Natuur‐ en Vogelwacht Schouwen‐Duiveland Secretaris G. van den Ende Oesterstraat 77, 4301 ZL Zierikzee Burgemeester en wethouders van Schouwen‐Duiveland Laan van St.Hilaire 2 4301 SH ZIERIKZEE Betreft: inspraakreactie voorontwerp best.pl. Kustlaboratorium Zierikzee, 26 april 2014 Geacht College, Graag wil onze vereniging het hierna volgende opmerken over het voorontwerp van het nieuwe be‐ stemmingsplan ‘Kustlaboratorium’. Gezien het nog ‘verkennende’ karakter van dit voorontwerp‐plan, en het feit dat er in dit stadium nog sprake is van een aantal open einden, c.q. uit te werken onderzoeksvragen, marktverkenningen, en beleidsbesluiten, is het een uitgebreid commentaar, met suggesties voor plan‐aanpassingen zo‐ wel in de ruimte als in de tijd. I. Algemene opmerkingen Onze vereniging staat achter de hoofddoelstelling van dit project, de ontwikkeling van een aquacul‐ tuurgebied in combinatie met de versterking van natuur‐ en landschapswaarden, inclusief voorlich‐ tingsvoorzieningen ter plaatse. Het is tevens prijzenswaardig dat Stichting Het Zeeuwse Landschap (HZL), zijnde een natuurbescher‐ mings‐ en beheer instantie met overeenkomstige doelstellingen als onze vereniging, de initiatiefne‐ mer van dit innovatieve project is. HZL gaat hierbij veel verder dan haar traditionele werkterrein. HZL loopt zo ver vooruit op de nieuwe beleidsvisie van onze regering, zoals ze verwoord heeft in de zeer recent uitgebrachte Rijksnatuurvisie 2014; ‘Natuurlijk verder’. In deze visie bepleit de staatsse‐ cretaris voor ‘natuur combinaties’, oftewel multifunctionele ontwikkelingsplannen waarbij natuur gecombineerd wordt met andere maatschappelijke, c.q. economische functies. Aan de andere kant kleven er voor HZL, en de Zeeuwse natuurbescherming in bredere zin, erg grote risico’s aan deze ‘avontuurlijke’, en dure onderneming. Idealistische organisaties als HZL werken met gemeenschapsgeld, ‐overheidssubsidies, donateursbij‐ dragen, giften en legaten, en bijdragen van de Nationale Postcode Loterij ‐, dat primair bedoeld en geschonken is voor natuurbehoud en – beheer. Natuur‐budgetten van de overheid zijn beperkt. Ze zijn de laatste jaren gekrompen, en zullen moge‐ lijk de komende tijd nog verder krimpen.
1
Met andere woorden, het ‘natuur‐geld’ dat nu, en de komende jaren aan het project Kustlaboratori‐ um besteed gaat worden, gaat ten kosten van de financiering van de veiligstelling van andere Zeeuw‐ se natuur‐ en landschapsbelangen. En het gaat dan niet om euro‐tonnen, maar al snel om euro‐ miljoenen, als we de opzet en exploitatie van het Kustlaboratorium, plus de mogelijk planschade‐ claims van derden, in ogenschouw nemen. II. Natuur‐ en landschapswaarden De zuidkust van Schouwen‐Duiveland is in landschappelijk opzicht over de gehele lengte van ons eiland nog gaaf en ongeschonden, en is uit oogpunt van natuur, recreatiebelangen en cultuurhistorie zeer waardevol. De zuidkust vormt één van de landschappelijke iconen van Schouwen‐Duiveland, met een toenemende mate van landelijke bekendheid. Recreatieve belangen betekent tevens eco‐ nomische belangen, middels dag‐ en verblijfsrecreatie. Ingrijpende landschappelijke veranderingen langs de zuidkust, hetgeen het project Kustlaboratorium (42 ha)inhoudt, dienen daarom goed afgewogen plaats te vinden. De belangrijkste natuurwaarde van de zuidkust , en wat betreft belevingswaarde het meest tot de verbeelding sprekend, is de enorme vogelrijkdom van deze kustzone. De zuidkust vormt in land‐ schaps‐ecologisch opzicht een sterk samenhangend geheel met