JULI 2012
Jaargang 22 nummer 2
Natuuronderzoek Natuurberichten uit de Amsterdamse Waterleidingduinen Van de redactie
Heel lang bleef het stapeltje beschikbare copy beperkt tot 1 artikel. Komt er geen nieuws meer uit de AWD?? Gelukkig kwamen er op het laatste moment nog verrassend veel leuke berichten binnen. Het resulteert in een zeer divers nummer die de grote variatie van de AWD weer spiegelt. Een nieuwe broedvogel, 2 nieuwe nachtvlinders en een nieuwe libel. Maar ook aandacht voor bijzondere onderwerpen als de Zuidduinen, Wasplaatgraslanden en de bodem bij het Noordoosterkanaal. En we nemen de Duinparelmoervlinder onder de loep. Verder starten we een nieuwe rubriek: Vogelvlucht. Beelden die met een klein vliegtuigje zijn gemaakt door Harm Botman en die niet alleen bijzonder mooi zijn maar ook een heel verhaal tonen. Veel leesplezier….voor de zenuwen van de redactie …copy is nu al welkom! J
Cetti’s zanger in de AWD Bernard Oosterbaan Willem Oosterbaan
Luc Geelen
Inhoud: 1 Cetti’s zanger in de AWD 1 Van de redactie 2 Verhaal uit de bodem 4 Duinparelmoervlinders Rozenwaterveld 6 De Zuidduinen van Zandvoort 7 Wasplaatgraslanden in de AWD 8 Korte berichten - nachtvlindervangst - nieuwe libellensoort - luisteren in het duin - In memoriam dhr. Koning 9 Vogelvlucht : het Groot Zwarteveld 9 Colofon
Cetti’s zanger (foto: Hans Vader)
Al jarenlang wordt er onderzoek gedaan naar de stand van de broedvogels in de AWD. Verspreid over het duin liggen verschillende plots waarin volgens de Broedvogel Monitoring Project (BMP) methode wordt geïnventariseerd. Ons gebied van circa 36 ha ligt in het noorden van het Eerste Infiltratiegebied en heet De Punt. De Punt bestaat uit enkele infiltratiegeulen met langs de oevers smalle stroken riet. Tussen de geulen liggen een paar kwelplasjes en gaat de rietvegetatie gestaag over in moerasbos van voornamelijk grauwe wilgen. Buiten de natte delen vinden we struwelen met duindoorn en duingrasland, dat hier redelijk vergrast is. Elk jaar noteren we ongeveer 35 soorten broedvogels in De Punt. Het gebied is rijk aan struweelzangers als grasmus, braamsluiper en nachtegaal. De meest bijzondere soorten zijn de vogels van de natte delen: elk jaar karteren we roerdomp, dodaars en blauwborst. Explosieve zang Tijdens onze ronde op 14 april hoorden we opeens een ander geluid. Een luide explosieve zang. Even luisteren of hij het nog een keer deed en ja hoor, precies dezelfde luide zang. Dit kon maar één vogel zijn: de cetti’s zanger! Al lang verwacht, maar nu dus eindelijk vastgesteld. Het uiterlijk van de cetti’s zanger is niet heel speciaal. Hij lijkt een beetje op een Kleine karekiet, maar is veel warmer, roestbruin getekend.
Qua gedrag heeft hij wel iets weg van een grote winterkoning: hij sluipt goed verborgen laag door de struiken en hij houdt vaak zijn staart iets omhoog. Maar het meest opvallend is zijn zang: erg luid! Hij begint met één of twee explosieve noten, dan is hij even stil en maakt hij zijn liedje af met een reeks luide tsjietsjoeklanken, die vaak wat in volume aflopen. Hierin horen sommige mensen zijn Latijnse naam Cettia cetti.
2 Natuuronderzoek Jaargang 22, nummer 2, juli 2012
Uit het zuiden In Nederland is hij sinds de jaren 70 aanwezig en dan voornamelijk in het zuidwesten van het land (zie figuur 1). Deze zuidelijke soort werd altijd na enkele strenge winters gedecimeerd. Zijn voorkomen en verspreiding lijkt daarmee op die andere zuidelijke soort: de graszanger. En hoewel deze door de afgelopen toch redelijk strenge winters duidelijk een zeldzame broedvogel is gebleven, is de cetti’s zanger met een opmars bezig. Sinds 1993 neemt hij significant toe met meer dan 5% per jaar. Vooral in de Biesbosch doet hij het de laatste jaren goed: er broeden nu meer dan 300 paren! In heel Nederland wordt de populatie op zo’n 500 geschat (zie figuur 2). Ook heeft hij een aantal
jaar in het Zwanewater gebroed, maar in deze noordelijke voorpost is hij na 2009 niet meer als broedvogel vastgesteld (mond. med. F. Koning). De dichtstbijzijnde vaste broed locatie is de Vijfhoek bij Diemen. In het najaar gaat hij zwerven en wordt dan op meer plekken in Nederland waargenomen (zie figuur 3). In de figuur zijn ook duidelijk de stippen van de vinkenbanen in de Kennemerduinen en het Zwanewater te zien. En er zijn ook vangsten bekend uit de AWD. In 1990 werd de eerste op de vinkenbaan gevangen en het totaal staat nu op 13 exemplaren (gegevens vinkenbaan AWD; H. Vader, M. Schalkwijk). Alle vangsten zijn gedaan van eind september tot begin november. Dit zullen zwervers geweest zijn die tijdelijk de AWD als verblijfplaats hebben gekozen. Eén exemplaar uit 1993 liet zich echter tot in januari 1994 terugvangen. Daarna werd het stil, maar sinds 2001 wordt de cetti’s zanger bijna jaarlijks in de netten aangetroffen. Verder blijkt uit de vangstgegevens dat de meeste exemplaren volgroeid waren. Ze wogen gemiddeld ruim 11 gram en een hadden vleugellengte van 56 mm.
