DECEMBER 2010
Jaargang 20 nummer 3
Natuuronderzoek Natuurberichten uit de Amsterdamse Waterleidingduinen Van de redactie
De wintertijd is weer ingaan en de dagen worden weer rap korter in deze tijd van het jaar. De natuur maakt zich klaar voor de winter, en mensen zijn druk met voorbereidingen voor de feestdagen. Maar misschien is de winter ook wel een heel goede periode van bezinning op wat komen gaat: een seizoen van rust, in afwachting van het straks weer van leven barstende voorjaar. Maar nu dus nog even niet, nu eerst bezinning en deze barre winter maar weer zien te overleven, dat is nu even belangrijker… Gelukkig is de winter ook een goede tijd om – genoeglijk binnen bij de centrale verwarming – stukjes te schrijven voor de Nieuwsbrief over uw onderzoek of uw belevenissen, of om de Nieuwsbrief eens lekker helemaal door te lezen. Deze keer weer een interessant nummer, met maar liefst de melding van drie nieuwe soorten voor de Amsterdamse Waterleidingduinen: wespendief, boommetselbij en heksenkruidsteltwants, en twee die het in elk geval ook heel goed doen en in opkomst zijn: boommarter en zuidelijke boomsprinkhaan. De roofvogels deden het in 2009 iets minder goed, maar daarom niet minder vermeldenswaardig! Met dank aan alle mensen voor hun bijdragen. Veel leesplezier gewenst.
Eerste broedgeval van de Wespendief (Pernis apivorus) in de Amsterdamse Waterleidingduinen Henk-Jan Koning en Fred Koning
inhouD: 1
Van de redactie
Eerste broedgeval Wespendief
2
Stadse sprinkhaan in duinen
3
Oude knarren uit de AWD
4
Boommarters AWD
5
peciaal natuurbeheer bijen S heeft succes
7
Roofvogelstand 2009
9
Fotorubriek
Korte berichten
Wespendief brengt raat naar nest (foto: Henkjan Koning)
Dit voorjaar is een nieuwe broedvogel in de AWD vastgesteld: de wespendief. Oplettend en aanhoudend speurwerk van Henk-Jan Koning zorgde voor deze bijzondere waarneming. De wespendief is een geheimzinnige roofvogel die zich niet gemakkelijk laat observeren. Hij leeft in grote boscomplexen en is voor veel mensen lastig te herkennen vanwege de gelijkenis met de buizerd. Vanaf half mei komen de wespendieven
aan uit Afrika, waar ze de winter hebben doorgebracht. Hier vestigen ze zich in territoria om zich voort te planten en brengen hooguit twee jongen goot. Hun voedsel bestaat vooral uit wespenbroed (uitgegraven raten met wespenlarven)
2 Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010 aangevuld met amfibieën en vogels. In september vertrekken ze weer richting Afrika (Bijlsma 1993). In Nederland is de wespendief een vrij zeldzame broedvogel. De totale populatie werd eind jaren 1980 geschat op 630-760 paar (Bijlsma 2010). Verspreiding in Noord Holland In Noord Holland komt de wespendief voor in het Gooi en in de duinen tussen Wijk aan Zee en Camperduin (Levering 2009). Ook in de Wieringermeer worden in de zomermaanden af en toe wespendieven waargenomen maar tot broeden is het daar nog niet gekomen. In het Gooi broeden zo’n 5 a 6 paar (Bijlsma 2010). In de duinstreek van Noord-Holland werd het eerste broedgeval vastgesteld in 1995 bij Castricum. Een tweede broedgeval werd pas in 2002 vastgesteld bij Bergen. Het aantal paren tussen Wijk aan zee en Camperduin varieert tussen de 1 en 4 (Levering 2009). In Zuid-Kennemerland is een broedgeval bekend uit 1994 (op landgoed Elswout) en sindsdien zijn er daar nog enkele pogingen vastgesteld (C.van Deursen pers. comm.). Tot 2010 waren er geen broedgevallen in de AWD. eerste broedgeval in de AW-duinen Tijdens de inventarisatie van de bossen in de AWD werd op 18 juni 2010 door Henk-Jan een wespendievennest ontdekt. Het bevond zich in een Zwarte Den op ongeveer 12 m hoogte. Vanaf een duintop konden we redelijk goed op het nest kijken. De volwassen vogel bleef zitten en er werd besloten om de boom niet te beklimmen om verstoring te voorkomen. Opvallend was dat er veel groene verse twijgen in het nest verwerkt zaten. Het schijnt dat jonge wespendieven, in tegenstelling tot buizerds en haviken, nauwelijks over de rand van het nest poepen. De verse twijgen worden vermoedelijk aangevoerd om de poep te bedekken zodat het nest en de jongen schoon blijven (Bijlsma 1993).
Jongen van Wespendief (foto: Henkjan Koning)
Op 9 juli werden er kleine jongen op het nest gezien. Omdat ze te klein waren om te ringen werd er ook toen nog niet geklommen. Op dat moment arriveerde toevallig ook het mannetje op het nest met een grote raat in zijn poten. Hij nam de raat vervolgens over in zijn snavel en legde hem daarna bij de jongen neer. Na enkele minuten verliet het wijfje het nest en bleef het mannetje achter om op de jongen te passen. Er werd niet gevoerd, maar het kon zijn dat mijn aanwezigheid op de duintop dit verhinderde. Twee jongen Op 1 augustus, toen de jongen er groot genoeg uit zagen om te kunnen ringen werd besloten de boom te beklimmen. Er werden 2 jongen aangetroffen. Deze werden geringd en wogen op dat moment 665 en 705 gram. Aan de hand van hun gewicht en vleugellengte is toen hun leeftijd geschat. Deze bedroeg ongeveer 21 tot 24 dagen oud. De jongen waren duidelijk actiever en agressiever dan jonge buizerds
of haviken. Op het nest lagen veel raten van wespennesten maar geen andere prooien. Tijdens geen van de bezoeken alarmeerden de ouders. Op 6 en 11 augustus waren de jongen nog steeds in het nest, op de laatste datum al als takkeling boven het nest. Ze zijn waarschijnlijk rond half augustus uitgevlogen, in elk geval na 11 augustus niet meer gezien. Dit eerste succesvolle broedgeval van een wespendief in de AWD is hoopgevend. We hopen dat zich in de toekomst mogelijk nog een paar in de AWD zal vestigen.
