Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Provincie Gelderland Augustus 2009
Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
dossier : C0005.01.001 registratienummer : WA-LW20090344 versie : 4
Provincie Gelderland Augustus 2009
©
INHOUD
BLAD
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
VAN RIO TOT EN MET DE VELUWE Europa wil achteruitgang biodiversiteit stopzetten Het beheerplan Veluwe is een instrument voor het behoud van biodiversiteit Gezamenlijk werken aan een soortenrijke toekomst voor de Veluwe Wettelijke kaders en relevante plannen en projecten Leeswijzer
5 5 6 8 8 10
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11
DE VELUWE: EEN COMPLEET SYSTEEM? Een uitgestrekt, afwisselend, multifunctioneel landschap rijk aan soorten Geomorfologie, bodem en waterhuishouding Milieutekorten De Veluwe is een samenhangend ecosysteem Open zandlandschap Oud boslandschap Vennenlandschap Bekenlandschap Systeemanalyse Knelpunten Kennislacunes
11 11 13 14 15 16 19 21 24 26 27 28
3 3.1 3.2 3.3 3.4
DE DOELEN VAN HET BEHEERPLAN VELUWE Instandhoudingsdoelstellingen en actuele situatie Analyse ontwerp-aanwijzingsbesluit Begrenzing Natura 2000-gebied Beschermde Natuurmonumenten
29 29 31 34 35
4 4.1 4.2 4.3
ACTIVITEITEN OP EN ROND DE VELUWE Wat wordt bedoeld met activiteiten? Beschrijving van de activiteiten Kennislacunes
36 36 37 53
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 5.12 5.13
TOETSING: EFFECTEN VAN ACTIVITEITEN OP DE DOELSTELLINGEN Methodiek Bos- en natuurbeheer Landgoederen Landbouw Recreatie en toerisme Wonen Werken Infrastructuur Water Defensie Natuurbegraving en asverstrooiing Cumulatieve effecten Kennislacunes
54 54 56 60 60 64 68 70 72 76 81 87 88 89
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 -1-
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
UITWERKING VAN DOELEN IN RUIMTE EN TIJD Het proces De inhoud De stappen in de totstandkoming Naar een robuust, samenhangend en rijk open zandlandschap Naar een robuust, samenhangend, gevarieerd en rijk oud boslandschap Geïsoleerde vennenlandschappen met hoge natuurwaarden Voldoende schoon water in de Veluwse beken Perspectief activiteiten Veluwe
91 91 91 91 92 93 95 96 97
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
MAATREGELEN Maatregelen gehele Veluwe Maatregelen voor het open zandlandschap Maatregelen voor het oude boslandschap Maatregelen voor het vennenlandschap Maatregelen voor het bekenlandschap Overige ambities en maatregelen
99 99 104 107 109 110 111
8 8.1 8.2 8.3 8.4
WAT KAN ER WEL EN NIET OP DE VELUWE Principes voor de toetsing: wat mag niet, wat mag wel? Consequenties van het vergunningkader voor de sectoren Vergunningenkader nieuwe vergunningen Toezicht en handhaving
115 115 116 128 130
9 9.1 9.2
MONITORING EN ONDERZOEK Monitoring Nader onderzoek
131 131 134
10 10.1 10.2 10.3 10.4
UITVOERING Realisatie door samenwerking Regulering Financiën Communicatie
136 136 136 137 139
11 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7
SOCIAAL-ECONOMISCHE EFFECTEN NATURA 2000 VELUWE Landbouw Recreatie Wonen Werken Infrastructuur Bosbeheer Kosten van maatregelen
141 141 142 142 142 142 143 143
WOORDENLIJST
144
AFKORTINGENLIJST
146
COLOFON
147
13 augustus 2009, versie 4 -2-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 -3-
1
VAN RIO TOT EN MET DE VELUWE
Voorliggend rapport is het Natura 2000-beheerplan voor de Veluwe.
1.1
Europa wil achteruitgang biodiversiteit stopzetten In 1992 is in Rio de Janeiro het Verdrag inzake Biodiversiteit door een groot aantal landen ondertekend. Ook Nederland en andere Europese landen hebben dit Verdrag ondertekend en daarmee aangegeven zich te willen inspannen voor het behoud van biodiversiteit. De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld uiterlijk in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. De Europese Commissie wil dit bereiken door een netwerk van belangrijke natuurgebieden te realiseren, het Natura 2000-netwerk. Alle lidstaten nemen maatregelen die nodig zijn om een gunstige staat van instandhouding te realiseren van soorten en habitattypen, die een graadmeter zijn voor de biodiversiteit van een Natura 2000-gebied.
Box 1: Soorten en habitattypen Natura 2000-gebieden worden aangewezen als standplaats voor specifieke habitattypen (bijvoorbeeld droge heiden), als leefgebied voor specifieke habitatsoorten (bijvoorbeeld vliegend hert) en als broed- en/of leefgebied voor specifieke vogelsoorten. Voor vogels wordt er onderscheid gemaakt tussen broedvogels en niet-broedvogels. Deze habitattypen, habitatsoorten en vogelsoorten staan allemaal in meer of mindere mate onder druk in de Europese Unie. De Natura 2000gebieden zijn dus zones waar de leefgebieden van specifieke Europese bedreigde plant- en diersoorten een plek krijgen.
1
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) vormen het kader voor het Natura 2000-netwerk . In deze richtlijnen is bepaald dat de lidstaten speciale beschermingszones (sbz’s) met kwetsbare soorten en habitattypen aanwijzen. Dit zijn gebieden die het duurzame voortbestaan van deze natuurwaarden dienen te verzekeren. Nederland draagt aan dit Natura 2000-netwerk bij met 162 gebieden. Voor al deze gebieden zijn zogenaamde instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd in ontwerpaanwijzingsbesluiten. Per soort of habitattype is bepaald op basis van beschikbare informatie en expert judgement, of er verbetering van kwaliteit of een toename in aantallen of oppervlakte nodig is, of dat het voldoende is om de natuurwaarden te behouden door behoud van de huidige situatie, om een gunstige staat van instandhouding voor de soort of het habitattype te bewerkstelligen. De wettelijke bescherming van de Natura 2000-gebieden is per 1 oktober 2005 geregeld in de vernieuwde Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998). In de Nbwet 1998 is vastgelegd dat er binnen 3 jaar na het vaststellen van het aanwijzingsbesluit een beheerplan moet zijn vastgesteld. Met de Minister van LNV is afgesproken dat voor 1 september 2009 voor gebieden waarvan de provincies bevoegd gezag zijn op basis van de coincept beheerplannen een advies over toepassing en doelen wordt aangereikt. Op grond van dit advbies stelt het Ministerie LNV het definitief Aanwijzingsbesluit op. Hierop is de AwB-procedure van toepassing.
1
Ministerie van LNV (2005) Algemene handreiking Natuurbeschermingswet 1998
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 -5-
Dit beheerplan heeft dus de status van concept. Pas nadat het definitief Aanwijzingsbesluit is vastgesteld kan het beheerplan definitief worden vastgesteld door de bevoegde gezagen. Van de Veluwe zijn dit naast de provincie Gelderland, het Ministerie LNV, het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Financiën. Een beheerplan wordt opgesteld voor een termijn van maximaal zes jaar; na deze termijn kan aanpassing plaatsvinden of een nieuw beheerplan worden opgesteld. Voor activiteiten die mogelijk een significant effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen moet een vergunning in het kader van de Nbwet 1998 worden aangevraagd In dit concept Natura 2000-beheerplan worden de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerpaanwijzingsbesluit nader uitgewerkt in omvang, ruimte en tijd. Vervolgens wordt aangegeven welke maatregelen nodig zijn om de doelstellingen te bereiken. Het gebruik dat al plaatsvindt in het gebied wordt getoetst op mogelijke effecten op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Bestaand gebruik dat geen effect heeft kan doorgang vinden zonder Nbwet-vergunning. Bestaand gebruik waarvan effecten niet uitgesloten kunnen worden behouden de vergunningplicht. Het beheerplan biedt duidelijkheid aan gebruikers en beheerders van het gebied over wat er wel en niet kan zonder vergunning. Provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor het opstellen van de beheerplannen in de provincie die voor meer dan de helft van het oppervlak geen staatseigendom zijn (bijvoorbeeld Natuurmonumenten). De Veluwe is een van deze gebieden, wat betekent dat de provincie voor dit gebied het opstellen van het beheerplan coördineert.
1.2
Het beheerplan Veluwe is een instrument voor het behoud van biodiversiteit Het Natura 2000-gebied Veluwe valt binnen de eerste lichting (tranche) met gebieden waarvan de officiële aanwijzingsprocedure is gestart. Het ontwerp-aanwijzingsbesluit is gepubliceerd op 9 januari 2007 en heeft zes weken ter inzage gelegen. Het voorliggende concept beheerplan zal door de minister van LNV als onderlegger gebruikt worden bij definitieve aanwijzing van het gebied. Op deze manier zullen belangrijke conclusies over de concept begrenzing, instandhoudingsdoelstellingen en haalbare en betaalbare maatregelen als basis dienen in de definitieve aanwijzing van het Natura 2000-gebied. Op het ontwerp-aanwijzingsbesluit zijn bijna 500 zienswijzen ingediend. De provincie heeft de zienswijzen laten samenvatten en bundelen. De zienswijzen zijn voor zover zij ecologische of technische argumenten bevatten, meegenomen bij het advies over beperkingen en doelen.
Box 2: Omkeergebieden Volgens de Nbwet 1998 dient er binnen 3 jaar na aanwijzing een beheerplan vastgesteld te zijn. In deze situatie wordt het aanwijzingsbesluit vastgesteld zonder wisselwerking met het beheerplan. Het beheerplan wordt opgesteld op basis van het aanwijzingsbesluit. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft met de minister van LNV afgesproken dat voor de beheerplannen waarvoor de provincies bevoegd gezag zijn, het concept beheerplan gebruikt zal worden als basis voor het aanwijzingsbesluit. Om deze reden dienen de beheerplannen voor september 2009 in concept gereed te zijn. Volgens afspraak tussen provincie Gelderland en het ministerie van LNV moeten de Natura 2000-beheerplannen, waarvoor Provincie Gelderland initiërend bevoegd gezag is, voor september 2009 in concept zijn afgerond.
Het Natura 2000-beheerplan Veluwe beschrijft hoe de biodiversiteit van de Veluwe behouden en versterkt wordt, door vast te stellen: 13 augustus 2009, versie 4 -6-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
• • •
welke doelen we waar willen realiseren en wanneer; welke beheermaatregelen we gaan nemen om die doelen te realiseren; hoe we die beheermaatregelen financieren.
Het Natura 2000-beheerplan Veluwe beschrijft hoe ecologie en economie met elkaar in balans worden gebracht, door spelregels af te spreken over menselijke activiteiten in en rondom het Natura 2000-gebied, die: • wel zijn toegestaan (eventueel onder voorwaarden) zonder dat daarvoor een vergunning in het kader van de Nbwet 1998 aangevraagd hoeft te worden; • niet zijn toegestaan omdat ze de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten; • het vergunningtraject moeten doorlopen omdat er mogelijk negatieve effecten optreden of de kennis over de invloed op de natuur van deze activiteiten nog onvoldoende is. De initiatiefnemer van deze activiteiten moet het vergunningtraject in het kader van de Nbwet 1998 doorlopen. Belangrijke procesmatige uitgangspunten bij het opstellen van het beheerplan zijn: • Het vaststellen van het beheerplan en het aanwijzingsbesluit zijn gekoppelde processen; • Provinciale Staten stelt als voorwaarde dat het opstellen van het beheerplan plaatsvindt met betrokkenheid van alle partijen; • Beheerders en belanghebbenden zijn vanaf het begin betrokken, samen wordt gezocht naar oplossingen; • De uitvoering van het beheerplan staat centraal; • Een duurzame relatie met de betrokken partijen is noodzakelijk voor de uitvoering; • Er wordt recht gedaan aan de brede opgave van provincie Gelderland: natuurbeleid is in balans met economie en recreatie. Belangrijke inhoudelijke uitgangspunten voor het beheerplan zijn: • Het ontwerp-aanwijzingsbesluit is het uitgangspunt; • De natuurwaarden staan centraal, het beheerplan is een middel; • De Veluwe is groot (> 90.000 ha), dat biedt ruimte voor flexibiliteit; • Het is een beheerplan op hoofdlijnen waar mogelijk, er is aandacht voor 'pareltjes' waar nodig (bijvoorbeeld gradiëntenrijkdom); • Het koesteren van biodiversiteit en beheerdiversiteit, de samenhang van het systeem en het soortenoverschrijdend beheren is belangrijk. • Op grond van artikel 6, lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn, dient rekening te worden gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied. Instandhoudingsdoelstellingen kunnen stapsgewijs en gefaseerd worden bereikt. Op deze manier kan ruimte worden geboden aan andere gebruiksfuncties in het gebied. Belangrijke jurisprudentie bij het opstellen van het beheerplan zijn: ● Voor de instandhoudingsdoelstellingen van de broedvogels worden geen aantallen broedparen aangehouden, zoals in het ontwerp-besluit staat aangegeven. Noch artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 noch de Vogel- of de Habitatrichtlijn verplichten ertoe om de doelen voor bepaalde soorten te kwantificeren. Verder zijn de genoemde aantallen volgens het besluit geen streefaantallen, maar vormen zij slechts een indicatie voor de gewenste draagkracht van het 2 gebied . ● Aan het bestaan van een milieuvergunning (bestaand recht) kunnen geen rechten worden ontleend waar bij het verlenen van een Natuurbeschermingswetvergunning rekening mee gehouden zou 3 moeten worden . ● In het kader van het ontwerp-aanwijzingsbesluit mogen uitsluitend overwegingen van ecologische aard worden betrokken bij de begrenzing van het gebied en mag geen rekening worden gehouden 4 met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied . 2
Zaaknummer Raad van State 200802545/1, artikel 2.13.1, woensdag 5 november 2008
3
Zaaknummer Raad van State 200802600/1/R2, woensdag 1 april 2009
4
Zaaknummer Raad van State 200802545/1, woensdag 5 november 2008
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 -7-
●
1.3
5
Uit de juridische toets van de doelensystematiek Natura 2000 in Nederland volgt dat de instandhoudingsdoelstelling per gebied op dat niveau moet worden gesteld van een gunstige staat van instandhouding voor de soorten en habittypen waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de landelijke doelstelling voor de betreffende soort/habitattype. Op grond van de doelstellingen van het Natura 2000 regime zijn argumenten aan te voeren om een salderingsbenadering mogelijk te maken. Vooralsnog is echter nog niet helder hoeveel ruimte er voor saldering binnen een Natura 2000-gebied bestaat. Ook moet worden geconcludeerd dat de richtlijnen en de uitvoeringspraktijk geen eenduidige aanwijzing geven met betrekking tot een “ijkmoment” dat bepalend zou zijn voor het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen. Er zijn geen aanwijzingen dat gebieden die er slecht voor staan “opgegeven” mogen worden omdat het moeilijk is daar een gunstige staat van instandhouding te krijgen, zeker niet indien de achteruitgang het gevolg is van reeds bestaande activiteiten of de wijze van exploitatie.
Gezamenlijk werken aan een soortenrijke toekomst voor de Veluwe Het Natura 2000-beheerplan Veluwe is tot stand gekomen onder regie van Provincie Gelderland en in samenwerking met het Ministerie van LNV, achttien gemeenten, drie waterschappen Veluwe, Vallei en Eem, en Rijn en IJssel,) terreinbeherende organisaties (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Het Gelders Landschap, Kroondomeinen, Min. Van Defensie), Vitens (Drinkwatervoorziening) Gelders Particulier Grondbezit, en de belangenorganisaties van gebruikers zoals LTO-Noord, Gelderse Milieufederatie, Faunaubeheer/Vereniging Wildbeheer Veluwe, de klankbordgroep Recreatie en Toerisme, de Kamer van Koophandel, VNO/NCW, de VKK (vereniging van Kleine Kernen), Leefbaarheid GPVO . Het opstellen vond plaats in overleg met eigenaren, gebruikers en andere overheden. Het proces rond de totstandkoming is uitgevoerd volgens de principes van de Mutual Gains Approach, waarbij men door te onderhandelen komt tot consensus (in plaats van compromissen) die leidt tot een win-win uitkomst. Er is een Taskforce Natura 2000-Veluwe gevormd, belast met het nemen van besluiten onder leiding van een onafhankelijk voorzitter. Hierin zijn alle voornoemde organisaties vertegenwoordigd. De Taskforce werd in haar taken gefaciliteerd door een projectteam van de provincie. De Taskforce werd geadviseerd door inhoudelijke begeleidingsgroepen die vanuit de gebiedspartners en belanghebbenden zijn geformeerd. Deze begeleidingsgroepen zijn thematisch en sectoraal (landbouw, recreatie & toerisme, water, ecologie, wonen & werken, overig). In de groepen is informatie gedeeld, het werk uitgevoerd, zijn de consequenties van keuzen duidelijk gemaakt en resultaten gecontroleerd. Gedurende het proces is er een groot aantal bijeenkomsten geweest, in verschillende samenstellingen. PM Zie bijlage Overzicht samenstelling begeleidingsgroepen en bijeenkomsten Het bevoegd gezag voor de Veluwe is in eerste instantie de Provincie Gelderland. Daar waar het rijksgronden betreft (o.a. defensieterreinen, Staatsbosbeheerterreinen en eigendommen van Rijkswaterstaat) ligt het bevoegd gezag bij de betreffende ministeries. Voor de definitieve aanwijzing van de Veluwe als Natura 2000-gebied is nauwe samenwerking tussen deze partijen gerealiseerd via het Bevoegde gezagen overleg.
1.4
Wettelijke kaders en relevante plannen en projecten Het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwe gebeurt binnen de kaders van de (inter)nationale wetgeving en rijks/provinciaal beleid. Daarnaast hangt het opstellen van een beheerplan nauw samen met andere plannen op het gebied van natuur, ruimtelijke ordening, water, landbouw, milieu, etc., die mogelijk effecten hebben op het Natura 2000-gebied. In Tabel 1.1 wordt een globaal overzicht gegeven van de relevante wettelijke kaders en hoe deze bijdragen aan of effect hebben op het behalen van instandhoudingsdoelstellingen. In bijlage 1 is een korte beschrijving van alle genoemde wetten, richtlijnen, plannen en projecten opgenomen. Tabel 1.1 Overzicht van relevante wettelijke kaderes en relevante plannen en projecten 5
Bastmeijer et al. (2009) Juridische toets doelensystematiek Natura 2000 in Nederland. Vogelbescherming
13 augustus 2009, versie 4 -8-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Internationale verdragen en Europese richtlijnen Europese Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992)
Kaderrichtlijn Water
Rijksbeleid en –regelgeving Natuurbeschermingswet 1998
Wet ruimtelijke ordening
Wet ammoniak en veehouderij Tweede Structuurschema Militaire Terreinen Structuurschema Groene Ruimte Provinciaal beleid en regelgeving Streekplan 2005 -Groen-blauw raamwerk -Ecologische hoofdstructuur (EHS)
-Ecologische poorten
-Nationaal landschap Veluwe
-Waardevol landschap Veluwe -Recreatie Groei & Krimp
Waterplan
Gelders Milieuplan
Gewenst (GGOR)
Grond-
en
oppervlaktewaterregime
Gebiedsplan Natuur en landschap
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
-verbeteren of instandhouden van wilde planten en dieren en hun leefgebieden -activiteiten in of nabij een Natura 2000-gebied moeten getoetst worden op mogelijke effecten Kwaliteit en kwantiteit van oppervlakte- en grondwater op orde krijgen, gekoppeld aan natuurdoelen
Regeling voor bescherming van en vergunningverlening ten behoeve van Natura 2000gebieden, o.a. verbod op activiteiten met significante negatieve effecten Geeft provincies de mogelijkheid in te grijpen in bestemmingsplannen met effect op Natura 2000gebied Ammoniak van landbouw terugdringen voor beschermen van verzuring-gevoelige natuur Vastleggen van militaire (natuur) terreinen en natuurbeheer op militaire terreinen Vastleggen van de ecologische hoofdstructuur; opgave om deze in 2018 gerealiseerd te hebben
In deze gebieden ruimte geven aan natuur; verstedelijking niet toegestaan Nadere begrenzing EHS, hierin geldt de “nee, tenzij”-benadering. Nieuwe projecten zijn niet toegestaan als er effecten op EHS zijn Realisatie van 12 robuuste ecologische verbindingszones tussen de Veluwe en de (natte) omgeving Bescherming Veluwe met de status “Nationaal Landschap”. In het uitvoeringsprogramma worden de kernkwaliteiten versterkt. Begrenzing en afwegingsformules opgesteld voor Waardevolle landschappen Recreatiebedrijven mogen krimpen op voor de natuur kwetsbare locaties en te groeien op minder gevoelige plaatsen In 2027 het watersysteem op orde brengen voor duurzame instandhouding van Natura 2000gebieden In 2010 moeten doelen gerealiseerd zijn, o.a.: -gezonde, schone en veilige leefomgeving -geluidbelasting van verkeerslawaai met 80% terugbrengen -effecten op luchtkwaliteit a.g.v. verkeer verbeteren Aanpassen van de waterhuishouding aan natuurdoelen in verdroogde natte natuurparels. Resultaten uit GGOR staan in dit beheerplan Natuur-, bos- en landschapsdoelen die worden gerealiseerd met de Subsidieregeling Agrarisch
11 augustus 2009, versie 4 -9-
Veluwe 2010
Reconstructieplan Veluwe
Fietstotaalplan Gemeentelijk beleid en -regelgeving Bestemmingsplannen
Brandweer
1.5
Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer Gezamenlijke visie voor kwaliteitsimpuls van alle overheden, terreinbeheerders, recreatieorganisaties, landbouwers en bedrijfsleven -Landbouw, recreatie e.a. functies worden (bijna) opnieuw verdeeld zodat ontwikkelingsmogelijkheden vergroten -Milieubelasting op natuurgebieden van andere functies moet verminderen -Nieuwe natuur voor (nieuwe vormen van) recreatie Fietsvoorzieningen op de Veluwe opknappen en nieuw aanleggen Vastleggen van bestemmingen/functies, toetsen of nieuwe ontwikkelingen effect hebben op Natura 2000 Voorkómen van onbeheersbare branden op de Veluwe
Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden de karakteristieken van het systeem de Veluwe beschreven en wordt ingegaan op de instandhoudingsdoelstellingen. Hoofdstuk 3 gaat in op de doelstellingen die gelden op de Veluwe en in hoofdstuk 4 worden de huidige activiteiten die plaatsvinden op en rond de Veluwe beschreven. In hoofdstuk 5 zijn deze activiteiten getoetst aan de Nbwet 1998. In hoofdstuk 6 worden de doelstellingen uitgewerkt in ruimte en tijd en wordt de ambitie voor de korte en lange termijn beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft de maatregelen en de kosten daarvan. In hoofdstuk 8 is het toetsingskader beschreven: wat mag er nog wel en niet op de Veluwe. In hoofdstuk 9 is beschreven hoe monitoring en onderzoek zullen plaatsvinden. Hoofdstuk 10 geeft een beeld van de uitvoering van het beheerplan. In hoofdstuk 11 wordt ingegaan op de sociaal-ecomische effecten van dit beheerplan. De hoofdstukken 1 tot en met 6 zijn geschreven door DHV, in samenwerking met provincie Gelderland. De hoofdstukken 7 tot en met 11 zijn geschreven door provincie Gelderland, deels in samenwerking met DHV.
13 augustus 2009, versie 4 - 10 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
2
DE VELUWE: EEN COMPLEET SYSTEEM?
De Veluwe wordt primair gekenmerkt door haar bijzondere en veelzijdige natuurwaarden. Het gebied wordt al ver voor de jaartelling door mensen bewoond en voor diverse doeleinden gebruikt. Het is niet mogelijk of zinvol om de natuurlijke karakteristieken en de menselijke invloeden totaal los van elkaar te zien. De huidige natuurwaarden zijn het product van een samenspel tussen natuurlijke processen, klimatologische gegevens, abtiotische omstandigheden en menselijke activiteiten. In dit hoofdstuk wordt eerste een globale karakterschets gegeven van de Veluwe als multifunctioneel landschap. Daarna wordt het systeem Veluwe aan de hand van de natuurwaarden per landschap beschreven. 6
De beschrijvingen in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op informatie uit het handboek Natuurdoeltypen en diverse ecologische onderzoeken die Provincie Gelderland heeft laten uitvoeren naar het ecosysteem van 7 8 9 de Veluwe, de factsheets voor broedvogels , habitattypen en habitatsoorten voor Natura 2000-gebieden in Gelderland. Deze beschrijvingen vormen de basis voor een voorstel voor de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen in het definitieve aanwijzingsbesluit (zie hoofdstuk 3). De instandhoudingsdoelstellingen zijn opgenomen in bijlage 2. De factsheets zijn opgenomen in bijlage 6.
2.1
Een uitgestrekt, afwisselend, multifunctioneel landschap rijk aan soorten Een droge stuwwal in een delta De totale omvang van het Natura 2000-gebied de Veluwe bedraagt ongeveer 91.200 ha. Een belangrijk kenmerk van de Veluwe is het voorkomen van relatief hoge stuwwallen die in de voorlaatste ijstijd (circa 150.000 jaar geleden) door het landijs zijn gevormd. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste toppen van de stuwwallen tot ruim 110 m +NAP. Door de hogere ligging heeft het gebied van de Veluwe grotendeels een zeer droog karakter vergeleken met de lager liggende omgeving die wordt gekarakteriseerd door beek- en rivierdalen. Grotendeels, want op de Veluwe komen ook circa 350 vennen voor, op de plekken waar het regenwater vast wordt gehouden. De Veluwe wordt omringd door de dalen van de IJssel (oost), de Neder-Rijn (zuid) en de Grift (west). Ten noorden van de Veluwe liggen de randmeren. Langs de randen van de Veluwe ontspringen diverse (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen. Deze beken stromen richting de IJssel, Neder-Rijn, Gelderse Vallei en de randmeren en vormen ecologische verbindingen met de regio. In het zuiden staat de Veluwe in contact met de uiterwaarden van de Neder-Rijn. De Veluwe wordt verder omringd door agrarische cultuurlandschappen. Een hoge biodiversiteit De Veluwe is een zeer groot laaglandnatuurgebied en bevat uitgestrekte bossen, heiden en stuifzanden. Plaatselijk komen natte heiden met vennen en veentjes voor en op enkelen locaties komen heischrale graslanden voor. Langs de flanken van de Veluwe ontspringen enkele beken. Het gebied kent een grote soortenrijkdom (biodiversiteit) en herbergt grote aantallen plantensoorten, reptielen, vlinders, zoogdieren, insecten, broedvogels en enkele amfibieën. De landschappelijke afwisseling en samenhang tussen droge en natte gebieden, stilstaand en stromend water, open heidecomplexen en uitgestrekte bossen en alle tussenliggende gradiënten, is één belangrijke peiler voor de hoge biodiversiteit op de Veluwe. Hoe meer afwisseling in een landschap, des te meer verschillende biotopen er aanwezig zijn, des te meer verschillende soorten van een landschap gebruik kunnen maken. Een geleidelijke gradiënt van open stuifzand naar opgaand bos biedt biotopen voor een scala aan soorten. De verschillen in microklimaat (lokale temperatuur, temperatuurschommelingen, vochtigheid, wind, licht, etc) tussen een beschut bos en een open zandvlakte zijn groot. Hierdoor komen in een bos heel andere soorten voor dan op de 6
Bal et al, Handboek Natuurdoeltypen
7
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels in
de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14 8
Bijlsma et al, Natura 2000-habitattypen in Gelderland (2008) Alterra, Wageningen
9
Schut et al, 2008, Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatrichtlijnsoorten in Natura 2000-gebieden. Natuurbalans
Limes Divergens BV, Nijmegen Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 11 -
stuifzanden. Bossoorten zijn aangepast aan stabiele, relatief donkere omstandigheden. Soorten van open gebieden (heide, stuifzanden) moeten aangepast zijn aan extreme schommelingen in temperatuur. Op de Veluwe bevinden zich lokaal leemhoudende bodems. Regenwater infiltreert zeer snel door een zandbodem, een leemlaag kan ervoor zorgen dat water stagneert. Het resultaat zijn de circa 350 vennen op de Veluwe, en locaties waar de heiden een vochtig tot nat karakter hebben. De afwisseling en overgangen tussen de droge, vochtige, natte gebieden en vennen zijn eveneens zeer waardevol voor de biodiversiteit. PM Foto invoegen Voor veel soorten bevat een optimaal leefgebied dergelijke overgangen tussen nat en droog, open en gesloten. Als voorbeeld kunnen we de grauwe klauwier noemen, een broedvogel die jaagt op de grote insecten en kleine gewervelden die volop voorkomen in open landschap waar vochtige en droge gebieden 10 elkaar afwisselen . De broedvogel broedt in het struikgewas of jonge bossen, en jaagt op overgangen. De tweede belangrijke peiler voor de biodiversiteit is de grote oppervlakte, de uitgestrektheid en de samenhang van de Veluwe. Het maximale aantal soorten binnen een bepaald gebied is gerelateerd aan de oppervlakte van het gebied en de bereikbaarheid. In een klein, geïsoleerd landschap zullen per ha minder soorten voorkomen, dan in een groot en goed bereikbaar landschap Een lange geschiedenis van menselijke invloed Op de flanken van de Veluwe is tijdens de IJzertijd landbouw uitgeoefend op zogenaamde raatakkers, ook wel ‘Celtic fields’ genoemd. De lage wallen rondom de kleine akkers van circa 20 bij 40 meter zijn soms nu nog in het veld zichtbaar. Tevens komen uit deze tijd nog veel grafheuvels op de Veluwe voor. Tijdens de vroege middeleeuwen was de Veluwe een voor West-Europa belangrijke plek voor ijzerproductie. Veel van de oorspronkelijke bossen zijn als hakhout beheerd voor het hout (o.a. houtskool) en gekapt om ruimte te maken voor landbouw en veeteelt. Langs de randen van de Veluwe bevinden zich een aantal sprengenbeken, die zijn gegraven om molens aan te drijven voor de papierindustrie, wasserijen, 11 oliepersen en zagerijen . Door eeuwenlang menselijk gebruik (beweiding, branden, plaggen) verdwenen grote stukken bos en ontstonden de karakteristieke voedselarme heidevelden, stuifzanden en schrale graslanden. Door een steeds intensiever gebruik van de heidevelden (plaggen en branden) nam het aantal stuifzandgebieden toe. Rond 1900 waren grote delen van de Veluwe dan ook bedekt met uitgestrekte stuifzandgebieden. Vanaf 1900 zijn de meeste stuifzanden door herbebossing gestabiliseerd. Hoewel deze stuifzanden en de andere voedselarme gebieden voor mensen minder bruikbaar zijn, zijn het zeer belangrijke leefgebieden voor specifieke plant- en diersoorten. Tegenwoordig is er in totaal nog 2400 hectare stuifzand op de Veluwe. Kootwijkerzand is op dit moment nog één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa. De Veluwe was vroeger al een aantrekkelijk recreatiegebied voor welgestelde Nederlanders, die talloze landgoederen en villa’s hebben gerealiseerd op de flanken van de Veluwe. De vele landgoederen en buitenplaatsen hebben er voor gezorgd dat onder andere veel oude bossen bewaard zijn gebleven zoals de Kroondomeinen van Landgoed ’t Loo, Landgoed Petrea, Middachten en Hof te Dieren. De landgoederen werden vaak gebruikt als jachtgronden en werden zorgvuldig in stand gehouden. Om deze reden komen nu nog steeds wilde zwijnen en edelherten voor op de Veluwe. Het recreatienetwerk op de Veluwe is zeer uitgestrekt en kent verscheidene vormen (wandelen, fietsen, paardrijden, motor- en autocross, drijfjachten), wat ook betekent dat er bijna geen plekken op de Veluwe te vinden zijn waar nog sprake is van echte rust. Daarnaast zijn er talrijke hotels, bungalowparken en campings op de Veluwe. Het ministerie van Defensie maakt van delen van de Veluwe gebruik als oefenterrein. De aanwezige militaire oefenterreinen zoals de Harskamp, Oldebroekse heide, Doornspijkse heide, Eder- en Ginkelse heide hebben in de twintigste eeuw geleid tot de instandhouding van open heideen stuifzandgebieden. Binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied de Veluwe zijn enkele dorpen met woonhuizen en landbouwenclaves aanwezig zoals Uddel, Elspeet, Garderen en Kootwijk. Deze landbouwenclaves bieden een zekere variatie in het landschap. Hier bevinden zich de overgangen van 10
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14 11
Bijlsma R.J., J.A.M. Janssen, R. Haverman, R.W. de Waal, E.J. Weeda (2008) Natura 2000 habitattypen in
Gelderland; Alterra-Factsheets Gelderland v10 i.o.v. Provincie Gelderland
13 augustus 2009, versie 4 - 12 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
bos naar cultuurlandschap, waar sommige soorten zoals de kamsalamander en das leefgebied vinden. Op de Veluwe wordt op een aantal locaties grondwater ontrokken voor de drinkwatervoorziening. Het gebied wordt verder doorsneden door drie snelwegen en diverse provinciale en lokale wegen. Deze wegen vormen scherpe barrières in het landschap. Het centrale deel van de Veluwe is in eigendom van een klein aantal terreinbeherende organisaties zoals Stichting Het Nationaal Park De Hoge Veluwe, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Defensie, Kroondomeinen en Domeinen. De randen van de Veluwe zijn in eigendom bij een groot aantal m.n. particulieren, landgoederen, gemeenten en overige overheden, Het Geldersch Landschap, Nuon en Vitens. De eigendomssituatie is in kaart 2.1 opgenomen.
2.2
Geomorfologie, bodem en waterhuishouding De Veluwe omvat een stuwwallandschap dat ontstaan is door opstuwing in de voorlaatste ijstijd (Saalien). In de laatste ijstijd (Weichselien) is het sterk versneden en ontstonden er diepe dalen waarbij veel geërodeerd materiaal is afgezet. Door de hoge ligging van de Veluwe fungeert het gebied vooral als infiltratiegebied van regenwater. Het regenwater infiltreert in de bodem en stroomt in verschillende richtingen via het eerste watervoerende pakket naar de flanken van de Veluwe. Een deel van het grondwater stroomt ook verder richting de diepe polders van Zuidelijk Flevoland. Door de opstuwing zijn de afzettingen in een veelal schuine positie geschoven. Hierdoor is het hydrologische karakter van de Veluwe zeer divers. Op de hoge delen van de Veluwe komen vooral goed doorlatende grove zanden, dek- en stuifzanden voor. Door de goede doorlatendheid van deze gronden ligt het grondwater in grote delen van de Veluwe op meer dan 10 m beneden maaiveld. Hier overheersen zure omstandigheden onder invloed van neerslag. Natte terreinen op de Veluwe liggen vaak hoog boven het grondwaterniveau en worden onder andere veroorzaakt door stagnerend grondwater op ondoorlatende lagen, de zogenaamde schijngrondwaterspiegels. Deze slecht doorlatende lagen kunnen bestaan uit: • Klei- en leemlenzen (Mosterdveen); • Overstoven veenlagen (Kootwijkerveen); • Inspoelingslagen van organisch materiaal en ijzer (gliedelaag) (Waskolk, Gerritsfles, Elspeterheide, Loofles en Zandfles). Op plekken waar dikke leem- en kleilagen in de ondergrond aanwezig zijn, zal het infiltrerende regenwater deels oppervlakkig afgevoerd worden. Vaak komt dit water op de flanken in beekdalen als (basenhoudende) kwel aan het maaiveld wordt dit water verder afgevoerd door de beken en sprengen. Deze beken liggen voornamelijk aan de oost en zuidzijde van de Veluwe in de oude erosiegeulen. Bovenstrooms zijn ze veelal gegraven en ontspringen in sprengkoppen zoals bij de Heelsumse beek, Wolfhezerbeek en Renkumse beek. Door drinkwaterwinning, industriële onttrekkingen en drainage zijn de flanken van de Veluwe in de loop der tijd veel droger geworden. Daardoor bevatten veel beken minder water of staan ze droog.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 13 -
2.3
Milieutekorten 12
Alterra heeft in opdracht van provincie Gelderland een nulmeting uitgevoerd naar de milieutekorten van de habitattypen van de Natura 2000-gebieden Veluwe, Teeselinkven, Korenburgerveen en Wooldse veen gezamelijk. De bodemkwaliteit is hiervoor in beeld gebracht. In Tabel 2.1 zijn de milieutekorten per habitattype weergegeven. Tabel 2.1 Gemiddelde procentuele milieutekorten per habitattype, geschat op basis van 3900 vegetatieopnamen. Tekorten met een – konden niet worden berekend. Habitattype H2310 – Stuifzandheiden met struikheide H2320 – Binnenlandse kraaiheidebegroeiing H2330 – Zandverstuivingen
Ca
GHG
GLG
GVG
K
Mg
NH4
NO3
Ntot
pH
PO4
Ptot
vocht
68
0
0
0
6
0
0
0
0
0
49
65
-
68
0
0
1
4
0
0
0
0
0
49
68
-
80
21
25
1
0
1
0
0
25
20
0
14
0
H3130 – Zwak gebufferde vennen H3160_B – Zure vennen
36
100
74
100
0
3
7
0
31
30
65
0
25
H3260_A – Beken en rivieren met waterplanten H4010_A Vochtige heide
46
100
96
90
0
0
-
100
16
94
5
0
18
92
94
82
100
2
12
0
0
2
13
5
0
39
H4030 – Droge heide
61
0
0
0
9
0
0
0
2
0
29
86
-
H5130 – Jeneverbesstruwelen H6230 – *Heischrale graslanden H6410 – Blauwgrasland
96
0
0
0
1
3
0
0
3
0
35
6
0
97
31
18
37
10
0
0
0
2
5
28
0
0
77
100
58
100
0
0
0
0
14
9
37
0
2
H7110_B – *Heideveentjes
100
21
4
9
0
0
0
0
0
0
2
0
5
H7150 – Pioniervegetatie met snavelbies H9120 – Beuken-eikenbos met hulst H9190 – Oude eikenbossen
79
0
0
0
1
1
0
0
0
0
19
0
0
48
0
0
0
2
11
0
0
3
0
22
3
-
H91E0_C – *Beekbegeleidende bossen
50
0
3
0
0
0
0
0
21
10
8
0
0
Ca =
Mg =
GVG =
Calcium Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand Gemiddelde Laagste Grondwaterstand Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand
Ntot =
Totaal nitraatgehalte
K=
Kalium
pH =
Zuurgraad
GHG = GLG =
Magnesium
PO4 =
Fosfaat
NH4 =
Ammonium
Ptot =
Totaal fosfaatgehalte
NO3 =
Nitraat
De milieutekorten voor magnesium zijn groter dan die voor pH. De gebieden met tekorten liggen verspreid over de hele Veluwe. Opvallend zijn de tekorten voor de gebieden met droge en natte heide. Magnesium vormt samen met calcium de groep van basische kationen, die een sterke relatie met de pH hebben. Problemen met het magnesiumgehalte kan, samen met het calcium gehalte, toekomstige problemen met de pH indiceren. De milieutekorten voor calcium zijn groot. Een aantal plekken met oude eikenbossen en incidenteel andere typen op de Veluwe vertonen geen tekorten. De grootste tekorten worden op de Veluwe berekend voor de verschillende heide-habitattypen. De milieutekorten voor het totale stikstofgehalte in de bodem zijn relatief klein. Er is sprake van een tekort als er teveel stikstof in de bodem wordt berekend. Op de Veluwe worden de tekorten vooral voor de open gebieden berekend (heide, blauwgrasland). Voor het totaal fosforgehalte in de bodem wordt in meer gebieden milieutekorten voor habitattypen berekend dan voor stikstof. Tekorten worden vooral berekend voor wat nu heiden zijn en deels voorde bossen op de Veluwe. 12
Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892. 13 augustus 2009, versie 4 - 14 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Milieutekorten voor GVG geeft een te lage grondwaterstand (te droog) weer. Op de Veluwe zijn er tekorten aanwezig voor de natte habitattypen (bijvoorbeeld het Renkumse beekdal). Daarnaast zijn er tekorten voor de combinatie van droge en vochtige heiden. De tekorten worden berekend voor de vochtige heide en sommige binnenlandse kraaiheibegroeingen, vooral aan de noordkant van de Veluwe. De resultaten voor de GLG en GHG vertonen overeenkomsten met die voor de GVG. De milieutekorten zijn echter wat kleiner. Voor het fosfaatgehalte in de bodem wordt in vrij veel gebieden een milieutekort berekend, zowel in droge als in natte gebieden. Tekorten komen voor in de meeste habitattypen, maar de meer open vegetatietypen vertonen het vaakst milieutekorten. Net als voor het totale fosfor gehalte zijn er tekorten in de natte gebieden, maar ook in de droge gebieden in Gelderland. Op vele plekken in Gelderland is het fosfaatgehalte te hoog om goed ontwikkelde habitattypen mogelijk te maken. Het ammonium- en nitraatgehalte in de bodem zorgt voor nagenoeg geen problemen voor de habitattypen in Gelderland. Daar waar de gehalten in de bodem hoger zijn dan de randvoorwaarde van de verschillende habitattypen is het tekort vaak groot (in de hoogste milieutekort klasse). Dit resultaat is enigszins onverwacht, gezien de stikstofdepositie. De afwezigheid van tekorten kan worden veroorzaakt doordat het om een molecuul gaat dat meestal maar kort in de bodem aanwezig is. Of het wordt opgenomen door planten, of het wordt omgezet door bacteriën, waardoor het niet snel ophoopt. De bepaling van ammonium in de bodem is echter lastig en ook dit kan onzekerheden veroorzaken.
2.4
De Veluwe is een samenhangend ecosysteem Het huidige landschap en de samenhang van de verschillende soorten natuur is te begrijpen vanuit vormen van historisch landgebruik die afhankelijk waren van terreinvorm, bodemvruchtbaarheid en aanwezigheid van water. Mensen zijn altijd zeer bepalend geweest: de Veluwe is overal een antropogeen landschap. Op de hoge en droge zandgronden komen stuifzanden, heischrale graslanden, droge heiden, struwelen en bossen voor. Op de natte plekken die vooral onder invloed staan van stagnerend regenwater bevinden zich natte heiden, venen en vennetjes. De beekdalen staan meer onder invloed van gebufferd grondwater en hier zijn soortenrijke natte graslanden en natte bossen te vinden. Al deze typen natuur komen in een mozaïek of gradiënt voor op de Veluwe. Dit mozaïek kan in de loop van de tijd veranderen, verschuiven en verkleuren onder invloed van natuurlijke successie, natuurlijke dynamische processen (wind, omvallen van bomen en begrazing) en menselijke ingrepen (plaggen, branden, kappen, begrazing). Door te sturen op deze bovenstaande processen, kan invloed worden uitgeoefend op het landschapsmozaïek en op de biodiversiteit. Om op deze processen te kunnen sturen is het van belang om de Veluwe als systeem te benaderen en de benadering op standplaatsniveau (en dus afzonderlijke habitats) los te laten. Wij onderscheiden een viertal landschapstypen in het systeem Veluwe: • Open zandlandschap • Oud boslandschap • Vennenlandschap • Bekenlandschap Deze vier landschapstypen omvatten de habitattypen en soorten waarvoor de Veluwe is aangewezen (zie bijlage 3) op één na. De meervleermuis is voor de Veluwe moeilijk in één van de landschapstypen te passen en wordt daarom afzonderlijk behandeld. Binnen elk landschapstype zijn de omstandigheden niet homogeen. Lokale verschillen in de bodem of in het grondgebruik kunnen er bijvoorbeeld toe leiden dat in het open zandlandschap op de ene plaats droge heide voorkomt en verderop een zandverstuiving. Zo heeft elk landschapstype eigen habitattypen en soorten. Deze habitattypen en soorten zijn niet altijd gebonden aan één bepaald landschap. Hieronder worden de vier landschapstypen beschreven. Een aparte beschrijving van de habitattypen en soorten en de verspreiding op de Veluwe is te vinden in bijlage 3. De globale geografische ligging van de habitattypen is opgenomen in kaart 2.2.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 15 -
2.5
Open zandlandschap PM Kaart invoegen Habitattypen en soorten van het open zandlandschap PM Foto's invoegen In Tabel 2.2 is een overzicht weergegeven van de habitattypen van de Veluwe die behoren tot het open zandlandschap. Per habitattype is aangegeven welke soorten hier voorkomen. Het open zandlandschap omvat de hoge droge delen van de Veluwe. In zandbodems die buiten het bereik van het grondwater liggen, spoelen tijdens perioden met een neerslagoverschot de bufferende stoffen geleidelijk uit naar de ondergrond, waardoor de buffercapaciteit tegen verzuring afneemt. In het huidige open zandlandschap zijn grofweg twee typen bodems te onderscheiden op grond van de buffercapaciteit. Op de sterk uitgeloogde bodems en zure bodems zien we soortenarme heide- en stuifzandvegetaties of soortenarme naald- en loofbossen, deels aangeplant en deels oorspronkelijke oude bossen. Minder uitgeloogde bodems worden enigszins gebufferd en op deze zwak gebufferde bodems ontwikkelen zich in principe dezelfde vegetaties als op de sterk uitgeloogde zure bodems, maar ze zijn veel soortenrijker. Op zwak gebufferde bodems komen in de heiden en stuifzanden allerlei elementen van heischrale graslanden voor en in de bossen is de diversiteit aan vaatplanten, varens, mossen, wolfsklauwen en paddenstoelen veel hoger. Met name op de overgangen naar het bekenlandschap en vennenlandschap kan sprake zijn van een wat hogere voedselrijkdom en/of basenverzadiging. Verstuiving is een natuurlijk proces dat voor enige buffering kan zorgen. Door verstuiving kunnen namelijk minder zure bodems bloot komen te liggen en mogelijk draagt de verstuiving ook bij aan een snellere verwering en dus het vrijkomen van bufferende stoffen.
A277 – Tapuit
A276 – Roodborsttap uit
A255 – Duinpieper
A246 – Boomleeuwe rik
A338 – Grauwe klauwier
Open zandlandschap
A233 – Draaihals
Tabel 2.2 Samenhang habitattypen en soorten van het open zandlandschap op de Veluwe A224 – Nachtzwaluw
2.5.1
H2310 – stuifzandheiden met struikhei
H2320 – Binnenlandse kraaiheibegroeiing
H2330 - Stuifzanden
H4030 – Droge heide
H5130 Jeneverbesstruwelen
H6230 – Heischrale graslanden
13 augustus 2009, versie 4 - 16 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Dit landschap herbergt de meeste habitattypen en soorten waarvoor de Veluwe als Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze habitattypen vormen vaak samenhangende mozaïeken waar niet altijd scherp is aan te wijzen waar één habitattype begint en een ander eindigt. Voor veel diersoorten is het belangrijk dat de ruimtelijke overgangen geleidelijk van aard zijn en dat de habitattypen elkaar kleinschalig afwisselen. De verschillende habitattypen en soorten die worden aangetroffen in het open zandlandschap hebben onderling een sterke relatie. De habitattypen wisselen elkaar af in ruimte én in tijd. Gedurende het successieproces vervangen bepaalde habitattypen elkaar. Stuifzanden (H2330) PM Foto invoegen kunnen worden gezien als het beginpunt van de successie. Het betreft open, zeer schaarse begroeiingen op stuifzand. Het is een voor veel plant- en diersoorten ongastvrij microklimaat. Er is weinig beschutting, de grond houdt zeer slecht vocht vast, een humuslaag ontbreekt en de temperaturen kunnen zeer sterk schommelen. Enkele vaatplanten die in staat zijn zich te vestigen in het droge zand zijn heidespurrie en buntgras. Grote aaneengesloten stuifzanden kunnen door windwerking hun openheid behouden. Kleinere gebieden groeien vaak vanaf de randen langzaam dicht met struikhei of grassen. De randen vormen goede broedplekken voor vogels. De belangrijkste stuifzandgebieden op de Veluwe zijn het Harskampse zand, Kootwijkerzand en Hulshorst. Stuifzanden ontwikkelen zich in de loop der tijd tot stuifzanden met struikhei, en vallen dan onder het habitattype stuifzandheide met struikhei (H2310). Dit zijn heidevegetaties op een stuifzandbodem gedomineerd door struikhei met een karakteristieke rijkdom aan korstmossen. Dit habitattype is op de Veluwe in goed ontwikkelde vorm te vinden op het Wekeromse zand, Caitwicker zand, Asselse heide, Beekhuizerzand, Planken Wambuis en de Hoge Veluwe. Een verdere ontwikkeling van de vegetatie kan leiden tot de habitattypen droge heiden (H4030) en binnenlandse kraaiheibegroeiing (H2320). Dit zijn droge heidebegroeiingen gedomineerd door respectievelijk struikhei of kraaihei. Kraaihei heeft in Nederland de zuidelijkste verspreidingsgrens bereikt en het habitattype kan daarmee beschouwd worden als de noordelijke variant van stuifzandheide (H2330) en droge heide (H4030). Binnenlandse kraaiheibegroeiing (H2320) wordt vooral aangetroffen op de Doornspijkse heide terwijl droge heide met struikheide verspreid over de hele Veluwe voorkomt met als grootste gebieden Oldebroekse heide, Elspeetse heide, Ermelose heide, Houtdorperveld, Eder- en Ginkelse heide en de Hoge Veluwe. Zodra op een heide de verhouding tussen grassen en struiken meer richting grassen gaat, kan worden gesproken over het habitattype heischrale graslanden (H6230). Deze verschuiving richting grassen vindt plaats op locaties waar de grond licht gebufferd is, of waar wat meer verstoring aanwezig is waardoor zich geen humuslaag kan ontwikkelen. Op de droge zandgronden komen heischrale graslanden (H6230) op enkele locaties vlakdekkend voor, met name op defensieterreinen. Meestal zijn het lijnvormige elementen op de grenzen en overgangen van habitattypen. De verschijningsvorm van heischrale graslanden (H6230) is zeer afwisselend qua soortensamenstelling en –rijkdom. De samenstelling wordt sterk beïnvloedt door de beschikbaarheid van basen (buffering van de bodem) en vocht. Op de Veluwe komen jeneverbesstruwelen (H5130) vooral voor nabij de stuifzanden zoals op de Doornspijkse heide, Maanschoten, Caitwickerzand en het Otterlose bos. Dit habitattype betreft clusters van volwassen jeneverbesstruiken in een open landschap. Nachtzwaluw (A224), draaihals (A233), boomleeuwerik (A246), duinpieper (A255), roodborsttapuit (A276) en tapuit (A277) PM Foto's invoegen maken in meer of mindere mate gebruik van de bovengenoemde habitattypen om te nestelen of te foerageren. Het zwaartepunt van hun leefgebieden ligt in de open gebieden op de Veluwe. Daarnaast zijn overgangen met bos en struweel essentieel voor het foerageren, broeden, rusten en schuilen. De duinpieper (A255) en tapuit (A277) zijn soorten die een voorkeur hebben voor de openheid van stuifzanden en heide en minder afhankelijk zijn van (bos)randen. 2.5.2
Instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding De kernopgaven voor het open zandlandschap zijn: • Structuurrijke droge heide: vergroting areaal stuifzandheiden met struikhei (H2310), binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320), heiden (H4030) en zandverstuivingen (H2330) én verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 17 -
•
•
bos, mede t.b.v. vogelsoorten als duinpieper (A255), nachtzwaluw (A224), draaihals (A233) en tapuit (A277). Stuifzandlandschappen: vergroting areaal gevarieerde zandverstuivingen (H2330) met overgangen naar droge heiden en open bossen, mede als leefgebied van de draaihals (A233), tapuit (A277), duinpieper (A255) en nachtzwaluw (A224). Intern verbinden: verbinden heide- en stuifzandencomplexen met oog op karakteristieke fauna.
De staat van instandhouding en trend zijn per habitattypen en soort in Tabel 2.3 samengevat. Tabel 2.3 Trend en staat van instandhouding voor de soorten en habitattypen van het open zandlandschap van de Veluwe gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit, het doelendocument en de factsheets Open zandlandschap
Habitattype H2310 – Stuifzandheiden met struikheide H2320 – Binnenlandse kraaiheidebegroeiing H2330 – Zandverstuivingen H4030 – Droge heide H5130 – Jeneverbesstruwelen H6230 – *Heischrale graslanden H7150 – Pioniervegetatie met snavelbies Broedvogelsoorten
A224 – Nachtzwaluw A233 – Draaihals A246 – Boomleeuwerik A255 – Duinpieper A276 – Roodborsttapuit A277 – Tapuit A338 – Grauwe klauwier
Oppervlakte
Kwaliteit
Verspreiding
Staat van instandhouding landelijk
Trend
Staat van instandhouding Veluwe
Matig ongunstig
Zeer ongunstig
Zeer ongunstig
Zeer ongunstig
<
Zeer ongunstig
Gunstig
Matig ongunstig Zeer ongunstig Zeer ongunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig Matig ongunstig
Matig ongunstig Zeer ongunstig Zeer ongunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig Matig ongunstig
Matig ongunstig Zeer ongunstig
< <
Matig ongunstig Zeer ongunstig
Zeer ongunstig
<
Zeer ongunstig
Matig ongunstig Zeer ongunstig
<
Matig ongunstig Zeer ongustig
Matig ongunstig Matig ongunstig Gunstig Zeer ongunstig Gunstig
<
Matig ongunstig
>
Matig ongunstig
>
Gunstig
Zeer ongunstig
Matig ongunstig Zeer ongunstig
<
Zeer ongunstig
Gunstig Zeer ongunstig
Gunstig Zeer ongunstig
> <
Gunstig Zeer ongunstig
Gunstig Zeer ongunstig
Gunstig Zeer ongunstig
> <
Gunstig Zeer ongunstig
Zeer ongunstig
Zeer ongunstig
<
Zeer ongunstig
Leefgebied Kwaliteit
Oppervlakte
Matig ongunstig Zeer ongunstig Gunstig Zeer ongunstig Gunstig Zeer ongunstig Zeer ongunstig
Gunstig
(>: positieve trend; <: negatieve trend)
De oppervlakte van habitattypen van het open zandlandschap is in de periode 1850-1950 enorm afgenomen door de grootschalige ontginning en bosaanplant. Door deze verkleining van het oppervlak zijn sterk versnipperde leefgebieden ontstaan van karakteristieke fauna als zoals heivlinder, zandhagedis. Ook zijn belangrijke geleidelijke overgangen van bos naar open zandlandschap door de herbebossing veranderd in strakke lijnen. De soortenrijkdom neemt dan ook als gevolg van verkleining en versnippering van leefgebied sinds 1950 sterk af. Sinds 1950 blijft het areaal min of meer stabiel maar wordt de kwaliteit aangetast door vermesting en verzuring als gevolg van veranderingen in de luchtkwaliteit. Vergrassing + door overschotten aan nutriënten (fosfaat en/of stikstof) en gebrek aan Ca is hiervan het gevolg. Op van oudsher kalkrijkere locaties is de buffercapaciteit van de bodem nagenoeg verdwenen door de verzurende
13 augustus 2009, versie 4 - 18 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
invloed van deze nutriënten. Sinds 1994 verbetert de luchtkwaliteit en gaat ook de kwaliteit van de habitattypen, mede door herstelbeheer, weer vooruit. Het open zandlandschap is voor de recreant aantrekkelijk om er op allerlei manieren te vertoeven. Dit betekent dat met name in dit landschap sprake is van rustverstoring vanwege recreatieve activiteiten. Dit is een groot probleem voor de meeste broedvogels van dit landschap. e
Uit historisch-ecologisch onderzoek blijkt dat heischrale graslanden (H6230) voor de 19 eeuw het 13 heidelandschap domineerden als ‘groene heide’ . Door intensivering van het landgebruik ontstond daarna de met dwergstruiken gedomineerde paarse heide. De toename van het areaal heischraal grasland lijkt moeilijk te realiseren door atmosferische depositie, een kortlevende zaadbank, versnippering en beperkt dispersievermogen. De huidige heischrale graslanden kunnen gezien worden als restpopulaties. Belangrijke terreinen zijn onder andere Harskamp en Oldebroek. De jeneverbesstruwelen (H5130) hebben eenzelfde achteruitgang gekend en komen nu vooral nog voor in de ondergroei van naaldbossen. Het probleem bij jeneverbessen is verder dat de soort nauwelijks nog verjongt. De meeste struwelen dateren dan ook van de periode 1900-1950. De oorzaak van de kiemingsproblemen is niet geheel bekend. Op een aantal terreinen is de laatste jaren sprake van verjonging. Het is niet bekend of de kraaiheibegroeiingen (H2320) ook een sterke achteruitgang hebben gekend als gevolg van de bebossing. Kraaihei is een schaduwtolerante soort en komt met name voor binnen heideen stuifzandbebossingen. Mogelijk is in die periode de verspreiding van kraaihei (tijdelijk) toegenomen. De afname van het areaal van stuifzanden (H2330) heeft zich na 1950 ook verder voortgezet, in tegenstelling tot de andere droge habitattypen, als gevolg van natuurlijke verjonging vanuit de stuifzandbebossing. Inmiddels is er slechts een klein oppervlak over. Hierdoor staan de karakteristieke soorten van stuifzanden onder druk. Recent worden allerlei plannen gemaakt om de stuifzanden weer te laten stuiven, zoals De Pollen op de Hoge Veluwe en het Wekeromse zand.
