N at uurRijk agr a risch erfgoed NatuurRijk agrarisch erfgoed
Dit initiatief kadert binnen een overkoepelend project ‘Draagvlakverbreding Landbouw & Milieu’ van de Vlaamse Overheid. Met steun van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, het Departement Landbouw en Visserij, de Vlaamse Landmaatschappij en het Agentschap voor Natuur en Bos.
N at uurRijk agr arisch erfgoed
VOORWOORD
De hedendaagse landschapsbeelden, die vaak typische boerennatuur herbergen, zijn vaak het gevolg van vroegere landbouwgebruiken. Landbouw en natuur waren, en zijn nog steeds, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Samen met de evolutie van landbouwgebruiken, evolueerde het landschap en de natuur mee. Heel wat waardevolle boerennatuur is dan ook sterk verweven met agrarisch erfgoed. Deze brochure vestigt de aandacht op die verwevenheid van agrarisch erfgoed en typische boerennatuur. De laatste jaren groeide zowel vanuit de landbouwsector als vanuit de maatschappij de interesse voor agrarisch erfgoed. Betekent onbekend vaak onbemind, dan is ook het omgekeerde waar. Vanuit de gegroeide kennis vloeit een grotere affiniteit en engagement.
2
Bij het behoud van agrarisch erfgoed dient rekening gehouden worden met de realiteit van de moderne landbouwbedrijfsvoering. Enkel zo kunnen we streven naar een maximaal behoud. Deze realiteit is als bezoeker van het buitengebied niet altijd duidelijk. Wederzijds begrip en kennismaking van elkaars werelden zijn kernbegrippen die binnen het Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu (Proclam) grote aandacht verdienen. Met het project ‘Erf-goed op mijn erf’ willen Proclam en de Regionale Landschappen West-Vlaamse Heuvels en IJzer & Polder samen het onroerend agrarisch erfgoed en de verwevenheid met de natuur extra in de schijnwerper plaatsen. Enkele sprekende voorbeelden leren je met verscherpt inzicht het agrarisch onroerend erfgoed en de fascinerende verbondenheid van cultuur, landschap én natuur naar waarde te schatten. Een aangename zoektocht naar de natuurrijke Sporen in het Landschap. Veel leesplezier!
Bart Naeyaert Gedeputeerde voor Landbouw provinciebestuur West-Vlaanderen Voorzitter Proclam vzw
3
Hagenleden, erfgoed met toekomst Het belang van hagen Hagen en heggen vormen prachtige groene linten in het landschap. Linten die nu eens als haag strak geschoren, dan weer als heg hoog en weelderig uitgegroeid, het landschap een besloten karakter geven.
4
Oorspronkelijk dienden hagen en heggen als veekering. Om te voorkomen dat het vee uitbrak en in de moestuin, boomgaard of akker terechtkwam, waren afrasteringen nodig. Aangezien er nog geen prikkeldraad uitgevonden was gebruikte men struiken met veel doornen zoals meidoorn en sleedoorn. In de haag werden dikwijls opgaande bomen en knotbomen geplant. Hierdoor groeiden de hagen uit tot meer dan een veekering alleen. Ze boden beschutting aan vee, insecten, vogels en gewas, zorgden voor gerief- en brandhout en leverden Bloeiende meidoornheggen vormen prachtige linten in het landschap.
vruchten als braambessen en rozenbottels. Toen op het einde van de 19de eeuw de tot dan toe gemeenschappelijke akker- en weidegronden werden opgedeeld, kwam er een geweldige extra aanplant van hagen bij om de nieuw ontstane percelen van
wordt in onze streken al meer dan tweeduizend jaar lang toegepast. Inmiddels zijn veel hagen en daarmee ook veel vlechthagen opgeruimd. Hiervoor zijn verschillende redenen. De voornaamste is dat ze na de uitvinding van de prikkeldraad hun functie verloren. Ook door perceelsvergroting en omzetting van weiland in akkerland zijn veel hagen gerooid. Zo bleef er maar een fractie van het oorspronkelijke hagenlandschap over. Bovendien werd dit voor een groot deel niet meer onderhouden met als gevolg dat het alsnog dreigde te verdwijnen. De laatste jaren staan hagen weer volop in de belangstelling, wordt het achterstallig onderhoud weggewerkt en worden hagen op veel plaatsen weer jaarlijks geschoren. Hagen zijn namelijk nog altijd functioneel als windscherm, ze houden de bodem vast en beschermen deze zo tegen erosie en bovendien hebben ze een grote landschaps- en natuurwaarde.
Ondoordringbare gevlochten kruishaag te Herzele
elkaar te scheiden. Hierdoor ontstond er een dicht hagennetwerk en was het boccagelandschap geboren. Langs rivieren dienden de hagen bovendien om de waterstroom bij overstromingen te remmen en te verdelen, zodat het vruchtbare slib kon bezinken. Om het strakke lint voor het vee zo goed als ondoordringbaar te maken werden de takken door elkaar gevlochten en ontstond een nog strakkere, gesloten doornige haag. Die techniek van het haagvlechten
Het beheer van hagen Hagen die niet jaarlijks geschoren worden, groeien breed uit en worden heggen. Na een tijd vervaagt het uitzicht van de heg en vormen de uitgegroeide struiken een bomenrij. Deze verouderen en na zowat 50 à 60 jaar beginnen ze geleidelijk aan af te sterven. Er ontstaan gaten die alsmaar groter worden, tot er uiteindelijk nog maar enkele verspreid staande bomen en struiken overschieten.
Als je hagen jaarlijks een scheerbeurt geeft, blijft het uitzicht als haag bewaard en staat de haag altijd frisgroen. Toch treedt hier ook na verloop van tijd uitputting van de struiken op en zullen er struiken beginnen afsterven. Dit wisten ook onze voorouders zeer goed en daarom werden de hagen periodiek (om de 20 jaar ongeveer) gevlochten. Hierbij wordt al het dode hout uit de haag verwijderd samen met woekerende bramen, vlier en andere minder gewenste soorten. Daarna worden de stammetjes onderaan ingekapt en schuin geplooid (‘geleed’) in een hoek van ongeveer 30°. Het inkappen heeft een driedubbele bedoeling : het voorkomt dat het stammetje splijt bij het plooien, schors plooit zo makkelijker mee zonder dat de sapstroom onderbroken wordt en het volgende voorjaar groeien vanuit de plaats waar ingekapt is veel nieuwe scheuten. Deze nieuwe scheuten zorgen voor een voortdurende verjonging van de haag (net zoals bij knotbomen trouwens). Bij onze oude hagen is het wortelgedeelte onder de grond soms honderden jaren oud (we zien ze al staan op de ferrariskaart van 1777) maar het bovengronds gedeelte is maximum 40 à 50 jaar. Het periodiek ‘leden’ van een haag zorgt er dus voor dat de haag honderden jaren lang vitaal blijft. Uit studies is ook gebleken dat hoe ouder de haag is, hoe groter de soortenrijkdom aan planten en insecten is die in en op de haag voorkomt. Oude, vitale hagen zijn daarom uitermate belangrijk voor het behoud van de biodiversiteit in ons landschap.
Hoe ouder de haag is, hoe groter de soortenrijkdom aan planten en insecten is die in en op de haag voorkomt.