Literatuur: Bijlsma,R.G. 1993: Ecologische Atlas van de Nederlandse Roofvogels. Haarlem, Schuyt & C0. Bijlsma,R.G. 2010: Trends en broedresultaten van roofvogels in Nederland in 2009. De Takkeling 18.1. Levering, H. 2009: Verslag roofvogelinventarisatie 2009. Roofvogelwerkgroep NoordKennemerlands Duin.
Stadse sprinkhaan nu ook in de duinen
Zuidelijke boomsprinkhaan (foto: Wilbert Kerkhof)
De Zuidelijke boomsprinkhaan (Meconema meridionale) is al een aantal jaren bekend van stedelijk gebied in Nederland. Het is een kleine groene sabelsprinkhaan met korte vleugels die vooral in eikenbomen te vinden is. De soort is pas een kleine 20 jaar geleden voor het eerst in Nederland gesignaleerd. Door de korte vleugeltjes zijn
3 Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010 Zuidelijke boomsprinkhanen niet in staat te vliegen. Algemeen wordt aangenomen dat de verspreiding plaatsvindt doordat de dieren meeliften met menselijke vervoersmiddelen. Dat kunnen auto’s, treinen of fietsen zijn. Na regelmatige observaties van liftende sprinkhanen in de stad groeide het vermoeden dat ook de duinen inmiddels wel eens bereikt konden zijn. Afgelopen zomer werden daarom op 14 parkeerplaatsen langs de duinen eiken onderzocht op het voorkomen van de soort. Bij 10 van de 14 parkeerplaatsen
bleek het dier inderdaad voor te komen. Bij ingang De Zilk van de AWD werden zelfs 17 Zuidelijke boomsprinkhanen en 9 nimfen (onvolwassen dieren) gevonden. Daar er geen Boomsprinkhanen (M. thalassinum) gevonden werden zijn ook deze jongen vermoedelijk Zuidelijken. Daarmee staat ingang De Zilk meteen hoog in de top tien van vindplaatsen in Nederland. Intensief onderzoek naar de soort in een rij eiken in de AWD die door 200 m grasland van de parkeerplaats gescheiden was leverde geen van beide soorten op.
‘Oude knarren’ uit de AW-duinen
De oude Kokmeeuw met ring (foto: Benny Middendorp)
Dit artikel gaat niet over een oude boswachter of vogelaar uit de AWD, maar over vogels. En in dit speciale geval over meeuwen. Van de meeste vogels weten we dat ze niet echt oud worden. Er zijn echter vogels die wel een respectabele leeftijd bereiken. Dat zijn meestal de grotere vogels, zoals zwanen, ganzen, meeuwen en grotere steltlopers. Aan de meeste vogels kan je, nadat ze volwassen geworden zijn, echter niet meer zien hoe oud ze zijn. De hoge leeftijden van wilde vogels zijn alleen bekend geworden door het ringen van vogels. Daarmee is direct één van de nuttige doelen van het vogels ringen aangetoond. Meeuwen als broedvogel in de AWD Voor zover ik weet hebben lang geleden nooit Kokmeeuwen gebroed in de AWD. Na ca. 1800 was het biotoop ook niet geschikt meer. En uit de Middeleeuwen is niet bekend wat er toen precies als broedvogels in de
duinen aanwezig was. Het zou in die tijd, met overal moerassen en open water in de duinen wel mogelijk geweest zijn. Nadat in 1957 het eerste rivierwater de AWD werd ingepompt, ontstonden al spoedig op meerdere plaatsen natte terreindelen. Vanaf 1960 kwam ook de Renbaan in de AWD periodiek onder water te staan. Er ontstond daar een uniek biotoop, met bomen en struiken die in het water stonden. Laat in het broedseizoen van 1962 vonden wij de eerste 3 nesten van Kokmeeuwen in de Renbaan. De nesten lagen bovenin de duindoorns die nog net boven het water uit kwamen. In de daarop volgende jaren ging het erg goed met de Kokmeeuwen. In de jaren 1970 was de populatie al uitgegroeid tot meerdere kolonies met in totaal ca. 8000 nesten. Na 1980 begon de populatie te dalen en in 1985 broedde er nog slechts incidenteel een paartje Kokmeeuwen.