Als aanwinst vastgesteld Nu was het natuurlijk spannend of deze cetti’s zanger zou blijven. Voor een geldig territorium zijn volgens SOVON namelijk twee waarnemingen nodig, die minstens tien dagen uit elkaar moeten liggen. . Maar de cetti’s zanger deed gelukkig waar hij goed in is: hij bleef de hele maand april en mei doorzingen. We hebben hem op alle inventarisatieronden gehoord. Gezien hebben we hem nog niet, hoewel hij op een gegeven moment op zo’n twee meter afstand zat te zingen. Nu is het hopen dat hij volgend jaar er ook weer is. De infiltratiegebieden, maar ook andere moerasgebieden in Nederland, zijn een goed biotoop voor hem. Dus als de winters zo zacht blijven zal hij in de toekomst nog verder toe nemen en kunt u zijn kenmerkende explosieve zang op veel meer plekken horen. Een mooie aanwinst voor de broedvogelpopulatie in het infiltratiegebied!
Figuur 1
Figuur 2
Figuur 3
De cetti’s zanger houdt van moerassen. Hij broedt niet in éénvormige rietvelden, er moet ontoegankelijk wilgstruweel aanwezig zijn (zie foto). Qua ecologie lijkt hij wel wat op een blauwborst, maar ook hogere wilgen schuwt hij niet. Zijn voedsel bestaat uit insecten en andere ongewervelden.
Deze gegevens zijn afkomstig van landelijke tellingen van kolonievogels en zeldzame broedvoegels (Meetnet Broedvogels). Weergegeven is het jaarlijkse aantal territoria in Nederland
Deze gegevens zijn gebaseerd op losse waarnemingen uit het Bijzondere Soorten Project (BSP). Ze zijn weergegeven op de schaal van 5x5 km blokken.
Referenties: 1. Boele, A., J. van Bruggen, A.J. van Dijk, F. Hustings, J.W. Vergeer, L. Ballering & C.L. Plate, 2012. Broedvogels van Nederland in 2010. SOVON-rapport 2012/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. 2. Van Dijk, A.J. & A. Boele, 2011. Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. 3. grafieken en aantallen: www.sovon.nl
Verhaal uit de bodem
Koert Salomons en Luc Geelen Als er in de AWD gegraven gaat worden, zoals bij de ontwikkeling van een natuurvriendelijke oever langs het Noordoosterkanaal, moet beoordeeld worden of er misschien archeologische waarden in het geding zijn. Bureau Hollandia heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uit gevoerd. Een korte impressie van wat de bodem ons kan vertellen. Lees verder volgende pagina.
Foto van boring 9. Genomen tijdens het veldwerk.
3 Natuuronderzoek Jaargang 22, nummer 2, juli 2012 Genese van het landschap Aan het begin van het Holoceen, rond 8800 v. Chr., smolten de ijskappen door opwarming van het klimaat. De zee steeg en de kust bevond zich rond 5500 v. Chr. enkele kilometers landinwaarts ten opzichte van onze huidige kustlijn. De zee vervoerde sediment dat vervolgens werd afgezet en langzaam een zandbarrière langs de kust vormde. Dit proces ging gestaag door. Vanwege de afname van de zeespiegelstijging en de grote hoeveelheid vrijkomend sediment verplaatste de kustbarrière zich naar het westen toe. Op de kilometers brede kustbarrière, bestaande uit strandwallen, trad door de wind duinvorming op. Dit zijn de ‘Oude duinen’ waarop bewoning plaatsvond vanaf het midden-Neolithicum (4200 v. Chr). De huidige duinen , ook wel ‘Jonge duinen’ genaamd vormden zich vooral tussen 1200 en 1600. De vorming vond plaats in vier fasen die respectievelijk in de 11de-13de (fase Ia en Ib), in de 15de (fase II) en 18de eeuw (fase III) te dateren zijn. Geo(morfo)logie Het Noordoosterkanaal is diep ingegraven in de jonge duinen, het pakket van Schoorl, dat binnen de Formatie van Naaldwijk valt. Onder de jonge duinen bevinden zich nog oude duinen, die zich als strandwal hebben gevormd met tussengelegen strandvlaktes. In afbeelding 1 is een geologische dwars-doorsnede van de Amsterdamse Waterleidingduinen te zien met jonge duinen en de oude strandwallen. In de jaren ’70 is de bodem bij de Droge kom ten zuiden van het Noordoosterkanaal in kaart
gebracht. Op afbeelding 2 is de bodemopbouw weergegeven. In en op de Oude duinen zijn veenlagen onderscheiden en gedateerd. De oudste veenlaag (B1) is gedateerd in de late bronstijd (1100 v. Chr). De jongste veenlaag (C) dateert uit de vroege middeleeuwen (900 n. Chr.). Deze veenlaag ligt daar over de gehele top van de oude duinen en markeert de overgang van oude naar jonge duinen. Archeologie In het archeologisch informatiesysteem ARCHIS2 zijn binnen een straal van 2 km van het Noordoosterkanaal 5 vondsten bekend. Bij het graven van de Oranjekom zijn er bijvoorbeeld bekapte eiken palen, werktuigen, resten van een paard, een ijzeren pijlpunt en scherven, die uit de Merovingische tijd (500750 na Chr.) dateren, gevonden. Bij het Van der Vlietkanaal zijn scherven gevonden met vingernagel en kamstreekversieringen, vermoedelijk uit de late ijzertijd (250 v. Chr). En bij de Droge Kom zijn eveneens cultuurlagen uit de ijzertijd aangetroffen en zijn vondsten bekend van hertenbotten, houtskool en scherven. Omdat onduidelijk was hoe de situatie bij het schouwpad van het Noordoosterkanaal precies is, is hier inventariserend boring onderzoek uitgevoerd om te bekijken of zich hier ongestoorde oude duinen bevinden met kans op archeologische vondsten. Interpretatie archeologische indicatoren In het schouwpad langs het Noordoosterkanaal zijn sporen aangetroffen die op menselijk handelen wijzen (zie foto). Het betreft omgezet plantaardig materiaal, dat op cultivatie wijst.