5
De kruishaag
Decoratieve kruishaag
Plakhaag
Elke streek zijn eigen vlechtstijl 6
Hagen werden gevlochten in heel Europa en elke streek had zijn eigen stijl. De variatie in stijlen is bijzonder rijk. De traditie is nog bijzonder levendig in Engeland en daar zijn dan ook de meeste stijlen bewaard gebleven. De Vlaamse en Franse Westhoek kennen 2 stijlen : de plakhaag en de kruishaag. Plakhagen treffen we vooral rond weiden aan in landelijk gebied, de kruishaag is decoratiever en werd gevlochten rond kerkhoven en tuinen. Van de kruishaag treffen we vandaag de dag maar weinig relicten aan. Mooie voorbeelden zien we wel nog op postkaarten en oude foto’s. De beeldbank www.westhoekverbeeldt.be is hierbij een belangrijke bron van informatie en inspiratie. In oude hagen rond weides kun je wel nog regelmatig sporen van het vlechten van de plakhaag zien. De meeste van deze oude hagen zijn de laatste keer gevlochten in de jaren zestig van de vorige eeuw.
De plakhaag Bij de plakhaag blijft om beurten 1 stammetje rechtstaan en het volgende wordt in een hoek van 30° gebogen en met wilgentenen aan de rechtstaande stammetjes gebonden. Alle stammetjes worden in dezelfde richting gelegd en onderaan ingekeept om de vorming van nieuwe scheuten te stimuleren. Het eerste jaar na het leggen was de haag nog niet ‘veedicht’ genoeg en werd de weide enkel gehooid. Pas vanaf het tweede of soms het derde jaar was de haag dicht genoeg uitgegroeid en mochten de schapen en koeien terug in de weide grazen. De haag werd jaarlijks geschoren. Wanneer beslist werd om de haag opnieuw te ‘leden’ werd ze een drietal jaar vooraf niet meer geschoren om terug voldoende lange stammetjes te hebben om te kunnen leggen.
Bij de kruishaag worden alle stammetjes gelegd, beurtelings links en rechts. De gekruiste stammetjes worden ook hier met wilgentenen, de zogenaamde wissenknoop, aan mekaar gebonden. Zo ontstaan mooie ruitvormige kruisingen. Hoe regelmatiger de vorm van de ruiten, hoe mooier de haag was. Zo kon je de stielkennis van de hagenleder aflezen uit zijn werk. Bovenaan zowel de plakhaag als de kruishaag werd een lange wilgentak vastgebonden. Dit was de afwerking, de kroon op het werk. Bij het scheren van de haag werd deze lijn van wilgentakken gebruikt als richtsnoer. Er werd tot tegen de tak geschoren, niet lager.
vlechters georganiseerd in Vlaanderen, Nederland en Frankrijk waarbij ondermeer de typische Westhoekstijl te demonstreren. Deze techniek uit ons landelijk erfgoed heeft dus zeker nog toekomst. Gekruiste takken worden met een wissenknoop samengebonden.
Hagenleders 7
Hagen leden was een ambacht. Niet iedereen had de nodige stielkennis. Vroeger had elk dorp zijn hagenleder die in de winter van boerderij naar boerderij trok om de hagen onder handen te nemen. Hij werd hierbij geholpen door de boerenknechten die dan minder omhanden hadden dan in de zomer. Hagenleders hadden daarnaast ook nog een ander (hoofd)beroep. De meesten waren klompenmaker of mandenvlechter. Het hagenleden geniet de laatste jaren een hernieuwde belangstelling. Nogal wat mensen zijn geïnteresseerd in de techniek om deze toe te passen op hun eigen haag. Jaarlijks nemen de regionale landschappen West-Vlaamse Heuvels en IJzer & Polder deel aan workshops waarbij de techniek van de plakhaag en de kruishaag aangeleerd worden. Ieder jaar worden internationale bijeenkomsten van hagen-
Hernieuwde belangstelling voor het hagenleden
Boerenzwaluwen
De kennis over deze soort is de laatste jaren dan ook sterk uitgebouwd waardoor de meerwaarde van de boerenzwaluw voor de landbouwer steeds duidelijker wordt. Zijn rol als insectenverdelger moet hierbij zeker benadrukt worden. Een nest met vijf jongen heeft dagelijks ongeveer 6.000 insecten nodig. Per week verslindt een paartje boerenzwaluw met bedelende jongen 60.000 insecten. Er wordt geschat dat een koppeltje in een broedseizoen goed is voor één miljoen gevangen insecten. Behoorlijk efficiënt dus. Insectenvrij zal een bedrijf er niet van worden, maar dat het helpt is zeker. Heel wat landbouwers
Geen enkele vogel houdt zo veel van landbouwers als de boerenzwaluw.
8
Boerenzwaluwen voelen zich vooral thuis op bedrijven waar runderen, varkens, kippen of paarden zijn. En die liefde blijkt wederzijds. Elk jaar wordt einde maart, begin april op veel landbouwbedrijven hoopvol uitgekeken naar de terugkeer van “hun” zwaluwen die met hun vrolijk gekwetter het einde van de lange winter en het begin van een nieuwe lente aankondigen. Maar ondanks deze liefde gaat het niet goed met de boerenzwaluwen. Het aantal (kleinschalige) veebedrijven gaat niet alleen achteruit. De bestaande bedrijven worden gemoderniseerd met gebruik van verbeterde constructiemethoden en de nieuwste technische aspecten zoals interne klimaatbeheersing. Hierdoor krijgen zwaluwen, vaak ongewild, minder toegang tot de gebouwen. Maar ook om hygiënische redenen dienen de zwaluwen de toegang noodgedwongen ontzegd te worden. Veel bedrijfsgebouwen zoals varkensstallen moeten hermetisch worden afgesloten om mogelijk insluipen van dierziektes tegen te gaan. Ook in melken koelruimtes mogen onder druk van Europa en consumentenorganisaties geen zwaluwen meer voorkomen. Gelukkig blijven ze in de rundveestal zeker welkom. Daarnaast worden landbouwbedrijven alsmaar netter. Insecten worden efficiënter bestreden. Een open mestvaalt, modderige plekjes : je ziet het steeds minder. Maar er is meer aan de hand. Ook het omliggende landschap speelt een belangrijke rol. De
boerenzwaluw jaagt niet alleen om en bij de stallen maar ook in de buurt van natuurrijke waterpartijen, bosjes, hagen, houtkanten of knotwilgenrijen. Het in stand houden van dit natuurrijk agrarisch erfgoed is daarom noodzakelijk.
Boerenzwaluwen broeden binnen in de stal. Het is belangrijk oude nesten bij het reinigen niet te verwijderen.
Poelen trekken insecten aan en zijn gunstig voor zwaluwen. 9
Boerenzwaluwen voelen zich vooral thuis op veebedrijven.
Een half open deur maakt de stal toegankelijk voor boerenzwaluwen.
Boerenzwaluwen zijn erg trouw aan een goede broedstek.
betreuren het verdwijnen van ‘hun’ boerenzwaluwen en zijn bereid de boerenzwaluw een plaats te gunnen in hun moderne bedrijfsvoering. Vaak kunnen landbouwers met relatief eenvoudige ingrepen boerenzwaluwen opnieuw een thuis geven.