de Oosterschelde. Voor nieuwe ruim‐ telijke ontwikkelingen langs de zuidkust dienen vooral dus de vogelfuncties een belangrijk afwegings‐ criterium te vormen. Het plangebied in de Polder Burgh‐ en Westland is gelegen tussen de in 1953 gevormde inlaag bij Burghsluis en het oostelijke deel van de Westenschouwse Inlaag. Het is een rustig, en landschappelijk ongestoord landbouwgebied met een flink aandeel graslandpercelen, door de aanwezigheid van een groot melkveebedrijf bij de Meeldijk, en ten westen van de Groenlandse weg tevens vanwege een lage ligging en zoute kwel. Door de rust, de ligging tussen de twee inlaaggebieden, en de nabijheid van de Oosterschelde, broeden er hier voor een modern landbouwgebied relatief veel akker‐ en wei‐ devogels, en gebruiken bijzondere vogelsoorten als rotganzen (300 ‐ 500), wulpen (tientallen), goud‐ plevieren en kieviten het plangebied en de directe omgeving daarvan frequent als fourageer‐ en rustgebied. Overigens is het tekstgedeelte van het ontwerp bestemmingsplan over het voorkomen van de rot‐ gans niet geheel juist. Buiten de zomer‐maanden komen rotganzen langs de zeedijk in het gehele gebied tussen de Meeldijk en de Cauersweg voor. Dus, zeker ook in het plangebied. De bewering dat ze vooral in het graslandperceel ten oosten van het plangebied voorkomen klopt sinds ruim een jaar niet meer. Dit perceel is begin 2013 geploegd en omgevormd tot bouwland. (Landbouwkundig is dit perceel veel hoogwaardiger dan het gedeelte ten westen van de Groenlandsweg.) Met andere woor‐ den, de ontwikkeling van het Kustlaboratorium zal wel een probleem voor de hier al zeer lang voor‐ komende groep rotganzen gaan vormen. (Zie verder onze opmerking over vogelverstoring vanuit het aquacultuurgebied.) In februari 2010 ontving HZL van de Nationale Postcode Loterij 6.25 miljoen euro uit het Droomfonds voor de realisering van het Kustlaboratorium‐project. Bij dit besluit speelde een fraai en aantrekkelijk landschapsontwerp van een Zeeuws kustgebied met een afwisselende mix van natuur‐ en aquacul‐ tuurgedeelten een belangrijke rol. Evenals de beschrijving hierbij, kort samengevat in het tijdschrift ‘Zeeuws Landschap’ van voorjaar 2010 als; ‘… In het plan krijgt een nieuw landschap vorm. Overigens 2
een landschap met een nadrukkelijke historische aansluiting. De bedoeling is uit te gaan van het Zeeuwse inlaagmodel. . . . . een combinatie van zoutwatervijvers voor de aquacultuur en de inlaag‐ natuur . . . . . een landschap dat waardevol is voor natuur en mens’. Het huidige inrichtingsmodel voor het Kustlaboratorium wijkt sterk af van het oorspronkelijke droom‐model, en de toenmalige beschrijving. Het huidige inrichtingsmodel is in sterke mate opge‐ schoven naar een strak en technocratisch aandoend nat bedrijventerrein, sterk vergelijkbaar met het landschapsbeeld van het project Zeeuwse Tong bij de voet van de Zeelandbrug bij Colijnsplaat. Juist de landschappelijk uitstraling van het project Zeeuwse Tong wordt door velen beschouwd als een voorbeeld hoe het zeker niet moet zijn als we een aantrekkelijk en gedifferentieerd landschap met een combinatie van natuur en aquacultuur willen aanleggen, dat tevens een voorbeeld moet zijn voor eventuele toekomstige ontwikkelingen. Met andere woorden, het huidige inrichtingsplan valt ons erg tegen wat betreft landschappelijke uitstraling, en te creëren natuurwaarden. De huidige natuur‐ en landschapswaarden gaan verloren, en er komt geen aantrekkelijk alternatief voor terug. Vooral in de waardevolle, en landschappelijk