1: De Groot et al. 1994, 104. Uit: Rappol, M. / C.M. Soonius, In de bodem van Noord-Holland, Amsterdam.
In het verleden heeft men getracht om het duinzand geschikt te maken voor landbouw. Hiervoor moesten ze natuurlijke processen als erosie en verstuivingen tegengaan. Hoge delen waren hiervoor minder geschikt voor de toenmalige bewoners, omdat deze plekken eerder aan deze natuurlijke processen onderhevig waren. Plekken die landschappelijk lager lagen, maar niet te nat waren en vegetatie bevatten waren geschikter voor bewoning. In het duingebied zijn verschillende voorbeelden waarbij de overgang van laagte naar duin geprefereerd werd. Hier kon men in het ver leden proberen landbouw te bedrijven. In de omgeving kon gewoond worden. Er zijn in de gecultiveerde lagen geen vondsten gedaan, waardoor een datering voor alsnog uitblijft. De datering zal op grond van de diepte vroege middeleeuwen (450-1050 n. Chr.) of eerder zijn. Voor de uitvoering het Noordoosterkanaal project zal, om meer duidelijkheid te krijgen in de aard, omvang en ouderdom van de bewerkte lagen zal ter plekke van de geconstateerde bewerkte lagen een vervolgonderzoek noodzakelijk zijn. Wordt vervolgd…
Referenties: 1. Salomons K.T. 2012 Archeologisch bureau onderzoek oeveraanpassing Noordoosterkanaal Amsterdamse waterleidingduinen, gemeente Bloemendaal en Zandvoort, Noord-Holland. 2. Salomons K.T, 2012 Inventariserend veldonderzoek middels karterende boringen, oeveraanpassing Noordoosterkanaal, Amsterdamse Waterleidingduinen.
2: Duinen, A., van, 1995, bijlage 1. Uit: Archeologie in de Amsterdamse Waterleidingduinen, Amsterdam .
4 Natuuronderzoek Jaargang 22, nummer 2, juli 2012
De duinparelmoervlinders van het Rozenwaterveld Mark van Til & Joop Mourik
Duinparelmoervlinder op liguster (foto: Joop Hilster)
Sinds 2002 worden op het Rozenwaterveld regelmatig dagvlinders langs een beheersgerichte monitoringroute geteld om de effecten van het herstelbeheer in het verruigde duingrasland te volgen. Het is dan altijd weer genieten als je een duinparelmoervlinder, één van onze mooiste dagvlinders, majestueus door de lucht ziet zeilen! Meestal vliegen deze pareltjes van de duinen hier rond ligusterpollen, waar ze net als hun soortgenoot de kleine parelmoervlinder en andere dagvlinders regelmatig nectar drinken. In 2004 zat er af en toe ook eentje in de begroeiing van enkele van de plotjes, waarin de vegetatieontwikkeling wordt gevolgd. Dat bleken uitgerekend plekken waar zandviooltje groeit. Wat deden die vlinders daar? Eiafzet is nooit vastgesteld, maar zou de duinparelmoervlinder iets met zandviooltje kunnen hebben? Bedreigde soort De duinparelmoervlinder is in Zuid-Kennemerland een kenmerkende dagvlinder van bloemrijke, meest kalkrijke duingraslanden met lage struikjes en viooltjes. Hij vliegt in één generatie in de maanden juni en juli. Wilde liguster is de belangrijkste nectarbron voor deze vlinders. De duinparelmoervlinder overwintert als eitje, die door de vrouwtjes in de buurt van een viooltje worden afgezet. Van de kalkarme Waddeneilanden is bekend dat de rupsen speciaal de bladen van hondsviooltje of duinviooltje eten. Dat zijn daar de waardplanten. In de kalkrijke duingraslanden van het Noord-Hollands Duinreservaat zijn rupsen op duinviooltje gevonden. Maar zandviooltje wordt zelden als waardplant genoemd.
Voorheen werd de duinparelmoervlinder regelmatig elders en ook in het Zuid-Hollandse deel waargenomen, maar daar lijkt hij nu alleen nog als zwerver te vliegen.