Het lijkt er dan ook op dat de Zuidelijke boomsprinkhaan zich door het ontbreken van vleugels en vervoersmiddelen vooral tot de parkeerplaats moet beperken. Via duiningangen waar aaneengesloten bosgebieden beginnen zal de soort zich in de komende jaren ongetwijfeld over een groot deel van de binnenduinrand verspreiden op jacht naar luizen en andere weke insecten. Wilbert Kerkhof
De Stormmeeuw heeft een veel minder stormachtige ontwikkeling meegemaakt. Eind jaren 1950 vonden wij de eerste 5 nesten aan de rand van een Zilvermeeuwenkolonie, die toen nog aanwezig was bij de Marelberg in de zogenaamde “Meeuwenduintjes”. Pas nadat eind 1963 het 3e infiltratiegebied gereed was gekomen, begonnen daar ook enige Stormmeeuwen te broeden. Langzaam liep het aantal broedparen op tot ca. 200 paar in het hele terrein. Het ringen van meeuwen Tussen 1960 en 1980 werden jaarlijks in het hele land veel Kokmeeuwen geringd. Daarom, maar ook omdat de ringen erg duur waren hebben wij nooit veel energie gestoken in het ringen van Kokmeeuwen. Het Vogelringstation Arnhem vroeg echter aan de Nederlandse ringers om medewerking voor een experiment. Het ging om het ringen van Kokmeeuwen boven het loopbeen, dat werd toen nog nauwelijks gedaan. Dat kwam omdat beweerd werd dat er dan minder terugmeldingen zouden komen. Om deze bewering te onderzoeken startte Arnhem met een onderzoek. Het was de bedoeling om in één jaar over het hele land 5000 Kokmeeuwen boven het loopbeen te ringen en 5000 aan het loopbeen. Wij hebben daar toen aan meegedaan en ringden 100 pulli boven en 100 pulli aan het loopbeen. Als extra stimulans kregen wij de ringen vergoed. Daarna hebben we veel vaker kleine aantallen kokmeeuwpulli geringd. In totaal werden in ca. 20 jaar na vestiging van de Kokmeeuw ongeveer 750 pulli geringd. Overigens bleek uit dat onderzoek vele jaren later dat er geen verschil was in terugmeldingspercentage tussen boven en aan het loopbeen ringen van Kokmeeuwen. Dat, en het feit dat de ringen minder sleten aan het bovenbeen, was de reden dat vele ringers overgingen tot boven het loopbeen ringen van vogels die veel met water en zand in aanraking kwamen. Nu zijn er inmiddels voor deze categorie vogels ook roestvrij stalen ringen beschikbaar.
4 Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010 Lang geleden Van deze tussen 1960 en 1980 geringde meeuwen kwamen regelmatig enige terugmeldingen, maar deze waren nooit spectaculair. Tot op 11 april 2009 een terugmelding kwam van een Kokmeeuw met ring “Arnhem 3275396”. Deze ring was met een telescoop afgelezen door Benny Middendorp bij een Kokmeeuw die aan het bovenbeen geringd was. Deze meeuw bevond zich aan de rand van een Kokmeeuwkolonie bij de Benthuizerplas te Zoetermeer ZH. Tussen 11 april en 22 juni werd deze ring 11x afgelezen op de zelfde plaats. Hieruit bleek een grote trouw aan deze plaats, waardoor het waarschijnlijk is dat deze zeer oude meeuw in de nabij gelegen kolonie thuis hoorde. Uit onze administratie bleek, dat deze ring in de AWD werd aangelegd op 25 juni 1978. Tijdens de laatste aflezing was deze Kokmeeuw dus ruim 31 jaar oud. Dat is zelfs voor een Kokmeeuw een respectabele leeftijd. Dieper spittend in het archief, bleek dat Fred Koning deze ring heeft aangelegd bij een Kokmeeuwpul in een kolonie van enige honderden paren in het 1e infiltratiegebied. Nog een oude knar Het kon niet op in 2009. Op 2 juli ontvingen wij een melding van een Stormmeeuw met ring “Arnhem 3206290”. Ook deze keer afgelezen met een telescoop door Benny Middendorp. Nu was Benny op vakantie in de buurt van Castricum aan Zee. En zelfs op vakantie sleept hij zijn telescoop mee om meeuwenringen af te lezen. Deze keer betrof het een Stormmeeuw die door Hans Vader als pul geringd werd op 24 juni 1977 in het 3e infiltratiegebied. Op het moment van aflezen was deze Stormmeeuw ook ruim 31 jaar oud. Ook deze meeuw begint tot de categorie van “bejaarden”te horen. Er zijn niet veel Stormmeeuwen die deze leeftijd halen. Maar het mooie is dat deze meeuw het record nog kan verbeteren, want hij leeft nog. Het leuke is dat deze meeuw al eerder teruggemeld werd. Dat was op 1 juli 2005. Toen werd hij gevangen op het ringstation Castricum. Duidelijk is nu dat deze Stormmeeuw de Castricumse duinen verkiest boven de AWD. Hij is daar nu al minstens 4 jaar in de broedtijd, dus mogelijk aldaar als broedvogel. Bovendien is hij op weg om de oudste Stormmeeuw van Nederland te worden. Tot slot Als je bezig bent met het ringen van Kokof Stormmeeuwpullen, verwacht je niet na meer dan 31 jaar later nog iets van “jouw “ meeuw te horen. De meeste terugmeldingen betreffen dode vogels. Daarom is het zo bijzonder om nu in één jaar tijd al van twee vogels een melding van ruim 31 jaar oud te krijgen. Extra leuk is het dat beide vogels nog in leven zijn. Hans Vader
Over de Boommarter in de Amsterdamse Waterleidingduinen
Boommarter bij buizerdnest (foto: Fred Koning)
