Natuurindicatoren 2015 Toestand van de natuur in Vlaanderen cijfers voor het beleid
Natuurrapport Vlaanderen INSTITUUT NATUUR- EN BOSONDERZOEK
Colofon Auteurs: Heidi Demolder, Johan Peymen, Tim Adriaens, Anny Anselin, Claude Belpaire, Niko Boone, Lode De Beck, Luc De Keersmaeker, Geert De Knijf, Koen Devos, Joris Everaert, Ivy Jansen, Lon Lommaert, Dirk Maes, Thierry Onkelinx, Ilse Simoens, Maarten Stevens, Marijke Thoonen, Koen Van Den Berge, Beatrijs Van der Aa, Peter Van Gossum, Wouter Van Landuyt, Wouter Van Reeth, Jan Van Uytvanck, Glenn Vermeersch & Hugo Verreycken. Vormgeving: Nicole De Groof Contact:
Anja De Braekeleer Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Kliniekstraat 25, B-1070 Brussel e-mail:
[email protected] website: www.inbo.be tel: 02-525.02.28 fax: 02-558.18.05
Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack Wijze van citeren: Heidi Demolder, Johan Peymen, Tim Adriaens, Anny Anselin, Claude Belpaire, Niko Boone, Lode De Beck, Luc De Keersmaeker, Geert De Knijf, Koen Devos, Joris Everaert, Ivy Jansen, Lon Lommaert, Dirk Maes, Thierry Onkelinx, Ilse Simoens, Maarten Stevens, Marijke Thoonen, Koen Van Den Berge, Beatrijs Van der Aa, Peter Van Gossum, Wouter Van Landuyt, Wouter Van Reeth, Jan Van Uytvanck, Glenn Vermeersch & Hugo Verreycken. (2015). Natuurindicatoren 2015. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2015.10366660. ©2015, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Mits bronvermelding wordt overname van teksten toegelaten en zelfs aangemoedigd. D/2015/3241/300 INBO.M.2015.10366660
Natuurindicatoren 2015 <2>
Hoofdlijnen Inleiding Vlaanderen onderschreef de Europese doelstelling om tegen 2020 het verlies van biodiversiteit te stoppen. Al in 2001 engageerde de Europese Unie zich om op haar grondgebied het verlies van biodiversiteit tegen 2010 te stoppen. Deze doelstelling werd evenwel niet gehaald (EEA, 2010). Bijna een kwart van de wilde soorten is met uitsterven bedreigd in Europa en de meeste ecosystemen zijn zo aangetast dat zij veel minder in staat zijn hun waardevolle diensten te leveren. Deze aantasting zadelt de EU op met enorme maatschappelijke en economische verliezen (Braat & ten Brink, 2008). Als antwoord hierop werd in 2011 door de Europese Commissie een biodiversiteitsstrategie voor 2020 voorgesteld (Europese Commissie, 2011). Die omvat zes elkaar ondersteunende en onderling afhankelijke streefdoelen die aansluiten bij de hoofddoelstelling voor 2020: ‘Het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosysteemdiensten in de EU uiterlijk in 2020 tot staan brengen en zo veel mogelijk ongedaan maken, en tevens de bijdrage van de Europese Unie tot het verhoeden van het wereldwijde biodiversiteitsverlies opvoeren’. De zes streefdoelen hebben tot doel de invloed van de belangrijkste factoren die de natuur en de ecosystemen in de EU onder druk zetten, te reduceren. Elk streefdoel wordt opgesplitst in een aantal termijngebonden acties en andere begeleidende maatregelen. Dit rapport wil aan de hand van 36 indicatoren de belangrijkste bevindingen rond de doelen van de Europese biodiversiteitsstrategie samenvatten. Streefdoel 4 (Het duurzaam gebruik van visstanden verzekeren) komt niet aan bod omdat dit onder de bevoegdheid van de federale overheid valt.
Overzicht EU 2020-doelen en de natuurindicatoren in Vlaanderen Streefdoel 1 // De habitat‑ en de vogelrichtlijn volledig uitvoeren De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status be‑ reiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoorde‑ lingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Natuurindicatoren 2015 <3>
Hoofdlijnen
Meer dan de helft van de soorten vermeld in de bijlagen van de Habitatrichtlijn bevindt zich in een zeer ongunstige staat van instandhouding. Daarnaast hebben nog tien soorten (16%) een matige staat van instandhouding en is voor zes soorten (10%) de status ongekend. Ongeveer 15% van de soorten heeft een gunstige staat van instandhouding. De instandhoudingsdoelstellingen voor broedvogels van Europees belang worden voor drie van de 20 soorten gehaald. Voor zes soorten is de populatie nog tot 50% verwijderd van het doel, voor de andere 11 soorten blijft de afstand nog zeer groot, tussen 50-100% van het doel. Van de watervogels van Europees belang hebben zeven van de 20 soorten de instandhoudingsdoelstellingen gehaald en voor drie soorten is de afstand tot deze doelen relatief klein (minder dan 10%). Voor negen soorten is de afstand aanzienlijk groter, variërend van 34% tot 74%. Drie kwart van de habitats van de Habitatrichtlijn bevindt zich in een zeer ongunstige staat van instandhouding. Voor 17% van de habitats is de staat van instandhouding matig ongunstig. Alle watergebonden habitats krijgen een zeer ongunstige beoordeling. Van de 2.101 soorten op de gevalideerde Rode Lijsten, zijn 146 soorten de laatste 100 jaar uit Vlaanderen verdwenen. Van de overige geëvalueerde 1.955 soorten zijn ongeveer één op vier ‘Ernstig bedreigd’, ‘Bedreigd’ of ‘Kwetsbaar’. Ze zijn sterk achteruit gegaan en/of hebben een kritisch niveau bereikt waardoor de soort op het punt staat te verdwijnen uit Vlaanderen. Om de soorten en habitats van de Habitat- en Vogelrichtlijn doeltreffender te kunnen beschermen werden in Vlaanderen 24 Vogelrichtlijngebieden en 38 Habitatrichtlijngebieden vastgesteld. Die gebieden vormen samen het Natura 2000-netwerk van ‘speciale beschermingszones’ (SBZ). De totale oppervlakte Natura 2000 bedraagt 166.322 ha en neemt ongeveer 12,3% van de Vlaamse landoppervlakte in. Hiervoor werden in eerste fase ‘Gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen’ uitgewerkt. In een tweede fase die nu ten einde loopt, werden voor elk van deze SBZ gebiedseigen instandhoudingsdoelen (S-IHD) opgesteld. Medio 2015 zijn er van de 41 op te stellen S-IHD rapporten 36 definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering. In heel wat SBZ zijn al meerdere jaren IHD-gerichte maatregelen in uitvoering. Om de verdere achteruitgang voor bedreigde soorten te stoppen zijn ook door de Vlaamse overheid allerlei maatregelen opgesteld. In het verleden werden er, prioritair voor de soorten van internationaal belang, 18 specifieke soortbeschermingsplannen opgesteld. Vanaf ca. 2011 worden die vervangen door soortbeschermingsprogramma’s die het ANB kan (laten) opmaken via het Soortenbesluit. In totaal zijn er 11 soortbeschermingsprogramma’s in opmaak en/of opgestart.
Natuurindicatoren 2015 <4>
Hoofdlijnen
Streefdoel 2 // Ecosystemen en ecosysteemdiensten handhaven en herstellen Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen. Terwijl Streefdoel 1 de nadruk legt op het halen van de gunstige staat van instandhouding voor de soorten en habitats van de Habitat- en Vogelrichtlijn, beoogt Streefdoel 2 het herstel van ecosystemen en hun ecosysteemdiensten. Het verdwijnen of achteruitgaan van soorten is een gevolg van de achteruitgang van de oppervlakte geschikt habitat (leefgebied) en van de dalende habitatkwaliteit. Zeer specifiek leefgebied degradeert tot meer algemeen, meestal voedselrijk leefgebied, waarvan een aantal algemene soorten profiteren en waardoor de variatie in de natuur vermindert. Zo nemen bepaalde broedvogels van diverse leefgebieden zoals ekster, zwarte kraai en houtduif de laatste jaren toe. Anderzijds is een verbeterde ecologische kwaliteit van de waterlopen, die ten goede komt aan heel wat aan water gebonden organismen. Anderzijds leidde de afnemende organische vervuiling van die waterlopen ook tot een daling van het voedselaanbod, wat vermoedelijk de afname van het aantal overwinterende watervogels sinds 2002 verklaart. Om ecosystemen en bijgevolg ook soorten te handhaven en te herstellen, voorziet de Vlaamse overheid een mix van regelgevingen en andere beleidsinstrumenten. Om de versnippering van natuurgebieden tegen te gaan en tot grotere en beter verbonden leefgebieden voor planten en dieren te komen, voorzien het Natuurdecreet, de opeenvolgende MINA-plannen en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) de afbakening van 125.000 ha Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en 80.000 ha natuurverwevingsgebied (NVWG). Eind 2014 is 72% van het VEN (ca. 90.500 ha) en 3% van het NVWG (ca. 4.338 ha) gerealiseerd. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) stelt ook dat er voor de planologische bestemmingsplannen 38.000 ha extra bos-, natuur- en reservaatgebied moest bijkomen in vergelijking met de oppervlakte in 1994. Zeventien jaar na de vaststelling van het RSV werd ca. 37% van de vooropgestelde oppervlakte gerealiseerd voor natuur-, reservaat- en bosgebied en overig groengebied samen. Dit komt neer op ca. 17.900 ha extra planologisch groene bestemmingen. In dezelfde periode daalde
Natuurindicatoren 2015 <5>
Hoofdlijnen
de oppervlakte planologisch landbouwgebied met 21.400 ha en namen de planologische oppervlakte industriegebied en recreatiegebied woongebied toe met respectievelijk 6.300 ha en 2.200 ha (Ruimte Vlaanderen). Naast regelgeving heeft de Vlaamse overheid ook een aantal subsidieregelingen en andere instrumenten ingevoerd voor de uitbreiding en het beheer van natuurgebieden. De indicator ‘oppervlakte met effectief natuurbeheer’ geeft de evolutie weer van o.a. oppervlakte erkend natuurreservaat, Vlaams natuurreservaat, bosreservaten, … . In 2014 bedroeg de oppervlakte met effectief natuurbeheer 76.206 ha. Dat is een toename met 12.877 ha t.o.v. 2011. Om projectmatig aan natuurherstel, -behoud en -ontwikkeling te doen en gebieden met het oog hierop optimaal te kunnen inrichten, heeft de Vlaamse overheid het instrument natuurinrichting in het leven geroepen. Eind 2014 waren er 15 natuurinrichtingsprojecten uitgevoerd en 11 opgestart. Door de afronding van de natuurinrichtingsprojecten Osbroek Gerstjens en Meetkerkse Moeren in 2014 steeg de totale gerealiseerde oppervlakte tot 4.441 ha. Streefdoel 2 beoogt niet alleen het behoud en het herstel van ecosystemen maar ook van ecosysteemdiensten, en legt de nadruk op het duurzaam gebruik ervan. In dit rapport is een nieuwe indicator opgenomen die de toestand en trend van 16 ecosysteemdiensten in Vlaanderen weergeeft. De toestand en de trend van 16 ecosysteemdiensten in Vlaanderen is uitgebreid onderzocht in NARA-T (2014 Stevens et al. 2014). De toestand van een ecosysteemdienst wordt bepaald door de verhouding tussen aanbod en vraag, door de evoluties in die verhouding en door de impact van het gebruik van de ecosysteemdienst op het aanbod van andere ecosysteemdiensten. Voor 15 van de 16 ecosysteemdiensten is de vraag steeds groter dan het aanbod, waarbij voor zes ecosysteemdiensten de vraag zelfs veel groter is dan het aanbod. De trend van het aanbod van en de vraag naar de 16 ecosysteemdiensten is variabel. Zowel vraag als aanbod vertonen (licht) stijgende of dalende trends afhankelijk van de ecosysteemdienst. De vraag is wel vaker stijgend (13 ESD) dan het aanbod (7 ESD) (Jacobs et al. 2014). Doordat voor zowat alle diensten de vraag, het aanbod (ruimschoots) overstijgt, worden de meeste ecosysteemdiensten in Vlaanderen intensief gebruikt of benut, ook de regulerende diensten. De vraag naar verschillende diensten neemt ook verder toe en is niet langer in evenwicht met het natuurlijke lokale aanbod. Zo blijft de vraag naar voedsel in Vlaanderen toenemen en kan het aanbod die trend niet blijven volgen. We importeren dan ook rechtstreeks en onrechtstreeks veel voedsel uit het buitenland
Natuurindicatoren 2015 <6>
Hoofdlijnen
(zie ook infografiek pag. 42 in Stevens et al. 2014). Ook de vraag naar hout in Vlaanderen blijft stijgen, terwijl het potentieel aanbod binnen Vlaanderen langzaam afneemt. Om aan de vraag te kunnen beantwoorden wordt dan ook veel hout geïmporteerd (zie ook infografiek pag. 19 in Stevens et al. 2014). Voor sommige ecosysteemdiensten wordt dit aanbodtekort dus aangevuld door import. Voor andere diensten (bv. waterzuivering, luchtzuivering, regulatie van overstromingsrisico of groene ruimte) blijft een deel van de maatschappelijke vraag onvervuld. Die onvervulde vraag neemt dan vaak de vorm aan van milieuhinder, economische schade of gezondheidskosten. Voor sommige diensten wordt het aanbodtekort door technologische oplossingen opgevangen zoals bv. waterzuiveringsstations. De toestand van bepaalde ecosysteemdiensten kan wezenlijk worden verbeterd door het aanpassen van de ESD-vraag, met name voor voedsel-, energie- en waterproductie, regulatie van waterkwaliteit, luchtkwaliteit en koolstofopslag (Jacobs et al. 2015). De vraag naar deze diensten is sterk verweven. De hoge voedsel- en energievraag en hun huidige productie dragen in belangrijke mate bij aan emissies van broeikasgassen, lucht- en waterverontreinigende stoffen. Dit doet de vraag naar regulerende diensten verder stijgen. Een daling in de vraag hoeft echter niet te resulteren in een lagere beschikbaarheid van voedsel of water. De samenstelling van het voedsel (bv. plantaardig versus dierlijk) en van het gebruikte water (bv. drinkwater versus regenwater), en een verhoogde efficiëntie van de productieketens bieden grote mogelijkheden voor een toestandsverbetering van deze ecosysteemdiensten. Ook het aanpassen van het ESD-aanbod kan de toestand van de meeste diensten verbeteren. Via optimalisatie kan het aanbod van meerdere ecosysteemdiensten samen worden verhoogd. Het gaat hier om fysieke wijzigingen in landgebruik die de levering van ecosysteemdiensten verhogen. De mogelijkheden voor grote landgebruikswijzigingen zijn in Vlaanderen echter beperkt. Behalve via vraag- en aanbodzijde, kan de toestand van ecosysteemdiensten in Vlaanderen ook worden verbeterd via het aanpassen van het gebruik van ecosysteemdiensten: natuurgebaseerde oplossingen op vlak van het beheer van groene ruimtes, landbouwtechnieken en de inrichting van de stedelijke ruimte. Natuurgebaseerde oplossingen zijn vaak synergetisch: naast een verhoging van het aanbod van één of meerdere diensten, verlagen ze vaak ook negatieve impact op de (toekomstige) levering van diensten. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat niet-kerende bodembewerking in de landbouw het aanbod van onder andere regulatie van erosierisico, behoud van de bodemvruchtbaarheid, regulatie van globaal klimaat en plaagbeheersing kan verhogen, terwijl tegelijk emissie van broeikasgassen en fijn
Natuurindicatoren 2015 <7>
Hoofdlijnen
stof kan dalen en de negatieve impact op ondersteunende bodembiodiversiteit vermindert. Wijzigingen in ESD-gebruik gaan daarbij ook vaak gepaard met een kostenbesparing (of winst) voor de belanghebbenden. Een onevenwichtig, intensief gebruik van ecosysteemdiensten heeft vaak negatieve effecten op andere diensten. Daardoor komt de huidige en toekomstige levering van ecosysteemdiensten in het gedrang. Zo worden bodems die dienen voor onze voedselproductie steeds minder vruchtbaar. Nochtans is de ecosysteemdienst ‘behoud van de bodemvruchtbaarheid’ essentieel voor de ecosysteemdienst ‘voedselproductie’. Die trend wordt nog aangescherpt doordat de oppervlakte landbouwgrond in Vlaanderen de voorbije decennia gedaald is. Landbouwtechnieken die meer koolstof in de bodem brengen, kunnen de vruchtbaarheid van onze bodems verbeteren. Voorbeelden van deze recent meer toegepaste technieken zijn groenbemesters en niet-kerende bodembewerking. Ongeveer één op vijf Vlamingen beschikt niet over een groene ruimte op wandelafstand. Daarnaast is ongeveer 55% van de oppervlakte in Vlaanderen landschappelijk minder aantrekkelijk voor recreatie en beleving. Deze open ruimte is minder aantrekkelijk omwille van bebouwing, geluidshinder of omdat natuur- en/of cultuurelementen ontbreken. Het behouden van bestaande groene ruimtes, het verbeteren van toegankelijkheid en het gericht creëren van groene infrastructuur kan hoge socio-economische baten genereren, vooral in stedelijke context waar die ruimte schaars is (Simoens et al. 2014. De Vlaamse overheid stimuleert de fysieke en inhoudelijke ontsluiting, de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van natuur- en bosgebieden. Zo werd het instrument ‘toegankelijkheidsregeling’ ontworpen opdat beheerders van bossen en natuurreservaten de principiële toegankelijkheid zouden kunnen uitbreiden en bv. zones als speel- of bivakzone aanduiden. De oppervlakte toegankelijke bossen en natuurreservaten is in 2013 meer dan verdubbeld ten opzichte van 2012 en steeg van 3.864 ha naar 8.411 ha. In 2014 kwam daar nog eens 12.094 ha bij en steeg de totale oppervlakte toegankelijke bossen en natuurreservaten tot 27.581 ha. Zowel in private en openbare bossen en natuurreservaten kunnen speelzones aangeduid worden. In 2014 zijn er in totaal ca. 2.337 ha bos- en natuurreservaat aangeduid als speelzone. De Vlaamse overheid wil ook de leefbaarheid van de steden in Vlaanderen verhogen door onder meer te zorgen voor meer toegankelijke stadbossen nabij stedelijke gebieden. Eind 2014 heeft 62% van de 56 groot- en kleinstedelijke gebieden een opgestart stadsbosproject. Ongeveer 21% van de bevolking in Vlaanderen beschikt niet over een groene ruimte op wandelafstand voor dagdagelijks gebruik
Natuurindicatoren 2015 <8>
Hoofdlijnen
(Simoens et al. 2014).Het aantal leden van natuurverenigingen geeft een indicatie van de maatschappelijke interesse en het middenvelddraagvlak voor natuur en natuurbeleving. Een groeiend aantal mensen of gezinnen sloot zich in de periode 2004-2014 aan bij een natuurvereniging. Uit hoofdstuk 4 van NARA-T (Demolder et al. 2014) blijkt dat habitatverlies, fragmentatie, nutriëntenaanrijking, invasieve exoten, verdroging en klimaatverandering nog steeds een belangrijke negatieve impact hebben op de biodiversiteit van ecosystemen in Vlaanderen. Zo worden in de natuur in Vlaanderen steeds meer aanwijzingen voor de actuele impact van klimaatverandering vastgesteld. Bij een aantal bomen, waaronder de berk, en diverse grassoorten komt de stuifmeelproductie ook vroeger op gang. Ook uit de indicator ‘Bladontwikkeling eik en beuk’ blijkt dat de klimaatverandering een impact heeft op de biodiversiteit, nl. op de fenologie van boomsoorten. Het uitlopen van zowel eik als beuk verloopt vroeger in warme jaren dan in koude. Bij verdere opwarming vervroegt en verlengt het groeiseizoen van bomen hierdoor. De lange-termijn gevolgen voor het ecosysteem zijn nog onduidelijk. Naast temporele zijn er ook ruimtelijke verschuivingen. Zo breiden zuidelijke en zuidoostelijke soorten zich uit naar het noorden. Dat is onder meer het geval voor verschillende soorten libellen zoals de vuurlibel en de gaffelwaterjuffer die hier vroeger alleen als zwerver werden waargenomen, en nu verschillende populaties in Vlaanderen hebben. Vermesting is een van de belangrijkste factoren die de biodiversiteit gedurende de voorbije eeuw hebben beïnvloed. In 2011 werd op 94% van de Vlaamse oppervlakte terrestrische ecosystemen de kritische last voor vermesting overschreden. Dit verhindert het herstel naar een gunstige staat van instandhouding. De fragmentatie van waterlopen door stuwen en sluizen vormt een ernstig knelpunt voor de instandhouding van vispopulaties. Indien het huidige saneringstempo wordt aangehouden, zal fase 1 van de BENELUX-beschikking vermoedelijk niet gehaald worden en zullen de geïnventariseerde vismigratieknelpunten van fase 2 waarschijnlijk pas na 2021 gesaneerd worden. Ondertussen vertonen de migrerende vissoorten een beperkt herstel, dat wellicht vooral te maken heeft met de verbetering van de waterkwaliteit in de grotere rivieren. De indicator ‘ontsnippering planologisch groengebied’ geeft een indicatie van de gemiddelde oppervlakte van de groen bestemde gebieden in Vlaanderen en geeft de evolutie van de versnipperingsgraad van het planologisch groengebied weer. De versnipperingsgraad geeft per jaar de verhouding weer
Natuurindicatoren 2015 <9>
Hoofdlijnen
tussen de totale oppervlakte groen bestemde gebieden en het aantal groen bestemde gebieden. Een hogere gemiddelde oppervlakte van de planologische groenbestemmingen wijst op een lagere versnipperingsgraad. De gemiddelde oppervlakte van aaneengesloten planologische groenbestemmingen steeg tussen 1994 en 2014 van 33,2 ha tot 35,5 ha. De vele transportwegen in Vlaanderen verdelen het landschap in steeds kleinere versnipperde stukken, en veroorzaken daardoor allerlei problemen voor de natuur. Anno 2015 is het aantal kilometer ontsnippering langs Vlaamse wegen – plaatsen waar aan die versnippering iets gedaan werd door faunapassages– nog zeer beperkt. Als gevolg van deze menselijke invloeden kunnen ecosystemen ook niet langer de diensten leveren die we als maatschappij nodig hebben. Stevens et al. (2014) vermelden ook verstedelijking, veranderende landbouwmethoden, milieuverontreiniging, overexploitatie van de grondwatervoorraden en de bodem als oorzaken voor het verlies van ecosysteemdiensten. Deze directe invloeden worden aangestuurd door indirecte factoren. Vaak zijn dat maatschappelijke processen zoals bevolkingsgroei, economische groei of culturele verschuivingen, die vorm geven aan onze productie- en consumptiepatronen. Streefdoel 3 // De bijdrage van land-en bosbouw tot de instandhouding en verbetering van de biodiversiteit verhogen A) Landbouw: Zorgen dat er tegen 2020 een zo groot mogelijke oppervlakte cultuurgrond met grasland, akkerbouw en meerjarige teelten onder biodiversiteitsgerelateerde maatregelen in het kader van het GLB valt, om te zorgen voor biodiversiteitsbehoud en voor een meetbare verbete‑ ring in de staat van instandhouding van soorten en habitats die afhangen of invloed ondervinden van de landbouw en in de levering van ecosysteemdiensten ten opzichte van de EU-referentiesi‑ tuatie van 2010, en aldus bij te dragen aan duurzamer beheer. B) Bossen: Tegen 2020 zijn er bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten, in overeen‑ stemming met duurzaam bosbeheer (voor alle bossen in overheidsbezit en voor bosgebieden vanaf een bepaalde omvang (door de lidstaten of de regio’s vast te stellen en mee te delen in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s) waarvoor financiering wordt verstrekt in het kader van het plattelandsbeleid van de EU, teneinde te zorgen voor een meetbare verbetering in de staat van instandhouding van soorten en habitats die afhangen of invloed ondervinden van bosbouw en in de levering van ecosysteemdiensten ten opzichtevan de EU-referentiesituatie van 2010.