10
Boerenzwaluwen willen binnen de stal broeden. Daarom is het belangrijk gebouwen waar zwaluwen zaten toegankelijk te houden en bij het reinigen van de stallen de nesten te laten hangen. Boerenzwaluwen zijn immers erg trouw aan een goede broedstek. Na duizenden kilometers heen en terug uit Afrika, zoekt een paartje elk jaar weer zijn eigen nest op. De oude nesten worden door de zwaluw opgeknapt en weer opnieuw in gebruik genomen. Als in één van de gebouwen zwaluwen broeden moeten ze er ook in kunnen. Een open venster, half open deuren of een openstaand luik is meer dan voldoende. Overlast van uitwerpselen kan voorkomen worden door onder het nest een plankje of een zeil te bevestigen. Slootjes en poelen trekken insecten aan en zijn dus ook gunstig voor de zwaluw. Door het kunstmatig creëren van modderpoeltjes helpt u de zwaluw aan bouwmateriaal. Vooral klei en leem zijn stevige bouwmaterialen voor het nest en voorkomen dat nesten met jongen en al naar beneden vallen. En die nesten hangen niet eender waar. Een ruwe muur of houten balk zijn super en een beetje ondersteuning is ook nooit weg. Een spijker, stallamp, kabel of richeltje om het metselwerk houvast te geven, volstaan. Een plankje timmeren in een donker hoekje of enkele spijkers in de muur zal zeker helpen. In het kader van landschappelijke integratie van landbouwbedrijven wordt ook steeds meer aandacht besteed aan erf- en landschappelijke beplanting.
Landbouwers blijven zich sterk verbonden voelen en koesteren hun boerenzwaluwen. Dat het niet altijd gemakkelijk is, is zeker. Eenvoudige maatregelen op maat van elk landbouwbedrijf hoeven niet veel te kosten maar natuurwinst is verzekerd. Op die manier blijft de boerenzwaluw als typisch voorbeeld van levend agrarisch erfgoed nog steeds welkom op onze moderne veebedrijven.
Hop en het landschap Steeds meer landbouwers besteden aandacht aan erf- en landschappelijke beplanting.
De hopstaken liggen klaar op hopen in het landschap. Poperings panorama 1644
De hopteelt bepaalt al eeuwenlang het Poperingse landschap. Op de heuvelachtige en vruchtbare leemgronden van Poperinge zijn de typische hopranken gedurende vele eeuwen en tot op vandaag vaste waarden in het landschap. Vanaf de middeleeuwen werd bier thuis of in het klooster ambachtelijk gebrouwen. Als smaakmaker werd bij het brouwen gruut gebruikt. Dit kruidenmengsel was streekafhankelijk en bestond veelal uit rozemarijn, gagel, salie, duizendblad en laurierbessen. In eerste instantie zat in gruut geen hop. Pas in de 14de eeuw werd ontdekt dat hop zorgde voor een betere bewaring van het bier. Maar in Poperinge was het gebruik van hop in gruut nog lange tijd verboden. Pas vanaf de 16de eeuw ontstond de eerste hopteelt in Poperinge. De impact op het landschap was in het begin dan ook vrij gering. Tot en met de 18de eeuw werden hopplanten in Poperinge geteeld in ‘hommelpitten’ of hopbergjes. Deze hopbergjes waren met wilgentenen gevlochten bakken van iets
groter dan een vierkante meter. Hierop werden vier in een punt samengebonden hopstaken geplaatst waarop men in de winter een ‘berg’ maakte om de planten tegen de vorst te beschermen. De hopranken groeien tegen de hopstaken op. De velden werden staakvelden genoemd. De kuil werd omgeven door een aarden wal en met menselijke of dierlijke mest gevuld. Hop gedijt namelijk goed bij een zware bemesting. Deze wijd verspreide mesthoopjes hadden een grote aantrekkingskracht op tal van diersoorten. De verwevenheid met de natuur was dan Reconstructie van een hommelpit te Poperinge
11
De oude postkaart geeft een duidelijk beeld van hoe het landschap rond de eeuwwisseling eruit zag, Poperinge 1896
Eind 19de eeuw creëerden de draadvelden een nieuw landschapsbeeld.
12
ook niet ver te zoeken. De hopvelden stonden echt als dichte bossen bij elkaar. Er groeiden dan ook meestal meerdere hopranken op één hopstaak of ‘perse’. Deze staakvelden gaven het landschap een typisch karakter. De hopstaken en wilgentenen werden oorspronkelijk lokaal gewonnen. De staken of ‘hommelpersen’ die men toen gebruikte, waren niets anders dan de snelgroeiende zwarte els. Op heel wat plaatsen werd deze typische streekeigen hakhoutsoort aangeplant. Op de meeste plaatsen werden de staken langs het eigen ‘hommelhof’ geteeld. Op die manier konden deze bosjes als windscherm dienen voor de opschietende hop. Nu nog zijn vele sporen van toenmalige aanplantingen van zwarte els in het landschap terug te vinden. Sijsjes, verzot op de zaden van zwarte els, kwamen in de streek dan ook veelvuldig voor.
De voor de hopteelt aangeplante elzensingels werden typische landschapselementen in de streek.
De draadvelden blijven in de hopstreek tot op vandaag een typisch landschapselement.
Vanaf halfweg de 18de eeuw nam de hopteelt een grote vlucht en ontstond een nieuw landschapsbeeld. Hop werd als ‘reekhommel’ geteeld waarbij de plant op een ‘reke’ of op een rij werd geteeld. Vanaf dan werd massaal ‘pinus’ in de streek aangeplant om de reekhommel te stutten. Het landschap werd op een andere manier ingericht en beplant en begon er langzaam anders uit te zien. De ‘pinus’ of de den, kon doordat hij op ‘droge’ grond kon groeien, zowel geteeld worden op de West-Vlaamse ‘bergen’ als in de Gasthuisbossen op de Hellehoek. Naast de ‘pinus’ werden ook sparren en lorken aangeplant. Deze groeien nog mooier rechtop. En ook nu nog vinden we stukken bos met dennen of met sparren beplant. De gerooide bomen werden, na een korte periode rechtop gedroogd te hebben, als staak opgestapeld. Dit gebeurde net zoals men daarvoor met de zwarte
els deed vóór de winter. Hierna werden de stapels takken met strooien daken bekleed, zodat ze van de regen deels gevrijwaard bleven. Maar ook deze ‘stakenstalletjes’ verdwenen als typisch landschapsbeeld met de tijd uit het landschap. Het eerste ‘draadveld’, waarbij men hop op ijzeren draden kweekte, verscheen in het landschap rond 1887 in Krombeke. Vanaf dan verdwenen de staakvelden uit het landschapsbeeld en werden vervangen door draadvelden. Draadvelden betekenden voor de hopboer een aanzienlijke arbeidsverlichting en een meeropbrengst. Het typische hoplandschap van Poperinge kreeg stilaan zijn huidige vorm. Vooral na de Eerste Wereldoorlog, bij de heropbouw van de streek, ontplooide zich een ware cultuur rond hop en werden omzeggens alleen nog draadvelden heraangelegd. Hiervoor had men nog steeds lorken, dennen en sparren nodig. Maar deze bleven nu ook
13
in de winter recht staan, en werden met hun rechte, haast meetkundige en repetitieve lijnen een speciaal landschapselement in de hopstreek.