gevoelige zuidkust‐zone (zie hiervoor) zal een omvang‐ rijk, strak aquacultuurgebied van 20 ha, met waterbakken voorzien van plastic‐randen (noodzakelijk i.v.m. afkalving, en grasoevers zullen in zoutwater niet tot ontwikkeling komen) en afgedekt met vogelnetten, er van grote afstand dominant uitspringen. Het zal een grotendeels vergelijkbaar land‐ schapsbeeld opleveren als bij het project Zeeuws Tong, maar dan wel over een vijf tot zes maal zo grote oppervlakte. De gekozen oppervlakte‐verhouding tussen aquacultuur en landschapsontwikkeling is ongeveer 1 : 1. Een veel groter aandeel natuur‐landschap, bijvoorbeeld 3x zo groot, is noodzakelijk om een aantrek‐ kelijk landschapsbeeld te ontwikkelen, en bijzondere natuurontwikkelingen de kans te geven. Waar‐ devolle natuurontwikkelingen, en dan vooral wat betreft de specifieke vogelpotenties van de zuid‐ kust, zullen pas op grotere afstand van de omvangrijke ‘stoorzender’ aquacultuurgebied mogelijk worden. Het grootse deel van het natuur‐landschap, ca 12 ha, wordt gevormd door een moerassige randzone rond het vierkante aquacultuur‐gebied. (Overigens, verhoudingsgewijs is dat niet veel meer dan wat gemeenten tegenwoordig aan ‘landscapings‐verplichting’ stellen voor een nieuw regulier bedrijven‐ terrein; zie bijvoorbeeld deze situatie bij Zierikzee en Goes.) Deze natuur‐randzone rond het aquacultuurgebied zal landschappelijk inderdaad goed overeenko‐ men met het inlagen‐karreveld‐landschapsbeeld van de zuidkust. Echter, waarschijnlijk zal deze rela‐ tief smalle natuurrand wat betreft vogelfuncties niet goed functioneren; het wordt een grotendeels ‘vogelvrij’‐gebied. Dit, ten eerste vanwege de permanente verstoring die het functionerende aquacultuurgebied zal veroorzaken. Het beeld van het proefgebied Zeeuwse Tong in bedrijf was dat hier dagelijks, jaar rond, bedrijfsactiviteiten plaatsvonden, al of niet met gebruikmaking van rijdende machines. Daarnaast is er in midden door de westelijke randzone, over de volle lengte, een openbare wandelroute gepland, en wordt de Westboutweg, mogelijk straks gevolgd door de Cauersweg, als toe‐ en afvoerweg voor het Kustlaboratorium aanzienlijk drukker. De ‘verwachtingsvol’ geplande vogelobservatiehut langs de Westboutweg zal bezoekers straks niet veel te bieden hebben. 3
Wat betreft de verstoringsafstand voor eenden, ganzen en steltlopers, de belangrijkste soortgroepen van de zuidkust, moet uitgegaan worden van 500 m. Bijvoorbeeld in het formeel vastgestelde Natu‐ ra2000‐beheerplan voor de Voordelta wordt uitgegaan van een verstoringscontour voor vogelrust‐ gebieden van 500 m. (Zie verder hierover het rapport Bureau Waardenburg, Witteveen + Bos, rap‐ port 06‐111, augustus 2007.) Een verstoringsafstand van 500 m betekent in het gehele plangebied van het Kustlaboratorium, ook het gedeelte ‘agrarisch weidelandschap met natuurwaarden’, dat de vogelfunctie van beperkte waarde zal zijn, en minder waardevol zal zijn dan in de huidige situatie. Overigens zullen de bedrijven die straks in het aquacultuur‐gedeelte gevestigd zijn eerder inzetten op het verjagen van vogels, dan het aantrekkelijk maken van deze omgeving voor vogels. Uit oogpunt van hun bedrijfsvoering is dat logisch, en mogelijk zal dit zelfs een vestigingsvoorwaarde voor bedrij‐ ven vormen. Vogels en aquacultuur zijn namelijk ‘water en vuur’. Niet alleen vreetschade zal een probleem vormen, maar elk vogelpoepje kan besmetting van de kwetsbare teelten inhouden. In dit opzicht vormt straks de te creëren moerassige randzone een ‘ecologische