Natuuronderzoek dijkverhogingen Waternet Resultaten aanvullend onderzoek en werkprotocol
D. Emond
Natuuronderzoek d ijkverhogingen
Waternet
Resultaten aanvullend onderzoek en werkprotocol
D. Emond
opdrachtgever: Adviesburo RIET 1 juli 2009 rapport nr. 09-088
Status uitgave:
concept
Rapport nr.:
09-088
Datum uitgave:
1 juli 2009
Titel:
Natuuronderzoek dijkverhogingen Waternet
Subtitel:
Resultaten aanvullend onderzoek en werkprotocol
Samensteller: Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
Drs. Ing. D. Emond 000
Project nr.:
09-181
Projectleider:
Drs. G.F.J. Smit
Naam en adres opdrachtgever:
Adviesburo RIET Postbus 167, 3980 CD Bunnik
Referentie opdrachtgever:
VPL42674
Akkoord voor uitgave:
Teamleider Bureau Waardenburg bv drs. G.F.J. Smit
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Adviesburo RIET Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf-gaande schrif-telijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2000.
2
Voorwoord Waternet is voornemens om op een drietal dijktrajecten in de gemeenten Ronde Venen, Weesp en Muiden dijkverhogingen uit te voeren. Buro RIET verzorgt de besteksmatige voorbereiding voor de werkzaamheden. Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het voorkomen van beschermde soorten in het kader van de natuurwetgeving. Hiervoor heeft Arcadis in 2008 een quick scan uitgevoerd voor deze dijktrajecten (Arcadis, 2009a, 2009b en 2009c). Hierin worden aanbevelingen gedaan voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar het voorkomen van strikt beschermde soorten. Dit rapport beschrijft de resultaten van het aanvullend onderzoek alsmede een werkprotocol voor het omgaan met de aangetroffen soorten. Vanuit Buro RIET is het project begeleid door Onno Groenendijk.
3
4
Inhoud Voorwoord ........................................................................................................................................3 1
2
3
4
5
6
7
Inleiding ......................................................................................................................................7 1.1
Algemeen .......................................................................................................................7
1.2
Beoogde werkzaamheden ...........................................................................................8
Materiaal en methoden .............................................................................................................9 2.1
Soorten ...........................................................................................................................9
2.2
Aanpak inventarisaties...................................................................................................9
Resultaten veldonderzoek.......................................................................................................13 3.1
Heinoomsvaart – gemeente Nieuwkoop...................................................................13
3.2
’s Gravelandse boezem – gemeente Weesp .............................................................14
3.3
Schapekade – gemeente Muiden ..............................................................................15
Effecten......................................................................................................................................17 4.1
Heinoomsvaart – gemeente Nieuwkoop...................................................................17
4.2
’s Gravelandse boezem – gemeente Weesp .............................................................17
4.3
Schapekade – gemeente Muiden ..............................................................................19
Werkprotocol............................................................................................................................21 5.1
Rooien bomen.............................................................................................................21
5.2
Graafwerkzaamheden droog......................................................................................21
5.3
Graafwerkzaamheden nat...........................................................................................22
Conclusies en aanbevelingen .................................................................................................23 6.1
Conclusies ....................................................................................................................23
6.2
Aanbevelingen ............................................................................................................23
Literatuur...................................................................................................................................25
Bijlage 1 Wettelijk kader..................................................................................................................27
5
6
1 Inleiding 1.1
Algemeen Waternet is voornemens om dijkverhogingen uit te voeren op een drietal dijktrajecten in de gemeenten Ronde Venen, Weesp en Muiden. Buro RIET voert de besteksmatige voorbereiding uit voor de werkzaamheden. Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het voorkomen van beschermde soorten in het kader van de natuurwetgeving. Hiervoor heeft Arcadis in 2008 een quick scan uitgevoerd voor deze dijktrajecten (Arcadis, 2009a, 2009b en 2009c). Hierin worden aanbevelingen gedaan voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar het voorkomen van strikt beschermde soorten. Waternet streeft ernaar de werkzaamheden in september 2009 op te starten. Bij de besteksvoorbereiding is uitgegaan van een ‘worst case’ benadering waarbij rekening wordt gehouden met aanwezigheid van beschermde soorten. Dat wil zeggen dat in een vroeg stadium van dit onderzoek reeds maatregelen zijn opgesteld welke in het bestek zijn verwerkt. Op deze wijze kon tijdig worden ingespeeld op eventuele procedures in het kader van de natuurwetgeving. Het aanvullend onderzoek is gericht op drie dijktrajecten, te weten de Heinoomsvaart in de gemeente Nieuwkoop (2,1 km), de ‘s Gravenlandse boezem in de gemeente Weesp (1,9 km) en de Schapekade in de gemeente Muiden (1,3 km). In alle gevallen wordt de bestaande dijk verhoogd, de binnendijkse bermsloot gedempt en hergraven. Voor de Heinoomsvaart en de ‘s Gravelandse boezem worden er tevens bomen gekapt. Daarnaast wordt aan de buitendijkse kant een natuurvriendelijke oever aangelegd met wisselende breedte en talud. Deze ingrepen kunnen omschreven worden als ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Effecten die kunnen ontstaan voor beschermde soorten planten en dieren betreffen: Verlies of aantasting van groeiplaats, leefgebied of foerageergebied; Verstoring door beweging, licht en geluid gedurende de werkzaamheden; Versnippering of isolatie van het leefgebied door tijdelijke barrièrewerking. De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de Gedragscode Flora en Fauna van de Waterschappen. Het verzwaren en verhogen van dijken valt hierbij onder de categorie ‘nieuwe werken’. Voor soorten van Tabel 2 geldt in dat geval een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en inrichting mits gewerkt wordt volgens de voorwaarden uit deze gedragscode. De gedragscode is voor ingrepen in het kader van ruimtelijke ontwikkeling niet van toepassing voor soorten van Tabel 3. Voor deze soorten dient, indien aanwezig, een ontheffing te worden aangevraagd (Unie van Waterschappen, 2006).