Duingraslanden groeien dicht Verruiging van duingrasland met hoge grassen en duinroosje of kruipwilg is waarschijnlijk een belangrijke oorzaak voor de achteruitgang van de duinparelmoervlinder. Naast luchtverontreiniging speelt ook de afname van het konijn ten gevolge van het VHS-virus een rol van betekenis. Ten gevolge hiervan zijn grassen als duinriet sterk toegenomen, en de dwergstruiken dichter en hoger geworden. Door lichtgebrek verdwijnen vervolgens veel voor duingraslanden karakteristieke kruiden en mossen, zoals het zandviooltje. Uit floristische inventarisaties blijkt dat dit viooltje de laatste jaren veel minder is aangetroffen dan voorheen. Hij groeit nu vooral in het (zuid) westelijk deel van de AWD en op het Rozenwaterveld (zie figuur 1; rechts). Duinviooltje komt daarentegen nog wel veel voor. Door de jaren heen kan het aantal bloeiende planten wel sterk variëren onder invloed van wisselende weersomstandigheden. Met name bij langdurige voorjaarsdroogte worden er veel minder gezien, en dat geldt ook voor veel nectarplanten. Ook het hondsviooltje komt voor in de AWD, maar vooral in (matig) vochtige duinvalleien die niet zo geschikt lijken te zijn voor de overwintering. Waar zitten die rupsen toch? In 2010 hebben Maartje Buijs en Siska Leek van de Universiteit van Amsterdam in de periode eind april tot eind mei onderzoek gedaan naar de duinparelmoervlinder op het Rozenwaterveld. Zij wilden rupsen gaan zoeken, hun gedrag bestuderen en hun leefomgeving beschrijven. Dat bleek echter niet mee te vallen, mede vanwege het koude voorjaarsweer gedurende de eerste helft van mei.
In tegenstelling tot zijn soortgenoot de kleine parelmoervlinder is de duinparelmoervlinder in Zuid-Kennemerland sinds de jaren negentig sterk achteruit gegaan. Dat geldt ook voor de Amsterdamse Waterleidingduinen, waar hij in het Zeeveld en het Rozenwaterveld nog het meest wordt waargenomen (zie figuur 1; links). Figuur 1: waarnemingen van de duinparelmoervlinder (links) en zandviooltje (rechts) in 2010.
5 Natuuronderzoek Jaargang 22, nummer 2, juli 2012
Er was ook weinig ervaring met het zoeken van de rupsen van deze soort. Waar moet je dan op letten en waar houden ze zich verscholen? Dankzij volhardend naspeuren van stukjes duingrasland met zandviooltje en duinviooltje hebben ze uiteindelijk 19 rupsen gevonden. Op verschillende plekken is de vegetatie beschreven in kwadranten van 4 m2.
Herstelbeheer lijkt succesvol Het gaat dus niet zo goed met de duinparelmoervlinder in de duinen. Het zandviooltje lijkt in de AWD van belang te zijn als waardplant voor de rupsen. Een extra aanwijzing hiervoor is de overeenkomst tussen de verspreidingskaartjes van beide soorten (zie figuur 1, vorige pagina).
Biotoop van de rupsen Vrijwel alle rupsen zijn aangetroffen bij zand viooltjes in overwegend gesloten, kruidenrijk en kortgrazig duingrasland. Eén keer is een rups waargenomen grazend van een duin viooltje, op een plek waar weinig zandviooltjes groeiden. Maar andere rupsen vraten zand viooltjes. In ruige begroeiing met zandviooltjes, met hoge duinroosjes of duinriet en veel strooisel, en op plekken met voornamelijk duinviooltje en redelijk wat kaal zand (gemiddeld 30%) zijn geen rupsen gevonden.
In de afgelopen decennia is op verschillende plaatsen waar verruigde duingraslanden met zandviooltje voorkomen beheer ingezet in de vorm van begrazing met runderen (Zeeveld; van 1996 t/m 2008) en ook afplaggen (Rozenwaterveld; 2002 en 2009). Daarnaast zijn de konijnen zeker in het kalkrijke westelijke deel van de AWD na 2003 over het algemeen weer toegenomen (zie artikel vorige nieuwsbrief). Deze ontwikkelingen hebben zeker geleid tot het terugdringen van de verruiging, waardoor bloemrijke duingraslanden lokaal zijn hersteld.
De rupsen leefden hoofdzakelijk in een begroeiing van lage duinroosjes met kruiden als zandviooltje, grote tijm, gewone rolklaver, zachte ooievaarsbek, gewone vleugeltjesbloem en veel mos. Vaak is ook een klein beetje kaal zand aanwezig (gemiddeld 5%). Duinviooltjes kwamen hier ook voor, maar in veel lager aantal dan zandviooltjes (gemiddeld ca. 7, resp. 40 per kwadrant). De meeste duingraslandjes waar de rupsen leven blijken enigszins beschut te liggen, op een flauwe noord(west)helling en niet op de volle zon. Goed verstopt De studenten hebben onderzoek gedaan aan de voedselkwaliteit van beide viooltjes. Op de Duitse Waddeneilanden bleek hondsviooltje namelijk voedzamer te zijn dan duinviooltje, maar een dergelijk verschil tussen zandviooltje en duinviooltje is op het Rozenwaterveld niet aangetoond.