valkuil’; twee haaks op elkaar staande doelstellingen voor één gebied. Alleen de geplande 7.5 ha ‘agrarisch weidelandschap met natuurwaarden’, ten oosten de Groenland‐ se weg, vormt het enige, qua natuurwaarden meer kansrijke gedeelte van het project. Echter, de voorgestelde inrichtingsmaatregelen zijn zeer beperkt. Om hier echt winst voor natuur en landschap te creëren zou dit gedeelte aanzienlijk groter dienen te zijn, en veel intensiever vogel‐vriendelijk in‐ gericht dienen te worden. En, om de natuurwaarden hier echt te borgen zou zeker dit gedeelte in planologisch verband een natuurbestemming dienen te krijgen, in plaats van een ’agrarisch met waarden’. III. Risico’s 1. Potentieel giftige algen In augustus 2012 werd door onderzoek van het Waterschap Scheldestromen, naar aanleiding van een ter plaatse aangetroffen dode hond, een hoge concentratie van een toxische algensoort, de di‐ noflagelaat Alexandrium ostenfeldii, in de Ouwerkerkse kreken vastgesteld. Zoals alle Schouwse bin‐ nenwateren, watert dit krekengebied af op de Oosterschelde. En ook bij het gemaal ter plaatse wer‐ den toen concentraties van deze algensoort in het Oosterschelde water aangetroffen waarbij de Ne‐ derlandse Voedsel‐ en Warenautoriteit (NVWA) gaat overwegen, middels extra alertheid en frequen‐ te bemonsteringen, om het oogsten van consumptie‐mosselen in de Oosterschelde voor een bepaal‐ de periode te verbieden. Alleen al door het nieuws in de media over een giftige alg in de Ooster‐ schelde kelderde direct de prijs voor mosselen. In september 2013 was er sprake van dezelfde situatie in het krekengebied van Ouwerkerk, en in de Oosterschelde nabij het gemaal ter plaatse. Alleen is deze situatie toen buiten het nieuws gebleven. Echter, wederom kroop de mosselsector door het oog van de naald. Nader onderzoek uitgevoerd in opdracht van het waterschap in 2012 en 2013 toonde onder andere aan dat: ‐ Deze algensoort in veel meer Zeeuwse binnenwateren voorkomt. ‐ Dat de factoren en aanleiding die een bloei van deze algensoort veroorzaken nog niet duide‐ lijk zijn, c.q. er hiervoor nog uitgebreid nader onderzoek uitgevoerd moet worden. 4
‐
Er nog een aantal andere algensoorten hier voorkomen die toxische stoffen produceren, en die, tijdens een algenbloei‐periode en na consumptie door mensen van besmette mosselen medische problemen kunnen veroorzaken.
Het Kustlaboratorium lijkt een binnenwater te gaan vormen waarin op een gegeven moment de ontwikkeling van giftige algensoorten, zoals Alexandrium spp., kansrijk is, doordat: ‐ Het ondiepe water bassins betreft waarin ’s zomers de watertemperatuur snel zal oplopen. ‐ In de zager‐ en visbassins voer wordt toegevoegd, waardoor het water voedselrijk zal zijn. ‐ Voor de kweekbassins wieren, algen, vissen en schelpdieren van elders aangevoerd zullen worden, waarbij de kans groot is dat potentieel giftige algen dan eveneens aangevoerd wor‐ den. ‐ Algenculturen gevoelig reageren, waarbij uitbundige populatieontwikkelingen binnen een dag kunnen omslaan in massale sterfte (zoals bijvoorbeeld het plotseling zeer troebel wor‐ den van een tuinvijver of aquarium aantoont). Massale algensterfte, waarbij plotseling veel voedingsstoffen vrijkomen, zou de ontwikkeling van giftige algen kunnen stimuleren, zoals bijvoorbeeld ’s zomers het geval kan zijn voor giftige blauwalgen. 