Natuurindicatoren 2015 <10>
Hoofdlijnen
De evaluatie van de toestand van de soorten in het landbouwgebied in Vlaanderen wordt geïllustreerd door de broedvogelindex voor de vogels van het landbouwgebied. De laatste decennia namen de broedvogels van het landbouwgebied blijvend af. Voor de meer recente periode 2007-2013 is de trend van aan landbouwgebieden gebonden soorten fluctuerend zonder duidelijke toe- of afname (Onkelinx & Vermeersch, 2014) en is van enig herstel voorlopig geen sprake. Om de soorten en ecosystemen van het landbouwgebied te beschermen, worden sedert 2000 beheerovereenkomsten afgesloten. Naar aanleiding van PDPO III (2014-2020) worden een hele reeks nieuwe pakketten voor beheersovereenkomsten opgesteld (bv. voor het onderhoud van knotbomenrijen; een overeenkomst ‘kuikenweide’ voor weidevogels) en worden sommige stopgezet. Zo worden vanaf 2015 geen overeenkomsten meer voor aanleg van lijnvormige landschapselementen afgesloten, wel nog voor onderhoud. De overeenkomst ‘botanisch beheer’ kent relatief weinig succes en stagneert. Door gericht prioritaire gebieden af te bakenen voor alle pakketten hoopt men aantal en effectiviteit ervan te verhogen (Van Uytvanck et al. 2014 & 2015). Momenteel heeft 12% van de landbouwers een beheerovereenkomst afgesloten (VLM). Vogels van bosgebieden namen de laatste decennia toe maar voor de meer recente periode 2007-2013 is de trend fluctuerend zonder duidelijke toe- of afname. Om onder meer de biodiversiteit in bossen te beschermen heeft de Vlaamse overheid het Bosdecreet uitgevaardigd. Volgens dit decreet moeten alle bossen groter dan vijf hectare over een bosbeheerplan beschikken. Bij alle openbare bossen en bij privébossen binnen het Vlaams Ecologisch Netwerk moet dat een uitgebreid beheerplan zijn. Tussen 1990 en 2014 werd 32.483 ha uitgebreid en 31.179 ha beperkt bosbeheerplan goedgekeurd. De totale oppervlakte bos met beheerplan bedraagt daarmee 63.661 ha. Via de opmaak van deze bosbeheerplannen probeert de Vlaamse overheid ook een evenwicht te creëren tussen de ecologische, economische en maatschappelijke functies van bossen.
Streefdoel 5 // Invasieve uitheemse soorten bestrijden Tegen 2020 zijn invasieve uitheemse soorten en hun introductiemechanismen in kaart gebracht en is de prioriteit ervan bepaald, worden prioritaire soorten in de hand gehouden of uitgeroeid en worden hun routes beheerd om de introductie en vestiging van nieuwe invasieve uitheemse soorten te voorkomen.
Natuurindicatoren 2015 <11>
Hoofdlijnen
Biologische invasies door exotische soorten worden internationaal als een van de belangrijkste bedreigingen voor de biodiversiteit beschouwd (Pimental et al. 2002; Vié et al. 2009; Cox, 2004). Het aantal uitheemse soorten vormt een indicatie voor het risico op zulke invasieve soorten. Uit de natuurindicatoren ‘aantal uitheemse plantensoorten en uitheemse diersoorten’ blijkt dat het cumulatief aantal uitheemse soorten sinds 1800 toeneemt en een exponentiële groei vertoont. Het aandeel uitheemse plantensoorten binnen de globale plantensamenstelling is sinds de jaren ‘70 verdubbeld van ongeveer 5% tot bijna 10% en dit aandeel neemt nog steeds toe. Tussen 1800 en 2012 werden ook ongeveer 250 uitheemse diersoorten in Vlaanderen vastgesteld. De toename van uitheemse soorten vergroot de kans op bijkomende problemen met invasieve soorten. Deze invasieve soorten kunnen een bedreiging vormen voor inheemse soorten maar kunnen ook een ernstige impact hebben op de structuur of het functioneren van ecosystemen. Daardoor kunnen ze ook een negatieve impact hebben op maatschappelijke belangen (volksgezondheid, landbouw, economie). In het kader van het Europees beleid werd een internationale signaallijst van problematische soorten opgesteld. In Vlaanderen komen minstens 89 uitheemse soorten voor die op deze signaallijst staan. Minstens 41 daarvan gedragen zich ook echt invasief in de natuur. Sinds 1 januari 2015 is de nieuwe Europese verordening inzake de preventie en het beheer van invasieve uitheemse soorten van kracht (EU PE-CONS 70/14). Dit nieuw Europees wetgevend kader legt Vlaanderen een aantal nieuwe regels op met betrekking tot preventie van nieuwe introducties, het ingrijpen op introductiepaden van niet bedoelde introducties en het beheer van gevestigde invasieve exoten. Cruciaal zijn ook de uitbouw van een vroeg waarschuwingssysteem, de snelle uitroeiing van nieuwe probleemsoorten en het uitbouwen van een systeem voor beheeropvolging, evaluatie en rapportering (Adriaens, 2014). In het kader van de Conventie van Bern wordt de uitheemse eendensoort rosse stekelstaart bestreden in het wild in Europa en Noord-Afrika met de bedoeling ze uit te roeien tegen 2015. Natuurpunt, Hubertusvereniging Vlaanderen, Vogelbescherming Vlaanderen, Aviornis International en de Vlaamse overheid (ANB en INBO) werkten in 2011 een plan uit voor de bestrijding van deze exoot (Agentschap voor Natuur en Bos, 2011).
Natuurindicatoren 2015 <12>
Hoofdlijnen
Streefdoel 6 // Helpen het mondiale biodiversiteitsverlies om te buigen Bruers en Verbeek (2013) berekenden de ecologische voetafdruk van Vlaanderen in 2013 op basis van een nieuwe methode en meer gedetailleerde data. Volgens deze herberekening bedroeg de voetafdruk van een Vlaming in 2004 negen globale hectare (gha)1 , wat 43% hoger ligt dan de 6,3 gha berekend volgens de methode gebruikt in Bruers & Verbeeck (2010). De consumptievoetafdruk van Vlaanderen is voornamelijk energiegebonden: 49% van de Vlaamse voetafdruk bestaat uit zogenaamd energieland. Dit is de oppervlakte bos die nodig is om de CO2 die vrijkomt bij verbranding van fossiele brandstoffen op te vangen. De consumptie van hernieuwbare materialen (akkerland, bosland, grasland en visland) neemt 46% voor zijn rekening. 5% is bouwland (gebouwen, infrastructuur en recreatievoorziening). Voor meer info over de ecologische voetafdruk verwijzen we naar de website van het milieurapport (www.milieurapport.be) van de Vlaamse Milieumaatschappij.
De globale hectare is een virtuele oppervlaktemaat die rekening houdt met de verschillen in biologische productiviteit van verschillende grondtypes. Het gebruik van een hectare schraal grasland in Mongolië mag immers niet even sterk meegerekend worden als het gebruik van een hectare hoogproductief akkerland in België (Bruers en Verbeek (2013)
1
Natuurindicatoren 2015 <13>
Leeswijzer Drieledige opdracht natuurrapportering De natuurrapportage (NARA) is een decretale taak van het INBO en omvat: • een beschrijving en evaluatie van de bestaande natuur in het Vlaamse Gewest; • de te verwachten evolutie van deze natuur bij ongewijzigd beleid en bij het door de Vlaamse Regering voorgenomen beleid; • de evaluatie van het voorbije beleid. Dit rapport maakt deel uit van de natuurrapportage (NARA) en geeft een invulling aan de jaarlijkse natuurindicatorenrapportage (toestandsbeschrijving) van het INBO. De natuurindicatoren brengen op een compacte wijze feiten en cijfers over de natuur en het natuurbeleid in Vlaanderen in beeld. Waar mogelijk gebeurt dit via tijdreeksen die weergeven hoe een fenomeen evolueert. Een uitgebreide set aan natuurindicatoren wordt weergegeven op de website natuurindicatoren (www.natuurindicatoren.be). Deze website bevat voor elke indicator een fiche met cijfermateriaal en beknopte achtergrondinformatie. Dit rapport bundelt de prioritaire indicatoren uit deze set. Het NARA maakt ook deel uit van het Milieurapport (MIRA). Een uitgebreide reeks van milieu-indicatoren is te raadplegen op de website van het milieurapport (www.milieurapport.be) van de Vlaamse Milieumaatschappij.
Prioritaire natuurindicatoren Dit rapport geeft een overzicht van natuurindicatoren die op basis van een aantal criteria als prioritair op te volgen indicatoren worden beschouwd. Ze zijn geselecteerd omdat ze opgenomen zijn in het Milieubeleidsplan (MINA-plan 4), en/of sorteren onder een Pact 2020 indicator en/of omdat ze op Europese schaal een invulling geven aan de opvolging van de EU 2020 doelen uit de Biodiversiteitstrategie. Het MINA-plan 4 bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid dat door het Vlaamse Gewest, en ook door de provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te worden gevoerd. In het MINA-plan 4 zijn zowel lange termijn- als plandoelstellingen opgenomen voor de periode 2011- 2015. Hieraan zijn telkens een aantal specifieke indicatoren gekoppeld. De lange termijndoelstellingen worden gedefinieerd met een volgende generatie als tijdshorizon (circa 2030) terwijl de Natuurindicatoren 2015 <14>
Leeswijzer
plandoelstellingen 2015 als streefdatum hebben. Daarnaast zijn er een aantal bijkomende indicatoren opgenomen waarvoor geen doelstellingen zijn geformuleerd en die men in een gunstige richting wil laten evolueren in de periode 2011- 2015. In dit rapport worden enkel MINA-plan 4 indicatoren besproken die betrekking hebben op de biodiversiteit. Aan de hand van een set indicatoren volgt de Vlaamse Regering de realisatie van de 20 doelstellingen van het toekomstplan voor Vlaanderen (Pact 2020) op. Het Pact 2020 weerspiegelt de gezamenlijke visie, strategie en acties op lange termijn van de Vlaamse Regering en de sociale partners. In dit rapport worden de Pact 2020 indicatoren van het thema ‘natuur’ behandeld. Daarnaast worden de Vlaamse natuurindicatoren gekoppeld aan het streefdoel uit de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2020 waaraan ze de meeste invulling geven (zie ook Hoofdlijnen). Met deze set van prioritaire natuurindicatoren wordt getracht de Vlaamse voortgang ten opzichte van de doelen uit de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2020 te evalueren. In 2004 startte het proces SEBI 2010 (Streamlining European Biodiversity Indicators). SEBI 2010 ontwikkelt en volgt kernindicatoren (‘headline indicators’), in functie van de focusgebieden van de Biodiversiteitsconventie om de voortgang ten opzichte van de 2010-doelstelling bekend te maken (EEA, 2007). In 2012 werd de oorspronkelijke set van 26 concreet uitgewerkte 2010-indicatoren aangepast in functie van de streefdoelen uit de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2020 (EEA, 2012a). Alle ontwikkelde SEBI indicatoren kunnen gebruikt worden om de vooruitgang t.o.v. deze doelen op te volgen (EEA, 2012a). Wanneer een Vlaamse natuurindicator afgestemd is op de SEBI indicator, wordt het overeenstemmende nummer van deze SEBI indicator vermeld. De doelen uit de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2020 sluiten aan bij de mondiale ‘Aichi Targets’ opgesteld door Conventie voor Biodiversiteit in 2010.
Bespreking per indicator De bespreking van de indicatoren start met een overzicht van de verschillende doelen (EU 2020, Pact 2020 en MINA-plan 4 ). Hierbij wordt enkel voor de MINA-plan 4 doelstellingen met een concreet geformuleerde doelstelling (= de zgn. plandoelstellingen) het doelbereik (uitgedrukt in %) en de doelverwachting geëvalueerd.
Natuurindicatoren 2015 <15>
Leeswijzer
Daarna volgt een beschrijving van de indicator en vervolgens een bespreking van de evolutie en het doelbereik indien relevant. Tenslotte wordt indien mogelijk een verklaring voor het verloop van de trend gegeven. De beoordeling van de trend gebeurt op basis van een statistische trendanalyse. Dit is niet voor alle indicatoren mogelijk omdat de data dit (nog) niet toelaten. Er is bijvoorbeeld een te korte tijdsreeks of er ontbreken te veel waarden. Voor meer informatie over de trendbepaling van de indicatoren verwijzen we naar het rapport van Jansen I. (2015). Onderaan de tekst wordt onder ‘Trend’ het resultaat van deze trendberekening beknopt omschreven. Wanneer de trendbepaling niet gebeurd is, wordt ‘geen correcte trendbepaling mogelijk’ vermeld. Via een link in ‘Trend’ wordt een koppeling gemaakt met de natuurindicatorenwebsite waar de figuur mét trendlijn wordt weergegeven. De beoordeling van de doelverwachting gebeurt op basis van een 95% predictie-interval dat voor de geëxtrapoleerde trendlijn wordt berekend in functie van het doeljaar 2015 (MINA-plan 4). Dit interval bevat met 95% zekerheid de waarde die in 2015 bereikt zal worden. Deze info staat voor elke indicator onder het item ‘ Doelverwachting 2015’ in Jansen I. (2015). Bevindt het doel zich binnen dit interval dan is de doelverwachting onduidelijk. De waarde in 2015 kan nog eender waar in het predictie-interval liggen. Bevindt het doel zich boven het interval, dan is de kans klein dat het doel gehaald wordt. We kunnen zeggen dat de waarde in 2015 met 95% zekerheid lager zal zijn dan het doel. Bevindt het doel zich onder het interval, dan is de kans groot dat het doel gehaald wordt. We kunnen zeggen dat de waarde in 2015 met 95% zekerheid hoger zal zijn dan het doel. Voor de indicatoren waarvoor geen trendberekening kan uitgevoerd worden, is er bijgevolg ook geen berekening van een predictie-interval. Bij doelverwachting wordt dan ‘onduidelijk’ vermeld. De indicatoren zijn gebaseerd op de meest recente data, in de meeste gevallen tot en met 2014.
Natuurindicatoren 2015 <16>
Leeswijzer
Kwaliteitsvolle indicatoren Kwaliteitsvolle indicatoren beantwoorden idealiter aan een aantal internationaal opgestelde criteria (zie kader). Bij de ontwikkeling van de natuurindicatoren wordt getracht om maximaal aan deze criteria te voldoen. Selectiecriteria voor natuurindicatoren (Ash et al. 2010, EEA (2012b), Layke (2012), (Pires 2011) • Beleidsrelevant: indicatoren moeten informatie leveren die geschikt is op niveau van de besluitvorming door beleid. Het Vlaamse Milieubeleidsplan (MINA-plan) geldt hier als een belangrijk toetsingsdocument maar ook nieuwe inzichten moeten een beleidsmatige vertaling krijgen. • Biodiversiteitsrelevant: indicatoren moeten de belangrijkste eigenschappen van biodiversiteit of gerelateerde items (zoals status, druk, respons en gebruik) behandelen. • Wetenschappelijk correct, methodologisch goed gefundeerd: indicatoren moeten gebaseerd zijn op verifieerbare en wetenschappelijk aanvaardbare data, waarbij de dataverzameling volgens gestandaardiseerde methode is gebeurd. Of de data moeten gebaseerd zijn op traditionele kennis die is gevalideerd op een correcte manier. • Legitiem: indicatoren moeten aanvaard zijn door belanghebbenden, betrokkenheid van beleidsmakers, en belangrijkste belanghebbenden bij de ontwikkeling van een indicator is sterk aanbevolen. • Begrijpbaar: de informatie moet op een begrijpbare, ondubbelzinnige en visueel aantrekkelijke manier voorgesteld worden. • Doelbereiking indien beleidsdoel geformuleerd is: de indicator moet toelaten om (beleids)doelstellingen te evalueren, gebruikmakend van vaststelbare baselines. • Gebiedsdekkend: aangezien het indicatorenrapport een beschrijving moet geven van de toestand van de natuur in Vlaanderen, moet de indicator een gewestelijk bereik en/of betekenis bezitten. • Duurzaam: indicatoren moeten op een accurate manier meetbaar zijn en deel uit maken van een duurzaam monitoringssysteem.
Natuurindicatoren 2015 <17>
Vlaamse natuurindicatoren
MINA-plan 4
Pact 2020*
EU biodiversiteitsstrategie 2020
Pag. nr.