In het Zeeveld staat zandviooltje meestal tussen kruipwilgstruikjes, vooral in droge valleien die tegenwoordig vrij ruig zijn. Hier zouden extra herstelmaatregelen als het kort afmaaien van de hoog opgegroeide, houtige kruipwilg een aanzet kunnen geven voor behoud en uitbreiding van zandviooltje en daarmee van de duinparelmoervlinder. Op het Rozenwaterveld heeft het zandviooltje kunnen profiteren van het afplaggen van verruigd duingrasland. Op verschillende plaatsen is deze soort weer verschenen en heeft hij zich uitgebreid. Op het Rozenwaterveld zijn in 2010 drie rupsen gevonden in een geplagd, voorheen verruigd duingrasland, waar zich op grote schaal
Ter vergelijking: De kleine parelmoervlinder (foto: Joop Hilster)
zandviooltje heeft gevestigd. Van een significante toename van het aantal duinparelmoervlinders is langs de beheersgerichte monitoringroute nog geen sprake. De laatste jaren worden wel meer duinparelmoeren gezien, met name buiten de secties op ligusterstruiken. Afgelopen jaar was een echt topjaar, ook in gebieden als Duin- en Kruidberg en in het Noord-Hollands Duinreservaat. In 2009 is op het Rozenwaterveld een extra oppervlakte van ca. 4 hectare kleinschalig afgeplagd. We hopen dat de duinparelmoervlinder hier op termijn van zal profiteren. Om dit te kunnen volgen is dit jaar een soortgerichte monitoringroute uitgezet. Inmiddels zijn plannen ontwikkeld om vergelijkbaar kleinschalig herstelbeheer uit te voeren op de aangrenzende Tonneblink en het gebied tussen Pollenberg en Museumduin. Wellicht kunnen we in de nabije toekomst vaker en op meer plaatsen deze parel van de duinen bewonderen!
Ze hebben het gedrag van vier rupsen ge durende enige tijd kunnen observeren. De rupsen bleken er een zeer verborgen leventje op na te houden. De meeste tijd zaten ze verscholen in de lage mosrijke vegetatie, om plotsklaps te voorschijn te komen, snel hun buikje vol te vreten en zich vervolgens weer te verstoppen en te gaan rusten. Ze waren slechts enkele centimeters groot. Tussen de duinroostakjes waren ze goed gecamoufleerd en vielen ze vrijwel niet op (zie foto). Per uur besteedden ze gemiddeld ongeveer 3 minuten aan foerageren.
Foto: rups verscholen tussen duinroostakjes (foto: Maartje Buijs)
6 Natuuronderzoek Jaargang 22, nummer 2, juli 2012
De Zuidduinen van Zandvoort: hoopvolle ontwikkeling? Leandra Kuiper, Luc Geelen en Peter van Bodegom Waternet beheert ten zuiden van Zandvoort een bijzonder duingebiedje: de Zuidduinen van Zandvoort. In tegenstelling tot de rest van de Amsterdamse Waterleidingsduinen is dit vrij toegankelijk en zijn honden er toegestaan. De intensieve betreding en het uitlaten van honden zou hetzelfde effect hebben als het oude gebruik van het zeedorpenlandschap. We hadden echter het idee dat de hoeveelheid ruigte toeneemt. Waternet heeft Leandra Kuiper, stagiaire vanuit de Vrije Universiteit, gevraagd om dit eens uit te zoeken.
Foto: Leandra Kuiper
Vegetatieverandering Bij een vergelijking tussen het Zeeveld en de Zuidduinen is geen direct verband tussen de verruiging en de aanwezigheid van honden gevonden. Volgens vegetatiekaarten uit 1997 was er meer verruiging dan in het controle gebied zonder honden, maar in 2007 was dit verschil niet meer terug te vinden. Wel blijkt er een sterkere verruiging te zijn aan de randen van het gebied dan dieper het gebied in (zie figuur). Ook is in de kaarten een overgang van de kruiden-mos vegetaties “fakkelgrasvegetatie met kegelsilene en duinaveruit” naar het dichtere “fakkelgrasvegetatie met kraailook en hemelsleutel” vastgesteld. Het zeedorpenlandschap van de Zuidduinen lijkt dus geleidelijk wel wat dicht te groeien. Dat zou kunnen leiden tot een achteruitgang van karakteristieke soorten als kegelsilene en oorsilene.
Bodemontwikkeling In de bodemmonsters kon geen verschil in het percentage stikstof in de bodem tussen de Zuidduinen en de controlegebieden worden aangetoond. Wel was er ook hier een verschil tussen de monsters genomen binnen de eerste 125 meter vanaf de ingang en de monsters die verder het gebied in liggen. Behalve het effect van bemesting is er ook invloed van betreding en gegraaf. Hiermee lijkt het effect wel enigszins op dat van het oude gebruik, maar ontbreekt het aspect van verwijderen van biomassa. Als Waternet actief vegetatiebeheer overweegt kan dat dus het beste aan de randen worden ingezet. Omdat geen stikstofophoping plaatsvindt spoelt dit waarschijnlijk uit naar ons grondwater. Het rapport kan opgevraagd worden bij
[email protected]
Ruigte bij de ingang en in het centrum
80
Oost
70
West
15
60 50
8
40 30
10
20 10
9
53 37 38
23
13
10
12 11
35 37 31
9
11
10
3
3
36 31 30 30 32
18
Bedekking (%)
Honden doen een hoop De ontlasting van honden bevat stikstof en fosfor. Als honden worden uitgelaten in een gebied, kan dit voor een extra belasting van nutriënten bovenop de achtergronddepositie vanuit de lucht zorgen. Om een inschatting te kunnen maken hoeveel de honden inbrengen zijn eerst hondentellingen verricht in de Zuidduinen. Naar schatting worden er zo’n 590 honden per dag uitgelaten. Dit levert een belasting van ca. 22.000 kg aan uitwerpselen en 50.000 l urine! Dit zorgt voor een extra stikstofbelasting van 29,3 kg stikstof per ha per jaar bovenop de 15 kg stikstof per ha per jaar uit de lucht. De extra fosforbelasting is 3 kg fosfor per ha per jaar. De kritische stikstof waarde voor kalkrijk duingrasland is 17,4 kg stikstof per ha per jaar. De belasting wordt dus fors overschreden en dit zorgt voor een kans op een substantieel negatief effect.