7
1.2
Beoogde werkzaamheden De start van de werkzaamheden staat gepland voor medio september waardoor buiten het voortplantings- en groeiseizoen van flora en fauna gewerkt wordt. De werkzaamheden aan de drie dijktrajecten worden gelijktijdig uitgevoerd. Gestreefd wordt om de boezemkant van de vaarten op 15 oktober gereed te hebben. Werkzaamheden die getoetst dienen te worden zijn: verwijderen van bovengrond en andere graafwerkzaamheden; snoeien en rooien van bomen op het dijktalud langs de Heinoomsvaart en ’s Gravelandse boezem; uitbaggeren van de binnendijkse bermsloot alvorens deze te dempen; dempen en elders hergraven van de binnendijkse bermsloot; vergraven van de boezemoever langs de vaart(en) en aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het vergraven van de boezemoever varieert per vaart. De oever ’s Gravelandse boezem blijft onaangetast aangezien de werkzaamheden zich hier beperken tot het binnendijkse deel waarbij een zeer flauw talud (1:20) wordt aangelegd tussen de dijkkruin en de bermsloot. Voor de Schapekade zijn er twee profielen van de boezemoever. Tussen metrering 0 – 140 m wordt er een natuurvriendelijke oever van ca. 1 m. breed aangelegd, tussen metrering 140 – 1285 m een natuurvriendelijke oever van 6 m. breed. Hiervoor wordt vanaf de insteek van de sloot extra grond aangebracht waardoor sprake is van een plasberm. Voor de boezemkant van de Heinoomsvaart wordt een natuurvriendelijke oever van 1 m. breed aangelegd, vergelijkbaar met de Schapekade. Negatieve effecten op beschermde soorten, anders dan vaatplanten, door deze natuurvriendelijke ingrepen zijn op voorhand dus eigenlijk al uit te sluiten. Desondanks zijn de vaarten wel bemonsterd en in het onderzoek meegenomen.
8
2 Materiaal en methoden 2.1
Soorten De volgende soort(groep)en zijn onderzocht: Heinoomsvaart - gemeente Nieuwkoop - vaatplanten (brede orchis, rietorchis, waterdrieblad) - vissen (bittervoorn, kleine modderkruiper) - amfibieën (rugstreeppad, heikikker) - ongewervelden (platte schijfhoren) - vleermuizen (vaste verblijfplaatsen) - vogels (jaarrond beschermde nesten) ‘s Gravelandse boezem - gemeente Weesp - vaatplanten - vissen (bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad) - amfibieën (rugstreeppad, heikikker) - reptielen (ringslang) - ongewervelden (platte schijfhoren) - zoogdieren (waterspitsmuis en noordse woelmuis) - vleermuizen (vaste verblijfplaatsen) - vogels (jaarrond beschermde nesten) Schapekade - gemeente Muiden - vaatplanten (brede orchis, rietorchis) - vissen (bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad) - amfibieën (rugstreeppad) - reptielen (ringslang) - ongewervelden (platte schijfhoren) - zoogdieren (waterspitsmuis)
2.2
Aanpak inventarisaties Per dijktraject zijn alle waarnemingen van beschermde soorten van de Flora- en faunawet (Tabel 1, 2 en 3) handmatig ingetekend op kaart. Voor de verschillende soortgroepen is in principe gewerkt volgens de standaardmethode, tenzij anders vermeld. Flora Langs de dijktrajecten waar grondwerkzaamheden plaats gaan vinden en mogelijk beschermde soorten voorkomen is half mei de vegetatie vlakdekkend geïnventariseerd
9
op beschermde soorten. In een later veldbezoek op 5 juni is tevens gezocht naar beschermde soorten. Vissen Op plaatsen waar watergangen gedempt gaan worden of oevers vergraven, zijn deze bemonsterd met een steeknet. Alle beschermde soorten vissen zijn hierbij in kaart gebracht. Het veldwerk is uitgevoerd in april, het tweede veldbezoek in juni. Platte schijfhoren De te dempen watergangen zijn beoordeeld op geschiktheid voor de platte schijfhoren. Op geschikte locaties zijn monsters van watervegetatie meegenomen. Deze monsters zijn in ons laboratorium door een analist onderzocht. De bemonstering van de watergangen heeft parallel plaats gevonden aan de tweede ronde veldwerk voor vissen. Amfibieën Amfibieën zijn geïnventariseerd in meerdere inventarisatierondes, verspreid over het voortplantingsseizoen. Aanwezige wateren zijn tweemaal overdag bezocht in mei en juni en tweemaal 's avonds in eind maart en in mei wanneer respectievelijk de heikikker en rugstreeppad mannetjes vanuit voortplantingswateren roepen. Tijdens de avondbezoeken is op geluid de aanwezigheid van heikikkers en rugstreeppadden vastgesteld. Verder zijn amfibieën overdag worden geïnventariseerd aan de hand van zichtwaarnemingen van eieren en eiklonten, juvenielen alsmede adulten. Tevens zijn de wateren met een schepnet worden bemonsterd. Reptielen Tijdens de diverse inventarisatierondes zijn de dijktrajecten in zijn geheel afgelopen waarbij tevens gekeken is naar exemplaren van de ringslang. Daarnaast is gelet op aanwezigheid van broeihopen en is contact geweest met de Werkgroep Monitoring van RAVON. Met de gedetailleerde en actuele veldkennis van de betreffende personen is een goede inschatting gemaakt van de betekenis van de dijktrajecten voor de ringslang. Zoogdieren Het voorkomen van de waterspitsmuis en de noordse woelmuis wordt normaliter onderzocht met behulp van lifetraps. De meest kansrijke periode om deze soorten te vangen is in de periode augustus - oktober. In het kader van dit onderzoek is volstaan met een habitatgeschiktheidsanalyse. De dijktrajecten zijn hierbij beoordeeld op basis van een aantal voorwaarden die deze soorten stellen aan hun leefomgeving. Vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen De inventarisatie van broedvogels is gericht geweest op het vaststellen van verblijfplaatsen (nesten) die jaarrond worden gebruikt*. Hiertoe zijn de te kappen/verplaatsen bomen geïnspecteerd en nesten in kaart gebracht. Dit is gebeurt door begin april de betreffende dijktrajecten te controleren op holtes en horsten.