2.6
Oud boslandschap Op enkele locaties in de Veluwe, die minder sterk beïnvloed zijn door mensen, komen habitattypen voor die zich in een verder successiestadium bevinden. Hieronder vallen de habitattypen beuken- en eikenbossen met hulst (H9120) en oude eikenbossen (H9190). De beuken- en eikenbossen liggen op oude stuwwalgronden en de oude eikenbossen op de wat armere leemarme bodems. Het laatste bostype kent twee ontstaanswijzen: ingestoven en overstoven bossen langs stuifzanden en strubbenbossen op voormalige heide die onder invloed van begrazing zijn ontstaan. Deze bossen komen voor in gesloten landschappen en in mozaïeklandschappen waar gesloten bos wordt afgewisseld met open plekken. De bossen vormen het broed- en leefgebied voor de wespendief (A072) en de zwarte specht (A236). Bovendien vormen zonnige bosranden het leefgebied voor het vliegend hert (H1083). Deze boshabitattypen zijn vooral te vinden ten oosten van Elspeet en Uddel. In Tabel 2.4 is een overzicht weergegeven van de habitattypen van de Veluwe die behoren tot het oud boslandschap. Per habitattype is aangegeven welke soorten hier voorkomen.
13
Bijlsma R.J., J.A.M. Janssen, R. Haverman, R.W. de Waal, E.J. Weeda (2008) Natura 2000 habitattypen in
Gelderland; Alterra-Factsheets Gelderland v10 i.o.v. Provincie Gelderland.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 19 -
Tabel 2.4 Samenhang habitattypen en soorten van het oud boslandschap op de Veluwe
A236 – Zwarte specht
A072 – Wespendief
H1083 – Vliegend hert
Oud boslandschap
H9120 – Beuken-eikenbossen met hulst H9190 – Oude eikenbossen
Diverse habitattypen zijn vervangingsstadia van elkaar, en velen kunnen alleen in stand blijven via ingrijpen door de mens. In de voedselarme bossen zoals die nu zijn ontstaan vanuit heide of zandverstuivingen, vindt een voorzetting van de natuurlijke successie plaats, waarbij onder meer de vervanging van naaldhout door loofhout hoort. Binnen het oud boslandschap zijn bijna altijd vochtige elementen (o.a. vennen, natte hei) aanwezig. Hoewel deze feitelijk onderdeel uitmaken van hetzelfde mozaïeklandschap worden deze apart besproken onder het vennenlandschap. 2.6.1
Instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding De kernopgaven voor het oud boslandschap zijn: • Oude eikenbossen (H9190): behoud areaal oude eikenbossen (m.n. strubbebossen) en verbeteren kwaliteit, ook als habitat voor vliegend hert (H1083). De instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding zijn per habitattypen en soort in Tabel 2.5 samengevat. Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) komen van oorsprong slechts in een klein areaal op de Veluwe voor. De standplaats werd ingenomen door eikenhakhout vanwege de behoefte aan hout. Ook hulst kon e zich in hakhout niet goed handhaven. In de 20 eeuw zijn de standplaatsen ingeplant met snelgroeiend naaldhout als douglasspar en lariks. Het areaal van het habitattype neemt nu toe door kolonisatie van beuk vanuit de oude bosgroeiplaatsen. Hulst wordt op de Veluwe de laatste eeuwen voornamelijk verspreid vanuit tuinen. Door een steeds groter aandeel van beuk ontstaat strooiselaccumulatie en daardoor een verarming van de bosflora. De toekomstverwachting is dat de beuk het in Nederland moeilijk krijgt als gevolg van de klimaatverandering. De beuk kan slecht tegen droge zomers. De oude eikenbossen (H9190) vinden hun oorsprong in ‘verwaarloosde’ hakhoutbossen op arme gronden. Op dit moment liggen de kansen vooral in de jonge grove dennenbossen waar zomereik zich tamelijk veel verjongt en op de overgangen van hei naar bos. Achteruitgang van dit type wordt veroorzaakt door uitbreiding van beuk en atmosferische depositie. Op de Veluwe wordt dit bostype behouden door de graasdruk van edelhert en ree waardoor de successie traag verloopt. De ondergroei van dit bostype staat onder druk door bodemverstoring door wilde zwijnen. Deze verstoring is goed voor de kiemingsmogelijkheden, maar de frequentie is te hoog voor de vestiging van verschillende kruiden, mossen en paddestoelen. Het aantal waarnemingen van het vliegend hert (H1083) PM Foto's invoegen is de laatste jaren toegenomen, maar als gevolg van toenemend aantal waarnemers. Een betrouwbare trend is daarom niet aan te geven. De grootste bedreigingen voor het vliegend hert worden gevormd door afname van kwaliteit van leefgebied (o.a. voortplantingslocaties) en versnippering van populaties.
13 augustus 2009, versie 4 - 20 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Tabel 2.5 Trend en staat van instandhouding voor de soorten en habitattypen van het oud boslandschap van de Veluwe gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit, het doelendocument en de factsheets Oud boslandschap
Habitattype H9120 – Beukeneikenbos met hulst H9190 – Oude eikenbossen Habitatrichtlijnsoorten H1083 – Vliegend hert Broedvogelsoorten A072 – Wespendief A224 – Nachtzwaluw A236 – Zwarte specht
Oppervlakte
Gunstig Gunstig
Kwaliteit Matig ongunstig
Kwaliteit
Verspreiding
Staat van instandhouding landelijk
Trend
Staat van instandhouding Veluwe
Matig ongunstig
>
Matig ongunstig
Matig ongunstig
<
Matig ongunstig
Matig ongunstig
?
Matig ongunstig
Gunstig
Gunstig
<
Matig ongunstig
Gunstig
Matig ongunstig
>
Gunstig
Gunstig
Gunstig
?
Matig ongunstig
Matig Matig ongunstig ongunstig Matig Zeer ongunstig ongunstig Leefgebied Oppervlakte Matig ongunstig
Matig ongunstig Matig ongunstig Matig ongunstig
(>: positieve trend; <: negatieve trend; ?: onbekend)
2.7
Vennenlandschap
2.7.1
Habitattypen en soorten van het vennenlandschap In Tabel 2.6 is een overzicht weergegeven van de habitattypen van de Veluwe die behoren tot het vennenlandschap. Per habitattype is aangegeven welke soorten hier het zwaartepunt van hun verspreiding hebben. De vogelsoorten zijn niet uitsluitend gebonden aan het vennenlandschap. Deze soorten komen ook voor op de droge heide van het open zandlandschap. Het vennenlandschap omvat de natte en vochtige delen van de Veluwe. Er komt een groot aantal poelen, kuilen, plassen en vennen voor. Het gaat met name om plaatsen waar regenwater ‘stagneert', bovenop een slecht doorlatende laag in de ondiepe ondergrond (schijngrondwaterspiegel), hier ontstaan de zure vennen. Zwak gebufferde vennen worden deels gevoed door grondwater en liggen daardoor aan de randen van het Veluwemassief. Verder zijn er ook aanwijzingen dat ten zuiden van Uddel vennen worden 14 gevoed door dieper, ijzerrijk en (zwak) gebufferd grondwater . In de wereld van overwegend zure, voedselarme omstandigheden betekent een geringe verhoging van het voedingsstoffen- en basenniveau een duidelijke toename van de soortenrijkdom. Zo is vochtig heischraal grasland in feite een soortenrijke overgang tussen natte heide op de arme zandgronden en nat schraalgrasland in de beekdalen. Binnen de natte heide zijn de meeste doelsoorten aanwezig op leemrijke bodems of op plaatsen waar enige kwel uittreedt. Iets dergelijks geldt ook voor vennen en hoogvenen. Zwakgebufferde vennen zijn veel soortenrijker dan zure vennen. Zure voedselarme situaties hebben hun eigen waarde en is hun aanwezigheid vaak ook een voorwaarde om op lange termijn de overgangen naar de iets rijkere omstandigheden in stand te kunnen houden. Welk habitattype in dit landschap op een plek voorkomt, hangt allereerst af van het onderliggende geohydrologische systeem. Ondergrond, waterkwaliteit (vooral zuurgraad), buffering, voedselrijkdom, reliëf en fluctuatie van de waterstand spelen samen een sleutelrol. Verder zijn er plaatsen waar grondwater naar toe stroomt vanuit een groter grondwatersysteem en dit grondwater het maaiveld of de wortelzone bereikt. Op de Veluwe is dit laatste vooral van toepassing in de beekdalen en wordt besproken onder het bekenlandschap. 14
'Landgoed Glaszhorst EGM vooronderzoek', André Jansen, Bosgroep Midden Nederland.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 21 -
A276 – Roodborsttapuit
A338 – Grauwe klauwier
A224 – Nachtzwaluw
H1831 – Drijvende waterweegbree
H1042 – Gevlekte witsnuitlibel
Vennenlandschap
H1166 – Kamsalamander
Tabel 2.6 Samenhang habitattypen en soorten van het vennenlandschap op de Veluwe
H3130 – zwak gebufferde vennen H3160 – Zure vennen H4010 – Vochtige heide H7110 – Heideveentjes H7150 – Pioniervegetaties met snavelbies
Vennen vormen de laaggelegen gebieden, de ‘putjes' in het zandlandschap, waardoor ze erg gevoelig zijn voor veranderingen in de omgeving, met name in de toestroming van water. Dat geldt vooral voor de zwak gebufferde vennen (H3130) die, naast regenwater, zwak gebufferd grondwater uit een lokaal grondwatersysteem ontvangen. Zwak gebufferde vennen komen onder andere voor in het Beschermd Natuurmonument de Leemputten van Staverden. Zure vennen (H3160) worden gevoed met voornamelijk regenwater, waardoor ze zuur van aard zijn. De hoeveelheid en kwaliteit van het toestromende lokale grondwater zijn sturend in de waterkwaliteit van het ven en de daarin voorkomende planten- en diersoorten. De zure en zwakgebufferde vennen hebben vaak sterk fluctuerende waterpeilen, waardoor de successie stagneert. Voorbeelden zijn Smitsveen, Wisselse veen en Deelsense veld. Op locaties met een permanente hoge waterstand in de zure vennen kan actief hoogveen (H7170) voorkomen. Deze twee habitattypen hebben daarom een sterke samenhang. Op de meest laaggelegen locaties in het venlandschap, waar er permanent water aanwezig is, kan veenontwikkeling plaatsvinden. Rondom deze ‘veenkernen’ bevindt zich een landschap van vochtige heide, zure vennen en pioniervegetaties met snavelbiezen. Het habitattype actief hoogveen (H7170) komt op de Veluwe slechts sporadisch voor in de vorm van heideveentjes, zoals op het Mosterdveen. De vochtige heiden (H4010) komen voor op natte tot vochtige locaties waar regenwater weliswaar stagneert, maar geen grondwater aanwezig is (Gerritsfles en Elspeter heide). De begroeiingstypen van het vennenlandschap hebben ook in de tijd relaties met elkaar. De begroeiingen veranderen in de loop van de natuurlijke successie en gaan daarbij van het ene type in een ander type over. Zo kunnen vennen bijvoorbeeld, evenals sommige natte heiden met een zeer constante, hoge grondwaterstand, vroeg of laat overgaan in kleine hoogveentjes (actief hoogveen) (H7170b). Het habitattype pioniersvegetatie met snavelbiezen (H7150) komt zeer kleinschalig voor in mozaïek met de overige habitattypen zoals vochtige heide, op locaties met een bepaalde dynamiek of verstoring. Dit kan in de vorm zijn van een betreding door wild (zwijnen, reeën), of menselijke activiteiten zoals militaire activiteiten (tankopstelplaatsen) of op plekken waar water lokaal stagneert. Het habitattype ontstaat eveneens langs vennen en op vochtige heiden waar de grond geplagd wordt. Deze pioniersbegroeiingen verdwijnen echter al snel als gevolg van successie. De drijvende waterweegbree (H1831) is een waterplant die typerend is voor pionierssituaties. De soort kan zich vlot vestigen op kale (bijvoorbeeld droogvallende) oevers van vennen, maar wordt snel weggeconcurreerd door andere plantsoorten. Broedvogels die onder andere gebruik maken van het open, vennenlandschapzijn de nachtzwaluw (A224), de grauwe klauwier (A338) en de roodborsttapuit (A276). Deze soorten komen eveneens voor op droge heide met mozaïeken naar meer gesloten landschap. De gevlekte witsnuitlibel (H1042) en de kamsalamander (H1166) kunnen voorkomen in zwakgebufferde vennen, indien deze een goed ontwikkelde oevervegetatie bevatten. Het is niet waarschijnlijk dat er zich een permanente zomerpopulatie 13 augustus 2009, versie 4 - 22 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
van de gevlekte witsnuitlibel op de Veluwe bevindt, de meest constante waarnemingen zijn in de Leemputten van Staverden. 2.7.2
Instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding PM Foto's invoegen De kernopgaven voor het vennenlandschap zijn: • Zure vennen (H3160): kwaliteitsverbetering • Heideveentjes (H7110): kwaliteitsverbetering Tabel 2.7 Trend en staat van instandhouding voor de soorten en habitattypen van het vennenlandschap van de Veluwe gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit, het doelendocument en de factsheets vennenlandschap Oppervlakte Kwaliteit Verspreiding Staat van Trend Staat van instandhouding instandhouding landelijk Veluwe Habitattype H3130 – Zwak gebufferde vennen H3160_B – Zure vennen H4010_A Vochtige heide H7110_B – *Heideveentjes H7150 – Pioniervegetaties met snavelbies Habitatrichtlijnsoorten H1042 – Gevlekte witsnuitlibel H1813 – Drijvende waterweegbree
Gunstig
Matig ongunstig Matig ongunstig Matig ongunstig
Matig ongunstig Matig ongunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig Matig ongunstig
Leefgebied
Populatie
Gunstig
Kwal. MO
Opp. ZO
Veluwe Geen
MO
ZO
Geen
Matig ongunstig Matig ongunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig Matig ongunstig
Matig ongunstig Matig ongunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig
> > = <
Matig ongunstig Matig ongunstig Matig ongunstig Zeer ongunstig
Matig ongunstig
>
Matig ongunstig
Zeer ongunstig
?
Zeer ongunstig
Matig ongunstig
<
Zeer ongunstig
(MO: matig ongunstig, ZO: zeer ongunstig, >: positieve trend; <: negatieve trend; ?: onbekend). e
e
In de 19 eeuw en eerste helft van de 20 eeuw zijn natte heiden met vennen en venen grotendeels verdwenen door grootschalige ontginningen. De laatste 50 jaar zijn veel natte heiden, venen en vennen in kwaliteit achteruitgegaan door vermesting, verzuring en verdroging. Door de optredende vergrassing en dichtgroeien met opslag worden kwaliteitssoorten als klokjesgentiaan en heideblauwtje bedreigd. De laatste tijd is gebleken dat herstel van vennen in veel gevallen mogelijk is. Het areaal neemt dan ook de laatste tijd toe, maar is nog niet op het oorspronkelijke niveau. Ook de achteruitgang van natte heide is door plagbeheer min of meer tot staan gebracht. Dit plagbeheer is eveneens gunstig geweest voor pioniersituaties waar het habitattype pioniervegetatie met snavelbies (H7150) van heeft geprofiteerd, met soorten als moeraswolfsklauw. Plagwerkzaamheden zullen in de toekomst minder vaak uitgevoerd worden vanwege de afname van stikstofdepositie terwijl verdroging wel een aandachtspunt blijft. Voor de gevlekte witsnuitlibel (H1042) is geen trend aan te geven omdat op de Veluwe slechts enkele losse waarnemingen zijn gedaan. Alleen bij de Leemputten van Staverden zijn enkele malen 2 exemplaren van de soort waargenomen. Voortplanting van de soort is nog nooit op de Veluwe vastgesteld. Habitat leefgebied wordt bedreigd door verzuring waardoor goed ontwikkelde watervegetaties verdwijnen. Door het ontbreken van monitoringgegevens kan voor de kamsalamander (H1166) geen trend aangegeven worden. Wel is bekend dat een deel van de kamsalamanderpopulatie op de Veluwe in kleine en versnipperde populaties voorkomt. Voor populaties met meerdere voortplantingswateren (Staverden en de Ginkel) is de staat van instandhouding naar verwachting gunstiger.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 23 -
De verspreiding van de drijvende waterweegbree (H1813) is de laatste decennia sterk achteruit gegaan door verdroging, verzuring, vermesting en concurrentie van andere waterplanten. Slechts een beperkt deel van de vennen is nu gekwalificeerd als Natura 2000 habitattypen zwak gebufferde vennen (H3130) of zure vennen (H3160), omdat de huidige kwaliteit (in vorm van aanwezige vegetatietypen) nu niet voldoet. De milieucondities voor de vennen zijn niet ideaal omdat er op sommige locaties een tekort is aan buffercapaciteit waardoor zwakgebufferde vennen verzuren. Ook is de nutriëntenbelasting van de bodem en de lucht te hoog waardoor vermesting (met fosfaat en stikstof) plaatsvindt. Verdroging door te lage grondwaterstanden als gevolg van verdamping door toename van het 15 areaal bos, is eveneens een knelpunt voor de systeemkenmerken van het vennenlandschap .
2.8
Bekenlandschap
2.8.1
Habitattypen en soorten van het bekenlandschap In Tabel 2.8 is een overzicht weergegeven van de habitattypen van de Veluwe die behoren tot het bekenlandschap. Per habitattype is aangegeven welke soorten hier voorkomen. Alle soorten zijn gebonden aan water en komen daardoor uitsluitend in het bekenlandschap voor, met uitzondering van de gevlekte witsnuitlibel en de kamsalamander die ook in zwak gebufferde vennen in het vennenlandschap voorkomen.
A229 – IJsvogel
H1831 – Drijvende waterweegb ree
H1166 – Kamsalama nder
H1096 – Beekprik
H1042 – Gevlekte witsnuitlibel
Bekenlandschap
H1163 – Rivierdonder pad
Tabel 2.8 Samenhang habitattypen en soorten van het bekenlandschap op de Veluwe
H3130 – Zwak gebufferde vennen H3260 – beken en rivieren met waterplanten H6410 Blauwgraslanden H91E0 – beekbegeleidende bossen H9160 – eiken haagbeukenbossen* * Het habitattype H9160 komt niet voor op de Veluwe
Het bekenlandschap wordt vooral begrensd door het open zandlandschap en het vennenlandschap. Op de Veluwe betreft het de relatief laaggelegen gebieden aan weerszijden van de beken. Hier zijn van nature grote variaties aanwezig wat betreft voedselrijkdom, zuurgraad en bodemsubstraat. In de laaggelegen gebieden treedt veelal voeding met mineraalrijk grondwater op, net als in de beken zelf. Mede daardoor zijn de bodems hier veel minder zuur dan in de hoger gelegen gebiedsdelen (droog en vennenlandschap), van waaruit ze worden gevoed. Ook het waterregime is afwisselend: matig droge omstandigheden heersen op de overgang naar hoger gelegen landschappen en vochtige tot zeer natte in de lagere delen. Open water is aanwezig in de beken en poelen en soms ook in bronnen. Lokaal is vaak sprake van kwel en van stroming en overstroming van het beekwater. Al deze factoren maken dat de graslanden, moerassen, wateren, struwelen en bossen in het bekenlandschap in beginsel zeer soortenrijk zijn. De soortenrijkdom wordt bovendien nog bevorderd door de kleinschalige afwisselingen binnen het landschap. Belangrijke beken op de Veluwe zijn voornamelijk aan de zuid- en oostzijde te vinden. De betreffende habitattypen van het bekenlandschap zijn grotendeels beperkt tot de omgeving van Staverden (Staverdense beek) en Wisselse veen, Renkum, Beekbergen, Apeldoorn, Tongeren/Wissel.
15
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
13 augustus 2009, versie 4 - 24 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
De iets minder natte delen langs de beek raken van nature bedekt met broekbos welke kunnen behoren tot de habitattypen beekbegeleidende bossen (H91E0) en eiken- en haagbeukbossen (H9160). Eikenen haagbeukenbossen (H9160) komen echter niet voor op de Veluwe. Waar beekbegeleidende bossen in het verleden zijn vervangen door grasland, zijn dotterbloemgraslanden en natte schraallanden ontstaan. Blauwgraslanden (6410) worden aangetroffen op locaties waar de bodem regelmatig inundeert met basenrijk grondwater. Hierdoor wordt de bufferende capaciteit van de bodem behouden, en kunnen de karakteristieke soorten voor blauwgraslanden blijven bestaan. Op de flanken van de Veluwe richting de beekdalen komen eveneens zwakgebufferde vennen (H3130) voor. In de Veluwe ontspringen enkele beken die stromen richting de IJssel, Eem, Rijn en randmeren. Het habitattype snelstromende beken en rivieren met waterplanten (H3260) heeft betrekking op de beken met ondergedoken of drijvende vegetatie met Vlottende waterranonkel en/of Grote waterranonkel. In de beken jaagt de ijsvogel (A299) vanaf overhangende takken op kleine vis en graaft holen in oeverwallen. In de beken komen vissen voor zoals de beekprik (H1096) en de rivierdonderpad (H1163). In de vochtige beekdalen waar zwakgebufferde vennen aanwezig zijn komen habitatsoorten voor die vochtig tot nat leefgebied nodig hebben zoals de kamsalamander (H1166) en de gevlekte witsnuitlibel (H1042). De kamsalamander komt in een redelijk aaneengesloten populatie voor bij Staverden en de Ginkel. Verder zijn er kleinere verspreid liggende populaties aanwezig. 2.8.2
Instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding Specifiek voor het bekenlandschap zijn geen kernopgaven opgesteld voor de Veluwe. In Tabel 2.9 staan de instandhoudingsdoelstellingen die voor habitattypen en soorten van dit landschap zijn opgesteld.
Tabel 2.9 Trend en staat van instandhouding voor de soorten en habitattypen van het bekenlandschap van de Veluwe, gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit, het doelendocument en de factsheets Bekenlandschap Oppervlakte Kwaliteit Staat van Trend Staat van instandhouding instandhouding landelijk Veluwe Habitattype H3130 – Zwak gebufferde vennen H3260_A – Beken en rivieren met waterplanten H6410 – Blauwgrasland H91E0_C – *Beekbegeleidende bossen Habitatrichtlijnsoorten H1096 – Beekprik H1163 – Rivierdonderpad Broedvogelsoorten A229 – IJsvogel
Gunstig Matig ongunstig
Matig ongunstig Matig ongunstig
Matig ongunstig Matig ongunstig
Matig ongunstig Matig ongunstig
>
Zeer ongunstig Matig ongunstig
Zeer ongunstig
<
Zeer ongunstig
Matig ongunstig
<
Zeer ongunstig
Zeer ongunstig
-
Zeer ongunstig
Matig ongunstig
-
Matig ongunstig
Gunstig
?
Gunstig
Leefgebied Kwal. Opp. Matig Zeer gunstig ongunstig Gunstig Zeer ongunstig
Populatie Veluwe Buiten begrenzing Buiten begrenzing
Gunstig
Buiten begrenzing
Gunstig
>
Matig ongunstig Matig ongunstig
(>: positieve trend; <: negatieve trend; ?: onbekend; -: niet van toepassing)
Het bekenlandschap met de bijbehorende habitats en soorten zijn van oorsprong ook voornamelijk aan de randen van de Veluwe aanwezig. Dit landschap heeft nooit een groot aandeel gehad binnen de Natura 2000-begrenzing.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 25 -
e
De oppervlakte en kwaliteit beken (H6230) op de Veluwe zijn in de 20 eeuw afgenomen door watervervuiling, verdroging en rechttrekken van beken (normalisatie). De verdroging wordt veroorzaakt door ontwatering (drainage) in de randzone van de Veluwe, onttrekkingen ten behoeve van drinkwater en industrie, verdamping door toename aanplant bos, drainerende werking van sprengkoppen en overige ontwateringen. Door deze verdroging zijn beken niet altijd meer jaarrond watervoerend wat van invloed is op de natuurlijke beekdynamiek waar ’s winters veel water wordt afgevoerd en ’s zomers weinig. Op moment dat beken voor lange tijd droogvallen is dit van invloed op de flora en fauna omdat geschikt leefgebied dan ontbreekt. Daarnaast is het grootste deel van de Veluwse beken gegraven ten behoeve van o.a. de papierindustrie, wasserijen en landgoederen, waardoor er vrijwel nergens sprake is van een natuurlijk systeem. Op locaties waar beken door of langs landbouwgebied stromen, ontvangen zij 16 nutriënten die de waterkwaliteit in gevaar brengen . Door herstelwerkzaamheden (o.a. hermeandering) sinds 1990 neemt het areaal weer enigszins toe. De waterkwaliteit in de sprengenbeken op de Veluwe zijn als voldoende beoordeeld. Ook de beekbegeleidende bossen (H91E0C) zijn in kwaliteit en oppervlakte achteruitgegaan door verdroging, waardoor kenmerkende soorten als zwarte rapunzel, moerasstreepzaad en slanke sleutelbloem zeldzaam zijn geworden. De blauwgraslanden (H6410) zijn over het algemeen sterk achteruitgegaan door intensivering van de landbouw. Voor een beschrijving van de trend en staat van instandhouding van de habitatsoorten zie hiervoor de beschrijving bij het vennenlandschap.
2.9
Systeemanalyse Uit een analyse van de hernieuwde inzichten en ecologische gegevens wordt geconcludeerd dat het merendeel van de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit geschikte graadmeters zijn om de biodiversiteit te meten. Enkele soorten en habitattypen zijn minder of niet geschikt als graadmeter. Voor de volgende Natura 2000-habitatsoorten, habitattypen en broedvogels wordt aangegeven waarom ze niet goed passen in (de landschappen van) het ecosysteem Veluwe en de typische kenmerken. Dit betekent niet dat deze worden genegeerd – ze moeten vooralsnog worden meegenomen in de toetsing van activiteiten - maar ze kunnen alleen indirect worden meegenomen in systeemgerichte aanpak, die in dit beheerplan wordt voorgestaan. • Voor de habitattypen en –soorten die behoren tot een bekenlandschap (beken met waterranonkels, beekbegeleidende bossen, beekprik en rivierdonderpad) geldt dat deze voor het grootste gedeelte 17,18 buiten de huidige begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe vallen . Zoals gezegd vormt het dal van de Leuvenumse, Hierdense en Staverdensebeken hierop een uitzondering. Hier liggen nog goed kansen voor de uitbreiding van type beekbegeleidend bos (H91E0). • De zwarte specht is een vogelsoort die de Veluwe pas heeft gekoloniseerd na de grootschalige aanplant van naaldbossen in begin 20ste eeuw, wat de belangrijkste foerageergebieden van deze 19 soort zijn . De zwarte specht is daarom een representatie van het aangeplante naaldbos en veel minder van de voor het ecosysteem van de Veluwe. Hij voelt zich goed thuis in oud bos met veel staand en liggend dood hout. • De wespendief is een vogelsoort waarvoor niet helemaal duidelijk is hoe de relatie hiervan is met het ecosysteem van de Veluwe en hoe deze gebruik maakt van het landschap van de Veluwe en ander 16
17
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult Bijlsma R.J., J.A.M. Janssen, R. Haverman, R.W. de Waal, E.J. Weeda (2008) Natura 2000 habitattypen in
Gelderland; Alterra-Factsheets Gelderland v10 i.o.v. Provincie Gelderland 18
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans 19
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
13 augustus 2009, versie 4 - 26 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
•
•
•
•
2.10
landschappen. Voor een goede, verantwoorde schatting van de populatie Wespendieven op de Veluwe moeten de resultaten uit het langjarig onderzoek worden afgewacht. De fluctuaties in de populaties worden mogelijk mede veroorzaakt worden door het verblijf van de soort in de regenwouden rond de evenaar in West- en Centraal Afrika gedurende bijna 8 maanden per jaar. Voorts blijkt uit de inventarisatie dat het leefgebied van de wespendief de gehele Veluwe omvat. Er zijn echter verstorende elementen zoals verkeer (onder meer rijkswegen), verblijfsrecreatie en intensief benutten van randen voor dagrecreatie, die vooral de foerageercondities beperken. De meervleermuis heeft op de Veluwe een winterverblijf in een bunkercomplex. Dit behoort niet tot het ecosysteem van de Veluwe. Maatregelen om dit winterverblijf te behouden en beschermen worden weliswaar genomen, de soort zal weinig profiteren van de systeemgerichte aanpak; De gevlekte witsnuitlibel is een laagveensoort; laagveen wordt weinig aangetroffen op de Veluwe. Hoewel er een volledige, vlakdekkende inventarisatie ontbreekt (de Veluwe heeft ca. 350 vennen) wordt aangenomen dat deze typische laagveensoort maar in zeer beperkte aantallen voorkomt op de hogere zandgronden, waarbij zeker geen sprake is van een (meta)populatie. Van Gelderland zijn na 1990 4 locaties in stilstaand water bekend op de Veluwe. De beschikbare data bestaan uit losse waarnemingen. Ecologisch gezien is de Gevlekt witsnuitlibel niet te beschouwen als een graadmeter voor de biodiversiteit op de Veluwe. De kamsalamander is een soort die specifiek hoort bij een cultuurlandschap met poelen, sloten en landschappelijke elementen. Deze soort behoort daarom niet tot (de landschappen van) het ecosysteem Veluwe; De drijvende waterweegbree komt slecht sporadisch voor in de enkele zwakgebufferde vennen op de Veluwe, er geen sprake van een levensvatbare populatie op de Veluwe. Deze soort zal dus niet heel sterk profiteren van de systeemaanpak.
Knelpunten Uit de factsheets die voor habitattypen, broedvogels en habitatrichtlijnsoorten zijn opgesteld in combinatie met een onderzoek naar de milieutekorten voor de habitattypen blijkt dat: 1. De ruimtelijke samenhang binnen de habitattypen en tussen de habitattypen en landschappen onvoldoende is, waardoor noodzakelijk gradiënten tussen habitattypen onderling en de landschappen onderling ontbreken. De ecologische infrastructuur is hierdoor versnipperd, wat merkbaar is aan het voorkomen van karakteristeike flora en fauna (kwaliteit van habitattypen); 2. De bodemkwaliteit als gevolg van verzuring en vermesting van gevoelige habitattypen (Blauwgrasland en Beekbegeleidende bossen) veroorzaken een slechte kwaliteit door een overmaat aan stikstof afkomstig uit atmosferische depositie vanwege landbouw, verkeer en industrie. Ook een overmaat aan fosfaat, ontstaan uit voormalige bosbemestingen in de crisisjaren 1930, levert voor deze habitattypen een verminderde bodemkwaliteit wat resulteert in een beperkte kwaliteit; 3. Er sprake is van een calciumgebrek in de bodems met open, korte vegetaties (heiden en schraalgraslanden). Verder onderzoek is nodig; 4. Bij met name de natte habitattypen is sprake van verdroging; 5. Veel soorten te lijden hebben van verstoring van rust en stilte, met name op de grotere, open terreinen. 6. Bovenstaande knelpunten die betrekking hebben op de bodemkwaliteit en milieutekorten hebben ook invloed op de insectivore fauna (insekteneters), waar een groot deel van de broedvogels van afhankelijk zijn, wat mogelijk te maken heeft met een verstoord bodemleven.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 27 -
2.11
Kennislacunes 20
Broedvogels • In het algemeen geldt dat insectenetende dieren (vooral vogels zoals draaihals, wespendief, grauwe klauwier, tapuit, duinpieper en reptielen) het op de Veluwe tamelijk moeilijk hebben. Door onderzoeksburau St. Bargerveen wordt een relatie met bodem (kalktekorten), bodemfauna en insecten vermoed. Nader onderzoek is zeer gewenst. • Voor de duinpieper is relatie tussen de voedselbeschikbaarheid onder invloed van vegetatiekenmerken, microklimaat en beheermaatregelen onbekend. Dit is nodig om te bepalen of en waar hervestiging mogelijk is. • Verspreiding en trend van de ijsvogelpopulatie op de Veluwe is onvoldoende bekend. • Voor de grauwe klauwier is het niet voldoende bekend van welke prooien de soort afhankelijk is en of dit beïnvloed wordt door landschappelijke veranderingen. • Verspreiding en limiterende voedselfactoren van de wespendief op de Veluwe is niet compleet bekend. • Ook van de zwarte specht ontbreekt een actueel inzicht in aantal, dichtheid en terreingebruik op basis van grote steekproeven. • De invloed van gebeurtenissen tijdens het verblijf in buitenlandse overwinteringsgebieden of relaties met buitenlandse populaties op de populatie in Nederland van de wespendief, draaihals, tapuit, duinpieper, grauwe klauwier en nachtzwaluw. 21
Habitatsoorten • Een trend van het vliegend hert op de Veluwe is niet aan te geven omdat er geen structureel onderzoek naar de soort heeft plaatsgevonden. • Vliegroutes en foerageergebieden van de meervleermuis op de Veluwe zijn niet in beeld gebracht. • Er is geen systematisch onderzoek naar verspreiding van de gevlekte witsnuitlibel, kamsalamander en drijvende waterweegbree. Habitattypen • Naast het uitgevoerde onderzoek naar de eerste resultaten van de milieutekorten van de bodems van verschillende habitattypen ontbreken detailgegevens over het voorkomen van karakteristieke kwaliteitssoorten, structuur van habitattypen, waarmee een kwaliteit aan habitattypen conform de factsheets habitattypen kan worden toegekend. 22 • De resultaten van het onderzoek naar milieutekorten laat zien dat er nagenoeg geen problemen zijn met het ammonium- en nitraatgehalte in de bodem. Dit resultaat is enigszins onverwacht, gezien de stikstofdepositie. De afwezigheid van tekorten kan worden veroorzaakt doordat het om een molecuul gaat dat meestal maar kort in de bodem aanwezig is. Of het wordt opgenomen door planten, of het wordt omgezet door bacteriën, waardoor het niet snel ophoopt. De bepaling van ammonium in de bodem is echter lastig en ook dit kan onzekerheden veroorzaken. • Onderzoek naar de mogelijkheden voor uitbreiding van Habitattype H9190 (Oude zuurminnende eikenbossen). Er is nauwlijks iets bekend over de wijze waarop door gericht beheer oude eikenbossen verjongen. • Onderzoek naar de consequenties van grootschalig procesbeheer op de Natura 2000 doelen op korte en lange termijn.
20
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14 21
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans 22
Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892 13 augustus 2009, versie 4 - 28 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
3
DE DOELEN VAN HET BEHEERPLAN VELUWE
Dit hoofdstuk gaat in op de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit Veluwe. Bekeken wordt of de doelstellingen, die enige jaren geleden zijn opgesteld, nog steeds passen bij de actuele situatie. Hetzelfde geldt voor de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Daarnaast wordt ingegaan op de doelstellingen van delen van de Veluwe die waren aangewezen als Beschermd Natuurmonument.
3.1
Instandhoudingsdoelstellingen en actuele situatie De instandhoudingsdoelstellingen zijn afzonderlijke habitattypen, habitatsoorten en broedvogels waarvoor een behoud of uitbreidingsdoelstelling is geformuleerd. Deze instandhoudingsdoelstellingen representeren het scala aan levensvormen op de Veluwe. De instandhoudingsdoelstellingen vormen de thermometers, parameters of graadmeters voor de biodiversiteit van de Veluwe, voor de natuurlijke kenmerken van de Veluwe en voor de staat waarin het ecosysteem Veluwe zich bevindt. Een slechte staat van instandhouding van bijvoorbeeld een habitatsoort (vliegend hert of beekprik) kan een aanwijzing zijn dat er iets mis is met het ecosysteem van de Veluwe. Het is ook mogelijk dat een slechte staat van instandhouding wordt veroorzaakt door externe factoren, buiten de beinvloedingssfeer van ‘de Veluwe’ (provincie, gemeenten, beheerders, bewoners, gebruikers, landbouwers etc.). Broedvogels zijn hier een goed voorbeeld voor, omdat deze vaak grote periodes in het buitenland verblijven (Afrika bijvoorbeeld). Het ecosysteem Veluwe kan perfect op orde zijn, als de wespendieven in de zomermaanden sterven in Afrika, kan deze soort alsnog een slechte staat van instandhouding hebben. De kernboodschap is: ● De instandhoudingsdoelstellingen zijn vooral parameters om te bepalen wat de staat is van het ecosysteem Veluwe. Maatregelen zullen ook vooral op het ecosysteem niveau worden gepland en uitgevoerd. ● Indien blijkt dat de afzonderlijke instandhoudingsdoelstellingen niet meeliften op verbetering van het ecosysteem, is er iets vreemds aan de hand. De soort hoort misschien niet in het systeem, of externe factoren spelen hier een rol. De hoofdlijnen van de formulering van de Natura 2000-doelen vindt u in het Doelendocument, pp.10-11. De instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe vloeien voort uit de kernopgaven die voor het Natura 23 2000-landschap Hogere zandgronden zijn opgesteld in het Doelendocument . De kernopgaven hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven omvatten vaak meerdere soorten en habitattypen die in het kader van beheer en inrichting om een samenhangende aanpak vragen op landschapsniveau en op gebiedsniveau. Ze geven de belangrijkste behoud- en herstelopgaven per Natura 2000-landschap. Voor het Natura 2000-landschap de Hoge zandgronden zijn 15 kernopgaven opgesteld, 6 daarvan gelden voor de Veluwe. De algemene kernopgave luidt: Vergroten van interne samenhang van gebieden door herstel van evenwichtige verdeling van open en gesloten met meer geleidelijke overgangen van zandverstuivingen, heide, vennen, graslanden en bos. Versterken van het ruimtelijk netwerk van bos, heide- of stuifzandgebieden, waarbij tussenliggende gebieden gebruikt kunnen worden als stapstenen, met name voor soorten als reptielen en vlinders. Versterken van overgangen van droge naar natte gebieden, zoals beekdalen en herstel van vennen op landschapsschaal. De Veluwe is verder aangewezen voor een drietal prioritaire habitattypen. Prioritaire habitattypen zijn die habitattypen die gevaar lopen te verdwijnen en waarvoor de Europese Unie een bijzondere verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk deel van hun natuurlijke verspreidingsgebied binnen het grondgebied van de EU is gelegen. De drie prioritaire habitattypen op de Veluwe zijn Heischraal grasland 23
Ministerie van LNV (2006) Natura 2000 Doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 29 -
(H6230), Actief hoogveen (heideveentjes) (H7110_B) en Bossen op alluviale grond (beekbegeleidende bossen) (H91CE0_C). Op basis van de kernopgaven zijn voor de 34 habitattypen en soorten waarvoor de Veluwe is aangewezen instandhoudingsdoelstellingen voorgesteld in termen van: • behoud en/of verbetering van de kwaliteit en verspreiding en • behoud en/of vergroting van de oppervlakte van het betreffende habitattype of leefgebied. Deze doelen zijn vastgesteld in het ontwerp-aanwijzingsbesluit dat van 9 januari tot 19 februari 2007 ter inzage heeft gelegen (zie ook bijlage 3). Hierbij is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. In Tabel 3.1 zijn de huidige aanwezige oppervlakten van het voorkomen van de habitattypen op de Veluwe weergegeven. Deze zijn berekend op basis van de habitattypenkaart (kaart 2.2) PM: welke op dit moment nog een aantal fouten bevat, waardoor ook in deze tabel nog fouten staan. Tabel 3.1 Oppervlakte per habitattype in Natura 2000-gebied Veluwe Habitattype H2310 – Stuifzandheiden met struikheide H2320 – Binnenlandse kraaiheidebegroeiing H2330 – Zandverstuivingen H3130 – Zwak gebufferde vennen H3160_B – Zure vennen H3260_A – Beken en rivieren met waterplanten H4010_A Vochtige heide H4030 – Droge heide H5130 – Jeneverbesstruwelen H6230 – *Heischrale graslanden H6410 – Blauwgrasland H7110_B – *Heideveentjes H7150 – Pioniervegetatie met snavelbies H9120 – Beuken-eikenbos met hulst H9160_A – Eiken-haagbeukenbos H9190 – Oude eikenbossen H91E0_C – *Beekbegeleidende bossen
Oppervlakte (ha) 2.128 77 2.384 14 23 6 230 10.785 146 771 53 16 16 4.718 0 2.682 22
PM Tabel invoegen aantallen broedvogels /lomvang leefgebieden habitatsoorten De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op beperkte gegevens uit de jaren ‘90 en expert24 25 26 judgement. De factsheets die door Alterra , SOVON en Bureau Natuurbalans in opdracht van de provincie zijn opgesteld zijn gebaseerd op actuele inventarisatiegegevens en geven een nauwkeuriger beeld van de situatie van de habitattypen en soorten op de Veluwe. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het eikenhaagbeukenbos (H9160) niet op de Veluwe voorkomt en dat het niet waarschijnlijk is dat een voortplantende populatie van de gevlekte witsnuitlibel (H1042) op de Veluwe te vinden is. In onderstaande paragrafen is de samenhang tussen de habitattypen en soorten op de Veluwe beschreven, aan de hand van de vier landschapstypen. Daarnaast zijn de kernopgaven en instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe beschreven, in combinatie met de trend in toename/afname
24
Bijlsma R.J., J.A.M. Janssen, R. Haverman, R.W. de Waal, E.J. Weeda (2008) Natura 2000 habitattypen in
Gelderland; Alterra-Factsheets Gelderland v10 i.o.v. Provincie Gelderland 25
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14 26
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans 13 augustus 2009, versie 4 - 30 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
van oppervlakte en verspreiding van de habitattypen en leefgebieden van soorten. Dit geeft een beeld van de staat van instandhouding van deze habitattypen en soorten op de Veluwe. De gegevens zijn ontleend aan de onderzoeken die beschreven zijn in de verschillende, al eerder genoemde, factsheets.
3.2
Analyse ontwerp-aanwijzingsbesluit Uit een analyse van de hernieuwde inzichten en ecologische gegevens wordt geconcludeerd dat het merendeel van de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit geschikte graadmeters zijn om de biodiversiteit te meten. Enkele soorten en habitattypen zijn minder of niet geschikt als graadmeter. Voor de volgende Natura 2000-habitatsoorten, habitattypen en broedvogels wordt aangegeven waarom ze niet goed passen in (de landschappen van) het ecosysteem Veluwe en de typische kenmerken. Dit betekent niet dat deze worden genegeerd – ze moeten vooralsnog worden meegenomen in de toetsing van activiteiten - maar ze kunnen alleen indirect worden meegenomen in systeemgerichte aanpak, die in dit beheerplan wordt voorgestaan.
3.2.1
Open zandlandschap Draaihals (A233) Tot voor kort had de draaihals de status van broedvogel op de Veluwe. In de vorige eeuw lag het aantal broedparen ruim boven de honderd. Belangrijke broedterreinen liggen (lagen) vooral op de centrale en zuidelijke Veluwe. Vanaf eind jaren negentig is er een zeer sterk dalende trend die anno 2009 de onderzoekers doet concluderen dat de draaihals als regelmatige broedvogel op de Veluwe is verdwenen. Op dit moment is de status: incidenteel broedvogel. Er zijn voor deze enorme achteruitgang geen eenduidige oorzaken aan te wijzen. Er zijn wel aanwijzingen dat het verdwijnen van berken op de heiden en vergrassing van schrale vegetaties als ook de verstorende invloed van recreatieve activiteiten en autoverkeer negatieve invloeden hebben. Mogelijk heeft de soort ook problemen in zijn overwinteringsgebied in Afrika. Het potentieel leefgebied van de draaihals is op de Veluwe aanwezig maar heeft baat bij de realisering van de doelen die voor habitattypen van het open zandlandschap zijn geformuleerd. Voorstel voor doelstelling is verbetering van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de Draaihals door realisering van de instandhoudingsdoelen voor stuifzandheide (H2310), droge heide (H4030) en heischrale graslanden (H6230). Duinpieper (A255) Doelstelling is uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren. Op dit moment is de duinpieper uitgestorven. Ook voor de Duinpieper geldt dat realisering van doelen geformuleerd voor habitattypen (in dit geval stuifzandheide H2310, stuifzand H2330, droge heide H4030) de enige mogelijkheid voor terugkeer van de Duinpieper biedt. Voorstel voor doelstelling is verbetering van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de duinpieper door realisering van de doelen voor stuifzandheide H2310, stuifzanden (H2330), droge heide (H4030) en heischrale graslanden (H6230). Tapuit (A277) Doelstelling is uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 100 paren. De populatie op de Veluwe wordt geschat op 20-25 paar. De populatie is beperkt en de omstandigheden voor toename zijn nagenoeg afwezig. Ook voor de tapuit geldt dat realisering van doelen voor habitattypen stuifzandheide (H2310), stuifzand (H2330) en droge heide (H4030) voorwaarde is voor uitbreiding van omvang en kwaliteit van het leefgebied van deze soort. Voorstel voor doelstelling is verbetering van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de tapuit door realisering van de doelen voor stuifzandheide (2310), stuifzanden (H2330) en droge heide (H4030).
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 31 -
3.2.2
Oude boslandschap Zuurminnende Atlantische beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (H9120) Het doel is uitbreiding oppervlakte en behoud van kwaliteit. Het habitattype omvat oude beuken- en eikenbossen op lemige bodem, in de meest typische vorm met Hulst (Ilex aquifolium) in de struik- en boomlaag. Het verschil met habitattype H9190 wordt veroorzaakt door de bodemvruchtbaarheid. Hulst is niet kenmerkend voor het habitattype. De meeste oude eikenbossen dienen derhalve niet als habitattype H9190 (oude zuurminnende eikenbossen) opgevat te worden. De oppervlakte wordt als gunstig en de kwaliteit als matig ongunstig beoordeeld. Op de Veluwe wordt gestreefd naar omzetting van delen van naaldbossen naar loofbossen. Voorstel is om de doelstelling te veranderen in uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit. Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukenbossen behorend tot het Carpinion-betuli (H9160) Het doel is uitbreiding oppervlakte en behoud van kwaliteit. Dit habitattype komt conform de definitie in het gewijzigde profielendocument en de Factsheets Habitattypen in de provincie Gelderland (Alterra, 2008) niet voor. Voorstel is dit habitattype niet meer op te nemen. Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur (H9190) Het doel is uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. Dit habitattype is gebonden aan de arme, droge, hogere zandgronden. Alleen oude bosgroeiplaatsen en oude bossen behoren tot dit type. De groeiplaatsen zijn vaak sterk geaccidenteerd (reliëfrijke, overstoven terreinen) en onduidelijk begrensd ten opzichte van aangrenzende heide (strubbenbossen). Bijzondere groeiplaatsen vormen de randwallen in de directe nabijheid van stuifzanden. De hoge natuurwaarde van het habitattype doet zich vooral voor op de oude bosgroeiplaatsen. Andere vormen zijn strubbenbos als gedegradeerd overbegraasd bos (de heide met struiken) en de hierboven genoemde randwallen. De huidige oppervlakte kan als gunstig worden aangemerkt, de kwaliteit als matig ongunstig. Op de Veluwe wordt gestreefd naar omzetting van delen van naaldbossen naar loofbossen. Voorstel als doelstelling voor de Veluwe is uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit. Wespendief (A072) Doelstelling is behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 150 paren. In 2007 is gestart met langjarig onderzoek naar het voorkomen en het ruimtegebruik van de Wespendief. De totale populatie op de Veluwe wordt anno 2008 geschat op 70-90 broedparen, op basis van de voorlopige resultaten met data van ca. 30% van de oppervlakte Natura 2000 Veluwe. Uit analyse van de gegevens wordt nu geconcludeerd dat aantalschattingen van 150 broedparen in het verleden veel te optimistisch zijn ingeschat maar dat wel sprake is geweest van een neerwaartse trend in de negentiger jaren van de vorige eeuw. Het wordt steeds waarschijnlijke geacht dat de neergaande trend ook te wijten is aan (sterke) vermindering bvan het areaal regenwoud in Afrika. Het lijkt er nu op dat er min of meer sprake is van een stabiele situatie in het aantal broedparen. Voor een goede, verantwoorde schatting van de populatie Wespendieven op de Veluwe moeten de resultaten uit het langjarig onderzoek worden afgewacht. De fluctuaties in de populaties worden mogelijk mede veroorzaakt worden door het verblijf van de soort in de regenwouden rond de evenaar in West- en Centraal Afrika gedurende bijna 8 maanden per jaar. Voorts blijkt uit de inventarisatie dat het leefgebied van de wespendief wel de gehele Veluwe omvat, maar dat niet de gehele Veluwe continu als leefgebied in gebruik is. Er zijn verstorende elementen zoals verkeer (onder meer rijkswegen), verblijfsrecreatie en intensief benutten van randen voor dagrecreatie, die vooral de foerageercondities beperken. Terugdringen van deze menselijke activiteiten is niet haalbaar en betaalbaar. Voorlopig wordt de Wespendief matig ongunstig/gunstig ingetekend. De doelstelling dient zich, totdat meer zicht op de soort is verkregen, te richten op behoud van de kwaliteit van het leefgebied van de Wespendief. Zwarte Specht (A236)
13 augustus 2009, versie 4 - 32 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Het doel is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 430 paren. Op grond van informatie over het meest recente onderzoek in het kader van het landelijk atlasproject broedvogels van SOVON (1998-2000) kan worden betwijfeld of dit een realistisch doel is. Op grond van het onderzoek wordt het aantal broedparen anno 2005 geschat op 350 tot 400. De soort komt op de Veluwe voor vanwege het naaldhout (foerageerplekken) in combinatie met ruim aanbod van nestbomen (vooral oude beuken). Gelet op de ontwikkeling in het areaal naaldhout is de behoudsdoelstelling het maximaal haalbare. Het streefgetal zou moeten worden bijgesteld. Tevens is het onvermijdelijk dat de uitbreidingsdoelen voor de heide-habitattypen (H2310, H2330, H4030) ten gaat van leefgebied van de Zwarte specht (zie Prioritering van doelen hieronder). Voorstel is om als doel behoud van omvang en verbetering van kwaliteit aan te houden. 3.2.3
Vennenlandschap Gevlekte witsnuitlibel (H1042) De doelstelling voor deze soort is uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie tot een duurzame populatie van ten minste 500 volwassen individuen. Hoewel er een volledige, vlakdekkende inventarisatie ontbreekt (de Veluwe heeft ca. 350 vennen) wordt aangenomen dat deze typische laagveensoort maar in zeer beperkte aantallen voorkomt op de hogere zandgronden, waarbij zeker geen sprake is van een (meta)populatie. Van Gelderland zijn na 1990 4 locaties in stilstaand water bekend op de Veluwe. De beschikbare data bestaan uit losse waarnemingen. Ecologisch gezien is de Gevlekt witsnuitlibel niet te beschouwen als een graadmeter voor de biodiversiteit op de Veluwe. De doelstelling voor de soort: een leefgebied voor een duurzame populatie van tenminste 500 volwassen individuen is niet haalbaar. In het beheerplan worden binnen de beperking van het gebied (hogere zandgronden) wel optimale leefomstandigheden voor de Gevlekte witsnuitlibel gecreëerd. Voorstel is om voor de gevlekte witsnuitlibel geen kwantitatieve doelstelling te formuleren. De soort lift mee op de instandhoudingsdoelstellingen voor onder meer de vennen in het gebied.
3.2.4
Bekenlandschap Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitrichio-Batrachion (H3260) Het doel is uitbreiding verspreiding en oppervlakte en verbetering kwaliteit. Dit habitattype bevindt zich vooral buiten de Natura 2000 begrenzing. Binnen het gebied is de omvang zeer beperkt. Voorstel is om de doelstelling bij te stellen: behoud van oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. Wel is er samenhang met de doelen voor IJsvogel, Beekprik en Rivierdonderpad. Zoals hierna nog zal worden aangegeven liggen de leefgebieden van deze soorten ook grotendeels buiten het Veluwe gebied. Beekbegeleidende bossen (H91E0) Het doel is uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. Dit habitattype bevindt zich vooral buiten de Natura 2000 begrenzing. Binnen het gebied is de omvang zeer beperkt. Voorstel is het doel voor dit type naar beneden bij te stellen. Het haalbare doel is behoud van oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. Beekprik (H1096) Doel is uitbreiding van de verspreiding, de omvang en een verbetering leefgebied. De beekprik heeft zijn leefgebied vooral stroomafwaarts buiten de huidig voorgestelde begrenzing. Er zijn twee opties mogelijk: de beken verder stroomafwaarts mee begrenzen of het doel uitbreiding van omvang van leefgebied niet op te nemen en de ontwikkeling van de soort ook buiten het gebied te monitoren. Het voorstel is de waterlopen van de beken verder stroomafwaarts mee te begrenzen. Het gaat hier dan alleen om het begrenzen van de waterloop, inclusief de directe oevers in verband met de effecten van beplanting. Dit geeft de ruimte om het leefgebied zowel in omvang als in kwaliteit verder uit te bereiden, en
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 33 -
dus het doel te behouden zoals het is. De uitbreiding met de waterlopen heeft geen beperkende invloed op bijvoorbeeld het huidige landbouwkundig gebruik en eventuele toekomstige ontwikkelingen. In het beheerplan wordt aangegeven dat de ontwikkeling van de soort zal worden gemonitord, waarbij de monitoring zich richt op de waterloop plus de directe oevers. De doelstelling luidt: behoud van de omvang van het leefgebied uitbreiden, de kwaliteit ervan te verbeteren en de populatie behouden. Rivierdonderpad (H1163) Doel is uitbreiding van de omvang en het behoud van de kwaliteit van het leefgebied. De populatie rivierdonderpadden op de Veluwe komt uitsluitend voor in de Hierdensche beek en is een populatie die na het droogvallen van de beek via het Veluwerandmeer de beek weer heeft gekoloniseerd, of in een niet drooggevallen stuk heeft weten te overleven. Voor de Rivierdonderpad zijn de beken tussen het Veluwerandmeer en de Veluwe van groot belang. Deze beken vallen ver buiten de huidig voorgestelde begrenzing van de Veluwe. De beken worden gekoloniseerd vanuit het Veluwerandmeer, waarin deze beken uitmonden. Het doel dient voor de Veluwe te zijn: behoud van kwaliteit en een geringe uitbreiding van omvang van het leefgebied. De Rivierdonderpad zal meeliften met het doel H1096 Beekprik, mede door het voorstel om waterlopen – zonder oevers – aan de oostzijde van de Veluwe mee te begrenzen. De populatie kan echter beter beschermd worden door de beken tussen het Veluwerandmeer en de Veluwe mee te begrenzen. Het is echter logischer deze op te nemen binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied Veluwerandmeer (nr. 76) en niet vanuit de Veluwe, omdat de kolonisatie via het Veluwerandmeer plaatsvindt. PM Meervleermuis invoegen Drijvende waterweegbree (H1831) Doel is behoud van omvang en kwaliteit van de biotoop voor behoud van de populatie. Uit inventarisaties is gebleken dat deze habitatsoort de afgelopen jaren slechts zeer beperkt is waargenomen. In het ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt uitsluitend verwezen naar het voorkomen in de Hierdense Beek. Uit ons bekende gegevens blijkt een zeer sporadisch en efemeer voorkomen van deze pioniersoort in vennen op de Veluwe Bij realisatie van de doelen voor habitattypen H3130 (zwakgebufferde vennen) en H3160 (Zure vennen) zullen de voorwaarden voor het vóórkomen van Drijvende waterweegbree worden gerealiseerd. Het vóórkomen van de Drijvende waterweegbree zal in de eerste planperiode worden gemonitord. Het instandhoudingsdoel voor de Drijvende waterweegbree dient te worden gekoppeld aan de doelen voor de zwakgebufferde vennen (H3130) en de zure vennen (H3160). IJsvogel (A229) Het doel is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 30 paren Opgemerkt dient te worden dat het leefgebied van de IJsvogel zich grotendeels buiten de begrenzing van Natura 2000 Veluwe uitstrekt. De soort heeft zich de afgelopen jaren bij zachte winters goed ontwikkeld, maar is kwetsbaar gebleken voor strengere winter zoals die van 2008/2009. De behoudsdoelstelling wordt ondersteund. Om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de soort als bijdrage aan de biodiversiteit wordt de monitoring van de ontwikkeling niet tot het Natura 2000-gebied beperkt, maar strekt die zich uit tot de beken aan de oostelijke zijde van de Veluwe bij Epe en Apeldoorn.