14
Na de Tweede Wereldoorlog stopten de meeste hopboeren hun activiteiten. De hopteelt werd te verlieslatend door zware buitenlandse concurrentie, onzekerheid in verband met de verkoopprijs, grote investeringskosten, een gebrek aan opvolgers en het arbeidsintensieve karakter van de teelt. Sindsdien is het streekbepalende beeld van hopvelden met kale of begroeide hopstaken meer en meer uit het landschap verdwenen. Hoewel de ooit zo talrijke en typische hopranken die de regio kenmerkten vandaag slechts nog sporadisch aanwezig zijn, zijn deze nog altijd niet weg te denken uit het landschap rond Poperinge. Er zijn in Poperinge immers nog een 30-tal hopboeren actief, die jaarlijks ongeveer 350 ton hop telen op een totaal areaal van 172 ha.
Streekeigen haag rond de boomgaard levert meerwaarde voor biodiversiteit.
Hoogstamboomgaarden Fruitbomen en hoogstamboomgaarden in het bijzonder, zijn terug in. Hoewel economisch minder rendabel, hebben hoogstamfruitbomen vele voordelen. Naast een grote landschappelijke en erfgoedwaarde heeft de boomgaard een grote natuurwaarde. De fruitoogst is rijkelijk met een grote variëteit aan smakelijke vruchten voor mens én dier. De weide onder de bomen bestaat uit permanent grasland waar verschillende bloemen de kans krijgen zich te ontwikkelen. Rondom treffen we vaak een streekeigen
Lieveheersbeestjes zorgen Tot op vandaag blijft de hopcultuur levendig en wordt met de verbranding van de ‘hopduvel’ het einde van de pluk gevierd.
voor natuurlijke bestrijding van bladluizen in de boomgaard.
haag aan. Voor allerlei insecten, zoogdieren en vogels vormen deze gaarden een aantrekkelijk biotoop. Hoe ouder de bomen worden, hoe rijker het leven dat zich hierin nestelt. Deze elementen zorgen ervoor dat er een overvloed is aan nuttige en schadelijke insecten die elkaar en de fruitbomen in natuurlijk evenwicht houden. Insecten trekken op hun beurt tal van vogels aan waaronder vinken- en mezensoorten. Mits geschikte holtes of nestkasten vinden zelfs minder algemene soorten als de steenuil en eikelmuis een stekje in de boomgaard. In de herfst lokt het valfruit lijsterachtigen, vlinders en egels. In de boomgaard valt er, naast de vruchten, altijd iets te beleven om naar (uit) te kijken ! Oude boomgaarden zoals we die nu nog terugvinden in het landschap zijn er echter niet van vandaag op morgen gekomen. Er hangt een lange geschiedenis aan vast…
15
Holtes in oude fruitbomen zijn ideale nestplaatsen voor steenuilen.
Hoogstamboomgaard in bloei
16
Onze contreien komen voor het eerst in contact met de fruitcultuur via de Romeinen. Zij brengen ons de kunst via enten de kunst bij van het veredelen van het fruit. In de daaropvolgende eeuwen zijn het vooral de kloosters en de abdijen die daarmee aan de slag gaan, later ook de adel. Vanaf de 18de eeuw ontstaat er een ware wedloop om het grootste en het lekkerste ras van een bepaald type fruit te hebben … In België alleen al zien er in de periode 1750 tot 1875 ongeveer 1.100 nieuwe perenrassen het daglicht ! De fruitteelt verspreidt zich langzaam ook buiten de muren van de kloosters en kasteeldomeinen. Eerst door een pachtsysteem, later door vrije boeren. De hoogstamteelt is voor landbouwers het meest interessante systeem. De fruitbomen op de huisweide vormen een nabije bron van vers fruit. Het jongvee en de melkkoeien vinden voldoende gras onder de bomen zonder zich te goed te doen aan de kruin. Bij een hoogstamboom begint deze namelijk pas vanaf 1 m 80. Het fruit uit de boerenboomgaard is hoofdzakelijk voor eigen consumptie. De overschotten worden geruild of verkocht op de lokale markt. De rassen die de boer aanplant hangen voornamelijk af van de
Valfruit lokt lijsterachtigen, vlinders en egels.
persoonlijke smaak van de eigenaar en wat hij met het fruit wil aanvangen (stoven, inleggen, verwerken tot stroop, taarten, …). Zo ontstaat er een enorme variatie aan rassen, elk met zijn unieke eigenschappen, en vaak erg streekgebonden. Vanaf toen versterkten fruitboomgaarden het beeld van de streek en maakten een belangrijk deel uit van het natuurlijk landschap en rijke biodiversiteit. De hoogstamboomgaard als graasweide, met veel organisch afval in de vorm van uitwerpselen van dieren, fruit en gras leverde een bron van voedsel voor tal van soorten. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw beginnen sommige boeren te specialiseren in de fruitteelt. Dit gaat samen met de toenemende industrialisatie, een grotere vraag naar fruit en grotere transportmogelijkheden. Voornamelijk rond grote steden ontstaan echte productieboomgaarden met hoogproductieve superieure rassen. Het fruit van deze boomgaarden wordt niet alleen verkocht op markten, maar wordt zelfs verscheept naar Londen ! Net na Tweede Wereldoorlog bereikt de hoogstamteelt zijn hoogtepunt. Van de ongeveer 75.000 ha boomgaarden zijn er 73.000 ha in hoogstam. Vanaf
17
dan doet de laagstamteelt zijn intrede en gaat het snel bergaf met het areaal hoogstamboomgaarden. Hierdoor verdwijnen vele lokale rassen. Maar er gaat zoveel meer verloren. Landschap en natuur boeten sterk in. Vanaf 1970 voerde de Europtese Unie een rooipremie voor boomgaarden in om de overproductie van fruit tegen te gaan. Ook ter bestrijding van bacterievuur werden tal van boomgaarden gerooid.
18
Vanaf eind 20ste eeuw groeit opnieuw de belangstelling voor hoogstamfruitbomen en neemt de interesse voor oude historische rassen als cultureel agrarisch erfgoed toe. Mede dankzij verschillende organisaties en aanmoedigende premies gaat het areaal aan hoogstamboomgaarden er terug op vooruit. Zowel landbouwers als particulieren in het buitengebied planten opnieuw fruitbomen aan. Eigenschappen van oude rassen worden gebruikt bij het zoeken naar nieuwe rassen. Topchefs gebruiken voor hun gerechten steeds vaker streekeigen seizoensproducten. Meer en meer mensen waarderen een
De knapperige Radoux is uitermate geschikt voor verse consumptie, appelmoes of taarten.
glaasje vers geperst sap uit de boomgaard. Er groeit een vernieuwde vraag naar oude, bewaarbare, aromatische ziekteresistentie, inheemse fruitrassen, uit pure nostalgie of vanuit het streven naar authenticiteit. De verhoogde maatschappelijke belangstelling voor dit waardevol natuur- en landschapselement levert tal van nieuwe kansen om dit levende cultureel erfgoed in stand te houden !
De notelaar neemt een speciale plaats in als cultureel agrarisch erfgoed. Deze majestueuze boom is vaak dé blikvanger op vele erven. Daarenboven bevatten de bladeren een geur die insectenwerend werkt. Ideaal om het aantal insecten in en rond het huis en de stallingen te verminderen.