1
Broedvogelindex
Plandoelstelling
15.1
Streefdoel 2
20
2
Graslandvlinderindex
Plandoelstelling
15.1
Streefdoel 2
21
3
Overwinterende watervogelindex
Plandoelstelling
15.1
Streefdoel 2
22
4
Rode Lijst amfibieën en reptielen
/
/
Streefdoel 1
23
5
Rode Lijst dagvlinders
/
/
Streefdoel 1
24
6
Rode Lijst lieveheersbeestjes
/
/
Streefdoel 1
25
7
Rode Lijst waterwantsen
/
/
Streefdoel 1
26
8
Rode Lijst zoetwatervissen
/
/
Streefdoel 1
27
9
Rode Lijst zoogdieren
/
/
Streefdoel 1
28
10
Status van soorten
/
/
Streefdoel 1
29
11
Toestand en trend ecosysteemdiensten
/
/
Streefdoel 2
30
12
Soortbeschermingsplannen
Plandoelstelling
/
Streefdoel 1
31
13
Gesaneerde vismigratieknelpunten (prioriteitsklasse 1)
Plandoelstelling
/
Streefdoel 2
32
14
Staat van instandhouding van de soorten van Europees belang
Lange termijndoelstelling
15.2
Streefdoel 1
33
15
Staat van instandhouding van de habitats van Europees belang
Lange termijndoelstelling
15.2
Streefdoel 1
34
16
Status broedvogels van Europees belang
Lange termijndoelstelling
15.2
Streefdoel 1
35
17
Status watervogels van Europees belang
Lange termijndoelstelling
15.2
Streefdoel 1
36
18
Oppervlakte Natura 2000
/
/
Streefdoel 1
37
19
Aantal S-IHD rapporten definitief goedgekeurd door de Vlaamse regering
Plandoelstelling
15.2
Streefdoel 1
38
20
Oppervlakte met effectief natuurbeheer (planperiode MINA-plan 4)
Plandoelstelling
15.2 & 15.3
Streefdoel 2
39
21
Oppervlakte Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en Natuurverwevingsgebied (NVWG)
Plandoelstelling (enkel voor VEN)
/
Streefdoel 2
40
22
Oppervlakte bos volgens Boswijzer
Plandoelstelling
15.3
Streefdoel 2
41
23
Oppervlakte aandeel toegankelijke bossen (d.w.z. met toegankelijkheidsregeling)
Plandoelstelling
/
Streefdoel 2
42
24
Oppervlakte speelzones in bossen en natuurreservaten
Plandoelstelling
/
Streefdoel 2
43
25
Aandeel stedelijke of kleinstedelijke gebieden met een stadsbos of stadsbosproject
Plandoelstelling
15.3
Streefdoel 2
44
26
Trend Zuid-Europese libellensoorten
Lange termijndoelstelling
/
Streefdoel 2
45
27
Bladontwikkeling eik en beuk
Lange termijndoelstelling
/
Streefdoel 2
46
28
Piekmoment stuifmeelproductie berk en grassen
Lange termijndoelstelling
/
Streefdoel 2
47
*nummer overeenstemmende indicator in Pact 2020
Natuurindicatoren 2015 <18>
Vlaamse natuurindicatoren
MINA-plan 4
Pact 2020*
EU biodiversiteitsstrategie 2020
Pag. nr.
29
Aantal uitheemse soorten
Lange termijndoelstelling
/
Streefdoel 5
48
30
Aantal uitheemse en invasieve uitheemse soorten op een signaallijst
Lange termijndoelstelling
/
Streefdoel 5
49
31
Aantal rosse stekelstaarten in Vlaanderen
Lange termijndoelstelling
/
Streefdoel 5
50
32
Ontsnippering langs Vlaamse transportwegen
Bijkomend op te volgen
/
Streefdoel 2
51
33
Ontsnippering planologisch groengebied
Bijkomend op te volgen
15.2
Streefdoel 2
52
34
Oppervlakte extra planologisch groengebied
Lange termijndoelstelling
15.2
Streefdoel 2
53
35
Oppervlakte gerealiseerde natuurinrichtingsprojecten
Bijkomend op te volgen
/
Streefdoel 2
54
36
Oppervlakte bosbeheerplan
/
/
Streefdoel 3
55
37
Oppervlakte beheerovereenkomsten met natuurdoelen
Bijkomend op te volgen
/
Streefdoel 3
56
38
Bezoeken aan natuur- en bosgebieden
/
/
Streefdoel 1
57
39
Ledenaantallen van natuurverenigingen
/
/
Streefdoel 1
58
*nummer overeenstemmende indicator in Pact 2020
Natuurindicatoren 2015 <19>
Europese broedvogelindex Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen. (SEBI 01)
Pact 2020 15.1
Inzake biodiversiteit kan Vlaanderen in 2020 de vergelijking met de Europese economische topregio’s aan.
MINA-plan 4 Plandoelstelling
In 2015 is de toestand van bedreigde en beschermde soortengroepen verbeterd: + 10% t.o.v. 2007-2008.
De index van de algemene broedvogels beschrijft de trend van een selectie van algemene vogelsoorten sinds de start van het Algemene Broedvogels Vlaanderen (ABV)-meetnet in 2007. Er zijn drie categorieën: vogels van het landbouwgebied, vogels van het bosgebied en vogels die in diverse leefgebieden broeden, de generalisten.
De MINA-plan 4 doelen voor generalisten lijken gehaald te kunnen worden, maar het is hoogst onzeker of20.00 dat ook voor bosvogels en landbouwsoorten kan gebeuren. 0 Trend: 2007 vogels landbouwgebied: fluctuerend zonder duidelijke toe- of afname vogels bosgebied: fluctuerend zonder duidelijke toe- of afname generalisten: toename
140.00 120.00 Broedvogelindex (2007=100%)
Broedvogelindex (2007=100%)
140.00 In een vorige natuurindicatoren-rapportage stelden we reeds vast dat vogels van het landbouwgebied de laatste decennia blijvend afnamen terwijl bosvogels en 120.00 generalisten toenamen. In deze rapportage baseren we de onderstaande grafiek enkel nog op data bekomen via het 100.00 dat speciaal ervoor ontworpen ABV-meetnet. Dit betekent de besproken trends betrekking hebben op de periode 2007-2013. In deze meer recente periode zijn de80.00 trends van aan bos- en landbouwgebieden gebonden soorten fluctuerend zonder duidelijke toe- of afname (Onkelinx & 60.00 Vermeersch, 2014). Van enig herstel bij de landbouwsoorten is echter voorlopig geen sprake. Generalisten vertonen nog steeds een verdere toename. 40.00
Doelbereik: 84% - 100% Doelverwachting: onduidelijk
100.00
bosgebieden landbouwgebieden
80.00 60.00
bosgebieden
diverse leefgebieden
landbouwgebieden
doel MINA-plan 4 bos
diverse leefgebieden doel MINA-plan 4 land doel MINA-plan 4 bos doel MINA-plan4 diver
40.00
doel MINA-plan 4 landbouw doel MINA-plan4 diverse
20.00 0 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Trend van de aantallen broedvogels van bosgebieden, landbouwgebieden en diverse leefgebieden in Vlaanderen Bron: INBO
Open trend
Natuurindicatoren 2015 <20>
Graslandvlinderindex Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen. (SEBI 01)
Pact 2020 15.1
Inzake biodiversiteit kan Vlaanderen in 2020 de vergelijking met de Europese economische topregio’s aan.
MINA-plan 4 Plandoelstelling
In 2015 is de toestand van bedreigde en beschermde soortengroepen verbeterd: + 10% t.o.v. 2004.
raslandvlinderindex (1991 = 100%)
200
130 120
Graslandvlinderindex (1991 = 100%)
110 100
250 200
150 doel MINA-plan 4
doel MINA-plan 4
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
0 1996
60 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015
50
1995
70
1994
80
100
1993
90
1992
De Vlaamse graslandvlinderindex vertoont een wisselend verloop. De samengestelde indicator daalt licht gedurende de eerste 10 jaar van de monitoring maar blijft sinds 2000 min of meer stabiel. Vier van de vijf soorten blijven min of meer stabiel (bruin zandoogje, groot dikkopje, icarusblauwtje en kleine vuurvlinder), enkel het oranjetipje neemt lichtjes toe (Van Dyck250 et al. 2015).
140
Graslandvlinderindex (1991 = 100%)
In het kader van SEBI 2010-doelstellingen ontwikkelde de Nederlandse Vlinderstichting een Europese index voor graslandvlinders, gebaseerd op zeven wijdverspreide en 10 zeldzame graslandvlinders. In Vlaanderen zijn enkel voldoende gegevens beschikbaar voor 5 wijdverspreide soorten: bruin zandoogje, groot dikkopje, icarusblauwtje, kleine vuurvlinder en oranjetipje. De index geeft de veranderingen tussen jaren aan waarbij het referentiejaar 1992 op 100 werd gezet.
Doelbereik: 71% Doelverwachting: n.v.t.
icarusblauwtje bruin zandoogje oranjetipje groot dikkopje kleine vuurvlinder
Trend van de aantallen graslandvlinders, geaggregeerd (links) en voor de individuele soorten (rechts)
150 Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron: Vlinderwerkgroep Natuurpunt, INBO
1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015 100 50
Natuurindicatoren 2015 <21>
Overwinterende watervogels Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen. (SEBI 01)
Pact 2020 15.1
Inzake biodiversiteit kan Vlaanderen in 2020 de vergelijking met de Europese economische topregio’s aan.
MINA-plan 4 Plandoelstelling
In 2015 is de toestand van bedreigde en beschermde soortengroepen verbeterd: + 10% t.o.v. 2004. 1.600
1200
kolgans
grauwe gans
grauwe gans
smient
1000
smient
800
krakeend wintertaling
2013-14
2011-12
tafeleend 2009-10
2007-08 2011-12
2005-06
2001-02
1997-98
1995-96
1993-94
0
2009-10
slobeend 2003-04
200
2007-08
pijlstaart 1999-00 2005-06
400
2003-04
wintertaling
2001-02
pijlstaart slobeend
1999-00 1991-92
krakeend
600
tafeleend wilde eend MINA-plan 4 doel
wilde eend MINA-plan 4 doel
600 500 400 300
MINA-plan 4 doel
200
Trend van de aantallen overwinterende watervogels, geaggregeeerd (onder) en voor de individuele soorten (boven) 2013-14
2011-12
2009-10
2007-08
2005-06
2003-04
2001-02
1999-00
1997-98
0
1995-96
100
1993-94
Open trend
kleine rietgans kolgans
1991-92
Trend: significante toename
Watervogelindex (1991-92 = 100%)
Daarnaast worden de trends in Vlaanderen minstens gedeeltelijk bepaald door lokale veranderingen in ondermeer waterkwaliteit, menselijke activiteiten en natuurbeheer en -ontwikkeling. Deze factoren kunnen een grote invloed uitoefenen op de draagkracht van gebieden voor watervogels, in hoofdzaak via wijzigingen in het voedselaanbod (zoals recent vastgesteld langs de Zeeschelde). Ook de klimaatsverandering speelt mogelijk een toenemende rol in regionale veranderingen in aantallen en verspreiding.
1995-96
1991-92
De trend van watervogels in Vlaanderen is een gecombineerd200 effect van de ontwikkelingen op Noordwest-Europees niveau en van regionale en 0 en lokale factoren. In Noordwest-Europa namen nagenoeg alle ganzen eendensoorten tijdens de voorbije 20 tot 30 jaar toe. Een gevolg van enerzijds een betere bescherming van soorten en waterrijke gebieden, en anderzijds een toegenomen voedselaanbod. Na een jarenlange toename is meer recent bij heel wat soorten een afvlakking of kentering van die positieve trend merkbaar.
1993-94
Met een index-waarde van 359 in 2013/2014 is 67% van de MINA-plan 4 400 plandoelstelling gerealiseerd.
kleine rietgans
1400
1997-98
Watervogelindex (1991-92 = 100%)
1600
Bron: Watervogeldatabank INBO
1.400 De index van overwinterende watervogels is gebaseerd op het aantalsverloop van de 10 belangrijkste soorten ganzen en eenden in1.200 Vlaanderen (bepaald op basis van zes midmaandelijkse tellingen per winter). 1000 De aantallen watervogels zijn tussen de winter van 1991-1992 en de winter van 2002-2003 vervijfvoudigd. Daarna zette zich een licht 800 dalende trend in die echter niet bij alle soorten gelijklopend is (variërend van stabiel tot afname). 600
Doelbereik: 67% Doelverwachting: grote kans dat doel niet gehaald wordt
Natuurindicatoren 2015 <22>
Rode Lijst amfibieën en reptielen Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Rode Lijsten geven aan hoe groot de kans is dat een soort zal uitsterven in Vlaanderen. Dit gebeurt op basis van objectieve en internationaal aanvaarde criteria van de International Union for Conservation of Nature (IUCN).
1 2
Van de 22 inheemse amfibieën en reptielen worden tien soorten als ‘in gevaar’ beschouwd: twee soorten zijn ‘Ernstig bedreigd’, vier soorten zijn ‘Bedreigd’ en vier soorten zijn ‘Kwetsbaar’. Eén soort is ‘Bijna in gevaar’. De resterende negen soorten beschouwen we als ‘Momenteel niet in gevaar’. Eén soort is ‘Uitgestorven in Vlaanderen’. In totaal is de helft van alle soorten in gevaar en/of uitgestorven (Jooris et al. 2012). De oorzaken van hun achteruitgang zijn voornamelijk te wijten aan een afname van de oppervlakte geschikt leefgebied met isolering van populaties tot gevolg. Door een sterke reductie in het aantal individuen en afwezigheid van verbindingselementen kunnen nauwelijks nieuwe gebieden worden gekoloniseerd. Daarenboven kunnen in deze kleine populaties genetische effecten catastrofale gevolgen hebben. Zo spelen bij de ernstig bedreigde knoflookpad en kwetsbare kamsalamander een achteruitgang van de kwaliteit van de voortplantingswateren een grote belangrijke rol. Een toename in voedingsstoffen in het water en verhoogde vispredatie laten weinig succesvolle voortplanting toe. Gericht beheer van deze wateren kunnen op korte tijd echter succes opleveren, zoals het geval is bij de boomkikker. Voor deze soort heeft het visvrij maken van voortplantingswateren tot een spectaculaire toename van het aantal volwassen individuen geleid met kolonisatie van nieuwe gebieden tot gevolg.
9
regionaal uitgestorven
1
ernstig bedreigd
2
4
bedreigd kwetsbaar bijna in gevaar momenteel niet in gevaar regionaal uitgestorven
9
ernstig bedreigd 4
bedreigd kwetsbaar
4
1
bijna in gevaar momenteel niet in gevaar
Rode Lijst amfibieën en reptielen Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
1
4
Bron: Hyla (de amfibieën- en reptielenwerkgroep van Natuurpunt), INBO
Natuurindicatoren 2015 <23>
Rode Lijst dagvlinders Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Rode Lijsten geven aan hoe groot de kans is dat een soort zal uitsterven in Vlaanderen. Dit gebeurt op basis van objectieve en internationaal aanvaarde criteria van de International Union for Conservation of Nature (IUCN). Van de 71 soorten dagvlinders die sinds het begin van de vorige eeuw in Vlaanderen voorkwamen zijn er ondertussen 20 uitgestorven, 18 soorten worden als in gevaar zijn beschouwd: zes soorten zijn ‘Ernstig bedreigd’, vijf soorten zijn ‘Bedreigd’ en zeven soorten zijn ‘Kwetsbaar’. Voorts zijn er zeven soorten ‘Bijna in gevaar’. De resterende 26 soorten beschouwen we als ‘Momenteel niet in gevaar’. In totaal is 66% van alle soorten in gevaar en/of uitgestorven (Maes et al. 2012).
20 26 regionaal uitgestorven ernstig bedreigd
In vergelijking met de Rode Lijst uit 1999 zet de negatieve trend zich voor heel wat soorten verder: vier soorten zijn uitgestorven tussen 1994 en 2003 en maar liefst 12 soorten doen het slechter in vergelijking met de vorige Rode Lijst. Vooral soorten uit heiden (bv. de heivlinder), bloemrijke graslanden (bv. de veldparelmoervlinder) en grote bossen (bv. de rouwmantel) blijven achteruitgaan. Opvallend is ook de sterke 26 achteruitgang van enkele voorheen algemene soorten zoals de argusvlinder en de citroenvlinder.
bedreigd
20
kwetsbaar bijna in gevaar momenteel niet in gevaar 6
De oorzaken van hun voortdurende achteruitgang zijn vooral vermesting, een afname van het aantal bloemen en de steeds verdergaande versnippering van het Vlaamse landschap. Mogelijke herstelmaatregelen zijn het behoud van grote, goed met elkaar verbonden natuurgebieden. Daarnaast is een natuurbeheer dat rekening houdt met de ecologische eisen van dagvlinders en het verbeteren van de algemene milieukwaliteit ook van groot belang voor het beschermen van dagvlinders in het bijzonder en de biodiversiteit in het algemeen.
regionaal uitgestorven ernstig bedreigd bedreigd kwetsbaar
5
7
bijna in gevaar
7
momenteel niet in gevaar 6
Rode Lijst dagvlinders Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
5
7
Bron: Vlinderwerkgroep Natuurpunt, INBO
7 Natuurindicatoren 2015 <24>
Rode Lijst lieveheersbeestjes Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Rode Lijsten geven aan hoe groot de kans is dat een soort zal uitsterven in Vlaanderen. Dit gebeurt op basis van objectieve en internationaal aanvaarde criteria van de International Union for Conservation of Nature (IUCN). De Rode Lijst werd enkel opgemaakt voor de grotere, vlot herkenbare soorten uit de subfamilies echte lieveheersbeestjes, breedkoplieveheersbeestjes en bladetende lieveheersbeestjes. Ze vergelijkt de periode 1990-2005 met de periode 2006-2013. Exoten, zoals het Aziatisch lieveheersbeestje, worden niet gescoord met de IUCN methodiek.
Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
0 3
Van de 36 soorten lieveheersbeestjes die sinds het begin van de vorige eeuw in Vlaanderen werden waargenomen zijn er ondertussen twee uitgestorven. Drie soorten zijn ‘Bedreigd’ en zes soorten zijn ‘Kwetsbaar’. Zeven soorten zijn ‘Bijna in gevaar’. De resterende 15 soorten beschouwen we als ‘Momenteel niet in gevaar’. Voor drie soorten is onvoldoende informatie beschikbaar over hun status in Vlaanderen. In totaal is 31% van alle soorten bedreigd en/of uitgestorven (Adriaens et al. 2015). Het aandeel Rode Lijstsoorten lieveheersbeestjes is vergelijkbaar met andere terrestrische insectengroepen (Adriaens et al. 2015). Aangezien dit de eerste Rode Lijst voor lieveheersbeestjes betreft, kan nog geen trend besproken worden. Vaak hebben zeldzame soorten lieveheersbeestjes specifieke habitatvereisten (bv. droge heide, schraalgraslanden en moerassen met een specifiek microklimaat) of een gespecialiseerde levenswijze (bv. myrmecofilie). Tot de belangrijkste bedreigingen behoren habitatverlies, verlies aan habitatkwaliteit en exoten. Bepaalde soorten hebben een 15 aangepast natuurbeheer nodig. Veel soorten lieveheersbeestjes zijn echter ook gebaat bij eenvoudige natuurvriendelijke maatregelen zoals ecologisch groenbeer van parken, tuinen en openbaar groen (Adriaens et al. 2014).
2
3
3
2
regionaal uitgestorven
0
ernstig bedreigd
3
6
bedreigd kwetsbaar bijna in gevaar momenteel niet in gevaar
regionaal uitgestorven onvoldoende gekend
15
ernstig bedreigd 6
bedreigd kwetsbaar
7
bijna in gevaar momenteel niet in gevaar onvoldoende gekend
Rode Lijst lieveheersbeestjes Bron: Lieveheersbeestjeswerkgroep, Natuurpunt Studie (waarnemingen.be), INBO
7 Natuurindicatoren 2015 <25>
Rode Lijst waterwantsen Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Rode Lijsten geven aan hoe groot de kans is dat een soort zal uitsterven in Vlaanderen. Dit gebeurt op basis van objectieve en internationaal aanvaarde criteria van de International Union for Conservation of Nature (IUCN). De nieuwe Rode Lijst wateren oppervlaktewantsen vergelijkt de periode 1989-1999 met de periode 2000-2011.
6 2
Van de 62 soorten water- en oppervlaktewantsen die sinds het begin van de vorige eeuw in Vlaanderen werden waargenomen zijn er ondertussen zes uitgestorven. Twee soorten zijn ‘Ernstig bedreigd’, vijf soorten zijn ‘Bedreigd’ en zeven soorten zijn ‘Kwetsbaar’. Drie soorten zijn bijna in gevaar. De resterende 38 soorten beschouwen we als momenteel niet in gevaar. Eén soort werd enkel als zwerver waargenomen. De nieuwe Rode Lijst toont dat in totaal 32% van alle soorten bedreigd en/of uitgestorven is (Lock et al. 2013), wat de gevoeligheid van waterhabitats voor diverse milieudrukken bevestigt. De oude Rode Lijst (Bonte et al. 2001) werd opgemaakt met een verschillende methodiek dan de nieuwe Rode Lijst, die de IUCN richtlijnen voor regionale Rode Lijsten volgt. Desondanks zijn beide lijsten erg gelijkaardig en is er vergeleken met de vorige Rode Lijst niet veel evolutie in het aantal bedreigde soorten. Het opvallendste verschil zijn 3 soorten van stromend water die erop vooruit gingen door een verbeterde waterkwaliteit (Lock et al. 2013): rivierbodemwants ging van ‘Ernstig bedreigd’ naar ‘Bijna in gevaar’, gewone beekloper van ‘Kwetsbaar’ naar ‘Momenteel niet in gevaar’ en beekschaatsenrijder van ‘Ernstig bedreigd’ naar ‘Momenteel niet in gevaar’.