Foto: Leandra Kuiper
Aantal hondenbezoeken
De Zuidduinen zijn ca 35 ha groot. Specifiek voor het gebied is het oude zeedorpenlandschap. Dit landschap is ontstaan door intensief gebruik, bijvoorbeeld voor beweiding, akkertjes of het verzamelen van brandhout of dakbedekking. Er komen kenmerkende soorten voor zoals oorsilene, kegelsilene, wondklaver, liggende asperge en enkele soorten paardenbloemen. Daarnaast zijn enkele soorten in de Zuidduinen gekomen dankzij het oude gebruik, zoals duinaveruit, wit vetkruid en hemelsleutel. Terwijl Omstreeks 1920 een hek werd gezet om de Amsterdamse Waterleidingsduinen, waardoor een eind aan het traditionele gebruik in het gebieden als het Zeeveld, bleven de Zuidduinen bleven wel vrij toegankelijk. Hier bleef het oude gebruik plaatsvinden. Enkele tuintjes in de Zuidduinen zijn nu nog in gebruik, maar in de verlaten tuintjes ging struweel van duindoorn en wilgen groeien. In 1994 zijn de Zuidduinen overgenomen door de Gemeente Amsterdam en in beheer gekomen bij Waternet. Van dit verschil in gebruik tussen het Zeeveld en de Zuidduinen hebben we in dit onderzoek gebruik gemaakt.
50 45
1997
40 35
2007
30
R2 = 0,86 R2 = 0,96
25 20 15 10 5
0
0 7:00
9:00
11:00
13:00
15:00
17:00
19:00 Tijd
Resultaten van de hondentellingen voor twee deelgebieden van de Zuidduinen. Vooral vroeg in de ochtend is een piek in het aantal hondenbezoeken te zien.
0-25
25-50
50-75
75-100
100-125
Afstand tot de ingang (m)
De procentuele bedekking van ruigte in 1997 en 2007 op verschillende afstanden tot de ingang.
7
Natuuronderzoek Jaargang 22, nummer 2, juli 2012
Wasplaatgraslanden in de Amsterdamse Waterleidingduinen: de resultaten van bijna 10 jaar monitoring (rapportbespreking) In de periode 2001 - 2009 is door een grote groep vrijwilligers monitoring uitgevoerd van paddenstoelen in graslanden in de AWD. Op basis van deze tijdreeks is door Leo Jalink een analyse uitgevoerd van de ontwikkelingen, gekoppeld aan verschillende beheersmaatregelen. Wasplaten worden wel gezien als de orchideeën onder de paddenstoelen. Hun aanwezigheid in schrale duingraslanden en vochtige duinvalleien is dan ook een belangrijke graadmeter voor een goede natuurkwaliteit en een indicatie voor goed natuurbeheer. Samen met knotszwammen, aardtongen en staalstelen maken zij deel uit van zogenaamde wasplaatgraslanden. In de herfst vormen zij een kleurrijk pallet in veel graslanden in de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD). Zij behoren inmiddels tot de sterkst bedreigde groepen paddenstoelen in Nederland.
Het vuurzwammetje en sneeuwzwammetje zijn wasplaten die regelmatig worden aangetroffen in de AWD
De gele knotszwam wordt vooral in begraasde
(foto’s: Leo Jalink).
graslanden aangetroffen (foto: Leo Jalink).
Onderzoek Al vanaf 1985 worden door Agnes Becker en andere vrijwilligers enkele wasplaatgraslanden in de AWD geïnventariseerd die door Waternet worden beheerd, met name op het Groot Zwarteveld en op het Eiland van Rolvers. Uit dit onderzoek bleek dat sommige van de beheerde graslanden zich ontwikkeld hebben tot de meest soortenrijke wasplaatgraslanden van Nederland. In de AWD komt een bijzonder type wasplaatgrasland voor, namelijk dat van kalkrijke vochtige bodem. In 2001 hebben Leo Jalink en Marijke Nauta in opdracht van Waternet een meetnet opgezet voor de monitoring van wasplaatgraslanden in de gehele AWD. Een belangrijk doel van het onderzoek was om meer duidelijkheid te krijgen over de invloed van verschillende beheersmaatregelen (met name maaien en begrazen) op graslandpaddenstoelen. Daarnaast zijn ook verschillende locaties onderzocht waar juist geen beheer wordt uitgevoerd. De Wasplatenwerkgroep van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging afdeling Haarlem e.o. heeft in de periode 2001 - 2009 de monitoring op zich genomen. Vele vrijwilligers zijn van te voren uitgebreid geïnstrueerd en getraind. Moeilijke soorten werden nagedetermineerd door experts. Naast de monitoring van paddenstoelen is ook de vegetatie beschreven, op basis waarvan een indicatie verkregen is van de milieuomstandigheden op de onderzoekslocaties. Maaien gunstigste beheersvorm Uit de analyse van de gegevens komt naar voren dat maaien de gunstigste beheersvorm is voor de mycoflora van wasplaatgraslanden.
Uit het onderzoek blijkt dat gemaaide vlakken rijker zijn aan Wasplaten en Staalstelen, terwijl de begraasde vlakken juist de grootste aantallen Knotszwammen herbergen.
De brede aardtong is kenmerkend voor minder zure graslanden (foto: Cora van der Plaats).
De soortenrijkdom in gemaaide vlakken is het hoogst en bovendien blijken soortenrijkdom en aantallen vruchtlichamen in gemaaide vlakken bij voortgezet beheer toe te nemen. Begraasde vlakken hebben een wat lagere soortenrijkdom en bovendien blijken zowel de soortenrijkdom als de aantallen vruchtlichamen af te nemen naarmate de graslanden langer begraasd worden. Voorheen gemaaide en later begraasde gebieden laten een achteruitgang zien. De oorzaken hiervan liggen mogelijk in vertrapping van de bodem in de meest vochtige terreindelen, sterke verruiging van de vegetatie (pitrus, zeggen, ruigtekruiden) en ook dichtgroeien met struiken als duindoorn.