Sinds onze eerste waarneming van de Boommarter in 2003 in de AWD (zie eerdere nieuwsbrief) hebben we nog twee keer een levende Boommarter waargenomen. Tijdens de controles van nestkasten van Bosuilen en nesten van roofvogels komen we echter ook regelmatig sporen van deze nieuwkomer tegen. Vooral in de vorm van opgeslagen prooien, gepredeerde nesten of faeces op kasten of nesten. In dit artikel de verzamelde recente ervaringen. Waarnemingen Onze tweede ontmoeting met een Boommarter op 20 november 2005 in de dennenbossen op het Zandvoorter vlakje was erg close: Henk Jan kon de vermeende uil in de kast maar niet te pakken krijgen. Toen hij zijn arm iets terugtrok rende de Boommarter over zijn arm de boom in. Ons allen in verbijstering achterlatend. De derde waarneming was een exemplaar op een nest van een Buizerd in april 2009. Dit exemplaar liet zich zelfs fotograferen. Prooivoorraden Boommarters verstoppen regelmatig prooien om deze later te consumeren. Zij gebruiken daarvoor holle bomen of nestkasten van Bosuilen. Tot op heden vonden wij 19 prooien in onze uilenkasten. De prooien zijn te herkennen aan wonden in nek of rug, waar vaak ook een kale plek is. Deze ontstaat mogelijk tijdens het vervoer naar de kast. Ook vinden wij soms afgebeten
veren op een manier zoals wij die kennen van vogels die gepakt zijn door een Vos. Maar als deze prooien in kasten of boomnesten liggen kunnen zij onmogelijk aan de Vos worden toegeschreven. Tabel 1. Boommarterprooien aangetroffen tussen 2003 en 2010 (aantal). Nijlgans 1 Sperwer 1 Bosuil (pullen) 3 Konijn (adult) 1 Buizerd 1 Waterhoen 1 Houtduif 4 Zanglijster 1 Zwarte Kraai 2 Merel 1 Koperwiek 1 Koolmees 1 Vink 1
Behalve de Nijlgans en de pullen van Bosuilen werden de overige soorten allen in de herfst en winter aangetroffen en betroffen het allen volwassen dieren. Op 30 april 2005 lag op het Groot Zwarteveld een doodgebeten jonge Bosuil halverwege de kastboom in een spleet tussen twee stammen. Het jong had tandafdrukken in nek en rug. De overige jongen waren spoorloos maar hadden een leeftijd waarop zij zelf nog niet uit de kast hadden kunnen komen. Zij waren mogelijk al door de Boommarter afgevoerd. Ook in 2008 vonden we twee Bosuilpullen doodgebeten in de kast, nu aan de rand van het Naaldenveld. Het derde jong was spoorloos. De Nijlgans lag gedeeltelijk aangevreten, dood in de bosuilenkast
5 Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010 op haar eieren. Opvallend is dat de Boommarters zulke zware prooien als Houtduiven en Zwarte kraaien in de kasten weten te slepen. Houtduiven wegen tussen de 400 en 700 gram en van de volwassen kraaien namen we de gewichten : 545 en 460 gram. Het is trouwens een raadsel hoe een marter zo’n alerte vogel als een Zwarte kraai te pakken weet te krijgen! Het prederen van nesten in bomen Ook nesten van roofvogels als Buizerd en Havik krijgen bezoek van Boommarters. Tot op heden hebben we met zekerheid 3 gevallen van nest-predatie kunnen vaststellen. In 2004 werd een nest van de Havik in het Witteveld verstoord. Keutels van de Boommarter werden aangetroffen op het nest. Dat zelfde jaar mislukte ook
een Haviknest bij de Ontluchting onder verdachte omstandigheden; doodgebeten jongen onder de boom. Op 11 april 2009 zagen wij een Boommarter uit een buizerdnest vluchten met alarmerende Buizerds boven het nest. Dit nest was tijdens ons bezoek leeg maar mogelijk was het kwaad al geschied. De Buizerds gingen in ieder geval niet verder op deze locatie. Later echter werd het nest ingepikt door een Havik die er vier eieren in legde. Toch ging ook dit broedsel mis, want bij een latere inspectie vonden we een dood pasgeboren jong en 3 verlaten eieren in het nest. Van de Boommarter is bekend dat zijn territorium ongeveer 1000 hectare is (mannetjes). Omdat de laatste jaren steeds vaker losse waarnemingen worden gedaan, mag verondersteld worden dat
het inmiddels om meerdere individuen gaat, die waarschijnlijk actief uitwisselen met gebieden als de landgoederen Leyduin, Vinkenduin en Woestduin, en met Naaldenveld. De verwachting is dat de komende jaren nog wel vaker Boommarters in uilenkasten in de AWD zullen worden aangetroffen, en het aantal Boommarters in de AWD wellicht nog verder zal toenemen, of dat ze zullen wegtrekken naar elders geschikte leefgebieden. Uit: Kosterman, M en H. Vader (red.), 2010. Jaarverslag 2009, Vogelringstation AW duinen F.J.Koning en H.J.Koning
speciaal natuurbeheer voor bijen heeft succes! Vele van de 350 soorten wilde bijen worden in hun voortbestaan bedreigd. Naast het ontbreken van voedselplanten ontbreekt het deze dieren vaak aan geschikte nestgelegenheid. Het landschap is meestal te netjes. Gericht natuurbeheer, ook in de grotere natuurgebieden, kan veel voor deze kleine beestjes betekenen. Dit blijkt uit de vondst van de zeer zeldzame boommetselbij in de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD) in het voorjaar van 2010. De bij is het symbool van het door de Verenigde Naties uitgeroepen Jaar van de Biodiversiteit 2010. Wilde bijen Solitaire of wilde bijen doen alles zelf. Ze leven niet in kolonies zoals honingbijen of wespen. Elk vrouwtje maakt haar eigen nest, verzamelt zelf het benodigde stuifmeel, vermengt dit met nectar en legt bij dit voedsel een eitje. Dit alles in slechts een aantal weken of maanden tijd. Hierna sterft het bijtje. Het nageslacht overwintert als larve, pop of als imago. Elke bij heeft zo haar eigen voorkeur of gewoonte: de grote zijdebij vliegt al vroeg in het voorjaar wanneer de wilgen bloeien, terwijl de heizijdebij pas gaat vliegen wanneer de heide bloeit. De familie van de bijen is opgedeeld in 33 geslachten zoals de zandbijen, behangersbijen en metselbijen. Ook de hommels en de honingbijen vormen ieder een apart bijengeslacht. Voedselplanten Bloemrijke planten zijn essentieel voor bijen. Ze leveren nectar als energie en stuifmeel als eiwitrijk voedsel voor het nageslacht. Maar niet alle bloemen zijn geschikt. Bijen zijn behoorlijk kieskeurig. Enkele zijn zelfs zo gespecialiseerd dat ze nectar en/of stuifmeel op maar een paar plantensoorten