Steeds meer jonge boomgaarden worden aangeplant.
‘Hogen Andjoen’ in Werken
Motes
Het woord ‘mote’ is al lange tijd ingeburgerd in ons taalgebruik en wordt gebruikt om een lichte bult of een eiland in een terrein met een laagte er omheen, te benoemen. Waar komt dat eigenlijk vandaan? Hoevewoning op een mote in Oeren
In de 11de eeuw werd een nieuwe versterkingsvorm geïntroduceerd in West-Europa. De elite, zowel de hogere als de lagere adel, creëerde kunstmatige heuvels om zich te verdedigen tegen eventuele belagers. In combinatie met een omgrachting, een palissade en een toren werden dit echte militaire posities. Die heuvels worden mottes of motes genoemd. Aan de voet ervan, op een eveneens omgracht neerhof speelde zich het dagelijks (boeren)leven af. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke woonst allure, prestige, macht en status uitademde, ook al kwam er in veel gevallen bij de opbouw enkel hout en aarde aan te pas. Een sprekend voorbeeld van een dergelijke versterking is de ‘Hogen Andjoen’ in Werken.
ophoging moeten zonder meer als statussymbool opgevat worden, als een uitdrukking van vrijheid en onafhankelijkheid.
Algauw werd dit concept gekopieerd door de plaatselijke (vrije) boeren. Naar het einde van de 12de eeuw verschijnen dan ook de eerste omgrachte hoeves. Soms is het woongedeelte door een aparte omgrachting en een lichte ophoging geïsoleerd van het eigenlijke bedrijfsgedeelte. De omgrachting en de eventuele
De systematische ontginning van het Vlaamse platteland, gepaard gaande met de inplanting van omgrachte hoeves bereikte een hoogtepunt in de 13de eeuw. Zelfs de marginale gronden werden toen benut en ontwikkeld. Honderden omwalde hoeves zagen zo het licht. En de watergebonden natuur vond er zijn
19
Voormalig wooneiland, omgeven door een verlande omgrachting, diep verscholen in de weilanden van Scheewege (Pervijze)
voordeel in. Verspreid in het landschap ontstonden natuurrijke stilstaande waterpartijen die een ideaal biotoop leverden voor tal van vissoorten, libellen, amfibieën, water- en oeverplanten. De economische terugval, het oorlogsgeweld en andere factoren zorgden ervoor dat na verloop van tijd heel wat hoeves niet meer rendabel waren, verlaten of verwoest werden en niet meer heropgebouwd. Zelfs de ‘Groote’ oorlog heeft nog gezorgd voor vele verlaten hoeves. De door het oorlogsgeweld verwoeste boerderijen werden in veel gevallen immers niet op dezelfde plaats heropgebouwd, maar ernaast of in de buurt, bvb. dichter bij de weg. 20
Op vandaag zijn tal van deze verlaten woonsten nog in het landschap te herkennen als eilanden of lichte bulten, omringd door een laagte (de verlande omgrachting).
Stilstaande waterpartijen vormen een ideaal biotoop voor de groene kikker.
Oude, beschrijvende teksten, kaarten en landboeken staan vol met verwijzingen naar mo(t)ten en verklaren veel littekens, die in het landschap zijn achtergelaten. Het archeologisch potentieel van deze plekken is dan ook zeer groot. Niet enkel bovengronds, maar ook ondergronds zit een schat van informatie verborgen. Funderingen, sporen van gebouwen, afvalkuilen, resten van de brug en nog veel andere zaken bieden een kijk op het boerenleven uit die tijd. Maar van zo goed als alle prestigieuze motes rest weinig meer. In vele gevallen wordt, naast het archeologische aspect, weinig aandacht besteed aan de natuurwaarde van dit landschapsrelict. Natuurrijke diepe walgrachten, veelal met typische oevervegetatie, verlandden geleidelijk. Vaak blijven enkel ondiepe waterpartijen over die voornamelijk in de winter goed herkenbaar
zijn. De sterk verlande omgrachting ligt er dan drassig bij of staat vol water. Dergelijke plas-dras situaties hebben een grote aantrekkingskracht op tal van weidevogels zoals kievit, grutto, scholekster of wulp en worden gebruikt om te foerageren en te rusten. Voornamelijk op de rand van die plas-dras is het aantal beschikbare wormen voor vogels erg groot. Drassige laagtes worden daarenboven gekenmerkt door een gevarieerdere plantenrijkdom. De maaiweide en het ‘eiland’ vertonen veeleer een gewone vegetatie met dominantie van grassen, eigen aan gedraineerde weilanden. De vegetatie in de nattere laagtes wordt gekenmerkt door grassen als geknikte vossenstaart en fioringras. Afhankelijk van bodemen watersamenstelling komen russen, zeggen of andere watergebonden vegetatie zoals pinksterbloem, echte koekoeksbloem of kattenstaart voor. In vele
gevallen vormt een verregaande verlanding niet enkel voor de erfgoedwaarde, maar ook voor de natuur een grote bedreiging. Mo(t)tes en andere gelijkaardige fenomenen vormen m.a.w. in onze contreien een belangrijk middeleeuws landschapselement met onmiskenbare archeologische inhoud en interessante watergebonden natuur.
21
Eén van de weinige gerestaureerde sites met mote is het onlangs gerestaureerde ‘Blauwkasteel’ in Oostkamp-Moerbrugge.
Echte koekoeksbloem, kenmerkend voor natte graslanden
Plas-dras wordt door weidevogels zoals de kievit gebruikt om te foerageren en te rusten.
Geriefhoutbosjes en houtkanten :
bepaalde voorwerpen, materialen en toepassingen binnen het bedrijf of het gezin. Zorgvuldig geschoren en gevlochten hagen dienden als levende omheining rond graasweiden. Het haagsnoeisel werd zorgvuldig verzameld, gedroogd en tot bundels gebonden om als brandstof voor de bakovens te dienen. Langs beekoevers, hooilanden
van bedrijfsnoodzaak tot natuurpareltjes Geschoren hagen dienden als levende omheining rond graasweiden.
22
In het kleinschalig landbouwlandschap werden landschapselementen nauwgezet beheerd en onderhouden.
Het kleinschalige landbouwlandschap uit de 19de en begin 20ste eeuw zag er dan wel bijzonder “groen” uit, het werd wel nauwgezet beheerd en onderhouden. Hout, in alle vormen, speelde een hoofdrol binnen de nog zeer gesloten plattelandseconomie. De plattelanders leefden van en met de materialen en producten die het land opbracht. Niet de schoonheid, de romantiek of de natuurwaarden van hagen, houtkanten of bosjes interesseerden de landbouwers, wel de bruikbaarheid van het hout dat ze voortbrachten. Tot halfweg de 20ste eeuw was er doorlopend nood aan hout. Het aanbod vanuit de bossen was meestal bestemd voor de industrie (mijnbouw). Dus kweekte men zelf het nodige hout. Via de plantenkeuze en het beheer van bomen, houtkanten en bosjes (‘hakhoutbeheer’) voorzag men zich van diverse houtsoorten en -vormen. Elke boomsoort leverde zijn eigen houtkwaliteit op, geschikt voor wel-
Naast wilg gebruikte men vaak essen als knotboom.