Geplagde terreinen nemen een middenpositie in. Het lijkt erop dat de mycoflora enkele jaren na het plaggen piekt en daarna weer geleidelijk achteruitgaat. Niets doen is in vergelijking met plaggen, maaien en grazen voor de graslandmycoflora een zeer ongunstige vorm van beheer. Ondanks intensief zoeken werden (vrijwel) geen van de te tellen soorten aangetroffen, en als ze er al stonden, hoogstens in zeer kleine aantallen. Aanbevelingen Met het oog op het behoud en herstel van de kenmerkende mycoflora van wasplaatgraslanden is het goed om het maaibeheer te continueren en met name in de vochtige terreindelen uit te breiden. Tot slot wordt nog gewezen op het belang van mest van grazers in natuurgebieden voor mestpaddenstoelen die in het agrarisch cultuurland verdwenen zijn. Het is interessant om nader onderzoek te doen naar de rijkdom van mestpaddenstoelen op mest van verschillende soorten grazers.
Oproep
Wasplaten zijn kleurrijke paddenstoelen die ook voor een niet-paddenstoelenkundigen goed te herkennen zijn. De AWD blijken dus heel rijk aan deze paddenstoelen, vooral dankzij het begrazingsen maaibeheer dat al vele jaren wordt uitgevoerd. We kunnen best nog wat extra waarnemers gebruiken. Je hoeft de soorten nog niet te (her)kennen. Voor nieuwe waarnemers wordt een instructieavond georganiseerd, eind augustus of anders begin september. Als je je opgeeft, dan zullen wij t.z.t. doorgeven welke avond het wordt. We zoeken zowel mensen die een proefvlak willen adopteren (3 bezoeken per herfst), als mensen die nieuwe plekken ontdekken met wasplaten, knotszwammen en aardtongen. Als je libellen, vlinders, planten of mossen kunt herkennen, dan moeten deze paddenstoelen ook zeker lukken. Heb je interesse, geef je dan op bij Harm Snater (
[email protected]), Leo Jalink (
[email protected]) of via
[email protected]. Bij Harm en Leo kun je ook meer informatie krijgen.
8 Natuuronderzoek Jaargang 22, nummer 2, juli 2012 kant onder overhangend groen! Je moet dus wel super veel geluk hebben om een vrouwtje gevlekte witsnuitlibel te zien. Het zou natuurlijk ook kunnen dat alleen de mannetjes deze kant op zijn gekomen. De soort leeft bij matig voedselrijke plassen. Ze worden o.a. regelmatig in de Wieden gezien. De cyclus van deze soort is 2 jaar, dus we gaan in 2014 extra goed kijken.
Korte berichten Nachtvlindervangsten op een zwoele voorjaarsavond Op 25 mei voerde de nachtvlinderwerkgroep AWD op haar vaste stek aan de oostrand van het Groot Zwarteveld haar maandelijkse meting uit. Het was een zeer zwoele avond met weinig wind, met roepende rugstreeppadden en zowaar ook twee roepende mannetjes boomkikker vlakbij onze lichtopstelling. Nachtvlinderaars weten dat je op elke vangavond wel weer iets nieuws kunt vangen. 25 mei was het weer raak: 2 nieuwe soorten voor de AWD. Beide behorende tot de spanners: de Fijnspardwergspanner en de Ratelaarspanner. Vreemd dat die eerste niet eerder is gevangen, ook niet door Guus Kaijadoe gedurende 35 jaar intensief nachtvlinderonderzoek (…). De soort is gekoppeld aan naaldbos en die zijn er genoeg in de duinen! Wel veel minder sparren dan dennen…. De Ratelaarspanner heb ik dit jaar elders in de duinen op diverse plaatsen gezien in de omgeving van ratelaarvegetaties zoals bijvoorbeeld rond het Kennemerrmeer waar Grote en Kleine ratelaars in grote hoeveelheden staan als ook op verschillende plaatsen in het NHD. Ik heb de indruk dat het een goed jaar is voor zowel de ratelaars als de Ratelaarspanner. Dat verklaart wellicht waarom we de soort op 25 mei vingen. Ben Kruijsen
Gevlekte witsnuitlibel (foto: Frans Koning)
Nieuwe libellensoort in de Amsterdamse Waterleidingduinen Lydeke van Citters en Renate Sprokkereef, die libellen monitoren bij de Rel, kwamen onafhankelijk van elkaar met de mededeling dat ze de gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) hadden waargenomen. Ze konden hun vondst niet bevestigen middels een foto, wat natuurlijk wel moet met zo’n bijzonderheid. Gelukkig was het de volgende dag ook mooi weer en zijn wij, Frans en Marja Koning, gewapend met fototoestel naar de duinen gegaan. We besloten om eerst onze eigen routes te lopen en op de terugweg langs de Rel te gaan. Bij de plas op het Groot Zwarteveld werden we al snel verrast met tenminste 2 individuen van de gevlekte witsnuitlibel en er vloog een paringswiel van witsnuiten weg. Maar ja, dat zouden ook Noordse witsnuiten geweest kunnen zijn. Jammer genoeg zagen we deze niet meer terug. Wel kregen we de mogelijkheid om van de gevlekte witsnuitlibellen enkele foto’s te maken. Daarna fietsten we naar de Rel waar we nog 3 mannetjes gevlekte zagen. Het is een soort die niet erg snel vliegt, over zo’n 50 meter patrouilleert en na enkele minuten weer even gaat zitten. Tja, en toen kwam een vroege glazenmaker (Aeshna isosceles) op het idee om er eentje op te eten. Zo gaat dat in de natuur. De vrouwtjes hebben we niet gezien, die blijken zich in bosschages op te houden en komen pas bij het water om te paren en hun eieren af te dippen en dat doen ze dan ook nog vlak bij de