Boommetselbij (foto: Huib Koel)
zoeken. Het voortbestaan van een dergelijk super gespecialiseerd bijtje is dan ook volledig afhankelijk van het voortbestaan van de plant. Daarnaast is de actieradius van een solitaire bij ook nog beperkt, waardoor er vaak geen uitwijkmogelijkheden zijn. Zijn de planten verdwenen, dan is de bij vaak de klos. Een zorgvuldig beheer van de diverse biotopen (leefgebieden) is essentieel voor deze diersoort. Solitaire bijen zijn daarmee tevens een goede graadmeter voor de natuurwaarde van een gebied. Verschillende relaties Solitaire bijen hebben een duidelijke relatie met hun voedselplanten. Met andere bijen bestaat een heel andere relatie. Enkele solitaire bijengeslachten leven als broedparasiet. Zij verzamelen zelf niet de benodigde stuifmeel en nectar voor hun nageslacht maar leggen stiekem een eitje bij een gastvrouw van een andere bijensoort. Koekoeksbijen worden ze genoemd. De website wildebijen.nl geeft een duidelijk beeld van de diverse relaties tussen bijen, koekoeksbijen en de voedselplanten
Bijenonderzoek in de AWD De AWD is een circa 3500 hectare groot duingebied en in het noordelijke gedeelte vier kilometer breed. Hierbinnen is een aantal verschillende landschapszones te vinden. Zo kent de eerste duinenrij vanaf de zee gezien een geheel andere plantenen bijenwereld dan de bosrijke gebieden die aan de binnenduinrand liggen. Zout, wind, de bodemsoort (kalk), temperatuur en de waterhuishouding bepalen welke planten waar kunnen groeien en bloeien (Van Til, 1999). In 2002 werd in de AWD een inventarisatieproject gestart onder leiding van bijendeskundige Jeroen de Rond. Een lezing en een boekje met vijftien in het veld goed herkenbare bijensoorten leidden tot de formatie van een onderzoeksgroep. Van het voorjaar tot de herfst bezocht deze groep een aantal jaren wandelend de diverse biotopen. Dit inventarisatieonderzoek leidde mede tot de verspreidingsatlas ‘Wilde bijen in de Amsterdamse Waterleidingduinen’ (De Rond, 2004).
6 Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010 Metselbijen Van het geslacht metselbijen (Osmia) komen in Nederland twintig soorten voor. Metselbijen maken vaak een nest bestaande uit diverse, achter elkaar liggende cellen. Ze doen dat in allerlei holtes. Ze ‘metselen’ deze broedcellen van modder of van gekauwd plantenmateriaal. De meest bekende metselbij is de rosse metselbij (Osmia rufa), die in het geheel niet kieskeurig is wat betreft biotoop: van bosranden, spooremplacementen tot aan tuinen in stedelijk gebied kom je deze bij tegen. Deze bij is te zien in de maanden april, mei en juni. Maar er zijn soorten metselbijen die veel meer eisen stellen aan het biotoop. Eén van de taken die de AWDbijenonderzoeksgroep zichzelf oplegde was om te zien of de bosmetselbij (Osmia uncinata) of de boommetselbij (Osmia parietina) nog in de duinen voorkwamen. Deze bijen vliegen op warme dagen, vooral in juni. Beide bijensoorten waren bij een insectenexcursie in de jaren 90 van de vorige eeuw twee keer waargenomen aan de binnenduinrand van de AWD. De bosmetselbij wordt vaker waargenomen dan de boommetselbij. Wat uiterlijk en biotoopvoorkeur betreft lijken ze veel op elkaar. Helaas werden beide bijen ondanks gericht speurwerk in 2003 en 2004 niet aangetroffen. Nestgelegenheid Metselbijen stellen ook bij de bouw van hun nest bepaalde prioriteiten. Zo kiest een aantal soorten voor lege slakkenhuisjes als nestplaats. De bos- en boommetselbij hebben een andere voorkeur. Ze houden van zon en warmte. Zelfs zo dat een geschikte nestplaats alleen gebruikt wordt als deze in de volle zon ligt en graag een beetje beschut. Ze nestelen in hout: dood dennenhout (Pinus nigra & Pinus sylvestris) is favoriet (Bouwman, 1922). Knagen in het hout doen ze niet zelf, ze gebruiken liever de oude gangen van de larve van een kever en ook hier lijkt weer een voorkeur te bestaan. De gangen van de gewone dennenboktor (Rhagium inquisitor), ook wel grijze ribbelboktor genoemd, zijn favoriet bij de bosmetselbij (Douglas, 2003). Deze larven knagen zulke mooie gangen: er blijft geen rafeltje hout achter waar een dergelijk vliesvleugelig insect als de metselbij haar vleugels aan zou kunnen beschadigen. Deze boktor is een relatieve nieuwkomer in Nederland (eerste waarneming in 1920) en breidt haar territorium sinds 1950 gestaag uit. Ondanks dat er vele dennen aan de kust zijn aangeplant, komt deze boktor in de Noord-Hollandse duinen nog niet vaak voor (Databestand EIS Nederland). De gewone dennenboktor heeft een voorkeur voor dood naaldhout. Eerste waarneming In 1991 deed keverdeskundige Siem Langeveld zijn eerste waarneming van
de gewone dennenboktor in de AWD. In april van dat jaar, zo weet hij nog precies, zag hij vijf exemplaren die zojuist uit hun nestwiegje waren gekropen (jonge dennenboktorren overwinteren in hun ‘geboortewiegje’ onder de schors van de dennenboom). Dit was de tweede waarneming van deze tor in de AWD, de eerste dateerde uit 1976. In 1994 hebben solitaire bijendeskundigen Theo Peeters en Jan Smit de boommetselbij aangetroffen vlak bij de plek waar Langeveld drie jaar eerder de boktor ontdekte (Databestand EIS Nederland). Het is goed mogelijk dat ook de boommetselbij de gangen van de gewone dennenboktor gebruikt.