3.3
Begrenzing Natura 2000-gebied De basis voor de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe is het ontwerp-aanwijzingbesluit. De buitengrens wordt in beginsel gevormd door de overgang van het aaneengesloten bos- en natuurgebied naar de cultuurgronden en bebouwde kommen van de omringende plaatsen (Arnhem, Wageningen, Ede, Barneveld, Lunteren, Otterlo, Putten, Harderwijk, Hattem, Apeldoorn en Dieren). Ook enkele beken nabij Wissel en Emst (Tongerense beek, Verloren beek en Smallertse beek) maken deel uit van het Natura 2000-gebied. De begrenzing is weergegeven in kaart 3.1. 13 augustus 2009, versie 4 - 34 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
De Veluwe is begrensd als Vogel-, Habitatrichtlijngebied. Het bunkercomplex Schaarsbergen is het enige deel van de Veluwe dat uitsluitend is aangewezen als Habitatrichtlijngebied vanwege het voorkomen van overwinteringsplaatsen van de meervleermuis. Binnen de begrenzing vallen de bos- en natuurterreinen. De gronden die in agrarisch gebruik zijn maken geen deel uit van het Natura 2000-gebied. Verder wordt voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden gebruik gemaakt van een algemene exclaverings-formule (gebieden die buiten de begrenzing vallen): • Bebouwing, inclusief erven en tuinen (ook van landbouw- en recreatiebedrijven); • Verhardingen: verharde wegen, parkeervoorzieningen en erfverhardingen; • Spoorwegen. Het Ministerie van LNV en Rijkswaterstaat hebben afgesproken dat in het definitieve aanwijsbesluit de begrenzing van de Natura 2000-gebieden zal liggen ter hoogte van de wildrasters, in plaats van de 13 m obstakelvrije zone, zoals die nu in het ontwerp-besluit is genoemd. De wildrasters zijn in het veld herkenbaar en daarom geschikter om als Natura 2000-grens te dienen.
3.4
Beschermde Natuurmonumenten Binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe bevinden zich de Beschermde Natuurmonumenten Mosterdveen en Leemputten bij Staverden. Dit zijn gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1967 zijn aangewezen als beschermd gebied. Deze Beschermde Natuurmonumenten zullen komen te vervallen op het moment dat de aanwijzing als Natura 2000-gebied onder de Natuurbeschermingswet 1998 definitief is. Een deel van de doelstellingen uit de oude aanwijzingsbesluiten worden afgedekt door de doelstellingen in het huidige ontwerp-aanwijzingsbesluit, een ander deel niet. De doelstellingen die niet worden afgedekt moeten worden opgenomen in het Natura 2000-beheerplan. Voor beide Beschermde Natuurmonumenten binnen de Veluwe bestaat een apart beheerplan waarin maatregelen zijn opgenomen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 35 -
4
ACTIVITEITEN OP EN ROND DE VELUWE
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de activiteiten die plaatsvinden op en rond de Veluwe. Een beschrijving is noodzakelijk om te kunnen toetsen of de huidige activiteiten het bereiken van de gunstige staat van instandhouding in de weg staan. Om de bestaande activiteiten te inventariseren heeft er een werksessie plaatsgevonden met alle 18 gemeenten binnen en aan de rand van de Veluwe, de begeleidingsgroep recreatie, de begeleidingsgroep landbouw en de begeleidinggroep water. Tijdens deze bijeenkomsten per sector is besproken welke activiteiten plaatsvinden en waar de locaties met een intensief karakter liggen. Hieronder wordt dit kort toegelicht: • Gemeenten: Voor de werksessies zijn afzonderlijk afspraken gemaakt met de gemeenten. De personen waren afkomstig van afdelingen als RO, civiel en de buitendienst. De werksessies bestonden uit twee delen: een algemene toelichting op het begrip bestaand gebruik, de werkwijze, de bestuurlijke context, etc. Daarna vond een werksessie plaats rondom een zogenaamde maptable. • Landbouw: Om te komen een inventarisatie van de bestaande activiteiten van de landbouw is in eerste instantie gesproken met de klankbordgroep van de LTO en vertegenwoordigers van de provincie. Welke activiteiten waar plaatsvinden kan gedurende het jaar verschillen afhankelijk van het gewas, teeltwisseling, houden van vee etc. Het is dus van belang te weten welke gronden en gebouwen onafgebroken in gebruik zijn bij de landbouw sinds 2005. Op basis daarvan is besloten dat we de inventarisatie zullen beperken tot een inventarisatie van gronden die in gebruik zijn als landbouwgrond op basis van de Landgebruikkaart Nederland 5 (LGNL, situatie zomer 2005) en locaties van stallen en bedrijfsgebouwen op basis van IDAM-onderzoek. • Recreatie: Om te komen tot een inventarisatie van bestaand gebruik van de recreatie is twee maal gesproken met de klankbordgroep recreatie. In de eerste bijeenkomst is vooral gekeken naar de vormen van bestaand gebruik en welk detailniveau wenselijk is. Hieruit is de indeling zoals gehanteerd gedestileerd en in de tweede bijeenkomst voorgelegd. In de tweede bijeenkomst is gekeken naar de beschikbare informatie van gemeenten en provincie op hoofdlijnen en is afgesproken dit in eerste instantie als basis te nemen. • Water: Om te komen tot inventarisatie bestaand gebruik water is bilateraal overleg geweest de provincie, de waterschappen en Vitens. Omdat de Veluwe een groot gebied is en er zeer veel activiteiten plaatsvinden is het niet mogelijk om helemaal compleet te zijn en is ervoor gekozen om een globale beschrijving op te nemen. Waar mogelijk wordt de beschrijving geïllustreerd met kaarten, welke zoveel mogelijk compleet maar niet limitatief zijn. Naast een beschrijving van de huidige activiteiten wordt ook zoveel mogelijk beschreven wat de verwachte ontwikkelingen zijn in het gebruik.
4.1
Wat wordt bedoeld met activiteiten? In dit beheerplan wordt onder activiteiten verstaan: alle activiteiten die plaatsvonden op en rond de Veluwe op het moment dat de inventarisatie plaatsvond (december 2008) en sindsdien niet of nauwelijks zijn gewijzigd. Dit wijkt af van de definitie van bestaand gebruik volgens de Nbwet 1998, waarin het moment van het inwerkingtreden van de Nbwet als ijkmoment wordt gehanteerd. De reden daarvoor is dat het niet mogelijk en niet noodzakelijk is om de exacte datum van 1 oktober 2005 te hanteren. Het is niet mogelijk om de precieze stand van zaken van een bepaald moment in het verleden te beschrijven. Daarnaast is het alleen relevant dat er een overzicht gegeven wordt van de bestaande situatie in en rondom het Natura
13 augustus 2009, versie 4 - 36 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
2000-gebied op het moment dat een beheerplan wordt opgesteld. het gaat er immers om, vast te stellen of er nu sprake is van activiteiten met een mogelijk significant effect. Artikel 19a, lid 1 van de Natuurbeschermingswet geeft daarnaast niet aan dat niet méér activiteiten beschreven en getoetst mogen worden. Een aantal activiteiten heeft een vergunning zoals een milieuvergunning of is in een bestemmingsplan vastgelegd, maar nog niet (volledig) ten uitvoer gebracht. Het gebruik dat vergund of bestemd is kan groter zijn dan het feitelijke gebruik. In dit beheerplan wordt voor milieuvergunningen uitgegaan van het vergunde gebruik en voor de overige activiteiten van het huidige actuele en feitelijke gebruik.
4.2
Beschrijving van de activiteiten In de beschrijvingen van de activiteiten in deze paragraaf wordt een globaal overzicht gegeven van de activiteiten die kenmerkend zijn voor het gebruik op en rond de Veluwe en die nodig zijn voor een normale bedrijfsvoering. Voor een gedetailleerd overzicht van de activiteiten per type gebruik wordt verwezen naar 27 de ‘Quick scan bestaand gebruik & Natura 2000’ . Voor de kaarten geldt dat deze zo zorgvuldig mogelijk zijn opgesteld, maar dat het vanwege de schaal van de Veluwe niet mogelijk is alle details expliciet op te nemen. De kaarten zijn ondersteunend aan de tekst. In het aangewezen gebied zijn een aantal vormen van gebruik die buiten de begrenzing vallen. Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen, gronden die in agrarisch gebruik zijn en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied. Hierbij is rekening gehouden met de exclaveringsformule zoals deze genoemd wordt in het ontwerp-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Veluwe. Alhoewel deze vormen van gebruik buiten het Natura 2000-gebied vallen, worden deze wel beschreven in verband met mogelijke externe werking.
4.2.1
Bos- en natuurbeheer Bij het beheer van bos- en natuurgebieden gaat het veelal om langlopende processen die periodiek of incidenteel om ingrepen vragen. De volgende vormen van bos- en natuurbeheer worden onderscheiden; • Natuurbeheer • Bosbouw • Faunabeheer Bosbeheer Houtexploitatie betreft het commercieel gebruik van bossen voor het telen en oogsten van hout. Aan dit gebruik zijn onder meer de volgende activiteiten/handelingen gerelateerd: zaaien, planten, rasteren, opsnoeien, uitdunnen, oogsten en lichten. Een groot deel (circa 20.000 ha) van de bosbouwgebieden op 28 de Veluwe wordt volgens het FSC-keurmerk beheerd. Natuurbeheer Voor de fauna van bos, heide en stuifzand is de Veluwe het belangrijkste kerngebied van ons land. De natuurgebieden worden in de meeste gevallen extensief beheerd. In sommige gevallen wordt tijdelijk een intensief beheer uitgevoerd, bijvoorbeeld om natuurwaarden te herstellen of om te vormen. Veel 27
Steunpunt Natura 2000 i.s.m. met Arcadis (2008) Quick scan bestaand gebruik & Natura 2000.
28
Het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council) wordt toegekend aan hout dat op een duurzame manier is
geëxploiteerd.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 37 -
voorkomende vormen van beheer zijn onder andere begrazen, maaien, rasteren, zaaien en planten, plaggen en het kappen van bomen. Bos- en natuurbeheer is in een aantal gevallen noodzakelijk om Natura 2000-doelen te bereiken. Voor zowel bosbouw als natuurbeheer is een gedragscode opgesteld op basis van de Flora- en faunawet. Deze Gedragscodes geven regels voor de planning en de uitvoering van beheersmaatregelen. Wanneer aannemers en natuurbeheerders deze regels volgen, zullen mogelijk negatieve effecten van de werkzaamheden voor de te beschermen soorten beperkt blijven. Er geldt dan een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en de beheerder hoeft géén ontheffing aan te vragen voor de Flora- en faunawet. In de toetsing in hoofdstuk 4 zal onderzocht worden of het werken volgens de Gedragcode ook negatieve effecten op de Natura 2000-doelen voorkomt. Faunabeheer In het Natura 2000 gebied Veluwe vindt in grote delen van het gebied (jacht,) beheer en schadebestrijding plaats. De wettelijke mogelijkheden om schade te bestrijden op grond van ontheffingen en vrijstellingen zijn echter ruimer dan het huidige gebruik. Bij de toets is uitgegaan van wat op grond van de Flora- en faunawet mogelijk is. Bij de samenstelling van de lijst van wettelijk toegestane handelingen is uitgegaan van de wettelijke mogelijkheden die er zijn om schade te bestrijden. Gekeken is naar 44 verschillende manieren om dieren te doden en de effecten van preventieve middelen. Tabel 4.1 Mogelijke vormen van jacht, beheer en schadebestrijding in en rondom het Natura 2000gebied Veluwe. Activiteit Afschot voor de voet (met hond)
Afschot middels drijven Vangen met behulp van jachtvogel Afschot met behulp van kunstlicht Afschot middels aanzit Vangen met behulp van Fret en buidel Afschot in de schemerperiode / natuurlijk licht Afschot middels bersen Vangen met vangkooi Vangen met behulp van aardhond Eieren rapen Vangen met netten Vangen met klemmen Gebruik van akoestische preventieve middelen voor schadebestrijding Gebruik van fysieke preventieve middelen voor schadebestrijding
13 augustus 2009, versie 4 - 38 -
Soort(en) Fazant, Haas, Konijn, Wilde eend, Meerkoet, Zwarte kraai, Kauw, Vos, ganzen, Knobbelzwaan, Muskusrat en Beverrat Fazant, Haas, Konijn en Vos Fazant, Haas, Konijn en Houtduif Haas, Konijn, (Wild zwijn) en Vos Konijn, Houtduif, Wilde eend, grofwild (incl. Ree), Meerkoet, Zwarte kraai, Kauw en Vos Konijn grofwild (incl. Ree) en Wild zwijn grofwild (incl. Ree) Vos Vos ganzen en Knobbelzwanen ganzen Muskusrat en Beverrat N.v.t N.v.t
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Beheer en onderhoud van cultuurhistorische elementen 29 Het streekplan beschrijft voor de Veluwe ecologische doelen in combinatie met landschappelijke en cultuurhistorische doelen door de aanwijzing als enerzijds Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds door de overlappende aanwijzing als Waardevol Landschap. Kernkwaliteiten zijn bijvoorbeeld: rijk aan aardkundige kwaliteiten (vooral het reliëf), karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle open essen op de flanken en rust, ruimte, donkerte. Voor zover cultuurhistorisch van karakter zijn de kernkwaliteiten ontleend aan het cultuurhistorische beleid van de provincie “Belvoir”. Hierin zijn voor de zogenaamde Belvoirgebieden waarvan de Veluwe er een is, “identiteiten” vastgesteld: wingewest (relicten van ijzerwinning, waterwinning (sprengen), boscultuur), doorgangsgebied ‘transit’ (hessenwegen, koningswegen, postkoetsroutes, herbergen, grenzen, grenspalen. Bij het beheer en onderhoud van dit soort elementen gaat het bijvoorbeeld om het vrijhouden van begroeiing, maaien en instandhouden van landschappelijke kenmerken zoals houtwallen, begraafplaatsen en paden. 4.2.2
Landgoederen Landgoederen zijn multisectoraal van samenstelling en bevatten verschillende functies: bos, natuurterrein, cultuurgronden, bebouwingskernen, landschappelijke en cultuurhistorische elementen zoals houtwallen, lanen, houtsingels, zichtassen, ontsluitingspatroon met wegen en paden, e.d.. Zowel de beheerdoelstellingen als het gebruik zijn multisectoraal, d.w.z. dat binnen de beheereenheid van landgoederen tegelijkertijd meerdere functies worden vervuld. Soms wordt zelfs nagenoeg dezelfde locatie en terreintype voor meerdere functies gebruikt. Kenmerkend is dat door het centrale beheer de genoemde functionaliteiten op elkaar worden afgestemd, zodat alle aspecten tot hun recht kunnen komen.
4.2.3
Landbouw In kaart 4.1 wordt het landbouwkundig gebruik op en rond de Veluwe weergegeven. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende bedrijfstypen: • Melkveehouderij, Overige graasdierhouderij, Intensieve veehouderij; • Akkerbouw, Fruitteelt, Boomteelt, Tuinbouw opengrond. Door de grote schaal van de Veluwe is ervoor gekozen om bepaalde activiteiten samen te voegen op basis van de bedrijfstypen. PM Invoegen tabel met diertypen en aantallen Melkveehouderij, overige graasdierhouderij, intensieve veehouderij Melkveebedrijven, overige graasdierhouderijbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven zijn op de Veluwe te vinden in agrarische enclaves en aan de randen van de Veluwe. Kenmerkende activiteiten voor deze bedrijfstypen zijn onder andere: beweiding, beregening en drainage van gronden. Akkerbouw, fruitteelt, boomteelt, tuinbouw opengrond In agrarische enclaves op de Veluwe en aan de randen van de Veluwe zijn akkerbouw bedrijven aanwezig. Tuinbouw op open grond is met name te vinden in de nabijheid van Elburg en Otterlo. Rondom Wageningen en Otterlo liggen een aantal kersen- en wijngaarden. Verder ligger er rondom de Veluwe een aantal boomteeltlocaties. Activiteiten die kenmerkend zijn voor deze bedrijfstypen zijn onder meer grondbewerking, gewasbewerking en –verzorging. 29
(Het streekplan geldt sinds de inwerkingtreding van de fundamenteel herziene ruimtelijke wetgeving “Wet ruimtelijke
ordening” op 1 juli 2008 als “structuurvisie”)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 39 -
De landbouw laat over een reeks van jaren een duidelijke verandering zien: het aantal bedrijven daalt en er vindt schaalvergroting plaats op de bedrijven die worden voortgezet. Daarnaast vindt er binnen de landbouwsector een bepaalde mate van verbreding plaats, onder meer richting sectoren zoals recreatie en toerisme. De verwachting is dat deze trends ook in de nabije toekomst worden voortgezet. PM Kaart invoegen In het reconstructieplan van de Veluwe en de Gelderse Vallei/Utrecht-Oost wordt een zonering van de intensieve veehouderij weergegeven. De zonering intensieve veehouderij geeft ruimtelijke sturing aan de concentratie en ontwikkeling van de intensieve veehouderij in bepaalde zones en zorgt voor de geleidelijke afbouw van de intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden. Hierdoor krijgen veehouderijbedrijven die op slot zitten vanwege de strenge regelgeving de mogelijkheid te ontwikkelen op meer geschikte locaties. Tegelijkertijd ontstaat een afwaartse beweging van de intensieve veehouderij ten opzichte van natuurgebieden en woonkernen. De agrarische activiteiten in de Veluwe en in de omgeving van de Veluwe worden hieronder globaal beschreven: Grondbewerking • Op de agrarische percelen grenzend aan het Natura 2000 gebied de Veluwe wordt ondiepe grondbewerking toegepast tot een diepte van 50 cm. Alle mogelijke vormen van grondbewerking zoals ploegen, frezen, spitten en egaliseren worden toegepast. • Diepe grondbewerking als diepspitten, diepploegen, aanleg drainage (zie ‘drainage en watergangen’) en dergelijke vindt incidenteel plaats. Gewasbewerking en –verzorging • Op de agrarische percelen wordt gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt met name volvelds (mechanisch) toegepast. In beperkte mate wordt gebruik gemaakt van toepassing met veldspuit. Ter voorbereiding van nieuwe teelten wordt roundup (volvelds) gebruikt. Op grasland vindt daarna selectieve bestrijding van onkruiden plaats. Op akkerpercelen worden bestrijdingsmiddelen gebruikt voor het voorkomen van ziekten en plagen. • Bemesting vindt plaats conform de meststoffenwet. Bemesting op zand is toegestaan van 1 februari tot 1 september. Er wordt gebruik gemaakt van zowel organische mest als kunstmest. • Alle vormen van bewerken van grasland en het oogsten van gras worden toegepast, o.a. frezen, maaien en schudden. • Vrijwel alle soorten akkerbouwgewassen worden in of in de omgeving van het Natura 2000-gebied verbouwd. Er zijn geen speciale voorwaarden verbonden aan het telen en oogsten van gewassen. • Op alle agrarische percelen vindt teeltrotatie plaats. Beweiding grazers • Er zijn geen beheersovereenkomsten afgesloten die voorwaarden verbinden aan beweiding op de agrarische percelen grenzend aan het Natura 2000-gebied. Grenzend aan het Natura 2000-gebied worden percelen beweid door koeien, schapen, paarden en overig vee. In de meeste gevallen zijn de percelen uitgerasterd. Beregening • Er zijn diverse vergunningen voor beregening afgegeven, maar niet binnen de Natura 2000begrenzing. Op dit moment wordt weinig beregening vanuit het grondwater toegepast. Wel zijn voorzieningen (diepere putten) om te beregenen vrijwel overal aanwezig. Bij de stallen zijn diepere putten aanwezig die in gebruik zijn. 13 augustus 2009, versie 4 - 40 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
• •
Er wordt geen oppervlaktewater gebruikt voor beregening. Op de agrarische percelen zijn bijna overal watervoorzieningen voor het vee aanwezig. Er wordt gebruik gemaakt van putten (ondiepe en diepe grondwateronttrekking).
Lozingen • Het Lozingenbesluit en het waterhuishoudingsplan vormen het kader voor lozingen. Er zijn binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied van de Veluwe en in de directe omgeving geen lozingsvergunningen afgegeven. • Tijdens periodes met zeer veel neerslag vindt afspoeling van verhard oppervlak plaats. Ontwatering en watergangen • Er vindt geen bemaling plaats, afwatering vindt plaats door natuurlijk verval. • In en in de omgeving van het gebied zijn veel percelen voorzien van drainage. • Er vinden ook andere activiteiten plaats die gericht zijn op detailontwatering zoals uitdiepen, graven van perceel- en kavelslootjes. Het herstellen, wijzigen of aanbrengen van oeverbeschoeiing en/of het profiel van een waterloop gebeurt in overeenstemming met de waterbeheerder. Regulier onderhoud watergangen • Regulier onderhoud van watergangen vindt jaarlijks in het najaar plaats. Zowel agrariërs als waterschap Veluwe zijn verantwoordelijk voor het onderhoud. Uitvoeren van onderhoudsmaatregelen gebeurt mechanisch. Rooien (hoog) opgaande (erf)beplanting • Regulier onderhoud aan erfbeplanting en overige landschapelementen (maaien, knotten, snoeien, e.d.) wordt jaarlijks uitgevoerd. • het rooien van houtopstanden vindt plaats op grond van een door de desbetreffende gemeente afgegegeven (kap-)vergunning. Reguliere aan- en afvoer (mest, melk, voeders, dieren, geoogst producten etc) • Er vindt aan- en afvoer plaats met vrachtwagens behorend bij normale agrarische bedrijfsvoering over de openbare weg. 4.2.4
Recreatie en toerisme De Veluwe is een van de bekendste recreatiegebieden van Nederland. Door het gevarieerde en uitgestrekte terrein is het een zeer geschikt gebied om op verschillende manieren te recreëren. De Veluwe is voor een groot deel opengesteld voor het publiek, onder voorwaarde dat men zich aan de openstellingsregels houdt (van zonsopgang tot en met zonsondergang). Recreatie kan onderverdeeld worden in dag- en verblijfrecreatie. Dagrecreatie betreft het verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting elders mee gepaard gaat. Het gaat om doe-activiteiten die gebruik maken van het Natura 2000-gebied. Bij verblijfsrecreatie is sprake van een verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden binnen het Natura 2000-gebied met een overnachting in een voorziening die zelf geen onderdeel is van het Natura 2000-gebied. In kaart 4.2 worden de dag- en verblijfsrecreatiegebieden van de Veluwe weergegeven. Dagrecreatie Door een fijnmazige padenstructuur vindt dagrecreatie over de gehele Veluwe plaats. Het recreatieve gebruik is intensiever aan de randen van de Veluwe, door de uitloop vanuit de dorpen en steden. In het zuiden is het gebruik het meest intensief, omdat hier de dichtheid aan steden en dorpen hoger is in
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 41 -
vergelijking met de andere delen van de Veluwe. Verder is het gebruik intensief in en rond de verblijfsrecreatieclusters (zie Verblijfsrecreatie) en parkeerplaatsen. Dagrecreatie vindt vooral plaats in de weekenden, met mooi weer en tijdens feestdagen en vakantieperiodes. Activiteiten die hier bijhoren zijn niet georganiseerd en op eigen initiatief zoals wandelen, fietsen, joggen, nordic walking, paardrijden, mountainbiken, GPS wandelen, vliegeren, modelvliegen en zweefvliegen. Op de Veluwe komen verschillende vormen van dagrecreatie voor die aan specifieke voorzieningen/gebouwen zijn gebonden, zoals: wellnesscentra, attractieparken, sportvoorzieningen (golfbaan, manege), zweefvliegvelden en grootschalige dagrecreatieterreinen. De sportvoorzieningen, zoals motorcross- en golfterreinen komen vooral aan de randen van de Veluwe voor. Recreatieve en toeristische activiteiten zoals zwembaden, (attractie)parken (Koningin Julianatoren, Apenheul, Burgers Zoo, Openluchtmuseum), zweefvliegvelden en dagrecreatieterreinen komen op verschillende plekken op de Veluwe voor. Beheer en onderhoud van dergelijke voorzieningen behoort bij bestaand gebruik. Evenementen Evenementen zijn activiteiten die incidenteel georganiseerd worden zoals mountainbiketochten, openluchtconcerten, survivaltochten en herdenkingen van D-day. Verblijfrecreatie Onder verblijfrecreatie vallen voorzieningen, zoals campings, bungalowparken en hotels. In het kader van Groei en Krimp regeling is een aantal groeiclusters voor verblijfsrecreatie aangewezen. Deze clusters liggen verspreid over de Veluwe. De verblijfsrecreatie wordt het hele jaar door gebruikt. Daarbij is wel een piek te zien in de vakanties in het voorjaar en de zomer, vooral bij de kampeerterreinen. Door een toenemende verstedelijking rondom de Veluwe en een steeds groter wordend tekort aan recreatiemogelijkheden in de Randstad is het de verwachting dat de sector ‘recreatie en toerisme’ binnen de Veluwe in de komende jaren zal blijven groeien. 4.2.5
Wonen Op en rond de Veluwe wonen ruim 800.000 mensen verdeeld over 18 gemeenten (zie Tabel 4.2). Het grondgebied van de Veluwe is onevenredig verdeeld over deze gemeenten. Apeldoorn en Ede hebben gezamenlijk bijvoorbeeld al ruim 40% van het totale oppervlakte van de Veluwe binnen hun gemeentegrenzen. Het grootste deel van de inwoners woont in dorpen en steden aan de rand van de Veluwe en slechts een 30 beperkt deel woont op de Veluwe . Steeds meer boerderijen worden alleen nog gebruikt voor de woonfunctie, vooral door mensen uit de steden. In kaart 4.3 worden de woonkernen op en rond de Veluwe weergegeven. De drie grootste steden rond de Veluwe maken ieder deel uit van een groter stedelijk netwerk, namelijk: Stedendriehoek (Apeldoorn-Deventer-Zutphen), KAN (Arnhem-Nijmegen) en WERV (Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal). De bebouwde kom van de dorpen en steden vallen buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe. Binnen de Natura 2000-begrenzing vindt wel bewoning van huizen die buiten de bebouwde kom vallen plaats. Activiteiten die plaatsvinden rond wonen zijn: vervoer van en naar de woning, wandelen, hond uitlaten, spelen, muziek, e.d. 30
Brief van 16 december 2008 Vereniging Kleine Kernen Gelderland, Rapportage over inventarisatie bestaand gebruik
wonen. Zaaknummer 2008-017800
13 augustus 2009, versie 4 - 42 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
In de steden en dorpen rondom de Veluwe worden in de komende jaren ongeveer 15.000 nieuwe woningen gebouwd. De grootste uitbreidingen vinden plaats in Ede, Harderwijk en Apeldoorn. Daarnaast zijn er een groot aantal zoekzones aangewezen waarin over een langere termijn uitbreidingen kunnen plaatsvinden. De meeste zoekzones bevinden zich bij steden en dorpen aan de rand van de Veluwe. Deze zoekzones zijn opgenomen in de streekplanuitwerking. Voor deze zoekzones is tevens reeds een 31 Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet voor uitgevoerd . Tabel 4.2 Aantal inwoners van steden en dorpen rond de Veluwe Gemeente Apeldoorn Arnhem Barneveld Brummen Ede Elburg Epe Ermelo Harderwijk Hattem Heerde Nunspeet Oldebroek Putten Renkum Rheden Rozendaal Wageningen Totaal 4.2.6
Inwoners 155.994 141.776 50.084 21.442 105.507 21.736 33.310 26.546 40.688 11.812 18.369 26.619 22.926 23.172 31.768 44.835 1.508 35.098 813.190
Werken Op en rond de Veluwe bevinden zich ongeveer 34.000 geregistreerde bedrijven. Een deel van deze bedrijven bevindt zich op bedrijventerreinen kaart 4.4. De bedrijven zijn in categorieën ingedeeld op basis van de indeling in milieucategorieën die door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is opgesteld voor bedrijfstypen. Er worden tien milieucategorieën onderscheiden met bijbehorende richtafstanden (beïnvloedingsgebied). De richtafstanden zijn indicatieve afstanden van bedrijven tot een zogeheten rustige woonwijk waarbij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarbij wordt vooral gekeken naar de volgende parameters: geur, stof, geluid en externe veiligheid. In milieucategorie 1 staan bedrijven uit branches met weinig tot geen verstoringen zoals detailhandel, zakelijke dienstverlening, openbaar bestuur, e.d. In Tabel 4.3 zijn de verschillende milieucategorieën weergegeven van de bedrijven die met hun verstoringcirkel binnen de Veluwe vallen (3.076 bedrijven), met de bijbehorende richtafstanden. De richtafstand van 45dB(A) is gebaseerd op gegevens van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De richtafstanden voor 40dB(A) die van belang is als drempelwaarde voor verstoring van vogelsoorten is
31
Streekplanuitwerking stedelijke functies, voortoets Natura 2000 Gelderland, Arcadios, 20 oktober 2006
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 43 -
32
gebaseerd op een rapport van Alterra . Bij een afname van de richtafstand met 6 dB(A) verdubbelt de verstoringsafstand, dit is bepaald op basis van expert judgement. Tevens is aangegeven hoeveel bedrijven op en rond de Veluwe behoren tot de desbetreffende milieucategorie. Tabel 4.3 Aantal en percentage bedrijven per milieucategorie Milieucategorie 1 2 3.1 3.2 4.1 4.2 5.1 5.2 5.3 6
Richtafstanden 45dB(A) 10 meter 30 meter 50 meter 100 meter 200 meter 300 meter 500 meter 700 meter 1.000 meter 1.500 meter
Richtafstanden 40dB(A) 20 meter 60 meter 100 meter 200 meter 400 meter 600 meter 1.000 meter 1.400 meter 2.000 meter 3.000 meter
Aantal bedrijven
Percentage 131 1.642 591 476 101 70 36 18 11 0
4,3 53,4 19,2 15,5 3,3 2,3 1,2 0,6 0,4 0
In de komende jaren wordt in de dorpen en steden rondom de Veluwe ongeveer 500 ha nieuw bedrijventerrein ontwikkeld.Vooral in de gemeenten Apeldoorn en Ede wordt een aantal grootschalige bedrijventerreinen ontwikkeld. 4.2.7
Infrastructuur De activiteiten aan de rijkswegen vallen onder bevoegd gezag van Rijkswaterstaat (Ministerie van Verkeer & Waterstaat). In kaart 4.5 zijn de belangrijkste wegen op en rond de Veluwe weergegeven. Door en om de Veluwe lopen een aantal rijkswegen. Aan de oostkant is dit de A50, aan de westkant de A28 en A30 en aan de zuidkant de A12. De A1 snijdt dwars door het gebied. In Tabel 4.4 zijn de verkeerscijfers op werkdagen 33 aangegeven . Tabel 4.4 Aantal motorvoertuigen per wegvak op werkdagen Wegvak A1 Kootwijk – Hoenderloo (2006) A1 Apeldoorn Zuid – knooppunt Beekbergen (2007) A12 Wageningen – Oosterbeek (2007) A12 knooppunt Grijsoord – knooppunt Waterberg (2006) A50 Heteren – Renkum (2007) A50 Renkum – knooppunt Grijsoord (2006) A50 knooppunt Waterberg – Arnhem Centrum (2007) A50 Apeldoorn Noord – Vaassen (2007)
32
Aantal motorvoertuigen 66.900 77.300 88.600 113.100 99.300 83.000 70.400 69.400
D. Kleijn (2008) Effecten van geluid op wilde soorten – implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van
Natura 2000-gebieden. Alterra rapport nr. 1705 33
www.verkeersgegevens.nl/site/about.aspx
13 augustus 2009, versie 4 - 44 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Daarnaast doorsnijden provinciale en lokale wegen de Veluwe. De dichtheid van de wegenstructuur is op de Veluwe duidelijk lager dan de dichtheid van de wegenstructuur rondom de Veluwe. In en rond het Natura 2000 gebied ligt ook een aantal spoorwegen. De spoorlijnen Zwolle-Utrecht, Apeldoorn-Amersfoort en Arnhem-Utrecht doorkruisen het gebied. Rondom de Veluwe bevinden zich tevens een aantal kleine vliegvelden zoals Lelystad Airport en Teuge Airport. Vanaf deze vliegvelden worden regelmatig vluchten over de Veluwe gehouden. Voor vliegtoestellen, zoals kleine commerciële en privé propellervliegtuigen (tot 6.000 kg), geldt een minimale hoogte van 150 m buiten de bebouwde kom. Vliegbasis Deelen ligt deels binnen de Natura 2000begrenzing (zie paragraaf Defensie). Door de toenemende verstedelijking zal de verkeersdruk op de wegen op en rond de Veluwe naar verwachting toenemen en daarmee mogelijk ook de geluidverstoring en N-depositie. Door maatregelen uit het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan kunnen de verkeersintensiteiten op de Veluwe echter beperkt worden of zelfs afnemen. Provincie Gelderland wil de Veluwe zoveel mogelijk verkeersluw maken. Het is de bedoeling het verkeer zo snel mogelijk naar buiten af te wikkelen en doorgaand verkeer zoveel mogelijk te voorkomen. Op de rijkswegen worden wel hogere verkeersintensiteiten verwacht. Om deze verkeersintensiteiten in de toekomst beter te kunnen verwerken wordt de A50 knooppunt Grijsoord knooppunt Valburg verbreed naar 2x3 rijstroken. Voor de A12 worden plannen ontwikkeld om de capaciteit van de rijksweg te vergroten tussen Ede en knooppunt Grijsoord en knooppunt Waterberg - knooppunt Velperbroek (zogenaamd versnellingsproject). 4.2.8
Water Bij deze beschrijving is onderscheid gemaakt in het gebruik van grond- en oppervlaktewater. Hierbij wordt een verder onderscheid gemaakt in onttrekkingen, lozingen en het beheer van oppervlaktewater. Onttrekken grondwater In Tabel 4.5 is aangegeven het aantal onttrekkingslocaties dat zich in het Natura 2000-gebied en in de 3 km zone rond de Veluwe bevindt (zie kaart 4.6). De 3 km zone is in eerste instantie aangehouden omdat onttrekkingen daarbuiten naar verwachting geen invloed binnen de Veluwe hebben. Tabel 4.5 Aantal onttrekkingslocaties op en rond de Veluwe Locatie Drinkwaterwinningen in N2000 gebied Drinkwaterwinningen in 3 km zone Onttrekkingen in N2000 gebied Onttrekkingen in 3 km zone Totaal
Aantal 13 5 55 785 858
In totaal bevinden zich in het beïnvloedingsgebied 858 onttrekkingslocaties. De meeste onttrekkingen vinden plaats in de bufferzone van de Veluwe. Daarnaast vinden er vanuit het agrarische gebruik ook onttrekkingen plaats, namelijk: • Onttrekkingen door middel van een pompinstallatie, veelal met als doel beregening of drenking van vee; • Drainages van landbouwpercelen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 45 -
Een relatief nieuw gebruik van grondwater is de zogenaamde Koude – Warmte Opslag ofwel KWO. KWO installaties hebben over het algemeen een vrijwel gesloten waterbalans. Er gaat geen water verloren, er wordt echter wel water in de ondergrond verplaatst. Dit kan leiden tot lokale fluctuaties in de grondwaterstanden. Verder dient de thermische balans neutraal te zijn zodat geen opwarming en afkoeling van de ondergrond plaatsvindt (vereiste vanuit Grondwaterwetvergunningen voor KWO). Binnen het Natura 2000-gebied en een zone van 1500 meter rond de Veluwe zijn 43 KWO locaties bekend. Sprengen op de Veluwe zijn gegraven om landgoederen en watermolens van water te voorzien. Feitelijk 34 onttrekken sprengen grondwater uit het watervoerendpakket dat ze aansnijden . Onttrekking van oppervlaktewater Binnen de Natura 2000-begrenzing Veluwe zijn geen tijdelijke of permanente onttrekkingen van oppervlaktewater bekend. Lozingen oppervlaktewater Binnen de Natura 2000-begrenzing zijn geen lozingen bekend. De overstorten van Uddel en Elspeet liggen buiten het Natura 2000-gebied, maar hebben gezien hun bovenstroomse ligging wel invloed op de Hierdense beek. Ook overstort van riool Groevenbeekse heide ligt binnen de Veluwe. Vanuit de KRW, HEN en Convenant Agrarische Enclave wordt gewerkt aan terugdringing en saneren van deze overstorten. Beheer van oppervlaktewater Het beheer van het oppervlaktewater is een van de meest sturende factoren voor de ecologische kwaliteit van twee typen wateren met een zeer hoge ecologische waarde: HEN (Hoogste Ecologische niveau) en SED (Specifieke Ecologische Doelstelling) wateren. Het provinciale beleid is gericht op bescherming van deze wateren. Daarnaast zijn ook de inrichting en abiotische factoren zoals hydrologie, chemie en geomorfologie van belang voor de ecologische kwaliteit. Het beheer wordt uitgevoerd door de waterschappen conform de gedragscode horende bij de Flora- en faunawet. De Europese Kaderrichtlijn Water verplicht lidstaten om in principe voor 2015 (met uitloop naar 2027) een goede ecologische en chemische waterkwaliteit te realiseren van het grond- en oppervlaktewater. De verwachting is dat deze verplichting tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater zal leiden. De uitvoering zal echter gefaseerd plaatsvinden, zodat maatregelen ook na 2015 worden uitgevoerd. Dit betekent dat de chemische en ecologische waterkwaliteitsverbetering vooral tussen 2015 en 2027 gestalte zal krijgen. Het gewenste grond- en oppervlakte regime (GGOR) is een instrument om hydrologich herstel van verdroogde natte natuur te realiseren. Afhankelijk van het landgebruik (natuur, landbouw) wordt een gewenst oppervlaktewater regime opgesteld. Naar verwachting zullen de KRW regels, tezamen met het GGOR instrument de komende jaren zorgen voor een verbetering van de waterkwaliteit en kwantiteit. 4.2.9
Defensie Het ministerie van Defensie gebruikt een aantal gebieden op de Veluwe als militaire terreinen (zie kaart 4.7), waarvan de meeste terreinen ook in eigendom zijn van Defensie. In deze paragraaf is een korte beschrijving van het gebruik in deze gebieden opgenomen. Defensie maakt incidenteel ook gebruik van gebieden buiten de aangewezen militaire terreinen. Het gaat daarbij om verplaatsingen en oefeningen van 34
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
13 augustus 2009, versie 4 - 46 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
eenheden te voet of rijdend. In beperkte mate verblijven eenheden voor korte of langere tijd buiten de defensieterreinen, maar wel binnen de Natura 2000-begrenzing. Over een groot deel van de Veluwe ligt het militair laagvlieggebied VII. In dit gebied wordt geoefend in het laagvliegen met helikopters. Militaire laagvliegactiviteiten en alle activiteiten die met vliegen verband houden worden in een aparte Nbwet-vergunning geregeld. In of rond het Natura 2000-gebied Veluwe bevinden zich ook militaire objecten, zoals kazernes en opslagplaatsen. De activiteiten die daar plaatsvinden zijn vergelijkbaar met wonen en werken: vervoer van mensen en goederen, wandelen, e.d. Van de onderstaande vier Defensieterreinen is een uitgebreid overzicht van de militaire activiteiten beschikbaar op basis van: • N2000 deelbeheerplan Artillerieschietkamp Oldenbroek c.a. (Dienst Vastgoed Defensie, 2008) • Deelbeheerplan Natura 2000 Veluwe, OT Arnhemse Heide, MTL Deelen (Dienst Vastgoed Defensie, 2008) • Ontwerp beheerplan Infanterieschietkamp, De Harskamp (Bureau Bakker, 2007) • Passende beoordeling Eder- en Ginkelse heide (Bureau Meervelt, 2008) • De activiteiten van de overige terreinen staan weergegeven in onderstaande tabel en zijn gebaseerd op de Globale effectenanalyse militair gebruik op Natura 2000 gebied Veluwe (Commando Dienstencentra, 2009). Arnhemse Heide en Vliegbasis Deelen Op het oefenterrein Arnhemse heide wordt gebruik gemaakt van wielvoertuigen en rupsvoertuigen. De wiel- en rupsvoertuigen mogen uitsluitend gebruik maken van bestaande wegen en paden binnen het plangebied (tankbanen). Het rijden op het terrein van MLT Deelen vindt buiten de grenzen van het Natura 2000 gebied Veluwe plaats. Voor het voltooien van de AMO-opleiding (Algemene Militaire Opleiding) worden veelal oefeningen uitgevoerd op de Arnhemse Heide. Het groepsverband waarin geoefend wordt kan variëren van een enkele man tot een kleinere groep tot een gehele compagnie. Nachtelijke activiteiten vinden voor het grootste deel plaats op de bivakterreinen op het terrein. Deze activiteiten moeten zowel te voet als met ondersteuning van gemotoriseerde middelen worden uitgevoerd. Op de Arnhemse Heide is het gebruik van helikopters toegestaan en is in veel gevallen een onderdeel van de oefeningen. De helikopters landen om de vracht of manschappen af te zetten. Of de helikopters blijven vlak boven de grond hangen waarbij manschappen deze kunnen verlaten waarna de helikopter het terrein weer verlaat. Wanneer geland wordt op de helikopterterreinen kunnen de motoren worden stopgezet wat zorgt voor geluidsreductie. Aan het aantal landingen op de grond is geen maximum verbonden. Het gaat dan vaak uitsluitend om verplaatsingen van manschappen of materieel. De vliegbewegingen en gebruik van helikopters op MLT Deelen vindt alleen plaats buiten de begrenzing van het Natura 2000 gebied Veluwe. De activiteit graven wordt alleen uitgevoerd tijdens de afronding van de AMOopleiding in de vorm van putjes graven op handkracht. Na afloop van de oefening worden de putjes weer dichtgemaakt (alleen toegestaan in graafstroken). Op de bivakterreinen kunnen lig- en kookgleuven worden gegraven tijdens oefeningen, naderhand worden deze weer dichtgemaakt. De militairen die oefeningen uitvoeren met de Luchtmobiele troepen zijn bewapend met handvuurwapens, in incidentele gevallen wordt hiermee met oefenmunitie geschoten op de Arnhemse Heide. Daarnaast wordt er geschoten op de schietbaan, deze ligt echter buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 47 -
De handgranaatbaan op de Arnhemse Heide ligt buiten de begrenzing van het Natura 2000 gebied Veluwe. Artillerieschietkamp Oldebroek(ASK) Het Artillerieschietkamp bestaat uit een schietterrein en de oefenterreinen Woldberg, Soerel Oost, Soerel West, ’t Harde en Wezeperberg. Het gehele terrein is gedurende het gehele jaar in gebruik, uitgezonderd drie weken in de zomer (vakantieperiode bouwvak). Het huidige militaire gebruik bestaat uit militaire oefeningen met diverse typen vuurmonden en wapensystemen, explosieven en munitie, bivak en andere terreinoefeningen en proefnemingen. Op het Artillerieschietkamp wordt gereden met diverse voertuigen, waaronder diverse typen terreinwagens, vrachtwagens, pantservoertuigen, rupsvoertuigen, mijnenleggers en brandweervoertuigen. Rijden is aan alle voertuigen behalve rupsvoertuigen toegestaan op de geasfalteerde wegen en zandwegen en -banen, in bivakterreinen op open plekken en in verzamelgebieden uitsluitend op zandpaden en –banen, incl. parkeren in de randen daavan. Rupsvoertuigen maken alleen gebruik van de zandbanen en de opstelplaatsen. De manschappen verplaatsen zich op het Artillerieschietkamp ook te voet. In principe hoeven manschappen zich niet te houden aan de padenstructuur, bijv. in het kader van een oefening. Een aantal plaatsen – waaronder de jeneverbesstruwelen op de Doornspijkse Heide – mogen niet betreden worden. Oefeningen met onbemande vliegtuigen en radiografisch bestuurbare (model)vliegtuigen vinden plaats in het hele gebied. De inzet van helikopters blijft beperkt. Helikopters landen en stijgen niet op van het Artillerieschietkamp (met uitzondering van incidenten). In het OT Woldberg ligt wel een vliegstrip/landingsplaats, waar jaarrond geland en opgestegen mag worden. Verder is er een helikopterlandingsplaats nabij het oefengebied voor de genie (Wezeperberg). Op de Oldebroekse heide is een gebied specifiek bestemd voor oefeningen met blusheli’s. Graafwerkzaamheden (ingravingen en grondverzet) in handkracht vinden uitsluitend plaats op “vrij terrein” en de bivakterreinen. Schietoefeningen betreft met vrijwel alle kalibers munitie, met als maximum kaliber de 203 mm houwitsers. Aan de schietoefeningen zijn diverse locaties gerelateerd, zoals de vaste stellinggebieden met de opstelplaatsen, lanceerterreinen, schietbanen en kogelvangers, oefenheuvels, twee doelengebieden en waarneemposten. Vanaf de Oldenbroekse Heide en de Doornspijkse Heide wordt geschoten met Houwitsers, mortieren, lichte antitankwapens en overige wapensystemen. Op de bivakterreinen slaan variabele groepen manschappen (tot 200 man) hun bivak op d.w.z. stellen verspreid tenten en voertuigen op, graven latrines en koken in het veld. De kampementen worden 24 uur per dag intensief gebruikt en bestaan gedurende aaneengesloten periodes van enkele dagen tot 1,5 week. In het mijnenleggebied (Wezeperberg) wordt geoefend met voertuigen t.b.v. het mijnen leggen. Het werken met explosieven is gebonden aan de springputten. De bijzondere munitie betreft het gebruik van rookpotten (om rookschermen mee aan te leggen), het afschieten van lichtkogels (om doelen te verlichten) en het gebruik van rode en witte fosfor (rode op de grond, witte in de lucht). Deze projectielen hebben hun werking midden in het doelengebied Oldebroekse heide. Eder- en Ginkelse heide (EGH) De Eder- en Ginkelse heide zijn afzonderlijke militaire oefenterreinen die hoofdzakelijk gebruikt worden door de Luchtmobiele Brigade van de Koninklijke Landmacht en andere eenheden. Op de Eder- en Ginkelse heide worden zeer frequent verschillende typen militaire oefeningen gehouden. Voor de Eder- en Ginkelse Heide is een passende beoordeling gemaakt. Op basis daarvan is een Nbwet-vergunning verkregen.
13 augustus 2009, versie 4 - 48 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Boven de Eder- en Ginkelse heide worden oefenvluchten uitgevoerd door helikopters: • vluchten in het kader van het Jaarlijks Oefen Programma (JOP) en diverse opleidingen. • vluchten op de confined area. Dit houdt in het aanvliegen van, het landen op en het starten van een landingsplaats in een bosperceel. De routestructuur bestaat uit circuitachtige vliegpatronen. • overvliegen van Eder- en Ginkelse heide tijdens een navigatievluchten • technische controlevluchten, koersvluchten en transfervluchten. Rupsvoertuigen worden uitsluitend gebruikt op de Ginkelse heide en rijden over bestaande zandwegen. Wielvoertuigen (vrachtwagens, lichte terreinwagens en motoren) worden zowel op Eder- als op Ginkelse heide gebruikt. Wielvoertuigen maken uitsluitend gebruik van bestaande wegen en paden met uitzondering van de bivakterreinen en de helilandingsgebieden. Bij de oefeningen worden verschillende typen (oefen)munitie gebruikt. Tijdens de oefeningen worden geen knallen van kanonnen geproduceerd. Ook wordt niet met scherp geschoten. Op de Ginkelse heide wordt incidenteel geschoten, het zwaartepunt ligt op de Ederheide. Daarnaast wordt er ook gebruik gemaakt van seinpatronen en struikeldraadlichtsignalen in de avond- en nachtperiode. Het graven van schuttersputten en ligsleuven vindt uitsluitend plaats in de bivakgebieden met zandgrond (bosgrond) en niet in de terreinen met Buntgras. Onderkomens en schuttersputten voor één of twee personen worden alleen gegraven in de graafstroken. Ten aanzien van de Ederheide dient aangemerkt te worden dat het oefenterrein zuidwest van de Hessenweg (Compagnieopstellingsgebied 4) nagenoeg niet gebruikt wordt. De reden hiervoor is dat er veel dagrecreanten en loslopende honden in het gebied aanwezig zijn. Een deel van het gebied is aangewezen als locatie waar honden mogen loslopen. Infanterieschietkamp Harskamp (ISK) Het Infanterie Schietkamp de Harskamp is een terrein dat primair bedoeld is voor schietoefeningen met lichte wapens (handgranaten, handwapens, antitankwapens, mortieren en op voertuigen gemonteerde wapens). Dat zijn wapens die gedragen kunnen worden door soldaten en gemonteerd op voertuigen. Dit gebruik vindt gelocaliseerd plaats op 34 banen die langs de randen van het terrein gesitueerd zijn voor een periode van 45-47 weken per jaar. Het schootsveld is naar het centrum van het terrein gericht, dat fungeert als veiligheidszone. Er wordt niet gereden met rupsvoertuigen en er vinden beperkt vliegbewegingen plaats: • Er is een vergunning op 12 dagen per jaar onbeperkt landingen uit te voeren op de landingsplaatsen (in praktijk 6 tot 10 landingen per dag); • Buiten de landingsdagen vinden er taktische oefeningen plaats met helikopters nabij schietbanen (1015 dagen per jaar met 10-20 aan- en afvliegbewegingen); • Vliegbewegingen starten en eindigen buiten het terrein; Er zijn twee bivakterreinen aanwezig. In de bivakterreinen worden tenten opgezet, om eenheden één of meerdere dagen te huisvesten. Een bivak moet als een soort "legering te velde" worden gezien, van waaruit andere militaire activiteiten, waaronder schietoefeningen, worden gehouden. In bivakterreinen kunnen keukenopstellingen worden neergezet, worden voertuigen geparkeerd en kunnen statische militaire activiteiten worden gehouden, zoals opstellingen voor verbindingen. Verder kunnen in bivakterreinen aggregaten worden gebruikt voor stroomvoorziening.
PM Titel bij tabel invoegen (volgende pagina's)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 49 -
Pyrotechnische middelen
Stationaire activiteiten
Paardrijden
Fietsen
Schieten
Graven
Vliegen
Sport
Lopen
Rijden ASK Oldenbroek
Op alle
Gehele terrein
Gehele
Onbemande
Op ‘vrij terrein’
Diverse locaties
Op wegen
Op ruiter-
Bivakterrein,
Mijnenleggebied,
aanwezige
(m.u.v.
terrein
vliegtuigen in
en bivak-terrein
Zware wapens in
en paden
routes
verzamel-
springputten,
infrastructuur
jenever-
hele gebied
gebied en
bijzondere
Rupsvoertuigen
besstruwelen)
Helikopters op
pioniergebied
munitie, kruitver-
op zandbanen Regio ASK
Op alle
Oldenbroek
aanwezige
Kazerneterrein
infrastructuur
stellinggebied
OT Woldberg Gehele terrein
branding
Sport-
Indoor
Op alle
Op alle
Gehele
Munitie-complex,
terrein
schietbaan
aanwe-
aanwe-
terrein
laden, lossen en
zige infra
zige infra
prepareren
Mobiliteits- en Munitiecomplex Regio Harderwijk
Op alle
Beekhuizerzand
aanwezige infra.
Gehele terrein
Helikopter in
Op open
Diemaco in
Losse munitie,
open terrein
terrein
gehele terrein
rookpotten/rook
Interneringskamp
Rupsvoertuigen
handgranaten,
op paden in
hangranaat
open terrein
nabootsers en artillerie nabootsers
Regio Ermelose
Op alle
Gehele terrein
Helikopter in
Bivak terreinen
Diemaco in
heide
aanwezige infra.
Losse munitie,
open terrein
Sparrendaal +
gehele terrein
rookpotten/rook
Sparrendaal
Rupsvoertuigen
Ermelose heide
op paden in
hangranaat
open terrein
nabootsers en
Pioniersgebied
handgranaten,
artillerie nabootsers 13 augustus 2009, versie 4 - 50 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Regio Ermelose
Op alle
heide
aanwezige
Mobilieits- en
infrastructuur
Gehele terrein
Sport-
Indoor
Op alle
Op alle
Milieu-eiland
Munitie-complex,
terrein
schietbaan
aanwe-
aanwe-
en tankplaats
laden, lossen en
zige infra
zige infra
prepareren
Munitiecomplex Regio Milligen
Op alle
Garderense veld
aanwezige infra.
Gehele terrein
Gehele terrein
Diemaco in
Losse munitie,
gehele terrein
rookpotten/rook
Rupsvoertuigen
handgranaten,
op paden in
hangranaat
open terrein
nabootsers en artillerie nabootsers
Regio Millingen
Bewaking op
van Kamp
Diemaco gehele
Oefening van
Springstof en
Nieuw Millingen
onverharde
richting t'Sol
terrein van
externe
oefenmijnen op
paden
tijdens JOP
KAMP, Convooi,
klanten op
Kamp, Convooi,
Zenders,
Greenwood,
zenders,
Ontvangers
t'Sol en
Ontvangers
Convooi Regio Stroese
Op alle
zand
aanwezige infra.