2. Afwateringsproblemen en schadeclaims Vanaf de ‘dinoflagelaat‐zaak’ bij Ouwerkerk is vanaf september 2012 duidelijk geworden dat het lozen van mogelijk besmet binnenwater op de Oosterschelde, zijnde één groot aquacultuur‐gebied voor schelpdieren, grote risico’s voor de mosselsector vormt. In sommige jaren zou namelijk in dit verband de NVWA vanaf de tweede helft van de zomer, als het mosselseizoen op gang komt, een tijdelijk oogstverbod kunnen instellen. Of, alleen maar het nieuws van verhoogde concentraties van giftige algen bij lozingspunten in de Oosterschelde kan een grote negatieve impact op de mosselprij‐ zen veroorzaken. Het was dan ook al vanaf najaar 2012 duidelijk dat een dagelijkse lozing van afvalwater uit het Kust‐ laboratorium op de Oosterschelde (straks 6.000 m3/dag), waarbij langs de zeedijk direct tegenover het Kustlaboratorium een aantal mosselpercelen gelegen zijn, voor de mosselsector onbespreekbaar is. Een seizoen niet oogsten van alleen al deze percelen zou een schadeclaim van miljoenen euro’s betekenen. Het is dan ook vreemd dat in het onderhavige ontwerp bestemmingsplan nog uitgegaan wordt van een inrichtingsvoorstel voor het Kustlaboratorium dat uitgaat van zowel een in‐ als uitlaat van Oos‐ terscheldewater bij de zeedijk ter hoogte van het projectgebied. Een dergelijke benadering lijkt ons achterhaald te zijn. Overigens zijn bij een directe lozing van afvalwater van het Kustlaboratorium op de Oosterschelde in verband met de mogelijke insleep van ziektekiemen en daaruit voortvloeiende ecologische schade waarschijnlijk een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet (art. 16 en 19d), en een ontheffing in het kader van de Flora‐ en faunawet (art. 14 lid 1 en 2) noodzakelijk. Een afwatering van het Kustlaboratorium via de landbouwsloten, waarover momenteel gesproken wordt, lijkt ons ook problematisch. De landbouwsector zal niet alleen verziltingsschade verwachten, en daarvoor planschade claimen, maar ook afwateringsproblemen bij extreme regenval. Dit laatste is in september 2013 weer eens duidelijk geworden. Toen moesten er weer een aantal grote nood‐ pompen bij de Schelphoek ingezet worden om de schade aan nog op het land staande gewassen te 5
beperken. Onder zulke omstandigheden zal in het landbouwgebied ter plaatse 6.000 m3 water per dag extra, afkomstig van het Kustlaboratorium, de acute afwateringsproblemen vergroten. Overigens kunnen eventueel aanwezige giftige algen in het Kustlaboratorium ook bij lozing via de landbouwsloten uiteindelijk via het gemaal Prommelsluis in de Oosterschelde terecht komen. 3. Palingbrood Een bijzonder natuurfenomeen dat al van oudsher specifiek langs de Schouwse zuidkust op uitge‐ breide schaal aanwezig is vormt het palingbrood; steenachtige mini‐koraalformaties gevormd door een mosdier (Electra crustulenta) samen met een kalkwier. Palingbrood(‘levende stenen’) kan zich op grote schaal ontwikkelen in sloten en kreken, op harde onderdelen van sluizen, en in duikers van dammen naar bouwlandpercelen. Het waterschap moet aangroei van palingbrood regelmatig verwij‐ deren, hetgeen niet gemakkelijk gaat, om afwateringsproblemen te voorkomen. Bij een recente inventarisatie in Plan Tureluur, dus een vrij recent ingericht gebied, bleek palingbrood plaatselijk op grote schaal aanwezig te zijn langs kreken. En, enkele buisleidingen onder de rijksweg tussen Zierikzee en Haamstede, die het noordelijke en zuidelijke deel van Plan Tureluur hydrologisch verbinden, blijken al nagenoeg geheel dicht gegroeid te zijn met palingbrood. Om de risico’s van dergelijke mogelijke ontwikkelingen in het Kustlaboratorium bij voorbaat be‐ heersbaar te houden, zou het hydrologische systeem overgedimensioneerd uitgevoerd