Bosbeheer in de Amsterdamse Waterleidingduinen Op één van de genoemde inventarisatierondes in 2004 ontmoette ik Hein den Elzen, werkzaam in het natuurbeheer van de AWD. Den Elzen was toen bezig om bomen te merken langs het Noordoosterkanaal, de binnenduinrand van de AWD. Vele bomen waren te groot geworden en moesten worden geruimd. Op mijn verzoek heeft hij niet alleen bomen laten kappen, maar ook enkele dennenbomen laten ‘ringen’. Speciaal bomen die goed in de zon stonden en dus geschikt zijn als nestplaats voor de boomen bosmetselbij. Ringen is een
Twee kaartjes: waarnemingen van bosmetselbij (O. uncinata) en boommetselbij (O. parietina) in Noord-Holland 1980-2010
beheermethode waarbij de sapstroom in de boom onderbroken wordt. Hierdoor sterft de boom heel langzaam en blijft ze nog geruime tijd in dode staat in het landschap aanwezig als ‘staand hout’. En is op die manier beschikbaar voor allerlei insecten. De boom vormt zo een schakel in de voedselpiramide van diverse dieren, waaronder vogels maar ook reptielen als de zandhagedis. Den Elzen is voorstander van deze beheermaatregel en heeft ervoor gezorgd dat er sinds die tijd op diverse plekken in het duin verschillende bomen op een verantwoorde manier geringd zijn: loofhout en naaldhout. Op een foto van de biotoop van de boommetselbij is te zien dat een geringde naaldboom na verloop van tijd bruine naalden krijgt, maar vooralsnog rechtop blijft staan.
Voedselplanten boom- en bosmetselbij De boommetselbij werd in 1994 gevonden op de voedselplant slangenkruid (Echium vulgare). Daarnaast worden ook paardenbloemen (Taraxacum spec.) en hondsdraf (Glechoma hederacea) als geschikte voedselplanten genoemd (Peeters, 1999). De bosmetselbij lijkt een specialisatie te hebben voor hondsdraf, maar vliegt ook op een andere aantrekkelijke nectarplant, namelijk de gewone rolklaver (Lotus corniculatus), een plant uit de vlinderbloemenfamilie. Vele plantensoorten uit deze familie zijn aantrekkelijk voor insecten. Er vliegen vele soorten wilde bijen op. Gewone rolklaver is een plant van overwegend droge, matige voedselrijke grond in lage graslanden (Van der Meijden, 1998). Het is een plant die op veel plaatsen in de AWD voorkomt, vooral in de regelmatig gemaaide grasstroken langs het uitgebreide kanalenstelsel maar ook in de droge duingraslanden van bijvoorbeeld het Rozenwaterveld.
Boommetselbij in 2010 Groot was dan ook de opwinding toen op een warme dag in juni 2010 de boommetselbij werd aangetroffen op de locatie waar het specifieke natuurbeheer zes jaar eerder was uitgevoerd. Diverse dode en halfdode dennenbomen, vol in de zon op een naar het zuiden geëxposeerde helling blijken een aantrekkelijk biotoop te vormen voor de boommetselbij. Meerdere
7
Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010 Literatuur: Bouwman B.E., 1922. Onze metselbijen (Osmia). De Levende Natuur 27:86-93 De Rond, J. 2004. Atlas van de Wilde Bijen in de Amsterdamse Waterleidingduinen. Waterleidingbedrijf Amsterdam. Douglas G., 2003. Osmia uncinata, a mason bee. Scottish Natural Heritage Douglas G., 2003. Osmia parietina, a mason bee. Scottish Natural Heritage Peeters, T.M.J., I.P. Raemakers & J. Smit 1999. Voorlopige atlas van de Nederlandse bijen (Apidae). Eis-Nederland, Leiden: 178, 180. Van der Meijden, R. 1998 Heukels’interactieve
exemplaren van het vrouwtje boommetselbij werden op verschillende dagen gesignaleerd foeragerend op gewone rolklaver. En dat op enkele tientallen meters van de geringde dennenbomen. En opmerkelijk genoeg werd ook de gewone dennenboktor op dezelfde locatie aangetroffen. Of er sprake is van een derde soort relatie, naast die tussen voedselplant en broedparasiet, een relatie tussen de solitair levende metselbij en de dennenboktor als de ‘nestgangmaker’, moet in de komende jaren verder worden onderzocht.
Dennenboktor (foto: Huib Koel)
Conclusie Natuurbeheerders kunnen de natuurwaarde van het beheerde gebied en de overlevingskansen van metselbijen, speciaal die van de bos- en boommetselbij, vergroten door een aantal naaldbomen, die op de zonkant gericht zijn, te ringen. Voorwaarde daarbij is dat er voldoende voedselplanten in de directe omgeving aanwezig zijn. Locaties waar de gewone dennenboktor al aanwezig is, verdienen bijzondere aandacht.
database. Van Til, M. & J. Mourik 1999. Hiëroglyfen van het zand. Vegetatie en landschap van de Amsterdamse Waterleidingduinen, Gemeentewaterleidingen, Amsterdam.
© foto’s en grafieken: www.wildebijen.nl
Huib Koel
Roofvogelstand in de Amsterdamse Waterleidingduinen 2009
Bosuil (foto: Fred Koning)
De roofvogels en uilen hadden in 2009 een zeer slecht jaar met lage deelname aan de reproductie en ook nog eens slechte broedresultaten. De gehele AW-duinen
Flora van Nederland, ETI World biodiversity
werden geïnventariseerd en tevens werd gekeken naar de Bosuilen op de landgoederen Leyduin, Vinkenduin en Woestduin.