Gehele terrein
Helikopter
in
Stroese zand
Rupsvoertuigen
toegestane
handgranaten,
op paden in
locaties
hangranaat
open terrein
Pionierterrein
Diemaco in
Losse munitie,
op enkele
gehele terrein
rookpotten/rook
open terrein
nabootsers en artillerie nabootsers
ISK Harskamp
Verharde wegen
Gehele
Beperkt met
langs rand
gebied, vooral
helikopters op
gebied
langs randen
landings-
Regio ISK
Op alle
Gehele terrein
Harskamp
aanwezige
Kazerneterrein en
infrastructuur
Gehele terrein
34 schietbanen
Bivakterrein
rookpotten
plaatsen Sport-
Indoor
Op alle
Op alle
Gehele
Munitie-complex,
terrein
schietbaan
aanwe-
aanwe-
terrein
laden, lossen en
zige infra
zige infra
Mobiliteits- en Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 51 -
prepareren
Munitiecomplex Scherpenberg
Op alle
Op alle
aanwezige
Op alle
aanwe-
aanwe-
infrastructuur
zige infra
zige infra
Eder- en Ginkelse
Rupsvoertuigen
heide
op paden in
Gehele terrein
Wapen
Gehele terrein
Helikopter in
Op bivakterrein
gehele terrein
Voornameling
Bivakterrein
Bivakterrein
Ederheide met
Ginkelse heide
oefenmunitie
Wielvoertuigen op alle bestaande infra Regio Eder- en
Op alle
Ginkelse heide
aanwezige
Kazerneterrein en
infrastructuur
Gehele terrein
Sport-
Indoor
Op alle
Op alle
Gehele
Munitie-complex,
terrein
schietbaan
aanwe-
aanwe-
terrein
laden, lossen en
zige infra
zige infra
prepareren
Mobiliteits- en Munitiecomplex Arnhemse heide
Op alle
Helikopter in
In graafstroken
Op Arnhemse
Arnhemse
aanwezige
gehele terrein.
en bivakterrein
heide en
infrastructuur
Vliegbewegin-
schietbaan
(ook
gen Deelen
buiten N2000
heide
Vliebasis Deelen
Gehele terrein
rupsvoertuigen) Regio
Arnhemse
Op alle
heide
aanwezige
Kazerneterrein en
infrastructuur
Mobiliteits-
buiten N2000
buiten N2000 Gehele terrein
Sport-
Indoor
Op alle
Op alle
Gehele
Munitie-complex,
terrein
schietbaan
aanwe-
aanwe-
terrein
laden, lossen en
zige infra
zige infra
en
Munitiecomplex
13 augustus 2009, versie 4 - 52 -
Handgranaatbaan
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
prepareren
4.3
Kennislacunes • •
Een overzicht van de ligging van drainage ontbreekt Een overzicht van de intensiteitgegevens van recreanten die gebruik maken van de verschillende recreatieve voorzieningen ontbreekt.
Bij het opstellen van het beheerplan was geen beschikking over: • Een overzicht van activiteiten van natuurbeheer, bosbeheer en beheer van cultuurhistorische elementen op de Veluwe • Watergangen en andere ontwateringen • Openstellingsregels van de natuurgebieden • De ligging van de hondenlosloopgebieden
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 53 -
5
TOETSING: EFFECTEN VAN ACTIVITEITEN OP DE DOELSTELLINGEN
In dit hoofdstuk worden de bestaande activiteiten die zijn beschreven in hoofdstuk 4 globaal getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen voor de Veluwe. Dit kan worden beschouwd als een voortoets. Verkend wordt of het gebruik negatieve effecten heeft en of deze effecten mogelijk ‘significant’ zijn. Dit betekent dat door de uitvoering van deze activiteit de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk niet gehaald zullen worden. Ook de effecten van ontwikkelingen in het gebruik en de optelsom (cumulatie) van de effecten van alle activiteiten worden beschreven.
5.1
Methodiek In de volgende paragraaf wordt op hoofdlijnen beschreven wat de resultaten zijn van de globale toetsing van de diverse activiteiten op de Veluwe aan de vier landschappen en de instandhoudingsdoelstellingen (zie hiervoor hoofdstuk 2 en 3). Het gaat hierbij om de activiteiten natuurbeheer, landbouw, recreatie, wonen, werken, infrastructuur en water. De toetsing bestaat uit de volgende stappen: 1. Benoemen van de deelactiviteiten 2. Bepalen gevoeligheid van landschap voor activiteiten op basis van de effectenindicator 3. Bepalen effecten en de mogelijke significantie 4. Cumulatie van effecten Benoemen deelactiviteiten De activiteiten die plaatsvinden op en rondom de Veluwe zijn beschreven in hoofdstuk 4. Bepalen gevoeligheid 35 36 Op basis van de knelpuntenanalyse van KIWA , het milieutekortenrapport van Alterra en de effectenindicator van LNV is per landschap en bijbehorende soorten een selectie gemaakt van de gevoeligheid van instandhoudingsdoelen voor mogelijke effecten van activiteiten. In bijlage 4 is de effectenindicator voor de gehele Veluwe weergegeven. Op basis van een vergelijking van deze resultaten in relatie tot de systeemkenmerken en knelpunten uit hoofdstuk 2 zijn de belangrijkste gevoeligheidheden benoemd. Voor de Veluwe gaat het vooral om: Oppervlakteverlies Ruimtelijke samenhang (versnippering zowel binnen landschappen als Veluwebreed) Kwaliteit (aantasting kwaliteit bodem, water, lucht en rust) In
Tabel 5.1 is een overzicht weergegeven van de gevoeligheden van de vier landschappen
35
36
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892
bijlage 0 - 54 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Tabel 5.1 Samenvatting van de belangrijkste gevoeligheidsindicatoren van de vier landschappen van de Veluwe.
Open zandlandschap habitattypen soorten Oud boslandschap habitattypen soorten Vennenlandschap habitattypen soorten Bekenlandschap habitattypen soorten
Oppervlakteverlies
Ruimtelijke samenhang
Bodem
Kwaliteit Water Lucht
Rust
X XX
X XX
XX X
XX X
XX X
0 XX
X XX
X XX
XX X
XX X
XX X
0 XX
X XX
X XX
XX X
XX X
XX X
0 XX
X XX
X XX
XX X
XX X
XX X
0 XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig Bepalen effecten Omdat de gegevens over de huidige activiteiten op de Veluwe grotendeels op een globaal detailniveau bekend zijn worden de effecten op het niveau van de vier landschappen bepaald aan de hand van de belangrijkste gevoeligheden (oppervlakte, ruimtelijke samenhang en kwaliteit). Voor sommige activiteiten is een aparte toetsing uitgevoerd, die is overgenomen in dit beheerplan. Het gaat hierbij om: • Houtexploitatie en bosbeheer • Faunabeheer • Militaire activiteiten • Drinkwateronttrekkingen • Industriële onttrekkingen • Rijksinfrastructuur • Natuurbegraven De gehanteerde methodiek en detailniveau verschillen onderling. De conclusies worden daarom op het niveau van de landschappen beschreven, zodat op hoofdlijnen de toetsingen vergelijkbaar zijn. Vervolgens wordt voor de gevoelige activiteiten beoordeeld of de activiteiten mogelijk significante effecten hebben. We maken daarbij onderscheid in: • Zeker geen negatief effect en mogelijk zelfs positief • Effect, maar zeker niet significant • Effect en kans op significantie • Dit is per activiteit weergegeven in een tabel met een toelichting. De toetsing beoogt een tweetal doelen: 1. identificatie van bestaande activiteiten die vergunningplichtig moeten zijn omdat ze als een plan/project zijn te beschouwen met mogelijk significante effecten 2. identificatie van bestaande situaties die bijgestuurd moeten worden (of gestopt) om de doelen te halen/ dan wel verslechtering te voorkomen (dus: wáár moet ingegrepen worden). Cumulatie van effecten Als laatste wordt bepaald wat de cumulatieve effecten zijn van alle activiteiten gezamenlijk en wordt nog een keer gekeken of de kernopgaven significant worden beïnvloed.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 55 -
5.2
Bos- en natuurbeheer
5.2.1 5.2.2
Gevoeligheid Activiteit
Natuurbeheer Incidentele ingrepen Periodiek beheer Bosbeheer Faunabeheer Beheer van cultuurhistorische elementen
Open zandlandschap habitats soorten
Oud boslandschap habitats soorten
Vennenlandschap habitats soorten
habitats
soorten
X X X 0 X
X X XX 0 X
XX X X X X
XX X X 0 X
X X X X X
X X X X X
X X XX X X
X X X X X
Bekenlandschap
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig 5.2.3
Natuurbeheer Het merendeel van het natuurbeheer op de Veluwe omvat het beheer dat sinds jaar en dag plaatsvindt en vooral gericht is op het verminderen van de effecten als gevolg van vermesting, verzuring en verdroging. Op hoofdlijnen gaat het hierbij met name om instandhouden, ontwikkelen en vergroten van de heide- en stuifzandgebieden met de daarbij behorende vegetaties. Dit sluit aan op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe. Naast het reguliere beheer en onderhoud is er ook sprake van herstel- en inrichtingsmaatregelen. Dit zijn grotere ingrepen die niet tot het bestaand gebruik behoren, omdat deze niet continu op een bepaalde wijze worden uitgevoerd. Deze ingrepen worden in principe niet in het beheerplan getoetst en daarvan zal apart beoordeeld moeten worden of een Natuurbeschermingswetvergunning nodig is, tenzij deze maatregelen uiteindelijk in het maatregelenpakket van dit beheerplan zijn opgenomen. Effecten op oppervlakte Natuurbeheer heeft tot doel om de bestaande oppervlakte van alle habitattypen en leefgebieden minimaal in stand te houden en te vergroten op locaties waar door beheer verbetering van de kwaliteit ontstaat (bijvoorbeeld het plaggen van vergraste heide). Natuurbeheerorganisaties werken conform de gedragscodes Natuurbeheer en Bosbeheer. Deze gedragscodes zijn opgesteld in het kader van de Floraen faunawet (soortbescherming) en behouden ook de oppervlaktes van leefgebieden van soorten. Effecten op ruimtelijke samenhang De ruimtelijke samenhang binnen de landschappen ontbreekt op dit moment deels door scherpe overgangen tussen bos en heide/stuifzanden en beken, beperkte afwisseling, structuur en heteroginiteit, waardoor mozaïeken van habitattypen niet voldoende ontwikkeld zijn. Een dergelijke situatie levert belemmeringen voor verschillende foerageer- en broedgebieden van de vogelsoorten (nachtzwaluw, draaihals, boomleeuwerik, duinpieper, roodborsttapuit, tapuit, grauwe klauwier, wespendief en zwarte specht) van de Veluwe. Ook versnippering van kleine oppervlakten van habitattypen met name aan de randen van de Veluwe belemmert de ruimtelijke samenhang. Het huidige natuurbeheer heeft er tot nu toe niet toe geleid dat deze ruimtelijke samenhang goed is ontwikkeld. Effecten op kwaliteit • Verstoring door geluid • Optische verstoring • Verstoring door mechanische effecten
bijlage 0 - 56 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Verstoring door menselijke activiteiten door natuurbeheermaatregelen, inventarisatie en monitoring is vooral relevant voor de broedvogels en de meervleermuis, omdat deze soorten hier gevoelig voor zijn. Rustverstoring veroorzaakt een afname van de kwaliteit van betreffende leefgebieden. De overige habitatsoorten (gevlekte witsnuitlibel, vliegend hert, beekprik, rivierdonderpad, kamsalamander en drijvende waterweegbree) zijn niet gevoelig voor verstoring door menselijke activiteiten. Bij het periodieke beheer, zoals begrazen, maaien, verwijderen boomopslag en plaggen, wordt gewerkt volgens de gedragscodes Natuurbeheer en Bosbeheer. Deze gedragscodes zijn opgesteld in het kader van de Flora- en faunawet (soortbescherming) en voorkomen verstoring van habitat- en vogelsoorten. Monitoringswerkzaamheden, kartering en onderzoek vindt zorgvuldig plaats (m.n. in betredingsgevoelige habitattypen als blauwgrasland en hoogveenveentjes, zodat geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen optreedt. De kwaliteit van de oude eikenbossen wordt belemmerd door opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk. Het huidige natuurbeheer heeft deze kwaliteitsafname niet kunnen tegenhouden. •
5.2.4
Bosbeheer Onderstaande toetsing is gebaseerd op de rapportage ‘Perspectieven bosbeheer onder Natura 2000 37 Veluwe’ van Stichting Probos . Voor een volledig overzicht en onderbouwing van de relatie tussen bosbeheer en Natura 2000, wordt verwezen naar bovenstaande rapportage. Het bosbeheer bestaat kortweg uit het vellen, rooien en aanplanten van bomen, omvormen van bossen en alle logistiek die daarvoor nodig is. Bosbeheer kan ook bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen door het creëren van een betere bosstructuur (doodhout, mozaïeken, open plekken en verbeteren overgangen heide en stuifzand). Het bosbeheer op de Veluwe kan mogelijk direct invloed hebben op twee aan bosmilieus gebonden habitattypen (beuken-eikenbos met hulst en oude eikenbossen) en op vijf soorten (zwarte specht, wespendief, nachtzwaluw, draaihals en vliegend hert) die voor hun instandhouding afhankelijk van bos. De overige habitattypen en –soorten worden zeker niet door bosbeheer beïnvloed en ondervinden dus geen effect. Effecten op oppervlakte Het bosbeheer heeft een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het boslandschap als het gaat om oppervlakteverlies als gevolg van: • Kap van nestbomen; • Grootschalig omvormen van naaldbos; • Kap van bomen voordat deze de zeer oude boomfase en vervalfase kunnen bereiken; • Dicht laten groeien van bos zodat deze minder geschikt wordt voor insecten; • Creëren van kapvlaktes. Het bosbeheer heeft een negatief effect van het vliegend hert indien sprake is van het verloren gaan van leefgebied in de vorm van dode en kwijnende eiken en stobben. Het bosbeheer heeft een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de zwarte specht, wespendief en draaihals als het gaat om verwijderen van nestbomen. Het verwijderen van nestbomen is verboden in het kader van de Flora- en faunawet en de gedragscode bosbeheer en zal in de praktijk in principe niet meer voorkomen. Verder ondervindt de zwarte specht negatieve effecten van het bosbeheer als het gaat om het omvormen van grote oppervlaktes naaldbos wat een belangrijk foerageergebied is. Daarnaast heeft de soort oude bomen nodig die in de oude boomfase of vervalfase zitten. Oppervlakteverlies als gevolg van het kappen van percelen bos en omvorming binnen de habitattypen beuken-eikenbos met hulst en oude eikenbos naar andere bostypen heeft een negatief effect op het oppervlak van deze habitattypen. Effecten op ruimtelijke samenhang 37
Perspectieven bosbeheer onder Natura 2000 Veluwe’ (2009) Stichting Probos
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 57 -
De ruimtelijke samenhang ontbreekt binnen deels binnen het boslandschap als gevolg van het dicht laten groeien van bossen, bosranden en paden. Het laten dichtgroeien van bossen, bosranden en het afsluiten en laten dichtgroeien van bospaden heeft een negatief effect op de instandhoudingsdoelstelling van de draaihals, zwarte specht en wespendief, omdat hiermee de kwaliteit van het leefgebied en foerageergebied (insecten) verloren gaat door minder zonlicht dat op de bodem kan doordringen. De nachtzwaluw is vooral afhankelijk van heidegebieden, waardoor het bosbeheer slechts beperkte invloed heeft op deze soort in de vorm van het laten dichtgroeien van bos en bosranden, wat zowel broedals foerageergebied betreft. Effecten op kwaliteit • Verstoring door geluid • Optische verstoring • Verstoring door mechanische effecten Bij het bosbeheer wordt gewerkt volgens de gedragscode Bosbeheer, waardoor geen verstoring op habitat- en vogelsoorten optreedt. Het broedseizoen van de nachtzwaluw en de wespendief loopt echter tot eind augustus. Deze periode is niet in zijn geheel gedekt door de eisen die de gedragscode bosbeheer stelt aan uitvoeringsperioden van het bosbeheer. Werkzaamheden binnen het leefgebied van de nachtzwaluw en de wespendief in deze periode hebben bosbeheeractiviteiten in de directe omgeving van nestbomen hebben invloed op de kwaliteit van het leefgebied van de nachtzwaluw door verminderde rust. Daarnaast is de wespendief erg gevoelig voor verstoring tijdens het foerageren op wespennesten dat vooral in de periode van mei en eind augustus plaatsvindt als de werksters van en naar het nest vliegen, waardoor de wespendief ze kan lokaliseren. Deze periode wordt niet gedekt door de gedragscode, wat betekent dat de uitvoering van bosbeheeractiviteiten invloed heeft op de foerageergebieden van de wespendief. Er zijn geen aanwijzingen dat de mogelijke verstoring van deze vogelsoorten als gevolg van bosbeheer een negatieve invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen. De kwaliteit van de oude eikenbossen wordt belemmerd door opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk. Het huidige bosbeheer heeft deze kwaliteitsafname niet kunnen tegenhouden. 5.2.5
Faunabeheer Onderstaande toetsing is gebaseerd op de rapportages van Altenburg & Wymenga en Bureau Oord 38 39 Faunatechniek (2008) en Fopma (Provincie Gelderland, 2009) . Voor een volledig overzicht en onderbouwing van de relatie tussen bosbeheer en Natura 2000, wordt verwezen naar deze rapportages. Activiteiten in het kader van het faunabeheer bestaan uit het afschot en vangen van dieren met verschillende middelen. Het belangrijkste effect is het verstoren van soorten en betreden van habitattypen. Het faunabeheer op de Veluwe heeft daarom invloed op twee vogelsoorten (nachtzwaluw en duinpieper) en twee habitattypen (actief hoogveen en blauwgrasland). Voor alle overige soorten en habitattypen geldt dat voor alle getoetste vormen van jacht, beheer en schadebestrijding er geen sprake is van een mogelijk effect. Voor jacht beheer en schadebestrijding buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied worden geen effecten op de instandhoudingsdoelen verwacht. Effecten op oppervlakte Faunabeheer heeft geen effect op de oppervlakte van habitattypen en leefgebieden van soorten. Effecten op ruimtelijke samenhang Faunabeheer heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang van habitattypen en leefgebieden van soorten.
38
Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek en Bureau Oord Faunatechniek; Effectenstudie jacht, beheer en
schadebestrijding in Natura 2000 –gebieden (A&W-rapport 1036, Veenwouden 2008) 39
Ontwerp beheerplan Veluwe, Toets jacht, beheer en schadebestrijding (2009). A. Fopma, Provincie Gelderland
(intern werkdocument)
bijlage 0 - 58 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Effecten op kwaliteit • Betreding van gevoelige habitattypen (verstoring door mechanische effecten) • Verstoring van gevoelige soorten (verstoring door geluid, licht en optische verstoring) Het habitattype heideveentjes komt op enkele plaatsen op de Veluwe voor (Kootwijkerveen en Mosterdveen). De begroeiingen zijn zeer gevoelig voor betreding. Omdat het hier om hoogveenvennen en hellingveentjes gaat, zal het in de praktijk weinig voorkomen dat de meest kwetsbare delen betreden moeten worden in het kader van jacht, beheer of schadebestrijding. Geschoten wild kan opgehaald worden door een jachthond. In andere delen van de Veluwe zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor actief hoogveen. Ook op deze kansrijke plekken zal regelmatige betreding door mensen (drijvers) moeten worden vermeden. Op enkele plekken op de Veluwe komt het habitattype blauwgrasland voor. Vooral in de overgangszones van de hoger liggende zandgronden naar lager gelegen leemgronden en veen komen de meer kwetsbare vegetaties voor. Deze delen zijn gevoelig voor intensieve betreding. Jacht, beheer en schadebestrijding kunnen hier plaats vinden mits deze kwetsbare delen worden ontzien en niet regelmatig worden betreden (drijvers) en het geschoten wild wordt opgehaald door een jachthond. Jacht, beheer en schadebestrijding hebben een verstorende werking op nachtzwaluw voor zover het activiteiten betreft die plaatsvinden in de schemering en nachtelijke uren in heidegebieden met bos tijdens het broedseizoen. Er gaat vooral een verstorende werking uit van activiteiten die gepaard gaan met lawaai en licht (honden en het gebruik van kunstlicht). Jacht, beheer en schadebestrijding hebben een verstorende werking op het leefgebied van de broedvogels voor zover het dagactiviteit betreft in en rondom de broedgebieden in open stuifzandgebieden. Er gaat vooral een verstorende werking uit van bewegende elementen in het veld (drijvers, jacht voor de voet en vooral de aanwezigheid van honden) en het geluid van schoten. Jacht op konijnen heeft alleen dan een negatief effect wanneer in het open veld wordt gejaagd en met een jachtvogel. Jacht, beheer en schadebestrijding die overdag plaats vinden moeten in de open stuifzandgebieden worden vermeden. 5.2.6
Beheer van cultuurhistorische elementen Het gaat hierbij om het instandhouden van cultuurhistorische elementen als lanen, grafheuvels, celtic fields, sprengenbeken en bebouwing. Effecten op oppervlakte Beheer van cultuurhistorische elementen heeft geen effect op de oppervlakte van habitattypen en leefgebieden van soorten. Effecten op ruimtelijke samenhang Beheer van cultuurhistorische elementen heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang van habitattypen en leefgebieden van soorten. Effecten op kwaliteit Beheer van cultuurhistorische elementen heeft geen effect op de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten, omdat het instandhouden van een bestaande situatie op zeer kleine schaal betreft. Tevens moet hierbij ook rekening worden gehouden met de Flora- en faunawet waardoor effecten op vogel- en habitatsoorten niet optreden.
5.2.7
Conclusie Activiteit
Open zandlandschap habitats soorten
Oud boslandschap habitats soorten
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Vennenlandschap habitats soorten
Bekenlandschap habitats
soorten
11 augustus 2009, versie 4 - 59 -
Natuurbeheer Bosbeheer - areaalverlies - kwaliteitsverlies Faunabeheer - verstoring - betreding Beheer van cultuurhistorische elementen
0
0
0
0
0
0
0
0
0 0
0 0
0 X
X 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0 0
X 0 0
0 0 0
0 0 0
0 X 0
0 0 0
0 X 0
0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect Aanbevelingen Indien bij het bos- en natuurbeheer gewerkt wordt conform de gedragscodes bosbeheer en natuurbeheer is er geen sprake van een negatief effect. Wel moet het huidige natuurbeheer aangepast worden om de ruimtelijke samenhang te verbeteren. De opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk binnen de habitattype oude eikenbossen moet beter besteden worden in het bos- en natuurbeheer. Het faunabeheer heeft geen negatief effect op habitattypen en soorten. Wel moet betreding van heideveentjes en blauwgraslanden voorkomen worden. Verstoring tijdens nachtelijke uren in leefgebieden van de nachtzwaluw moet gemeden worden. Ook de duinpieper (niet meer aanwezig op de Veluwe) is hier gevoelig voor.
5.3
Landgoederen Alle activiteiten die plaatsvinden op landgoederen vallen onder de overige sectoren en zijn daar getoetst.
5.4
Landbouw Onder landbouw verstaan we de bedrijfstypen: melkveehouderij, overige graasdierhouderij en intensieve veehouderij, akkerbouw, fruitteelt, boomteelt en tuinbouw. Voor de landbouw geldt dat de percelen waar landbouw plaatsvindt buiten de begrenzing vallen van het Natura 2000-gebied. Voor de effectbeoordeling zijn met name effecten die uitstraling binnen de Natura 2000-begrenzing hebben van belang. Tevens zijn er soorten die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van de landbouwgebieden of hun leefgebied deels in landbouwgebied hebben zoals de wespendief, ijsvogel, kamsalamander, rivierdonderpad en beekprik.
5.4.1
Gevoeligheid Activiteit
Grond- en gewasbescherming Bemesting Lozing en wateronttrekking Onderhoud Veehouderijen
Open zandlandschap habitats soorten X 0
Oud boslandschap habitats soorten X 0
Vennenlandschap habitats soorten X 0
Bekenlandschap habitats X
soorten X
XX 0
X 0
XX 0
X 0
XX XX
X XX
XX XX
X XX
X XX
X X
X XX
X X
X XX
X X
X XX
X X
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig 5.4.2
Grond/gewasbewerking en -bescherming Het gaat hierbij om werkzaamheden die nodig zijn om de grond en gewas te bewerken (maaien en ploegen e.d.) en te beschermen (bestrijdingsmiddelen).
bijlage 0 - 60 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang van habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Effecten op kwaliteit • Verstoring door menselijke activiteit en machinerie; • Verontreiniging door bestrijdingsmiddelen; Deze werkzaamheden veroorzaken vooral verstoring door mechanische effecten. Deze effecten vinden alleen op de agrarische gronden plaats en zullen niet doorwerken tot in de habitattypen binnen het Natura 2000-gebied. Gebruik van bestrijdingsmiddelen kan zorgen voor verontreiniging. Het wettelijk kader ‘Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden’ zorgt ervoor dat de uitspoeling beperkt is. De hoeveelheid bestrijdingsmiddelen die de habitattypen bereikt is daarom verwaarloosbaar. Grond- en gewasbeperking en grond- en gewasbescherming veroorzaakt geen negatief effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. 5.4.3
Bemesting Het gaat hierbij om bemesting van agrarische gronden door kunstmest, en zodenbemesting en mestinjectie. Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Effecten op kwaliteit • Afname kwaliteit van bodem en water door toename nutriënten (vermesting). Bemesting vindt buiten de Natura 2000-begrenzing plaats en kan individueel en/of cumulatief zorgen voor kwaliteitsverlies door vermesting als de uit- en afspoeling effect heeft op de kwaliteit van oppervlaktewateren grondwaterstromen richting Natura 2000-gebied. Nagenoeg alle habitattypen van de Veluwe zijn gevoelig voor vermesting. Er is op dit moment onvoldoende informatie over de invloed van bemesting op habitattypen en soorten voorhanden om het effect goed te kunnen bepalen. De effecten zijn afhankelijk van de locatie van bemesting, grondwaterstromen en de ligging van gevoelige habitattypen. Er zijn indicaties dat de volgende habitattypen en soorten negatieve gevolgen ondervinden van bemesting als gevolg van toestroming van nutriënten- en sulfaatrijk grondwater door bemesting buiten Natura 2000gebied: beken met waterplanten, blauwgraslanden, zwak gebufferde vennen, heischrale graslanden, 40 vochtige heide, heideveentjes, pioniervegetatie met snavelbies en vochtige alluviale bossen . Hierdoor wordt ook de drijvende waterweegbree negatief beïnvloed vanwege afname van de kwaltieit van de 41 standplaats . Het is mogelijk dat hierdoor bepaalde gebieden zich niet (meer) kwalificeren als habitattype.
40
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
41
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 61 -
5.4.4
Lozing, drainage, beregening en overige wateronttrekkingen Er zijn geen lozingsvergunningen bekend op de Veluwe, zodat deze activiteiten niet nader getoetst worden. Drainage, beregening en overige waterontrekkingen voor landbouwkundige doeleinden vinden buiten de Natura 2000-begrenzing plaats. Een compleet overzicht van hoeveelheden en locaties is niet bekend. Effecten op oppervlakte Genoemde activiteiten hebben geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Effecten op kwaliteit • Verdroging door grondwaterstandsdaling Er is geen compleet overzicht van de aanwezigheid en ligging van dergelijke activiteiten. Individueel zijn dergelijke activiteiten echter dermate kleinschalig dat een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe niet aan de orde zijn in het Hierdense beekdal . Cumulatief echter is er wel een negatief effect. Grondwaterstandsdaling als gevolg van alle ontwateringen binnen landbouwgronden aan de randzone van de Veluwe en in intrekgebieden heeft zeker negatieve gevolgen voor vochtige heide en alluviale bossen. Mogelijk treden ook negatieve gevolgen op binnen beken met waterplanten, heischrale graslanden, 42,43 blauwgraslanden, heideveentjes en pioniervegetatie met snavelbies . Door verdroging neemt de kwaliteit van deze habitattypen af als gevolg van vochtgebrek, toename van nutriënten door mineralisatie en afname van de natuurlijke dynamiek van het waterregime. Indien deze kwaliteitsafname groot is, kwalificeert een dergelijk gebied niet meer als habitattype. Deze kwaliteitsafname heeft daardoor ook gevolgen voor de kwaliteit van het leefgebied van de soorten die afhankelijk zijn van deze habitattypen. Dit zijn de soorten van het vennen- en bekenlandschap (gevlekte witsnuitlibel, kamsalamander, drijvende waterweegbree, beekprik, rivierdonderpad, nachtzwaluw, grauwe klauwier en roodborsttapuit).
5.4.5
Onderhoud watergangen en erfbeplanting Het gaat hiebij om het schonen en baggeren van watergangen en dunnen en snoeien van erfbeplanting. Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Effecten op ruimtelijke samenhang
42
43
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892
bijlage 0 - 62 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Effecten op kwaliteit • Lokale verstoring door menselijke activiteiten en machinerie. Deze werkzaamheden vinden plaats buiten de Natura 2000-begrenzing en de optredende verstoring veroorzaakt geen externe werking op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe. Wel moet rekening worden gehouden met de Flora- en faunawet om effecten op beschermde soorten zoals broedvogels, kamsalamander, rivierdonderpad en beekprik te voorkomen, die ook als instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe van belang zijn. 5.4.6
Intensieve en grondgebonden veehouderijen Bij deze activiteit gaat het om het houden van vee met als gevolg de emissie van stikstof en de depositie van deze stikstof in het Natura 2000-gebied. Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies op habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwalificerend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Effecten op kwaliteit Een deel van de depositie van stikstof op de Veluwe is afkomstig vanuit de landbouw. PM Tabel invoegen Op de Veluwe komen verschillende habitattypen voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Deze habitattypen kennen verschillende zogenaamde kritische depositiewaarden. Dit zijn waarden die wetenschappelijk zijn bepaald en die tot uitdrukking brengen dat bij een depositie beneden deze waarde een habitattype geen schade ondervindt van de depositie van stikstof/ammoniak. Voor de habitattypen op de Veluwe variëren deze waarden van 410 mol/ha/jr voor zwakgebufferde vennen tot meer dan 2400 mol ha/jr voor beken met waterplanten. Uit onderzoek van Alterra uit 2009 blijkt dat de totale depositie op de Veluwe varieert van ruim 2300 mol/ha/jr in het noordoostelijk deel van het Veluwe tot bijna 2650 mol/ha/jr in het zuidwestelijke deel van het gebied. Voor de meeste habitattypen is dit enkele malen hoger dan de kritische depositiewaarde. De effecten moeten bepaald worden als de analyse op basis van de IDAM-gegevens bekend zijn. Duidelijkheid moet komen tussen het onderzoek naar de milieukwaliteiten waar gevolgen van N-depositie niet terug te vinden zijn in ammonium- en nitraatoverschotten in de bodem en het onderzoek naar Ndepositie.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 63 -
5.4.7
Conclusie Activiteit
Grond- en gewasbescherming Bemesting - vermesting Lozing en wateronttrekking - verdroging Onderhoud Veehouderijen - N-depositie
Open zandlandschap habitats soorten 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0
Vennenlandschap habitats soorten 0 0
Bekenlandschap habitats 0
soorten 0
0
0
0
0
X/XX
X/XX
X/XX
X/XX
0 0
0 0
0 0
0 0
X/XX 0
X/XX 0
X/XX 0
X/XX 0
XX
X/XX
XX
X/XX
XX
X/XX
XX
X/XX
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect Aanbevelingen Een nadere effectanalyse is noodzakelijk om duidelijkheid te krijgen waar bemesting, onttrekking, drainage en beregening een concreet knelpunt vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Afstemming tussen de onderzoeken van N-depositie en milieutekorten om discrepanties tussen beperkte ammonium- en nitraatoverschotten in de bodem maar wel te hoge N-depositie op te helderen.
5.5
Recreatie en toerisme Er komen op en rond de Veluwe verschillende vormen van recreatie voor zoals dagrecreatie, verblijfsrecreatie (campings en bungalowparken) en parkeerplaatsen/transferia van waaruit mensen op de Veluwe gaan wandelen (al dan niet met hond), fietsen, mountainbiken, paardrijden (al dan niet met aangespannen wagens), etc. Het is niet mogelijk om de toetsing van alle type recreatieve activiteiten afzonderlijk uit te voeren, omdat hiervoor gegegens over exact gebruik en intensiteiten ontbreken. Om een globale indicatie te krijgen van de impact van recreatieve activiteiten wordt de verspreiding van recreanten vanaf parkeerplaatsen en verblijfsrecreatieterrein bepaald. Vanuit het Groei & Krimp beleid van de provincie wordt voor het beïnvloedingsgebied een maximale verstoringszone van 3 kilometer aangehouden, omdat de inschatting is dat de recreatieve activiteiten maximaal zover reiken vanaf parkeerplaatsen en verblijfsrecreatie. Hierbij zal in een kleine zone rondom de recreatievoorziening de intensiteit van recreanten groter zijn dan op een afstand van 3 kilometer, zoals Tabel 5.2 is aangegeven. Tabel 5.2 Verstoringsafstanden van recreatieve voorzieningen Afstand tot recreatieve voorziening Tot 50 meter Tot 1 kilometer Tot 3 kilometer
5.5.1
Type recreatie Hoge recreatiedruk (intensief gebruik) Matige recreatiedruk (rondje om) Lage recreatiedruk (extensieve recreatie)
Gevoeligheid Activiteit
Recreatieve activiteiten
Open zandlandschap habitats soorten 0 XX
Oud boslandschap habitats soorten 0 XX
Vennenlandschap habitats soorten 0 XX
Bekenlandschap habitats 0
soorten XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
bijlage 0 - 64 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
5.5.2
Recreatieve activiteiten De gehele Veluwe is bedekt met een groot, fijnmazig netwerk van paden en wegen waarop recreanten zich verspreiden, waardoor de invloed van recreanten in beginsel op de hele Veluwe merkbaar zal zijn. Er wordt vanuit gegaan dat recreanten zich voornamelijk bewegen op wegen en paden, na zonsopgang en voor zonsondergang en met aangelijnde honden. Dit laatste geldt niet voor de hondenlosloopgebieden. Effecten op oppervlakte • Oppervlakteverlies door betreding De habitattypen ondervinden geen oppervlakteverlies van recreatieve activiteiten door betreding en andere activiteiten die de vegetatie aantasten, omdat betreding voornamelijk op bestaande wegen en paden plaatsvindt. Kwetsbare plekken op de Veluwe zoals de Leemputten zijn overigens niet toegangelijk voor recreanten. Daarnaast is het habitattype stuifzanden gebaat bij betreding omdat op deze manier het zand open en stuivend wordt gehouden. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen op de Veluwe als gevolg van betreding is niet aan de orde. Ook andere vormen van recreatie en toerisme leiden niet tot fysieke aantasting van habitattypen. Wel kan door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op kwaliteit • Verstoring als gevolg van de aanwezigheid van mensen, paarden, honden etc. Habitattypen zijn niet verstoringsgevoelig voor aanwezigheid van mensen, mede omdat recreanten zich voornamelijjk via wegen en paden verspreiden, die niet zijn aangewezen als habitattype. De habitatsoorten waarvoor de Veluwe is aangewezen zijn ook niet verstoringsgevoelig voor aanwezigheid van mensen, met uitzondering van de meervleermuis. De meervleermuis overwintert uitsluitend in bunkers op de Veluwe. Deze zijn niet toegankelijk voor recreanten en daarom is hiervan geen effect te verwachten. Recreatieve activiteiten hebben daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen en –soorten. De broedvogels van de Veluwe zijn wel gevoelig voor de aanwezigheid van mensen, met uitzondering van 44 de roodborsttapuit . In veel studies is een verband aangetoond tussen de recreatiedruk, dichtheden van 45 broedvogels en een verminderd broedsucces . Het effect van de verstoring wordt bepaald door een aantal mechanismen: locatie, periode, intensiteit, recreatievorm, verplaatsingssnelheid, aantal deelnemers 46 e.d. Het type en de schaal van een reactie op verstoring verschilt per vogelsoort . Zelfs binnen een soort is de reactie afhankelijk van tijd, plaats en individu. In sommige gevallen treedt gewenning op. Deskundigen schatten de invloed van wandelaars met honden het hoogst in, vooral bij loslopende 44 honden . Het effect van fietsers wordt laag ingeschat. Omdat de fietser zich relatief snel en geruisloos over een verhard pad beweegt, is te verwachten dat de verstoring door fietsers minder zal zijn dan door wandelaars. Dit komt doordat de voorspelbaarheid van de beweging groter is en de duur van de verstoring 44 minder lang is . Dit is mogelijk anders voor mountainbikers, aangezien zij gebruik maken van de onverharde paden. Er is in Nederland weinig onderzoek gedaan naar de effecten van mountainbikers.
44
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14 45
Krijgsveld K.L., Van Lieshout, S.M.J., Van der Winden J., en Dirksen S. (2004), Verstoringsgevoeligheid van vogels.
Literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Rapport 03-197. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. 46
Henkens R. (1998) Ecologische capaciteit natuurdoeltypen I, Methode voor bepaling effect recreatie op broedvogels,
IBN-rapport 363, Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 65 -
De invloedzone van 3 kilometer rondom parkeerplaatsen en verblijfsrecreatieve voorzieningen laat in een worst-case scenario zien dat bijna de gehele Veluwe wordt beïnvloed door menselijke aanwezigheid (zie kaarten 5.1 t/m 5.8), als gevolg van de grote spreiding van recreatieve voorzieningen. Dit komt overeen met het beeld van de recreatieve spreiding als de dichtheid aan paden wordt beschouwd. Dit betekent dat nagenoeg alle leefgebieden van vogels beïnvloed worden door recreanten. Of dit mogelijk een negatief effect heeft op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen is afhankelijk van de verstoringsgevoeligheid, de staat van instandhouding en de trend in aantallen van de verschillende soorten. In Tabel 5.3 is een overzicht weergegeven van de trends, staat van instandhouding en gevoeligheid van soorten voor recreatie. Op basis hiervan is bepaald of een negatief effect aanwezig kan zijn en of deze ook groot is. Of het effect in strijd is met de instandhoudingsdoelstellingen wordt vervolgens bepaald voor de vogelsoorten waarvoor negatieve effecten worden verwacht. Tabel 5.3 Overzicht van de trends, staat van instandhouding en gevoeligheid van soorten voor recreatie 47 Soort Gevoelig voor recreatie Trend Staat van instandhouding Veluwe A072 – Wespendief Ja < Matig ongunstig A224 – Nachtzwaluw Ja > Gunstig A229 – IJsvogel A233 – Draaihals A236 – Zwarte specht A246 – Boomleeuwerik A255 – Duinpieper A276 – Roodborsttapuit A277 – Tapuit A338 – Grauwe klauwier
Ja
?
Ja
<
Ja
?
Ja Ja Nee Ja Mogelijk
> < > < <
Gunstig Zeer ongunstig Matig ongunstig Gunstig Zeer ongunstig Gunstig Zeer ongunstig Zeer ongunstig
Het broedsucces van de roodborsttapuit wordt niet negatief beïnvloed door recreanten. Het broedsucces van de boomleeuwerik, nachtzwaluw, wespendief, zwarte specht en ijsvogel worden wel negatief beïnvloed door intensief recreatief medegebruik. Uit een steekproef op de Veluwe (Planken Wambuis) blijkt broedsucces van de nachtzwaluw in een opengesteld gebied te dalen naar 12% ten opzichte van 60% succes in een gebied zonder recreatie. De ijsvogel is gevoelig voor waterrecreatie, wanneer nesten per ongeluk worden vertrapt of vogels dusdanig worden verstoord dat het nest met jongen verlaten wordt. Omdat dergelijke waterrecreatie op de Veluwe niet plaats vindt, wordt op de Veluwe het broedsucces van ijsvogel niet negatief door recreanten beïnvloed. De wespendief is met name gevoelig voor verstoring (door recreatie) tijdens het foerageren. Broedplekken van zwarte specht langs paden en wegen zijn niet ongewoon. Op dit moment is de situatie op de Veluwe zodanig dat ondanks een hoge recreatiedruk er een positieve trend in de aantallen broedende boomleeuwerik, nachtzwaluw en ijsvogel aanwezig is en bovendien de staat van instandhouding gunstig is. Verslechtering voedselaanbod door stikstofdepositie en verdroging lijken de grootste lokale knelpunten te zijn voor de succes van de wespendief. De rol van recreatie als verstorende invloed tijdens het foerageren is nog niet volledig ontrafeld, maar lijkt sterk ondergeschikt aan het voedselaanbod. De effecten van recreatie op de instandhoudingsdoelstellingen voor de boomleeuwerik, nachtzwaluw, wespendief, zwarte specht en ijsvogel zijn negatief, maar zeker niet als significant beoordeeld, dit met name vanwege de gunstige staat van instandhouding en de overwegend prositieve trend in het voorkomen van deze soorten PM Tekst over voedselaanbod invoegen De populatiedichtheid van de draaihals wordt negatief beïnvloed door intensieve recreatie. De draaihals is sterk afhankelijk van een leefgebied met voldoende nestgelegenheden (oude spechtholen in berk) en voldoende voedsel (wegmier en wellicht humusmier). De staat van instandhouding en trend zijn beide zeer 47
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
bijlage 0 - 66 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
negatief. Hoewel er geen empirische gegevens bekend zijn over de verstoringgevoeligheid van de 48 draaihals, wordt de soort door Henkens (1998) en SOVON (2009) PM Voetnoot toevoegen op basis van soortkenmerken en aannames beschouwd als ‘gevoelig tot zeer gevoelig’. Bovenstaande in ogenschouw nemend kunnen significante negatieve effecten van recreatie op het instandhoudingsdoelstellingen voor de draaihals niet worden uitgesloten. Het broedsucces van de duinpieper wordt negatief beïnvloed door intensief recreatief medegebruik. Mogelijk wordt potentieel geschikt broedgebied niet gebruikt door intensief aanwezige recreatie. De broedplekken van duinpiepers zijn kaal zand in grote stuifzanden en de randen van stuifzanden. Op dergelijke locaties komt veel recreatie voor. De staat van instandhouding en trend zijn beide zeer negatief, het perspectief voor de soort is ongunstig. De instandhoudingsdoelstellingen van 40 broedparen op de Veluwe is een zeer grote uitdaging. De soort blijkt negatief beïnvloed te worden door recreatieve verstoring. Bovenstaande in ogenschouw nemend kunnen significante negatieve effecten van recreatie op het instandhoudingsdoelstellingen voor de duinpieper niet worden uitgesloten. De grauwe klauwier heeft een voorkeur voor gradiëntrijke overgangszones (open naar gesloten; nat naar droog) met een warm microklimaat; open, geëxponeerde hellingen op heideterreinen, hoogveengebieden en lijnelementen in agrarisch cultuurlandschap. Het afgenomen voedselaanbod is een groot knelpunt voor de grauwe klauwier. In Nederland is de rijkdom en diversiteit aan grote insecten en kleine gewervelde sterk afgenomen door afname van goed ontwikkelde vegetaties met veel structuur en afwisseling. Dergelijke rijke overgangen worden juist door recreanten veel gebruikt als aantrekkelijke routes om langs te bewegen. De staat van instandhouding en trend zijn beide zeer negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe is daardoor ongunstig. Een negatief effect op deze doelstelling zal hierdoor snel als significant worden beschouwd. Hoewel er geen empirische gegevens bekend zijn over de verstoringgevoeligheid van de grauwe klauwier, wordt de soort door Henkens (1998) op basis van soortkenmerken en aannames beschouwd als ‘gevoelig tot zeer gevoelig’. Bovenstaande in ogenschouw nemend kunnen significante negatieve effecten van recreatie op het instandhoudingsdoelstellingen voor de grauwe klauwier niet worden uitgesloten. De tapuit broed in open landschappen in holen (bij voorkeur oude konijnenholen) en onder puin, wortels en andere overhangende structuren. De dichtheid van broedende tapuiten neemt af nabij paden en wegen, wat duidt op gevoeligheid voor (recreatieve) verstoring. Open landschappen op de Veluwe zijn juist ook voor recreanten aantrekkelijk. Hoge dichtheden aan broedende tapuit worden gevonden op defensieterreinen waar geen recreatie in toegestaan. Landelijk blijkt het broedsucces lang niet voldoende groot om sterfte te compenseren (gemiddeld 2,5 levende uitvliegers per nest, ten opzichte van 4,5-5,9 in de jaren 80 in Nederland of onverstoorde gebieden in Wales). Een belangrijke component in het leefgebied van de tapuit is het konijn. Deze houdt door begrazing de vegetatie kort en geschikt als foerageergebied voor de tapuit, daarnaast levert het konijn broedplekken (konijnenholen). De staat van instandhouding en trend zijn beide zeer negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe is ongunstig. Een negatief effect op deze doelstelling zal hierdoor snel als significant worden beschouwd. Verstoring door recreatie en habitatverslechtering door stikstofdepositie en afname van de konijnenpopulatie lijken de grootste lokale knelpunten te zijn voor het succes van de tapuit. Bovenstaande in ogenschouw nemend kunnen significante negatieve effecten van recreatie op het instandhoudingsdoelstellingen voor de tapuit niet worden uitgesloten. Een kans op een significant effect als gevolg van recreatieve activiteiten treedt alleen cumulatief en binnen de leefgebieden van tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals op. De overige vogelsoorten ondervinden wel een negatief effect, maar deze is niet significant. Aanbeveling
48
Henkens R. (1998) Ecologische capaciteit natuurdoeltypen I, Methode voor bepaling effect recreatie op broedvogels,
IBN-rapport 363, Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 67 -
Nader onderzoek naar welke recreatieve activiteiten en/of voorzieningen invloed hebben op leefgebieden van de tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals en hoe deze opgeheven kunnen worden. 5.5.3
Conclusie Activiteit
Recreatieve activiteiten - verstoring
Open zandlandschap habitats soorten
Oud boslandschap habitats soorten
Vennenlandschap habitats soorten
habitats
soorten
0
0
0
0
X
X/XX
X/XX
X/XX
Bekenlandschap
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect Aanbevelingen Een nadere effectenanalyse van recreatieve activiteiten op de draaihals, duinpieper, grauwe klauwier en tapuit is noodzakelijk om significante effecten van recreatieve voorzieningen te kunnen uitsluiten. Voor grauwe klauwier en tapuit betreft het recreatieve voorzieningen binnen een 3 kilometerzone rondom de betreffende leefgebieden (zie kaart 5.1 en 5.2). Overige recreatieve voorzieningen dragen niet bij aan een mogelijk significant negatief effect. Voor draaihals en duinpieper zijn op dit moment geen leefgebieden aanwezig omdat de soorten niet of heel beperkt voorkomen, zodat ook niet bepaald kan worden welke recreatieve voorzieningen op de Veluwe bijdragen aan een mogelijk significant negatief effect. De duinpieper is gevoelig voor recreatie en betreding van terreinen door recreanten kan hervestiging in geschikte terreinen in de weg staan. Ook voor boomleeuwerik en nachtzwaluw kan toenemende recreatie een probleem vormen voor uitbreiding van de populatie.
5.6
Wonen De woonkernen op de Veluwe liggen in de landbouwenclaves zoals Speuld, Garderen, Elspeet en Uddel. Verder liggen de woonkernen binnen de Veluwe (Vierhouten, Hoenderloo, Hoog-Soeren en Kootwijk, deze kernen zijn wel uitbegrensd) en buiten de Veluwe. Het is niet exact bekend wat de bestemming van elke individuele woning buiten de woonkernen is. De individuele woningen binnen de begrenzing van de Veluwe bestaan voor het overgrote deel uit recreatiewoningen. Deze worden apart getoetst bij recreatie en toerisme. Verder zijn er veel verspreide woningen buiten de Natura 2000-begrenzing in de landbouwenclaves en aan de rand van de Veluwe aanwezig. Vanuit de woningen in en rondom de Veluwe is ook sprake van menselijke activiteiten. Het gaat hierbij om het zogenaamde ‘rondje met het hondje’. Dit is de afstand die een persoon aflegt tijdens een dagelijkse wandeling, al dan niet met hond. Door de Stichting Recreatie is bepaald dat deze ronde reikt tot 950 m vanaf de woning. Vanaf een woonkern moet gerekend worden met 700 m, omdat een deel van de ronde binnen de woonkern valt en dit is niet van belang voor de effectbeoordeling. Naast het ‘rondje met het hondje’ vindt er vanuit de woonkernen ook andere vooral route gebonden recreatieve activiteiten plaats als mountainbiken. Deze activiteiten worden globaal beoordeeld bij de recreatieve activiteiten en worden daarmee niet gerekend tot effecten vanuit woonbestemmingen. In de kaarten 5.9 tot en met 5.16 is de overlap van het verstoorde gebied met de leefgebieden van de broedvogels weergegeven.
5.6.1
Gevoeligheid Activiteit
bijlage 0 - 68 -
Open zand-
Oud
Vennen-
Bekenlandschap
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Activiteiten vanuit woonkernen
landschap habitats soorten 0 XX
boslandschap habitats soorten 0 XX
landschap habitats soorten 0 XX
habitats 0
soorten XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig 5.6.2
Activeiten vanuit woonkernen Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op de oppervlakte van habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op kwaliteit • Verstoring door menselijke activiteit. Habitattypen zijn niet verstoringsgevoelig voor aanwezigheid van mensen, mede omdat recreanten zich voornamelijk via wegen en paden verspreiding die niet zijn aangewezen als habitattype. De habitatsoorten waarvoor de Veluwe is aangewezen zijn ook niet verstoringsgevoelig voor aanwezigheid van mensen, met uitzondering van de meervleermuis. De meervleermuis overwintert uitsluitend in bunkers op de Veluwe. Deze zijn niet toegankelijk voor recreanten en daarom is hiervan geen effect te verwachten. Recreatieve activiteiten hebben daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen en –soorten. De broedvogels van de Veluwe zijn wel gevoelig voor de aanwezigheid van mensen, met uitzondering van 49 de roodborsttapuit en boomleeuwerik . Voor een verdere onderbouwing wordt verwezen naar de vorige paragraaf over recreatie. De invloedzone van menselijke activiteiten vanuit woonkernen (m.n. Hoog Buurlo/Radio Kootwijk) overlapt slechts voor kleine delen de leefgebieden van de roodborsttapuit, nachtzwaluw en boomleeuwerik. De overlap met het leefgebied van de vogels is zo beperkt in relatie tot het totale leefgebied, de huidige staat van instandhouding en trend, dat de instandhoudingsdoelstellingen van deze vogels als gevolg van bestaande bewoning in de woonkernen niet wordt aangetast. Er is geen sprake van een negatief effect. De leefgebieden van de wespendief en zwarte specht worden met name langs de randen met een groter oppervlak beïnvloed door menselijke activiteiten vanuit de woonkernen. De wespendief is met name gevoelig voor verstoring tijdens het foerageren, niet tijdens het broeden. De staat van instandhouding is positief, de trend mogelijk negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe lijkt matig. Verslechtering voedselaanbod door stikstofdepositie en verdroging lijken de grootste lokale knelpunten te zijn voor het succes van de wespendief. De rol van wonen speelt hierbij een zeer kleine rol. Broedplekken van zwarte specht langs paden en wegen zijn niet ongewoon. De staat van instandhouding is positief, de trend licht negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe lijkt gunstig. Bovenstaande in ogenschouw nemend worden er geen negatieve effecten verwacht voor de wespendief en zwarte specht.
5.6.3
Conclusie Activiteit
49
Open zandlandschap
Oud boslandschap
Vennenlandschap
Bekenlandschap
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 69 -
Activiteiten vanuit woonkernen
habitats 0
soorten 0
habitats 0
soorten 0
habitats 0
soorten 0
habitats 0
soorten 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
5.7
Werken Op en rondom de Veluwe zijn ruim 34.000 bedrijven aanwezig. Vanuit de verschillende bedrijven op en rondom de Veluwe strekt zich ook een beïnvloedingszone uit. De bedrijventerreinen zijn geëxclaveerd. Via de externe werking hebben bedrijven toch mogelijk invloed op de instandhoudingsdoelen vanwege emissie en depositie van stikstof via de lucht, invloed van geluid, licht en verkeersaantrekkende werking. Er zijn geen niet-agrarische bedrijven op en rond de Veluwe die significante hoeveelheden stikstof emitteren. Voor geluidproducerende bedrijven zijn zones vastgesteld. De bedrijven zijn ingedeeld in milieucategorieën waarbij is uitgegaan van een geluidcontour bij een kritische waarde 40 dB(A) 50 (vermoedelijke ervaren geluidhinder bij vogels) , zie ook paragraaf 4.2.6. De overlap van de zones van verstoring door bedrijventerreinen en individuele bedrijven met leefgebieden van de meeste broedvogels is beperkt, of de verstoring die bedrijven veroorzaken is niet relevant voor de desbetreffende soort (zie kaarten 5.17 tot en met 5.24). Tabel 5.4 Geluidscontour per milieucategorie van bedrijven Milieucategorie 1 2 3.1 3.2 4.1 4.2 5.1 5.2 5.3 6
50
Afstand 40 dB(A) geluidcontour (m) 20 60 100 200 400 600 1000 1400 2000 3000
D. Kleijn (2008) Effecten van geluid op wilde soorten – implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van
Natura 2000-gebieden. Alterra rapport nr. 1705
bijlage 0 - 70 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
5.7.1
Gevoeligheid Activiteit
Invloed vanuit bedrijven
Open zandlandschap habitats soorten 0 XX
Oud boslandschap habitats soorten 0 XX
Vennenlandschap habitats soorten 0 XX
Bekenlandschap habitats 0
soorten XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig 5.7.2
Invloed vanuit bedrijven Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op de oppervlakte van habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op kwaliteit • Verstoring door geluid De invloedszone van bedrijven is vooral aan de rand van de Veluwe te vinden. Hier bevindt zich vooral leefgebied van de ijsvogel, wespendief en zwarte specht. Kleine oppervlaktes van leefgebieden van de grauwe Klauwier (Doornspijkse heide en Renkums beekdal), nachtzwaluw (Doornspijkse heide, Otterlose zand en Herikhuizerveld), tapuit (Doornspijkse heide), roodborsttapuit en boomleeuwerik (alle voorgenoemde gebieden) worden mogelijk beïnvloed door bedrijven. Tabel 5.5 Overzicht van de trends, staat van instandhouding en gevoeligheid van soorten voor geluid 51 Soort Gevoelig voor geluid Trend Staat van instandhouding Veluwe A072 – Wespendief Nee < Matig gunstig A224 – Nachtzwaluw Nee > Gunstig A229 – IJsvogel A233 – Draaihals A236 – Zwarte specht A246 – Boomleeuwerik A255 – Duinpieper A276 – Roodborsttapuit A277 – Tapuit A338 – Grauwe klauwier
Mogelijk
?
Gunstig
Ja
<
Zeer ongunstig
Ja
?
Matig ongunstig
Mogelijk Ja Nee Ja Mogelijk
> < > < <
Gunstig Zeer ongunstig Gunstig Zeer ongunstig Zeer ongunstig
Voor de boomleeuwerik, roodborsttapuit, nachtzwaluw, wespendief, ijsvogel en zwarte specht is op basis van huidige staat van instandhouding, grootte van het leefgebied en gevoeligheid voor geluid niet te verwachten dat de bestaande bedrijvigheid de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Er is geen sprake van een negatief effect.