5
6
regionaal uitgestorven ernstig bedreigd
2
bedreigd
5
kwetsbaar bijna in gevaar
regionaal uitgestorven
momenteel niet in gevaar
38
ernstig bedreigd 3
7
Een aantal soorten heeft echter nog steeds een bedreigingsstatus of is zeldzaam. Vensoorten, zoals het zwart bootsmannetje en het veenzwemmertje, alsook soorten 38 van zoetwatermeren met weelderige vegetatie, bospoelen en wantsen gebonden aan licht brakke wateren, verdienen extra aandacht.
bedreigd kwetsbaar bijna in gevaar momenteel niet in gevaar
Rode Lijst waterwantsen Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
7
3 Bron: VMM, KBIN, INBO, Natuurpunt
Natuurindicatoren 2015 <26>
Rode Lijst zoetwatervissen Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Rode Lijsten geven aan hoe groot de kans is dat een soort zal uitsterven in Vlaanderen. Dit gebeurt op basis van objectieve en internationaal aanvaarde criteria van de International Union for Conservation of Nature (IUCN). Van de 42 geëvalueerde zoetwatervissen en prikken worden 3 soorten als ‘Regionaal uitgestorven’ beschouwd terwijl zeven ‘Ernstig bedreigd’, drie ‘Bedreigd’ en acht ‘Kwetsbaar’ zijn. Daarnaast worden vijf soorten beoordeeld als ‘Bijna in gevaar’, 15 soorten als ‘Momenteel niet in gevaar’ en één soort komt terecht in de categorie ‘Onvoldoende data’. In totaal wordt 62% van de zoetwatervissen in Vlaanderen als bedreigd of uitgestorven beschouwd (Verreycken et al. 2012; 2013). Recent verbeterde rioolwaterzuivering heeft geleid tot de verbetering van de waterkwaliteit van het Schelde-estuarium waardoor enkele diadrome soorten zoals fint en zeeprik opnieuw in Vlaanderen voorkomen. Aldus verdwijnen ze uit de categorie ‘Regionaal uitgestorven’. Ten gevolge van enkele herintroductieprogramma’s doen serpeling en kopvoorn het opmerkelijk goed terwijl kwabaal hierdoor uit de categorie ‘Regionaal uitgestorven’ kon worden gehaald. Een opvallende achteruitgang kent de paling die in de categorie ‘Ernstig bedreigd’ komt ondanks de jaarlijkse bepotingen met glasaal.
1
3
7 15
3
regionaal uitgestorven ernstig bedreigd bedreigd kwetsbaar bijna in gevaar
5
8
momenteel niet in gevaar onvoldoende data
Rode Lijst zoetwatervissen Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron: INBO, Natuurpunt vzw, ANB
Natuurindicatoren 2015 <27>
Rode Lijst zoogdieren Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Rode Lijsten geven aan hoe groot de kans is dat een soort zal uitsterven in Vlaanderen. Dit gebeurt op basis van objectieve en internationaal aanvaarde criteria van de International Union for Conservation of Nature (IUCN).
5
6
Van de 66 soorten zoogdieren die sinds het begin van de vorige eeuw in Vlaanderen voorkwamen zijn er ondertussen vijf uitgestorven, en 25 soorten zijn in gevaar: zes zijn ‘Ernstig bedreigd’, acht zijn ‘Bedreigd’ en 11 zijn ‘Kwetsbaar’. Voorts zijn er 12 soorten (18%) ‘Bijna in gevaar’. De resterende 19 soorten (29%) beschouwen we als ‘Momenteel niet in gevaar’. Van vijf soorten zijn er onvoldoende data beschikbaar (8%). In totaal is 45% van alle soorten in gevaar en/of uitgestorven (Maes et al. 2014). Enkele soorten, zoals boommarter, otter, wilde kat en das vertonen recentelijk een comeback, maar hun populatietoestand is actueel nog precair. Het voorkomen van hazelmuis en hamster is geografisch beperkt; deze laatste staat op de rand van verdwijning en vergt een gericht soortbeheer. Veel andere soorten vertonen een sluipende en vaak onverklaarde achteruitgang, zoals bunzing, eikelmuis, en meerdere ‘muizensoorten’ waaronder ruim de helft van alle vleermuissoorten.
19
regionaal uitgestorven ernstig bedreigd bedreigd kwetsbaar 5
8
bijna in gevaar momenteel niet in gevaar
6 19
regionaal uitgestorven ernstig bedreigd bedreigd kwetsbaar
11
12
8
bijna in gevaar momenteel niet in gevaar
Rode Lijst zoogdieren Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron:Natuurpunt, Vleermuizenwerkgroep, Kerkuilenwerkgroep, Likona, en INBO
12
11
Natuurindicatoren 2015 <28>
Status van soorten Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
De status van soorten wordt bepaald aan de hand van de internationaal Aantal verdwenen soorten aanvaarde categorieën van de ‘International Union for the Conserva160 van tion of Nature’ (IUCN). Om een vergelijking met de vorige versie Aantal verdwenen soorten deze indicator mogelijk te maken beschouwen we de soorten die tot de 140 categorieën ‘Ernstig bedreigd’, ‘Bedreigd’ en ‘Kwetsbaar’ behoren als 160 Rode-Lijstsoorten sensu stricto. 120 Volgens het Vlaamse soortdecreet (1/09/2009) moeten de Rode 100 Lijsten opgesteld of gevalideerd worden door het INBO. Momenteel zijn 80 er gevalideerde Rode Lijsten beschikbaar voor amfibieën, broedvogels, dagvlinders, hogere planten, libellen, lieveheersbeestjes, loopkevers, 60 reptielen, sprinkhanen, vliegend hert, waterwantsen, zoetwatervissen en zoogdieren. Voor de spinnen, mieren, slankpootvliegen en 40 dansvliegen zijn niet gevalideerde Rode Lijsten beschikbaar. Omdat er onvoldoende en betrouwbare data beschikbaar is kunnen deze niet20 gevalideerd worden. 0 Van de 2.101 soorten op de gevalideerde Rode Lijsten zijn er 146 in de loop van de voorbije eeuw uit Vlaanderen verdwenen. Van de overige 1.955 soorten zijn 479 (24%) Rode- Lijstsoorten. Deze soorten zijn over de onderzoeksperiode (verschillend volgens soortengroepen) sterk achteruitgegaan en/of hebben een kritisch niveau bereikt waardoor de soort op het punt staat te verdwijnen. Het verdwijnen of achteruitgaan van soorten is een gevolg van de achteruitgang van de oppervlakte geschikt habitat en van de dalende habitatkwaliteit. Ook soorten uit het landbouwgebied komen steeds meer op de Rode Lijst terecht.
51
183
51 155
183
141
140
Rode Lijstsoorten 2.101 soorten 155
120 100 80 60
141 996
996
40 20
429
429
0 ernstig bedreigd bedreigd kwetsbaar bijna in gevaar
Status van alle in Vlaanderen onderzochte soortengroepen Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Rode Lijstsoorten 2.101 soorten
Bron: INBO
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
ernstig bedreigd
bedreigd momenteel niet in gevaar kwetsbaar onvoldoende data bijna in gevaar
momenteel niet in g onvoldoende data Natuurindicatoren 2015 <29>
Toestand en trend ecosysteemdiensten Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Plandoelstelling
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Deze indicator geeft de toestand en trend van 16 ecosysteemdiensten in Vlaanderen weer.
Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
h
Aanbod
>
h
wildbraadproductie
h
>
h
houtproductie
h
>>
h
productie van energiegewassen
h
>>
h
waterproductie
h
>
h
bestuiving
h
<
i
plaagbeheersing
h
>>
h
i
>
i
behoud van bodemvruchtbaarheid regulatie luchtkwaliteit regulatie geluidsoverlast regulatie erosierisico regulatie overstromingsrisico
i
>>
h
h
>
h
>
h
h
>>
kustbescherming
h
>
h h
h
>>
h
h
>>
h
>
h h
regulatie globaal klimaat regulatie waterkwaliteit groene ruimte voor buitenactiviteiten
Aanbod/vraag ondergaat:
h stijging h lichte stijging h
De vraag naar verschillende diensten neemt ook verder toe en is niet langer in evenwicht met het natuurlijke lokale aanbod. Voor sommige ecosysteemdiensten wordt dit aanbodtekort aangevuld door import (bv. hout, drinkwater), voor andere diensten (bv. waterzuivering, luchtzuivering, regulatie van overstromingsrisico of groene ruimte) blijft een deel van de maatschappelijke vraag onvervuld. Die onvervulde vraag neemt dan vaak de vorm aan van milieuhinder, economische schade of gezondheidskosten. Het aanbodtekort wordt voor sommige ecosysteemdiensten ook door technologische oplossingen opgevangen zoals bv. waterzuiveringsstations.
voedselproductie
Verhouding
h
Doordat voor zowat alle diensten de vraag het aanbod (ruimschoots) overstijgt, worden de meeste ecosysteemdiensten in Vlaanderen intensief gebruikt of benut, ook de regulerende diensten. Zo is bijvoorbeeld de vraag naar nabij groen groter dan het aanbod. Ongeveer één op vijf Vlamingen beschikt niet over een groene ruimte op wandelafstand. Daarnaast is ongeveer 55% van de oppervlakte in Vlaanderen landschappelijk minder aantrekkelijk voor recreatie en beleving. Deze open ruimte is minder aantrekkelijk omwille van bebouwing, geluidshinder of omdat natuur- en/of cultuurelementen ontbreken. Het behouden van bestaande groene ruimtes, het verbeteren van toegankelijkheid en het gericht creëren van groene infrastructuur kan hoge socio-economische baten genereren, vooral in stedelijke context waar die ruimte schaars is (Simoens et al. 2014).
Vraag
geen uitgesproken trend
h lichte daling h
Het natuurrapport uit 2014 onderzocht onder meer de toestand van 16 ecosysteemdiensten (Stevens et al. 2014 ). De toestand van een ecosysteemdienst wordt bepaald door de verhouding tussen aanbod en vraag, door de evoluties in die verhouding en door de impact van het gebruik van de ecosysteemdienst op het aanbod van andere ecosysteemdiensten. Voor vijftien van de 16 ecosysteemdiensten is de vraag is steeds groter dan het aanbod, waarbij voor zeven ecosysteemdiensten de vraag zelfs veel groter is dan het aanbod. De trend van het aanbod van en de vraag naar de 16 ecosysteemdiensten is variabel. Zowel vraag als aanbod vertonen (licht) stijgende of dalende trends afhankelijk van de ecosysteemdienst. De vraag is wel vaker stijgend (13 ESD) dan het aanbod (7 ESD) (Jacobs et al. 2014).
daling
Vraag is:
>> veel groter dan aanbod > groter dan aanbod < kleiner dan aanbod << veel kleiner dan aanbod
Toestand en trend van 16 ecosysteemdiensten in Vlaanderen Bron: INBO
Natuurindicatoren 2015 <30>
Soortbeschermingsplannen Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Plandoelstelling
Voor soorten van internationaal belang worden soortenbeschermingsplannen opgemaakt: + 10 t.o.v. 2010 (= 28).
Doelbereik: 64% Doelverwachting: onduidelijk
Deze indicator geeft de evolutie van het aantal soortbeschermingsplannen weer.
* De Vlaams minister bevoegd voor natuurbehoud dient soortbeschermingsprogramma’s vast te stellen. Een soortbeschermingsprogramma is gericht op het verkrijgen van de gunstige staat van instandhouding van een inheemse soort of een groep van soorten in het gebied waarop het programma van toepassing is.
25
20
15
10
5
0
35 Aantal S -IHD rapporten
Tot eind 2013 zijn er 18 soortbeschermingsplannen opgesteld voor de volgende soorten of soortengroepen: vroedmeesterpad, adder, das, boomkikker, grote pimpernel, vleermuizen, gentiaanblauwtje, hamster, hazelmuis, nachtzwaluw, bruine vuurvlinder, waterrietzanger, knoflookpad, vuursalamander, argusvlinder, bruine eikenpage, heivlinder en kleine rietgans. Hiermee is 64% van de MINA-plan 4 doelstelling gehaald. Er worden sedert 2011 geen nieuwe soortbeschermingsplannen meer opgemaakt. Ze worden vervangen door soortbeschermingsprogramma’s * die het ANB kan (laten) opmaken via het Soortenbesluit. In totaal zijn er 11 soortbeschermingsprogramma’s in opmaak en/of opgestart, waarvan er één is vastgesteld, dit van de Antwerpse haven. Daarnaast stellen ook bepaalde provincies, gemeenten en erkende natuurverenigingen plannen op voor de bescherming van soorten, waardoor het aantal initiatieven om soorten via een plan te beschermen in de praktijk hoger is dan wat deze indicator weergeeft.
30
30 25 20 15 10 5 0
2011
2012
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Deze indicator betreft enkel soortbeschermingsplannen die zijn opgesteld op vraag van, of in samenwerking met het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Met de opmaak en de uitvoering van soortbeschermingsplannen en het nemen van beschermingsmaatregelen, prioritair voor de soorten van internationaal belang, wordt beoogd de achteruitgang van deze soorten te stoppen, de gunstige staat van instandhouding van levensvatbare populaties te verzekeren of het herstel van (de populaties van) bedreigde soorten te bevorderen.
40
Aantal soortbeschermingsplannen
In het natuurbeleids- of MINA-plan kunnen deelplannen worden opgenomen voor het behoud van de soorten waarin de doelstelling en de maatregelen inzake de bescherming van levende organismen worden vastgelegd. In die deelplannen kunnen soortbeschermingsplannen worden opgenomen met aanwijzing van de gebieden waarin deze van toepassing zullen zijn*.
1ste principiële goedkeuring
2de principiële goedkeuring definitieve goedkeuring doel MINA-plan 4
doel MINA- plan 4 Evolutie van het aantal soortbeschermingsplannen
Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron: ANB
Natuurindicatoren 2015 <31>
2013
Gesaneerde vismigratieknelpunten (prioriteitsklasse 1 van de strategische prioriteitenkaart) Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen. (SEBI 14)
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Plandoelstelling
Het aandeel gesaneerde prioritaire vismigratieknelpunten neemt toe: 90% in 2015.
Doelbereik: 39% Doelverwachting: grote kans dat doel niet gehaald wordt 60
De indicator toont het aantal opgeloste migratieknelpunten op de waterlopen van de strategische prioriteringskaart vismigratie. De BENELUX-beschikking vismigratie stelt dat 90% van de hindernissen van eerste prioriteit op deze prioriteringskaart voor 31 december 2015 weggewerkt moeten worden (fase 1 – MINA-plan 4 indicator 1) en de hindernissen van tweede prioriteit voor 31 december 2021 (fase 2 – MINA-plan 4 indicator 2).
Indien het huidige saneringstempo wordt aangehouden, zal fase 1 van de BENELUX-beschikking vermoedelijk niet gehaald worden en zullen de geïnventariseerde vismigratieknelpunten van fase 2 waarschijnlijk pas na 2021 gesaneerd worden. Dat is later dan het voorgestelde uitstel. De belangrijkste obstakels zijn de beschikbare budgetten, personeelscapaciteit en maatschappelijke hinderpalen.
Aantal opgeloste knelpunten
Het netwerk van waterlopen van eerste prioriteit is ongeveer 800 km lang. Hierop bevinden zich 51 vismigratieknelpunten, waarvan 90% of 46 knelpunten voor 31 december 2015 moeten weggewerkt zijn. Deze 46 knelpunten omvatten de 35 prioritaire migratieknelpunten van het palingbeheerplan. Op 31 december 2014 waren in totaal 18 van de 46 (39%) knelpunten van fase 1 gesaneerd. Van de 35 meest prioritaire knelpunten van het palingbeheerplan zijn er echter maar 11 (31%) gesaneerd. Tegen 2015 moeten dus nog 24 knelpunten van het palingbeheerplan en vier andere knelpunten op waterlopen van eerste prioriteit opgelost worden. Het totale aantal knelpunten is veranderlijk aangezien een knelpunt soms van nature verdwijnt of bij verder onderzoek geen knelpunt blijkt te zijn.
50 Aantal opgeloste knelpunten
Omdat de vismigratieknelpunten op een belangrijk deel van de waterlopen van tweede prioriteit nog niet geïnventariseerd zijn, kan de tweede indicator (fase 2) voorlopig niet berekend worden.
50
60
40
30
20
Open trend
30
20
10
10
0 0 2001
2001 2003
2005
2007
2009
Aantal gesaneerde vismigratieknelpunten opgeloste knelpunten (prioriteitsklasse 1) doel MINA-plan 4 en fase 1 KRW
Trend: significante toename
40
doel fase 2 KRW
2011
2003 2013
2005 2015
2007 2017
2009 2019
2011 2021
opgeloste knelpunten doel MINA-plan 4 en fase 1 KRLW doel fase 2 KRW Bron: VMM (afdeling Water) en Waterwegen en Zeekanaal NV
Natuurindicatoren 2015 <32>
2013
Staat van instandhouding van de soorten van Europees belang Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020 15.2
Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Vlaanderen scoort – ook voor leefmilieu – evengoed als vergelijkbare regio’s: soorten van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding.
Deze indicator beschrijft de staat van instandhouding van de soorten van de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn beoogt een gunstige staat van instandhouding van een aantal soorten die mondiaal bedreigd zijn en waarvoor Europa een belangrijke rol vervult. Het gaat dikwijls om soorten van specifieke leefgebieden. De staat van instandhouding van die soorten wordt geëvalueerd op basis van vier door Europa vastgelegde criteria, namelijk de populaties van de soort, het areaal of verspreidingsgebied, de habitat en de toekomstverwachtingen. Meer dan de helft van de soorten (34 op 59) bevinden zich in een zeer U2 +; 10 ongunstige staat van instandhouding. Daarnaast hebben nog tien soorten (16%) een matige staat van instandhouding en zijn zes soorten (10%) onbekend. Slechts negen soorten, waarvan drie amfibieën (bastaardkikker, europese meerkikker, bruine kikker), één vis (bittervoorn) en vijf vleermuizen (laatvlieger, baardvleermuis, franjestaart, gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis) hebben een goede staat van instandhouding. In vergelijking met 2007 verbeterde van 14 soorten de staat van instandhouding, maar tegelijk verslechterde de toestand van 17 soorten in Vlaanderen (Louette et al. 2013).
XX; 6 U2 =; 3
XX; 6
FV; 9
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
FV; 9
U2 =; 3 U1 x; 2
U1 x; 2
U1 +; 4
U1 +; 4
U2 +; 10
U1 =; 4
U2 x; 4
U2 x; 4
U1 =; 4
gunstig (FV) gunstig (FV) matig ongunstig matig (U1) ongunstig (U1) zeer ongunstig zeer (U2) ongunstig (U2)
U2 -; 17
U2 -; 17
ongekend (XX) ongekend (XX)
Beoordeling van de staat van instandhouding van de soorten (partim niet vogels) van Europees belang (2013). Per categorie geven we het aantal soorten weer dat verbeterd (+), gelijk blijft (=), verslechterd (-) of waarvan de trend niet bekend is (x) Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron: INBO
Natuurindicatoren 2015 <33>
Staat van instandhouding van de habitats van Europees belang Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020 15.2
Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Vlaanderen scoort – ook voor leefmilieu – evengoed als vergelijkbare regio’s: habitats van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding.
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Deze indicator beschrijft de staat van instandhouding van de habitats van de Habitatrichtlijn. FV; 5
De Habitatrichtlijn beoogt een gunstige staat van instandhouding van een aantal habitattypen die mondiaal bedreigd zijn en waarvoor Europa een belangrijke rol vervult. Het gaat hier meestal om zeer specifieke leefgebieden. De staat van instandhouding van die habitattypen wordt geëvalueerd op basis van vier door Europa vastgelegde criteria: het areaal of verspreidingsgebied, de oppervlakte, de kwaliteit en de toekomstverwachtingen. Meer dan drie kwart van de habitattypen (38 op 47) bevinden zich in een zeer ongunstige staat van instandhouding. Daarnaast zijn er nog vier habitattypen (9%) in een matig ongunstige staat: een kustduinhabitat, een waterhabitat, een graslandhabitat en een veen- en moerashabitat. Slechts vijf habitattypen bevinden zich in een gunstige staat van instandhouding: een zilt habitat (bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten), een kustduinhabitat (duinen met duindoorn), een waterhabitat (kranswierwateren), een graslandhabitat (rotsbodemgrasland), en het grothabitat (niet voor publiek opengestelde grotten). Ondanks het overgrote deel aan habitattypen die in een zeer ongunstige staat van instandhouding verkeren, kennen zeven ervan toch een lichte verbetering op het terrein ten opzichte van 2007 (Louette et al. 2013).