Bosuil In de herfst van 2008 hadden wij hoge verwachtingen van het broedseizoen 2009 omdat een aantal Bosuilen in optimale conditie waren en zeer hoge gewichten hadden. Het was dan ook een teleurstelling toen bleek dat slechts in 6 van de 26 bewoonde territoria een broedpoging werd ondernomen. De legselgrootte was 2,6 ei (vorig jaar 3,6 ei) en uiteindelijk slaagde maar 1 paar erin om 1 jong groot te brengen. Kennelijk was in de winter de populatie bosbewonende muizen zoals de Bosmuis en de Rosse woelmuis ineengestort waardoor veel paren niet tot broeden kwamen. Ook in 1996 hadden we zo’n jaar waarin slechts enkele paren tot broeden kwamen en er vrijwel geen jongen werden grootgebracht. Er werden 27 verschillende wijfjes en 19 mannetjes gevangen. Het was vrijwel onmogelijk om braakballen te vinden en ook de kastbodems gaven ons weinig inzicht in het voedsel omdat er geen jongen werden groot gebracht. Vanwege het voedselgebrek (kennelijk vooral aan Bosmuizen) foerageerden de uilen in het bos vooral op Meikevers en in het open veld op kikkers, Veldmuizen en mestkevers. Op de landgoederen, Vinkenduin, Leyduin en Woestduin werden geen legsels aangetroffen.
8 Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010
Totaal aantal Veldmuis Bosmuis Rosse Woelmuis Spitsmuizen Bruine rat Konijn Mol Vogels Kikkers Insecten Totaal
Percentage Percentage 2008 2009 602 184 5 5 50 5 7 0,5 2 3 0,3 0,5 0,3 0,5 0,3 0,5 6 2 18 10 11 73 100 % 100 %
Voedsel van de Bosuil in 2009 (een slecht muizenjaar) en ter vergelijking het voedsel in 2008 (een goed muizenjaar), gebaseerd op prooien gezeefd uit de kastbodems
Sperwer, Ransuil en Torenvalk Mogelijk was er één territorium van de Sperwer, maar er zijn geen broedgevallen vastgesteld, evenmin van de Ransuil. De Torenvalk werd dit jaar wat vaker gesignaleerd dan in andere jaren. Broedgevallen werden echter niet vastgesteld. Wel werden 3 volwassen vogels gevangen. Boomvalk Gehele seizoen aanwezig, maar geen broedgevallen. In mei worden vooral Boomvalken gezien in de infiltratiegebieden en op het Groot Zwarteveld waar ze op libellen jagen. Maar op de traditionele broedplaatsen zoals in het binnenduin worden zij niet waargenomen. Van balts of nestelgedrag zien wij de laatste jaren niets en we vermoeden dat er binnen de AW-duinen geen Boomvalken meer broeden. Wel worden ieder jaar bijzonder grote concentraties van Boomvalken in
de AW-duinen gezien, vooral in de ochtendschemering in het eerste infiltratiegebied. De vogels vliegen dan laag over de kanalen, rietvelden en wilgen waar ze op insecten jagen. In de schemering zijn ze nauwelijks te zien. Zodra het lichter wordt gaan ze hoger vliegen en rond zonsopgang zijn de meeste verdwenen. We weten niet zeker of ze hier slapen, maar dit is niet uitgesloten. De aantallen variëren van enkele vogels tot wel 15 exemplaren! Later op de dag wordt dan af en toe een solitair exemplaar gezien. In het vinkenbaanjournaal wordt altijd aantekening gemaakt van de aantallen. Een samenvatting van de tellingen geeft een beeld van de tijd van het jaar dat deze snelle valken het talrijkst zijn. Concluderend kunnen we stellen dat 2009 een matig roofvogeljaar was, vooral omdat het een slecht muizenjaar was, waardoor er minder voedsel beschikbaar was. Fred en HenkJan Koning
Buizerd De Buizerd is wat minder afhankelijk van de Bosmuis. Echter ook voor deze soort was het een mager jaar. We telden 16 territoria waarin 10 nesten werden gevonden. Meerdere nesten bleven leeg of werden niet afgebouwd. De legselgrootte was 2,1 ei (n=10) en er vlogen 19 jongen uit (8 nesten). Er werden 4 volwassen Buizerds gevangen. Met het vangen van volwassen vogels hopen we inzicht te krijgen in de samenstelling van de winterpopulatie. Blijven onze vogels? Hoe groot is het aandeel van de wintergasten? Havik Er waren 11 territoria van de Havik. In 9 territoria werden eieren gelegd ( gem. 2,9 ei) en er vlogen minstens 13 jongen uit. Eén nest was vanwege de gevaarlijke boom niet te beklimmen zodat we niet weten wat het broedresultaat van dit wel succesvolle paar was. Er werden 9 volwassen Haviken gevangen. Vijf vogels waren ongeringd, de vier anderen waren oude bekenden waaronder een vogel van bijna 11 jaar oud en een vogel van 5 jaar oud. Haviken eten diverse prooien, vooral grotere vogels zoals Houtduiven, postduiven en kraaiachtigen als Zwarte kraai en Vlaamse gaai (zie tabel). In de winter vormen de overwinterende lijsters zoals kramsvogels een welkome aanvulling. Opvallend is dat in de duinen, vergeleken met andere gebieden, het konijn een belangrijke voedselcomponent is. Havik (foto: Fred Koning)
Lijst van prooien van de Havik in 2009 (aantal) Roerdomp 1
Wintertaling
2
Torenvalk
1
Zwarte Kraai
3
Wilde eend
3
Merel
Konijn
Ekster
4
Meerkoet
2
Zanglijster
3
Buizerd
1
Vlaamse Gaai 28
Koperwiek
1
Houtsnip
11 Groene Specht 2
Waterral
2
Kramsvogel
9
Sperwer
2
Kauw
2
Fazant
1
Spreeuw
10
Houtduif
19
Turkse Tortel
1
Postduif
12
42
Waterhoen 1 Wulp
2 Grote B. Specht 5
Holenduif 2 Totaal
184
Vink
1
11
9 Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010
Fotorubriek
Weitje van de Blauwe Paal, juni 2008 (foto: Wim Kuijper)