51
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 71 -
De staat van instandhouding en trend van de grauwe klauwier zijn beide zeer negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe is ongunstig. Hoewel er geen empirische gegevens bekend zijn over de verstoringgevoeligheid van de grauwe klauwier, wordt de soort door Henkens (1998) op basis van soortkenmerken en aannames beschouwd als ‘gevoelig tot zeer gevoelig’. Het is echter niet de verwachting dat verstoring door bedrijven bijdraagt aan de slechte staat van instandhouding van de soort, omdat het afgenomen voedselaanbod een groot knelpunt is voor de grauwe klauwier. In Nederland is de rijkdom en diversiteit aan grote insecten en kleine gewervelde sterk afgenomen door afname van goed ontwikkelde vegetaties met veel structuur en afwisseling. De voedselrijke gradiënten zijn bij uitstek de locaties waar de grauwe klauwier graag foerageert, deze gradienten worden echter met name door de recreatie verstoord. Bovenstaande in ogenschouw nemend worden vanuit bedrijven geen negatieve effecten verwacht voor de grauwe klauwier. De tapuit broedt in open landschappen in holen (bij voorkeur oude konijnenholen) en onder puin, wortels en andere overhangende structuren. Uit landelijk onderzoek blijkt het broedsucces lang niet voldoende groot om sterfte te compenseren (gemiddeld 2,5 levende uitvliegers per nest, ten opzichte van 4,5-5,9 in de jaren 80 in Nederland of onverstoorde gebieden in Wales). Een belangrijke component in het leefgebied van de tapuit is het konijn. Deze houdt door begrazing de vegetatie kort en geschikt als foerageergebied voor de tapuit, daarnaast levert het konijn broedplekken. De staat van instandhouding en trend zijn beide zeer negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe is ongunstig. Het is echter niet de verwachting dat verstoring door bedrijven in belangrijke mate bijdraagt aan de slechte staat van instandhouding van de soort, omdat het knelpunt in de staat van instandhouding vooral ligt bij het broedsucces en de recreatie. Bovenstaande in ogenschouw nemend worden er geen negatieve effecten verwacht voor de tapuit. De draaihals is sterk afhankelijk van een leefgebied met voldoende nestgelegenheden (oude spechtholen in berk) en voldoende voedsel (wegmier en wellicht humusmier). Het broedsucces van de duinpieper wordt negatief beïnvloed door intensieve recreatie. Mogelijk wordt potentieel geschikt broedgebied niet gebruikt door intensief aanwezige recreatie. De broedplekken van duinpiepers zijn kaal zand in grote stuifzanden en de randen van stuifzanden. Op dergelijke locaties komt veel recreatie voor. De draaihals en duinpieper hebben op dit moment geen (optimaal geschikt) leefgebied op de Veluwe Dit wordt echter niet veroorzaakt wordt verstoring vanuit omliggende bedrijven. Een negatief effect als gevolg van deze bedrijven is dan ook niet aan de orde. 5.7.3
Conclusie Activiteit
Invloed vanuit bedrijven
Open zandlandschap habitats soorten 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0
Vennenlandschap habitats soorten 0 0
Bekenlandschap habitats 0
soorten 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
5.8
Infrastructuur Op de Veluwe is verschillende infrastructuur aanwezig in de vorm van (rijks)wegen, spoorwegen, hoogspanningsleidingen en ondergrondse kabels en leidingen. Verharding van dergelijke infrastructuur ligt buiten de begrenzing van Natura 2000. Voor rijkswegen is afgesproken dat als grens de wildrasters aangehouden moeten worden.
5.8.1
Gevoeligheid Activiteit
bijlage 0 - 72 -
Open zand-
Oud
Vennen-
Bekenlandschap
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
(Spoor)wegen Beheer en onderhoud Vliegvelden
landschap habitats soorten XX XX X X XX XX
boslandschap habitats soorten XX XX X X XX XX
landschap habitats soorten XX XX X X XX XX
habitats XX X XX
soorten XX X XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig 5.8.2
(Spoor)wegen Onderstaande effectbeschrijvingen zijn ontleend aan: 52 • Kwak, Reijnen en Kuipers, 2006 (SOVON) 53 • Hill Ris Lambers, Brekelmans, Lensink en Smit, 2008 (Bureau Waardenburg) Het gaat hierbij om het gebruik van de (rijks)wegen die door de Veluwe lopen: A1, A12, A50 en A28. En een groot aantal provinciale en lokale wegen. Daarnaast worden de volgende ecoducten aangelegd: • Hierden/Hierdense poort (A28 en spoor) • Petrea/Hattemse Poort (A50) • Hoog Buurlo (A1) • Jac. P. Thijsse (A12) • Middachten (A348) • Oud Reemst (provinciale weg N310) Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten. Effecten op ruimtelijke samenhang Barrièrewerking De rijkswegen vormen een barrière voor de verspreiding van de meeste soorten op de Veluwe. De habitatsoorten en broedvogels van de Veluwe ondervinden geen directe hinder van de versnipperende werking omdat de broedvogels deze kunnen passeren en er geen aanwijzingen zijn dat de habitatsoorten in hun voortbestaan worden bedreigd door de barrièrewerking als gevolg van rijkswegen. Een uitzondering hierop zijn het vliegend hert en meervleermuis. De ligging en verlichting van A12 en A50 (mogelijk ook A28) vormen mogelijk barrières voor de meervleermuis, maar door het ontbreken van informatie over de ligging van foerageergebieden en trekroutes is de grootte van het effect niet te bepalen. Wegen in het algemeen vormen voor het vliegend hert een barrière om nieuwe gebieden te koloniseren en er vallen veel 54 slachtoffers als gevolg van het verkeer . Dit betreft een negatief effect maar is niet als significant beoordeeld omdat de interne versnippering binnen bestaande bosgebieden en de deels beperkte kwaliteit van de leefgebieden een groter knelpunt vormen. De ecoducten die de komende jaren worden aangelegd verbeteren de ruimtelijke samenhang van de landschappen op de Veluwe. Dit komt ook ten goede aan de instandhoudingsdoelen. Effecten op kwaliteit 52
Kwak, R.G.M., M.J.S.M. Reijnen & H. Kuipers (2006). Nadere verkenning van de invloed van verkeerslawaai op
broedvogels in Natura 2000 gebieden. Alterra, Wageningen. 53
Hill Ris Lambers, Brekelmans, Lensink en Smit (2008) Bestaand gebruik van rijksinfrastructuur en Natura 2000-
gebieden. Bureau Waardenburg rapport nr. 07-124 54
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 73 -
• Verstoring als gevolg van geluid • Vermesting als gevolg van N-depositie Over verstoring als gevolg van licht is te weinig onderzoek naar gedaan om uitspraken over te kunnen doen. De effecten van verkeerslawaai hebben alleen gevolgen voor broedvogels. De habitattypen en –soorten zijn niet gevoelig voor geluidverstoring en ondervinden geen negatieve gevolgen van het verkeerslawaai. Om de effecten van verkeerslawaai op broedvogels te bepalen heeft Rijkswaterstaat een studie laten 55 uitvoeren door Alterra en SOVON . Voor de bosvogels wespendief en zwarte specht is er voldoende onbelast habitat voorhanden waar de instandhoudingsdoelstellingen bepaald kunnen worden. Gezien de enorme grootte van de individuele territoria van de wespendief blijft binnen elke territorium ongetwijfeld voldoende onverstoord habitat voorhanden. Voor de meeste andere vogelsoorten is eveneens voldoende onverstoord habitat aanwezig om de ten doel gestelde aantallen te kunnen herbergen. Alleen voor de duinpieper lijkt de situatie precair, omdat de soort voorkomt op stuifzanden wat een habitattype is dat voor een kwart onder invloed staat van verkeerslawaai. Op de Veluwe komen verschillende habitattypen voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Deze habitattypen kennen verschillende zogenaamde kritische depositiewaarden. Dit zijn waarden die wetenschappelijk zijn bepaald en die tot uitdrukking brengen dat bij een depositie beneden deze waarde een habitattype geen schade ondervindt. Voor de habitattypen op de Veluwe variëren deze waarden van 410 mol/ha/jr voor zwakgebufferde vennen tot meer dan 2400 mol ha/jr voor beken met waterplanten. Uit onderzoek van Alterra uit 2009 blijkt dat de totale depositie op de Veluwe varieert van ruim 2300 mol/ha/jr in het noordoostelijk deel van het Veluwe tot bijna 2650 mol/ha/jr in het zuidwestelijke deel van het gebied. Voor de meeste habitattypen is dit enkele malen hoger dan de kritische depositiewaarde, waardoor een duurzame instandhouding niet meer gegarandeerd kan worden. De snelwegen op de Veluwe veroorzaken een deel van de lokale N-depositie op de Veluwe en dragen daarmee bij aan een slechte kwaliteit van deze habitattypen die grenzen aan de wegen en uiteindelijk leefgebieden van soorten. Exacte gegevens met betrekking tot de bijdrage van rijkswegen aan (mogelijke) knelpunten als gevolg van stikstofdepositie zijn niet te geven. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat een negatieve bijdrage van rijkswegen aan de instandhoudingdoelstellingen van bovengenoemde habitattypen (in vergelijking met andere factoren) mogelijk is. 5.8.3
Beheer en onderhoud Het gaat hierbij om regulier beheer en onderhoud langs (spoor)wegen zoals maaiwerkzaamheden, baggeren van watergangen en snoeien van beplanting Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Effecten op ruimtelijke samenhang • Aantasting migratieroute meervleermuis (versnippering) Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden, met uitzondering van de meervleermuis. De meervleermuis heeft vaste rust- en verblijfplaatsen op de Veluwe. De meervleermuis maakt 's nachts gebruik van vaste vliegroutes tussen vaste verblijfplaatsen (in gebouwen) en foerageergebied (boven open water, bijvoorbeeld de Randmeren). Waar deze routes zich exact bevinden in en om het Natura 2000gebied de Veluwe is niet bekend. Mogelijk kruisen de migratieroutes de rijkswegen A12, A28 en A50. Zo kunnen duikers onder de A28 van betekenis zijn voor dieren die foerageren op de Veluwerandmeren en vormen de A12 en A50 barrières richting de Rijn en IJssel. De meervleermuis kan bij migratie en
55
Kwak, R.G.M., M.J.S.M. Reijnen & H. Kuipers (2006). Nadere verkenning van de invloed van verkeerslawaai op
broedvogels in Natura 2000 gebieden. Alterra, Wageningen.
bijlage 0 - 74 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
foerageren verstoord worden door verlichting en geluid van bijvoorbeeld onderhoudswerkzaamheden aan wegen. Door bij werkzaamheden aan rijkswegen rekening te houden met de meervleermuis wordt er van uitgegaan dat een negatieve bijdrage van rijkswegen aan de instandhoudingdoelstelling van de meervleermuis te voorkomen is. Effecten op kwaliteit Activiteiten hebben geen effect op de kwaliteit van habitattypen ne leefgebieden van soorten, omdat deze buiten de Natura 2000-begrenzing worden uitgevoerd. 5.8.4
Vliegvelden Rondom de Veluwe bevinden zich tevens een aantal kleine vliegvelden zoals Lelystad Airport en Teuge Airport. Vanaf deze vliegvelden worden regelmatig vluchten over de Veluwe gehouden. Voor vliegtoestellen, zoals kleine commerciële en privé propellervliegtuigen (tot 6.000 kg), geldt een minimale hoogte van 150 m buiten de bebouwde kom. Vliegbasis Deelen en Terlet liggen deels binnen de Natura 2000-begrenzing. Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten of buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden of geen habitattypen of leefgebieden omvatten. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op kwaliteit • Geluidverstoring • N-depositie Effecten van geluidverstoring vanuit vliegverkeer op broedvogels is niet exact bekend. Geluidverstoring treedt met name op vanaf vliegvelden die binnen de Veluwe liggen zoals Deelen en Terlet. Het gebruik van vliegveld Deelen is door Defensie getoetst (zie paragraaf Defensie). Vliegveld Terlet wordt met name gebruikt door zweefvliegtuigen, maar deze worden ofwel met een lier ofwel met een motorisch vliegtuig de lucht in gezonden, van waaruit ook geluidverstoring optreedt. Vliegveld Terlet is leefgebied van de zwarte specht, wespendief, roodborsttapuit, nachtzwaluw, grauwe klauwier en boomleeuwerik. Verstoring van deze vogelsoorten is aannemelijk, maar de effecten worden niet als significant beoordeeld omdat met name de cumulatieve verstoring vanuit recreatie en kwaliteitsafname van het leefgebied als gevolg van N-depositie de knelpunten voor de instandhouding van deze soorten is. De vliegvelden op de Veluwe veroorzaken evenals wegen en veehouderijen een deel van de lokale Ndepositie op de Veluwe en dragen daarmee bij aan een slechte kwaliteit van deze habitattypen die grenzen aan de vliegvelden en uiteindelijk leefgebieden van soorten. Exacte gegevens met betrekking tot de bijdrage van vliegvelden aan (mogelijke) knelpunten als gevolg van stikstofdepositie zijn niet te geven, maar het bekenlandschap ligt niet in de omgving van de vliegvelden, zodat hier geen effecten optreden. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat een negatieve bijdrage van vliegvelden aan de instandhoudingdoelstellingen van bovengenoemde habitattypen (in vergelijking met andere factoren) mogelijk is.
5.8.5
Conclusie Activiteit
Open zandlandschap
Oud boslandschap
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Vennenlandschap
Bekenlandschap
11 augustus 2009, versie 4 - 75 -
(Rijks)wegen - verstoring geluid - N-depositie - versnippering Beheer en onderhoud Vliegvelden - verstoring geluid - N-depositie
habitats
soorten
habitats
soorten
habitats
soorten
habitats
soorten
0 XX 0 0
XX X/XX 0 0
0 XX 0 0
X X/XX X 0
0 XX 0 0
X XX 0 0
0 XX 0 0
X XX 0 0
0 XX
X X/XX
0 XX
X X/XX
0 XX
0 XX
0 0
0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect Aanbevelingen Nader onderzoek naar foerageergebieden en trekroutes van de meervleermuis op de Veluwe moet meer duidelijkheid scheppen over de effecten van versnippering als gevolg van (rijks)wegen. Een significant effect van verkeerslawaai op de duinpieper kan niet worden uitgesloten. Omdat er feitelijk geen leefgebieden van de duinpieper op de Veluwe aanwezig zijn is het nodig om onderzoek te doen naar de oorzaken hiervoor. Daarbij is de combinatie met andere mogelijke oorzaken zoals recreatie een belangrijk punt van aandacht. Een significant effect op de kwaliteit van de gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten als gevolg van N-depositie vanuit verkeer en vliegvelden kan niet uitgesloten worden. Nader onderzoek is nodig naar de effecten van N-depositie, ook in combinatie met depositie vanuit de landbouw.
5.9
Water Effecten die hier beschreven worden betreffen de activiteiten die grondwaterstandsdaling tot gevolg hebben. Het gaat hierbij om: • 18 grondwateronttrekkingen van Vitens • 31 grote industriële onttrekkingen • 809 overige kleinere onttrekkingen (niet vergunningplichtig) • 43 locaties met waar koude-warmte opslag • Watergangen en sprengen
5.9.1
Gevoeligheid Activiteit
Drinkwaterwinning Industriële onttrekking Koude-warmte opslag Watergangen en sprengen
Open zandlandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 0 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 0 0 0
Vennenlandschap habitats soorten XX XX XX XX X X XX XX
Bekenlandschap habitats XX XX X XX
soorten XX XX X XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig 5.9.2
Drinkwaterwinningen Vitens heeft 18 grondwateronttrekkingen voor drinkwater in en rondom de Veluwe en heeft een eigen onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de drinkwateronttrekkingen op de natuurwaarden van de Veluwe. De ‘Overeenkomst Duurzame Drinkwatervoorziening Gelderland’ tussen provincie en Vitens heeft tot doel de verdrogende effecten van de winning zoveel mogelijk te verminderen, compenseren of mitigeren. Voor het beheerplan is gebruik gemaakt van door Vitens aangeleverde informatie over de effecten van de waterwinningen in het gebied.
bijlage 0 - 76 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op kwaliteit • Grondwaterstandsdaling (verdroging) In onderstaande tabel is op basis van onderzoek van Vitens aangegeven welke onttrekkingen negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Doelstelling is dat in de “Overeenkomst duurzame waterwinning” tussen Vitens en de provincie de effecten van de winningen worden opgeheven. Naam winning
Amersfoortseweg
Effect op N2000 Veluwe Nee
Boele De Haere Eerbeek
Nee Nee Nee
Elburg
Nee
Ellecom
Nee
Epe
Mogelijk
Harderwijk Hoenderloo
Nee Nee
Putten
Nee
Pinkenberg
Nee
Schalterberg
Mogelijk
Opmerkingen
Winning heeft enig effect op sprengensysteem in Paleispark en Koningsbeek. Dit wordt gecompenseerd door middel van een pompje in het Paleispark. Onderzocht wordt of door vermindering van de winning dit pompje overbodig kan worden. Door vermindering van de winning kan achter grondwateroverlast in Apeldoorn ontstaan. Maatregel is dus niet gericht op instandhoudingsdoelstellingen. Ligt binnen Veluwe, geen effect op natte natuur. Ligt buiten Veluwe, geen effect op natte natuur. Nbwet-toetsing heeft reeds plaatsgevonden en Nb-wetvergunning is in 2008 verleend. Voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd. Deze winning gaat sluiten in 2011. Er zal een studie / scan naar de mogelijk ongewenste effecten van de sluiting plaatsvinden. Voor de winning Ellecom wordt onderzocht hoe het verdrogende effect op een toplijstgebied (buiten Natura2000) gehalveerd kan worden. In het onderzoek worden meerdere alternatieven bekeken (verdiepen winning, infiltratie/terugwinning), in combinatie met wijziging van de landbouwontwatering. De winning Epe heeft invloed op het Wisselse en Tongerense Veen en wordt daarom jaarlijks voor circa 50 % gemitigeerd door infiltratie van 1,5 - 2 miljoen m3 beekwater. Onderzocht wordt of uitbreiding van de infiltratie naar 4 - 6 miljoen m3 mogelijk is, waardoor de effecten van de winning volledig gemitigeerd zouden worden. Ligt buiten Veluwe, geen effect op natte natuur. Het beïnvloedingsgebied is heel groot door de ligging midden op de stuwwal. Effecten op kwel en natte natuurgebieden zijn marginaal. De winning ligt in het Natura 2000 gebied. Effecten op kwel en natuur zijn marginaal. Pinkenberg wint geheel uit het tweede watervoerende pakket. Er is een geringe invloed op natuurwaarden. Wel is er in een groot areaal met grondwaterstandverandering kleiner dan 5 cm. De winning heeft effect op beken en sprengen in de omgeving. Het
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 77 -
Speuld
Nee
Edese Bos
Ja
La Cabine
Ja
Wageningse Berg
Ja
Fikkersdries
Mogelijk
Hemmen
Mogelijk
MER Infiltratie Schalterberg is ingediend. In 2009 wordt de NBwetvergunningaanvraag ingediend voor deze maatregel. De winning ligt in het Natura 2000 gebied. Er is geen invloed van winning op Dal Staverdensebeek/ Hierdense beek. Deze winning wordt op korte termijn gesloten (2012). Edese Bos is één van de winningen op de Zuid-Veluwe waarvoor het effect op de Renkumse en Heelsumse beken onderzocht wordt. Dit gebied wordt ook beïnvloed door een grote industriële winning. La Cabine is één van de winningen op de Zuid-Veluwe waarvoor het effect op de Renkumse en Heelsumse beken onderzocht wordt. Dit gebied wordt ook beïnvloed door een grote industriële winning. Wageningse Berg is één van de winningen op de Zuid-Veluwe waarvoor het effect op de Renkumse en Heelsumse beken onderzocht wordt. Dit gebied wordt ook beïnvloed door een grote industriële winning. Deze winning ligt in het Rivierengebied. De winning onttrekt het van nature richting het rivierengebied afstromende Veluwewater. Door de onttrekking is deze afstroming licht toegenomen ten opzichte van de situatie zonder onttrekking. Deze winning ligt in het Rivierengebied. De winning onttrekt het van nature richting het rivierengebied afstromende Veluwewater. Door de onttrekking is deze afstroming licht toegenomen ten opzichte van de situatie zonder onttrekking.
Verlaging van de grondwaterstand als gevolg van drinkwateronttrekkingen hebben mogelijk invloed op de zwak gebufferde vennen, vochtige heide en heideveentjes. Daarnaast is er waarschijnlijk invloed op heischrale graslanden en blauwgraslanden. Er treedt zeker een negatief effect op het habitattype beken 56 met waterplanten . Door verdroging neemt de kwaliteit van deze habitattypen af als gevolg van vochtgebrek, toename van nutriënten door mineralisatie en afname van de natuurlijke dynamiek van het waterregime. Indien deze kwaliteitsafname groot is kwalificeerd een dergelijk gebied niet meer als habitattype. Deze kwaliteitsafname heeft daardoor ook gevolgen voor de kwaliteit van het leefgebied van de soorten die afhankelijk zijn van deze habitattypen. Dit zijn de soorten van het vennen- en bekenlandschap (gevlekte witsnuitlibel, kamsalamander, drijvende waterweegbree, beekprik, rivierdonderpad, nachtzwaluw, grauwe klauwier en roodborsttapuit). 5.9.3
Industriële grondwateronttrekkingen In en in de omgeving van het plangebied zijn 31 grote industriële winningen. Voor het beheerplan is gebruik gemaakt van door Provincie Gelderland aangeleverde informatie over de effecten van de waterwinningen in het gebied. Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwalificerend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting.
56
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
bijlage 0 - 78 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Effecten op kwaliteit • Grondwaterstandsdaling Voor vier onttrekkingen waarvan op basis van ligging en hoeveelheden de grootste effecten verwacht worden (Parenco en drie onttrekkingen voor de papierindustrie bij Eerbeek) wordt op dit moment onderzoek naar de effecten op natuur uitgevoerd. Voor de overige wateronttrekkingen is uit onderzoek van de provincie gebleken dat deze individueel geen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. 5.9.4
Kleine onttrekkingen Dit betreffen 809 kleine onttrekkingen zoals beregening waarvoor geen onttrekkingsvergunning noodzakelijk is. Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwalificerend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op kwaliteit • Grondwaterstandsdaling Individueel zijn dergelijke onttrekkingen dermate kleinschalig dat een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe niet aan de orde zijn. Grondwaterstandsdaling als gevolg van alle ontwateringen binnen landbouwgronden aan de randzone van de Veluwe en in intrekgebieden heeft zeker negatieve gevolgen voor vochtige heide en alluviale bossen. Mogelijk treden ook negatieve gevolgen op binnen beken met waterplanten, heischrale graslanden, blauwgraslanden, heideveentjes en 57,58 pioniervegetatie met snavelbies . Door verdroging neemt de kwaliteit van deze habitattypen af als gevolg van vochtgebrek, toename van nutriënten door mineralisatie en afname van de natuurlijke dynamiek van het waterregime. Indien deze kwaliteitsafname groot is, kwalificeert een dergelijk gebied niet meer als habitattype. Deze kwaliteitsafname heeft daardoor ook gevolgen voor de kwaliteit van het leefgebied van de soorten die afhankelijk zijn van deze habitattypen. Dit zijn de soorten van het vennenen bekenlandschap (gevlekte witsnuitlibel, kamsalamander, drijvende waterweegbree, beekprik, rivierdonderpad, nachtzwaluw, grauwe klauwier en roodborsttapuit).
5.9.5
Koude-warmte opslag Een relatief nieuw gebruik van grondwater is de zogenaamde Koude – Warmte Opslag ofwel KWO. KWO installaties hebben over het algemeen een vrijwel gesloten waterbalans. Er gaat geen water verloren, er wordt echter wel water in de ondergrond verplaatst. Binnen het Natura 2000-gebied en een zone van 1500 meter rond de Veluwe zijn 43 KWO locaties bekend. Effecten op oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
57
58
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 79 -
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten. Effecten op ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten op kwaliteit • Fluctuaties van grondwaterstanden KWO kan leiden tot lokale fluctuaties in de grondwaterstanden. Afhankelijk van de locatie en uitstralingseffecten kan dit van invloed zijn op de natte habitattypen met bijbehorende soorten van zwak gebufferde vennen, vochtige heide, heideveentjes, heischrale graslanden, blauwgraslanden en de alluviale bossen. Verder dient de thermische balans neutraal te zijn zodat geen opwarming en afkoeling van de ondergrond plaatsvindt (vereiste vanuit Grondwaterwetvergunningen voor KWO). 5.9.6
Natuurlijke onttrekkingen De aanwezigheid van watergangen, sprengen, Flevopolder en bosopslag betreffen geen activiteiten maar moeten gezien worden als een huidige situatie die de ontwikkeling van habitattypen als gevolg van verdroging belemmert. De effecten betreffen enerzijds verdroging en anderzijds verzuring omdat minder 59 toestroom van basenrijk grondwater optreedt . Bosopslag vergroot de verdamping waardoor natte habitattypen verdroogd worden. Dit betreft zeker de zure vennen, vochtige heide, heischrale graslanden en heideveentjes. Mogelijk heeft bosopslag ook effect op de zwak gebufferde vennen, blauwgraslanden en beken met waterplanten. De aanwezigheid van sprengkoppen heeft zeker een negatief effect op de alluviale bossen als gevolg van een drainerende werking. Mogelijk worden ook blauwgraslanden, vochtige heide en beken met waterplanten negatief beïnvloed. De aanwezigheid van diepe waterlopen zoals de Hierdense beek draineert de omgeving zodat dit zeker van invloed is op de alluviale bossen en mogelijk ook op beken met waterplanten, vochtige heide, heischrale graslanden, heideveentjes en pioniervegetaties met snavelbies. De inpolderling van Flevoland heeft ertoe geleidt dat grondwater richting de polder wordt weggevangen wat een grondwaterstandsdaling aan met name de westkant van de Veluwe tot gevolg heeft. Dit is zeker van invloed op de alluviale bossen en mogelijk op zwak gebufferde vennen, vochtige heide, heischrale graslanden, blauwgraslanden en heideveentjes.
5.9.7
Conclusie Activiteit
Drinkwaterwinning Industriële onttrekking Kleine onttrekkingen Koude-warmte opslag Huidige situatie
Open zandlandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Vennenlandschap habitats soorten X/XX X X/XX X X/XX X/XX X X X X
Bekenlandschap habitats X/XX X/XX X/XX X XX
soorten X X X/XX X XX
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect Aanbeveling Individuele onttrekkingen hebben ieder afzonderlijk geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe. Voor de industriële onttrekking Parenco en de drie onttrekkingen bij Eerbeek zijn significant negatieve effecten nog niet uit te sluiten. Dit geldt ook voor de drinkwateronttrekkingen Epe, Schalterberg, Edese bos, La Cabine, Wageningse berg, Fikkersdries en Hemmen. Daarbij is ook kans op een significant
59
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
bijlage 0 - 80 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
effect als alle 858 onttrekkingen gezamenlijk bekeken worden. Er is weinig tot niets bekend van het cumulatieve effect van drinkwaterwinningen, industriële winningen en kleine onttrekkingen in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen. Nader onderzoek hiernaar is nodig.
5.10
Defensie De toetsing van de militaire activiteiten heeft plaatsgevonden door of in opdracht van het Ministerie van Defensie. De volgende rapportages liggen ten grondslag van deze toetsing: • Globale effectenanalyse militair gebruik op Natura 2000 gebied Veluwe (Commando Dienstencentra, 2009) • N2000 deelbeheerplan Artillerieschietkamp Oldenbroek c.a. (Dienst Vastgoed Defensie, 2008) • Deelbeheerplan Natura 2000 Veluwe, OT Arnhemse Heide, MTL Deelen (Dienst Vastgoed Defensie, 2008) • Ontwerp beheerplan Infanterieschietkamp, De Harskamp (Bureau Bakker, 2007) • Passende beoordeling Eder- en Ginkelse heide (Bureau Meervelt, 2008) ASK Oldebroek Het heidegebied binnen het Artillerieschietkamp Oldenbroek is één van de grootste en meest structuurrijke van Nederland. Door het brandbeheer is de heide weinig vergrast. Het bestaand gebruik en beheer hebben geen negatieve effecten op omvang, verspreiding en kwaliteit van de aanwezige habitattypen. De instandhouding is gegarandeerd. Ten aanzien van een aantal vogelsoorten waarvoor Veluwe is aangewezen als Natura 2000 gebied is de bijdrage van het Artillerieschietkamp aan de instandhoudingsdoelen voor Veluwe aanzienlijk. Met name van boomleeuwerik, roodborsttapuit, nachtzwaluw en grauwe klauwier zijn de dichtheden in het terrein hoog. Voor deze soorten en voor zwarte specht, wespendief is de gunstige staat van instandhouding in het terrein gegarandeerd bij het huidige gebruik en beheer, inclusief de additionele maatregelen. Voor tapuit en draaihals geldt dat van een gunstige staat van instandhouding in het terrein en in Nederland geen sprake is. Oorzaken hiervoor zijn onbekend en/of kunnen niet toegeschreven worden aan het militaire gebruik en beheer. Voor de Tapuit geldt dat, in tegenstelling tot de landelijke afname, het aantal territoria in het terrein de laatste jaren licht is gestegen. Er zijn geen aanwijzingen dat gelijkblijvend gebruik en beheer de staat van instandhouding negatief zal beïnvloeden. Ten aanzien van eventuele verstoringsaspecten door laagvliegen wordt opgemerkt dat hierover met LNV is besloten om alle vliegactiviteiten te beoordelen in een passende beoordeling voor alle militaire laagvliegactiviteiten voor heel Nederland. In het terrein worden de landelijke normen voor vermestende en voor de jeneverbesstruwelen ook verzurende depositie nog steeds overschreden. Om de schadelijke depositie te verminderen wordt zowel landelijk als regionaal en lokaal beleid gevoerd. Omgeving ASK • Prinses Margriet Kazerne • LKOL Tonnet Kazerne • LBO De gebieden liggen buiten de Natura 2000-begrenzing. Alleen verstoring is aan de orde. Mogelijk optredende verstoringsfactoren op de kazerneterreinen en de legerplaats zijn het rijden met diverse voertuigen en schieten. Voor een deel wordt verstoring door deze factoren ingeperkt doordat de terreinen in een boszone liggen of omringd worden door bomen. Door regulier gebruik van de terreinen treedt echter geen verstoring op. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen wordt uitgesloten. Omgeving Harderwijk • Beekhuizerzand • SB Harderwijk • VM Interneringskamp
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 81 -
Het Beekhuizerzand en het Interneringskamp liggen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe, SB Harderwijk is niet begrensd. Er is een geringe mate van geluidsbelasting vanuit de schietbaan Harderwijk op het Natura 2000-gebied. Mogelijke verstoringsfactoren zijn: verontreiniging, geluid (pyrotechnische middelen), verlichting, trilling (rupsvoertuigen), optische verstoring (voertuigen/manschappen) en mechanische effecten. Het gehele terrein wordt gebruikt. Het bepalen van effecten is door het ontbreken van gegevens niet mogelijk. In 2009 wordt een inventarisatie uitgevoerd. Vooralsnog lijkt het militaire gebruik bij te dragen aan het openhouden van het habitattype Zandverstuivingen. De verstoring van het gebruik op broedvogels is echter nog niet bekend. Een significant effect wordt echter niet aannemelijk geacht. Ermelose heide • Sparrendaal • Ermelose heide • JV Schaffelaar Kazerne • Gen Spoorkazerne De kazerneterreinen liggen buiten de Natura 2000-begrenzing en worden aan de zuid- en oostzijde omsloten door terreinen (bos) met relatief lage natuurwaarden (natuurwaarden noordzijde niet bekend). Een verstorend effect door de militaire activiteiten op de kazerneterreinen op de natuurwaarden waarvoor Veluwe is aangewezen wordt niet aannemelijk geacht, omdat deze niet in de directe omgeving van de kazernes voorkomen of niet gevoelig zijn voor het type verstoring. Ten aanzien van de militaire activiteiten op oefenterrein de Ermelose heide is er mogelijk (in cumulatie) wel sprake van verstoring, met name van Nachtzwaluw. Hier wordt in het noorden en midden geconstateerd dat territoria van de Nachtzwaluw ontbreken in zeer geschikt broedgebied. Uit de gegevens van Natuurbalans blijkt dat minder druk bezochte delen (militair en recreatie) voldoende mogelijkheden aan de soort bieden om toch nog 7 territoria te vestigen. Deze dichtheid van het aantal territoria komt overeen met die van andere heideterreinen in noordwest Veluwe. Een significant negatief effect wordt derhalve uitgesloten. Een effectbeoordeling van het militaire gebruik op basis van de habitattypenkaart van de Ermelose heide wordt nog uitgevoerd. Regio Milligen • OT Garderense veld • AOCS NW Milligen • Convooi AOCS • Diverse zenderparken • Kamp NW Milligen Alle locaties liggen geheel of deels (AOCS NW Milligen en Kamp NW Milligen) binnen de Natura 2000begenzing. Negatieve effecten van het militair gebruik op de aanwezige habitattypen in de oefenterreinen zijn niet bekend. Het aantal boomleeuweriken is afgenomen van 4 naar 1 territorium in OT Garderense veld. De reden van afname is niet bekend. Bij de overige soorten uit de vogelgroep van open bos en bosranden waartoe Boomleeuwerik behoort (Boompieper en Geelgors) heeft een dergelijke afname niet plaatsgevonden (Boompieper 6 in 2002, 5 in 2008; Geelgors 6 in 2002, 9 in 2008). Een verschil met beide soorten is dat Boomleeuwerik een grondbroeder is en daardoor mogelijk gevoeliger voor verstoring dan Boompieper en Geelgors. De potentie van beide oefenterreinen is groter. De dichtheid van Boomleeuwerik en Nachtzwaluw is zeer laag. De oorzaken voor deze lage dichtheden dienen waarschijnlijk gezocht te worden in de combinatie gebruik/beheer. In hoeverre het militaire gebruik limiterend is of juist het recreatieve gebruik, is niet bekend. Gezien in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen zijn de effecten van gebruik en beheer niet significant vanwege de zeer lage aantallen van Boomleeuwerik en Nachtzwaluw op beide terreinen. Ten aanzien van het gebruik van de overige terreinen: de beide kampen grenzen over een lengte van enkele kilometers aan de west- en oostzijde aan het N2000 gebied Veluwe. Deze grensgebieden bestaan voornamelijk uit bosgebied (geen habitattype toegewezen) en op grotere afstand van het habitattype Droge Europese heide. Een (significant) negatief effect op de natuurwaarden waarvoor Veluwe is aangewezen door verstorende factoren vanuit de kampen, is niet aan de orde.
bijlage 0 - 82 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Stroese Zand • Legerplaats Stroe • Stroese Zand Mogelijke verstoringsfactoren zijn: verontreiniging, geluid, verlichting, trilling (rupsvoertuigen), optische verstoring (voertuigen/manschappen) en mechanische effecten. Het Stroese Zand is een typisch stuifzandterrein, waarin nog kleine delen open zand voorkomen. Opvallend is de aanwezigheid van Jeneverbes die over bijna het gehele terrein voorkomt. Het habitattype Droge heide komt in kleine oppervlakten voor in het noordelijke deel van het terrein. Overige soorten die voorkomen zijn de boomleeuwerik (16 territoria), nachtzwaluw (1 territiorium) en zwarte specht (1 territorium). Gezien de omvang van het stuifzandgebied en de gemiddelde territoria-dichtheden van de soort, zou er nog plaats zijn voor 1 of 2 extra territoria van de nachtzwaluw. Mogelijk hebben de ingrepen in het stuifzand in de toekomst een positief effect op de soort en neemt het aantal territoria toe. Knelpunt hierbij is het intensieve gebruik van het terrein door oefenende militairen en ook door andere gebruikers (b.v. 60 scoutingclubs) . De soort is gevoelig voor verstoring. Voor het behoud van de nachtzwaluw is een zonering van oefeningen en recreatie nodig, waarbij de leefgebieden van deze soort worden ontzien. Dit zijn vooral de randzones van het stuifzand, waar veel dood hout, grote heidepollen of kleine boompjes nestgelegenheid bieden. De delen van het terrein die dynamiek nodig hebben om dichtgroeien te 59 voorkomen moeten wel betreden worden . Van deze soort werd een territorium aangetroffen in 2002. Op grond van de resultaten zijn geen harde conclusies te trekken ten aanzien van populatieontwikkelingen en het effect van beheer en de ingrepen op de fauna. Hiervoor is het onderzoek niet systematisch en intensief genoeg geweest. Er is mogelijk wel een negatief effect op het voorkomen van Nachtzwaluw gezien de lage dichtheid in het gebied. ISK • ISK • Gerritsfles De aanwezige ecologische rijkdom op de Harskamp heeft zich kunnen handhaven, gegeven het huidige militaire gebruik. De natuurwaarden die zijn ontstaan in het samenspel tussen geologische en andere abiotische factoren en menselijke invloeden, zijn voor een relatief groot deel nog aanwezig in dit gebied, mede dank zij het operationele beheer. Een belangrijke reden is dat het gebied niet is opengesteld, waardoor er slechts zeer weinig mensen in het gebied komen. Dit geldt met name voor het centrum van het gebied, dat deels onveilig is als gevolg van blindgangers. De soorten die hier aanwezig zijn, komen hier voor ondanks de hoge geluidsniveaus die optreden bij schietoefeningen. Een nachtactieve, voor verstoring kwetsbare, soort als de nachtzwaluw heeft op de Harskamp zijn grootste populatie in Nederland, ondanks intensief avondgebruik van schietbanen. Ook kan als voorbeeld gelden dat het laatste broedgeval van de duinpieper in Nederland is waargenomen op de Harskamp ondanks schietoefeningen met mortieren en helikoptervluchten op die plaats. De zeer soortenrijke heischrale graslanden komen voor als gevolg van het gevoerde brandbeheer, dat hier wordt uitgevoerd ten behoeve van het militaire gebruik (voorkomen van branden bij schietoefeningen). Brandbeheer wordt in Nederland vrijwel uitsluitend nog op militaire terreinen gevoerd, en heeft ter plekke een zeer rijke flora tot gevolg. De soortenrijkdom van de stuifzanden en heiden heeft zich kunnen ontwikkelen in een periode dat dergelijke open gebieden op grote schaal op de Veluwe aanwezig waren. Veel gebieden op de Veluwe zijn in de vorige eeuw volledig ingeplant met dennenbos, op de Harskamp is een deel van het stuifzand nog open en op een vrij grote schaal aanwezig. Veel soorten van stuifzand (waaronder duinpieper en kleine heivlinder) nemen echter ook op de Harskamp in aantal af. Dit vraagt om gericht ingrijpen om de overgangszone tussen stuifzand
60
Gilissen (2008). Inventarisatie en Monitoring van Natuurwaarden op Defensieterreinen. Stroese Zand Monitoring 2006-2007. Rapportnummer N540-08/017. Dienst Vastgoed Defensie directie Noord, Inventarisatie- en Monitoringgroep, Wageningen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 83 -
en bos gevarieerder te maken. De conclusie kan zijn dat de instandhoudingdoelstellingen haalbaar zijn, gegeven het huidige gebruik, mits inrichtingsmaatregelen (terugzetten van de bosrand) worden uitgevoerd. ISK Harskamp • Hoefbos • MC Hoenderloo I en II • Legerplaats Harskamp • MC Harskamp Mogelijk optredende verstoringsfactoren door het gebruik van de munitiecomplexen en de legerplaats beperken zich tot geluid en menselijke activiteit. Deze verstoringsfactoren aan de rand van het Natura 2000-gebied zijn echter weinig relevant gezien de al aanwezige verstoring in ISK Harskamp zelf. In het deelbeheerplan is nagegaan in hoeverre er sprake is van verstoring door geluid op de aanwezige broedvogels waarvoor Veluwe is aangewezen. Uit deze analyse kan geconcludeerd worden dat de aanwezige broedvogelbevolking geen negatieve effecten ondervindt van het geluid in en buiten het gebied. OT Scherpenberg Gezien het feit dat niet bekend is welke natuurwaarden het gebied heeft, kan geen uitspraak gedaan worden over mogelijke effecten door het militaire gebruik. Eder- en Ginkelse heide Voor het gebruik in dit gebied heeft een passende beoordeling plaatsgevonden en is een Natuurbeschermingswetvergunning verleend. Omgeving Eder- en Ginkelse heide • MC De Driesprong • Kazernecomplex Ede-Oost • Prins Maurits Kazerne De drie bovengenoemde complexen vallen buiten de Natura 2000-begrenzing. De verspreiding van boomleeuwerik en roodborsttapuit op de Eder- en Ginkelse heide rond de kazerneterreinen vertoont geen afwijkend patroon. Vestiging van deze soorten en van zwarte specht vindt plaats op basis van geschikt biotoop; een negatief effect door het gebruik van de kazerneterreinen/munitiecomplexen is niet aan de orde. Van Nachtzwaluw is de verspreiding op de Eder- en Ginkelse heide niet bekend. De belangrijkste betekenis heeft het noordelijke deel van de Ederheide, gezien de geschiktheid van het biotoop aldaar. Aangenomen mag worden dat storingsfactoren als licht en geluid geen negatief effect hebben op deze soort wanneer de activiteiten die deze storingsfactoren tot gevolg hebben, zich beperken tot het munitiecomplex (gewenning). OT Arnhemse Heide en Vliegbasis Deelen De activiteiten schieten, rijden en graven kunnen mogelijk op beperkte schaal vermesting en vernatting van stuifzandheide met struikhei, zandverstuivingen, droge heide, heischrale graslanden en oude eikenbossen tot gevolg hebben. De habitattypen zijn gevoelig voor menselijke aanwezigheid en mechanische effecten, zoals bodemverdichting. Echter kunnen ze enige mate van betreding aan en is betreding soms zelfs wenselijk om pioniersstadia in stand te houden. Gebruik van wielvoertuigen en manschappen tijdens oefeningen hebben een positief effect op de structuurrijkdom van de open- en 61 gesloten heide . Het systeem kan tijdelijke pioniersituaties goed aan. Voertuigen mogen grotendeels alleen rijden over de aanwezige wegen/paden. Bij de uitvoer van beheermaatregelen kan lokaal op kleine schaal bodemverdichting ontstaan, echter de maatregelen zijn noodzakelijk om de instandhoudingsdoelen van dit cultuurhistorische landschap te behalen. Gezien de zeer lokaal optredende effecten is er geen sprake van een significant negatief effect door de militaire activiteiten op deze typen in het licht van de instandhoudingdoelstellingen voor Veluwe.
61
Expertisecentrum LNV (2001) Effecten van militair gebruik en recreatie op flora en fauna, een literatuuronderzoek.
bijlage 0 - 84 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
De puinberg waar de meervleermuis overwintert, ligt tegen de westelijke grens van vliegbasis Deelen op enige afstand van de vliegbanen en de gebouwen. In de omgeving van de puinberg vinden weinig activiteiten plaats. Gezien de afstand en de vrij besloten ligging is er geen verstoring door de verlichting bij de gebouwen. De boomleeuwerik is tussen 1997 en 2003 toegenomen in de Arnhemse Heide; op vliegbasis Deelen is de populatie stabiel gebleven. Negatieve effecten door militair gebruik zijn mogelijk plaatselijk te verwachten, aangezien de terreinen ook in de broedperiode voor oefeningen wordt gebruikt (boomleeuwerik is een grondbroeder). De staat van instandhouding in Veluwe wordt beoordeeld als gunstig. De trend van boomleeuwerik voor Veluwe laat na een sterke toename van 1985 tot 1998 een lichte daling zien. Het belang van de Arnhemse Heide en vliegbasis Deelen voor de boomleeuwerik in verhouding tot het richtlijngebied Veluwe (minder dan 1% van de populatie komt hier voor) is zeer gering. Een significant effect op de populatie in het licht van de instandhoudingdoelstelling voor Veluwe door het militaire gebruik kan niet worden aangetoond en wordt uitgesloten gezien de recente toename op de Arnhemse Heide, het geringe belang van de populatie voor Veluwe in het geheel en de gunstige staat van instandhouding in Veluwe. De roodborsttapuit is gevoelig voor verstoring door geluid, oppervlakteverlies, barrièrewerking en versnippering. Deze verstoringsfactoren worden in bepaalde mate veroorzaakt door het militaire gebruik op Arnhemse Heide. De toename van territoria vindt echter evenredig verdeeld plaats in de delen die door tankbanen doorsneden worden en de delen die relatief ongestoorder zijn. De staat van instandhouding van de roodborsttapuit in Veluwe is gunstig. De trend van roodborsttapuit is na een sterke stijging vanaf 1988 de laatste jaren stabiel. Gezien de uitbreiding van de populatie in de Arnhemse Heide is het aannemelijk dat er gewenning optreedt aan de militaire activiteiten. Een (significant) negatief effect door de militaire activiteiten op de populatie in het Natura 2000-gebied Veluwe en in het licht van de instandhoudingsdoelstelling voor deze soort wordt uitgesloten. Negatieve effecten door militair gebruik op de nachtzwaluw zijn op lokaal niveau mogelijk te verwachten, aangezien het terrein ook in de broedperiode voor oefeningen wordt gebruikt. Daartegenover kan worden gesteld dat terreinen met een consequent (militair) gebruik (die geen recreatief medegebruik kennen) en dus een consequente bron en vorm van ‘verstoring’, in richtlijngebied Veluwe de hoogste dichtheden herbergen (Harskampse Zand, voor een belangrijk deel militair oefenterrein met als functie schietkamp. In dit geval lijkt gewenning aan bepaalde activiteiten en in het bijzonder aan geluid, trilling en luchtverplaatsing op te treden. De activiteiten zijn voornamelijk schieten (met pistool, geweer en lichte artillerie) en verplaatsingen van voertuigen over de grond over vaste paden. Waarschijnlijk zijn deze activiteiten van zeer geringe invloed op het voorkomen van de nachtzwaluw in de omgeving van Harskamp. Ten aanzien van verplaatsingen van personen kan worden aangenomen dat het verstorende effect van deze activiteit op individuele broedparen in potentieel geschikte broedgebieden aanwezig is (vergelijkbaar met verstoring door recreatie). Bij grootschalige oefeningen in de broedtijd in het voorkeurshabitat van de nachtzwaluw treedt mogelijk lokaal verstoring op (Nachtzwaluw is een grondbroeder). De staat van instandhouding van nachtzwaluw in Veluwe wordt door beoordeeld als matig ongunstig. De meest recente aantalschatting voor Veluwe bedraagt 610 paren. De index voor Veluwe laat een sterk stijgende trend zien voor Nachtzwaluw. Het belang van de Arnhemse Heide voor de Nachtzwaluw in verhouding tot het richtlijngebied Veluwe gering. Een significant effect op de populatie in het licht van de instandhoudingdoelstelling (behoud omvang en kwaliteit leefgebied) voor Veluwe is uitgesloten. De wespendief staat bekend als een verstoringsgevoelige soort. De wespendief is vooral gevoelig voor verstoring door menselijke aanwezigheid. In Veluwe verkeert de wespendief in een matig gunstige staat van instandhouding. Het nagestreefde aantal broedparen in dit richtlijngebied bedraagt tenminste 150. De meest recente aantalschatting bedraagt 150 paar. Gezien het zeer geringe belang van de Arnhemse Heide voor Veluwe (ontbreken van geschikt broedbiotoop en grotendeels ongeschikt foerageergebied) is er geen sprake van een significant negatief effect door de militaire activiteiten in het licht van de instandhoudingdoelstelling voor Veluwe voor de Wespendief.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 85 -
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen negatieve effecten als gevolg van het militaire gebruik, natuurbeheer en negatieve effecten als gevolg van het recreatieve gebruik. Uit de effectenbeoordeling blijkt dat het gebruik op geen van de habitattypen en soorten waarvoor Veluwe is aangewezen, een significant negatief effect heeft, gezien in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen. Omgeving Arnhemse Heide • Vrijland Noord • Oud Nieuw Vrijland • Oranje kazerne c.a. • OT Galgenberg Vrijland Noord, Oud Nieuw Vrijland en Oranje kazerne c.a. vallen buiten de Natura 2000-begrenzing. OT Galgenberg wordt in 2010 overgedragen aan gemeente Arnhem. De verspreiding van de broedvogelsoorten wespendief, nachtzwaluw, boomleeuwerik en roodborsttapuit op de Arnhemse heide rond de kazerneterreinen vertoont geen afwijkend patroon. Vestiging van deze soorten vindt plaats op basis van geschikt biotoop; een negatief effect door het gebruik van de kazerneterreinen/munitiecomplexen is niet aan de orde. Aangenomen mag worden dat dit ook geldt voor het overige aangrenzende Natura 2000 terrein.
5.10.1
Conclusie Activiteit
ASK Oldebroek Omgeving ASK Omgeving Harderwijk Ermelose heide Regio Milligen Stroese zand ISK ISK Harskamp OT Scherpenberg Eder- en Ginkelse heide Omgeving Eder- en Ginkelse heide OT Arnhemse heide en vliegbasis Deelen Omgeving Arnhemse heide
Open zandlandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 ? ? X ? X ? X X X ? 0 ? ? -
Oud boslandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 ? ? 0 ? 0 ? 0 0 0 ? 0 ? ? -
Vennenlandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -
Bekenlandschap habitats 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -
soorten 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -
0
0
0
0
0
0
0
0
X
X
0
X
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect, ? = niet bekend Voor activiteiten op de Ermelose heide en Stroese zand zijn negatieve effect op nachtzwaluw niet uit te sluiten. Activiteiten binnen regio Milligen hebben een negatief effect op nachtzwaluw en boomleeuwerik. Als laatste hebben activiteiten op OT Arnhemse heide en vliegbasis Deelen een negatief effect op de nachtzwaluw, roodborsttapuit, boomleeuwerik en wespendief. Geen van deze effecten is beoordeeld als significant. Aanbeveling Uit voorgaande tabel blijkt dat voor veel terreinen gegevens ontbreken om uitspraken te doen over de effecten van militaire activiteiten.
bijlage 0 - 86 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
5.11
Natuurbegraving en asverstrooiing
5.11.1
Gevoeligheid Activiteit
Natuurbegraven en asverstrooiing
Open zandlandschap habitats soorten X X
Oud boslandschap habitats soorten X X
Vennenlandschap habitats soorten X X
Bekenlandschap habitats X
soorten X
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
5.11.2
Natuurbegraven en asverstrooiing Effecten oppervlakte Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten. Effecten ruimtelijke samenhang Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen sprake is van fysieke aantasting. Effecten kwaliteit • Vergraving, verstoring en eutrofiëring Natuurbegraven in de zin van zo sober en zo min mogelijk de natuur (en het milieu) belasten, is op traditionele begraafplaatsen altijd al mogelijk. Dit geldt, sinds crematie weer in zwang is gekomen, ook voor het uitstrooien van as en het begraven van urnen. De wens om dit in natuurterreinen te doen is ingegeven door de sfeer van de entourage en het vermeende idee van “teruggeven aan de natuur”. Bij dat teruggeven kunnen echter de volgende kanttekeningen worden geplaatst: De algehele natuurverstoring door natuurbegraven en door verstrooien van crematieas in natuurterreinen kan (afhankelijk van dichtheid, frequentie en kuildiepte) aanzienlijk zijn. Voor het begraven van asurnen is dit over het algemeen geringer. De effecten van natuurbegraven en urnen begraven in natuurterreinen zijn vooral het gevolg van het graven van het graf. De effecten van verstrooien van as in natuurterreinen zijn vooral het gevolg van de eutrofiërende werking van de as. Verstrooien van as betekent door het hoge gehalte aan fosfor en kalk (hyper)eutrofiëring. De invloed van het bezoek (betreding, rustverstoring e.d.) is relatief gering. Het bezoek bij begraven van urnen en verstrooien van as is als regel veel minder dan bij natuurbegraven. De algehele verstoring van de natuur is niet in alle bostypen even groot. De ernst is in productiebos met een vrijwel afwezige ondergroei gering tot verwaarloosbaar, maar kan wel de perspectieven voor ontwikkeling van waardevollere andere bostypen min of meer beperken. De algehele verstoring in oud en natuurlijk bos met een rijke en gevarieerde ondergroei van kruiden, mossen en padden stoelen veel groter. Park- en stinsebossen zijn wat dit betreft intermediair. De verstoring is in heide het grootste in droge korstmosrijke Callunaheide en natte veenmosrijke Ericaheide, in grasland in kruidenrijke voedselarmere, relatief natte en relatief droge typen. Deze effecten hebben zowel betrekking op habitattypen (met name de heide en stuifzanden) en als vogelsoorten vanwege de verstoringsgevoeligheid. De activiteiten vinden echter op een dermate kleine schaal plaats dat ze geen negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 87 -
5.11.3
Conclusie Activiteit
Natuurbegraven en asverstrooiing
Open zandlandschap habitats soorten 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0
Vennenlandschap habitats soorten 0 0
Bekenlandschap habitats 0
soorten 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
5.12
Cumulatieve effecten Uit bovenstaande toetsing is gebleken dat op de Veluwe sprake is van dermate cumulatieve effecten dat het optreden van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen niet uitgesloten kan worden. Het gaat hierbij om: • Verdroging als gevolg van grondwaterstandsdaling • Verstoring als gevolg van recreatieve activiteiten • Vermesting/verzuring als gevolg van N-depositie Verdroging De Veluwe is verdroogd en dat is onder andere merkbaar aan veel sprengkoppen en sprengen die het hele jaar door niet meer watervoerend zijn, terwijl deze van oorsprong gegraven zijn om water aan te voeren richting papiermolens, wasserijen en landgoederen. De volgende habitattypen op de Veluwe zijn zeer gevoelig voor verdroging: • Zwak gebufferde vennen • Zure vennen • Beken met waterplanten • Vochtige heide • Blauwgraslanden • Actieve hoogvenen • Pioniervegetatie met snavelbies De effecten van de grondwateronttrekkingen ten behoeve van industrie en drinkwater zullen individueel niet gauw een significant effect veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen. Gezamenlijk en ook in combinatie met ondiepe onttrekkingen die voor de landbouw nodig zijn (drainage, beregening e.d.) is een significant negatief effect echter niet meer uit te sluiten, omdat bekend is dat er sprake is van een verdroogde situatie die de kwaliteit van de habitattypen en leefgebieden van diverse soorten aantast. Hoe groot dit effect is en welke maatregelen nodig zijn, is op dit moment niet bekend en zal nader onderzocht moeten worden. Verstoring Over de hele Veluwe zijn voorzieningen getroffen voor een breed scala aan recreatieve activiteiten. Het gaat hierbij om motorcrosterreinen, vliegvelden, zweefvliegterreinen, golfbanen, hondenuitlaatterreinen, fiets/wandel/ruiterpaden, modelzweefvliegterreinen, mountainbikeroutes, parkeerplaatsen en andere recreatieve activiteiten. Indien elk aspect afzonderlijk beoordeeld zou worden, zal niet gauw sprake zijn van een verstoring waardoor de duurzame instandhouding van de vogelsoorten van de Veluwe in gevaar komt. Gezamenlijk veroorzaken ze echter een verstoring van de gehele Veluwe waardoor de broedvogelstand onder druk is komen te staan. Een significant effect is daarom niet uit te sluiten voor de: • Draaihals • Duinpieper • Grauwe klauwier • Tapuit Enkele vogelsoorten laten op dit moment een positieve trend zien en de huidige aantallen broedparen liggen boven de doelstelling. Voor deze soorten is gesteld dat een negatief effect niet uitgesloten kan
bijlage 0 - 88 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
worden, omdat ze zeker wel gevoelig zijn voor verstoring. Een significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen is echter niet aan de orde. Het gaat hierbij om: • Boomleeuwerik • IJsvogel • Nachtzwaluw • Zwarte specht • Wespendief De Roodborsttapuit is een soort die minder verstoringsgevoelig is voor recreanten en op dit moment een zodanig positieve trend laat zien, dat een negatief effect voor deze soort niet aan de orde is. N-depositie Stikstofdepositie uit verkeer, industrie en landbouw veroorzaakt een hogere voedselrijkdom voor de natuur op de Veluwe dan wat optimaal is. Uit onderzoek is gebleken dat er op dit moment al een veel hogere waarde van N-depositie aanwezig is, dan de kritische depositiewaarde van de habitattypen van de Veluwe. Hiermee is het behalen van met name de kwaliteitsdoelstellingen van de habitattypen, maar ook van de foerageergebieden van de broedvogels niet meer te garanderen. Omdat door deze condities de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk niet gehaald kunnen worden, is sprake van een mogelijk significant effect. Dit effect wordt niet veroorzaakt door een individuele boer of bestuurder op de snelweg. Het betreft een cumulatieve situatie die voor deze overbelasting zorgt. Een significant effect van de gecumuleerde veroorzakers van stikstofdepositie kan niet uitgesloten worden voor alle habitattypen met uitzondering van de Jeneverbesstruwelen, omdat deze een hoge kritische depositiewaarde hebben en op een locatie voorkomen (Doornspijkse heide) waar de huidige depositie het laagste is van de Veluwe. Verder zijn de volgende soorten indirect (op habitatniveau) gevoelig voor Ndepositie. • Drijvende waterweegbree • Gevlekte witsnuitlibel • Duinpieper • Draaihals • Grauwe klauwier • Tapuit • Zwarte specht • Wespendief Ook voor deze soorten is een significant effect niet uit te sluiten, met name omdat door de N-depositie de kwaliteit van hun leefgebied onder druk is komen te staan.