10
Doordat de bomen tijdens dit bezoek nog bladloos waren konden deze goed gecontroleerd worden. In aanvulling hierop is tijdens de avondronde voor de heikikker, bij potentieel geschikte locaties, gebruik gemaakt van opnameapparatuur waarbij het geluid van de steenuil wordt afgespeeld. Een reactie van een (steen)uil kan hierbij zijn aanwezigheid verraden. Vleermuizen De inventarisatie van vleermuizen is gericht geweest op het vaststellen van vaste verblijfplaatsen in bomen. Onderzoek naar gebouwen werd niet nodig geacht aangezien deze niet worden aangetast. Tijdens het veldbezoek ten behoeve van de jaarrond beschermde vogelnesten zijn de te kappen bomen tevens gecontroleerd op potentieel geschikte holtes.
11
12
3 Resultaten veldonderzoek 3.1
Heinoomsvaart – gemeente Nieuwkoop Vaatplanten De onverharde dijk aan de noordkant van de vaart wordt zeer intensief begraasd door schapen. Mede hierdoor betreft het een soortenarme graslandvegetatie. Langs de boezemoever en de oevers van de bermsloot groeit wat liesgras en gele lis. Er zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Vissen Tijdens het eerste veldbezoek was het waterpeil in de bermsloot dermate verlaagd dat hier nagenoeg geen water aanwezig was. Tijdens het tweede bezoek was het waterpeil hoger en is tiendoornige stekelbaars aangetroffen. In de vaart zijn tijdens allebei de veldbezoeken geen beschermde vissoorten aangetroffen. De vaart is relatief diep met een steil oeverprofiel en beperkte watervegetatie. Daarnaast ontbreekt oevervegetatie nagenoeg door de aanwezigheid van schapen. Ook steekproeven buiten de begrenzing van het plangebied leverde alleen algemene vissoorten op als tiendoornige stekelbaars en brasem/kolblei. Amfibieën In zijn algemeenheid zijn de vaarten ongeschikt voor kritische soorten als heikikker en rugstreeppad. De aanwezigheid van vis zorgt voor veel predatie van eieren en larven en daarnaast ontbreekt hier een goed ontwikkelde watervegetatie (voor heikikker) of kale, zonbeschenen oevers (voor rugstreeppad). Wel is de algemeen voorkomende bastaardkikker waargenomen; een soort van Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Het waterpeil in de bermsloot stond tijdens de voortplantingspiek van de heikikker (4 april) zeer laag. Roepende heikikkers zijn niet gehoord. De rugstreeppad is eveneens niet aangetroffen tijdens de latere bezoeken. De bermsloot voldoet eigenlijk niet aan de eisen die deze pionier stelt aan zijn voortplantingswateren. Ook tijdens de veldbezoeken overdag zijn geen exemplaren van de heikikker en rugstreeppad aangetroffen. Vogels In de bomen zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Vleermuizen De bomen langs de Heinoomsvaart hebben een beperkte stamomtrek. Holtes en spleten zijn niet aangetroffen waardoor extra onderzoek in de kraamperiode niet noodzakelijk was. De betekenis van het dijktraject voor vleermuizen is beperkt tot de vaart die mogelijk onderdeel uitmaakt van een vliegroute of foerageergebied.
13
Ongewervelden Tijdens het veldbezoek in juni zijn monsters van waterplanten uit de bermsloot meegenomen en geanalyseerd op kantoor. De platte schijfhoren is hierbij niet aangetroffen. Door het ontbreken van waterplanten langs de oevers van de Heinoomsvaart kan de platte schijfhoren hier uitgesloten worden.