Weitje van de Blauwe Paal 2008 – 2010 Deze keer in de fotorubriek een verandering die op korte termijn zichtbaar was. Het Weitje van de Blauwe Paal in De Vellen is in 1991 diep geplagd met de bedoeling dat er een vochtige duinvallei zou ontstaan. Vervolgens is in droge jaren het Weitje tot wel 70 centimeter diep uitgestoven. Zeker in nattere jaren staat er daardoor langdurig water en alleen in droge jaren valt deze plek – inmiddels omgedoopt tot Meertje van de Blauwe Paal - enige tijd droog. De plek kan nu dus meer beschouwd worden als een periodiek droogvallend duinmeertje. Een deel van de veranderingen die er de laatste tijd hebben plaatsgevonden zien we op de twee foto’s. De ontwikkeling vanaf 1991 naar helder duinmeertje werd in 2007 ineens ‘verstoord’ doordat er vanaf dat voorjaar koeien in het zuidelijk deel van de AWD werden
ingezet om de vergrassing en Amerikaanse vogelkers te bestrijden. De dieren hadden
al gauw het meertje ontdekt: bovenste foto, juni 2008. Regelmatig stonden er vele tientallen dieren lange tijd in het water en op de oever. Geleidelijk werd de invloed van de dieren merkbaar. Planten werden weggevreten en vertrapt en er werd heel wat gepoept en geplast. Vooral bij een lage waterstand was dit goed te ruiken en het water was troebel. Het gevolg was dan ook eutrofiëring, waardoor veel planten en waterdieren verdwenen. In april 2009 is er een hek rond het meertje geplaatst. Dit heeft grote positieve gevolgen gehad. We zien nu weer een ongestoorde vegetatie met veel waterbies en slijkgroen: onderste foto, juni 2010. En de waterkwaliteit is weer aan het verbeteren, wat ten goede komt aan allerlei waterdieren. Dit jaar (2010) zijn er bijvoorbeeld weer zeer veel zwervende pantserjuffers uitgeslopen. Op 18 juni zag ik honderden vliegend en vond ik honderden larvenhuidjes. Doordat de waterbies er zo mooi bij stond konden de dieren hier goed inklimmen om uit te sluipen (de planten waren nu niet afgevreten en vertrapt). En op het ogenblik staan er ook duizenden plantjes slijkgroen (Limosella aquatica), door de vele regen wel onder water. Wim Kuijper
Weitje van de Blauwe Paal, juni 2010 (foto: Wim Kuijper)
KORTE BERICHTEN Keizersmantel Jaco Diemeer schrijft ons op 4 augustus jl.: “Hoera, mijn eerste Keizersmantel waargenomen! Ik was in de AWD voor maaibeheer op de Schapenwei. Je hebt daar langs het zuidelijke begin van de Oosterduinrel een prachtige strook met
Koninginnenkruid, altijd goed voor vlinders: talrijk landkaartje, atalanta, aurelia, geaderd witje, bruin en bont zandoogje, kleine parelmoervlinder. En één opvallend grote oranje vlinder (zie foto): een mannetje keizersmantel !!! Heb ‘m ook aan een ter plaatse aanwezige vlinderaar laten zien.
Overige waarnemingen: Geoord helmkruid, IJsvogel 2 ex. langsvliegend, Havik, Witgatje opvliegend, Zuringspanner, Groene kikker, Houtpantserjuffer talrijk, Paardenbijter > 100, en als uitsmijter: 1 ex Veenmol uit de grond van de Schapenwei kruipend.”
10 Natuuronderzoek Jaargang 20, nummer 3, december 2010
Witkopstaartmezen en waterspreeuwen De afgelopen tijd van vogeltrek heeft weer een paar leuke (tijdelijke) vogelsoorten voor de Amsterdamse Waterleidingduinen opgeleverd. Er werden in oktober witkopstaartmezen gezien bij ingang Oase, en vanaf begin november zijn er tenminste 2 Waterspreeuwen gesignaleerd in de snelstromende toevoersloten. De Waterspreeuwen doen zich hier tegoed aan allerlei kleine waterbeestjes die zij onder water oppikken. In de komende Nieuwsbrief een wat langer verhaal over de Waterspreeuwen in de AWD. Keizersmantel, in AWD waargenomen op 4 aug.2010 (foto: Jaco Diemeer)
Heksenkruidsteltwants In de AWD is een nieuwe soort aangetroffen, namelijk de Heksenkruidsteltwants. Chris van Daalen deed deze bijzondere ontdekking, bijzonder want tot nu toe was deze soort alleen bekend uit het oosten des lands. In 1955 werd de soort voor het eerst in Nederland aangetroffen in Limburg, later in Twente. De laatste 20 jaar neemt hij ook in de rest van het land toe. Het is een wants die – de naam zegt het al – voorkomt in de buurt van de plant Heksenkruid (Circea lutetiana). Dit is een bosplant van oude loofbossen, en is bekend van Panneland en landgoed Leyduin. De steltwants lijkt op een langpootmug, dat is ook wat Chris van Daalen aan het insect opviel. Hij zette hem op de foto en bij navraag bleek het om deze voor AWD nieuwe soort te gaan! Waterspreeuw in toevoersloot, november 2010 (foto: Hans Vader)
Colofon Redactie: ir. Antje Ehrenburg (hoofdredacteur) dr. Ab Kessler (redacteur) ir. Mark van Til (redacteur) Martin Jonker (redacteur) Reacties op artikelen zijn altijd welkom. Stuur deze a.u.b. naar: Waternet Afdeling Onderzoek & Projecten / Ecologie Vogelenzangseweg 21, 2114 BA Vogelenzang e-mail:
[email protected] Heeft u nieuws of kopij? Graag inleveren vóór 1 februari 2010 Overname en bewerking van artikelen, gegevens en illustraties uit deze uitgave is Heksenkruidsteltwants, nieuwe soort voor AWD! oktober 2010 (foto: Chris van Daalen)
alléén toegestaan met bronvermelding en uitsluitend na verkregen toestemming van de redactie en - indien ondertekend van de auteur(s).