Kleine hakhoutbosjes leverden vele soorten geriefhout.
of akkers groeiden heggen en houtkanten met els, wilg, hazelaar, meidoorn, veldesdoorn, hulst, eik,… tot 10 m hoog, en werden regelmatig laag boven de grond afgezet. Beeldbepalend in de hele Westhoek waren de knotbomen. Naast wilgen werden ook populier, es, haagbeuk, olm, eik en els geknot. Hun kruinen reikten tot 15 m hoog. De omlooptijd voor het knotten bedroeg slechts 4 tot 8 jaar. Zware takken werden palen of balken, fijnere takken werden stelen, spaken, hekkenwerk. Ook klompen, herstelhout voor poorten en stallen, brandhout werden uit knotbomen gewonnen.
In nattere gebieden werden wilgen jaarlijks tot tegen de grond gesnoeid in de “wiedauws”. Deze leverden de “wissen” op, het buigzame vlechtmateriaal voor allerlei soorten korven en manden (bv. aardappelmanden) die tot de Tweede Wereldoorlog tot het basismateriaal van de huishoudens op het platteland hoorden. “Vlooghen” waren houtkanten met wilg, populieren en elzen die in de vochtige binnenmeanders van een beek werden gekweekt en regelmatig afgezet. “Geriefhoutbosje” is een van oorsprong Hollandse term voor kleine hakhoutbosjes, meestal niet groter dan enkele tot een tiental aren. Ze voorzagen de landbouwer van vele soorten geriefhout, nuttig voor het dagelijkse gebruik en de aanmaak van noodzakelijke voorwerpen. Elke boomsoort had zijn eigen betekenis of kwaliteit, dus werden er, rekening houdend met de mogelijkheden van de lokale bodem, verschillende soorten aangeplant. Essenhout werd veel gebruikt voor gereedschapsstelen, hekpalen en bonenstaken. Als het enige tijd in het water gelegen heeft en geschild is, wordt dit hout mooi glad, veerkrachtig en duurzaam. Berkentwijgen werden samengebonden tot bezems, uit wilgenhout werden klompen gesneden en brandhout gekapt. Olm en eik leverden het edelere, sterke hout op voor constructies (balken) en meubels. Ook zwarte of grauwe els (brandhout), populier en esdoorn (lichte planken voor wanden) werden aangeplant. Typerend voor de zuidelijke Westhoek is de aanplanting van geriefhoutbosjes nabij kwel- en bronzones. Daarom noemen we ze nu “bronbosjes”. De variatie van droge, zandige naar natte, kleiige bodems op deze plaatsen liet toe om er vele soorten
23
De vlasindustrie in de streek van de Leie en de Mandel
bomen en struiken dicht bijeen te laten opgroeien. Het merendeel van het hout diende als brandhout. Vroeger werden deze bosjes om de vijf tot acht jaar vlak boven de grond afgezet. In niet meer beheerde bosjes vind je vaak bomen met een grillige knoest op kniehoogte, ook wel kniestoof genoemd, waarop nu (te) zware zijstammen groeien.
De streek van de Leie en de Mandel heeft veel van zijn welvaart te danken aan zijn rijke vlasverleden. Tot op de dag van vandaag zijn de sporen van de vlasindustrie nog overvloedig zichtbaar in het landschap. Waar men gaat langs West-Vlaamse wegen, komt men betonnen warmwaterroterijen tegen… Of zwingelarijen, vlasschuren, botekoperswoningen, of, met wat geluk, Preetjes Molen, één van de enige vlaszwingelmolentjes die nog reste. Anno 2011 is er wel al veel minder vlaserfgoed te zien dan twintig jaar geleden en wat nog rest is dikwijls in slechte staat. Steeds minder mensen realiseren zich ook dat die gebouwen de restanten zijn van een industrie waar destijds heel wat families hun boterham mee verdienden.
Op vandaag hebben landbouwers geen behoefte meer aan geriefhoutbosjes. Het beheer van de meeste overblijvende bosjes is intussen overgenomen door terreinbeherende instanties of verenigingen. Wel keert het type van deze kleine gevarieerde bosjes terug bij de inrichting van particuliere gronden op het platteland. Daarbij worden vaak termen als “vogelbosje” of “rustbosje” gehanteerd. En dat wijst precies op de grote natuurwaarde die deze geriefhoutbosjes, naast hun economische betekenis, steeds op het platteland uitoefenden.
In de streek werd al van in de prehistorie vlas geteeld en verwerkt, maar het was pas in de 19de eeuw dat de Leie, waarin het vlas in houten hekkens werd geroot, zijn reputatie als Golden River vestigde. De Leie was een zegen voor de streek : het was een brede en traag stromende rivier met zacht glooiende oevers en weiden die ideaal waren om het vlas in kapelletjes te laten drogen. De rivier trad echter ook regelmatig buiten haar oevers. Vooral de overstroming van 1 mei 1925 was een ware catastrofe : honderden bakken vlas en duizenden kapelletjes op de weiden werden meegesleurd door het water.
De lorken in hakhoutbossen leverden uitstekend paalhout.
24
Hakhoutbosjes bieden vele (ook grotere) dieren de broodnodige rust en dekking. Ze bieden nestgele-
Dit typisch bronbosje in kwelzone werd met zwarte els, wilg en gewone es beplant.
genheid en voedsel voor heel wat vogelsoorten (van winterkoninkje tot buizerd) en leveren vaak belangrijke ecologische verbindingszones op in het agrarische landschap. Zeker de prachtige bronbosjes in de heuvelstreek werden kleine schatkamers vol zeldzame, kleurrijke plantensoorten van natte kwelgronden.
De vlasindustrie zorgde ook voor een specifieke aanwezigheid van fauna en flora. De vlaslood-
sen waren vroeger een paradijs voor kerkuilen. De groenling, de grauwe gors en de veldleeuwerik, allemaal verzot op lijnzaad, werden vaak gespot in de buurt van vlasmijten maar ook bunzings en wezels zag men er vaak. Er waren ook bepaalde planten die alleen in de omgeving van vlas voorkwamen : het bij ons uitgestorven vlaswarkruid, het ondertussen verdwenen vlasdolik en de vlashuttentut. Ze werden allemaal zonder pardon door de wiedsters uit het vlas verwijderd om de kwaliteit van de vezel te garanderen. 25
In onze streken werd voornamelijk aan vlasvezelbereiding gedaan. Dit vereiste een aantal intensieve handelingen die elk met zorg moesten worden verricht. Na het oogsten (het ‘slijten’) van het vlas, werd het vlas in hagen gezet om te drogen. Daarna werd het in bundels gebonden en in mijten gestapeld tot het tijd was voor het ontzaden, wat meestal in de herfst of in de winter gebeurde. Pas dan kon het vlas geroot worden. Roten is het proces waarbij het vlas in het water wordt gelegd en de bacteriën in het water de lijmstoffen tussen vezels en houtpijp oplossen zodat de vezels loskomen van de houtachtige kern. Aanvankelijk liet men het vlas op het veld liggen, waar het in weer en wind werd geroot. Dat was het zogenaamde dauwroten, een techniek die men trouwens vandaag weer algemeen toepast. Men ondervond echter dat het beter was om de vezel te roten
De roothekkens werden gevuld alvorens ze in de Leie te water te laten.