moeten wor‐ den, en buisleidingen en pompsystemen in twee‐ of drievoud aangelegd moeten worden. Dit, omdat naderhand voor commerciële kweeksystemen een optimale aan‐ en afvoer van Oosterscheldewater elk dag gegarandeerd zal moeten zijn. Dit zal de aanlegkosten waarschijnlijk sterk verhogen. Ter vergelijking; het proefproject Zeeuwse Tong bij Colijnsplaat, dat een veel kleinere oppervlakte beslaat en waarbij geen rekening gehouden is met palingbrood‐ontwikkelingen omdat op Noord‐ Beveland dit natuurfenomeen niet aanwezig is , heeft tot nu toe 15 miljoen euro aan subsidie gekost, terwijl voor de ontwikkeling van het Kustlaboratorium ‘slechts’ circa de helft van dit bedrag beschik‐ baar is. 4. Commercieel niet haalbaar De afgelopen vijf jaar hebben de schelpdierbedrijven Prins & Dingemanse en Roem van Yerseke in de Olzendepolder bij Yerseke, het project Zeeland Aquacultuur uitgevoerd op basis van een hiervoor toegekende subsidie. Dit project is vergelijkbaar met wat straks het Kustlaboratorium beoogd; de experimentele combi‐kweek van vis, algen, en schaal‐ en schelpdieren. Beide bedrijven hebben veel kennis en ervaring met zowel de technische aspecten van zilte aquacul‐ tuur, als de bedrijfseconomische kant van een dergelijk onderneming. Januari j.l. werd in de media aangegeven dat beide bedrijven besloten hebben om dit project te beëindigen, omdat ‘. . . . de op‐ brengst van de oogst niet in verhouding bleek te staan tot de kosten van het project, waaronder energie‐ en arbeidskosten. Om schelpdierkweek op het land rendabel te maken moet er veel minder dure techniek aan te pas komen. …’ Hiermee geeft het desbetreffende Zeeuwse bedrijfsleven een zeer duidelijk teken aan de wand af aangaande de haalbaarheid van een project als het Kustlaboratorium. 6
5. Duurzaamheid en ecologisch verantwoord De conclusie van de twee hiervoor vermelde bedrijven over de noodzaak van ‘ . . . veel minder dure techniek’ zou een natuurorganisatie als HZL, zonder enige ervaring met aquacultuur, ook moeten beschouwen uit oogpunt van een verantwoord milieubeleid, duurzaamheid, en robuustheid van het kweeksysteem. Het huidige technische inrichtingsmodel van het Kustlaboratorium, zoals dat de afgelopen jaren ont‐ wikkeld is, betekent straks een erg kwetsbaar en duur systeem van ca 20 ha, met veel techniek, in de vorm van pompen, lange buissystemen, filters, meetsytemen en sluisjes in een technisch ‘vijandig’ zoute omgeving. In een nu nog ongestoord gebied, waar het ’s nachts nog echt duister is, worden werkwegen aangelegd, verschijnen gebouwen, straatverlichting, en wordt een ‘trein‐lading’ aan plas‐ tic weg gelegd, door vele ha’s te voorzien van folie en vogelnetten. Dit alles gaat gepaard met een aanzienlijke milieubelasting, hoge energie‐, onderhouds‐ en vergunningskosten, en intensieve, per‐ manente begeleiding van het systeem, c.q. hoge arbeidskosten. Mogelijk moet nu al geconcludeerd worden dat de huidige gekozen opzet niet het gewenste duurza‐ me, ecologisch verantwoorde en robuuste aquacultuur‐model van de toekomst inhoudt. IV. Samenvatting en aanbevelingen Hiervoor hebben wij geschetst dat aquacultuur op het land in Zeeland nog gepaard gaat met veel onopgeloste onderzoeksvragen, afbreekrisico’s na het verbruik van de subsidies, erg hoge inrichtings‐ en exploitatiekosten, en kans op hoge schadeclaims van derden. Aquacultuur op het land verkeert nog steeds in een experimentele fase. De sprong naar praktijk‐ schaal, die HZL met het Kustlaboratorium voor ogen heeft, lijkt ons voorbarig