U1=; 4
FV; 5
U2=; 31
U2=; 31
gunstig (FV) U1=; 4
U2+; 7
matig ongunstig (U1) zeer ongunstig (U2)
gunstig (FV) U2+; 7
matig ongunstig (U1) zeer ongunstig (U2)
Beoordeling van de habitattypen van de Habitatrichtlijn per staat van instandhouding. Per categorie geven we het aantal habitats weer dat verbeterd (+), gelijk blijft (=), verslechterd (-) of waarvan de trend niet bekend is (x)
Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron: INBO
Natuurindicatoren 2015 <34>
Status broedvogels van Europees belang Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020 15.2
Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Vlaanderen scoort – ook voor leefmilieu – evengoed als vergelijkbare regio’s: soorten van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding.
100 50 0 -50 -100 -150 grote stern kwartelkoning kwak steltkluut strandplevier ooievaar porseleinhoen roerdomp grauwe klauwier woudaapje dwergstern lepelaar kluut zwartkopmeeuw bruine kiekendief visdief kleine zilverreiger middelste bonte specht slechtvalk kleine mantelmeeuw
De populatiedoelen werden bereikt voor kleine mantelmeeuw, middelste bonte specht en slechtvalk. De twee laatste blijven sinds 2007 in aantal toenemen (Anselin et al. 2013). Voor zes soorten is de populatie nog tot 50% verwijderd van het doel, variërend van 13% bij kleine zilverreiger tot 45% bij lepelaar. Bij kleine zilverreiger, zwartkopmeeuw en visdief wordt het doel twee of één keer binnen de zes jaar bereikt. Voor de andere 11 soorten blijft de afstand nog zeer groot, tussen 50-100% van het doel. Voor de meeste van deze soorten is hun populatie nog op een zodanig laag peil dat er zeer drastische maatregelen nodig zijn om tot een herstel te komen. Naast het behoud van hun habitats kunnen grootschalige natuurontwikkelings- en restauratiewerken helpen om deze negatieve trend te keren, maar zeker voor soorten met grote homeranges is een algemene verbetering van de wijdere omgeving rond hun broedgebied noodzakelijk. Het verhogen van de algemene kwaliteit van (kleinschalige) landbouwlandschappen is hierbij belangrijk.
150 % ten opzichte van doel
De indicator toont voor de periode 2007-2012 het gemiddelde percentage in de afstand van de broedpopulatie (aantal broedparen of territoria) tot de gestelde gewestelijke doelpopulatie binnen de instandhoudingsdoelstellingen van de broedvogels van Europees belang (“distance to target”).
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Evolutie “distance to target” broedvogels van Europees belang 2007-2012 Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron: Monitoringsproject Bijzondere Broedvogels, INBO, KBIN (Slechtvalk).
Natuurindicatoren 2015 <35>
Status watervogels van Europees belang Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020 15.2
Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Vlaanderen scoort – ook voor leefmilieu – evengoed als vergelijkbare regio’s: soorten van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding.
150
100
% ten opzichte van doel
50
0
Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
rietgans
grote zilverreiger
kolgans
wulp
kleine zwaan
kleine Rietgans
grauwe gans
krakeend
kuifeend
smient
slobeend
steenloper
bergeend
kluut
pijlstaart
wintertaling
tafeleend
-100
kemphaan
-50
goudplevier
De populatiedoelen werden bereikt voor alle vier de ganzensoorten, kleine zwaan, wulp en grote zilverreiger (Anselin et al. 2013). Bij smient, krakeend en kuifeend is de afstand tot de doelstellingen relatief klein (minder dan 10%). Voor negen soorten is die afstand aanzienlijk groter, variërend van 34% bij slobeend tot 74% bij goudplevier. Het gaat meestal om soorten die de voorbije tien winters een significante afname vertoonden in Vlaanderen. Die afname kan bij bepaalde soorten gedeeltelijk toegeschreven worden aan grootschalige verschuivingen binnen het Europese winterareaal (bv. kemphaan). Bij de meeste soorten is er evenwel een duidelijk verband met ecologische veranderingen in waterrijke gebieden binnen Vlaanderen (zoals in het Zeeschelde-estuarium). Om de populatiedoelen te halen kan in een groot aantal gebieden de draagkracht voor watervogels verhoogd worden via gepaste inrichtings- en beheermaatregelen (bv. vernatting en beperken van verstoring).
Bron: Meetnet/databank watervogeltellingen Vlaanderen INBO
De indicator toont voor 19 soorten watervogels van Europees belang (= die in Vlaanderen in Europees belangrijke aantallen voorkomen), de procentuele afstand van de gemiddelde Vlaamse winterpopulatie over de laatste vijf winters tot de gestelde gewestelijke doelpopulatie binnen de instandhoudingsdoelstellingen van de soort (“distance to target”).
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Evolutie “distance to target” watervogels van Europees belang 2008-2013
Natuurindicatoren 2015 <36>
Oppervlakte Natura 2000 180000
Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelin160000 gen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt. (SEBI 01)
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
120000
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
100000
80000 Deze indicator toont de evolutie van de oppervlakte Natura 2000.
180000
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn hebben tot doel een aantal soorten en habitats van Europees belang te beschermen. Om dat te helpen 60000 realiseren, werd het Europese Natura 2000-netwerk afgebakend. Het omvat momenteel ongeveer 26.000 Speciale Beschermingszones (Vo40000 en bestrijkt 18% van de gelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden) landoppervlakte van de EU.
2014
2012
2010
2008
2004
2002
100000
2006
120000
80000 60000
Vogelrichtlijngebied
40000
Habitatrichtlijngebied Natura 2000
20000
2014
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
0 1988
In 2013 is met de uitbreiding het SBZ-H ‘Uiterwaarden langs de Limburgse Maas en Vijverbroek’ de oppervlakte Natura 2000 met ca. 133 ha toegenomen. Er is geen verdere uitbreiding van het Natura 2000-netwerk in Vlaanderen in het vooruitzicht gesteld. Voor de definitieve aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden opteerde de Vlaamse Regering ervoor om per gebied een apart aanwijzingsbesluit goed te keuren, waarin meteen ook de instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied (S-IHD) worden opgenomen.
140000
1998 Oppervlakte (ha)
1996
1994
1992
1990
1988
20000 aangewezen met een In Vlaanderen werden 24 Vogelrichtlijngebieden gezamenlijke oppervlakte van 98.243 ha of 7,3% van de landoppervlakte. Er werden 38 Habitatrichtlijngebieden vastgesteld met een gezamenlijke 0 oppervlakte van 105.022 ha of 7,8% van de Vlaamse landoppervlakte. De totale oppervlakte Natura 2000 bedraagt daarmee 166.322 ha (12,3% van de Vlaamse landoppervlakte). De mariene gebieden zijn daar niet bij inbegrepen. Zij behoren tot de bevoegdheid van de Belgische federale overheid. In 2008 was er een uitbreiding van het Habitatrichtlijngebied nadat op vraag van de Europese Commissie, de vaargeul van het IJzer- en het Schelde-estuarium mee werd afgebakend.
160000
2000
Oppervlakte (ha)
140000
Oppervlakte Vogelrichtlijngebied, Habitatrichtlijngebied en Natura 2000 in Vlaanderen Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron: ANB, INBO
Natuurindicatoren 2015 <37>
Voge
Habi
Aantal S-IHD rapporten definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020 15.2
Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
MINA-plan 4 Plandoelstelling
De instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden zijn vastgesteld en het grootste deel van de maatregelen zijn in uitvoering. Alle aanwijzingsbesluiten zijn definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering.
Vlaanderen heeft ervoor gekozen om de noodzakelijke maatregelen voor het behalen van deze GSVI eerst op regionaal niveau te definiëren. In een tweede fase die nu ten einde loopt, worden voor elk van deze SBZ gebiedseigen instandhoudingsdoelen (S-IHD) opgesteld. Hierbij wordt bij de uitvoering op het terrein rekening gehouden met sociaaleconomische aspecten. Deze S-IHD rapporten werden vertaald in aanwijzingsbesluiten die een bindend karakter hebben. In een eerste trein werden de S-IHD bepaald voor alle SBZ-H en de SBZ-V die een sterke overlapping hebben. 36 S-IHD rapporten (waarin alle 38 SBZ-H behandeld worden) zijn definitief goedgekeurd. Van de overige vijf gebieden zijn er rapporten in diverse fasen van opmaak. Deze rapporten zullen een gelijkaardig overlegproces doorlopen. In heel wat SBZ zijn al meerdere jaren IHD-gerichte maatregelen in uitvoering. Medio 2015 zijn er van de 41 op te stellen S-IHD rapporten 36 definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Hiermee is ca. 90% van de MINA-plan 4 doelstelling gerealiseerd.
Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
50
40
45
35
40 Aantal S - IHD rapporten
De implementatie van het Europese natuurbeleid verloopt in de verschillende lidstaten momenteel op kruissnelheid. Zo heeft Vlaanderen de doelstellingen uit de Habitatrichtlijn in grote mate vertaald naar zijn eigen wetgeving. Zo werden er gebieden, zogenaamde speciale beschermingszones (SBZ) afgebakend, met als doel de gunstige staat van instandhouding (GSVI) van de daarin aanwezige habitats en soorten te realiseren. Voor de Habitatrichtlijn resulteerde dit in 38 SBZ-H, voor de Vogelrichtlijn in 24 SBZ-V. Onderling is er geregeld (sterke) overlap.
45
Aantal S - IHD rapporten
Deze indicator geeft de evolutie van de goedkeuring van de S-IHD rapporten weer.
50
Doelbereik: 90%Doelverwachting: onduidelijk (geen trendberekening)
35 30 25
30
20 15
20
doel MINA-plan 4
10
15 10
5
5
0
0
1 ste principiële goedkeuring 2 de principiële goedkeuring definitieve goedkeuring blokjes legende
25
2011
2012
2013
Overzicht aantal goedgekeurde S-IHD rapporten
2014
2011
2012
2013
2015
1ste principiële goedkeuring
1ste principiële goedkeuring
2de principiële goedkeuring
2de principiële goedkeuring
definitieve goedkeuring
definitieve goedkeuring
doel MINA- plan 4
doel MINA- plan 4
Bron: ANB, natuurverenigingen, INBO
Natuurindicatoren 2015 <38>
2014
Oppervlakte met effectief natuurbeheer (planperiode: MINA-plan 4) Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020 15.2 & 15.3
Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren. Zowel de beboste oppervlakte als de kwaliteit ervan nemen aanzienlijk toe en minstens de helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart.
MINA-plan 4 Plandoelstelling
In 2015 is meer kwaliteitsvolle natuur onder effectief natuurbeheer gerealiseerd: 70.000 ha.
Volgens MINA-plan 4 omvat deze indicator de Vlaamse natuur- en bosreservaten, de erkende natuur- en bosreservaten, de militaire domeinen met een natuurprotocol, de domeinbossen en bossen in eigendom van derden met een goedgekeurd beheerplan conform de criteria duurzaam bosbeheer en parken in eigendom van de Vlaamse overheid of van derden met een goedgekeurd beheerplan conform principes harmonisch park- en groenbeheer.
80000
In 2014 bedroeg de oppervlakte ‘met effectief natuurbeheer’ 76.206 ha. Dat is een toename met 12.877 ha t.o.v. het begin van de planperiode in 2011. De plandoelstelling van 70.000 ha is daarmee behaald. De oppervlakte nam in 2014 het meest toe bij de bossen in eigendom van derden met een goedgekeurd beheerplan (+ 3.718 ha), de erkende natuurreservaten (+ 1.499 ha) en de domeinbossen met een goedgekeurd beheerplan conform de criteria duurzaam bosbeheer (+ 1.025 ha). In beperktere mate namen ook de oppervlaktes bosreservaat (+ 40 ha) en parken in eigendom van derden met een goedgekeurd beheerplan conform principes harmonisch park- en groenbeheer (+ 27 ha) toe
50000
Doelbereik: 100% Doelverwachting: doel is gehaald (geen trendberekening)
80000
70000 70000
60000
60000
parken in eigendom Vlaamse overheid
parken in eigendom Vlaamse overheid met goedgekeurd beheerplan* met goedgekeurd beheerplan*
parken van derden met goedgekeurd
50000
parken van derden met goedgekeurd beheerplan* beheerplan*
40000 40000
bossen in eigendom derden bossen in eigendom van van derden met met beheerplan** beheerplan**
30000 30000
militair domein natuurbeheer militair domein metmet natuurbeheer
domeinbossen uitgebreid domeinbossen metmet uitgebreid bosbeheerplan** bosbeheerplan** bosreservaat bosreservaat erkend natuurreservaat erkend natuurreservaat
20000 20000
Vlaams natuurreservaat Vlaams natuurreservaat doel MINA-plan 4
doel MINA-plan 4
10000
10000
0
* conform principes harmonisch park- en groenbeheer conform principes harmonisch park- en groenbeheer ** *conform criteria duurzaam bosbeheer
0
** conform criteria duurzaam bosbeheer
2011
2012
2011 2012 Oppervlakte met effectief natuurbeheer
2013
2013
2014
2014
2015
2015 Bron: ANB, natuurverenigingen, INBO
Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Natuurindicatoren 2015 <39>
160000
Oppervlakte Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en Natuurverwevingsgebied (NVWG) 140000 Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van 120000 de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Plandoelstelling (VEN) Bijkomend op te volgen (NVWG)
VEN: In 2020 is voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren. NVWG: Binnen planperiode wordt naar een gunstige trend gestreefd.
Oppervlakte (ha)
Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Om de versnippering van natuurgebieden tegen te gaan en tot grotere en beter verbonden leefgebieden voor planten en dieren te komen, voorzien het Natuurdecreet, de opeenvolgende MINA-plannen en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) de afbakening van 125.000 ha (9,2% van de Vlaamse landoppervlakte) Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN).
120000
afgebakend Vlaams Ecologisch Netwerk
100000
oppervlakte Natuurverwevingsgebied
80000
doel VEN in Natuurdecreet doel NVWG in Natuurdecreet
60000
oorspronkelijk doel VEN in RSV
40000
doel in herziene RSV
20000
doel MINA- plan 4
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0
Oppervlakte afgebakend Vlaams Ecologisch Netwerk en Natuurverwevingsgebied Trend: VEN significante toename, NVWG: significante toename
Open trend
afgebakend Vlaams Ecologisch Netwerk oppervlakte Natuurverwevingsgebied
doel VEN in
Bron: ANB
Natuurindicatoren 2015 <40>
2007
2006
2005
2004
140000
2003
2002
0
2003
In het Mina-plan 4 (2011-2015) werd de doelstelling voor het VEN verlegd naar 2015. Het Natuurdecreet werd aangepast in die zin waarbij gesteld werd dat de einddatum voortaan een streefdatum is. Bij de tweede herziening van het RSV werd 2007 als planhorizon geschrapt; het RSV blijft voortaan geldig tot het wordt herzien.
Doelbereik VEN: 72% Doelbereik NVWG:60000 n.v.t. Doelverwachting VEN: kleine kans dat doel gehaald wordt 40000 Doelverwachting NVWG: n.v.t.
160000
2002
De tweede fase wordt sinds 2006 aangepakt via gebiedsgerichte planningsprocessen in 13 buitengebiedregio’s. Midden 2009 was er een ruimtelijke visie voor alle regio’s. Voor iedere regio keurde de Vlaamse Regering een operationeel uitvoeringsprogramma goed met o.a. een lijst van op te maken ruimtelijke uitvoeringsplannen. De afbakening loopt achter op schema. Oorspronkelijk was voorzien dat de afbakening afgerond zou zijn begin 2003 (volgens het Natuurdecreet) en 2007 (volgens het RSV). Ongeveer 12 jaar na het verstrijken van de einddatum in het Natuurdecreet en het MINA-plan 2 en zes jaar na het streefjaar in het RSV zijn 72% van het VEN (ca. 90.500 ha) en 3% (of 5% volgens het herziene RSV) van het NVWG (ca. 4.300 ha) afgebakend.
80000
20000
Oppervlakte (ha)
Het Natuurdecreet bepaalt dat er 150.000 ha (11% van Vlaanderen) natuurverwevingsgebied (NVWG) afgebakend dient te worden. In de tweede herziening van het RSV (bekrachtigd begin 2011) is 80.000 ha NVWG voorzien. Verder kan er een onbepaalde oppervlakte natuurverbindingsgebied afgebakend worden. De afbakening van het VEN verloopt in twee fasen: in de eerste fase (2002-2003) werden consensusgebieden opgespoord op basis van de Gewenste Natuur- en Bosstructuur en de Gewenste Agrarische Structuur. Dat resulteerde in de afbakening van ca. 85.000 ha als overdruk op het gewestplan. Hierna werden nog 8.000 ha ruimtelijke uitvoeringsplannen in de consensusgebieden voorgesteld waarvan uiteindelijk iets minder dan 2.000 ha goedgekeurd werd.
100000
Oppervlakte bos volgens Boswijzer Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020 15.3
Zowel de beboste oppervlakte als de kwaliteit ervan nemen aanzienlijk toe en minstens de helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart: toename tegen 2020 t.o.v. de nulmeting (= data 2010).
MINA-plan 4 Plandoelstelling
Tegen 2020 nemen de beboste oppervlakte en de kwaliteit ervan aanzienlijk toe. Toename (2020) t.o.v. nulmeting (= data 2010).
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: onduidelijk (geen trendberekening) 200.000
Op basis van de laatste meting 180000(2013) bedraagt de oppervlakte 185.686 ha (betrouwbaarheidsgrenzen -14.163 ha en +1.803 ha, 160000 Van der Linden et al. 2013). Omdat het verschil met de eerste meting (= nulmeting in 2010)140000 van de Boswijzer nl. 8.362 ha, zich binnen 120000 dit betrouwbaarheidsinterval bevindt, is het niet mogelijk om een uitspraak de te doen over100000 de recente trend en dus na te gaan of de beboste oppervlakte al dan niet toeneemt t.o.v. de nulmeting. 80000 60000 40000 0
200.000 180.000 200000 180000 160.000 160000 140000 140.000 120000 120.000 100000 80000 100.000 60000 80.000 40000 20000 60.000 0 40.000 20.000
20000 2010
2013
oppervlakte bos volgens boswijzer Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
2016
Oppervlakte bos volgens Boswijzer (ha)
200000
180.000
Oppervlakte bos volgens Boswijzer (ha)
De indicator ‘Oppervlakte bos volgens de Boswijzer’ is een meting van de bosoppervlakte op grondgebied Vlaanderen op basis van een nieuw instrument dat gebruik maakt van hoge resolutie digitale luchtfoto’s, de Boswijzer. Aan de hand van vastgestelde criteria worden deze foto’ s geanalyseerd. De Boswijzer geeft de bedekking van bomengroepen en dit resulteert in een hogere oppervlakte dan wat volgens het Bosdecreet als bos wordt beschouwd. Anderzijds geeft de Boswijzer terreinen zonder bomen, bijvoorbeeld door een kap voorzien in het beheer, niet als bos weer terwijl deze oppervlakte volgens het Bosdecreet nog steeds bos is.
0
160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000
2010
2013
0
2016
oppervlakte bos volgens boswijzer 2010
2013
2016
2010
2013
oppervlakte bos volgens Boswijzer
Oppervlakte bos in Vlaanderen volgens de Boswijzer oppervlakte bos volgens Boswijzer
Bron: ANB
Natuurindicatoren 2015 <41>
2016
Oppervlakte aandeel toegankelijke bossen en natuurreservaten Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Plandoelstelling
Het aandeel toegankelijke bossen en natuurreservaten in Vlaanderen verhoogt: 60% in 2015.
Deze indicator geeft de evolutie weer van de oppervlakte van toegankelijke bossen en natuurreservaten met toegankelijkheidsregeling, in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse Regering (5/12/2008). Toegankelijkheidsregelingen goedgekeurd voor 4 februari 2009 blijven nog van kracht tijdens een overgangsperiode tot 14 februari 2015.