26
in stromend water, maar dat was vrijwel overal verboden omdat de roothekkens hinderlijk waren voor de scheepvaart en omdat de watervervuiling die met het rootproces gepaard ging, vissterfte tot gevolg had. In de Leie mocht het wel : het rootverbod werd er in de 19de eeuw tijdelijk opgeheven om de zware economische crisis die onze streek trof, het hoofd te bieden. Vanaf 1930 maakte het Leieroten stilaan plaats voor het roten in warmwaterroterijen. Dit zijn betonnen constructies met verschillende rootkamers of rootputten waarin het vlas werd gestapeld en een pomp- en verwarmingsinstallatie die het water op de juiste roottemperatuur bracht. Het gerote vlas werd op de velden in kapelletjes te drogen en te bleken gezet. Daarna werd het vlas gebrakeld (de houtpijp werd in stukjes gebroken) en gezwingeld (de stukjes houtpijp werden verwijderd). Het vlas dat al deze bewerkingen had ondergaan was klaar voor de spinnerij. De opkomst van de synthetische vezel in de jaren ’50 en de stijgende loonkosten zorgden voor de neergang van de traditionele vlasindustrie. De kleine fami-
Vele kleine zoogdieren, zoals de wezel, profiteerden van het grote voedselaanbod.
De wiedsters aan het werk in de vlasvelden.
liebedrijfjes van vroeger hebben plaats gemaakt voor een beperkter aantal grote en kapitaalkrachtige bedrijven, die tot ver buiten de landsgrenzen bekend zijn. De vlasvezelbereiding zorgde voor welvaart in onze streken, maar heeft wel zijn tol geëist op milieuvlak. Water uit een rootproces bevat vrijwel geen zuurstof meer en waar geroot werd, was er dan ook heel wat algengroei. De stoommachines, staaltjes van technisch vernuft uit de vorige eeuw, voldoen niet aan de huidige milieureglementeringen en kunnen niet langer gebruikt worden, wat het dan ook moeilijk maakt om deze stukjes industrieel erfgoed in goede staat te houden.
Extra info: De provinciale gebiedswerking heeft een aantal projecten rond vlaserfgoed opgestart. Meer info vindt u op www.zuid-west-vlaanderen.streekhuis.be (doorklikken naar projecten/vlaserfgoed). Foto’s over de vlasindustrie vindt u via www.beeldbankvlas.be.
27
De veldleeuwerik die verzot was op lijnzaad, kwam veelvuldig in de streek voor.
Site D’Hondt in Menen is een van de best bewaarde vlassites van de streek.
Kerkuilen doorheen het uilengat Dat de kerkuil vaak op het erf vertoeft, is niet zo verwonderlijk. Hij vindt er een roestplaats, misschien zelfs broedgelegenheid maar vooral voedsel in en rond de boerderij : muizen in de huisweide, langs de haag of gewoon in de schuur of stallingen, op voorwaarde natuurlijk dat deze gebouwen toegankelijk zijn voor uilen. Bij halfopen schuren is de toegang verzekerd. Ze kunnen eenvoudig in- en uitvliegen, maar in stallingen en gesloten schuren kunnen uilen pas de binnenruimte ontdekken wanneer een ope-
Deze ronde opening in de zijgevels van stallen en schuren biedt niet alleen de mogelijkheid om opgeslagen goede-
ren zoals graan en stro te ventileren maar dus ook om uilen, kerkuilen en steenuilen, toegang te verschaffen en zo de aanwezige muizen te verschalken. Dit gebeurt vaak tijdens de winter, wanneer het voedsel buiten schaars wordt en de muizen meer binnen te vinden zijn. Een muisje verschalken in een binnenruimte vergt ook minder energie. Gewoon wat op een balk zitten wachten tot de muis verschijnt en dan toeslaan. Een koud kunstje in vergelijking met de vaak energierovende jachtvlucht en het ter plaatse blijven hangen om toch nog die ene broodnodige muis voor vannacht te vangen.
De kerkuil is op vele boerderijen een vaak geziene gast.
De vorm van het vlieggat voor uilen kan divers zijn gaande van een gewone ronde opening tot de meer kunstige vormen. De gewone ronde opening varieert tussen de 10 en 50 cm diameter. De toegankelijkheid
ning toegang biedt tot het gebouw : het aloude uilengat (oculi).
voor uilen is natuurlijk afhankelijk van de grootte van het uilengat. Bij het kleine formaat van een tiental centimeter is de ruimte enkel toegankelijk voor de steenuil, het kleine broertje van onze kerkuil. Deze soort heeft tal van plaatsen in z’n leefgebied waar hij overdag rust en slaapt (roestplaats). Door deze uilengaten komen tal van extra ruimten beschikbaar
28
29 Via het uilengat kunnen uilen stallingen en schuren binnen vliegen.
Ook de steenuil maakt veelvuldig gebruik van uilengaten.
Een uilengat van een 10-tal centimeter is enkel toegankelijk voor de steenuil.
Sommige uilengaten vormen kunstige metselwerken.
Kerkuilen hebben een natuurlijke neiging om openingen te verkennen.
Heksenstoelen
voor dit sympathiek uiltje. Hierdoor kan de steenuil tijdens winderige dagen zich goed beschut opstellen waardoor hij minder energie verliest. De aanwezigheid van uilengaten op een boerderij is dus een extra troef voor de steenuil. Wanneer de diameter oploopt tot bijna 15 cm, kan ook de kerkuil meegenieten. Kerkuilen hebben een natuurlijke neiging om openingen in gebouwen te verkennen. Constant zijn ze op zoek naar ruimtes die voldoende donker zijn om tijdens de dag een uiltje te knappen maar ook om er een muisje te knijpen. Bij 15 cm moet de kerkuil nog door de opening kruipen. Dit is niet het geval meer wanneer deze 40 cm of meer bedraagt. Een bedreven kerkuil vliegt quasi doorheen deze opening, z’n vleugels moeten enkel een fractie van een seconde worden ingetrokken. 30
Vaak zien we echter dat deze uilengaten worden afgedicht met gaas, glas of metselwerk. Niet alleen verliest het uilengat z’n functies hierdoor, wanneer de opening wordt dichtgemetseld of met gaas dichtgemaakt ondergaat het gebouw hierdoor ook esthetisch een degradatie. Wie echter niet te houden is en toch overweegt om z’n uilengat af te schermen kan dit doen zonder de toegankelijkheid voor kerkuilen volledig teniet te doen. Achter de opening wordt gewoon een kerkuilenkast geplaatst zodat de uilen rechtstreeks de broedruimte induiken. Een tussenschot in de nestkast zorgt voor de noodzakelijke donkere ruimte vanbinnen. Anders valt het daglicht rechtstreeks de nestkast binnen, iets wat kerkuilen
Vanaf de 13de/14de eeuw werden in Vlaanderen op beide uiteinden van de daknok heksenstoelen uit bakstenen gemetseld tegen schade door stormwinden.
een traditionele bescherming tegen boze krachten, met een groen randje
31 Een kerkuilenkast maakt broeden in een afgesloten schuur mogelijk.
niet op prijs stellen. Eens ontdekt, blijven kerkuilen de nestkast gebruiken om te roesten of te broeden en kun je dus, met wat geluk, jaarlijks genieten van uitvliegende jonge kerkuilen. Wie interesse heeft voor dit alternatief, kan een regionale medewerker van de Kerkuilwerkgroep Vlaanderen contacteren (www.kerkuilwerkgroep.be).