3.2
’s Gravelandse boezem – gemeente Weesp Vaatplanten Op het dijktraject loopt een fietspad waarvan de berm intensief gemaaid wordt. De oever van de boezem bestaat uit rietvegetatie met diverse ruigtekruiden. Meer naar het oosten van het traject staan hier knotwilgen en elzen. De oever van de bermsloot heeft een vergelijkbare vegetatie met riet en ruigte. Op sommige delen is de watervegetatie goed ontwikkeld, het merendeel is echter van slechte kwaliteit met een dikke sliblaag. Zowel in de sloot als in de bermen zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Vissen In de boezem zijn op meerdere plekken exemplaren van de kleine modderkruiper en bittervoorn aangetroffen. Daarnaast zijn hier baars, pos, tiendoornige stekelbaars, blankvoorn en rietvoorn aangetroffen. In de bermsloot is de tiendoornige stekelbaars en een juveniele snoek gevangen. Amfibieën De boezem is ongeschikt als voortplantingswater voor rugstreeppad en heikikker. Enkele delen van de bermsloot zijn geschikt als voortplantingswater voor de heikikker door de aanwezigheid van voldoende watervegetatie. Daarnaast is ook geschikt landbiotoop aanwezig in de vorm van extensief begraasd grasland. De heikikker is echter tijdens geen van de bezoeken aangetroffen. Voor de rugstreeppad is de bermsloot ongeschikt. De soort is niet aangetroffen. De algemeen voorkomende bastaardkikker is hier wel op enkele plekken aangetroffen. Reptielen Voor de ringslang zijn er geen broeihopen aanwezig langs het dijktraject. Van de soort zijn diverse waarnemingen bekend rondom het Naardermeer. Dat de soort incidenteel voorkomt langs de ’s Gravelandse boezem is dan ook aannemelijk. De wettelijke beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen echter wel uitgesloten worden langs de boezem. Grondgebonden zoogdieren De bermsloot voldoet niet aan de eisen die de waterspitsmuis stelt aan zijn leefgebied. Het merendeel van de watergang bevat een dikke sliblaag met een zeer beperkte watervegetatie. De enkele geschikte locaties zijn dermate klein van omvang dat het voorkomen van de soort hier kan worden uitgesloten.
14
Voor wat betreft de noordse woelmuis geldt dat in de westkant, in de binnenbocht van de Kreugerlaan potentieel geschikt leefgebied aanwezig is in de vorm van rietvegetatie. Aangezien dit perceeltje door de ingreep niet wordt aangetast werd aanvullend vallenonderzoek niet noodzakelijk geacht. Voor zover bekend zijn vangsten van de noordse woelmuis voornamelijk beperkt tot het zuidelijk deel van de Vechtstreek (Melman et al., 2005). Gezien het vrij uitgebreide vallenonderzoek dat in de Vechtstreek heeft plaatsgevonden is het niet aannemelijk dat de Noordse woelmuis binnen het plangebied voorkomt. Vogels De te kappen bomen langs de boezem zijn allen gecontroleerd op jaarrond beschermde nestplaatsen. Het merendeel van de te kappen bomen betreft relatief jonge exemplaren die doorgaans niet gebruikt worden. Rondom de erven staat diverse forse bomen waaronder populieren en paardekastanjes. Deze zijn nauwkeurig gecontroleerd maar verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. Ter hoogte van de erven met potentieel aanwezige verblijfplaatsen is met behulp van een geluidsrecorder het geluid van de steenuil afgespeeld. Dit heeft geen waarnemingen van de steenuil, of andere uilensoorten opgeleverd. Vleermuizen Zoals hierboven ook staat beschreven zijn het merendeel van de te kappen bomen relatief jonge exemplaren waarbij holtes en gaten ontbreken. Ook in de forse bomen rondom de erven zijn geen potentiële verblijfplaatsen aangetroffen waardoor aanvullend onderzoek in de kraamperiode niet noodzakelijk werd geacht. Ongewervelden Tijdens het veldbezoek in juni zijn monsters van waterplanten uit de bermsloot meegenomen en geanalyseerd op kantoor. De platte schijfhoren is hierbij niet aangetroffen. Gezien de aard van de ingreep is de boezem niet bemonsterd.
3.3
Schapekade – gemeente Muiden Vaatplanten Op het zuidelijk deel van de Schapekade loopt een verharde weg voor auto’s en fietsers. De bermen hiervan worden intensief gemaaid. Vanaf metrering 300 tot aan het IJmeer loopt een onverhard wandelpad. De oostkant van het pad bestaat uit een verruigde glanshaver/grote vossestaart vegetatie. De westkant bestaat uit rietvegetatie met ruigtekruiden. Langs deze kant zijn meerdere exemplaren van brede orchis en rietorchis aangetroffen; beide beschermd en opgenomen op Tabel 2 van de Flora- en faunawet. De bermsloot heeft een redelijke sliblaag en is grotendeels begroeid met riet.
15
Vissen In de vaart zijn tijdens allebei de veldbezoeken geen beschermde vissoorten aangetroffen. De vaart is relatief diep met een steil oeverprofiel en beperkte watervegetatie. Wel zijn baars, rietvoorn en visbroed van brasem/kolblei aangetroffen. In de bermsloot is de tiendoornige stekelbaars in vrij hoge dichtheid aangetroffen. Amfibieën Exemplaren van de rugstreeppad zijn tijdens de verschillende veldbezoeken niet aangetroffen. De aanwezigheid van vis en het ontbreken van kale, zonbeschenen oevers maken het tevens maakt de bermsloot tevens ongeschikt als voortplantingswater. Langs beide zijden van de Schapekade zijn redelijke aantallen bastaardkikkers waargenomen. Reptielen De Noordpolder ten oosten van Muiden wordt mondjesmaat door de ringslang gebruikt. Slootjes met rietkragen worden gebruikt om te foerageren. De voormalige Zeedijk functioneert als winterverblijf. Langs de Schapekade worden ringslangen regelmatig gezien wanneer zij aan het foerageren zijn. Broeihopen zijn hier niet aanwezig en de kade heeft geen functie bij de overwintering (RAVON Werkgroep Monitoring). Grondgebonden zoogdieren De waterspitsmuis is bekend van de IJmeerdijk waar met name de binnendijkse slootjes het leefgebied vormen. Hierbij is het van belang dat de watervegetatie goed is ontwikkeld, voldoende (aquatische) prooidieren aanwezig zijn en dat de oevervegetatie voldoende dekking biedt. De bermsloot langs de Schapekade voldoet hier niet aan. De oevervegetatie met voldoende dekking is weliswaar aanwezig maar gevarieerde watervegetatie ontbreekt en door de (intensieve) landbouwinvloeden is het aanbod prooidieren zeer beperkt. Aanvullend vallenonderzoek naar de waterspitsmuis werd derhalve niet noodzakelijk geacht.