5.13
Kennislacunes Invloed van bemesting van landbouwgronden op de instandhoudingsdoelstellingen. Exacte locaties waar onttrekking, drainage en beregening een concreet knelpunt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen zijn onbekend. Exacte locaties waar recreatieve activiteiten en/of voorzieningen invloed hebben op leefgebieden van de tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals en oplossingen waarmee deze opgeheven kunnen worden zijn onbekend. Er is weinig tot niets bekend van het cumulatieve effect van drinkwaterwinningen, industriële winningen en kleine onttrekkingen en drainage in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen. Van activiteiten op enkele militaire terreinen ontbreken gegevens over effecten of aanwezige habitattypen en soorten. Het gaat om: omgeving Harderwijk, Ermelose heide, regio Milligen, Stroese zand, ISK Harskamp en Scherpenberg. Het is (nog) onduidelijk welke bronnen te veel N-depositie veroorzaken op gevoelige habitats van de Veluwe en in hoeverre dit een significant negtatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen opleverd. Cruciale factoren in de dalende landelijke trends van landelijke populaties van nachtzwaluw, draaihals, tapuit en grauwe klauwier.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 89 -
bijlage 0 - 90 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
6
UITWERKING VAN DOELEN IN RUIMTE EN TIJD
In dit hoofdstuk is de uitwerking van de doelen in ruimte en tijd beschreven. Per type landschap is aangegeven hoe en waar de doelen behaald zullen worden. Het hoofdstuk begint met een beschrijving van de totstandkoming hiervan. De ingrediënten voor de totstandkoming zijn expert judgement van lokale ecologen, ecologisch veld- en bureauonderzoek, wensen van betrokken partijen, kansen voor natuurontwikkeling, werksessies en overleg.
6.1
Het proces De uitwerking van de doelen in ruimte en tijd is een samenspel geweest tussen expert judgement, ecologische onderzoeken, de Integrale Begeleidingsgroep en de Taskforce. Ter voorbereiding op het opstellen van het beheerplan Veluwe heeft de Provincie Gelderland een aantal ecologische onderzoeken uit laten voeren. Daarnaast zijn in een aantal werksessies met vertegenwoordigers van de betrokken partijen de verschillende belangen, de wensen en knelpunten geïnventariseerd. In andere werksessies is samen met de ecologen van verschillende partijen onderzocht hoe de doelen uitgewerkt kunnen worden.
6.2
De inhoud De provincie Gelderland heeft een aantal belangrijke onderzoeken uit laten voeren naar de huidige stand van zaken van de voor Natura 2000-relevante broedvogels, habitattypen en habitatsoorten. Een 62 habitattypekartering is opgesteld op basis van oude veldinventarisaties en nieuwe veldgegevens. Alterra heeft grondig onderzocht waar kansrijke locaties liggen voor het realiseren van de uitbreidingsdoelen voor de habitattypen van het open en droge zandlandschap. Daarnaast heeft Alterra factsheets opgesteld voor de Gelderse habitattypen met belangrijke informatie zoals verspreidingsgegevens, sleutelprocessen, knelpunten en kwaliteitscriteria. Voor de broedvogels zijn factsheets opgesteld door SOVON (2009), met recente verspreidingsgegevens, leefgebieden, trends en knelpunten voor het behalen van de Instandhoudingsdoelstellingen. Daarnaast zijn factsheets opgesteld voor de habitatsoorten, eveneens met 63 verspreidingsgegeven, trends, kansen & knelpunten . Het VOFF heeft onderzocht hoe de versnipperde 64 populaties van soorten van heideterreinen op de Veluwe kunnen worden verbonden . Hierin is aangegeven waar de belangrijkste (met de hoogste soortendichtheid) leefgebieden liggen voor soorten van heideterreinen. Vervolgens is aangegeven waar heideverbindingen gerealiseerd kunnen worden om deze leefgebieden weer met elkaar te verbinden. Deze nieuwe gegevens zijn gecombineerd met een aantal bestaande informatiebronnen zoals het concept-ontwerpbesluit, de kansen en knelpunten-analyse voor waterafhankelijke natuur van het KIWA en de profieldocumenten van de habitattypen.
6.3
De stappen in de totstandkoming De basis voor de uitwerking van de doelen in ruimte en tijd is de kaart met de huidige verspreiding van de habitattypen geweest. Het uitgangspunt voor het behalen van de uitbreidingsdoelstellingen is dat er wordt gestreefd naar robuuste structuren die aansluiten bij de bestaande aanwezige habitattypen. Vervolgens zijn ‘kansrijke ecologische ontwikkelgebieden’ geïdentificeerd. Dit zijn zones waar habitattypen met een uitbreidingsdoelstelling tot ontwikkeling gebracht kunnen worden op basis van abiotische factoren en historische gegevens (luchtfoto, bodemkaart, vegetatiekaart van van der Werff 1975, Eerste Bosstatistiek). De kansrijke gebieden voor de ontwikkeling van stuifzanden, schraalgraslanden en heiden zijn door Alterra
62
A.J.M. Koomen & G.J. Maas (2009). Zoekgebieden voor heide, stuifzand en heischraal grasland op de Veluwe (Natura 2000). Inventarisatie van geschikte gebieden voor uitbreiding en verbinding. Wageningen, Alterra 63
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans 64
De Veluwse heide verbonden (2009) VOFF
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 91 -
65
geïdentificeerd . Daarnaast zijn aanvullend de bestaande heideterreinen, waarvan de kwaliteit dusdanig slecht is dat ze niet tot het habitattype droge heide zijn gerekend, ook aangeduid als ‘kansrijk ecologisch ontwikkelgebied’. In deze gebieden kan het habitattype worden gerealiseerd door de kwaliteit van het 66 gebied door middel van gericht beheer te verbeteren. In de studie van VOFF wordt beschreven hoe de robuuste open zandlandschappen kunnen worden verbonden. De habitattypen van het oude boslandschap kunnen worden uitgebreid in de oude bosgebieden die nog niet tot het habitattypen zijn gerekend. Deze gebieden zullen in de loop der tijd zich ontwikkelen tot habitattype. De terreinbeherende organisaties hebben vervolgens op basis van alle bovenstaande informatiebronnen en overlegmomenten een ambitie neergelegd waarin het behalen van de instandhoudingsdoelen in ruimte en tijd is uitgewerkt. In de volgende paragrafen worden per landschap de volgende zaken besproken: 1) Toekomstbeeld: waar willen we naartoe met natuur? 2) Knelpunten: welke knelpunten bevinden zich tussen nu en het toekomstbeeld? 3) Strategie: hoe gaan we de afzonderlijke knelpunten oplossen? 4) Ambitie korte termijn: wat wordt in de eerste beheerplanperiode bereikt? In hoofdstuk 7 zal vervolgens worden ingegaan op de concrete maatregelen die genomen worden om de ambitie van de korte termijn te behalen en op de leemtes in kennis die opgevuld moeten worden om de ambitie te kunnen behalen. Bij het uitwerken van de natuurdoelen is expliciet rekening gehouden met de belangen en activiteiten die op de Veluwe aanwezig zijn. Bijvoorbeeld: Uitbreiding van het open zandlandschap vindt in eerste instantie plaats op locaties waar dit niet ten koste gaat van landbouw, recreatie of andere belangen. De strategie is om op lange termijn een geleidelijke en ongedwongen verplaatsing en clustering van functies te realiseren waardoor de landschappen robuuster kunnen worden. Dit wordt duidelijk in de volgende paragrafen.
6.4
Naar een robuust, samenhangend en rijk open zandlandschap Toekomstbeeld: Het open zandlandschap is een compleet systeem, bestaande uit actieve stuifzanden met overgangen naar stuifzandheiden, kraaiheiheiden en droge heiden, jeneverbesstruwelen, heischrale graslanden en vochtige heiden met pioniervegetaties van snavelbiezen en overgangen naar heidehoogveentjes met de daarbij behorende broedvogels zoals duinpieper, draaihals, tapuit, grauwe klauwier, nachtzwaluw, boomleeuwerik en roodborsttapuit. Er zijn veel geleidelijke overgangen met opgaand loofbos, die een belangrijk onderdeel zijn van het leefgebied van de vogels. Deze geleidelijke overgangen kunnen zeer lang zijn (honderden meters), van open landschap naar dichtgegroeid bos met snippers (overblijfsels) open landschap. Daarnaast zijn er bepaalde gebieden in het open landschap en bepaalde elementen binnen het landschap waar de rust overheerst, waar broedvogels onverstoord kunnen broeden en leven. Op de Veluwe vormt het open zandlandschap een robuust en samenhangend netwerk voor leefgebied van kenmerkende fauna, zoals zandhagedis, levendbarende hagedis, gentiaanblauwtje, gladde slang, heivlinder. De kwaliteit van de habitattypen is goed, wat onder andere betekent dat er bijzondere kenmerkende soorten voorkomen en dat de vegetatiestructuur goed is. Binnen het open zandlandschap hebben natuurlijke processen op specifieke locaties de ruimte. Successie, verjonging, verstuiving en natuurlijke begrazing vormen hier het landschap. Knelpunten: • Verslechtering kwaliteit landschap door vergrassing als gevolg van stikstofdepositie vanuit landbouw en verkeer;
65
Koomen A., G. Maas (2009) Zoekgebieden voor heide, stuifzand en heischraal grasland op de Veluwe (Natura 2000).
Inventarisatie van geschikte gebieden voor uitbreiding en verbinding. Alterra 66
INVOEGEN LITERATUURVERWIJZING
bijlage 0 - 92 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
• • • • •
Het huidige open landschap is gefragmenteerd en versnipperd door de aanplant van naaldbossen en door infrastructuren; Slechte kwaliteit van het landschap als leefgebied voor broedvogels als gevolg van verstoring door recreatie en toerisme; Onvoldoende geleidelijke overgangen naar natte landschappen en/of boslandschappen en een tekort aan ‘rafelige randen’; Verslechtering kwaliteit landschap en leefgebied fauna door verdroging van vochtige locaties als gevolg van grondwateronttrekkingen en hoge verdamping; Verlies en tekort aan oppervlakte aan actief stuivend zand als gevolg van (natuurlijke) successie, aanplant naaldhout en vergrassing door stikstofdepositie. Hierdoor gaat leefgebied voor kenmerkende fauna (duinpieper, etc) verloren.
Strategie: De ruimtelijke samenhang van dit landschap dient aanzienlijk versterkt te worden en de totale oppervlakte dient vergroot te worden. Dit betekent dat voor de lange termijn vooral gestreefd moet worden naar zo robuust mogelijke samenhangende terreinen waar alle genoemde habitattypen voldoende in oppervlakte en kwaliteit aanwezig zijn met voldoende geleidelijke overgangen. Dit betekent gebieden aanwijzen waar deze robuuste, samenhangende terreinen (verder) uitgebreid en ontwikkeld kunnen worden. Deze gebieden met doelen voor uitbreiding, verbinding en kwaliteitsverbetering voor de lange termijn zijn hier in beeld gebracht. Het streven naar robuuste, samenhangende gebieden betekent dat we niet, koste wat kost, kleine, geïsoleerde terreinen met gekwalificeerde habitattypen zullen trachten te behouden. Het wil ook niet zeggen dat ze zo maar opgegeven mogen worden. Snippers van open landschap binnen beboste gebieden hebben eveneens een eigen kenmerkende waarde als afwisseling binnen boslandschappen. Het bereiken van de doelen voor het open zandlandschap betekent een verkleining van het leefgebied van de Zwarte specht en waarschijnlijk ook voor de Wespendief. Deze oppervlaktevermindering wordt in belangrijke mate opgevangen door het behalen van de doelen voor het oude boslandschap (volgende paragraaf). Korte termijn ambitie: In de komende planperiode wordt het volgende bereikt: • Meer ruimtelijke samenhang en een vergroting van het oppervlakte open zandlandschap met 1180 ha (zie kaart 6.1); • Er is meer rust voor kwetsbare broedvogels; • Aanpakken van milieutekorten in bodem en lucht: geen toename stikstof, geen toename fosfaat, toename calcium, afname verdroging.
6.5
Naar een robuust, samenhangend, gevarieerd en rijk oud boslandschap Toekomstbeeld: Op de Veluwe bevinden zich grote, aaneengesloten oppervlakten aan oud loofbos. Er zijn veel geleidelijke overgangen en rafelige randen naar het open zandlandschap aanwezig. Veel open plekken in de bossen bieden waardevolle variatie in het landschap. Het oude boslandschap vormt een belangrijk kernleefgebied voor Natura 2000-soorten vliegend hert, wespendief en zwarte specht, en voor kenmerkende soorten als boommarter, groene specht, wild zwijn, edelhert en ree. Knelpunten: • Het leefgebied van aan bossen gebonden fauna is versnipperd (o.a. vliegend hert), het boslandschap is nog niet voldoende samenhangend; • De bossen hebben onvoldoende (natuurlijke) variatie tussen gesloten en meer open, rafelige randen naar open landschap, en hierdoor een te eentonig microklimaat, omdat het bosbeheer en de houtexploitatie nog onvoldoende is afgestemd op het behalen van hoge biodiversiteit en een natuurlijk systeem; • Oude eikenbossen veranderen gestaag in eiken-beukenbossen;
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 93 -
• •
De kwaliteit van het landschap neemt af (vergrassing, verstoring bodemfauna, verstoring voedselketen) als gevolg van stikstofdepositie; Er zijn onvoldoende grote rustgebieden aanwezig, waar met name grote zoogdieren onverstoord kunnen verblijven.
Strategie: Kwaliteitsverbetering en het ouder laten worden van deze habitattypen schept goede uitgangscondities voor het Vliegend hert. Daarnaast dienen de aanbevelingen uit het beschermingsplan 67 voor het Vliegend hert te worden overgenomen. Ook voor Wespendief en Zwarte specht betekent het halen van de doelen voor het boslandschap op habitatniveau een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van hun beider leefgebied. Op welke manieren verjonging van oud eikenbos kan worden gerealiseerd is nog niet volledig bekend, dit dient in de komende beheerplanperiode experimenteel te worden onderzocht. Verjonging in grove dennen bossen is een bekend verschijnsel, dit kan worden gestimuleerd. Ambitie korte termijn: de komende zes jaar worden de volgende resultaten bereikt: • Meer ruimtelijke samenhang en vergroting van het areaal oud boslandschap (zie kaart 6.2); • Kwaliteitsverbetering van habitattype Beuken-eikenbos (H9120) en Oud eikenbos (H9190) o.a. voor het vliegend hert; • Aanpakken van milieutekorten in bodem en lucht: geen toename stikstof, geen toename fosfaat; • Bos- en natuurbeheer wordt uitgevoerd zonder/met zo min mogelijk nadelige effecten op de kenmerken van het oude boslandschap; • Meer rust in het oude boslandschap voor de kwetsbare soorten.
67
Duinen, G., e.a., Overlevingsplan bos+natuur, 2004
bijlage 0 - 94 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Kaart 6.1 Ambitie open zandlandschap. De cirkels geven globaal aan waar naaldbos wordt gekapt en hoeveel hectare er op de lange termijn / korte termijn wordt gekapt. PM: deze kaart klopt niet en wordt nog aangepast
6.6
Geïsoleerde vennenlandschappen met hoge natuurwaarden Toekomstbeeld: Verspreid over de Veluwe liggen kleine en grote waardevolle vennenlandschappen met zwakgebufferde en zure vennen en overgangen naar heidehoogveentjes en vochtige heiden en met
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 95 -
leefgebied voor de Habitatrichtlijnsoorten Drijvende waterweegbree, Kamsalamander en Gevlekte witsnuitlibel. Het hydrologische systeem van deze vennenlandschappen is op orde; er is voldoende water van goede kwaliteit. Hierdoor vindt op locaties met een continu hoge waterspiegel veenvorming plaats. De buffercapaciteit van de zwakgebufferde vennen is voldoende. Er zijn waardevolle en geleidelijke overgangen aanwezig naar het droge zandlandschap, naar het oude boslandschap en naar het bekenlandschap. In het vennenlandschap is een hoge biodiversiteit aanwezig. Knelpunten: Van veel vennen is de kwaliteit onvoldoende om als habitattype gekwalificeerd te worden, dit kwaliteitsverlies wordt veroorzaakt door: • Verdroging door wateronttrekking en hoge verdamping (door met name naaldbomen); • Verzuring en vermesting door stikstofdepositie vanuit landbouw en verkeer; • Verzuring van zwakgebufferde vennen door het opraken van de buffercapaciteit (tekort aan calcium). Strategie: Om de knelpunten voor de vennenlandschappen op te lossen wordt aangesloten bij de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water en het instrument GGOR (gewenste grond- en oppervlaktewater regime). De verwachting is dat door deze beleidslijnen de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater zal verbeteren, waardoor de kwaliteit van het vennenlandschap toeneemt. Ambitie korte termijn: In de komende planperiode wordt het volgende bereikt: • Kwaliteitsverbetering van een aantal vennen zodat deze zich kwalificeren als habitattype Zwak gebufferde vennen (H3130) of Zure vennen (H3160); • Kwaliteitsverbetering van reeds gekwalificeerde vennen; • De milieutekorten zijn voor een deel verbeterd: geen toename stikstof, geen toename fosfaat, waar nodig toename calcium, tegengaan verdroging.
6.7
Voldoende schoon water in de Veluwse beken Toekomstbeeld: Ook al ligt het grootste deel van de beken en de daarbij horende vegetaties en leefgebieden van ijsvogel, beekprik en rivierdonderpad buiten de huidige ontwerpbegrenzing van Natura 2000 is een goede waterkwaliteit en waterkwantiteit van belang. De beken die ontspringen op de Veluwe bevatten voldoende water van voldoende kwaliteit, waardoor het behalen van de instandhoudingdoelen voor de aan het bekenlandschap gerelateerde doelstellingen haalbaar zijn, ook buiten de begrenzing van de Veluwe. Knelpunten: • Verdroging door verlaging waterafvoer door grondwaterwinningen; • Onnatuurlijke morfologie. Strategie: De effecten van grondwateronttrekkingen worden de komende jaren onderzocht. Door in dit beheerplan de GGOR maatregelen en de maatregelen voor HEN en SED wateren op te nemen wordt de nagestreefde kwaliteitsverbetering voor de beken geborgd. Korte termijn ambitie: PM, input van het Waterschap.
bijlage 0 - 96 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Kaart 6.2 Ambitie oud boslandschap. De cirkels geven globaal aan waar naaldbos wordt omgevormd naar loofbos en hoeveel hectare er op de lange termijn / korte termijn wordt gekapt. PM: deze kaart klopt niet en wordt nog aangepast
6.8
Perspectief activiteiten Veluwe Om de ambities die in de vorige paragrafen worden beschreven te bereiken is het nodig dat activiteiten en ontwikkelingen hier rekening mee houden. In deze paragraaf wordt aangegeven wat het perspectief is
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 97 -
voor de verschillende activiteiten op de Veluwe en nieuwe ontwikkelingen. Wat kan nog wel? Onder welke voorwaarden? Wat kan niet? Ontwikkelen onder voorbehoud Nieuwe ontwikkelingen op de Veluwe zullen moeten worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet en zijn alleen toegestaan als de ontwikkeling het behalen van de natuurdoelen niet in de weg staat. Dit betekent dat voor de activiteiten die op dit moment al een knelpunt veroorzaken voor het bereiken van de natuurdoelen, geen netto uitbreiding mag plaatsvinden. Dus netto mogen de volgende verstorende activiteiten niet toenemen: • Verstoring van leefgebied vogels door recreanten; • Vermesting en verzuring van habitattypen door stikstofemissie uit landbouw en verkeer; • Verdroging door wateronttrekking. De korte termijn ambitie is om deze knelpunten de komende jaren te verminderen. Om de Veluwe niet op slot te zetten, en ontwikkelingen mogelijk te houden, kunnen er salderingsprincipes worden ontwikkeld in samenwerking met de sectoren. Het salderingsprincipe voor de verblijfsrecreatie uit de streekplanuitwerking Groei & Krimp kan daarbij als voorbeeld dienen voor andere sectoren.
bijlage 0 - 98 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
7
MAATREGELEN
Wat er bereikt moet worden op de Veluwe staat beschreven in hoofdstuk 6. Dit hoofdstuk beschrijft welke maatregelen worden genomen om dit te bereiken en hoe dit effect heeft op andere plannen. De maatregelen staan per landschap beschreven (paragraaf 7.2 t/m 7.5, gekoppeld aan de korte termijn ambities (uit hoofdstuk 6) voor het landschap. Voorafgaand daaraan worden de maatregelen beschreven voor bodem, lucht en water die voor de gehele Veluwe gelden (paragraaf 7.1). Verder worden in aansluiting op de maatregelen voor de landschappen nog een aantal specifieke maatregelen benoemd, zoals voor omgaan met recreatie op de Veluwe en ambities of maatregelen waarvoor nog een leemte in kennis bestaat (paragraaf 7.6). Het hoofdstuk sluit af met een paragraaf waarin wordt beschreven hoe dit doorwerkt in andere plannen. Zoals al op verschillende plaatsen in dit beheerplan is aangegeven is er in het recente verleden al veel beleid voor de Veluwe geformuleerd dat in zijn uitwerking een positieve invloed heeft op de uitvoering van dit beheerplan en het behalen van de instandhoudingsdoelen. Een belangrijke maatregel is dat de reeds en elders geformuleerde beleidsvoornemens en maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Door die uitvoering worden de doelen uit dit beheerplan al voor een belangrijk deel dichterbij gebracht. De verschillende bestaande initiatieven komen in dit hoofdstuk ook aan de orde.
7.1
Maatregelen gehele Veluwe Een aantal typen maatregelen komt ten goede aan de instandhoudingdoelstellingen voor de gehele Veluwe. In hoofdzaak zijn maatregelen nodig die bijdragen aan rust en stilte op de Veluwe, verbetering van de kwaliteit van lucht, bodem en grond- en oppervlaktewater en tegengaan en opheffing van verdroging. • Maatregelen die betrekking hebben op de kwaliteit van bodem, lucht en water. Zij komen ten goede aan de habitattypen en verbeteren daarmee ook de kwaliteit van de leefgebieden voor verschillende soorten. • Maatregelen ter bevordering van stilte en rust voorkomen verstoring en bevorderen zo de kwaliteit van de leefgebieden van soorten. • Maatregelen ter opheffing van verdroging zijn voor delen van de Veluwe van belang voor de verbetering van de kwaliteit van de waterafhankelijke habitats. • Daarnaast zijn maatregelen nodig die onze kennis van de invloed van deze factoren op de staat van instandhouding bevorderen.
7.1.1
Verbetering van de luchtkwaliteit Zoals aangegeven is de stikstof/ammoniakdepositie op de Veluwe in veel gevallen te hoog voor het waarborgen van de instandhouding van habitats. De ambitie is daarom dat de totale depositie omlaag moet, tot een niveau waarbij de depositiewaarden een goede staat van instandhouding waarborgen. De kritische depositiewaarden (KDW) op de Veluwe zijn verschillend per habitat. Stuifzanden in het westen hebben een lage KDW van 760 mol/ha/jr. Ander habitats hebben waarden van 1100 of hoger. Zeer voor verzuring gevoelige vennen (410 mol/ha/jr) zijn op grotere afstand gelegen van de stikstofbronnen en kunnen via hydrologische maatrregelen en effectgericht beheer ondersteund worden, zodat kan worden 68 uitgegaan van hogere depositiewaarden. De ambitie is om in drie beheerplanperioden een depositiewaarde op de rand van de Veluwe te bereiken van 1100 mol/ha/jr. Hieraan moet naar evenredigheid worden bijgedragen door verkeer, landbouw en industrie (en energiebedrijven).
68
Alterra, 2008 op. cit.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 99 -
Maatregelen • Onderzoek waar N-depositie als gevolg van landbouw, verkeer en infrastructuur een significant negatief effect veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen. • In de eerste planperiode dragen landelijke generieke maatregelen bij aan de vermindering van de stikstofdepositie vanwege verkeer, landbouw en industrie. • Voor intensieve veehouderijen zal het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (AMvB Huisvesting) rond 2013 een belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van ammoniakemissies. • Voor agrarische en andere bedrijven die hun activiteiten willen uitbreiden is er beperkte ruimte om de emissie te verhogen, om te voorkomen dat de neerwaartese depositietrend teniet wordt gedaan. In het vergunningenkader in hoofdstuk 9 is aangegeven waaraan bedrijven worden getoetst. - technische voorzieningen; - salderling van emissierechten. • Uitvoering van de reconstructieplannen waarbij intensieve veehouderijen uit de extensiveringszones worden geplaatst leidt tot het wegnemen van bijna alle piekbelastende bedrijven op en rond de Veluwe. • In de Midtermreview Reconstructie die voor 2011 is voorzien, wordt de inhoud van dit beheerplan betrokken. • Agrarische bedrijven worden ondersteund via subsidieregelingen van de provincie (Verplaatsing Intensieve veehouderijen (VIV) – Gelderland) en via EU-subsidieregelingen. • Instellen van een subsidieregeling voor technische maatregelen voor de grondgebonden veehouderij (stallen, beweiding, bedrijfsvoering, voedingsspoor). • Bij rijksoverheid aandringen op belastingmaatregelen ten gunste van bedrijfsbeëindiging. Actoren • Rijk: De rijksoverheid (ministeries van VROM, LNV en V&W) formuleert en implementeert generiek beleid gericht op vermindering van stikstofdepositie. • Provincie: vergunningverlenend gezag en via het PMJP gelden beschikbaar stellen; herprioritering van gelden via de midtermreview van ILG. • Gemeenten: als bevoegd gezag voor bouw- en milieuvergunningen een signalerende en informerende functie. • Landbouworganisaties: overleg over salderingsmethoden. Kosten en dekking maatregel generiek beleid (waaronder AMvB Huisvesting) technische maatregelen verplaatsing bedrijven in kader Reconstructie verplaatsing bedrijven onderzoek salderingsmethode
bijlage 0 - 100 -
aantal
kosten eenheid
20
€150.000 (zeer divers) variërend
tientallen nog onbekend
per
totaal
bestaande regeling/dekking kosten voor rekening sector
€3.000.000
deels provinciale subsidie (PMJP) overig sector VIV – Gelderland breed
€1.000.000
geen/nieuw €50.000
geen
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
7.1.2
Verbetering van de waterkwaliteit De waterkwaliteit kan verbeteren door vermindering van de hoeveelheid fosfaat en nitraat in het water. Deze stoffen komen in het water door depositie vanuit de lucht (zie hierboven), uitspoeling via de bodem, lozingen en instroom via sloten langs wegen en spoorwegen. In het Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime (GGOR) van de waterschappen Veluwe, Valei&Eem en Rijn en IJssel worden onder meer maatregelen opgenomen die de kwaliteit van de oppervlaktewater en grondwater verder moeten verbeteren. Maatregelen • Reduceren van directe lozingen tot nul. • Afkoppelen van belaste langs sporen en wegen sloten. • Baggeren van watergangen: wegnemen vervuilde waterbodems. • Maatregelen uit het GGOR van de waterschappen. • Onderzoek naar de exacte locaties waar bemesting een knelpunt vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelen van het vennen- en bekenlandschap en uitvoeren van hieruit voortvloeiende maatregelen. Actoren • Waterschappen Veluwe, Vallei&Eem, Rijn en IJssel: uitvoering GGOR via beheerplannen • Terreinbeherende organisaties: medewerking aan realisatie verbeteringen. Kosten en dekking maatregel Uit GGOR (PM)
7.1.3
aantal PM
kosten eenheid PM
per
totaal PM
bestaande regeling/dekking PMJP en begroting waterschap
Verbetering van de bodem via effect gericht beheer Om direct de abiotische condities voor habitattypen te verbeteren en om negatieve effecten van vervuiling via lucht, bodem en water tegen te gaan, zullen effectgerichte beheermaatregelen genomen kunnen worden. Daardoor wordt de voedselrijkdom van de bodems verminderd. Daardoor krijgen voedselarme vegetaties zoals blauwgraslanden en heiden meer kans om zich te ontwikkelen. Maatregelen • Afgraven voedselrijke toplagen (inrichting). • Verschraling door maaien en afvoeren, plaggen en branden van lage vegetaties. • Verwijderen van bosopslag: tegengaan van verruiging . • Toevoegen van stoffen aan de bodem die gewenste vegetaties stimuleren (onder meer calcium). • Onderzoek doen naar calciumtekort. Actoren • Terreinbeherende organisaties: beheer en onderhoud • Particuliere grondbezitters: beheer en onderhoud Kosten en dekking maatregel
aantal
kosten eenheid
Beheren van terreinen*
per
totaal
bestaande regeling/dekking ILG en SN-regeling
40.000 €3.000.000 ha Baggeren PM PM begroting waterschap * niet alle terreinen en terreinbeherende instanties vallen onder de SN-regeling
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 101 -
7.1.4
Bevordering van rust en stilte op (delen van) de Veluwe. In dit beheerplan is inzicht gegeven in het voorkomen van soorten op de Veluwe. Delen van de Veluwe vormen leefgebieden voor broedvogels. Rust en stilte in elk geval in het broedseizoen is daarvoor vereist. Menselijke activiteiten, met name in de vorm van recreatieve activiteiten (inclusief vrijetijdsbesteding vanuit woonkernen), kunnen daarop een inbreuk vormen. Om dat te voorkomen dienen zones te worden ingesteld waarin gedurende bepaalde perioden geen menselijke activiteiten plaatsvinden. Maatregelen • Opnemen van zones langs fiets- en wandelpaden in een zoneplan. Deze zones hebben een breedte van 50 meter. • In overleg met stakeholders maken van een zoneringsplan. • Onderzoek naar afsluiting van niet meer in gebruik zijnde paden in kerngebieden van broedvogels. • Opstellen van reglementen voor recreatieve activiteiten op vrij toegankelijke plekken (rust-, speel-, picknickplaatsen) langs fiets- en wandelpaden en in de nabijheid van terreinen voor verblijfsrecreatie, ter voorkoming van verstorend gedrag. Actoren • Provincie: bevorderen dat zoneplannen worden opgesteld. • Terreinbeherende organisaties: opstellen van zoneplannen en gebruiksreglementen in aanvulling op bestaande reglementen voor de gebieden die in eigendom zijn. • Recreatiebedrijven en recreatie-organisaties: opstellen van zoneplannen en gebruiksreglementen voor recreanten voor. Kosten en dekking maatregel opstellen zoneringsplannen onderzoek en afsluiting paden
7.1.5
aantal
kosten eenheid
X X
PM
per
totaal €100.000
bestaande regeling/dekking geen; nieuw
PM
begroting TBO’s
Vermindering en voorkoming van verdroging van de Veluwe Delen van de Veluwe zijn gevoelig voor verdroging. In die gebieden dienen de oorzaken van verdroging (grondwateronttrekking en snelle waterafvoer via beken) worden weggenomen. Daarnaast is er een leemte in kennis van de invloed gezamelijke invloed van grootschalige industriële en drinkwaterwinningen op de verdroging op de Veluwe. Maatregelen • Voorlichting aan agrariërs inzake vermindering van kleinschalige grondwateronttrekkingen. • Voorlichting aan burgers en bedrijven inzake vermindering van kleinschalige grondwateronttrekkingen. • Onderzoek naar alternatieven voor industriële grondwaterwinningen. • Onderzoek waar drinkwateronttrekkingen, industriële onttrekking, kleine onttrekkingen, drainage en overige ontwateringen op beken- en vennenlandschap concreet de instandhoudingsdoelen frustreren en uitvoeren van in het onderzoek voorgestelde maatregelen • Onderzoek naar effecten van drinkwaterwinningen aan de Amersfoortse weg en op de ZuidVeluwe en naar industriële winningen van de papierindustrie op en rond de Veluwe. • Uitvoering afspraken Waterovereenkomst Vitens-Provincie Gelderland. • Midterm review Waterovereenkomst Vitens-Provincie Gelderland. • Onderzoek naar alternatieven voor grootschalige industriële onttrekkingen (voortzetting
bijlage 0 - 102 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bestaande onderzoeken en zo nodig initiëren van nieuwe onderzoeken). Actoren • • • • • •
Vitens: onderzoek en maatregelen drinkwateronttrekkingen en uitvoering onderzoek Bedrijven die grootschalig grondwater onttrekken Waterschappen Veluwe, Vallei&Eem en Rijn en IJssel Agrariërs Provincie: bevorderen onderzoek Papierindustriële bedrijven op en rond de Veluwe: onderzoek naar alternatieven
Kosten en dekking maatregel Herinrichting beken (GGOR) Onderzoek alternatieven grootschalige grondwaterwinning Voorlichting kleinschalige grondwateronttrekking Uitvoering Epe, Schalterberg en Eerbeek Onderzoeken drinkwaterwinningen Onderzoek industriële winningen (4 locaties) 7.1.6
aantal PM
kosten eenheid PM
1
€ 150.000
€150.000
bestaande regeling/dekking PMJP en begroting waterschap geen/nieuw
PM
PM
€100.000
geen/nieuw
3
van €400.000 tot €4.000.000
€7.640.000
Overeenkomst duurzame waterwinning
divers
€490.000
PM
PM
Overeenkomst duurzame waterwinning Wordt uitgevoerd door provincie
4
per
totaal PM
Meer inzicht in de invloed van abiotische factoren op de staat van instandhouding van habitats De staat van instandhouding wordt door verschillende abiotische factoren beïnvloed.: hydrologie, kwaliteit van bodem en lucht en effectgericht beheer. Maatregelen gericht op de ene categorie abiotische factoren hebben invloed op te nemen maatregelen in de andere categorie. Er is nog weinig zicht op de onderlinge en gezamenlijke invloed van de factoren op de staat van instandhouding van habitats. Voorts wordt door de minister van LNV onderkend dat tot nu toe teveel het accent heeft gelegen op de kritische depositiewaarden. Onderzocht wordt of er tussenwaarden zijn te formuleren voor een bepaalde periode. Maatregelen • Onderzoek naar de gezamenlijke invloed van abiotische factoren op de kwetsbare habitats op de Veluwe, zoals de relatie tussen hoge N-depositie maar geen te hoge waarden voor nitraat- en ammoniumgehalten in de bodem. • Onderzoek om te bepalen hoeveel stikstof en fosfaat minder en hoeveel calcium meer nodig is en op welke locatie. • Bijdragen aan onderzoek naar de toepasbaarheid van tussenwaarden voor ammoniak op de Veluwe. Actoren • Ministerie van LNV: subsidiëring landelijke onderzoeken • Provincie: uitvoeren onderzoek op Veluwe • Waterschappen: onderzoek naar invloed hydrologische maatregelen
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 103 -
kosten en dekking maatregel
aantal
Onderzoek abiotische factoren Onderzoek stoffen Bijdrage toepasbaarheid waarden ammoniak
7.2
PM
kosten eenheid PM
1 1
70.000 50.000
per
totaal PM
bestaande regeling/dekking geen/nieuw
70.000 50.000
geen/nieuw geen/nieuw
Maatregelen voor het open zandlandschap Om de instandhoudingsdoelstellingen die we aan het open zandlandschap hebben verbonden te realiseren en de knelpunten weg te nemen, moeten al op korte termijn maatregelen genomen worden. Naast algemene verbetering van de milieucondities die in de vorige paragraaf zijn genoemd, gaat het om het verbeteren van de ruimtelijke samenhang en het vergroten van het oppervlakte/areaal van de habitattypen en leefgebieden. Daarbij dient een integrale benadering te worden gehanteerd, waarbij wordt voorkomen dat er nieuwe knelpunten tussen natuur en landbouw gaan ontstaan. Dit is het geval wanneer een veehouderijbedrijf zonder uitbreiding van aantallen dieren of andere aanpassingen een 'piekbelaster' (hoger van 50% van de kritische depositiewaarde) wordt voor een nieuw habitat, of gedwongen wordt tot het nemen van verdergaande maatregelen dan noodzakelijk in de situatie van bestaand gebruik.
7.2.1
Vergroting areaal en verbetering ruimtelijke samenhang Aansluitend aan het bestaande open landschap kan uitbreiding worden gerealiseerd, waardoor duurzame oppervlaktes ontstaan. Maatregelen • Omzetten van naaldbossen in open zandlandschap door kap van naaldbossen, aansluitend aan bestaande zandverstuivingen en stuifzandheiden: in totaal 806 ha in de eerste planperiode. • Aanleg van verbindingszones tussen de nieuwe ha open zandlandschap door het kappen van naaldbos (350 ha). • Aanleggen van 6 ecoducten (bestaand beleid). • Waar mogelijk grotere oppervlakte aan geleidelijke overgangen en rafelige randen tussen bos en open zandlandschap door plaatselijk kappen van bos. Onbekend aantal hectares • Aanleg van groene buffers (beplanting die ammoniak opneemt) tussen landbouw en zandverstuivingen en stuifzandheiden voor afvang van ammoniak. Actoren • • • •
Terreinbeherende organisaties: boskap en aanleg Rijkswaterstaat: beleid en uitvoering voor aanleg ecoducten Provincie: beleid en uitvoering voor aanleg ecoducten Gemeenten: eventueel aanpassing bestemmingsplan
Kosten en dekking maatregel creëren extra zandlandschap kappen bos
bijlage 0 - 104 -
aantal open door
806 ha
kosten per eenheid gemiddeld €5.000
totaal PM
bestaande regeling/dekking PMJP. Een deel is opgenomen in overkomst provincie terreinbeherende instantie. Overig geen dekking
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
7.2.2
aanleg verbindingszones
350 ha
gemiddeld €5.000
€1.750.000
creëren rafelige randen
X ha
€ 5.000
PM
aanleg 6 ecoducten
6
€17.000.000
aanleg groene buffers verlies aan houtproduktie
50 X ha
gemiddeld €2.800.000 € 5.000 €200 per ha per jaar
€ 250.000 PM
PMJP. Een deel is opgenomen in overkomst provincie terreinbeherende instantie. Overig geen dekking PMJP. Een deel is opgenomen in overkomst provincie terreinbeherende instantie. Overig geen dekking PMJP geen/nieuw Terreinbeherende organisaties.
Cyclisch en regulier beheer Het cyclisch en bestaand beheer van de terreinbeherende organisaties en andere terreinbeheerders draagt bij aan het open houden van het landschap en de ruimtelijke samenhang. De kosten ervan zullen door omvang van de arealen toenemen. Maatregelen • Voortzetting van bestaand beheer van bestaande arealen. • Intensivering van het beheer voor terreinen die door inrichtingsmaatregelen worden omgezet. • Structurele verhoging van de vergoeding voor natuurbeheer is noodzakelijk. Actoren • Terreinbeherende organisaties voor uitvoering beheer • Provincie voor subsidiëring van natuurbeheer. • Ministerie van LNV voor middelen voor Staatsbosbeheer en verhoging subsidies natuurbeheer van andere organisaties Kosten en dekking maatregel beheren terreinen* Verhoging subsidies
aantal
kosten eenheid * PM
per
totaal
* * 40.000 € 1 mln ha * maatregel opgenomen onder '6.1 maatregelen gehele veluwe'
7.2.3
bestaande regeling/dekking (deels) SN-regeling geen/nieuw
Bevordering rust en stilte
Maatregelen • Ontwikkelen van Veluwetransferia, conform het PVVP • Verleggen van wandel- en fietspaden in relatie tot nieuwe arealen open landschap • Zonering van wandel- en fietspaden in zoneringsplan • Evalueren bestaande reglementen tot betreding percelen open zandlandschap
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 105 -
• •
Verstoring tijdens nachtelijke uren door faunabeheer in het leefgebied van de nachtzwaluw moet voorkomen worden. Het gemotoriseerd verkeer dient zoveel mogelijk weg gehouden te worden van terreinen met open zandlandschappen.
Actoren • Provincie: vanwege het PVVP PM Literatuurverwijzing • Gemeenten: bestemmingsplan • Organisaties voor recreatie en toerisme voor opstellen zoneringplan in relatie tot open zandlandschappen • Terreinbeherende organisaties en particulier grondbezet voor bijdragen aan opstelling van het zoneringplan Kosten en dekking maatregel
aantal
kosten eenheid PM
per
totaal
Veluwe transferia / P- PM € 6 mln. Veluwe Verleggen wandel- en PM PM PM fietspaden Onderzoek * * * zoneringsplannen* * maatregel opgenomen onder '6.1 Maatregelen gehele Veluwe'
7.2.4
bestaande regeling/dekking PMJP PMJP geen/nieuw
Onderzoek Voor effectieve maatregelen dient een actueel inzicht te bestaan in de locaties waar rust nodig is (bestaande situaties en nieuwe arealen). Op grond daarvan kunnen nadere voorstellen worden gedaan voor zonering en eventuele verplaatsing van verstoringsbronnen, zoals terreinen voor verblijfsrecreatie. Maatregel • Uitvoering onderzoek naar rustlocaties; • Uitvoering onderzoek 'Milieutekorten habitattypen'; • Onderzoek naar welke recreatieve activiteiten en/of voorzieningen invloed hebben op leefgebieden van de tapuit, grauwe klauwier, draaihals en duinpieper en of deze significant is en welke maatregelen nodig zijn om een eventueel significant effect op te heffen. • Onderzoek naar de gevolgen van recreatie en verkeerslawaai op het verdwijnen van de duinpieper op de Veluwe, in relatie tot de ambitie voor herstel hiervan. • Onderzoek naar onderlinge voedselrelaties. Actoren • • • •
Terreinbeherende organisaties Klankbordgroep Recreatie en Toerisme Provincie Ministerie LNV
Kosten en dekking maatregel Onderzoek rustlocaties Onderzoek 'Milieutekorten habitattypen'
bijlage 0 - 106 -
aantal 1 1
kosten eenheid 50.000 75.000
per
totaal 50.000 75.000
bestaande regeling/dekking geen/nieuw geen/nieuw
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
7.3
Maatregelen voor het oude boslandschap De doelstellingen voor het oude boslandschap en de daarbij behorende typen en soorten worden gerealiseerd door te zorgen voor meer ruimtelijke samenhang, vergroting oppervlakte, verbetering van de kwaliteit, verbetering van de milieukwaliteit en het bevorderen van rust en stilte ten behoeve van de soorten die hun leefgebied in dit landschap vinden. Uitbreiding van de arealen mag er niet toe leiden dat nieuwe knelpunten met bijvoorbeeld de landbouw ontstaan. Daarbij moet rekening worden gehouden bij de locaties voor de uitbreiding. Deze voorwaarde zal goed kunnen worden vervuld omdat toename van de arealen grotendeels plaats vinden binnen de huidige arealen bos. Het beheer is er op gericht bestaand bos op een kwalitatief goede manier oud te laten worden.
7.3.1
Vergroting ruimtelijke samenhang De vergroting van de ruimtelijke samenhang en oppervlakte wordt verkregen door in de eerste plaats ruimte te geven aan natuurlijke processen op specifieke locaties die leiden tot geleidelijke uitbreiding van arealen en door op een aantal locaties eiken aan te planten die vervolgens de tijd krijgen om geleidelijk onderdeel te worden van het oude boslandschap. Maatregelen • Geleidelijke ontwikkeling van Beuken-eikenbos (H9120) laten ontstaan door natuurlijke processen op locatie PM Kaart invoegen • Geleidelijke ontwikkeling van Oud eikenbos (H9190) door natuurlijke verjonging onder scherm van grove den op locatie n door toestaan van successie in open landschappen op locatie PM Kaart invoegen • Bestaand bos oud laten worden. • Ruimte geven voor naaldbossen om oude naaldbossen te worden voor de leefgebieden van een aantal broedvogelsoorten. Actoren • Terreinbeherende organisaties • Provincie: subsidiëring investering natuurbeheer Kosten en dekking maatregel geleidelijke ontwikkeling Beuken Eikenbos geleidelijke ontwikkeling oudeikenbos creëren oude naaldbossen
7.3.2
kosten per eenheid €200 per ha per jaar
totaal PM
bestaande regeling/dekking geen/nieuw
x ha
€200 per ha per jaar
PM
geen/nieuw
x ha
€200 per ha per jaar
PM
geen/nieuw
aantal X ha
Kwaliteitsverbetering Beuken-eikenbos en Oud eikenbos De kwaliteitsverbetering van bostypen wordt behalve door verbetering van de abiotische condities voor de gehele Veluwe gerealiseerd door specifieke beheersmaatregelen. Deze sluiten aan bij de bestaande vormen van beheer. Het cyclisch en bestaand beheer van de terreinbeherende organisaties en andere
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 107 -
terreinbeheerders draagt bij aan het de kwaliteit van het boslandschap en de ruimtelijke samenhang. De kosten ervan zullen door omvang van de arealen toenemen. Het beheer zelf dient plaats te vinden op een wijze die niet leidt tot schade aan het landschap en verstoring van soorten in dat landschap. Maatregelen • Intensivering van het beheer voor terreinen waar kwaliteitsverbetering moet worden gerealiseerd. Het gaat daarbij om maatregelen zoals: • selectieve kap loof- en naaldbos • dood hout laten liggen • aanplanten van eiken • houtwallen behouden en herstellen • bosranden natuurlijker ontwikkelen* • open plekken aanleggen* • De gedragscodes voor bos- en natuurbeheer worden gebruikt en waar nodig afgestemd op het natuurlijke systeem van de Veluwe • Structurele verhoging van de vergoeding voor natuurbeheer is noodzakelijk Actoren • Terreinbeherende organisaties voor uitvoering beheer • Provincie voor subsidiëring van natuurbeheer. • Ministerie van LNV voor middelen voor Staatsbosbeheer en verhoging subsidies natuurbeheer van andere organisaties Kosten en dekking maatregel verhoging vergoeding voor beheer 7.3.3
aantal PM
kosten eenheid PM
per
totaal PM
bestaande regeling/dekking geen/nieuw
Bevordering rust en stilte Vormen van verkeer (wandelen, fietsen) dienen zodanig te worden geleid dat, tenminste in de broedtijd, verstoring wordt voorkomen. Maatregelen • Ontwikkelen van Veluwetransferia, conform het PVVP • Verleggen van wandel- en fietspaden binnen oude boslandschap • Zonering van wandel en fietspaden in zoneringplan • Evalueren van bestaande reglementen tot betreding percelen oude boslandschap Actoren • Provincie: vanwege het PVVP • Gemeenten: bestemmingsplan • Organisaties voor recreatie en toerisme voor opstellen zoneringplan in relatie tot open zandlandschappen • Terreinbeherende organisaties en particulier grondbezet voor bijdragen aan opstelling van het zoneringplan Kosten en dekking maatregel Veluwe transferia / PVeluwe* Verleggen wandel- en
bijlage 0 - 108 -
aantal *
kosten eenheid *
**
**
per
totaal *
bestaande regeling/dekking PMJP
**
PMJP
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
fietspaden** Onderzoek ** ** ** zoneringsplan** * maatregel opgenomen onder '6.1 maatregelen gehele veluwe' ** maatregel opgenomen onder 'open zandlandschappen'
7.4
geen/nieuw
Maatregelen voor het vennenlandschap Zoals aangegeven kent de Veluwe een potentieel van 350 vennen die te samen een waardevol vennenlandschap kunnen betekenen. Het accent kan komen te liggen op kwaliteitsverbetering van de vennen door tegengaan van verdroging, verbetering van de overige abiotische condities. Het waterschap Veluwe is blijkens het Waterbeheersplan 2010-2015 een herstelplan opstellen voor HEN/SED-vennen: een rapportage over de toestand, knelpunten en mogelijke maatregelen gericht op behoud, herstel en kwaliteitsverbetering. Dit vennenprogramma wordt een belangrijk instrument om stappen te zetten in het realiseren van de ambities voor het vennenlandschap.
7.4.1
Verbetering abiotische condities In aansluiting op de verbetering van de milieucondities voor de Veluwe als geheel, dient in de buurt van vennen extra aandacht te worden beteed aan het voorkomen van uitspoeling van meststoffen. Dit betekent dat in een zone van 100 meter rond een ven geen meststoffen uitgereden mogen worden of andere vormen van verrijking van de bodem mogen plaatsvinden. PM Onderbouwen 100-meterzone
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 109 -
Maatregel • Beperkingsmaatregelen voor bemesting van grondpercelen aangrenzend aan een ven. • Betreding van heideveentjes door faunabeheer moet voorkomen worden. Actoren • Terreinbeherende organisaties • Agrarische bedrijven • Wildbeheereenheid Kosten en dekking maatregel Vermindering uitspoeling meststoffen 7.4.2
aantal PM
kosten eenheid PM
per
totaal PM
bestaande regeling/dekking PMJP
Specifieke beheermaatregelen De kwaliteitsverbetering van vennen wordt voorts gerealiseerd door specifieke beheersmaatregelen. De kosten ervan zullen door omvang van de arealen toenemen. Maatregelen • Opstellen vennenprogramma. • Intensivering van het beheer via maatregelen zoals: - Plaggen van gronden om vennen; - Kappen van houtopslag langs vennen - Baggeren/opschonen van de vennen; - Vis verwijderen Actoren • Waterschappen Veluwe, Vallei&Eem, Rijn en IJssel • Terreinbeherende organisaties • Overige particuliere landgoedeigenaren met vennen op hun terreinen Kosten en dekking maatregel opstellen vennenprogramma maatregel vennen*
aantal PM
kosten eenheid PM
PM
PM
per
totaal PM
bestaande regeling/dekking begroting waterschap
ten dele nieuw en ten dele begroting waterschap en PMJP * de te nemen maatregelen zijn afhankelijk van onderzoek vennenprogramma
7.5
PM
Maatregelen voor het bekenlandschap Het bekenlandschap is beperkt van omvang op de Veluwe. De maatregelen gericht op het herstel van het landschap en verbetering van de waterkwaliteit van de beken worden door de waterschappen opgenomen in de beheerplannen op basis van het GGOR en ter uitvoering van de Kader Richtlijn Water. De maatregelen zullen vooral gericht zijn op het vasthouden van water in het gebied (dit dient ook doelen inzake veiligheid tegen hoogwater) en de kwaliteit van de wateren en de oevers.
bijlage 0 - 110 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
7.5.1
Uitvoering van de beheerplannen van de waterschappen Nadat de GGOR’s voor de Veluwe zijn opgesteld zullen de waterschappen hun beheerplannen daarop aanpassen. Maatregelen • Opstellen GGOR • Opstellen en uitvoeren beheerplannen op basis van het GGOR Actoren • Waterschap: beleid en uitvoering • Provincie: beleid • Wildbeheereenheid Kosten en dekking maatregelen
aantal
Opstellen GGOR
3
kosten eenheid PM
GGOR
PM
PM
per
totaal PM
PM
bestaande regeling/dekking begroting waterschap en bijdrage uit Natura 2000 TOP-gelden begroting waterschap en PMJP
Betreding van blauwgraslanden tijdens faunabeheer moet voorkomen worden.