en onverantwoord te zijn. De combinatie aquacultuur met natuur‐en landschapsontwikkeling is met het huidige inrichtingsplan voor het Kustlaboratorium niet goed gelukt, of kennelijk onbetaalbaar. Daarnaast vond er de laatste twee jaar in Zeeland, door de gemeten hoge concentraties van een giftige dinoflagelaat (een structurele ontwikkeling ?), een enorme ‘wake‐up call’ plaats voor het be‐ leid aangaande de ontwikkelingsmogelijkheden voor aquacultuur op het land. Mogelijk vereist het desbetreffende beleidsveld van de provincie en de desbetreffende gemeenten een sterke bijstelling, en wordt er binnen enkele jaren besloten dat rond de Oosterschelde deze nieuwe bedrijfsontwikke‐ ling uitgesloten is vanwege grote risico’s voor de buitendijkse schelpdierculturen. Tegen deze achtergrond stellen wij voor om het pure aquacultuur‐gedeelte van het Kustlaboratorium de eerste jaren nog niet in te richten. Wel zou het gedeelte voor de kweek van zilte groente ingericht en ontwikkeld kunnen worden, mogelijk op een grotere schaal dan thans voorzien. Met de kweek van zilte groente is al decennia ervaring opgedaan, en is inmiddels ook de commerci‐ ele kant van de zaak goed uit ontwikkeld. Zilte landbouw is veel beter te combineren met natuur‐ en landschapsontwikkeling, en vraagt geen dure, en problematische aan‐ en afvoersysteem voor Oos‐ terschelde‐water. Het gebruik van zout grondwater geeft voldoende mogelijkheden. Binnen de Kustlaboratorium‐locatie bij Burghsluis zou deze bedrijfstak verder ontwikkeld kunnen worden wat betreft andere zoutplanten dan zeekraal en lamsoor/zeeaster. Op Texel is met de kweek van andere, voor consumptie geschikte zoutplanten al veel ervaring opgedaan. 7
Het pure aquacultuurgedeelte van het project Kustlaboratorium zou de eerste jaren verder uitgepro‐ beerd kunnen worden in het vrijgekomen proefgebied van het project Zeeuwse Tong bij Colijnsplaat. Hier kunnen dan aspecten als een ‘keten van productie‐processen’, het cascade‐systeem, eerst een aantal jaren uitgeprobeerd worden. Een dergelijk cascade‐systeem is theoretisch erg aantrekkelijk en sluit aan bij kringloop‐ en duurzaamheidsuitgangspunten, maar in de praktijk zal het veel kwets‐ baarder en problematischer zijn als aparte, op zich zelf staand aquacultuur‐systemen. Daarnaast kunnen hier aquacultuur‐technieken ontwikkeld worden die veel simpeler van opzet zijn dan die met de huidige dure en kwetsbare technische infrastructuur; hetgeen een vereiste is volgens de ervaringen van het bedrijfsleven (zie hiervoor punt III.4). En, in de tussentijd kunnen er mogelijk oplossingen ontwikkeld worden, of niet, voor het probleem van de afvoer van afvalwater uit een aquacultuurgebied, al of niet met een hoge concentratie aan giftige algen. Indien dan na een paar jaar zal blijken dat diverse vormen van aquacultuur goed, en commercieel haalbaar uitgevoerd kunnen worden, dan zou samen met het bedrijfsleven, ook financieel, de Kustla‐ boratorim‐locatie bij Burghsluis verder ingericht kunnen worden. Maar dan wel met een aanzienlijk groter natuur‐landschapsgedeelte dan thans. De kans bestaat echter ook dat na enkele jaren geconcludeerd moet worden dat aquacultuur op het land langs de Oosterschelde niet mogelijk is. Door deze gefaseerde realisatie van het Kustlaboratorium in ruimte en tijd wordt voorkomen dat er veel gemeenschapsgeld verloren gaat, en tevens blijven de natuur‐ en landschapswaarden ten wes‐ ten van Burghsluis gespaard. Met vriendelijke groet, Drs. J. Beijersbergen, voorzitter G. van den Ende, secretaris
8