16
4 Effecten 4.1
Heinoomsvaart – gemeente Nieuwkoop Vaatplanten Op het dijktraject zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Overtreding van verbodsbepalingen zijn niet aan de orde. Vissen Langs de oevers van de Heinoomsvaart en in de bermsloot zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen. Overtreding van verbodsbepalingen zijn niet aan de orde. Mogelijk heeft het aanleggen van een natuurvriendelijke oever een positief effect op kleine modderkruiper en bittervoorn doordat zich meer oevervegetatie kan ontwikkelen. Amfibieën De strikt beschermde soorten heikikker en rugstreeppad zijn niet aangetroffen. Op basis van de terreinkenmerken die zijn opgedaan tijdens verschillende bezoeken kan geconcludeerd worden dat geschikt voortplantingswater niet aanwezig is. Met name de lage voorjaarsstand speelt hierbij een rol. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van strikt beschermde soorten zijn niet aan de orde. De bastaardkikker valt in de laagste beschermingscategorie. Voor ruimtelijke ingrepen geldt een vrijstelling voor het overtreden van verbodsbepalingen bij soorten uit deze categorie. Vogels Beschermde nestplaatsen zijn niet aangetroffen dus overtreding van verbodsbepalingen zijn niet aan de orde. Doordat de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van algemene soorten zijn ook hier geen effecten aan de orde. Vleermuizen Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen. Overtreding van verbodsbepalingen kunnen derhalve uitgesloten worden. Ongewervelden In de bermsloot is de platte schijfhoren niet aangetroffen waardoor er geen effecten zijn.
4.2
’s Gravelandse boezem – gemeente Weesp Vaatplanten Op het dijktraject zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Overtreding van verbodsbepalingen zijn niet aan de orde.
17
Vissen In de ’s Gravelandse boezem zijn bittervoorn en kleine modderkruiper aangetroffen. Gezien de aard van de ingreep (oever blijft onaangetast) is overtreding van verbodsbepalingen hier niet aan de orde. In de bermsloot zijn geen beschermde soorten verwacht. Amfibieën De heikikker en rugstreeppad zijn niet langs het dijktraject aangetroffen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van deze soorten zijn niet aan de orde. Reptielen Van de ringslang zijn geen broeihopen gevonden waardoor er geen effecten zijn op de vaste rust- en verblijfplaats van de soort. Het incidenteel aanwezig zijn van een exemplaar langs het dijktraject zal door de ingreep niet veranderen. Vogels Beschermde nestplaatsen zijn niet aangetroffen dus overtreding van verbodsbepalingen is niet aan de orde. Doordat de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van algemene soorten zijn ook hier geen effecten aan de orde. Grondgebonden zoogdieren Voor de waterspitsmuis zijn enkele stukken geschikt leefgebied aangetroffen. De oppervlakte hiervan is echter zeer beperkt en onvoldoende; de gemiddelde territoriumdichtheid langs watergangen bedraagt 100-150 meter slootlengte. Voor de Noordse woelmuis is weliswaar potentieel leefgebied aanwezig maar waarnemingen uit deze omgeving ontbreken vooralsnog. Daarnaast geldt dat het betreffende deel niet door de ingreep wordt aangetast. Indien het binnendijkse talud, na realisatie, extensief en gefaseerd wordt beheerd wordt het oppervlakte aan geschikt leefgebied aanzienlijk vergroot. De noordse woelmuis is een van de doelsoorten van de natuurverbinding tussen het Naardermeer en de Ankeveense Plassen (Van der Grift, 2004). Vleermuizen Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen. Overtreding van verbodsbepalingen kunnen derhalve uitgesloten worden. Ongewervelden In de bermsloot is de platte schijfhoren niet aangetroffen waardoor er geen effecten zijn. Wel wordt aanbevolen om enkele plukken watervegetatie over te scheppen naar de nieuw te graven bermsloot.
18
4.3
Schapekade – gemeente Muiden Vaatplanten Tussen metrering 500 en 750 zijn op diverse plekken exemplaren van de brede orchis en rietorchis gevonden. Op een aantal plekken betreft het een enkel exemplaar, maar ter hoogte van 550 m groeien meerdere exemplaren bij elkaar. Allen exemplaren zijn aan de westzijde van het onverharde pad gevonden, langs de oeverlijn op de overgang van nat naar droog. Deze zone zal door de ingreep niet aangetast worden, enkel vergroot met een plas-drasberm. Het areaal geschikte groeiplaatsen zal derhalve toenemen maar het vernietigen van een enkel exemplaar door de werkzaamheden kan niet uitgesloten worden. Beide soorten vallen onder Tabel 2 van de Flora- en faunawet en behoeven geen ontheffing zolang gewerkt wordt volgens de gedragscode voor waterschappen. In hoofdstuk 5 wordt hier verder op ingegaan. Vissen Langs de oevers van de Schapekade en in de bermsloot zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen. Overtreding van verbodsbepalingen is niet aan de orde. Amfibieën De strikt beschermde rugstreeppad is niet aangetroffen, enkel de bastaardkikker. De bastaardkikker valt in de laagste beschermingscategorie. Voor ruimtelijke ingrepen geldt voor deze soort een vrijstelling voor het overtreden van verbodsbepalingen. Reptielen De Schapekade wordt door de ringlang gebruikt om te foerageren. Bastaardkikker vormt hierbij waarschijnlijk een belangrijke voedselbron. Het verleggen van de bermsloot zal hier geen effect op hebben. De aanleg van een natuurvriendelijke oever zal een positief effect hebben doordat het areaal geschikt foerageergebied zal toenemen. Grondgebonden zoogdieren Door de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten op de waterspitsmuis waardoor er geen sprake is van een overtreding van verbodsbepalingen. Het aanleggen van een brede natuurvriendelijke oevers, in combinatie met een extensief beheerd dijktraject zal positief zijn voor de waterspitsmuis. Voor de binnendijkse bermsloot zal de waterkwaliteit echter moeten verbeteren wil deze van betekenis zijn.