De oppervlakte toegankelijke bossen en natuurreservaten is in 2013 meer dat verdubbeld ten opzichte van 2012 en ging van 7.074 ha naar 15.486 ha. In 2014 kwam daar nog eens 12.094 ha bij en steeg de totale oppervlakte toegankelijke bossen tot 27.581 ha. Hiermee is 23% van de plandoelstelling (MINA-plan 4) gehaald. Er is dus een duidelijke toename maar de doelstelling zal hoogstwaarschijnlijk niet gehaald worden. Dit heeft onder andere te maken met het vaak lange inspraaktraject dat nodig is bij de opmaak en de goedkeuring van een toegankelijkheidsregeling. Trend: significante exponentiële toename
Open trend
140000 120000 100000 140000 Oppervlakte (ha) Oppervlakte (ha)
Naast een kwaliteitsvol en duurzaam beheer van natuur- en bosgebieden wil de Vlaamse overheid aandacht besteden aan de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de natuur- en bosgebieden. In zowel het Bos- als het Natuurdecreet staat de principiële toegankelijkheid ingeschreven. Dat betekent dat alle bossen en natuurreservaten voor voetgangers toegankelijk zijn op de wegen. Privé-boseigenaars kunnen dit principe steeds omkeren en hun bossen onvoorwaardelijk afsluiten. Beheerders van bossen en natuurreservaten kunnen deze principiële toegankelijkheid uitbreiden via de toegankelijkheidsregeling. Via dit instrument kunnen andere gebruikers dan voetgangers, bv. ruiters, toegelaten worden of kunnen bepaalde zones als speel- of bivakzone worden aangeduid.
Doelbereik: 23% Doelverwachting: kleine kans dat doel gehaald wordt
80000 120000
oppervlakte bossen en natuurgebieden met toegankelijkheidsregeling
60000 100000
MINA- plan 4 doel
40000 80000
oppervlakte bossen en natuurgebieden met toegankelijkheidsregeling
20000 60000 0 40000
2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
MINA- plan 4 doel
Evolutie20000 oppervlakte van toegankelijke bossen en natuurreservaten met toegankelijkheidsregeling 0
Bron: ANB
2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Natuurindicatoren 2015 <42>
Oppervlakte speelzones in bossen en natuurreservaten Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Plandoelstelling
+ 45% (1.000 ha) t.o.v. 2009 ( = 3.362 ha)
Doelbereik: 70% Doelverwachting: kleine kans dat doel gehaald wordt
4000
3500 4000
Open trend
2500 2000
3000
L A V O W
2500 Oppervlakte (ha)
2000 1500 1500 1000 1000 500 500 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
2000 1500 1000 500
2015 2015
0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
3000
speelzones in Vlaanderen doel MINA-plan 4 speelzones in Vlaanderen 2500 doel MINA-plan 4
Evolutie van de totale oppervlakte 2000 speelzones in Vlaanderen (links) en per provincie (rechts)
Oppervlakte (ha)
Trend: significante trend, top bereikt (totale oppervlakte)
2500 3000
Oppervlakte (ha)
Het merendeel van de speelzones is in bos gelegen. Sinds de wijziging aan het Natuurdecreet in 2006 kunnen ook speelzones in natuurreservaten worden aangeduid. In 2014 bedraagt de oppervlakte speelzone in natuurreservaten 36 ha. Sinds de zomer van 2013 worden ook zomerspeelzones aangeduid. Dit zijn speelzones die uitsluitend tijdens de zomermaanden juli en augustus bespeelbaar zijn en die vooral gebruikt worden door de ca. 150.000 kinderen en jongeren die tijdens de zomermaanden op kamp trekken met de jeugdbeweging. Een groot deel van de zomerspeelzones liggen dan ook in de onmiddellijke buurt van de kamphuizen.
3000 3500
Oppervlakte (ha)
Speelzones zijn zones in bossen (privé en openbaar) en natuurreservaten (Erkende en Vlaam se) waar zonder voorafgaande toestemming van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en de eigenaar kan gespeeld worden. In 2014 zijn er in totaal ± 2.337 ha bos en natuurreservaat aangeduid als speelzone. Hiermee is ± 70% van de plandoelstelling uit het MINA-plan 4 gerealiseerd.
Limburg Antwerpen Vlaams-Brabant Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Bron: ANB
1500 1000
Natuurindicatoren 2015 <43>
Aandeel stedelijke of kleinstedelijke gebieden met een stadsbos of stadsbosproject Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020 15.3
Zowel de beboste oppervlakte als de kwaliteit ervan nemen aanzienlijk toe en minstens de helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart: de helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart.
MINA-plan 4 Plandoelstelling
Meer stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikken over een stadsbos of zijn ermee gestart: 40% in 2015.
Doelbereik: 100% Doelverwachting: doel is gehaald
Deze indicator geeft de evolutie van het aandeel stadbos of stadbosprojecten binnen de stedelijke of kleinstedelijke gebieden weer.
De provincies Oost- en West- Vlaanderen scoren het hoogst wat het 20 aantal stadbosprojecten betreft, respectievelijk 15 en 14 projecten. De provincie Limburg scoort met één stadbosproject voor de tien aanwezige stedelijke of kleinstedelijke gebieden het laagst, maar in deze provincie is 10 al heel wat bos aanwezig. De nood aan stadsbosprojecten in Limburg is kleiner. 0 Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
70 60
Aandeel stedelijke gebieden met een stadsbosproject of stadsbos (%)
Aandeel stedelijke gebieden met een stadsbosproject of stadsbos (%)
Vlaanderen is één van de meest dichtbebouwde regio’s ter wereld. Ongeveer 21 % van de bevolking in Vlaanderen beschikt niet over een 70 groene ruimte op wandelafstand voor dagdagelijks gebruik (Simoens et al. 2014). Om de leefbaarheid van de steden in Vlaanderen te verhogen, wil de Vlaamse overheid onder meer zorgen voor meer toegankelijke 60 stadbossen nabij stedelijke gebieden. Op basis van een aantal criteria opgesteld door het Agentschap van Natuur en Bos, wordt een bos al dan niet als stadsbos beschouwd. Zo wordt onder meer rekening gehouden 50 met de oppervlakte, de toegankelijkheid, de bereikbaarheid met fiets en/of openbaar vervoer, de aanwezigheid van recreatieve functies en de aanwezigheid van een onthaalpunt. Bij voorkeur heeft een stadsbos op het gewestplan/ruimtelijk uitvoeringsplan een groene bestemming. Se- 40 dert 2010 neemt het aantal stedelijke gebieden met een stadsbos of een opgestart stadsbosproject toe. In 2014 hebben 62% van de 56 groot- en kleinstedelijke gebieden een stadsbosproject opgestart. Hiermee is de30 MINA-plan 4 plandoelstelling van 40% ruim gehaald.
50 40 30
% aandeel stedelijke gebieden met een stadsbosproject of stadsbos
20
% aandeel stedelijke doel MINA-plan gebieden met een 4 stadsbosproject of stadsbos
10 0
2010
2011
2012
2013
2014
2015
doel MINA-plan 4
Evolutie van het aandeel stadsbos of stadsbosprojecten binnen de stedelijke of kleinstedelijke 2010 2011 gebieden 2012 2013 2014 2015
Bron: ANB
Natuurindicatoren 2015 <44>
Trend Zuid-Europese libellensoorten Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Bewaren van de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen: impact op natuur als gevolg van klimaatwijziging.
500
Trend: aantal locaties per soort: significante toename aantal soorten: significante toename
Open trend
200
2013
2009
2011 2011 2013
2005
2007 2007 2009
2003 2005
2001 2003
1999 2001
1997 1999
100
0
9
zwervende zwervende pantserjuffer
8
zwervende zwervende heidelibel
7 6
5
pantserjuffer
heidelibel
zuidelijke zuidelijke oeverlibel
oeverlibel
zuidelijke zuidelijke keizerlibel
keizerlibel
4 4
zuidelijke zuidelijke heidelibel heidelibel
3 3
zuidelijke zuidelijke glazenmaker glazenmaker
2 2
1995 1997
0
5
300
1995 1993
100
6
1993 1991
200
400
1991 1989
300
7
1989 1985
400
8
500
1985
Uit de figuur blijkt dat zowel het aantal vindplaatsen voor elk van deze negen soorten als het aantal Zuid-Europese soorten toenam sinds 1980. Een eerste toename dateert van 1994, gevolgd door een tweede sterke stijging vanaf 2006, en dit zowel voor het aantal vindplaatsen als het aantal soorten. Ondanks jaarlijkse schommelingen, meestal te wijten aan ongunstige weersomstandigheden tijdens de vliegtijd, is deze trend duidelijk en significant. Nooit eerder werden deze Zuid-Europese libellensoorten op zoveel locaties in Vlaanderen waargenomen als in 2013. Soorten als de vuurlibel en de gaffelwaterjuffer kwamen in Vlaanderen vroeger alleen als zwerver voor, maar hebben hier nu al enige jaren verschillende populaties (De Knijf et al. 2006, 2010).
Aantal locaties
Zo breiden verschillende Zuid-Europese libellensoorten zich uit naar het noorden. Populaties van deze soorten waren tot 1980 onbekend in Noordwest-Europa. Hier analyseerden we de evolutie van het aantal vindplaatsen van negen Mediterrane libellensoorten in Vlaanderen sinds 1980, en het aantal waargenomen Zuid-Europese libellensoorten.
9
Aantal soorten
Meer en meer zijn er duidelijke aanwijzingen dat klimaatverandering een impact heeft op de biodiversiteit, zowel soorten als habitats in Vlaanderen. Dit uit zich zowel in temporele verandering, bv. fenologie (bloeiperiode, aankomst trekvogels, vliegtijd,…) als in ruimtelijke verschuivingen.
10 10
600
Aantal soorten
600
Aantal locaties
Deze indicator toont de trend van het aantal vindplaatsen van Zuid-Europese libellensoorten en het aantal waargenomen soorten in Vlaanderen sinds 1980.
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
zadellibel zadellibel vuurlibel vuurlibel
1 1
gaffelwaterjuffer gaffelwaterjuffer
0 0
aantalzuiderse zuiderse aantal soorten soorten
Evolutie van het aantal locaties per soort (staafdiagram) voor 9 zuiderse libellensoorten en evolutie van het totaal aantal van deze zuiderse libellensoorten (puntenlijn) Bron: Libellenvereniging Vlaanderen vzw, en de gemeenschappelijke databank van Natuurpunt Studie vzw en de Libellenvereniging Vlaanderen vzw die verzameld werden via www.waarnemingen.be
Natuurindicatoren 2015 <45>
Bladontwikkeling eik en beuk Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Bewaren van de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen: impact op natuur als gevolg van klimaatwijziging
Open trend
20
20
15
10
5
15
10
begin b
begin bladontplooiing eik en beuk blad volledig ontplooid eik en beuk
5
15
0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
0
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
20
begin bladontplooiing eik en beuk
10
blad volledig ontplooid eik en beuk
5 Evolutie bladontwikkeling beuk (links) en eik (rechts) 0
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Trend: begin bladontplooiing eik: geen significante afname blad volledig ontplooid eik: geen significante toename begin bladontplooiing beuk: geen significante afname blad volledig ontplooid beuk: geen significante afname
25
25
Weeknummer in het jaar
Het beeld voor beuk is vrij gelijkaardig, maar de bladontwikkeling gebeurt sneller. Ook bij beuk begon bladontwikkeling het vroegst in 2007 en was het laatst ontwikkeld in 2013. De verschillen zijn echter kleiner dan bij eik. Door verdere opwarming komen bomen steeds vroeger in blad. Hierdoor verlengt het groeiseizoen en kunnen bomen meer groeien. Dit lijkt op het eerste gezicht positief, maar het is onduidelijk wat dit betekent voor de boomvitaliteit. Het huidige groeiritme is immers met vele organismen afgestemd. Wijzigende boomfenologie kan bijdragen tot het al dan niet voorkomen van insectenplagen of ziekten.
Weeknummer in het jaar
Klimaatverandering heeft een impact op de biodiversiteit, die zich o.a. uit in temporele verandering, bv. fenologie. Het uitlopen van zowel eik als beuk verloopt vroeger in warme jaren dan in koude. Bij verdere opwarming vervroegt en verlengt het groeiseizoen van bomen hierdoor. Er zijn echter grote jaarlijkse schommelingen die gelinkt kunnen worden aan de voorjaarstemperatuur. Bladontwikkeling bij eik begint half april. Dit gebeurde in de observatieperiode nagenoeg op hetzelfde moment, maar in 2007 (warm voorjaar) was dat 10 dagen vroeger. In jaren met een kouder voorjaar zoals 2006 en 2013 was dit eind april tot begin mei.
25
Weeknummer in het jaar
Deze indicator bespreekt de evolutie van het begin en het einde van de bladontplooiing van eik en beuk. Sinds 2002 worden door het INBO fenologische opnames gedaan in Meerdaalwoud en Zoniënwoud. Voor deze indicator wordt de evolutie in de tijd van de dag waarop de bomen beginnen in blad te komen en de dag waarop ze volledig in blad staan onderzocht.
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Bron: INBO
Natuurindicatoren 2015 <46>
blad vo
Piekmoment stuifmeelproductie bij berk en grassen Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Bewaren van de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen: impact op natuur als gevolg van klimaatwijziging.
Datum hoogste stuifmeelpiek berk
19 april 14 april 9 april 4 april
30 maart
1988
19 mei
24 april
1984
29 mei
1982
1974 1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
4 april
8 juni
1980
9 april
1978
14 april
18 juni
1976
19 april
28 juni
1974
Datum hoogste stuifmeelpiek grassen
24 april
30 maart
29 april
8 juli
1974 1990 1976 1992 1978 1994 1980 1996 1982 1998 1984 2000 1986 2002 1988 1990 2004 1992 2006 1994 2008 1996 2010 1998 2012 2000 2014 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
29 april
Datum hoogste stuifmeelpiek berk
Sinds 1974 wordt door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid de concentratie aan berkenstuifmeel en diverse grassen in de lucht opgemeten te Elsene. Wanneer de dag waarop de stuifmeelconcentratie van de berk en diverse grassen de hoogste waarde bereikte (= piekmoment), uitgezet wordt over de tijd, blijkt dat de piek van jaar tot jaar heel grote schommelingen vertoond. Uit de trend van het vijfjaarlijkse gemiddelde van de berk, blijkt er een duidelijke vervroeging te zijn opgetreden over de jaren heen. Voor deze boomsoort blijkt de piek in de periode 1975-1985 te vallen rond 21 april, terwijl die in de periode 1995-2015 meer dan een week vroeger valt. De laatste tien jaar blijkt die ongeveer gelijk te blijven. Ook uit de trend van het vijfjaarlijkse gemiddelde van de grassoorten, blijkt er een duidelijke vervroeging te zijn over de jaren heen. De piek blijkt in de periode 1975-1985 rond acht juni te vallen, terwijl die in de periode 1995-2015 ongeveer een week vroeger valt.
4 mei
4 mei
1986
Deze indicator toont de evolutie van het piekmoment van de stuifmeelproductie van de berk en diverse grassoorten.
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
jaarlijkse piek
jaarlijkse piek
vijfjaarlijks gemiddelde
vijfjaarlijks gemiddelde
Evolutie jaarlijkse en vijfjaarlijks gemiddelde stuifmeelpiek van berk (links) en vijfjaarlijks gemiddelde stuifmeelpiek van grassen (rechts)
Trend: significante afname (berk + grassen)
Open trend
Bron: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
Natuurindicatoren 2015 <47>
Aantal uitheemse soorten Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 5
Tegen 2020 zijn invasieve uitheemse soorten en hun introductiemechanismen in kaart gebracht en is de prioriteit ervan bepaald, worden prioritaire soorten in de hand gehouden of uitgeroeid en worden hun routes beheerd om de introductie en vestiging van nieuwe invasieve uitheemse soorten te voorkomen. (SEBI 10)
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Bewaren van de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen: aantal bijkomende exoten.
Trend: significante toename (planten) geen correcte trendbepaling mogelijk (dieren)
Bron: Florabank (een initiatief van Flo.Wer, INBO en Agentschap Plantentuin Meise
Bron: INBO, VLIZ ‘Alien Species Consortium’
Open trend Natuurindicatoren 2015 <48>
2015
1995
2015
1980
1965 1995
1950 1980
1935 1965
Aantal uitheemse diersoorten
1920 1950
1905
1890 1920 1905 1935
1890
1875
1875
1860
Aantal uitheemse plantensoorten
20 0
1860
0
1845
2
estuarien/marien
1830 1845
4
terrestrisch en zoetwater
estuarien/marien
1815 1830
6
terrestrisch en zoetwater
1800 1815
8
1800
10
300300 280 280 260 260 240 220240 200220 180200 160180 140160 120140 100120 80 100 60 80 40 20 60 0 40
Aantal uitheemse diersoorten
12 Aantal uitheemse diersoorten
Het cumulatief aantal uitheemse soorten nam sinds 1800 steeds toe en vertoont een exponentiële groei. Het aandeel uitheemse plantensoorten binnen de globale plantensamenstelling is sinds de jaren 70 verdubbeld van ongeveer 5% tot bijna 10% en dit aandeel neemt nog steeds toe. Het stijgende internationale transport zorgt voor een permanente aanvoer van nieuwe plantensoorten. Een deel daarvan slaagt erin zich te vestigen en breidt zich spontaan uit. Tussen 1800 en 2015 werden ook ongeveer 275 uitheemse diersoorten in Vlaanderen vastgesteld. Daarvan vormden ongeveer 158 uitheemse diersoorten populaties in de terrestrische en zoetwater ecosystemen in Vlaanderen. Ook kustgebieden en estuaria zoals het Schelde-estuarium, waar havens, scheepvaart en transport van bijzonder belang zijn, zijn gevoelig aan
Doordat de laatste jaren het aantal uitheemse planten- en diersoorten in de natuur in Vlaanderen sterk toe nam, vergroot de kans op bijkomende problemen met invasieve soorten. De kosten voor bestrijding van sommige invasieve soorten (bv. japanse duizendknoop, amerikaanse waternavel, parelvederkruid, grote canadese gans, stierkikker) lopen nu al hoog op.
1972 1974 1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Door de toenemende mobiliteit van mensen en goederen worden – al dan niet bewust – steeds meer soorten planten en dieren in- en uitgevoerd. Sommige uitheemse soorten worden na verloop van tijd invasief en kunnen daarmee de inheemse biodiversiteit verstoren. Hoewel de introductie van uitheemse soorten in sommige gevallen kansen met zich meebrengt en de lokale soortendiversiteit verhoogt, kunnen andere soorten invasief worden en het ecologisch functioneren van een ecosysteem aantasten.
biologische invasies en ontsnappen niet aan deze trend. In totaal werden hier 117 uitheemse soorten gedocumenteerd.
Aandeel utiheemse soorten per km2 (%)
Deze indicator toont de evolutie van het aantal uitheemse planten- en diersoorten.
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Aantal uitheemse en invasieve uitheemse soorten op een signaallijst Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 5
Tegen 2020 zijn invasieve uitheemse soorten en hun introductiemechanismen in kaart gebracht en is de prioriteit ervan bepaald, worden prioritaire soorten in de hand gehouden of uitgeroeid en worden hun routes beheerd om de introductie en vestiging van nieuwe invasieve uitheemse soorten te voorkomen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Bewaren van de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen: aantal bijkomende exoten.
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Biologische invasies door exotische soorten worden internationaal als een belangrijke bedreiging voor de biodiversiteit beschouwd. De Conventie Biologische Diversiteit wil tegen 2020 invasieve uitheemse soorten en hun introductiemechanismen in kaart gebracht hebben en prioritaire soorten onder controle krijgen. De indicator geeft een beeld van de aanwezigheid van voor de biodiversiteit problematische uitheemse soorten in Vlaanderen en het aandeel hiervan dat zich invasief gedraagt in de natuur.
vaatplanten
De selectie van probleemsoorten gebeurde op basis van een interzoogdieren nationale signaallijst van problematische soorten die als beleidsinmollusken strument ontwikkeld werd in het kader van Europees beleid. Het insecten gaat om soorten die, indien ze invasief worden, een ernstige impact hebben op de structuur of het functioneren vissenvan ecosystemen of die een bedreiging vormen voor inheemse soorten. Bijkomend kreeftachtige kunnen ze ook een negatieve impact hebben op maatschappelijk vogels belangen (volksgezondheid, landbouw, economie).
kreeftachtige
zoogdieren insecten vissen
vaatplanten
vogels algen mosdiertjes mossen
aantal uitheemse soorten die zich momenteel invasief gedragen
rondwormen
In Vlaanderen komen minstens 89 uitheemse soorten voor die algengedragen zich op deze signaallijst staan. Minstens 41 daarvan ook echt invasief in de natuur. De meeste daarvan zijn planten mosdiertjes (16 soorten), vissen (vijf soorten), zoogdieren (vier soorten), mossen kreeftachtigen (vier soorten) en vogels (vier soorten).
aantal uithee die zich mom gedragen
aantal uitheemse soorten opgenomen op een Europese signaallijst van 'ergste invasieve exoten'
amfibieën en reptielen
amfibieën en reptielen
neteldieren gelede wormen 0
rondwormen neteldieren
aantal uithee opgenomen o signaallijst va 'ergste invasi
mollusken
5
10
15
20
25
30
35
Aantal uitheemse en invasieve uitheemse dier- en plantensoorten opgenomen op een Europese signaallijst van ‘ergste invasieve soorten’
wormen Trend: geen correcte trendbepaling gelede mogelijk
Bron: INBO
0
5
10
15
20
25
30
35 Natuurindicatoren 2015 <49>
Aantal rosse stekelstaarten in Vlaanderen Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 5
Tegen 2020 zijn invasieve uitheemse soorten en hun introductiemechanismen in kaart gebracht en is de prioriteit ervan bepaald, worden prioritaire soorten in de hand gehouden of uitgeroeid en worden hun routes beheerd om de introductie en vestiging van nieuwe invasieve uitheemse soorten te voorkomen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Lange termijndoelstelling
Bewaren van de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen: aantal bijkomende exoten.