Marja en Frans Koning
Luisteren in het duin 3 CD Luisteren in het duin deel 3 maakt de serie kompleet. In totaal 20 jaar heb ik deze natuurgeluiden met veel plezier opgenomen en zo telkens nieuwe geluiden kunnen toevoegen aan deze serie. Broedvogels verdwenen zoals de boomvalk, tapuit, zomertortel en zwarte specht (2009) maar andere vogels hebben zich weer gevestigd, grauwe gans, nijlgans, blauwborst en de boomkikker kwamen erbij. Gelukkig is de waterspreeuw na jaren van afwezigheid weer teruggekeerd (2010) als wintergast langs de kanaaltjes in het duin. Ook de klapekster is praktisch elke winter tot in het vroege voorjaar te bewonderen. De fluiter en de iberische tjiftjaf, beiden een zeldzaamheid in de AWD, heb ik in deel 3 kunnen vastleggen. Zo blijven de AWD in elk jaargetijde verrassen. De driedelige CD is klaar, ik hoop dat de Cd’s u zullen inspireren om het duin te bezoeken. De CD is o.a. te koop in Bezoekerscentrum De Oranjekom Wil Heemskerk.
Groot loopkeveronderzoeker overleden Op dinsdag 5 juni j.l. is Martien Koning op 83-jarige leeftijd overleden. Martien was aan de zijde van zijn vrouw Heiltje tot eind vorig jaar regelmatig als vrijwillig onderzoeker te vinden in de Amsterdamse Waterleidingduinen. Zijn belangstelling ging vooral uit naar loopkevers, waar hij sinds 1989 onderzoek aan heeft gedaan. Mede vanwege hun vrijwilligerswerk in de AWD zijn zij beiden in 2008 koninklijk onderscheiden als lid in de orde van Oranje-Nassau.
Het echtpaar Koning in de AWD (foto: Gert Baeyens)
Martien Koning was een nauwgezet onderzoeker. Ieder jaar leverde hij een overzichtelijk rapport op waarin hij zijn waarnemingen nauwkeurig beschreef en van allerlei kanttekeningen voorzag. Op basis van zijn onderzoeksgegevens heeft Gert Baeyens in 2007 een rapport over de verspreiding van loopkevers in de AWD samengesteld. Martien Koning heeft met zijn onderzoek vaak vragen opgepakt die leefden bij de ecologen van Waternet. Zo heeft hij de kolonisatie van het gedempte Van Limburg Stirumkanaal onderzocht, alsmede de effecten van plaggen, bijvoorbeeld in het zuidelijk duin en op het Rozenwaterveld. Daarnaast schreef hij ook regelmatig stukjes voor de Nieuwsbrief Natuuronderzoek, niet alleen over loopkevers maar ook over andere waarnemingen die hij en zijn vrouw in het duin deden. Met zijn overlijden is een betrokken vrijwilliger van ons heengegaan. Wij zullen Martien Koning dan ook missen en wensen zijn vrouw Heiltje veel sterkte toe met het dragen van dit verlies. Mark van Til
9 Natuuronderzoek Jaargang 22, nummer 2, juli 2012 Fotorubriek
VOGELVLUCHT HET GROOT ZWARTEVELD
Luc Geelen
Groot Zwarteveld (foto: Harm Botman)
De contouren van het oude landgebruik en meer recentere beheermaatregelen op het Groot Zwarteveld zijn op dit voorjaarsbeeld van 8 april 2011 heel mooi zichtbaar. Al op heel oude kaarten is het Swarte Velt als duinvallei genoemd. Het dankt zijn naam vermoedelijk aan de venige donkere zandgrond die in de vallei aanwezig is. Vóór de start van de infiltratie was het veld volledig verdroogd en had het wel wat weg van het huidige Vogelenveld. Maar op de foto is duidelijk zichtbaar dat het water weer aan het maaiveld staat. Het Zwarteveld ligt Centraal in het Voorraadgebied, hier wordt regenwater op een hoog peil vastgehouden. Het veld zelf heeft al jarenlang een maaibeheer. Centraal op het veld is een vierkant zichtbaar van een oude reeën-voerakker, de situatie is daar nog steeds wat voedselrijker. Aan de randen zien we ook de wat nieuwere beheervormen: rechts het raster van de Moeflonbegrazing, langs de geul het plagwerk voor de natuurvriendelijke oever en boven in het beeld zijn de schapen als kleine witte vlekjes zichtbaar.
Colofon Redactie: Luc Geelen (hoofdredacteur) Ir. Mark van Til (redacteur) Martin Jonker (redacteur) Paul van der Stap Reacties op artikelen zijn altijd welkom. Stuur deze naar: Waternet, afdeling Bron & Natuurbeheer Vogelenzangseweg 21, 2114 BA Vogelenzang e-mail:
[email protected] Overname en bewerking van artikelen, gegevens en illustraties uit deze uitgave is alléén toegestaan met bronvermelding en uitsluitend na verkregen toestemming van de redactie en - indien ondertekend van de auteur(s).