19
20
5 Werkprotocol De start van de werkzaamheden staat gepland voor medio september waardoor buiten het voortplantings- en groeiseizoen van flora en fauna gewerkt wordt. De werkzaamheden aan de drie dijktrajecten worden gelijktijdig uitgevoerd. In dit werkprotocol zijn de verschillende typen werkzaamheden geclusterd en gekoppeld aan maatregelen vanuit de natuurwetgeving. Voor zover van toepassing is hierbij de Gedragscode van de Waterschappen gehanteerd.
5.1
Rooien bomen Bij het rooien van bomen dient rekening gehouden te worden met jaarrond beschermde vogelnesten en verblijfplaatsen van vleermuizen. Dit kan gedaan worden door te werken in de minst kwetsbare periode, te weten vanaf begin september. Jaarrond beschermde vogelnesten en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen. Aangezien er buiten het broedseizoen wordt gewerkt is verstoring van broedvogels (anders dan de jaarrond beschermde soorten) niet aan de orde. Snoeihout en snippers worden afgevoerd om verruiging van de vegetatie te voorkomen.
5.2
Graafwerkzaamheden droog Onder graafwerkzaamheden op het droge profiel vallen werkzaamheden als het verwijderen van de bovengrond en het hergraven van de binnendijkse bermsloot. De dijken hebben geen functie voor de overwintering van strikt beschermde soorten als ringslang, heikikker en rugstreeppad. Bij de Schapekade dient rekening gehouden te worden met de groeiplaatsen van de brede orchis en de rietorchis. Groeiplaatsen van meerdere exemplaren worden in het veld gemarkeerd, dusdanig dat deze voor de uitvoerder zichtbaar zijn. Schade aan deze groeiplaatsen dient hierbij voorkomen te worden. Mocht dit niet mogelijk zijn binnen de te voeren werkzaamheden dan wordt de betreffende locatie de toplaag afgegraven. Hierbij wordt de bovenste 15 cm als een geheel afgegraven en tijdelijk opgeslagen. Verdroging dient voorkomen te worden. Zodra het dijkprofiel gereed is kan toplaag weer teruggezet worden. Voor individuele exemplaren worden geen maatregelen voorgesteld. In overleg met de uitvoerder zal besloten worden welke werkwijze gehanteerd zal worden zodat er altijd sprake is van zorgvuldig handelen. Om het dijktalud ongeschikt te maken voor fauna wordt deze circa twee weken voorafgaande aan de graafwerkzaamheden gemaaid. Hierbij dient een minimale maaihoogte van 9 cm gehanteerd te worden waarbij het maaisel wordt afgevoerd.
21
5.3
Graafwerkzaamheden nat Onder graafwerkzaamheden in het natte profiel vallen de werkzaamheden als het dempen van de binnendijkse kwelsloot en het vergraven van de oever van de ringvaart. In de bermsloten zijn geen strikt beschermde soorten aangetroffen waar rekening mee gehouden dient te worden. Hieronder staan enkele algemene richtlijnen beschreven zodat tevens aan de zorgplicht wordt voldaan. Voorafgaande aan het dempen van de bermsloot zal deze naar verwachting eerst uitgebaggerd worden. Bij de uitvoering hiervan dient rekening gehouden te worden met de watertemperatuur. Bij een te lage temperatuur (lager dan 10 graden) raken vissen en amfibieën inactief en kunnen ze niet meer zelfstandig vluchten. Bij hogere temperaturen (hoger dan 25 graden) kan zuurstofloosheid van het water optreden. Werkzaamheden worden dus alleen uitgevoerd bij een watertemperatuur tussen de 10 en 25 graden. Vervolgens wordt de waterstand verlaagd tot enkele centimeters. Bij het dempen van een watergang wordt het resterende water één richting uitgedreven, naar de te behouden watergang. Hierdoor kunnen aanwezige vissen en amfibieën merendeels zelfstandig vluchten. Exemplaren die in de watergang achterblijven worden met behulp van een schepnet overgezet naar te behouden watergang(en). Voor wat betreft de bermsloot langs de ’s Gravelandse boezem wordt aanbevolen om enkele plukken watervegetatie over te zetten naar de nieuwe bermsloot. Dit kan simpelweg gedaan worden met de bak van een kraan. Bij het vergraven van de oever van de vaart wordt circa twee weken voor aanvang van de graafwerkzaamheden de oever gemaaid waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Hierbij dient een minimale maaihoogte van 9 cm gehanteerd te worden. Door het ontbreken van dekking zullen aanwezige soorten zelfstandig vluchten. Voor de graafwerkzaamheden worden geen specifieke maatregelen voorgesteld anders dan de periode van uitvoering, welke hierboven als is beschreven. Aanwezige vissen zullen naar verwachting zelfstandig vluchten naar open water zodra de werkzaamheden starten.