De Conventie van Bern heeft daarom als doel gesteld om rosse stekelstaart uit te roeien in het wild in Europa en Noord-Afrika tegen 2015 (Hughes 2006, Cranswick & Hall 2010). Natuurpunt, Hubertusvereniging Vlaanderen, Vogelbescherming Vlaanderen, Aviornis International en de Vlaamse overheid (ANB en INBO) werkten in 2011 een plan uit voor de bestrijding in Vlaanderen. In 2012 werd voor het eerst een gecoördineerde actie opgezet. De verwachting is dat het aantal rosse stekelstaarten in Vlaanderen zal afnemen. Sinds 2009 werden in totaal werden in Vlaanderen in totaal een 30-tal volwassen en een 20-tal juveniele vogels/pulli bestreden via afschot. *waarnemingen afkomstig van Waarnemingen.be, de website voor natuurinformatie van Natuurpunt en Stichting Natuurinformatie, dataset referentiecode INBODATAVR-104, 30-06-2015.
Trend: periodes 1993-2002 t.e.m. 1995-2004: significant dalende trend periodes 1997-2006 t.e.m. 2003-2013 : significant stijgende trend
12 10 8 6 4 2 0 1979-80 1980-81 1981-82 1982-83 1983-84 1984-85 1985-86 1986-87 1987-88 1988-89 1989-90 1990-91 1991-92 1992-93 1993-94 1994-95 1995-96 1996-97 1997-98 1998-99 1999-00 2000-01 2001-02 2002-03 2003-04 2004-05 2005-06 2006-07 2007-08 2008-09 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13 2013-14 2014-15
Tijdens de mid-maandelijkse watervogeltellingen in de winter van 2013-2014 werden in Vlaanderen maximaal 5 verschillende vogels geteld (oktober). Tijdens de mid-maandelijkse watervogeltellingen in de winter van 2013-2014 werden in Vlaanderen maximaal 12 verschillende vogels (oktober) geteld verspreid over 11 gebieden. Op basis van losse waarnemingen werd een maandmaximum (eveneens in oktober) van 17 waargenomen dieren berekend verspreid over tien gebieden*. In Vlaanderen zijn momenteel naar schatting 10-15 exemplaren aanwezig. De aanwezigheid van in het wild levende uitheemse rosse stekelstaarten vormt een bedreiging voor de instandhouding van de bedreigde inheemse witkopeend. (Munoz-Fuentes et al. 2006, 2007; Rhymer & Simberloff, 1996; Kumschick & Nentwig, 2010).
14 Aantal overwinterende rosse stekelstaarten
De indicator toont het aantal overwinterende rosse stekelstaarten in Vlaanderen sinds 1979 op basis van de mid-maandelijkse watervogeltellingen (tellingen oktober-maart), evenals het maandmaximum van het aantal waargenomen vogels in Vlaanderen berekend als de som van de maandmaxima per maand en per gebied. Daarnaast wordt ook een overzicht gegevens van het aantal bestreden vogels.
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Evolutie van het aantal rosse stekelstaarten Bron: INBO, watervogeldatabank
Open trend Natuurindicatoren 2015 <50>
Ontsnippering langs Vlaamse transportwegen
Transportwegen met ontsnippering (%)
40 35 30
Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door 25 groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Bijkomend op te volgen
5 Versnippering van groengebieden: binnen planperiode wordt naar een gunstige trend gestreefd.
De indicator voor ontsnippering langs transportwegen toont de hoeveelheid en kwaliteit van de huidige ontsnippering langs Vlaamse autosnelwegen, hoofdwegen, secundaire wegen, verbindingswegen, spoorwegen en kanalen. Bij de ontwikkeling van de indicator zijn ook een aantal criteria opgenomen die de globale kwaliteit weergeven van bestaande ontsnipperingsprojecten: directe ontsnippering (= zone t.h.v. een faunapassage) en matig of goede indirecte ontsnippering (= traject met geleidingsraster). Hierdoor is het mogelijk om de uitgevoerde projecten op basis van de evaluatie nog te verbeteren. De indicator toont dat het aantal kilometer ontsnippering langs Vlaamse wegen – plaatsen waar aan die versnippering iets gedaan werd door faunapassages – nog zeer beperkt is. Momenteel heeft ongeveer 4,5% van 1.200 km transportwegen met lage tot zeer hoge prioriteit voor ontsnippering, een matige tot goede ontsnippering voor een bepaalde diergroep. Dit is ongeveer 34% voor de zeer hoge prioriteit, 39% voor de hoge prioriteit, en telkens 1% voor de normale en lagere prioriteit transportwegen. In vergelijking met 2011 (Everaert & Peymen, 2011) en de vrijwel ongewijzigde situatie in 2012 en 2013, is er in 2014 een lichte stijging op te merken die voornamelijk te wijten is aan de afwerking van het ecoduct Kempengrens (incl. geleidingsrasters) en bijkomende geleidingsrasters langs bestaande faunapassages (o.a. E19).
Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
15 10
0
1 2011-’13
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t. 1 2014
2 2011-’13
2 2014
3 2011-’13
3 2014
4 2011-’13
20
Prioriteit voor ontsnippering (1= lage prioriteit, 2= normale prioriteit, 3= hoge prioriteit, 4= zeer hoge priorite direct ontsnipperd goed indirect ontsnipperd matig indirect ontsnipperd
40 Transportwegen met ontsnippering (%)
De vele transportwegen in Vlaanderen verdelen het landschap in steeds kleinere versnipperde stukken, en veroorzaken daardoor allerlei problemen voor de natuur. Het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) heeft als één van haar vijf strategische doelstellingen het terugdringen van de schade aan milieu en natuur, zelfs al neemt de mobiliteit verder toe. Het vermijden en verminderen van versnippering door transportinfrastructuur is hierbij een zeer belangrijk onderdeel. Een exacte doelstelling voor het aantal kilometer ontsnippering, werd nog niet vastgelegd.
20
35 30 25 20 15 10 5 0
1 2011-’13
1 2014
2 2011-’13
2 2014
3 2011-’13
3 2014
4 2011-’13
4 2014
Prioriteit voor ontsnippering (1= lage prioriteit, 2= normale prioriteit, 3= hoge prioriteit, 4= zeer hoge prioriteit)
Hoeveelheid (%) ontsnipperde wegen t.o.v. het totaal aantal transportwegen met prioriteit één tot direct vier (1=ontsnipperd lage prioriteit; 2 = normale prioriteit; 3 = hoge prioriteit ; 4 = zeer hoge prioriteit) goed indirect ontsnipperd Bron: INBO; AWV matig indirect ontsnipperd
Natuurindicatoren 2015 <51>
Ontsnippering planologisch groengebied Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020 15.2
Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
MINA-plan 4 Bijkomend op te volgen
Versnippering van groengebieden: binnen planperiode wordt naar een gunstige trend gestreefd.300.000
250000
5000
200000
4000
150.000
100.000
150000
3000
100000 50.000
2000
50000
1000
0
904 996 999 001 002 003 004 005 006 007 008 009 0100 011 012 013 014 015 1 1 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
19
01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 1994 20 1996 1 19995
20
19
99
0 1994 1999 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
96
19
94
10
In het scenario, waarbij het gewenste VEN gerealiseerd zou worden, aanvullend op de bestaande groene gewestplanbestemmingen zou er voor het eerst sprake zijn van een significante verandering in de versnippering van de groenbestemmingen. Het gewenste VEN is echter ruimer afgebakend dan de 125.000 ha af te bakenen oppervlakte (nl. 140.000 ha). In dit geval zou de gemiddelde oppervlakte stijgen tot 48,8 ha.
Open trend
30
6000
20
De gemiddelde oppervlakte van een planologische groenbestemming steeg tussen 1994 en 2014 van 33,2 ha tot 35,5 ha.
* de polygonen kleiner dan 0.363 ha werden niet meegenomen in de berekening, het betreft dus niet de precieze gemiddelde oppervlakte van de groengebieden in Vlaanderen
40
300000 200.000
versnipperingsgraad in alle groene planologisch
bestemmingen versnipperingsgraad versnipperingsgraad planologisch groene in alle groene planologische bestemmingen bestemmingen + gewenst VEN
versnipperingsgraad van alle groene bestemmingen (bij realisatie gewenst VEN)
Evolutie van de gemiddelde oppervlakte van planologisch groengebied
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Oppervlakte (ha)
50
19
Van 1994 tot 2002 is er ongeveer 10.000 ha groenbestemming bijgekomen. Door 10 de aanduiding van het VEN “1e fase” was er een sprong van ca. 4.000 ha in 2003. In de periode 2003-2013 kwamen er ca. 7.000 ha groene bestemmingen bij. De impact van de afbakening van het VEN op de versnipperingsgraad van de ‘na- 0 tuurlijke structuur’ was beperkt. Dit is omdat het grootste deel van dat VEN een overdruk betrof bovenop reeds bestaande groene gewestplanbestemmingen.
Oppervlakte (ha)
Oppervlakte (ha)
60
Oppervlakte (ha)
Deze indicator geeft een indicatie* van de gemiddelde oppervlakte van de groen bestemde gebieden in Vlaanderen en geeft de evolutie van de versnipperingsgraad van het planologisch groengebied weer. De versnipperingsgraad geeft per40 jaar de verhouding weer tussen de totale oppervlakte groen bestemde gebieden en het aantal groen bestemde gebieden. Een hogere gemiddelde oppervlakte van 30 de planologische groenbestemmingen wijst op een lagere versnipperingsgraad. Deze indicator geeft aan of de doelstelling (de creatie van een samenhangend geheel van natuurgebieden) van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) gerealiseerd 20 wordt.
Aantal gebieden
250.000
50
Trend: significante trend, afname ingezet
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
60
totale oppervlakte planologisch groene totale oppervlakte bestemmingen
planologisch groene
bestaande groene bestemmingen bestemmingen + bestaande groene gewenst VEN bestemmingen +
gewenst totaal aantalVEN gebieden totaal aantal gebieden
Evolutie van de totale oppervlakte planologisch groengebied en het totaal aantal gebieden per jaar Bron: RWO
Natuurindicatoren 2015 <52>
50.000
50.000
Oppervlakte extra planologisch groengebied Europese Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van 40.000 Biodiversiteitsstrategie de aangetaste ecosystemen te herstellen. 2020 Streefdoel 2 30.000
Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren. Streefdoel: 38.000 ha extra natuurgebied en 10.000 ha extra bosgebied.
MINA-plan 4 20.000Binnen planperiode wordt naar een gunstige trend gestreefd. Lange termijndoelstelling
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t. 50.000
Deze indicator geeft de evolutie 10.000weer van de doelstellingen uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) voor natuur en reservaat, bos en overig groen.
50.000
Het RSV introduceerde een nieuwe ruimteboekhouding voor de bestemmingsplannen. Het doel was dat er 38.000 ha extra natuur en reservaat moet bijkomen en 10.000 ha bos in 0 vergelijking met de toestand in 1994. Oorspronkelijk diende dit gerealiseerd te zijn tegen 2007. In het kader van de herziening van het huidige RSV werd de doelstelling naar 2012 geplaatst, maar met de notie dat dit ook nog geldig is na 2012 zolang het RSV niet wordt herzien.
overig groen
-10.000
Open trend
doelstelling RSV natuur en reservaat doelstelling RSV overig groen doelstelling RSV bos
2014
2013
2012
30.000 Oppervlakte (ha)
20.000
10.000 natuur en reservaat overig groen
0
bos
doelstelling RSV natuur en reservaat
doelstelling RSV overig 2014
2013
2012
2011
2010
2009
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
-10.000 1999
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
Trend: natuur- en reservaat: significante toename bos: significante toename overig groen: significante afname
bos
40.000
Ongeveer zeventien jaar na de vaststelling van het RSV werd ca. 37% van de vooropgestelde oppervlakte gerealiseerd voor natuur-, reservaat- en bosgebied en overig groengebied samen. Dit komt neer op ca. 17.900 ha extra planologisch groene bestemmingen en betekent dat we ca. 30.100 ha verwijderd zijn van de doelstelling. In dezelfde periode daalde de oppervlakte planologisch landbouwgebied met 21.400 ha en namen de planologische oppervlakte industriegebied en recreatiegebied woongebied toe met respectievelijk 6.300 ha en 2.200 ha (Ruimte Vlaanderen). De laatste negen jaar werd een andere werkwijze gehanteerd. Er gebeurde een onderverdeling van Vlaanderen in 13 buitengebiedregio’s en zowel de agrarische als de natuurlijke structuur worden gelijktijdig afgebakend via ruimtelijke uitvoeringsplannen. Voortgaande op de huidige trend van de laatste negen en respectievelijk vijf jaar, zal de uitgestelde doelstelling gehaald worden tegen 2067 en respectievelijk 2061. Het zal dus ongeveer 64 à 70 jaar duren i.p.v. tien jaar zoals oorspronkelijk voorzien. De nieuwe werkwijze voor de uitwerking van ruimtelijke uitvoeringsplannen heeft nog niet geleid tot een wijziging van de trend.
natuur en reservaat
2008
Oppervlakte (ha)
Pact 2020 15.2
doelstelling RSV bos
Evolutie van de oppervlakte groene bestemmingen Bron: RWO
Natuurindicatoren 2015 <53>
Oppervlakte gerealiseerde natuurinrichtingsprojecten Tegen 2020 worden ecosystemen en ecosysteemdiensten gehandhaafd en verbeterd door groene infrastructuur op te zetten en ten minste 15% van de aangetaste ecosystemen te herstellen.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Bijkomend op te volgen
Binnen planperiode wordt naar een gunstige trend gestreefd.
Deze indicator geeft de evolutie van de totale oppervlakte van gerealiseerde natuurinrichtingsprojecten weer. Het instrument natuurinrichting wordt sinds 1998 ingezet door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) om gebieden zo goed mogelijk in te richten in functie van natuur. Natuurinrichting wil door actief ingrijpen betere omstandigheden creëren voor de ontwikkeling van natuur in gebieden die daarvoor aangewezen zijn. Natuurinrichtingsprojecten verlopen in een aantal fasen: haalbaarheidsonderzoek, instelling van het project, vaststellen van maatregelen en modaliteiten, goedkeuring van projectuitvoeringsplan en uitvoering. Eind 2014 waren er 15 natuurinrichtingsprojecten uitgevoerd en elf lopende. De Liereman en Berlarebroek Donkmeer zijn in 2014 ingesteld, de overige negen zijn alle in uitvoering. Voor Turnhouts Vennengebied West en Westvlaamse Scheldemeersen zijn de laatste werken bezig. Daarnaast is het onderzoek naar de haalbaarheid voor vijf projecten nog lopende; voor Schuddebeurzen en Fondatie Heirnisse is het haalbaarheidsonderzoek afgerond sinds 2013. Beide projecten wachten nog op instelling. Door de afronding van het natuurinrichtingsprojecten Osbroek Gerstjens en Meetkerkse Moeren in 2014 steeg de totale gerealiseerde oppervlakte tot 4.441 ha. Als alle lopende projecten zullen uitgevoerd zijn, zal deze oppervlakte in de komende jaren toenemen tot meer dan 13.000 ha.
Trend: significante toename
Open trend
Oppervlakte gerealiseerde projecten (ha)
Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 2
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
5000 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
Evolutie oppervlakte gerealiseerde natuurinrichtingsprojecten Bron: VLM
Natuurindicatoren 2015 <54>
70000 Oppervlakte bosbeheerplan
Tegen 2020 zijn er bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten, in60000 overeenstemming met duurzaam bosbeheer (SFM)21, voor alle bossen in overheidsbezit en voor bosgebieden vanaf een bepaalde omvang (door de lidstaten of de regio's vast te stellen en mee te delen in hun platteland50000 sontwikkelingsprogramma's) waarvoor financiering wordt verstrekt in het kader van het plattelandsbeleid van de EU, teneinde te zorgen voor een meetbare verbetering in de staat van instandhouding van soorten en habitats die afhangen of invloed ondervinden van bosbouw en in de levering van ecosysteemdiensten ten opzichte van de EU-referentiesituatie van 2010. 40000
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
oppervlakte (ha)
Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 3 (Bossen)
30000
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
20000
Volgens het Bosdecreet moeten alle bossen groter dan vijf hectare over een bosbeheerplan beschikken. Bij alle openbare bossen en bij privébossen binnen het Vlaams Ecologisch Netwerk moet dat een uitgebreid beheerplan zijn. Tussen 1990 en 2014 werd 32.483 ha uitgebreid en 31.179 ha beperkt bosbeheerplan goedgekeurd. De totale oppervlakte bos met beheerplan bedraagt daarmee 63.661 ha. Het totaal is mogelijk overschat omdat sommige bossen ondertussen van eigenaar veranderden en deel kunnen uitmaken van een nieuw beheerplan.
beperkte bosbeheerplannen uitgebreide bosbeheerplannen 50000
test 40000
30000
20000
10000
Trend: uitgebreid bosbeheerplan: significante toename beperkt bosbeheerplan: significante trend, top bereikt
Open trend
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
0
Oppervlakte beperkt en uitgebreid bosbeheerplan. De uitgebreide bosbeheerplannen voldoen aan de criteriabosbeheerplannen duurzaam bosbeheer uitgebreide
Bron: ANB
beperkte bosbeheerplannen
Natuurindicatoren 2015 <55>
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
60000
oppervlakte (ha)
Het bosbeheerplan vormt een belangrijke schakel in het duurzaam bosbeheer. Dergelijk beheer probeert een evenwicht te creëren tussen de ecologische, economische en maatschappelijke functies van bossen. Hiermee wil de Vlaamse overheid de ecologische kwaliteit en biodiversiteit van bossen versterken. Er zijn twee soorten bosbeheerplannen. Beperkte bosbeheerplannen moeten aan een basisniveau voldoen, terwijl uitgebreide beheerplannen de criteria duurzaam bosbeheer moeten halen. De criteria duurzaam bosbeheer zijn gebaseerd op de internationale FSC-principes (Forest Stewardship Council). Boseigenaars kunnen voor bossen met uitgebreid beheerplan een FSC-certificaat halen.
0
1992
70000
1991
Deze indicator toont de oppervlakte met beperkt en uitgebreid goedgekeurd beheerplan, onafhankelijk van de beheerder.
1990
10000
Oppervlakte beheerovereenkomsten met natuurdoelen Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 3
Tegen 2020 zijn er bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten, in overeenstemming met duurzaam bosbeheer (SFM)21, voor alle bossen in overheidsbezit en voor bosgebieden vanaf een bepaalde omvang (door de lidstaten of de regio’s vast te stellen en mee te delen in hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s) waarvoor financiering wordt verstrekt in het kader van het plattelandsbeleid van de EU, teneinde te zorgen voor een meetbare verbetering in de staat van instandhouding van soorten en habitats die afhangen of invloed ondervinden van bosbouw en in de levering van ecosysteemdiensten ten opzichte van de EU-referentiesituatie van 2010.
Pact 2020
/
MINA-plan 4 Bijkomend op te volgen
Binnen planperiode wordt3000 naar een gunstige trend gestreefd.
