreefbeelden, Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen vind je ook in volgende bronnen:
www.ecopedia.be/natuursteefbeelden_inleiding, als eerste worden hier de natuurstreefbeelden vegetatie uitgewerkt www.natura2000.vlaanderen.be, de Natura 2000 website van het ANB Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op het terrein, deel 1 habitats. Van Uytvanck J. & De Blust G.(red) , 2012, inbo Lannoo. Dit boek geeft informatie over het beheer van Natura 2000 habitats. Handboek voor beheerders, Europese natuurdoelstellingen op het terrein, deel 2 soorten. Van Uytvanck J. & Goethals V.(red) , 2014, inbo & Lannoo. Dit boek geeft informatie over het beheer van Europees beschermde soorten in Vlaanderen. Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee. Decleer K. (red). 2007, inbo. In dit boek vind je een omschrijving van alle Europees beschermde habitats en soorten van Vlaanderen. De inhoud kan je ook raadplegen op ecopedia. Het boek kan je downloaden op de website van het inbo. Je kan het niet meer kopen. De verschillende LSVI-tabellen. Deze kan je downloaden via de website van het inbo of op www.ecopedia.be/1117/encyclopedie/Lokale_Staat_Van_Instandhouding Sleutel voor het karteren van Natura 2000 habitattypen in Vlaanderen, grotendeels vertrekkend van de karteringseenheden van de Biologische Waarderingskaart. Versie 5 (juni 2008) van het inbo. Met deze sleutel leer je werken tijdens de les BWK en habitatkaart. Het document zit als bijlage bij in deze cursus. Het wettelijk kader rond natuurstreefbeelden zal in een besluit komen maar dit is nog niet goedgekeurd en dus nog niet beschikbaar.
Natuurstreefbeelden: inleiding
12