22
6 Conclusies en aanbevelingen 6.1
Conclusies Heinoomsvaart • Langs de Heinoomsvaart zijn geen strikt beschermde soorten aangetroffen. Door de beoogde werkzaamheden worden geen verbodsbepalingen overtreden. Rekening houdend met het werkprotocol wordt tevens gehandeld in lijn met de zorgplicht. ’s Gravelandse boezem • Langs de ’s Gravelandse boezem zijn kleine modderkruiper en bittervoorn in de vaart aangetroffen. Gezien de aard van de ingreep waarbij de oever onaangetast blijft is overtreding van verbodsbepalingen hier niet aan de orde. In de bermsloot zijn geen beschermde soorten verwacht. Schapekade • Aan de westkant van de Schapekade zijn in totaal ca. 25 exemplaren van de rietorchis en brede orchis aangetroffen. Door het treffen van passende maatregelen wordt schade zoveel mogelijk voorkomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Gedragscode voor Waterschappen waardoor het aanvragen van een ontheffing niet aan de orde is. •
6.2
De Schapekade wordt gebruikt als foerageergebied van de ringslang. Effecten die leiden tot een overtreding van verbodsbepalingen zijn hier niet aan de orde. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever zal positief zijn.
Aanbevelingen Beheer Algemene aanbeveling voor het beheer is dat deze zoveel mogelijk gefaseerd wordt uitgevoerd in ruimte en tijd. De totale beheersoppervlakte per vaart maakt het mogelijk om, in afwisseling, trajecten niet te maaien zodat jaarrond voldoende dekking aanwezig blijft. Dit geldt zowel voor het maaien van de oevers en taluds als het schonen van de watergangen. Broeihopen Specifiek voor de Schapekade geldt dat de aanleg van broeihopen hier een waardevolle aanvulling kunnen zijn voor de ringslang. In de huidige situatie zijn deze niet aanwezig en zijn geschikt voortplantingslocaties gering. Aan de oostkant van het onverharde pad is voldoende ruimte voor een of meerdere broeihopen, zonder dat deze direct opvallen voor voorbijgangers.
23
24
7 Literatuur LNV, 1993. Structuurschema Groene Ruimte: het landelijk gebied de moeite waard. Ministerie van LN V, Den Haag. LNV, 2004. Besluit Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LN V, Den Haag. LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2005b. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. Freriks, A.A. (red.), 2009. Wetteksten Natuurbeschermingsrecht. Versie 19 februari 2009. Berghausen Pont, Amsterdam. Melman, P., T. Baas, K. Scharringa, E. Thomassen, R. van ’t Veer, 2005. Atlas van de natuur in de Vechtstreek. Provincie Noord-Holland, afdeling WNLO. Castricum, 2005. Van der Grift, E.A., 2004. Natuurverbinding Naardermeer-Ankeveense Plassen. Advies voor inrichtingsmaatregelen rond de N236 en ‘s-Gravelandse Vaart. Alterrarapport 1033. Alterra, Wageningen. Unie
van Waterschappen, 2006. Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen. Goedgekeurd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 10 juli 2006. Den Haag.
25
26
Bijlage 1 Wettelijk kader 1.1 Inleiding In deze bijlage worden in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen en beheer beschreven. Het geeft weer hoe de wettelijke toetsingskaders door Bureau Waardenburg worden gehanteerd bij het opstellen van ecologische beoordelingen. De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale weten regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet (§ 1.2 van deze bijlage), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (§ 1.3). Tevens wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 1.4) en de Ecologische Hoofdstructuur (§ 1.5) bij ecologische toetsingen.
1.2 Flora- en faunawet1 Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn (zie kader). Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort) Artikel 8:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van beschermde planten.
Artikel 9:
Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde dieren.
Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van beschermde dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde dieren. Artikel 12: Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde dieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van beschermde planten en dieren.
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen worden verleend. Het toetsingskader is begin 2005 gewijzigd door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur, doorgaans aangeduid als de AMvB artikel 75. Er gelden verschillende regels voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen en die in het kader van bestendig gebruik en beheer.
1
Deze paragraaf is in belangrijke mate gestoeld op de brochure ‘Buiten aan het werk?’ (LNV, 2005b. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag.)
27
Er bestaan drie beschermingsregimes corresponderend met drie verschillende groepen beschermde soorten, opgenomen in drie bijbehorende tabellen in de LNV- brochure (LNV 2005b, a). Tabel 1. De algemene beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’). Tabel 2. De overige beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing. Tabel 3. De strikt beschermde soorten Dit zijn alle vogelsoorten en de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of in Bijlage 1 van de AMvB artikel 75. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing. De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als: 1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; 2. Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is; 3. Er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang; 4. Er zorgvuldig wordt gehandeld. Bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw en landbouw en uitvoering in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling worden genoemd als openbaar belang. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op de relevante populatie van de soort optreedt. Mitigatie (het vermijden of verzachten van negatieve effecten) en compensatie (het aanbieden van vervangend leefgebied) kunnen deel uitmaken van het zorgvuldig handelen. Samenvatting toetsingskader Flora- en faunawet Het toetsingskader van de Flora- en faunawet voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig gebruik en beheer luidt dus: 1. Komen er soorten uit Tabel 1 voor? Hiervoor geldt een vrijstelling. Alleen de zorgplicht is van toepassing. 2. Komen er soorten uit Tabel 2 voor? Dan geldt een vrijstelling (mits gedragscode) of moet ontheffing worden aangevraagd (lichte toetsing).
28
3.