7.6
Overige ambities en maatregelen
7.6.1
Selectieve ontwikkeling verblijfsrecreatie op de Veluwe Op de Veluwe zijn natuur en recreatie met elkaar verweven. Deze verwevenheid is de aantrekkelijkheid van de Veluwe maar vormt tevens een bedreiging voor met name de rust en stilte in delen van de Veluwe waar uit oogpunt van de instandhoudingsdoelstellingen rust en stilte gewenst zijn. Voor de Veluwe bestaat de ambitie om de recreatiedruk in en ronds kwetsbare habitats en leefgebieden te vermindern. De provincie heeft een Streekplanuitwerking ‘Groei & krimp’ vastgesteld. In het Groei & Krimp beleid wordt de verblijfsrecreatie geconcentreerd in bepaalde groeiclusters. Tegelijkertijd worden recreatiebedrijven op de meest kwetsbare plaatsen op vrijwillige basis gesaneerd of uitgeplaatst. Krimplocaties worden teruggegeven aan de natuur. De krimphectaren komen beschikbaar als groei- en uitbreidingsruimte voor recreatieclusters in de groeiclusters. Saldering dient niet alleen plaats te vinden op basis van oppervlakte, maar vooral op basis van de invloedssfeer van een recreatiebedrijf op de staat van instandhouding van een habitattype of leefgebied van een soort. Maatregel • Uitvoering Streekplanuitwerking Groei en Krimp. • Evaluatie van het Groei & Krimp beleid en aanpassing naar aanleiding van dit Natura 2000beheerplan voor de Veluwe. Actoren • Provincie • Recreatieorganisaties en recreatiebedrijven. Kosten en dekking maatregel
aantal
kosten
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
per
totaal
bestaande
11 augustus 2009, versie 4 - 111 -
Uitvoering Groei Krimp Evaluatie Groei en Krimp 7.6.2
en
PM
eenheid PM
€ 26 mln.
regeling/dekking Provincie, PMJP
1
100.000
€100.000
PMJP
Selectieve ontwikkeling dagrecreatie en kleinschalige evenementen Dagrecreatie op de Veluwe uit zich met name door wandelen en fietsen en (andere) vormen van recreatieve sport. In de loop van vele jaren zijn wandel- en fietspaden en terreintjes voor dagrecreatie aangelegd en zijn ze ook op andere wijze (spontaan) ontstaan. Ambitie is om ook de recreatieve druk in en rond kwetsbare gebieden van de dagreacreatie te verminderen. Sommige paden worden niet of nauwelijks gebruikt, maar hebben wel de potentie van gebruik en zijn potentieel, vanwege het voorzorgbeginsel, als belastend te kwalificeren. Daaraan moet meer sturing worden gegeven door voorzieningen voor dagrecreatie en kleinschalige evenementen daar te realiseren waar ze geen significant effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen in de verschillende landschapstypen. Tegelijkertijd kunnen niet of nauwelijks in gebruik zijnde voorzieningen voor dagrecreatie en kleinschalige evenementen worden opgeheven. Maatregelen • Onderhoud en aanleg wandel- en fietspaden en terreintjes voor dagrecreatie en evenementen waar en op een wijze waardoor er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn voor leefgebieden (verstoring rust en stilte) en habitattypen (vertrappen). • Afsluiting van niet of nauwelijks meer in gebruik zijnde wandel- en fietspaden en terreintjes voor dagrecreatie en evenementen. Actoren • Terreinbeherende organisaties: regulering en uitvoering. • Overige particuliere grondeigenaren: uitvoering. • Gemeenten: regulering. Kosten en dekking maatregel
aantal
kosten eenheid PM PM
Onderhoud terreinen PM Afsluiting wandel- PM fietspaden en tereinen* * combinatie met onderzoek recreatieve zonering
7.6.3
per
totaal PM PM
bestaande regeling/dekking TBO’s PMJP ogelijk deels uit fietspadenplan
Wegnemen van kennisleemtes Gekoppeld aan de beide voorgaande maatregelen is onderzoek naar de daadwerkelijke verstoringeffecten van geluid en licht op soorten. Daarover zijn al studies verschenen, maar de uitkomsten zijn nog in discussie. In landelijk verband zou meer kennis moeten ontstaan om de ongewisse werking van het voorzorgbeginsel te verminderen. Maatregel • Opstellen van een onderzoeksprogramma op basis van de Natura 2000 beheerplannen gericht op onderbouwing van negatieve effecten van activiteiten op typen en soorten. • Onderzoek naar foerageergebieden en trekroutes van de meervleermuis op de Veluwe om effecten van de versnipperende werking van (rijks)wegen te kunnen beoordelen. • Onderzoek naar leemten in kennis over aanwezige habitattypen en soorten op de volgende defenstieterreinen: omgeving Harderwijk, Ermelose heide, regio Millingen, Stroese zand, ISK
bijlage 0 - 112 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Harskamp en OT Scherpenberg. Actoren • Ministerie van LNV: opdrachtgever en financier • Kennisinstituten: uitvoering Kosten en dekking maatregel Onderzoeksprogramma ministerie LNV
7.6.4
aantal PM
kosten eenheid PM
per
totaal PM
bestaande regeling/dekking geen / ministerie LNV
Subsidie Natuurbeheer (SN en SAN) pakketten Voor een groot deel van de Veluwe zijn Subsidie Natuurbeheer (SN) en Subsidie Agrarisch natuurbeheer (SAN) pakketten afgesloten. Dit betreft een subsidieregeling van de provincie voor het beheer van terreinen. Binnen de begrenzing zijn de volgende pakketten van toepassing. Daarbij dient opgemerkt te worden dat bepaalde partijen (bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, Defensie) geen aanspraak maken op SNsubsidies. In onderstaande tabel staat aangegeven voor hoeveel ha SN-pakketten op de Veluwe zijn 69 afgesloten . Tabel 7.1 Aantal hectares per subsidiepakket Subsidiepakketten Bos Bos met verhoogde natuurwaarde Soortenrijke heide Heide Natuurbos Natuurlijke eenheid met begrazing (Half-) natuurlijk grasland Akker Soortenrijk stuifzand
Hectares 20328 10158 3980 3285 2784 726 538 181 126
Maatregelen • Afstemming Natuurbeheerplan met Natura 2000 beheerplan • Uitvoering Programma Beheer • Uitvoering Regeling groen-blauwe diensten Actoren • Provincie • Terreinbeherende organisaties • Overigen particuliere grondbezitters en particuliere beheerders (agrarische bedrijven) Kosten en dekking maatregel Natuurbeheer en beheer groen blauwe diensten *
69
aantal diverse
kosten eenheid PM
per
totaal PM
bestaande regeling/dekking PMJP
BRONVERWIJZING
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 113 -
* reeds genoemd onder '6.1 maatregelen gehele Veluwe'
bijlage 0 - 114 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
8
WAT KAN ER WEL EN NIET OP DE VELUWE
Dit hoofdstuk is bedoeld om duidelijkheid te bieden aan zowel vergunningverleners als ondernemers en gebruikers over wat wel en wat niet mag op en rond de Veluwe. De jurisiche basis hiervoor is artikel 19d van de Natuurbeschermingswet, het beheerplan geeft het vergunningenkader
Artikel 19d van de NB-wet stelt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidelijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000 gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
In het beheerplan kunnen handelingen en ontwikkelingen worden vrijgesteld van deze vergunningplicht, mits het bereiken van de instandhoudingsdoelen niet in gevaar gebracht wordt (mede gelet op de instandhoudingsmaatregel die getroffen wordt). Dit volgt uit een combinatie van de artikelen 19a lid 1 en 19d lid 2. De nadruk moet hierbij gelegd worden op het feit dat er alleen vrijstellingen (eventueel onder voorwaarden en/of beperkingen) gegeven kunnen worden als het behalen van de instandhoudingsdoelen niet in gevaar gebracht wordt. Nieuwe activiteiten, projecten en plannen op en rond de Veluwe moeten dus getoetst worden op de vraag of ze het bereiken van de doelen uit dit beheerplan in de weg staan. Als er op basis van het beheerplan niet met zekerheid gesteld kan worden dat een nieuwe activiteit de instandhoudingsdoelen niet in gevaar brengt, dient de initiatiefnemer dit buiten het beheerplan om aan te tonen. Als de initiatiefnemer hierbij kan aantonen dat er geen effect is, is de activiteit vergunningvrij. Als een effect niet is uitgesloten volgt automatisch volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet de vergunningprocedure. 70
Uit een onderzoek van Alterra blijkt dat in de periode van oktober 2005 tot 31 juli 2008 voor de Veluwe in totaal 118 vergunningen in het kader van de NB-wet zijn aangevraagd en dat er daarvan 89 aanvragen zijn vergund. De andere dossiers liepen nog op het moment van het onderzoek. Volgens het onderzoek zijn er geen vergunningen geweigerd.
8.1
Principes voor de toetsing: wat mag niet, wat mag wel? Het beoordelingproces De initiatiefnemer heeft het voornemen om een activiteit of handeling uit te gaan voeren. Hiervoor heeft de initiatiefnemer op basis van verschillende wetten misschien een vergunning nodig, één daarvan is de NBwet. De initiatiefnemer dient de vergunningverlener van informatie te voorzien op basis waarvan deze een beslissing kan nemen. De vergunningverlener heeft voor het vaststellen van de aan- of afwezigheid van effecten de beschikking over de informatie uit vooroverleg en het natuureffectenrapport of een passende beoordeling opgesteld door de initiatiefnemer. Om deze beoordeling te kunnen uitvoeren heeft de vergunningverlener enerzijds goed inzicht nodig in wat de activiteit behelst en anderzijds in de natuurdoelen van het specifieke gebied en de dosis-effectrelaties tussen de verstoringscomponeten die voortvloeien uit de activiteit en de gevoeligheden van de verschillende natuurdoelen.. De beoordeling vindt plaats op basis van een inhoudelijke toets. Hiervoor zijn de volgende uitkomsten mogelijk: • De activiteit heeft geen negatief effect: er is geen vergunning nodig • De activiteit heeft een verstorend effect: er is geen vergunning nodig
70
M.E.A Broekmeyer, et al, Vergunningverlening Natuurbeschermingswet nr: 1748, Alterra, Wageningen, 2008
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 115 -
•
•
De activiteit heeft een verslechterend effect: een vergunning is nodig en wordt verleend (evt onder voorwaarden) als bevoegd gezag van mening is dat ondanks het verslechterende effect de activiteit toch plaats dient te vinden. De activiteit heeft een significant negatief effect: een vergunning is nodig en wordt verleend als er een passende beoordeling is uitgevoerd en er aan de ADC criteria wordt voldaan én de provincie van mening is dat ondanks het effect de activiteit toch plaats dient te vinden.
Er is geen sprake van een vergunningentraject op het moment dat de initiatiefnemer kan aantonen dat er geen effect bestaat of dat er slechts sprake is van een verstorend effect. De effecten worden getoetst aan de hand van de volgende criteria: • oppervlakte • ruimtelijke samenhang (structuur en functie, typische soorten) • kwaliteit (lucht, bodem, water, rust/stilte) Een verstorend effect is een effect dat per definitie tijdelijk is en waarbij nadat de activiteit is afgerond de natuurlijke situatie weer terugkeert. Er is dus geen sprake van effecten op de (fysieke aspecten van de) genoemde criteria. Een verslechterend effect is een effect waarbij tenminste één of meer van de genoemde criteria negatief wordt beïnvloed. Een significant negatief effect is een effect waarbij tenminste één of meer van de genoemde criteria zo wordt beïnvloed dat het behalen van de natuurdoelen gesteld in hoofdstuk 6 niet meer realiseerbaar zijn binnen de daarvoor gestelde termijn van dit beheerplan. Hierbij wordt in acht genomen de uitbreidings- en ontwikkelingsgebieden voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. In de toetsing van hoofdstuk 5 is duidelijk geworden dat een aantal belangrijke knelpunten het bereiken van de doelstellingen op dit moment in de weg staan. Deze knelpunten zijn: • Verstoring van met name de leefgebieden van broedvogels; • Vermesting (en verzuring) door stikstofdepositie van de habitattypen en indirect de leefgebieden van soorten; • Verdroging van habitattypen en indirect leefgebieden van soorten. Deze drie knelpunten moeten tijdens de komende beheerplanperiode netto op de Veluwe afnemen. Activiteiten, projecten of plannen die resulteren in een netto vergroting van de knelpunten zijn dus in principe niet toegestaan, omdat ze het behalen van de doelen verder frustreren. Een activiteit, plan of project kan pas vergund worden als blijkt dat het behalen van de doelen niet in de weg wordt gestaan. Positionering van de doelen De instandhoudingsdoelstellingen (uitbreiding oppervlakte en/of verbetering kwaliteit) van de verschillende landschappen zijn in hoofdstuk 6 en 7 uitgewerkt in ruimte en tijd. Op de locaties waar uitbreiding of verbetering plaats gaat vinden, zijn nieuwe activiteiten, projecten of plannen met verslechterende effecten op de te ontwikkelen instandhoudingsdoelstellingen niet toegestaan. Buiten de ontwikkelgebieden (zie hoofdstuk 6 en 7) en de huidige gebieden (zie hoofdstuk 2) wordt door de vergunningverlener het principe aangehouden dat vergunningen die worden aangevraagd met verslechterende effecten verleend zullen worden, omdat een verslechterend effect in de meeste gevallen het behalen van de instandhoudingsdoelen niet in de weg staat. Dit biedt dus perspectief voor het ontwikkelen van activiteiten, projecten en plannen. In de volgende paragrafen wordt besproken wat het bovenstaande vergunningskader voor consequenties heeft voor de verschillende sectoren.
8.2
Consequenties van het vergunningkader voor de sectoren Deze paragraaf geeft weer welke huidige activiteiten zonder vergunning toegestaan zijn op de Veluwe en onder welke voorwaarden. Daarnaast beschrijft het voor welke activiteiten het vergunningentraject van de Nbwet 1998 moet worden doorlopen.
bijlage 0 - 116 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
8.2.1
Bos- en natuurbeheer Huidige activiteiten Activiteit
Natuurbeheer Bosbeheer - areaalverlies - kwaliteitsverlies Faunabeheer - verstoring - betreding Beheer van cultuurhistorische elementen
Open zandlandschap habitats soorten 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0
Vennenlandschap habitats soorten 0 0
Bekenlandschap habitats 0
soorten 0
0 0
0 0
0 X
X 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
X 0
0 0
0 0
0 X
0 0
0 X
0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0: geen effect, X: effect, Groen: vergunningvrij, Oranje: vergunningvrij onder voorwaarden (anders vergunningtraject) Voorwaarden • Werken conform de gedragscodes bosbeheer en natuurbeheer • Huidig natuurbeheer meer richten op de ruimtelijke samenhang tussen habitattypen en landschappen en geleidelijke gradiënten. • De opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk binnen het habitattype oude eikenbossen moet bestreden worden. • Betreding van heideveentjes en blauwgraslanden voorkomen (conform Faunabeheerplan). • Verstoring door faunabeheer tijdens nachtelijke uren in leefgebieden van de nachtzwaluw moet gemeden worden. Ook de duinpieper (niet meer aanwezig op de Veluwe) is hier gevoelig voor. • Voor grootschalige ingrepen als vellingen en herinrichting die niet meer onder regulier beheer vallen zijn vergunningplichtig. Nieuwe activiteiten Het is niet de verwachting dat er binnen deze beheerplanperiode nieuwe reguliere beheeractiviteiten en of methoden (welke niet zijn opgenomen in hoofdstuk 4) binnen het natuur- en bosbeheer ontwikkeld worden die andere effecten zullen hebben dan genoemd in hoofdstuk 5. Daarom zijn nieuwe beheeractiviteiten vrijgesteld onder de volgende voorwaarden: • Werken conform de gedragscodes bosbeheer en natuurbeheer • Huidig natuurbeheer meer richten op de ruimtelijke samenhang tussen habitattypen en landschappen en geleidelijke gradiënten. • De opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk binnen het habitattype oude eikenbossen moet bestreden worden. • Betreding van heideveentjes en blauwgraslanden voorkomen (conform Faunabeheerplan). • Verstoring door faunabeheer tijdens nachtelijke uren in leefgebieden van de nachtzwaluw moet gemeden worden. Ook de duinpieper (niet meer aanwezig op de Veluwe) is hier gevoelig voor. • Voor grootschalige ingrepen als vellingen en herinrichting die niet meer onder regulier beheer vallen zijn vergunningplichtig. • Geen aantasting van de ruimtelijke samenhang, kwaliteit en rust van de instandhoudingdoelstellingen. 8.2.2
Landgoederen Landgoederen zijn multisectoraal van samenstelling. Zowel de beheerdoelstellingen als het gebruik zijn multisectoraal, d.w.z. dat binnen de beheereenheid van landgoederen tegelijkertijd meerdere functies
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 117 -
worden vervuld. Soms wordt zelfs nagenoeg dezelfde locatie en terreintype voor meerdere functies gebruikt. Kenmerkend is dat door het centrale beheer de genoemde functionaliteiten op elkaar worden afgestemd, zodat alle aspecten tot hun recht kunnen komen en het geheel meer is dan de som der delen. Het gevolg is dat voor de landgoederen voor zowel de huidige activiteiten als de nieuwe activiteiten geen specifieke vergunningvrijstelling valt te geven, maar dat deze verwerkt zijn bij de specifieke sector. 8.2.3
Landbouw Huidige activiteiten Activiteit
Grond- en gewasbescherming Bemesting - vermesting Lozing en wateronttrekking - verdroging Onderhoud Veehouderijen - N-depositie
Open zandlandschap habitats soorten 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0
Vennenlandschap habitats soorten 0 0
Bekenlandschap habitats 0
soorten 0
0
0
0
0
X/XX
X/XX
X/XX
X/XX
0 0
0 0
0 0
0 0
X/XX 0
X/XX 0
X/XX 0
X/XX 0
XX
X/XX
XX
X/XX
XX
X/XX
XX
X/XX
0: geen effect, X: effect, XX: kans op significant effect, Groen: vergunningvrij, Rood: vergunningtraject (of maatregelen) Een nader onderzoek als vervolg op de voortoets in dit beheerplan is noodzakelijk om duidelijkheid te krijgen waar bemesting, onttrekking, drainage en beregening een concreet knelpunt vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Het nemen van instandhoudingsmaatregelen kan dan nodig zijn. In de eerste beheerplanperiode zijn dergelijke activiteiten voorlopig vergunningvrij. Voor de veehouderijbedrijven hoeft in de eerste beheerplanperiode geen vergunning te worden aangevraagd voor lopende activiteiten, mits de maximale belasting vanwege het bedrijf aantoonbaar minder is dan 50 % van de kritische depositiewaarde. Dat is voor vrijwel alle bedrijven buiten de extensiveringszones van de Reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei het geval. Hierbij wordt uitgegaan van een kritische depositiewaarde (KDW) van 760 mol/ha/jr. voor bedrijven die onder de invloedssfeer van zandverstuivingen en stuifzandheiden zijn gelegen (met name grenzend aan het zuidwestelijk deel van de Veluwe) en 1100 mol/ha/jr. voor de overige agrarische gebieden op en rond de Veluwe. Tevens is hierbij de voorwaarde dat de vergunning in het kader van de WAV rechtskracht heeft en het bedrijf op de 1 oktober 2005 in werking was. Het huidige gebruik van het bedrijf dient wel te worden geregistreerd door het bevoegd gezag. De invloed van de AMvB huisvesting (Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij) op de intensieve veehouderijen is in deze beheerplanperiode zodanig dat in de beheerplanperiode wordt gewaarborgd dat er in dat geval sprake is van vermindering van de ammoniakdepositie op de habitattypen. Alterra heeft berekend dat de vermindering tot 2020 als gevolg van het generiek beleid vanwege de doorwerking ervan op de bedrijven in de gebieden op en rond de Veluwe zal variëren van 40 tot 45 procent. De doorwerking ervan op bedrijven van elders (bijdrage aan de totale achtegronddepositie is 25 tot 30 procent.71 Voorwaarde bij onderhoud van watergangen gewerkt wordt volgens de gedragscode waterbeheer die ihkv de flora en faunawet is opgesteld Nieuwe activiteiten die niet stikstofgerelateerd zijn
71
Alterra, Effecten van maatregelen in de landbouw op de stikstofdepositie in N2000 gebieden. In progress,
Wageningen 2009a. Alterra gaat in zijn berekeningen ui9t van scenario’s die groei van de veestapel betekenen.
bijlage 0 - 118 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Het is niet de verwachting dat er binnen deze beheerplanperiode nieuwe activiteiten en of methoden (welke niet zijn opgenomen in hoofdstuk 4) binnen de landbouwsector zullen worden ontwikkeld, die andere effecten zullen hebben dan genoemd in hoofdstuk 5. Grond- en gewasbescherming en onderhoud zijn daarom vergunningvrij. Zolang geen duidelijkheid is over de locatie waar bemesting, onttrekking, drainage en beregening een concreet knelpunt vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, geldt de volgende beperking: • nieuwe drainage, wateronttrekkingen en bemestingen in de gebieden die invloed kunnen hebben op de bestaande en nieuw te ontwikkelen instandhoudingsdoelen (3 labda vanaf natte habitattypen) niet zijn toegestaan, tenzij de initiatiefnemer kan aantonen dat verslechterende effecten op de genoemde criteria zijn uitgesloten. Voorwaarden Bij onderhoud van watergangen gewerkt wordt volgens de gedragscode waterbeheer die ihkv de flora en faunawet is opgesteld Nieuwe acitiviteiten die wel stikstofgerelateerd zijn Ook bij uitbreiding van veehouderijen (toename aantal dieren, verandering van diercategorieën) moet worden gewaarborgd dat per saldo sprake is van afname van de stikstof/ammoniakbelasting vanwege de landbouw, naar evenredigheid van het aandeel van de landbouw in de totale depositie op de habitats. Hierboven is al aangegeven dat als gevolg van generiek beleid kan worden uitgegaan van reducties van ammoniakdeposities van 40 tot 45 procent. Er wordt voorts vanuit gegaan dat in de eerste planperiode ook voor grondgebonden bedrijven generiek beleid wordt ontwikkeld dat zich richt op ver mindermindering van emissie van stikstof/ammoniak. Bedrijven die willen uitbreiden of op andere wijze hun bedrijfsvoering of inrichting willen veranderen en die een bijdrage aan de depositie leveren van tussen de 0,5 en 50 % van de kritische depositiewaarde (dit betekent tussen respectievelijk 4 mol/ha/jr. en variërend maximaal 370 tot 900 mol, afhankelijk van de afstand tot locaties met habitattypen), zijn vergunningplichtig. Bedrijven die met hun depositie op de habitats en aangeduide uitbreidingslocaties voor habitats beneden de 4 mol/ha/jr. blijven, zijn vergunningvrij. Uit berekeningen van het bureau Alterra blijkt dat bij een drempelwaarde van 0,5 % van de KDW is gewaarborgd dat de cumulatieve toename van de depositie in 2020 minder is dan de afname van de depositie bij autonome ontwikkeling van de landbouw (inclusief generiek beleid).72 Vergunningplichtige bedrijven kunnen de uitbreiding realiseren via externe en interne saldering. Dit begrip wordt hierna nader uitgelegd. Voor alle nieuwe vestigingen of wijzigingen in het LOG Kootwijkerbroek geldt een vergunningplicht. Intern salderen en technische maatregelen In het geval van interne saldering waarbij emissiebeperkende technieken worden toegepast boven op het generieke beleid (dat wil dus zeggen toepassing van BBT+ of BBT++), kunnen emissierechten worden opgevuld met een reductie van de ammoniakuitstoot van de betreffende tak of stal waar de emissiebeperkende techniek wordt toegepast. Bij aantoonbare per saldo reductie van de emissie en depositie bovenop de effecten van het gennerieke beleid (zoals de AMvB-huisvesting), wordt de vergunning zonder meer verleend, waarbij de reductie in de vergunning wordt opgenomen. Extern salderen
72
Bij een hoger percentage is dit voor de westzijdse van de Veluwe ook nog het geval, maar aan de oostzijde niet.
Alterra 2009a, op. cit.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 119 -
Bij externe saldering dienen emissierechten binnen de het gebied waar een bedrijf in is gelegen te worden verworven (dit kan zijn: Gelderse Vallei, gebied tussen Veluwe en Veluwerandmeren, IJsselvallei en Veluwezoom). Van de te verwerven emissierechten dient een bepaald minimum percentage te worden afgeroomd om in te zetten bij de bedrijfsontwikkeling (het percentage is nog onderwerp van overleg tussen provincie landbouwsector en natuur- en milieu-organisaties; dit overleg wordt in het najaar van 2009 afgerond). Tegelijkertijd dient er ook sprake te zijn van vermindering van de depositie vanwege de verworven emissierechten van tenminste 50 %. De mate waarin dit laatste reeds wordt gerealiseerd door afroming van de emissierechten, hangt onder meer af van de mate waarin sprake is van ruimtelijk afwaartse beweging van de emissierechten. De vergunning van het emissierechten verstrekkende bedrijf wordt bij saldering ingetrokken. Bij saldering dient het zeker te zijn dat de depositie op hetzelfde habitattype (bijv. Zandverstuiving of Droge heide) zal afnemen. Voor salderen wordt vooralsnog uitgegaan van verhandeling van emissierechten tussen bedrijven. Om ongewenste kostenontwikkelingen te voorkomen, zal de provincie met de agrarische sector in het begin van de eerste planperiode overleggen over mogelijkheden voor reductie van de prijs van emissierechten (tot mogelijk nul euro) en over de mogelijkheid van het opzetten van een registratiesysteem en/of een bank voor emissierechten (per gebied of provinciebreed). Uitgangspunt daarbij is hierbij, dat de administratieve lasten zoveel mogelijk worden beperkt. Zowel bij intern salderen als bij extern salderen kunnen technische maatregelen worden ingezet en kan de bedrijfsvoering op verschillende aspecten worden aangepast. De provincie zal de haar beschikbare subsidiemaatregelen inzetten om bedrijfsverplaatsingen en verdergaande technische maatregelen (BBT+(+)) te stimuleren. Bedrijfsplannen In bijzondere gevallen kan via een bedrijfsplan worden bepaald, dat van bovenstaande salderingssystematiek wordt afgeweken en toch wordt gewaarborgd dat er geen negatief significant effect op de habitats zal optreden. Een bedrijfsplan met daarin maatregelen opgenomen die een verdere reductie van emissie en depositie waarborgen wordt opgesteld: • voor de periode van een beheerplan om tijdelijk een verhoging van de depositie op een habitat toe te staan, mits wordt aangegeven op welke wijze in de beheerplanperiode de emissie zodanig vermindert, dan de tijdelijke toename van de depositie op het betreffende habitat teniet wordt gedaan; • om beperkte of geen vermindering van de afroming van de emissie (alleen in de eerste planperiode) toe te staan, indien kan worden aangetoond dat een grotere bijdrage wordt geleverd aan de vermindering van de depositie dan 50 %. Het bedrijfsplan is onderdeel van de vergunningaanvraag waarop wordt beschikt. Generiek beleid De landelijke Taskforce Stikstof/Ammoniak (Taskforce Trojan) heeft in haar advies in 2008 aangegeven dat vermindering van stikstof/ammoniakdepositie moet plaatsvinden via generiek beleid en via gebiedsspecifiek beleid. Voor de intensieve veehouderij is er de AMvB huisvesting die er toe moet leiden dat de bijdrage vanuit de veehouderijen vermindert. Alterra heeft berekend dat bij uitvoering van deze en andere generieke maatregelen de depositie zal verminderen in 2020 met 13 tot 20 %73. Daarnaast zal de uitvoering van de WAV en de uitvoering van de reconstructieplannen er toe leiden dat de depositie verder afneemt. Er wordt vanuit gegaan dat in de eerste beheerplanperiode landelijk ook voor grondgebonden veehouderijen generiek beleid wordt ontwikkeld dat zich richt op vermindering van de emissie van stikstof/ammoniak.
73
Alterra 2009a op cit.
bijlage 0 - 120 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
8.2.4
Recreatie en toerisme Huidige activiteiten Activiteit
Recreatieve activiteiten - verstoring
Open zandlandschap habitats soorten
Oud boslandschap habitats soorten
Vennenlandschap habitats soorten
habitats
soorten
0
0
0
0
X
X/XX
X/XX
X/XX
Bekenlandschap
0: geen effect, X: effect, XX: kans op significant effect, Groen: vergunningvrij, Rood: vergunningtraject (of maatregelen) Een kans op een significant effect als gevolg van recreatieve activiteiten treedt alleen cumulatief en binnen de leefgebieden van tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals op. De overige vogelsoorten ondervinden wel een negatief effect, maar deze is niet significant. Als vervolg op de voortoets is nader onderzoek naar welke recreatieve activiteiten en/of voorzieningen invloed hebben op leefgebieden van de tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals en hoe deze opgeheven kunnen worden. De duinpieper is gevoelig voor recreatie en betreding van terreinen door recreanten kan hervestiging in geschikte terreinen in de weg staan. Ook voor boomleeuwerik en nachtzwaluw kan toenemende recreatie een probleem vormen voor uitbreiding van de populatie. Op basis hiervan worden instandhoudingsmaatregelen opgesteld (zoneringsplan). In de eerste beheerplanperiode zijn bestaande recreatieve voorzieningen en activiteiten voorlopig vergunningvrij. Voorwaarden: Binnen deze beheerplanperiode wordt door de provincie een beleidsvoorstel (zoneringsplan) opgesteld. Dit beleidsvoorstel dient maatregelen te bevatten om binnen de eerste beheerplanperiode alle significante effecten op de habitats van de Grauwe klauwier, Tapuit, Draaihals en Duinpieper te voorkomen. Daarnaast dient dit beleidsplan maatregelen te bevatten om de infrastructuur en objecten die iedere individuele activiteit mogelijk maken binnen de eerste twee beheerplanperiodes zo te veranderen dat verslechterende effecten niet meer optreden, deze binnen de door de terreineigenaar gestelde openstellingsregels plaatsvinden, evenementen plaatsvinden op bestemde evenemententerreinen of binnen de grenzen van bebouwde kom. er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten (tenzij de geldende regels van de terreineigenaar anders zijn) Nieuwe activiteiten Voor de recreatie geldt dat cumulatief significant negatieve effecten niet uitgesloten kunnen worden. Dit betekent dat er voor nieuwe activiteiten per saldo geen toename mag zijn van effecten. Hierdoor kunnen nieuwe activiteiten niet algemeen vrijgesteld worden in het beheerplan. De enige uitzondering daarop zijn ontwikkelingen die conform de Groei & krimp-principes tot stand zijn gekomen. Deze krijgen van het bevoegd gezag een Nbwet-vergunning. Nieuwe activiteiten moeten in ieder geval passen binnen de beleidsplannen Groei- en Krimp, het Fietstotaalplan, P-Veluwe, Ecoducten op de Veluwe, Veluwe-transferia en Hart van Veluwe. Echter, uitbreidingsactiviteiten die zijn genoemd in deze beleidsplannen zijn niet automatisch vrijgesteld van een vergunning. De initiatiefnemer dient conform de Natuurbeschermingswet aan te kunnen tonen dat de voorgenomen activiteit geen effecten heeft op het behalen van de instandhoudingsdoelen. De initiatiefnemer dient dit te doen aan de hand van de criteria opppervlakte, ruimtelijke samenhang en kwaliteit (m.n. rust en stilte). Oppervlakte
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 121 -
Nieuwe recreatieve die plaatsvinden op of binnen bestaande voorzieningen hebben geen effect op de huidige oppervlakte. Overige recreatieve activiteiten hebben mogelijk een effect op de huidige oppervlakte van bestaande instandhoudingdoelstellingen en daarnaast op de te ontwikkelen oppervlakte aan instandhoudingdoelstellingen. De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen (waardoor het criterium) oppervlakte verslechtert, kan er geen vergunning verleend worden. Ruimtelijke samenhang Nieuwe recreatieve die plaatsvinden op of binnen bestaande voorzieningen hebben geen effect op de huidige ruimtelijke samenhang. Overige recreatieve activiteiten hebben mogelijk een effect op de ruimtelijke samenhang. De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert, kan er geen vergunning verleend worden. Kwaliteit Nieuwe recreatieve activiteiten hebben mogelijk een effect op de lucht-, water-, bodemkwaliteit, rust en stilte. De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria kwaliteit. Met name de broedvogelsoorten zijn hier gevoelig voor. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert, kan er geen vergunning verleend worden. Activiteiten die niet zijn toegestaan • Er is per saldo geen uitbreiding van wandel-, fiets- en ruiterpaden toegestaan. Er dient in de komende beheerplanperiode in overleg met de sector een zodanige zonering van wandel-, fiets- en ruiterpaden te worden ingesteld dat negatieve effecten worden beperkt; • Er is per saldo geen uitbreiding van de parkeergelegenheden toegestaan. Nieuwe Veluwetransferia en andere parkeerplaatsen kunnen pas gerealiseerd worden als er elders parkeerplaatsen verdwijnen en de bestemming omgezet wordt naar de bestemming natuur; • Er kunnen geen nieuwe evenemententerreinen ontwikkeld worden met mogelijk significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Uitbreidingen van bestaande terreinen dienen getoetst te worden aan Nbwet 1998; • Uitbreidingen van of nieuwe (model)zweefvliegvelden, hondenuitlaatterreinen, motorcrossterreinen, schietbanen, maneges, etc. zijn per saldo niet toegestaan. 8.2.5
Wonen Huidige activiteiten Activiteit
Activiteiten vanuit woonkernen
Open zandlandschap habitats soorten 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0
Vennenlandschap habitats soorten 0 0
Bekenlandschap habitats 0
soorten 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect, Groen: vergunningvrij Alle huidige activiteiten die met wonen samenhangen worden in het hoofdstuk toetsing op de te toetsen criteria ruimtelijke samenhang, oppervlakte en kwaliteit als hooguit verstorend gekwalificeerd op het systeem. Dit betekent dat de activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 3 zonder voorwaarden en beperkingen volledig zijn vrijgesteld.
bijlage 0 - 122 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Nieuwe activiteiten Kleine woningaanpassingen en kwaliteitsverbeteringen aan bestaande woningen zijn niet vergunningplichting conform de NB-wet 1998. Uitbreiding en nieuwe activiteiten zijn momenteel onvoldoende inzichtelijk om deze adequaat te toetsen. De initiatiefnemer dient bij voorgenomen nieuwe activiteiten aan te kunnen tonen dat er geen negatieve effecten zijn. Woningbouwprojecten zijn er van kleine (een tot enkele woningen) tot groot (meerdere woningen). De grootte van het project zegt niet per definitie iets over de mogelijke effecten. De bouw van een enkel huis in of in de buurt van bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen kan immers al een verslechterend effect hebben. De initiatiefnemer dient dus aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de volgende criteria: Oppervlakte De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Ruimtelijke samenhang De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Kwaliteit De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria kwaliteit. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. 8.2.6
Werken Huidige activiteiten Activiteit
Invloed vanuit bedrijven
Open zandlandschap habitats soorten 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0
Vennenlandschap habitats soorten 0 0
Bekenlandschap habitats 0
soorten 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect, Groen: vergunningvrij Alle huidige activiteiten die met werken samenhangen worden in het hoofdstuk toetsing op de te toetsen criteria ruimtelijke samenhang, oppervlakte en kwaliteit als hooguit verstorend gekwalificeerd op het systeem. Dit betekent dat de activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 4 zijn vrijgesteld onder de beperking dat er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten. Nieuwe activiteiten Kleine bedrijfsaanpassingen en kwaliteitsverbeteringen vergunningplichting conform de Nbwet 1998.
aan
bestaande
bedrijven
zijn
niet
Uitbreiding en nieuwe activiteiten zijn momenteel onvoldoende inzichtelijk om deze adequaat te toetsen. De initiatiefnemer dient bij voorgenomen nieuwe activiteiten aan te kunnen tonen dat er geen negatieve effecten zijn. Nieuwe activiteiten dienen ook aan andere wetgevingseisen te voldoen, zoals de wet
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 123 -
milieubeheer, Arbowet, bestemmingsplan enz. De initiatiefnemer dient aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de volgende criteria:
Oppervlakte De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Ruimtelijke samenhang De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Kwaliteit De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria kwaliteit. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. 8.2.7
Infrastructuur Huidige activiteiten Activiteit
(Rijks)wegen - verstoring geluid - N-depositie - versnippering Beheer en onderhoud Vliegvelden - verstoring geluid - N-depositie
Open zandlandschap habitats soorten
Oud boslandschap habitats soorten
Vennenlandschap habitats soorten
Bekenlandschap habitats
soorten
0 XX
XX X/XX
0 XX
X X/XX
0 XX
X XX
0 XX
X XX
0
0
0
X
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 XX
X X/XX
0 XX
X X/XX
0 XX
0 XX
0 0
0 0
0: geen effect, X: effect, XX: kans op significant effect, Groen: vergunningvrij, Rood: vergunningtraject (of maatregelen) De huidige effecten van gebruik van infrastructurele voorzieningen laat zien dat een significant negatief effect als gevolg van geluidverstoring op de (terugkeer van) duinpieper en kwaliteit van de habitattypen en leefgebieden van soorten als gevolg van N-depositie niet uitgesloten kan worden. Daarom moet er door de bevoegde gezagen binnen de eerste beheerplanperiode een beleidsplan opgesteld wordt om de cumulatief significant effecten op het systeem te verminderen. Voorwaarden Er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten.
Nieuwe activiteiten
bijlage 0 - 124 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Voor de aanleg of het doen van aanpassingen aan rijksinfrastructuur is het Rijk (ministerie van LNV) bevoegd gezag en niet de provincie. Het rijk is de instantie die gaat over eventuele vergunningplicht. Voor de aanleg of het doen aanpassingen van provinciale, gemeentelijke en waterschapsinfrastructuur is de provincie bevoegd gezag. Nieuwe infrastructurele activiteiten kunnen niet algemeen vrijgesteld worden in het beheerplan. De initiatiefnemer dient dus aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de volgende criteria om in aanmerking te kunnen komen van een vergunning: Oppervlakte De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Ruimtelijke samenhang De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Kwaliteit De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op de lucht-, water-, bodemkwaliteit, rust en stilte. Speciale aandacht moet hierbij uitgaan naar gevolgen van N-depositie en geluidverstoring op nieuwe leefgebieden van duinpier. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. 8.2.8
Water Huidige activiteiten Activiteit
Drinkwaterwinning Industriële onttrekking Kleine onttrekkingen Koude-warmte opslag Huidige situatie
Open zandlandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Vennenlandschap habitats soorten X/XX X X/XX X X/XX X/XX X X X X
Bekenlandschap habitats X/XX X/XX X/XX X XX
soorten X X X/XX X XX
0: geen effect, X: effect, Groen: vergunningvrij, Oranje: vergunningvrij onder voorwaarden (anders vergunningtraject), Rood: vergunningtraject (of maatregelen) Individuele onttrekkingen hebben ieder afzonderlijk geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe. Voor de industriële onttrekking Parenco en de drie onttrekkingen bij Eerbeek zijn significant negatieve effecten nog niet uit te sluiten. Dit geldt ook voor de drinkwateronttrekkingen Epe, Schalterberg, Edese bos, La Cabine, Wageningse berg, Fikkersdries en Hemmen. Daarbij is ook kans op een significant effect als alle 858 onttrekkingen gezamenlijk bekeken worden. Er is weinig tot niets bekend van het cumulatieve effect van drinkwaterwinningen, industriële winningen en kleine onttrekkingen in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen. Nader onderzoek als vervolg op de voortoets is nodig (huidige activiteiten van Parenco en de papierfabrieken Eerbeek worden onder regie van de provincie nader onderzocht) Op basis hiervan worden maatregelen opgesteld. Maatregelen om significant negatieve effecten te voorkomen
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 125 -
worden meegenomen in de midtermreview van de Waterovereenkomst tussen Vitens en de provincie. Tot die tijd zijn in de eerste beheerplanperiode huidige activiteiten voorlopig vergunningvrij. Huidige activiteiten rond oppervlaktewaterbeheer die worden uitgevoerd volgens de aanpak van GGOR, HEN en SED wateren hebben een positieve uitwerking op het bereiken van de instandhoudingdoelstellingen en zijn vrijgesteld van een vergunning in het kader van de Nb-wet 1998. Voorwaarde Er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten. Nieuwe activiteiten Nieuwe activiteiten kunnen vanwege een niet uit te sluiten cumulatief significant negatief effect als gevolg van waterstandsdaling (verdroging) niet algemeen vrijgesteld worden in het beheerplan. De initiatiefnemer dient dus aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de volgende criteria om in aanmerking te kunnen komen van een vergunning: Oppervlakte De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Ruimtelijke samenhang De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Kwaliteit De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op de lucht-, water-, bodemkwaliteit, rust en stilte. Speciale aandacht moet hierbij uitgaan naar de gevolgen van verdroging op de natte habitattypen. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
bijlage 0 - 126 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
8.2.9
Defensie Huidige activiteiten Activiteit
ASK Oldebroek Omgeving ASK Omgeving Harderwijk Ermelose heide Regio Millingen Stroese zand ISK ISK Harskamp OT Scherpenberg Eder- en Ginkelse heide Omgeving Eder- en Ginkelse heide OT Arnhemse heide en vliegbasis Deelen Omgeving Arnhemse heide
Open zandlandschap habitats soorten 0 0 0 0 0 ? ? X X ? ? X X X ? 0 ? ?
Oud Vennenboslandschap landschap habitats soorten habitats soorten 0 0 0 0 0 0 0 0 0 ? 0 0 ? 0 0 0 ? 0 0 0 ? 0 0 0 0 0 0 0 ? 0 0 0 0 0 ? ? Vergunning is reeds verleend
0
0
0
0
0
X
X
0
X
0
0
0
0
Bekenlandschap habitats 0 0 0 0 0 0 0 0 0
soorten 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect, ? = niet bekend, Groen: vergunningvrij, Oranje: vergunningvrij onder voorwaarden (anders vergunningtraject Voor activiteiten op de Ermelose heide en Stroese zand zijn negatieve effect op nachtzwaluw niet uit te sluiten. Activiteiten binnen regio Millingen hebben een negatief effect op nachtzwaluw en boomleeuwerik. Als laatste hebben activiteiten op OT Arnhemse heide en vliegbasis Deelen een negatief effect op de nachtzwaluw, roodborsttapuit, boomleeuwerik en wespendief. Geen van deze effecten is beoordeeld als significant. Deze activiteiten zijn vergunningvrij onder de volgende voorwaarden: • oefeningen plaatshebben zoals omschreven in de door Defensie opgestelde voorschriften en handboeken waaronder de standaard oefenkaart, gebruikskaarten en VS1014 • er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten. • Mijden van de leefgebieden van de betreffende vogelsoorten binnen het broedseizoen • Uit voorgaande tabel blijkt dat voor veel terreinen gegevens ontbreken om uitspraken te doen over de effecten van militaire activiteiten. Deze lacune moet in de eerste beheerplanperiode opgehelderd worden. Nieuwe activiteiten Voor nieuwe manieren van gebruik of aanpassingen daarvan binnen en buiten de daarvoor aangewezen terreinen is het Rijk (ministerie van LNV) bevoegd gezag.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 127 -
8.2.10
Overig Huidige activiteiten Activiteit
Natuurbegraven en asverstrooiing
Open zandlandschap habitats soorten 0 0
Oud boslandschap habitats soorten 0 0
Vennenlandschap habitats soorten 0 0
Bekenlandschap habitats 0
soorten 0
0: geen effect, Groen: vergunningvrij De huidige activiteiten in het kader van natuurbegraven en asverstrooing hebben geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen en zijn volledig vrijgesteld van vergunningplicht. Nieuwe activiteiten Uitbreiding en nieuwe activiteiten zijn momenteel onvoldoende inzichtelijk om deze adequaat te toetsen. De initiatiefnemer dient bij voorgenomen nieuwe activiteiten aan te kunnen tonen dat er geen negatieve effecten zijn. De initiatiefnemer dient dus aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de volgende criteria om een vergunning te kunnen krijgen: Oppervlakte De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen dan wel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Ruimtelijke samenhang De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend worden. Kwaliteit De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op de lucht-, water-, bodemkwaliteit, rust en stilte en lichtverstoring. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
8.3
Vergunningenkader nieuwe vergunningen In het geval dat er geen algemene vrijstelling geldt dient de initiatiefnemer voor nieuwe activiteiten aan te kunnen tonen dat er geen negatieve effecten zijn. In deze paragraaf staat omschreven welke stappen doorlopen dienen te worden. De initiatiefnemer doet er goed aan om al vanaf het begin contact te zoeken met het bevoegde gezag (provincie of Ministerie van LNV) om aan te geven dat een activiteit op stapel staat. Door de conclusie van elke tussenstap met het bevoegd gezag te delen is er sprake van wederzijds begrip en kunnen conclusies wederzijds gedeeld worden. In de tekst hierboven kan per thema opgezocht worden welke criteria van belang zijn en wat er inhoudelijk aangetoond dient te worden. De beschrijving hieronder is een procesbeschrijving. In bijlage 5 is een stroomschema te vinden. Bij het doorlopen van de stappen is het volgende nog van belang. Als de conclusie van stap 5 (zie onder) is dat er slechts sprake is van een verstorend effect, is er geen
bijlage 0 - 128 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
vergunning nodig. Als de effecten niet uit te sluiten zijn, dan staat er vanaf stap 6 (zie onder) aangegeven hoe de vergunningprocedure in zijn werk gaat. Stap 1: De initiatiefnemer kan zelfstandig bepalen uit welke verstoringscomponenten de activiteit bestaat. Elke activiteit hoe klein ook veroorzaakt bepaalde verstoringscomponenten. Deze componenten zijn bijvoorbeeld geluid, licht, verstoring, oppervlakte verlies maar ook meer ingewikkelder zaken zoals silhouetwerking door menselijke aanwezigheid, veranderingen in populatiedynamiek en verandering van soortensamenstelling. Op de website van het ministerie van LNV (www.minlnv.nl) staat een effectenindicator. Hier worden aan bepaalde activiteit verstoringscomponenten toegewezen. De initiatiefnemer dient zelf duidelijk te maken uit welke verstoringscomponenten zijn activiteit bestaat. Stap 2: In de factsheets habitattype Gelderland, de factsheets vogels en de factsheetshabitatsoorten wordt aangegeven voor welke verstoringscomponenten de Natura 2000 doelen gevoelig zijn en in welke mate. Dit is kant en klaar te gebruiken voor de initiatiefnemer. Daarmee zijn de twee belangrijkste zaken door de intiatiefnemer zelf makkelijk inzichtelijk gemaakt. Stap 3: Het moeilijkste deel is het bepalen in hoeverre er een beïnvloeding is van de activiteit op het Natura 2000 doel en in welke mate. Afhankelijk van de mate van beïnvloeding kan er namelijk wel sprake zijn van een lokaal negatief effect, maar dit hoeft niet significant negatief te zijn voor het behalen van de doelen in het gehele gebied. Alhoewel dit deel lastiger is zijn er al enkele zaken die de initiatiefnemer zelf makkelijk kan uitvoeren. Immers als de verstoringscomponent en de gevoeligheid in ruimte en tijd gescheiden zijn, kan er geen sprake zijn van beïnvloeding. Op de atlas groengelderland (www.gelderland.nl) is te vinden waar er in Gelderland Natura 2000 beschermde habitattypen, en leefgebieden van vogels als ook de habitattypesoorten voorkomen. Door gebruik te maken van de kaarten en de beïnvloedingscirkels in de bijlagen is het mogelijk om uit te zoeken of de verstoringscomponent en de gevoeligheid geografisch gescheiden zijn of niet. Als er sprake is van een scheiding is er geen beïnvloeding en dus ook geen effect, er is geen vergunning nodig. Stap 4: Als er wel een geografische overlap in beïnvloedingzone is, kan het nog steeds zo zijn dat de beïnvloeding tussen verstoring en gevoeligheid in tijd van elkaar gescheiden zijn. De activiteit vindt dan plaats op het moment dat het beschermde Natura 2000 doel niet gevoelig is voor die verstoring. Het doel is immers in die periode niet aanwezig een voorbeeld hiervan is mogelijk een evenement in de winter omdat het doel in de winter niet op die plek aanwezig is en dus niet beïnvloed kan worden. Als er geen sprake is van een scheiding in tijd dient de tijdelijkheid en de mate van verstoring inzichtelijk gemaakt te worden. Stap 5: Als het gaat om een activiteit die slechts een tijdelijke verstoring veroorzaakt is er in beginsel geen sprake van een verslechterend danwel een significant effect.De vraag hierbij is hoe lang kan tijdelijk voortduren voordat er wel sprake is van een negatief effect omdat er dan niet meer gesproken wordt over een tijdelijke verstoring. Een mogelijk voorbeeld hiervan is het aanleggen van een nieuwe woonwijk. De bouw zelf is mogelijk een tijdelijke verstoring, maar de woonwijk zelf is niet tijdelijk en die heeft mogelijk wel een negatief effect. Daarnaast kan het achterelkaar uitvoeren van tijdelijke activiteiten wel en permanent durende beïnvloeding veroorzaken, een mogelijkheid hiervan is een evenemententerrein. Elk evenement afzonderlijk heeft alleen een tijdelijke verstoring, maar alle evenementen bijelkaar over het jaar hebben mogelijk een blijvend effect. Als er aangetoond kan worden dat er sprake is van een tijdelijke verstoring is een vergunning niet nodig. Het is wel steeds van belang deze conclusies te delen met het bevoegde gezag zodat niet achteraf onenigheid over de conclusies kan ontstaan en activiteiten door het bevoegd gezag worden stilgelegd met alle nare gevolgen van dien.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 129 -
Stap 6: Als geen sprake is van een tijdelijke verstoring zal de initiatiefnemer een vergunningprocedure moeten starten. In deze vergunningprocedure zal de mate van significantie moeten worden bepaald ten opzichte de instandhoudingsdoelen. Dit is een zeer lastige klus. Het ministerie van LNV heeft een notitie `nadere uitleg van het begrip ´significante´ gevolgen uit de natuurbeschermingswet` opgesteld. In deze notitie wordt uitleg gegeven hoe significantie bepaald en uitgesloten kan worden. Dit is echter zeer specialistisch werk. Stap 7: Als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten dient aan de ADC-criteria worden voldaan. Dit betekent dat er voor de activiteit geen alternatieven dienen te zijn, dat er een dwingende reden van groot openbaar belang is en dat er op een goede manier wordt gecompenseerd. Meestal zijn er alternatieven, en is er geen sprake van dwingende redenen van openbaar belang. Als hier wel sprake van is, is het bepalen van een goede compensatie vaak zeer specialistisch werk.
8.4
Toezicht en handhaving Zonder adequaat toezicht en handhaving is een goede implementatie van de Natuurbeschermingswet 1998 moeilijk. Toezicht en handhaving zien enerzijds toe op de controle op de naleving van voorschriften en de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend en anderzijds het opsporen van en optreden tegen activiteiten waarvoor een vergunning aangevraagd had moeten worden of die worden uitgevoerd terwijl op de vergunningaanvraag negatief is beslist (er is geen vergunning verleend). Met het toezicht op de naleving van de wet zijn belast:
De door de Minister van LNV aangewezen ambtenaren. De door de Minister van Justitie op grond van artikel 17 Wet op de economische delicten met de opsporing van de bij of krachtens de Nbwet 1998 strafbaar gestelde feiten belaste ambtenaren.
De bij besluit van Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren.
Voor het hebben van een adequaat handhavinginstrumentarium is het noodzakelijk om doelgroepen te benoemen. Voor deze doelgroepen dient een profiel te worden opgesteld betreffende de wettelijke normen waarmee deze in aanraking kunnen komen. Vervolgens kunnen handhavinginspanningen worden benoemd specifiek gericht op de handelingen van de doelgroepen in relatie tot de wettelijke normen en een van te voren bepaald risicoprofiel. Van belang is dat de verschillende betrokken organisaties hetzelfde omgaan met de doelgroepen het risicoprofiel en eventueel daaruit volgende prioritering in het handhavinginstrumentarium. De natuurbeschermingswet is een zeer jonge wet, welke zeer recent (februari 2009) is gewijzigd en er loopt momenteel zelfs een discussie over het samenvoegen van de groene wetten. Hierdoor is er binnen de benoemde doelgroepen mogelijk te weinig kennis over de wettelijke normen, waardoor deze onbewust getreden kunnen worden. Preventieve communicatie en repressief waarschuwen krijgt hierdoor een hoge prioriteit. In de eerste beheerplanperiode zal invulling gegeven worden door het opstellen van een aqequaat handhavingsbeleid.
bijlage 0 - 130 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
9
MONITORING EN ONDERZOEK
9.1
Monitoring Kennis en informatie spelen een belangrijke rol bij het kiezen van maatregelen en het beoordelen van de effecten van activiteiten op de beschermde natuurwaarden. Gebleken is dat die kennis en informatie niet altijd voldoende beschikbaar is. Gezien de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen en het voorkomen onnodige consequenties voor mensen en bedrijven moet er goede informatie beschikbaar zijn of komen. Om te weten hoe de natuur en de menselijke activiteiten zich in de tijd ontwikkelen binnen en buiten De Veluwe is monitoring nodig. Daarnaast dient er onderzoek te worden gedaan naar de relatie tussen ingrepen en de gevolgen daarvan. Al deze gegevens zijn nodig voor de evaluatie van dit beheerplan (zijn de doelen gehaald en zijn de maatregelen effectief) en tussentijds bij het beoordelen van vergunningaanvragen. Uitgangspunt is dat bij de monitoring zoveel mogelijk wordt uitgegaan van bestaande monitoringsprogramma’s. De verantwoordelijkheid voor het verzamelen van informatie ligt in beginsel bij het gezag dat bevoegd is tot het vaststellen van het beheerplan, dat wil zeggen bij de de provincie en de betrokken departementen van de rijksoverheid. Het is wenselijk om halverwege de looptijd van het beheerplan (2013) een voortgangsrapportage op te stellen om zo de voortgang en het effect van de maatregelen te bewaken. Om monitoring van de grond te krijgen wordt aan het begin van de beheerplanperiode een monitoringsplan opgesteld. Dat plan bouwt voort op dit hoofdstuk en bevat de volgende onderdelen die worden gemonitord: • instandhoudingsdoelstellingen • abiotische randvoorwaarden • instandhoudingsmaatregelen • gebruik / activiteiten op en rond de Veluwe Monitoring instandhoudingsdoelstellingen Het is belangrijk te gaan bijhouden hoe de komende jaren de natuur zich gaat ontwikkelen op de Veluwe in relatie tot het waarborgen van behoud en verbetering van de biodiversiteit en specifiek de instandhoudingsdoelsetllingen. De monitoring geeft inzicht in die ontwikkeling en in de doorwerking van de maatregelen in dit plan. De Habitatrichtlijn geeft voor monitoring een aantal verplichtingen. Het is de verwachting dat het Ministerie van LNV een landelijke rapportage zal opstellen en dus niet gebiedsspecifiek de staat van instandhouding zal monitoren. In 2013 dient opnieuw gerapporteerd te worden over de staat van instandhouding van habitattypen en -soorten op basis van de gerichte monitoring zoals beschreven in dit beheerplan. Ook hiervoor is het Ministerie van LNV verantwoordelijk. Omdat deze landelijke monitoring niet gebiedsspecifiek is, zal er voor N2000-gebied de Veluwe gemonitord moeten worden. Het monitoringplan hiervoor moet zoveel mogelijk aansluiten op bestaande monitoringssystemen zoals de ‘basismonitoring voor de EHS’. De regie hiervan komt te liggen bij de provincie. De basismonitoring voor de EHS is nog in ontwikkeling. Het ligt in de bedoeling het plan hiervoor eind 2009 klaar te hebben. Vervolgens moet bepaald worden of de indicatoren voor de realisering van doelen en maatregelen van het beheerplan onderdeel uitmaakt van de basismonitoring. Als dat niet zo is, moet worden bepaald of deze zijn in te voegen in de inventarisaties voor de basismonitoring of dat het apart onderzoek vergt. Bestaande monitoringsprogramma’s waarvan gebruik wordt gemaakt, zijn: •
NEM, het Netwerk Ecologische Monitoring van het ministerie van LNV;
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 131 -
• • • • • •
Monitoring in het kader van EGM/OBN regelingen; Monitoringsprogramma’s van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Gelders Landschap; Faunatellingen van de provincie; Provinciaal meetnetwerk verdroging; Monitoring in het kader van Programma Beheer; Hydrolobiologische monitoring van de waterschappen;
Een mogelijk monitoringssysteem voor N2000 is het in ontwikkeling zijnde algemene monitoringsprogramma WOT IN. Wageningen Universiteit en Research Centre (WUR) werkt momenteel in opdracht van LNV aan dit algemene monitoringsprogramma. Dit betekent dat uit de verschillende genoemde onderzoeks- en monitoringsprogramma’s één methodiek gevormd wordt in het kader van de instandhoudingsdoelstellingen. Het WOT IN moet aansluiten op de Europese wensen/eisen. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) standpunt is dat er zoveel mogelijk gekoppeld moet worden aan de monitoring voor het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en dat er voorkomen moet worden dat er weer een nieuw monitoringssysteem wordt opgezet. Dit betekent dat hierin ook de EHS monitoring wordt opgenomen. In Tabel 9.1 staat aangegeven welke inspanningen al worden verricht om broedvogels in beeld te krijgen. Tabel 9.1 Bekende onderzoeks-inspanningen gericht op broedvogels van terreinbeheerders en eigenaren op de Veluwe anno 2007 (Alterra 2007). naam omvang Periodiciteit (jr) belang meetnet SBB Alles 10 +++ Defensie alles ? ++ NP Hoge Veluwe steekproef 1-? + HGL deel ? + NM deel ? ++ Kroondomein steekproef ? + Gemeenten deel ? Provincie steekproef 1-4 Abiotische randvoorwaarden Naast de ecologische monitoring zal in het monitoringplan een uitwerking worden gegeven van monitoring abiotische randvoorwaarden. Bestaande programma’s zijn: • Waterkwaliteits- en kwantiteitsmetingen van de waterschappen; • Luchtkwaliteitsmetingen van het RIVM. Monitoring van de luchtkwaliteit richt zich op meting van stikstof/ammoniakdepositie. Daartoe is het noodzakelijk om meetpunten op de locaties van voor verzuring gevoelige habitats te realiseren. De provincie zal hiertoe samen met het RIVM een meetwerknetwerk opstellen. Via monitoring zal worden gevolgd of de ontwikkeling van jaar tot jaar zich beweegt in de richting van de gestelde instandhoudingsdoelstellingen en van de richtwaarde voor stikstof/ammoniakdepositie. Indien de ontwikkeling van de depositie en/of de staat van instandhouding hiervan gaat afwijken, zal via het handaan-de-kraan-principe, de beleidslijn zoals die in dit beheerplan is uitgezet voor stikstof/ammoniakdepositie kunnen worden bijgesteld.
Instandhoudingsmaatregelen Voor de instandhoudingsmaatregelen uit dit beheerplan bestaat er geen monitoringprogramma. Het is wel van groot belang de voortgang en het effect van die maatregelen te bewaken. Daarom wordt voorgesteld halverwege de komende beheerplanperiode (2013) een overzicht op te stellen met daarin de volgende elementen: • een overzicht van uitgevoerde maatregelen; • een overzicht van maatregelen die in voorbereiding zijn;
bijlage 0 - 132 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
een overzicht van de maatregelen die geen doorgang hebben gevonden, met een beschrijving van de redenen waarom zij niet zijn doorgegaan; • een oordeel over het effect van de uitgevoerde maatregelen; • een overzicht van de verleende vergunningen. Bij het beoordelen van de effectiviteit gaat het er om, om op relatief eenvoudige en snelle wijze een indruk te geven of de maatregelen ook daadwerkelijk hebben bijgedragen aan behoud of verbetering van de staat van instandhouding van aangewezen habitattypen en/of soorten.