Het woord “heksenstoel” mag als begrip niet verward worden met het Duitse woord “Hexenstuhl”, wat staat voor een pijnlijk folterwerktuig : een houten of metalen stoel voorzien van scherpe randen en/of pinnen, waarop een verdachte (meestal iemand die van hekserij verdacht werd) langdurig vastgebonden werd. Dergelijke pijnbanken werden in Duitsland, maar ook bij ons, toegepast bij heksenprocessen. De heksenstoel waar wij het over hebben is van een vreedzamere aard. Alhoewel : ook hier komt de angst voor duistere machten om het hoekje gluren.
De herkomst van de heksenstoel ligt in de traditionele dakdektechnieken. Op de beide uiteinden van de oorspronkelijke strodaken, later pannendaken, legde men een extra zwaar en vlak gewicht (platte stenen) om het opheffen van de dakbedekking en van de daknok door de stormwinden tegen te gaan. Primitieve vormen hiervan vind je nog steeds op de daknok van stallen en schuren in bergstreken. In onze streek zullen de vlakke ijzerzandstenen (“bergstenen”) van de heuvelstreek hiertoe gediend hebben. Bij gebrek aan natuurstenen werden vanaf de 13de/14de eeuw bij ons hiervoor gestapelde bakstenen gebruikt die op de twee uiteinden van de daknok gestapeld en gemetseld werden. De stapeltechniek zelf varieert van eenvoudige tot meer gezochte vormen. Deze oude techniek wordt nu opgevangen door het plaatsen van een gevelplaat of ”veurstepan” : de afsluitende nokpan op de rand, die een stuk over de gevelpunt naar beneden komt en dus de wind belet om onder het dak door te waaien.
32
Hekstenstoelen bestaan er in alle vormen en gewichten.
Maar hoe komt een logische dakdektechniek tot die verbeeldende naam? In vroegere tijden (die nog niet zolang voorbij zijn) werden de vernietigende krachten van wind en stormweer verbonden met rondvliegende heksen, duivels en demonen. Daardoor kregen de nokstenen een bijkomende betekenis als bescherming tegen kwade krachten (heksen), die het huis niet binnen mochten (kunnen) komen. De heksenstoelen moesten een rustplaats worden waar heksen en duivels op neerstreken maar dus wel buiten het huis bleven.
Vetplanten als brandblusapparaat? De heksenstoel kreeg in het volksgeloof ook een bijkkomende functie als “bliksemafleider”. Dit valt terug te brengen tot de eigenschap van bepaalde vetplanten die gemakkelijk op een dak groeien en die helend zouden werken bij brandwonden (vb donderkoppen, huislook, muurpeper, tripmadam). Die beschermende eigenschap werd dan maar uitgebreid tot de hele woning. Vetplanten groeien makkelijk op een dak en de gestapelde eindstenen of “heksenstoelen” boden een goed hechtingspunt om van daaruit het hele dak te koloniseren. Dit gebruik is ongetwijfeld verwant aan de traditie om op strooien en rieten daken vetplanten aan te planten. Deze planten hadden (hebben) de reputatie bliksemafwerend te zijn. Feit is dat vetplanten in hun dikke blaadjes nogal wat water vasthouden en
Muurpeper vergezelde heksenstoelen als bliksemafleider en ter versteviging van daken.
dus bij brand een milderend effect kunnen hebben. De vetplanten speelden zeker ook een gunstige rol voor de stevigheid van het dak. Ze hielden via hun sterke en netvormige wortelstructuur de dakdelen bij elkaar. Opmerkelijk : die oude dakplanten zijn weer uiterst actueel als de planten bij uitstek voor de inrichting van groendaken ! Heksenstoelen komen in de Westhoek vooral voor in Heuvelland, het Poperingse en (minder) in het Ieperse (vooral de deelgemeenten Voormezele, Dikkebus, Vlamertinge en Elverdinge, waar de oorlogsvernietiging minder hard toesloeg). Ze werden zelfs bij wederopbouwhoeves nog aangebracht vanuit hun dakbeschermende functie. Wellicht werden ze hier en daar ook als kitscherige dakversiering gebruikt.
Origineel heksenbankje te Westouter, West-Vlaanderen
33
Het oude gebruik van heksenstoelen evolueerde bij rijkere eigenaars tot het aanbrengen van mooie nokversieringen en dakornamenten. In onze streken bestond dit gebruik al in de vroege middeleeuwen, misschien zelfs al in de Gallo-Romeinse cultuur. De versieringen werden meestal door gespecialiseerde ambachtslui in aardewerk uitgevoerd. Soms waren het eenvoudige geometrische vormen, maar rijkere eigenaars pronkten graag met uitgewerkte nokver-
sieringen zoals uitgeboetseerde figuren, een dier, (vogel, paard, draak) of menselijke figuren (hoofd, volledige figuur). Aardewerken nokversieringen die een heilige voorstelden kregen ook een symbolische afwerende functie tegen bliksem of andere bedreigingen van “boze krachten”. En zo zijn we weer bij de oorsprong van de heksenstoel beland : afweer of bescherming zoeken tegen negatieve krachten van buitenaf, al dan niet ingebeeld.
COLOFON
Deze brochure werd samengesteld en uitgegeven door Proclam vzw in kader van het overkoepelend project Draagvlakverbreding Landbouw & Milieu ‘Erf-goed op mijn erf’. Redactie Dieter Depraetere, Johan Mahieu, Mia Demeulemeester Schrijvers Dieter Depraetere, Dirk Cuvelier, Willy Vermeersch, Guido Vandermarliere, Wouter Demey, Marc Dewilde, Lieven Stubbe, Dominique Velghe, Kris Degraeve Foto’s Hagenleden : Olivier Dochy, Arnout Zwaenepoel, Dirk Cuvelier, Proclam Boerenzwaluwen : Kris Degraeve, Kelly Mermuys, Dieter Depraetere, Willy Vermeersch Hop en het landschap: Guido Vandermarliere, Hopmuseum Poperinge Hoogstamboomgaarden : Wouter Demey, Dieter Depraetere, Peter Cardoen, Leen Herreweyn Motes : Marc Dewilde VIOE ; U. Gent, Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van West Europa ; Het Blauw Kasteel. De (her)ontdekking van een fascinerend landgoed in Moerbrugge, 2009, p. 80 ; De Westhoek. Tussen de IJzer en het kanaal van Duinkerke, 1995, p. 112. ; Pieter Verdonckt Geriefhoutbosjes en houtkanten : Lieven Stubbe ; Kelly Mermuys, Pieter Verdonckt De vlasindustrie : beeldbankvlas ; Gerard Desmet-Fonds Johan Desmet, Dominique Velghe Kerkuilen: Kris Degraeve/NWG De Kerkuil, Peter Cardoen Heksenstoelen : Lieven Stubbe, Inge Mesuere
34
De nokstenen kregen een bijkomende betekenis als bescherming tegen kwade krachten.
35
36