Komen er soorten uit Tabel 3 voor? Er geldt een vrijstelling voor bestendig gebruik en beheer (mits gedragscode; niet voor art. 10). In overige gevallen is altijd ontheffing nodig (uitgebreide toetsing).
1.3 Natuurbeschermingswet 1998 23 De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. Aanwijzing van gebieden De Nbwet kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. De aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten een kaart en een toelichting, waarin de instandhoudingsdoelstellingen staan verwoord (zie www.minlnv.nl). Een Natura 2000-gebied kan niet tevens een beschermd natuurmonument zijn. Voorzover de Natura 2000-gebieden reeds onder de “oude” Natuurbeschermingswet aangewezen Staats- of Beschermde natuurmonumenten omvatten, vervallen de aanwijzingen van de laatste; zij worden wel ingevoegd in de nieuwe aanwijzing als Natura 2000-gebied. De “oude” aanwijzingsbesluiten van Staats- en Beschermde natuurmonumenten bevatten veel minder heldere instandhoudingsdoelen dan de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden. In deze aanwijzingsbesluiten worden de natuurwetenschappelijke waarde en het natuurschoon als grond voor de bescherming aangevoerd. Deze waarden dienen bij toetsingen nader te worden geconcretiseerd. N.B. Deze meer abstracte waarden blijven dus ook van kracht in de nieuwe Natura 2000-gebieden, voor zover zij voormalige Staats- of Beschermde natuurmonumenten omvatten. Natura 2000-gebieden Voor Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te worden opgesteld. Daarin staat o.a. welke maatregelen nodig zijn om de natuurdoelen te halen en welk (bestaand en toekomstig) gebruik al dan niet vergunningplichtig is. Voor het uitvoeren van projecten en handelingen, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, is een vergunning nodig. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelen, habitattypen of leefgebied van soorten verslechterd of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de 2
Hierbij is in belangrijke mate gebruik gemaakt van de brochure ‘Algemene handreiking natuurbeschermingswet 1998’ (LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag.) 3 Op 1 februari 2009 is een wetswijziging van kracht geworden. De strekking daarvan is in deze paragraaf verwerkt.
29
natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig. Bij een besluit om een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan, streekplan, waterhuishoudingsplan) vast te stellen, moet rekening worden gehouden met de effecten op Natura 2000-gebieden en met het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als er negatieve effecten door ‘externe werking’ kunnen optreden. Habitattoets Een vergunning kan pas worden afgegeven nadat een ‘habitattoets4’ het bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. In de ‘oriëntatiefase’ – voorheen ook wel ‘voortoets’ genoemd – wordt onderzocht of een plan, project of handeling (kortweg: ‘activiteit’), gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten (‘cumulatieve effecten’). lndien de oriëntatiefase uitwijst dat er geen effecten zijn, zijn er vanuit de Nbwet geen verdere verplichtingen of beperkingen voor de uitvoering van de activiteit. Wel kan het verstandig zijn om met het bevoegd gezag in overleg te treden, om te bezien of men zich in de conclusies van het uitgevoerde onderzoek kan vinden. Als de verslechtering van habitattypen of het leefgebied van soorten niet-significant is en er geen significante verstoring optreedt, volgt een nadere toetsing (voorheen: ‘verslechterings- en verstoringstoets’). Als er een kans is op significante effecten volgt een ‘passende beoordeling’. In de nadere toetsing worden de effecten gespecificeerd. Daarbij hoeft dan niet meer naar cumulatieve effecten te worden gekeken. Het bevoegd gezag beoordeelt of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Aan de vergunning kunnen beperkende voorwaarden (mitigatie en compensatie, zie onder) worden verbonden. De passende beoordeling is veel uitgebreider. Op basis van de beste wetenschappelijke kennis dienen de effecten op de habitats en soorten te worden ingeschat, rekening houdend met cumulatieve effecten. Als de passende beoordeling uitwijst dat er slechts beperkte effecten zijn, dan dient vergunning te worden aangevraagd, die wordt verleend indien de effecten aanvaardbaar worden geacht. Als er significante effecten zijn, dan mag vergunning alleen worden verleend als er voldaan is aan alle drie onderstaande ADC-criteria: Er zijn geen geschikte Alternatieven. Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie.
4
De termen habitattoets, oriëntatiefase en verslechtering- en verstoringstoets staan niet in de wet. De passende beoordeling wel.
30
Als er sprake is van aantasting van een gebied dat is aangewezen ter bescherming van prioritair natuurlijk habitat of een prioritaire soort, dient eerst door de minister van LNV aan de Europese Commissie advies te worden gevraagd. Bovendien is het aantal redenen van groot openbaar belang beperkt. Beschermde natuurmonumenten Het toetsingskader voor beschermde natuurmonumenten is zeer vergelijkbaar, echter de procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enkele ondergeschikte punten af. Zorgplicht Artikel 19l legt aan iedereen een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
1.4 Rode lijsten Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen, vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften, kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels (LNV 2004). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale Rode lijsten opgesteld. Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen. Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten, waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is.
1.5 Ecologische Hoofdstructuur De Planologische Kernbeslissing (PKB) Structuurschema Groene Ruimte (LNV 1993) bevat de doelstellingen, de hoofdlijnen en de belangrijkste maatregelen van het nationaal ruimtelijk beleid voor onder meer natuur en landschap. Onderdeel hiervan is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Ecologische Hoofdstructuur wordt in provinciale streekplannen uitgewerkt. Ruimtelijke plannen van gemeenten
31
moeten hieraan worden getoetst. De EHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen. In of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden geldt het ‘nee, tenzij’-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook financiële compensatie is mogelijk.
32