3500
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
Oppervlakte (ha)
2500
BB+natuur
1500
perceelranden soortbescherming BB+natuur houtkanten (aanplant en onderhoud)
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
500
2006
1000
perceelranden
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
0
Oppervlakte cultuurgrond met natuurgerichte houtkanten beheer- (aanplant en onderhoud) overeenkomsten
500000 450000 400000
Lengte (m)
350000
50000
300000
aanplant en onderhoud heg
250000 200000
aanplant en onderhoud haag aanplant en onderhoud heg
2014
2014 2013
2012
2013 2011
2012
2011 2009
2010
2010 2008
2009 2007
2006
2008
2005
2007 2004
2006
2005 2002
2003
2004 2001
0
2003
50000
2000
100000
2002
2001
150000
2000
Trend: soortbescherming: significante toename 0 botanisch beheer: significante trend, sterker wordende afname perceelranden: significante trend, top bereikt , afname ingezet houtkanten: significante trend, sterker wordende afname heg: significante trend, sterker wordende afname (toename tot 2006, daarna een stabilisatie) haag: geen correcte trendbepaling mogelijk Open trend
soortbescherming
2000
2005
2004
Oppervlakte (ha)
2500
Bron: VLM
3000
2003
2002
2001
3500
Lengte (m)
2000
Deze indicator geeft de evolutie van cultuurgrond met natuurgerichte be2000 heerovereenkomsten weer. In het kader van de Vlaamse Programma’s voor Plattelandsontwikke1500 ling (2000–2006, 2007–2013) kunnen landbouwers vijf jaar durende beheerovereenkomsten sluiten met de Vlaamse overheid. 1000 De periode 2000–2006 kenden vooral maatregelen ten behoeve van kleine landschapselementen een groot succes. In de periode 2006-2011 500 stagneerde het opnamesucces van beide types beheerovereenkomsten. In 2012 werd een nieuwe overeenkomst mogelijk, nl. voor het aanplanten 0 en onderhouden van hagen. Dit werd meteen een groot succes. 112 km 500000 nieuwe hagen werden aangeplant, voor meer dan 300 km werden onder450000 houdsovereenkomsten afgesloten. De overeenkomst botanisch beheer kent relatief weinig succes en stagneert. 400000 Er werden recent in het kader van PDPOIII (2014-2020) een hele reeks nieu350000 we pakketten opgesteld. Er kunnen nu overeenkomsten afgesloten worden voor bv. het onderhoud van knotbomenrijen en worden de maatregelen 300000 rond weidevogels uitgebreid met een overeenkomst ‘kuikenweide’. De lo250000 pende pakketten worden in afwachting voortgezet, vandaar de stagnatie in een aantal indicatoren. Vanaf 2015 worden bv. geen overeenkomsten200000 meer voor aanleg van lijnvormige landschapselementen afgesloten, wel nog voor onderhoud. Door gericht prioritaire gebieden af te bakenen voor alle 150000 pakketten hoopt men aantal en effectiviteit ervan te verhogen (Van Uytvanck et 100000 al. 2014 & 2015).
Lengte cultuurgrond met aanplant en beheerovereenkomsten heg onderhoud haag en haag
Natuurindicatoren 2015 <56>
Bezoeken aan natuur- en bosgebieden Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun statusbereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t. 100%
Het meer toegankelijk maken van natuur- en bosgebieden wordt in het Vlaams natuurbeleid gezien als een stimulerende maatregel die het maatschappelijk draagvlak voor natuur en biodiversiteit vergroot. Ook het Vlaams Regeerakkoord en de Beleidsnota Leefmilieu en Natuur pleiten voor een grotere toegankelijkheid van natuur en bos voor iedereen. Er zijn geen concrete beleidsdoelen geformuleerd. De jaarlijkse survey van de studiedienst van de Vlaamse Regering peilt hoe dikwijls Vlamingen bos- en natuurgebieden bezoeken (Beyst & Pickery, 2006). De frequentie van bezoeken aan bossen en natuurgebieden is één van de draagvlakindicatoren voor natuur (VRIND 2012).
Ongeveer 11% van de Vlamingen bezocht minstens wekelijks een bos of natuurgebied in 2014. Meer dan 32% van de Vlamingen bezocht tijdens de voorbije 12 maanden geen bos of natuurgebied en 26% bezocht deed dit slecht één keer in het jaar. In 2010, 2012, 2013 en 2014 zijn er meer bezoeken dan in 2009. Toch is het aantal bezoekers die minimum eens per week een bos of natuurgebied bezoeken in geringe mate (1%) afgenomen en is het percentage van de Vlamingen die nooit of slecht een keer per jaar een bos of natuurgebied bezoek licht toegenomen (ca. 1.5%).
90% 80%
100%
70%
90%
60%
80%
50% 40% 30% 20% 10% 0%
Percentage van respondenten (n%)
Percentate van respondenten (n%)
Deze indicator geeft de evolutie weer van het aantal bezoeken van Vlamingen aan natuur-en bosgebieden.
dagelijks 70%
meermaals per week wekelijks
60%
meermaals per maand
50%
dagelijks maandelijks
40%
meermaals per week een uitzonderlijke keer
30%
wekelijks niet tijdens de voorbije 12 maanden meermaals per maand
2009 20%
2010
2011
2012
2013
maandelijks
10% 0%
test 2009
2010
2011
2012
2013
een uitzonderlijke keer niet tijdens de voorbije 12 maanden
2014
Frequentie van bezoeken aan bos- en natuurgebieden Trend: geen correcte trendbepaling mogelijk
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering
Natuurindicatoren 2015 <57>
Ledenaantallen van natuurverenigingen Europese Biodiversiteitsstrategie 2020 Streefdoel 1
De achteruitgang in de status van alle onder natuurwetgeving van de EU vallende soorten en habitats tot staan brengen en een aanzienlijke en meetbare verbetering van hun status bereiken zodat tegen 2020, vergeleken met huidige beoordelingen: (i) 100% meer habitatbeoordelingen en 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Habitatrichtlijn een verbeterde staat van instandhouding te geven; en (ii) uit 50% meer soortenbeoordelingen in het kader van de Vogelrichtlijn een veilige of verbeterde staat van instandhouding blijkt.
Pact 2020
/
MINA-plan 4
/
Doelbereik: n.v.t. Doelverwachting: n.v.t.
250000
Deze indicator toont de evolutie van de ledenaantallen van natuurverenigingen actief in Vlaanderen. Statistische analyse van de gegevens leert, dat het totaal aantal leden significant toeneemt in de periode 1994-2014. Dit kan geïnterpreteerd worden als een uiting van een toenemend draagvlak voor natuur bij de bevolking.
Evolutie ledenaantallen natuurverenigingen: totaal (boven) en per vereniging (onder)
150000
100000
50000
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
0
100000 100000
80000 Ledenaantal
Ledenaantal
Het voorbije jaar steeg het totaal aantal leden van natuurverenigingen met 7,6% (= 17.000 leden). Behalve voor Vogelbescherming Vlaanderen, steeg het aantal leden per vereniging. Natuurpunt is met 95.163 leden de grootste natuurvereniging in Vlaanderen. WWF is de tweede grootste natuurvereniging met 61.315 leden, gevolgde door Greenpeace met 59.504 leden, Vogelbescherming Vlaanderen met 9.275 leden en JNM met 3.211 leden. Eind 2014 zijn ruim 228.000 mensen of gezinnen lid van een natuurvereniging.
Lendenaantal
200000
60000
Natuurpunt
80000
60000
Greenpeace
Greenpeace
WWF
WWF
Vogel-bescherming Vlaanderen Vogel-bescherming
Vlaanderen JNM (Jeugdbond voor Natuur en JNM (Jeugdbond Milieu)
40000
40000
voor Natuur en Milieu)
Open trend 0
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Trend: significante toename (totaal)
0
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
20000
20000
Natuurpunt
Bron: Natuurverenigingen
Natuurindicatoren 2015 <58>
Literatuur Adriaens T. (2014). Nieuwe EU verordening moet biodiversiteit beschermen tegen invasieve soorten. Natuur.focus 13: 90–91. Adriaens T., San Martin y Gomez G., Bogaert J., Crevecoeur L., Beuckx J.P., Lock K., Jonckheere K. & Maes D. (2014). Rode Lijst van de lieveheersbeestjes in Vlaanderen. Kansen voor een beter bescherming en een aangepast natuurbeheer. Natuur.focus 13: 118-128. Adriaens T., San Martin y Gomez G., Bogaert J., Crevecoeur L., Beuckx J.P. & Maes D. (2015). Testing the applicability of regional IUCN Red List criteria on ladybirds (Coleoptera, Coccinellidae) in Flanders (north Belgium): opportunities for c onservation. Insect Conservation and Diversity (2015) doi: 10.1111/icad.12124. Anselin A., Devos K., Vermeersch G., Stienen E & T. Onkelinx (2013). Toelichting bij het opstellen van de rapportage in het kader van artikel 12 van de Vogelrichtlijn en status van vogelsoorten met instandhoudings-populatiedoelen en van typische vogelsoorten van Natura 2000 habitattypes. Instituut voor Natuur-en Bosonderzoek, INBO, INBO.2014.1567208. Ash N., Blanco H., Brown C., Vira B., Zurek, Garcia K.§ Tomich T. (2010). Ecosystems and Human Well-Being: A Manual for Assessment Practitioners. Bern Convention. Draft Recommendation No. 149 (2010) adopted on 9 December 2010, on the eradication of the Ruddy Duck (Oxyura jamaicensis) in the Western Palaearctic. Beyst V. & Pickery J. (2006). Bezoek aan natuur- en bosgebieden. Nota van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Studiedienst van de Vlaamse Regering, Brussel. Bonte D., Vandomme V., Muylaert J. & Bosmans R. (2001). Een gedocumenteerde Rode Lijst van de water- en oppervlaktewantsen van Vlaanderen. Onderzoeksopdracht K/IN99/JPM/01 - Universiteit Gent, Gent, 121 pp. Braat L. & P. ten Brink (eds.) (2010), The Cost of Policy Inaction. The case of not meeting the 2010 biodiversity target. study for the European Commission, DG Environment under contract: ENV.G.1/ETU/2007/0044 (Official Journal reference: 2007 / S 95 – 116033). Wageningen / Brussels , May 2008. Bruers S. & Verbeeck B. (2010), De berekening van de ecologische voetafdruk van Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2010/01, Ecolife. Bruers S. & Vandenberghe K. (2013), Actualisatie van de Ecologische Voetafdruk van Vlaanderen. De jaren 2004 – 2009 volgens NFA editie 2010, studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2014/01, Ecolife. Cox G.W. (2004). Alien Species and Evolution: The Evolutionary Ecology of Exotic Plants, Animals, Microbes, and Interacting Native Species. Island Press: Washington. 400 p. Cranswick P.A. & Hall C. (2010). Eradication of the Ruddy Duck Oxyura jamaicensis in the Western Palaearctic: a review of progress and a revised Action Plan 2010–2015. WWT report to the Bern Convention. Wildfowl & Wetlands Trust (WWT), Slimbridge. Natuurindicatoren 2015 <59>
Literatuur
De Knijf G. & Anselin A. (2010). When south goes north: Mediterranean dragonflies (Odonata) conquer Flanders (NorthBelgium). In: Ott J. (Ed) Monitoring Climate Change With Dragonflies. BioRisk, 5: 141-153. De Knijf G., Anselin A., Goffart P. & Tailly M. (eds.) (2006). De libellen (Odonata) van België: verspreiding - evolutie - habitats. Libellenwerkgroep Gomphus i.s.m. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 368 pp. Demolder H., Schneiders A., Spanhove T., Maes D., Van Landuyt WK., & Adriaens T. (2014). Hoofdstuk 4. Toestand biodiversiteit. (INBO.R.2014.6194611). In Stevens, M. et al. (eds.), Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel. European Commission (2006). Communication from the Commission. Halting the loss of biodiversity by 2010 – and beyond. Sustaining ecosystem services for human well-being. COM (2006) 216 final. European Commission, Brussels. Europese Commissie (2011). Mededeling van de Commissie. Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU biodiversiteitsstrategie voor 2020. COM (2011) 244. Europese Commissie, Brussel. European Environment Agency (2007). Streamlining European Biodiversity Indicators (SEBI): EEA technical report. European Environment Agency, Copenhagen. European Environment Agency (2010). Assessing biodiversity in Europe — the 2010 report EEA Report No 5/2010. European Environment Agency, Copenhagen. European Environment Agency (2012a). Streamlining European biodiversity indicators 2020: Building a future on lessons learnt from the SEBI 2010 process EEA Technical report No 11/2012. European Environment Agency, Copenhagen. European Environment Agency (2012b). Report of the working group on Interlinkages of the Streamlining European Biodiversity Indicators project (SEBI). EEA Technical report. European Environment Agency, Copenhagen. Everaert J. & Peymen J. (2011). Indicator inzake ontsnippering van transportwegen in Vlaanderen. Rapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011 (INBO.R.2011.59). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Hughes B., Robinson J.A., Green A.J., Li Z.W.D & Mundkur, T. (Compilers). (2006). International Single Species Action Plan for the Conservation of the White-headed Duck Oxyura leucocephala. CMS Technical Series No 13 & AEWA Technical Series No8. Bonn, Germany. Jacobs S., Spanhove T. & Panis P. (2014). Hoofdstuk 5 - Toestand en trend van ecosysteemdiensten in Vlaanderen (INBO.R.2014.6160407). In Stevens, M. et al. (eds.), Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel. Jansen I. (2015). Trendbepaling Natuurindicatoren 2015. Rapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2013 (INBO.R.2015.10259948). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 88pp. Jooris R., Engelen P., Speybroeck J., Lewylle I., Louette G., Bauwens D. & Maes D. (2012). De IUCN Rode Lijst van de amfibieën en reptielen in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2012 (22). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 19pp. Natuurindicatoren 2015 <60>
Literatuur
Kumschick S. & Nentwig W. (2010). Some alien birds have as severe an impact as the most effectual alien mammals in Europe. Biological Conservation 143(11): 2757-2762. Layke C., Mapendembe A., Brown C., Walpole M. & Winn J. (2012) Indicators from the global and sub-global Millennium Ecosystem Assessments: An analysis and next steps. Ecological indicators 17(0):77-87. Lock K., Stoffelen E., Vercouteren T., Bosmans R. & Adriaens T. (2013). Updated Red List of the water bugs of Flanders (Belgium) (Hemiptera: Gerromorpha & Nepomorpha). Bulletin de la Société royale belge d’Entomologie/Bulletin van de Koninklijke Belgische Vereniging voor Entomologie, 149, 57–63. Louette G., Adriaens D., De Knijf G. & Paelinckx D. 2013. Staat van instandhouding (status en trends) habitattypen en soorten van de Habitatrichtlijn (rapportageperiode 2007-2012). INBO.R.2013.23, Brussel, 43 pp. Maes D., Vanreusel W., Jacobs I., Berwaerts K. & Van Dyck H. (2012). Applying IUCN Red List criteria at a small regional level: A test case with butterflies in Flanders (north Belgium). Biological Conservation, 145, 258-266. Maes D., Baert K., Boers K., Casaer J., Criel D., Crevecoeur L., Dekeukeleire D., Gouwy J., Gyselings R., Haelters J., Herman D., Herremans M., Huysentruyt F., Lefebvre J., Lefevre A., Onkelinx T., Stuyck J., Thomaes A., Van Den Berge K., Vandendriessche B., Verbeylen G. & Vercayie D. (2014). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. De IUCN Rode Lijst van de zoogdieren in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO.R.2014.1828211). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Munoz-Fuentes V., Green A.J., Sorenson M.D., Negro J.J., & Vila C. (2006). The ruddy duck Oxyura jamaicensis in Europe: natural colonization or human introduction? Molecular Ecology 15(6): 1441-1453. Munoz-Fuentes V., Vila C., Green A.J., Negro J.J., & Sorenson M.D. (2007). Hybridization between white headed ducks and introduced ruddy ducks in Spain. Molecular Ecology 16(3): 629-638. Onkelinx T. & Devos K. (2013) Jaarlijkse analyse van de watervogeltellingen. Beschrijving van de analyse. Ontwerprapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2013. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Onkelinx T. & Vermeersch G. (2014). Jaarlijkse analyse van de Algemene Broedvogelmonitoring (ABV). Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2014 (10 oktober 2014). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Pires S.M.M. (2011) Sustainability Indicators and Local Governance in Portugal. Universidade de Aveiro. Pimental D., McNair S., Janecka J., Wightman J., Simmonds C., O’Connell C., Wong E., Russel L., Zern J., Aquino T. (2002). Economic and environmental threats of alien plant, animal, and microbe invasions. Biological Invasions 307–329. Rhymer J.M. & Simberloff D. (1996). Extinction by hybridization and introgression. Annual Review of Ecology and Systematics 27: 83-109. Simoens I., Thoonen M., Meiresonne L. & Van Daele T. (2014). Hoofdstuk 26 – Ecosysteemdienst groene ruimte voor buitenactiviteiten. (INBO.R.2014.1987887). In Stevens, M. et al. (eds.), Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Natuurindicatoren 2015 <61>
Stevens M., Demolder, H., Jacobs, S., Michels, H., Schneiders, A., Simoens, I., Spanhove, T., Van Gossum, P., Van Reeth, W. & Peymen, J. (red.) (2014). Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Syntheserapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M. 2014.1988666, Brussel. Van der Linden S., Van Camp N. & Van Valckenborgh J. (2013). Opmaak van een digitale bos-, natuur- en groenkartering voor Vlaanderen op basis van digitale luchtopnames 2013 (versie 1.0). Rapport Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV), Gent. van Dobben H.F., Bobbink R., Bal D & van Hinsberg A., (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2397 2397. 68 pp. Van Dyck H., Puls R., Bonte D., Gotthard K. & Maes D. 2015. The lost generation hypothesis: could climate change drive ectotherms into a developmental trap? Oikos 124: 54-61. Van Landuyt W., Vanhecke L. & Brosens D. (2012). Florabank1 : a grid-based database on vascular plant distribution in the northern part of Belgium (Flanders and the Brussels Capital region). PhytoKeys 12: 59–67. van Swaay C.A.M., van Strien A.J., Aghababyan K., Åström S., Botham M., Brereton T., Chambers P., Collins S., Domènech Ferrés M., Escobés R., Fernández-García J.-M., Fontaine B., Goloshchapova S., Gracianteparaluceta A., Harpke A., Heliölä J., Khanamirian G., Julliard R., Kühn E., Lang A., Leopold P., Loos J., Maes D., Mestdagh X., Monasterio Y., Munguira M.L., Murray T., Musche M., Õunap E., Pettersson L., Popoff S., Prokotev S., Roth T., Roy D.B., Settele J., Stefanescu C., Švitra G., Marques Teixeira S., Tiitsaar A., Verovnik R. & Warren M.S. 2015. The European butterfly Indicator for Grassland species: 1990-2013, Rapport VS2015.009. De Vlinderstichting, Wageningen. Van Uytvanck J., Esprit M., Van Landuyt W., De Blust G. & Michiel K. 2014. Afbakening van kansrijke gebieden voor Beheerovereenkomsten Botanisch Beheer - pakket ‘ontwikkeling soortenrijk grasland’ in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. INBO.R.2014.3314966, Brussel, 28 pp. Van Uytvanck J., Esprit M., & De Blust G. 2015. Afbakening van prioritaire gebieden voor het sluiten van natuurgerichte beheerovereenkomsten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. INBO.R.2015.7872503, Brussel, 23 pp. Verreycken H., Van Thuyne G., Belpaire C., Breine J., Buysse D., Coeck J., Mouton A., Stevens M., Van den Neucker T., De Bruyn L. & Maes D. (2012). De IUCN Rode Lijst van de zoetwatervissen in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2012, INBO.R.2012.23. 17pp. Verreycken H., Belpaire C., Van Thuyne G., Breine J., Buysse D., Coeck J., Mouton A., Stevens M., Van den Neucker T., De Bruyn L. & Maes D. (2013). An IUCN Red List of freshwater fishes and lampreys in Flanders (north Belgium). Fisheries Management and Ecology. Vié J.C., Hilton-Taylor C. & Stuart S.N. (Eds.) (2009). Wildlife in a changing world: an analysis of the 2008 IUCN Red List of threatened species. World Conservation Union: Gland, Zwitserland. 180 p. Vlaamse Regering (2011). Milieubeleidsplan 2011- 2015, vastgesteld door de Vlaamse Regering op 27 mei 2011. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Studiedienst van de Vlaamse Regering. VRIND. Vlaamse regionale indicatoren, 2012.
Natuurindicatoren 2015 <62>
Afkortingen ANB
Agentschap voor Natuur en Bos
AWV
Administratie Wegen en Verkeer
EEA
European Environment Agency (Europees Milieuagentschap)
INBO
Instituut Natuur- en Bosonderzoek
KRW
Kaderrichtlijn Water
MINA-plan 4
Vlaams Milieubeleidsplan 2011-2015
MIRA
Milieurapport
NVWG
Natuurverwevingsgebied
RSV
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
RWO
Ruimtelijke Ordening, Wonen en Onroerend Erfgoed
SEBI
Streamlining European 2010 Biodiversity Indicators
SOVON
Vogelonderzoek Nederland
VEN
Vlaams Ecologisch Netwerk
VLIZ
Vlaams Instituut voor de Zee
VLM
Vlaamse Landmaatschappij
VMM
Vlaamse Milieumaatschappij
VRIND
Vlaamse Regionale Indicatoren
Natuurindicatoren 2015 <63>