•
Activiteiten op en rond de Veluwe De volgende programma’s kunnen reeds worden benut: • Registratie van verleende vergunningen door de Provincie Gelderland; • Fietstellen; • Landbouwtellingen CBS; • Verkeerstellingen door provincie en gemeenten. Menselijke activiteiten kunnen direct invloed hebben op leefgebieden van soorten en ook via de abiotische voorwaarden. Om te weten of de ontwikkelingen duurzaam zijn en niet op termijn strijdig kunnen worden met de instandhoudingsdoelen, dient er zicht te zijn op het gebruik in en rond het gebied. De monitoring heeft betrekking op de volgende elementen: • ontwikkelingen van recreatieve activiteiten en evenementen, verkeer, landbouw, wonen, overige bedrijvigheid; • de nieuwe plannen en projecten in en om de Veluwe die bij de provincie bekend worden via het vooroverleg in het kader van de NB-wet; • de ruimtelijke ontwikkelingen in en om de Veluwe. De ontwikkelingen van het gebruik kunnen grotendeels gevolgd worden met bestaande monitoringsprogramma's. Nieuwe plannen, projecten en ruimtelijke ontwikkelingen die een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen kunnen worden gevolgd via het vooroverleg in het kader van de Nbwet en de aanvragen van vergunningen (ook milieuvergunningen). De Provincie Gelderland zet een systematiek op om de effecten van wijzigingen in het bestaande gebruik en van nieuwe activiteiten te kunnen bijhouden. Dit wordt aangeduid met een “cumulatieboekhouding”. De provincie zorgt voor een goede ontsluiting van de cumulatieboekhouding, zodat deze door alle belanghebbenden kan worden gebruikt. De kosten van het opzetten van monitoring volgens een moniotirngsplan waarin alle genoemde aspecten staan, worden geschat op € 1 mln. In Tabel 9.2 wordt een monitoringsplan op hoofdlijnen voorgesteld. Dit moet in de eerst periode van het beheerplan nader uitgewerkt worden.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 133 -
Tabel 9.2 Monitoringplan voor de gehele Veluwe Soortgroep Algemeen
Specificatie monitoring
Frequentie
Uitvoerder
controleren en in kaart brengen van uitgevoerde maatregelen per terreinbeheerder
1x per 3 jaar
terreinbeheerders
controleren grond- en oppervlaktewaterkwaliteit en –kwantiteit
1x per jaar
Provincie/ Waterschap
Luchtkwaliteit
Voortgangsrapportage met depositiekaart NH3 op basis van IDAM-gegevens en meetnet
1x per jaar
LNV/Alterra RIVM
Bodemkwaliteit
Controleren bodemkwaliteit ivm herstelbeheer heide- en zandlandschap
1x per 6 jaar
LNV/Alterra
1 x per 3 jaar
Provincie,
periodiek
CBS, gemeenten
1x per 6 jaar
Extern bureau
1x per 3 jaar
Waterschappen
1x per 6 jaar
Waterschappen
oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen en rapporteren
1x per 6 jaar
Extern bureau
oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen en rapporteren
1x per 6 jaar
Extern bureau
Beheer Hydrologie (AGOR/GGOR), HEN en SED
Maatregelen
Gebruik / activiteiten Natura 2000-doelen Heidentypen H2310, H2320, H4010 en HH4030, H7110, H7150, heischrale graslanden (H6230) en stuifzanden (H2330) Beekdalen H3260 met en/of Rivierdonderpad
Beekprik
Vennen (H3130 en H3160) Beuken-eikenbossen (H9120)
met
hulst
Oude eikenbossen (H9190)
9.2
oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen en rapporteren oppervlakte/kwaliteit type + habitatgerichte soortsinventarisatie oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen en rapporteren
Vochtige alluviale bossen (H91E0C) Roodborsttapuit, Boomleeuwerik, Zwarte specht, Wespendief, Nachtzwaluw
oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen
1x per 6 jaar
Extern bureau
Via proefvlakmethode habitatgerichte inventarisatie (steekproeven)
jaarlijks
SOVON
Grauwe Klauwier, Draaihals, Tapuit
Vlakdekkende inventarisatie
1x per 2 jaar
SOVON
Duinpieper,
habitatgerichte
Ijsvogel
Leefgebiedgerichte inventarisatie (dus ook buiten de N2000 begrenzing)
1x per 2 jaar
SOVON
Vliegend hert (H1083)
habitatgerichte inventarisatie en in kaart brengen van individuen
1x per 2 jaar
EIS
Gevlekte witsnuitlibel
habitatgerichte inventarisatie en in kaart brengen van individuen
1x per 6 jaar
Waterschappen
Meervleermuis
het tellen van winterverblijven
1x per 6 jaar
VZZ
Kamsalamander
habitatgerichte inventarisatie en in kaart brengen van individuen
1x per 6 jaar
Waterschappen
individuen
in
de
Nader onderzoek In dit beheerplan zijn op verschillende plaatsen leemten in kennis gesignaleerd, met betrekking tot: • inzicht in de bestaande staat van instandhouding van typen en soorten; • effecten van abiotische condities en onderlinge relaties tussen effecten van abiotische condities;
bijlage 0 - 134 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
provincie,
• effecten van beheer en andere maatregelen op de staat van instandhouding. Ook hebben we weinig zicht op de invloed van Klimaatverandering op soorten en typen en daarmee op de realiseerbaarheid van instandhoudingsdoelstellingen. In elk geval moet in de eerste beheerplanperiode onderzoek plaats vinden naar de volgende onderwerpen. Milieutekorten/overschotten in bodem en lucht • Onderzoek om te bepalen hoeveel stikstof en fosfaat minder en hoeveel calcium meer nodig is en op welke locatie; • Onderzoek met de relevante stakeholders naar opzetten van baken of registratiesystemen voor emissierechten; • Onderzoek met relaevante stakeholders naar de mogelijkheid voor een beëindigingregeling voor intensieve veehouderij en grondgebonden bedrijven. Milieutekorten water • Onderzoek Amersfoortseweg; Winning Amersfoortseweg heeft invloed op de grondwaterstand nabij de sprengkoppen van de Koningsbeek, waardoor de afvoer van de Koningsbeek is verminderd. Momenteel wordt de beek kunstmatig gevoed door een lokale grondwateronttrekking die loost in de beek. De Koningsbeek is in het WHP3 aangewezen als SED-water (Water met een Specifiek Ecologische Doelstelling). Vitens start een onderzoek dat kan worden opgedeeld in twee fasen. In fase 1 wordt onderzoek gedaan naar de invloed van de winning op de grondwaterstanden en de afvoer van de Koningsbeek en naar de effectiviteit van maatregelen bij de winning op de watervoerendheid van de Koningsbeek . Fase 1 van dit onderzoek wordt uiterlijk in 2009 afgerond. • Onderzoek Zuid-Veluwe: La Cabine, Edese Bos, Wageningse Berg; Deze winningen liggen op de Zuid-Veluwerand en hebben invloed op de watervoerendheid van diverse HEN- en SED-wateren. De effectiviteit van reductie van de winningen in relatie tot lokale ingrepen in de waterhuishouding is nog niet geheel duidelijk. Daarom start Vitens een onderzoek dat uiterlijk in 2010 is afgerond. Als hieruit blijkt dat reductie of andere maatregelen een significante verhoging geeft van de watervoerendheid van de Renkumse en Heelsumse beek, wordt bij één of meerdere van deze winningen de vergunningshoeveelheid gereduceerd of mitigerende maatregelen genomen. • Onderzoek Industriële onttrekkingen; De gevolgen van een viertal industriële onttrekkingen op de Veluwe zal nader onderzicht worden. Het gaat om de winning van Parenco en een drietal winningen van papierfabrieken nabij Eerbeek. Overig • Onderzoek naar leefgebied wespendief; • Nader onderzoek naar gevoeligheid broedvogels voor verstoring; • Onderzoek naar spcifieke locaties waar rust nodig is. • Onderzoek naar verneiuwing van beheer op grond van onderzoek “Milieutekorten habitattypen Veluwe”. • Landelijk onderzoek naar de invloed van Klimaatverandering. De kosten van nader onderzoek worden geschat op 1 mln (exclusief de kosten naar onderzoek drinkwateronttrekkingen).
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 135 -
10
UITVOERING
Uitvoering van het beheerplan vindt plaats via verschillende wegen. • Regulering: vergunningerlening en handhaving; • Bijdragen aan maatregelen (bekostiging via subsidies en andere financiele bijdragen); • Communicatie De bevoegde gezagen zullen in de uitvoering moeten samenwerken met andere overheden, particuliere organisaties en burgers.
10.1
Realisatie door samenwerking De realisatie van de instandhoudingsdoelen is niet aan termijnen gebonden. Toch kan worden uitegegaan van een overzienbare periode van 30 tot 50 jaar (sommige habitattypen kennen een langere hersteltijd). Als start van deze periode zijn voor de looptijd (6 jaar) van dit eerste beheerplan duidelijke prioriteiten gesteld en maatregelen geformuleerd. Voor de uitvoering zijn GS en de betrokken ministers verantwoordelijk. Op hun beurt zijn zij mede afhankelijk van de medewerking van verschillende organisaties zoals terreinbeherende organisaties, overige particluiere grondeigenaren, bedrijven, waterschappen, gemeenten en niet te vergeten de burgers. Het beheerplan is namelijk een instrument voor beheerders, eigenaren en gebruikers en wordt opgesteld in overleg met deze belanghebbenden, maar kan aan hen geen rechtens afdwingbare verplichtingen opleggen. De noodzakelijke maatregelen en monitoring in het Natura 2000-gebied zullen in beginsel plaatsvinden op basis van vrijwillige medewerking. Het beheerplan moet doorwerken in plannen, voornemens en handelingen van anderen. Dit beheerplan geeft kaders en niet in detail een uitwerking wat waar en hoe moet worden gedaan. Die uitwerking zal moeten gebeuren in andere beleidsplannen, beheerplannen, ontwikkelplannen en investeringsplannen. In hoofdstuk 1 en bijlage 1 staan voorbeelden van plannen en regelingen waarin het beheerplan dient door te werken. Die doorwerking is noodzakelijk om op die manier ook administratieve lasten bij burgers en bedrijven te voorkomen. Indien deze doorwerking namelijk niet goed plaatsvindt, kan het tot gevolg hebben dat er bij de uitvoering van concrete projecten en initiatieven eerder sprake is van strijdigheid met de Natuurbeschermingswet. De bevoegde gezagen provincie en rijskdepartementen zullen moeten investeren in de samenwerkingsrelaties met de genoemde actoren. Tegelijkertijd zullen zij er op moeten toezien dat de samenwerkingspartners daadwerkelijk het beheerplan in hun plannen, voornemens en handelingen laten doorwerken. Ook moet worden samengewerkt bij het stellen van regels, het verlenen van vergunningen, het houden van toezicht en het communiceren over Natura 2000 in het algemeen en de consequenties voor de Veluwe in het bijzonder.
10.2
Regulering Regulering bestaat uit: het stellen van algemene regels, het stellen van regels in individuele beschikingen (vergunningen) en handhaving. Algemene regels Na vaststelling van het plan wordt door de provincie met de landbouwsector nagegaan of beleidsregels moeten worden opgesteld voor bijvoorbeeld het generiek verminderen van stikstofemissies naast het landelijk generiek beleid. Voorts wordt na overleg met gemeenten door de provincie bekeken of er aanleiding is om via het verordeningsinstrument op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening, sturing moet worden gegeven aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Van de partners wordt verwacht dat zij gedragregels en gebruiksregels opstellen voor burgers bijvoorbeeld inzake het betreden van terreinen, afwijken van paden, het gebruik van gebieden in het broedseizoen en openstellingstijden. Vergunningverlening
bijlage 0 - 136 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Hoofdstuk 8 bevat het inhoudelijke kader voor vergunningverlening. De provincie is vergunningverlenend gezag voor de meeste vergunningplichtige activiteiten. In een aantal gevallen is de minister van LNV vergunningverlenend gezag. Toezicht en Handhaving Handhaving van de Natuurbeschermingswet is een relatief nieuwe activiteit van de provincie. Daarvoor is beperkte capaciteit beschikbaar in de provinciale organisatie. Toezicht en handhaving in een gebied van 90.200 ha is niet haalbaar zonder intensieve samenwerking met andere isntanties. Er zijn op de Veluwe verschillende organisaties met toezichtscapaciteit (‘oren en ogen’): toezichthouders van gemeenten, terreinbeherende organsiaties, waterschappen, Algemene Inspectie Dienst en Politie. De daadwerkelijke handhaving zal moeten worden uitgevoerd door het bevoegd gezag: in de meeste gevallen Gedeputeerde Staten (provinciale medewerkers dus) en in een aantal specifieke gevallen de minister van LNV en opsporingsbevoegden van overheden en particuliere organisaties (BOA’s). Gelet op het provinciaal bevoegd gezag en het voortouw dat de provincie heeft bij het opstellen van het beheerplan, ligt een coördinerende taak van de provincie bij toezicht en handhaving voor de hand. De toezichts- en handhavingssamenwerking kan worden opgezet in aansluiting op de reeds bestaande vormen van samenwerking. Aan het begin van de eerste planperiode zal vooral moeten worden ingezet op verspreiding van kennis over Natura 2000, de systematiek van de Natuurbeschermingswet, het Beheerplan Veluwe, typen en soorten en de invloed van menselijke activiteiten op de instandhoudingsdoelstellingen voor die typen en soorten. Het toezicht door de verschillende partners zal door de provincie moeten worden gecoördineerd en gefaciliteerd. Dat betekent een uitbreiding van het takenpakket van de provincie op het vlak van toezicht en handhaving en handhavingsamenwerking.
10.3
Financiën Kosten van Maatregelen In hoofdstuk 7 zijn bij de maatregelen indicaties gegeven van de kosten van die maatregelen. Veel kostenposten zijn in dit plan nog als pro memorie posten opgenomen. Dekking van de kosten Uitgangspunt voor de bekostiging van het beheerplan is dat monitoring, onderzoek en maatregelen “haalbaar en betaalbaar” zijn en gefinancierd worden uit bestaande budgetten. Rijk en provincie dienen zodanig deze regelingen uit te werken en toe te passen dat de voorgestelde maatregelen en de daarbij noodzakelijke monitoring en onderzoeken kunnen worden bekostigd. Er zijn diverse subsidieregelingen waar gebruik van kan worden gemaakt ter dekking van de kosten. Provinciale financieringsbronnen zijn: • •
Provinciale subsidieregeling Natuurbeheer (Programma beheer); ILG (Investeringsbudget Landelijk gebied, waaronder ook realisatie EHS en groen-blauwe diensten vallen);
•
Plattelandsontwikkeling (POP2).
Daarnaast kunnen mogelijk dekkingen worden gezocht uit de volgende bronnen: •
EGM/ OBN regeling (een rijksoverheidsubsidie);
•
LIFE-Nature (LIFE+, een Europese regeling);
•
Structuurfondsen.
Tabel 10.1 geeft een totaaloverzicht van de kosten voor de eerste planperiode en de kosten die niet gedekt worden door bovengenoemde regelingen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 137 -
Tabel 10.1 Kosten van maatregelen en een tekort in de dekking Onderwerp Maatregelen Indicatie kosten in mln € Landbouw Technische matregelen 3,00 Verplaatsingen PM Onderzoek 0,05 Waterbeheer GGOR PM Tegengaan verdroging Onderzoeken drinkwater 8,40 onttrekkingen Natuur/Bosbeheer Inrichting 6,03 Beheer (intensivering) 4,00 Ecoducten 17,00 Geleidelijke ontwikkeling bossen 0,20 (stelpost) Recreatie Groei en Krimp 26,00 Evaluatie Groei en Krimp 0,10 Zoneringsplannen 0,10 Verkeer Transferia 6,00 Monitoring Aanvullend onderzoek Schadeclaims
Tekort N2000
Opzet monitoringsysteem in aanvulling op bestaande systemen Ecologische systemen, effecten abiotische voorwaarden Compensatie inkomstenderving als gevolg van de Natuurbeschermingswet
Tekort dekking in € mln. PM 0,05 2,00 1,00 0,20 0,10 0,10 -
1,00
1,00
1,00
1,00
PM
PM
-
5,5 + PM
Het tekort aan middelen voor de uitvoering van dit beheerplan ligt rond de € 5,5 mln, exclusief bijkomende kosten voor verplaatsing van bedrijven of inwilliging van schadeclaims. De Pro Memorie post kan fors oplopen. De provincie Noord-Brabant heeft berekend dat voor haar 21 natura 2000 gebieden 150 tot 200 mln. Euro nodig is voor maatregelen in de landbouw (sanering van piekbelastingen en saldering). Voor Gelderland en speicifiek voor de Veluwe is deze berekening nog niet gemaakt. Ecologische Hoofdstructuur Op de Veluwe ligt een opgave voor het afronden van de provinciale ecologische hoofdstructuur (EHS). Rijk en provincie streven ernaar de EHS in 2018 gereed te hebben. De realisatie van de EHS biedt kansen voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen ook in de komende planperiode. Het merendeel van de knelpunten en maatregelen vallen binnen de begrenzing aangewezen als EHS (nieuwe natuur). De uit te voeren maatregelen kunnen dan ook geheel of gedeeltelijk bekostigd worden vanuit de realisatie van de EHS. Op dit moment is er in Gelderland sprake van tekorten op de beschikbare budgetten voor realisatie van de EHS. Dit kan zijn weerslag hebben op het tempo waarime de doelen worden gerealiseerd. Schadevergoeding en compensatie inkomstenvermindering In het beheerplan wordt het bestaand gebruik zoveel als mogelijk gerespecteerd. Waar maatregelen ten behoeve van de instandhoudingsdoelen voor de aangewezen habitattypen en –soorten invloed hebben op het bestaand gebruik, moeten de effecten hiervan goed in beeld worden gebracht. Zeker waar de maatregelen de landbouw treft en er sprake is van verlies van inkomsten, moeten goede compensatiemogelijkheden worden geboden. De invulling hiervan dient in overleg en uniform te worden bepaald.
bijlage 0 - 138 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
10.4
Communicatie De gezamenlijke zoektocht die dit beheerplan is, vraagt om een goed communicatieplan. Hiermee is gewaarborgd dat een ieder die invloed wil hebben op het beheerplan daarvoor de mogelijkheid krijgt en een perspectief ontstaat voor zowel natuur als voor de economische activiteiten op de Veluwe. Voordat het in goed overleg opgestelde beheerplan vastgesteld wordt, zijn in 2009 diverse communicatiemiddelen ingezet om de doelgroepen op de hoogte te stellen van het beheerplan en mee te denken over verder invulling. Na vaststelling van de begrenzing van het Natura 2000-gebied en het beheerplan, blijft de inzet van communicatie van belang. De uitvoering van de maatregelen die in het beheerplan opgenomen zijn moeten zichtbaar gemaakt worden, net als de samenhang en samenwerking met andere projecten in het gebied. Communicatie in deze fase maakt duidelijk wat het beheerplan daadwerkelijk voor het gebied betekent en vormt een bijdrage aan draagvlak voor de volgende beheerplanperiode. De Natuurbeschermingswet kent een zorgplicht. De zorgplicht richt zich op een ieder en behelst het voorkomen van schade aan de natuurgebieden. Naast het voorkomen van schade, geldt de plicht ook voor het beperken en ongedaan maken van negatieve gevolgen. Om hier inhoud aan te kunnen geven is het wel nodig dat goed bekend is waar die zorg uit bestaat. Het beheerplan heeft dit ingevuld met een overzicht van schadelijke handelingen en voorwaarden die aan activiteiten worden verbonden. Om deze in de praktijk tot uiting te laten komen is communicatie van groot belang. Een onderdeel van de communicatie is ook dat gebruikers, ondernemers, bewoners, organisaties en overheden op de hoogte zijn van het belang van het Natura 2000 gebied. Na vaststelling van het beheerplan zal er verder gewerkt worden aan verspreiding van de kennis over de betekenis van dit beheerplan. Hiervoor is voorlichting nodig die zich specifiek richt op Natura 2000 Veluwe en daarnaast meer algemene informatie die moet leiden tot bekendheid van de Natuurbeschermingswet. Voor de gebiedsgerichte communicatie zal een communicatieplan worden opgesteld door de provincie Gelderland samen met de andere bevoegde gezagen. Voor het ministerie van LNV is een duidelijke rol weggelegd voor het bereiken van algemene bekendheid van Natura 2000. In het communicatieplan zal er specifieke aandacht moeten zijn voor bewoners, (agrarische) ondernemers, particuliere grondeigenaren en recreanten. Om de beoogde bescherming van het zoneringsplan ook daadwerkelijk te laten plaatsvinden, is gerichte voorlichting aan deze doelgroepen noodzakelijk. In het plan zelf moet hier een aanzet voor worden gegeven. Voor communicatie naar recreanten kunnen Het Nationaal Park Hoge Veluwe, de bezoekerscentra, de recreatiesector en de terreinbeherende organisaties een belangrijke rol spelen. Bewoners en bedrijven zijn eveneens belangrijke doelgroepen. De provincie Gelderland heeft als vergunningverlener de eerste verantwoordelijkheid voor de communicatie naar hen over de specifieke gevolgen van het beheerplan en de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. Naast folders wordt de provinciale website hiervoor gebruikt. De provincie heeft ook de taak om de lagere overheden, gemeenten en waterschap, te begeleiden in de afstemming van het beheerplan in beleid en wet- en regelgeving in ruimtelijke plannen. Het Ministerie van LNV heeft een rol in de ‘algemene’ communicatie over Natura 2000-gebieden en gebruikt hiervoor haar website, folders en publicaties. Terreinbeherende organisaties, gemeenten, recreatieschappen en provincie verzorgen de voorlichting aan het publiek over natuurwaarden, inrichtings- en beheermaatregelen en over de toegestane activiteiten op de Veluwe via onder meer: • Informatieborden langs wandel en fietsroutes; • Websites; • Informatie bij bezoekerscentra; • Gebiedsexcursies
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 139 -
De kosten voor communicatie worden geschat op € 100.000,- per jaar.
bijlage 0 - 140 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
11
SOCIAAL-ECONOMISCHE EFFECTEN NATURA 2000 VELUWE
In deze paragraaf worden in kwalitatieve termen de mogelijk sociaal-economische gevolgen van Natura 2000 voor de Veluwe beschreven. Zoals eerder is aangegeven in dit beheerplan, bouwt het voort op reeds bestaand beleid, bestaande plannen en voornemens van diverse publieke en private organisaties voor de Veluwe. Het bereiken van veel instandhoudingsdoelstellingen zal plaatsvinden door het daadwerkelijk uitvoeren van dat beleid en die plannen en voornemens. Dat betekent dat de sociaal-economische gevolgen die al waren voorzien voor het bestaande beleid etc. ook gelden voor Natura 2000. De uitvoering van het beheerplan voegt daar niet altijd zoveel toe aan effecten van voorgenomen en bestaande maatregelen van overheden, particuliere organisaties en bedrijven. Het beheerplan kent drie accenten: verbetering van luchtkwaliteit (voornamelijk stikstof), uitbreiding van meer gebieden waar rust en stilte heerst en verstorende activiteiten worden voorkomen, en tegengaan van de verdroging als gevolg van afvoer van water en grondwateronttrekking. Deze accenten treffen een aantal economische sectoren op de Veluwe in het bijzonder. Hoofdstuk 8 van dit beheerplan geeft zicht op de economische bedrijvigheid op en rond de Veluwe die kan blijven bestaan en nieuwe ontwikkelingen die kunnen worden opgepakt zonder dan een Nbwet-vergunning nodig is.
11.1
Landbouw Voor de veehouderijen op en rond de Veluwe kunnen autonoom en als gevolg van beleid de volgende ontwikkelingen worden geschetst. • Marktontwikkelingen en sociale aspecten (opvolgingssituatie) leiden er toe dat ondernemers hun bedrijven beëindigen. • De Reconstructieplannen leiden er toe dat de ontwikkelingsperspectieven voor bedrijven veranderen en dat afwegingen inzake investeringen moeten worden gemaakt. Per saldo zullen er meer bedrijven beëindigd worden dan ontwikkeld (nieuwvestiging of uitbreiding). • De AMvB huisvesting verlangt rond 2013 van ondernemers investeringen. Afhankelijk van de toekomstperspectieven van de bedrijven zal dit kunnen leiden tot bedrijfsbeeindigingen. Deze ontwikkelingen vinden plaats los van Natura 2000. In dit beheerplan wordt op deze ontwikkelingen aangehaakt en worden de consequenties er van mogelijk uitgediept. Natura 2000 onderstreept als het ware de noodzaak van deze ontwikkelingen en maatregelen. Mogelijk dat dit er toe leidt dat meer bedrijven in dat kader worden beëindigd dan zonder Natura 2000 het geval zou zijn geweest. Over de oomvang daarvan valt in aantallen thans geen uitspraak te doen. In aanvulling daarop kunnen mogelijk bedrijven worden beëindigd of minder renderen in de volgende gevallen: • bedrijven met een hogere belasting dan 50 procent van de kritische depositiewaarden die niet onder de Reconstructiewet vallen en niet voor subsidiëring voor verplaatsing in aanmerking komen (bedrijven buiten de extensiveringszone, kleine IV-bedrijven en grondgebonden bedrijven); • bedrijven die in het kader van de Reconstructieplannen zonder meer kunnen uitbreiden, maar in het kader van de Nbwet een vergunning moeten aanvragen (en in het kader van dit plan moeten salderen); • bedrijven die willen uitbreiden, een Nbwet vergunning nodig hebben, maar niet bedrijfseconomisch in staat zijn om de vereiste interne of externe saldering te realiseren; • bedrijven voor wie de kosten van de aanvraag van een vergunning (onderzoekslast bij de initiatiefnemer op grond van de wet) een hinderpaal zijn op weg naar het verkrijgen van een vergunning. De kosten van een passende beoordeling zijn extra administratieve lasten voor ondernemers. Voorts is het zo dat Natura 2000 de perspectieven voor bedrijven om door te groeien naar Megabedrijven beperkt. De effecten van dit beheerplan naast de effecten van de genoemde andere beleidsmaatregelen zijn in de eerste planperiode beperkt, omdat het bestaande gebruik in die periode is vrijgesteld van
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 141 -
vergunningverlening, tenzij een bedrijf met zijn totale depositie uitkomt boven de 50 procent van de kritische depositiewaarde van een nabijgelegen habitat. In dit licht zullen de effecten van Natura 2000 een verlies aan directe en indirecte werkgelegenheid kunnen betekenen. In beperkte mate zal de trend die is ingezet de afgelopen 20 jaar en die wordt voorzien als gevolg van al bestaand beleid, worden versterkt. De kwantitatieve omvang daarvan is niet in beeld te brengen, zoals op dit moment ook nog niet in beeld is te brengen hoeveel bedrijven zullen worden beëindigd als gevolg van de AMvB huisvesting, de WAV en de Reconstructiewet. Tegenover verlies aan werkgelegenheid in de veehouderij bestaan perspectieven voor toename van de werkgelegenheid als gevolg van verbreding van de bedrijfsvoering, via: • agrarisch natuurbeheer; • verbreding van de producten, met name op recreatief vlak.
11.2
Recreatie De recreatieve aantrekkelijkheid van de Veluwe neemt toe als gevolg van het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000. Daardoor kan de recreatiedruk op de Veluwe (zowel dagrecreatie als verblijfsrecreatie) toenemen. Daaraan zijn in dit beheerplan beperkingen gesteld. Dit beheerplan leidt, naast het bestaande beleid tot: • behoud, dan wel selectieve uitbreiding van extensieve dagrecreatie; • selectieve groei van verblijfsrecreatie (conform de streekplanuitwerking Groei en Krimp); • mogelijke vermindering van oppervlakte van individuele verblijfplaatsen, leidend tot verminderde aantrekkelijkheid van die verblijfplaatsen; • randvoorwaarden aan de investeringsmogelijkheden voor ondernemers om terreinen voor verblijfsrecreatie aantrekkelijk te doen zijn; • mogelijk relatief duur voorzieningenniveau op terreinen voor verblijfsrecreatie om tegemoet te komen aan de randvoorwaarden uit het beheerplan. Per saldo kan het rendement van bedrijven voor verblijfsrecreatie dus onder druk komen te staan.
11.3
Wonen Het voorgenomen bouwprogramma voor op en rond de Veluwe (15.000 woningen) zal kunnen worden voortgezet. Mogelijk dat de bouwkosten hoger worden door de randvoorwaarden die worden gesteld aan verkeersaspecten, licht en geluid van bouwwerkzaamheden in de directe omgeving van leefgebieden voor kwetsbare soorten. De omvang daarvan is vooralsnog niet te becijferen.
11.4
Werken Op de Veluwe en in de directe nabijheid van de Veluwe is geen vestigingsruimte voor bedrijven die lichten geluidseffecten veroorzaken die de rust en stilte voor bepaalde leefgebieden kunnen beperken. Voorts kunnen zich geen bedrijven vestigen met een uitstoot van stikstof die op de grens van habitats of uitbreidingslocaties een hogere stikstof depositie hebben dan 0.5 procent van de KDW (4 mol/ha/jr.). Er zijn geen aanleidingen om te veronderstellen dat dergelijke bedrijven zich zouden willen vestigen op en direct rond de Veluwe. Naar analogie van de toename van de recreatieve waarde van de Veluwe neemt ook de kwaliteit van de Veluwe als vestigingsplaats toe voor bedrijven zonder emissies via lucht en van geluid en licht.
11.5
Infrastructuur Natura 2000 Veluwe zal tot gevolg hebben dat het wegennet op en rond de Veluwe niet wordt uitgebreid. Bij toenemende recreatiedruk en toename van het aantal woningen zal dit betekenen dat het bestaande provinciale en locale wegennet zwaarder wordt belast. Dit leidt tot hogere onderhoudskosten en mogelijk de noodzaak van aanleg van voorzieningen voor de verkeersveiligheid. De voorwaarden die worden gesteld aan onderhoud van wegen in met name kwetsbare gebieden, leidt tot hogere onderhoudskosten. Dit geldt zowel voor rijkswegen als voor provinciale wegen.
bijlage 0 - 142 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Indien opname van reconstructie van Rijkswegen en knooppunten A12 en A50 in het MIRT niet leidt tot vrijstelling van m.e.r.-plicht en vergunningplicht, zal de reconstructie van die wegen later in de tijd plaats vinden en zullen fileproblemen later worden opgelost dan thans wordt voorzien.
11.6
Bosbeheer Op verschillende delen de Veluwe vindt houtexploitatie plaats. In dit beheerplan wordt ingezet op vermindering van productiebos. Dit laat naar verwachting een inkomstenderving zien van € 300.000,- op jaarbasis. Daarnaast zullen de kosten van het verkrijgen van naaldhout door selectieve kap toenemen en zal het rendement van de houtexploitatie op landgoederen en op terreinen van de grote terreinbeherende organisaties verminderen.
11.7
Kosten van maatregelen In hoofdstuk 7 zijn de kosten van maatregelen zoveel mogelijk opgenomen. Deze zijn nog eens samengevat in paragraaf 10.3. Op dit moment zijn nog niet alle kosten te voorzien en in euro’s uit te drukken. Zoveel als mogelijk wordt gezocht naar bekostiging uit bestaande budgetten, waarbij door temporisering van maatregelen wordt getracht binnen die beschikbare budgetten te blijven. Gelderland breed lijken de budgetten voor de EHS en voor de de TOP-gebieden te kort te schieten om de doelen te realiseren.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 143 -
WOORDENLIJST
Aanwijzingsbesluit Bevoegd gezag Biodiversiteit Cumulatieve effecten
Externe werking Fauna Flora Gradiënt Gunstige staat van instandhouding
Habitat Habitattypen Habitatsoorten Habitatrichtlijngebied Instandhoudingsdoelstellingen
Kernopgave Landgoed Mitigerende maatregelen Mutual Gains Approach Natura 2000 Natuurwaarden Prioritaire soort
Salderingsprincipe
bijlage 0 - 144 -
Besluit waarin staat beschreven welke soorten en habitats in een Natura 2000 gebied worden beschermd en welke doelen hiervoor gelden overheidsorganen of instanties die door de overheid zijn aangewezen voor een controlerende functie. soortenrijkdom opgetelde effecten (activiteiten die in de buurt van een natuurgebied plaatsvinden kunnen afzonderlijk geen invloed hebben, maar alle activiteiten tezamen hebben misschien wel effect) mogelijk verstorende of nadelige effecten die activiteiten kunnen hebben op natuurwaarden in nabije of verderaf gelegen natuurgebieden. alle dieren alle planten Overgang, opeenvolging Habitat De ‘staat van instandhouding’ van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer: Het natuurlijk verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen; De voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan; De staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is Soort De ‘staat van instandhouding’ van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer: Uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven Het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden Er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden. (deel van) leefgebied, waarin een dier (een deel van zijn bestaan) of plant leeft Ecosysteemtype. Habitattypen waarvoor gebieden worden aangewezen zijn opgenomen in bijlage 1 van de Habitatrichtlijn Soorten planten en dieren die worden beschermd via de Habitatrichtlijn Natuurgebied aangewezen als speciale beschermingszone van de Europese Habitatrichtlijn. doelen, vastgesteld voor een speciale beschermingszone van de Vogel- of Habitatrichtlijn, om een soort, habitat of ecosysteem duurzaam te kunnen laten voortbestaan Opgaven om een landelijke instandhoudingsdoelstelling te bereiken, opgesteld in het doelendocument. Groot stuk grond met landerijen, tuinen en een landhuis of ander gebouw dat valt onder de Natuurschoonwet verzachtende maatregelen welke genomen kunnen worden om negatieve effecten op natuurwaarden te beperken. Aanpak waarbij men door te onderhandelen komt tot consensus (in plaats van compromissen) die leidt tot een win-win uitkomst Europees ecologische netwerk dat bestaat uit speciale beschermingszones van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn de waarde van de natuur baseert men op speciale habitattypen en in het wild voorkomende inheemse planten- en diersoorten in kader van Vogel- of Habitatrichtlijn aangewezen zeer belangrijke soort, waarvoor een land de hoogste verantwoordelijkheid heeft, vanwege het relatief veelvuldig voorkomen en de grote mate van zeldzaamheid van de soort Groei/ontwikkeling van een functie op de ene locatie wordt toegestaan bij krimp op een andere locatie, zodat het de ecologie op belangrijke plaatsen ten goede komt
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Schijngrondwaterspiegel Significant effect
Stuwwal Taskforce
Stagnerend grondwater op een ondoorlatende laag Wezenlijke verslechtering van de kwaliteit en/of vermindering van de omvang zoals bedoeld in het instandhoudingsdoel ten gevolge van menselijk handelen, afhankelijk van de staat van instandhouding en de trends en natuurlijke fluctuaties in omvang/kwaliteit van habitattypen danwel in populatie-omvang van soorten Ruggen die zijn opgestuwd in de voorlaatste ijstijd Neemt besluiten tbv beheerplan Veluwe en bestaat uit vertegenwoordigers van overheden, natuurorganisaties en gebruikers van de Veluwe
Gebaseerd op: Beheerplan Voornes Duin, woordenlijst, 2007 Alterra rapport 1664 ‘Het bepalen van significante effecten: omgaan met onzekerheden’, 2008. Ministerie van LNV, gebiedendocument leeswijzer, woordenlijst, 2006 Ministerie van LNV, Toelichting op de N2000 ontwerp-aanwijzingsbesluiten en verklarende woordenlijst, 2008.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 145 -
AFKORTINGENLIJST
EHS GGOR GHG GLG GVG ha HEN IPO KRW LNV LTO Nbwet 1998 N2000 Recron Sbz SED TOPlijstgebied VHR WAV
bijlage 0 - 146 -
Ecologische hoofdstructuur Gewenst grond- en oppervlaktewater regime Gemiddeld hoogste grondwaterstand Gemiddeld laagste grondwaterstand Gemiddelde voorjaars grondwaterstand hectare Hoogste ecologische niveau Interprovinciaal Overleg Kaderrichtlijn water Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwalliteit Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland Natuurbeschermingswet 1998 Natura 2000 Vereniging van Recreatieondernemers Nederland Speciale beschermingszone Specifiek ecologisch doel Gebied met top-prioriteit verdrogingsbestrijding Europese Vogel- en Habitatrichtlijn Wet ammoniak en veehouderij
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
COLOFON
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344 Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteur
: : : : :
Interne controle Projectleider Projectmanager Datum Naam/Paraaf
: : : : :
Provincie Gelderland Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) C0005.01.001 181 pagina's Dorien Grote Beverborg, Diederik van Bentum, Saskia Mulder, Ellen van Norren, David Michel, Ard Schenk, Chris Rövekamp, Henry Potman Jan Bakker Saskia Mulder Johan Krijgsman 13 augustus 2009
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
11 augustus 2009, versie 4 - 147 -
DHV B.V. Ruimte en Mobiliteit Verlengde Kazernestraat 7 7417 ZA Deventer Postbus 927 7400 AX Deventer T (0570) 63 93 00 F (0570) 63 93 01 E
[email protected] www.dhv.nl
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 0 -1-
BIJLAGE 1
Overzicht Wettelijke kaders en relevante plannen en projecten
De (inter)nationale wetgeving vormt het kader voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwe. Daarnaast hangt het opstellen van een beheerplan nauw samen met andere plannen op het gebied van natuur, ruimtelijke ordening, water, landbouw, milieu, etc., die mogelijk effecten hebben op het Natura 2000-gebied. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van relevante beleidsplannen, regelgeving en afspraken en wordt beschreven hoe deze verband houden met het beheerplan voor de Veluwe. Internationale verdragen en Europese richtlijnen Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn Het doel van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/33/EEG) is het verbeteren of instandhouden van wilde planten en dieren en hun leefgebieden. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones in te stellen. Deze vormen samen één Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. De al eerder aangewezen Vogelrichtlijngebieden worden daarbij opnieuw aangewezen. De Habitatrichtlijngebieden worden dan definitief aangewezen. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in 2007 begonnen en wordt in 2010 afgerond. De gebiedsbescherming uit de VHR is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd via de Nbwet 1998, de soortenbescherming via de Flora- en Faunawet. Kaderrichtlijn Water Natura 2000 en de Kaderrichtlijn water (KRW) zijn nauw met elkaar verbonden. De KRW ziet erop toe dat de kwaliteit en de kwantiteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde zijn. Belangrijke instrumenten hierbij zijn de 'KRW-stroomgebiedsbeheerplannen'. Hierin staan afspraken over de te behalen kwantitatieve en kwalitatieve waterdoelen en de weg daar naartoe. Per stroomgebied moet in 2009 in stroomgebiedbeheerplannen zijn aangegeven hoe de waterkwaliteit kan worden verbeterd. In 2015 moet het oppervlaktewater voldoen aan: normen voor chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire stoffen) ecologische doelstellingen voor de waterlichamen: een gevarieerde planten- en dierenwereld en een natuurlijke inrichting Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. Door maatregelen in het kader van de KRW zal de basiskwaliteit van ecosystemen verbeterd worden. Over het algemeen zal dat een positief effect hebben op beschermde soorten en habitattypen in Natura 2000-gebieden. Rijksbeleid en -regelgeving Natuurbeschermingswet 1998 In de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998), die per 1 oktober 2005 is gewijzigd, is de bescherming geregeld van Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. De Nbwet 1998 geeft aan dat activiteiten geen negatieve effecten mogen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, mogen activiteiten die de kwaliteit van de gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op soorten en habitattypen, niet plaatsvinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht om zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden (zorgplicht). In 2007 is
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 1 -1-
begonnen met de aanwijzing van 162 Natura 2000-gebieden. In de aanwijzingsbesluiten staat waarom die gebieden zijn uitgekozen, om welke natuurwaarden het gaat, welke natuurdoelen (instandhoudingsdoelstellingen) er gelden en wat de begrenzing van de gebieden is. Zoals in hoofdstuk 1 al is vermeld, schrijft de Nbwet 1998 voor dat er voor al deze gebieden een beheerplan moet komen. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet regelt de bescherming van bepaalde in Nederland voorkomende plant- en diersoorten. De doelstelling is het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de beschermde planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten. Boswet De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de bebouwde kom die ofwel groter zijn dan 10 are ofwel, in het geval van rijbeplantingen, bestaan uit meer dan twintig bomen. Er wordt gesproken van bos als de bomen elkaar duidelijk beïnvloeden. Als richtlijn wordt gehanteerd een bedekkingspercentage van 60%. De Boswet is alleen van toepassing buiten de ‘bebouwde kom Boswet’. De gemeenteraad stelt deze begrenzing vast. De begrenzing van de ‘bebouwde kom Boswet’ hoeft niet samen te vallen met de bebouwde kom in het kader van de wegenverkeerswet. Een voorgenomen velling (die geen dunning is) moet ten minste één maand maar niet langer dan één jaar voor de vellingswerkzaamheden gemeld worden en moet binnen drie jaar herplant worden. De herplantplicht rust op het perceel waar de bomen geveld zijn. Er is, al dan niet onder voorwaarden, ontheffing mogelijk van de bepalingen in de Boswet (artikel 6.2). Wet ruimtelijke ordening De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), van kracht sinds 1 juli 2008, heeft tot doel de verhoudingen tussen de verschillende overheden duidelijk te stellen met het uitgangspunt centraal wat moet, decentraal wat kan. Deze wet zorgt dus voor een duidelijke taakverdeling tussen de overheden en biedt hen ook het instrumentarium om deze uit te voeren. Zo kunnen het rijk en provincie bestemmingsplannen opstellen (inpassingsplannen genoemd) en hoeven gemeenten hun bestemmingsplannen niet meer in het kader van deze wet ter goedkeuring toe te sturen aan de provincie. De wet vraagt van de overheden om hun doelen vooraf duidelijk te formuleren en aan te geven hoe zij deze gaan bereiken. De provincie Gelderland heeft haar provinciale doelen vastgelegd in de Wro-agenda 2008. Ten aanzien van Natura-2000 is (ondermeer) het volgende opgenomen: ’te streven naar behoud en ontwikkeling van de habitattypen en leefgebieden van soorten waarvoor Natura 2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn aangewezen. Uit de invoeringswet Wro vloeit verder voort dat indien bij een bestemmingsplan niet op voorhand niet uit te sluiten is dat sprake zal zijn van significante effecten en desondanks geen of een onvoldoende passende beoordeling is bijgevoegd, de provincie een zienswijze in moet dienen. Indien niet aan de zienswijze tegemoet wordt gekomen kan de provincie goedkeuring op basis van de Nbwet 1998 onthouden. Deze onthouding van goedkeuring gelijk te stellen met reactieve aanwijzing heeft als effect dat het bestemmingsplan niet in werking treedt. Na doorvoering van de wetswijziging van de Nbwet 1998 zal ook in dit kader formele goedkeuring komen te vervallen en zal GS eventueel zienswijzen indienen.
bijlage 1 -2-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Nota Ruimte De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s), behorend bij de Vierde nota over de ruimtelijke ordening Extra en het Structuurschema Groene Ruimte. Naast de Nota Ruimte zal nog een klein aantal andere PKB’s worden gemaakt. Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Wet ammoniak en veehouderij Om de natuur te beschermen is het nodig de uitstoot van ammoniak in de landbouw terug te dringen. Daarvoor is op 8 mei 2002 de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) in werking getreden. De wet bepaalt o.a. of veehouderijen op grond van ammoniakemissie in aanmerking komen voor uitbreiding of nieuwvestiging. De WAV legt beperkingen op aan mogelijkheden voor uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijen rond zogenaamde ‘zeer kwetsbare gebieden’. Provinciale staten wijzen de gebieden aan die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt, waarbij rekening gehouden wordt met verzuringsgevoeligheid van het gebied voor de effecten van ammoniak en met voor verzuring gevoelige aanwezige natuurwaarden in het gebied. In het kader van de wet wordt een vergunning voor het oprichten van een veehouderij geweigerd, indien een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een 74 zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied . Tweede Structuurschema Militaire Terreinen Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is een planologische kernbeslissing die de hoofdlijnen bevat van het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. Het ligt in het verlengde van het Eerste Structuurschema Militaire Terreinen, de beide partiële herzieningen daarvan en de Defensienota 2000. De beslissingen van wezenlijk belang zijn onderstreept. Het SMT-2 heeft een geldigheidsduur van tien jaar. De PKB is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten. Doelstelling van het SMT-2 is het scheppen van de noodzakelijke ruimtelijke voorwaarden voor de gereedstelling en instandhouding van de krijgsmacht. Verwezenlijking van de infrastructuur voor huisvesten, opleiden en oefenen. Tijdens de geldigheidsduur van het SMT-2 zal verder worden gewerkt aan het samengaan van defensiegebruik met andere functies, bijvoorbeeld natuur en recreatie, om een verdere synergie te bereiken. Provinciaal beleid en -regelgeving Streekplan 2005 De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het is in september 2005 van kracht geworden en geldt nog steeds. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:
74
Wet ammoniak en veehouderij (Staatsblad 2002, 93); Wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij (Staatsblad
2007, 103)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 1 -3-
Het rode raamwerk - Hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Ook de landbouwontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan. Het groen-blauwe raamwerk - Hier geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Dan moeten er wel compensatie-maatregelen worden getroffen. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort. Het multifunctionele gebied - Hier heeft de provincie geen eigen belangen geformuleerd. Het staat gemeenten vrij hier zelf het ruimtelijk beleid bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden. Het streekplan is na 2005 aangevuld met een aantal uitwerkingen, bijvoorbeeld van de kernkwaliteiten natuur en landschap, van regionale waterberging en van zoekzones voor stedelijke functies (uitbreidingsruimte rond kernen). Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Ook gemeenten krijgen gemeenten een grotere eigen verantwoordelijkheid in het afhandelen van hun locale zaken. Relevante uitwerkingen van het streekplan zijn: Streekplanuitwerking waterberging De verwachte klimaatveranderingen leiden tot neerslag in grote hoeveelheden en grotere verschillen tussen droge en natte perioden. Nu al lijkt dit het geval te zijn. Om problemen met wateroverlast te voorkomen, zal overtollig regenwater moeten worden vastgehouden en tijdelijk, op land of ‘op’ water, moeten worden geborgen. Landelijk zijn over de aanpak van regionale wateroverlast afspraken gemaakt tussen rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Een daarvan betrof het reserveren van voldoende ruimte voor waterberging. De provincie vindt het belangrijk dat de afspraken over waterberging in het Nationaal Bestuursakkoord Water, het Derde Waterhuishoudingsplan, de reconstructieplannen en het streekplan worden nagekomen. Dit betekent dat zij ervan uitgaat dat de benodigde waterberging in 2015 is gerealiseerd. Hiervoor zijn naast een definitief begrensd bergingsgebied zoekgebieden en begrensde waterbergingsgebieden in genoemde plannen opgenomen. Streekplanuitwerking Groei & Krimp Vanuit het plan Veluwe 2010 is het project “Groei en Krimp Verblijfsrecreatie op de Veluwe” benoemd als majeur project. Inzet is het bieden van ontwikkelingsperspectief aan de recreatiebedrijven in combinatie met versterking van de natuur. Om dit mogelijk te maken is een groei-krimp-scenario ontwikkeld om tot een beter evenwicht te komen. Door bedrijven te krimpen op voor de natuur kwetsbare locaties en te groeien op minder gevoelige plaatsen, in de zogenaamde recreatieclusters, ontstaat er zowel ontwikkelingsruimte als natuurwinst. Aan het eind van de projectperiode (nu voorzien in 2014) resulteert op het Veluwemassief, binnen het projectgebied, een nulgroei van verblijfsrecreatie in hectaren, en per saldo een kwaliteitswinst voor de natuur. Kwantitatief is deze ambitie vertaald naar: 100 hectare groei en 100 hectare krimp. Het doel van deze streekplanuitwerking is de uitvoering voor het project Groei en Krimp op het niveau van de Veluwe te coördineren en de planvorming in dat kader richting te geven. Daarbij fungeert het als beoordelingskader voor RO-procedures en de Natuurbeschermingswet.
bijlage 1 -4-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Ecologische Hoofdstructuur De EHS is door de Rijksoverheid aangewezen in het Structuurschema Groene Ruimte en moet in 2018 gerealiseerd zijn. De Provincie heeft de gebieden nader begrensd en moet voor deze gebieden concrete plannen maken. In het Streekplan Gelderland heeft de provincie de ecologische hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. De ecologische hoofdstructuur bestaat uit drie onderdelen: EHS-natuur: bestaat uit bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden; EHS-verweving: landgoederen, landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan bos- en landschapselementen maken onderdeel uit van de EHS-verweving. ecologische verbindingszones: vormen de verbindingen tussen EHS-natuur en EHS-verweving. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS) is geregeld in het streekplan. Gedeputeerde Staten hebben op 19 november 2008 de nieuwe grenzen van de EHS voorlopig vastgesteld. Doel van de herbegrenzing is de EHS ‘robuuster’ te maken. Met robuust wordt bedoeld een netwerk van natuurgebieden waar waardevolle en kwetsbare natuur optimaal kan voortbestaan. Binnen of nabij de ecologische hoofdstructuur geldt de nee, tenzij-benadering. Dit betekent dat nieuwe plannen projecten of handelingen niet toegestaan zijn als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast. Alleen als er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang kan hiervan afgeweken worden. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegde gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, heeft de provincie de te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken 75 en waarden per gebied gespecificeerd . Bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur kunnen door Gedeputeerde Staten alleen worden goedgekeurd als – naast het ontbreken van reële alternatieven en de aanwezigheid van redenen van groot openbaar belang – aantoonbaar in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen. Compensatie van de resterende schade dient plaats te vinden in hetzelfde bestemmingsplan of in gekoppelde bestemmingsplannen. Ecologische poorten De huidige Ecologische Hoofdstructuur is versnipperd en mede daardoor onvoldoende robuust. Daarom worden als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur twaalf ‘robuuste ecologische verbindingszones’ gerealiseerd, waaronder de Soerense Poort en de Beekbergse Poort die als doel hebben de Veluwe met de IJsselvallei te verbinden. Het poortenbeleid en doelstellingen Natura 2000 zullen elkaar in de meeste gevallen kunnen versterken. Afstemming is noodzakelijk en voorkomt eventuele strijdigheden. Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen Er zijn in Gelderland gebieden van bovenlokaal belang voor wat betreft de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden hebben blijvend belang voor de verstedelijkende samenleving: als identiteitsrijke ‘groene contramal’ van en in de dynamische stedelijke netwerken, als rusten ontspanningsruimte, en als leefgebied voor plant en dier. Gebieden met dergelijke bovenlokale belangen zijn door de provincie in het Streekplan Gelderland 2005 aangewezen. Tot deze gebieden behoren die met aanduiding ‘Waardevolle landschappen’. Ze bezitten belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, die deels overlappen met natuurlijke kwaliteiten. In het streekplan zijn voor de Waardevolle landschappen begrenzingen weergegeven en afwegingsformules opgenomen. 75
Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur, streekplanuitwerking, mei 2006
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 1 -5-
Voor een goede doorwerking naar (boven)lokale ruimtelijke plannen en inrichtingsplannen, en voor een goede invulling van de basisafwegingsformules ‘nee, tenzij’ en ‘ja, mits’ is het nodig om meer concreet aan te geven om welke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten het gaat, waar deze voorkomen en hoe ermee om te gaan. Daarom is in het streekplan hiervoor een uitwerking gemaakt. De uitwerking komt tevens tegemoet aan de vraag van het Rijk aan de provincie (Nota Ruimte) om de wezenlijke kenmerken en waarden van Nationale landschappen te beschrijven. Nationale Landschappen In de Nota Ruimte zijn 20 Nationale Landschappen opgenomen. Het Natura 2000-gebied Veluwe valt 76 binnen Nationaal Landschap de Veluwe . De provincies staan voor de taak om de Nationale Landschappen concreet te begrenzen in de streekplannen en om hiervoor integrale uitvoeringsprogramma’s te ontwikkelen. Op 3 juli 2007 stelde Gedeputeerde Staten het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Veluwe, inclusief de begrenzing, definitief vast. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Veluwe zijn: Schaalcontrast van zeer open naar besloten; Actieve stuifzanden; De grootte en aaneengeslotenheid van het bos. Waterplan In het Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema’s, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema’s is beschreven welke doelstellingen er liggen voor 2027 en 2015. Daarbij is beschreven welke acties nodig zijn om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema’s gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies. Het Waterplan krijgt zodra het overgangsrecht bij de Waterwet in werking treedt, de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarom is in het Waterplan beschreven welke onderwerpen van provinciaal belang zijn en waarvoor de provincie het tot haar beschikking staande instrumentarium uit de Wro wil inzetten. Het gaat om de volgende waterdoelen: regionale waterberging, de grote Gelderse rivieren, drinkwaterbescherming, de Ecologische Hoofdstructuur, waterafhankelijke natuur en weidevogelgebieden. Het Waterplan zet het beleid uit het vorige Waterhuishoudingsplan voort: zorgen dat het watersysteem in 2027 op orde is. Op orde betekent een robuust watersysteem dat tegen een stootje kan vanuit mens of klimaat. Het kan omgaan met zware regenval en normale perioden van droogte. De functies wonen, werken en landbouw worden voldoende bediend. Grondwatersystemen werken voldoende voor drinkwater en kwelafhankelijke natuur. Een basis ecologie functioneert in elk Gelders oppervlaktewater. Speciale en zeldzame planten en dieren floreren in de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur, HEN en SED-wateren en Natura 2000-gebieden. Hierbij is duurzame instandhouding gegarandeerd. Gelders Milieuplan Op weg naar een duurzame milieukwaliteit in Gelderland. Dat is het motto waaronder de provincie het milieubeleid uitvoert. In juli 2008 heeft de provincie de looptijd van het derde Gelderse milieuplan (GMP3) verlengd tot 2010. Iedereen in Gelderland moet in 2010 in een gezonde en veilige omgeving wonen. Dat betekent dat overlast door lawaai of stank afkomstig van bedrijven en verkeer dan tot het verleden behoren. In Gelderland is dan de zogeheten 'basiskwaliteit' voor het milieu overal bereikt. 76
vrom.nl/notaruimte (oktober 2005)
bijlage 1 -6-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Leefomgeving voor mens en natuur In het GMP ligt de nadruk op een gezonde, schone, en veilige leefomgeving voor mens en natuur. Om dit te bereiken zijn maatregelen nodig die de milieuverontreiniging tegen gaan. De maatregelen zijn gericht op het verkeer en vervoer, het bedrijfsleven, de landbouw en het wonen. Actieplan geluid Vier jaar na de vaststelling van het GMP3 ligt voor de meeste hoofddoelstellingen de uitvoering nog steeds op koers. Bij verkeerslawaai is dat nog niet het geval en daarom is er een actieplan geluid gemaakt. Dit moet er toe leiden dat het huidige aantal knelpunten over vier jaar met 80% is afgenomen. De provincie gaat in het kader van het nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit extra activiteiten uitvoeren. Eén daarvan is het coördineren van de verbetering van slechte situaties. Mede door een investering van 100 miljoen euro, kunnen naar verwachting alle knelpunten in de luchtkwaliteit worden weggenomen. Milieu, verkeer en ruimtelijke ordening Om de Gelderse ambities te realiseren wordt op verschillende beleidsterreinen samengewerkt. Zo krijgt een flink deel van het milieubeleid zijn beslag in het nieuwe Provinciaal Verkeer en Vervoerplan (PVVP-2) en de nieuwe Structuurvisie (was: Streekplan). In het PVVP-2 is een aantal maatregelen opgenomen om de milieuoverlast door verkeer op provinciale wegen aan te pakken. De Structuurvisie speelt een cruciale rol in het voorkomen van nieuwe milieuknelpunten bij de planning van nieuwe bedrijventerreinen, infrastructuur of woonwijken. Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) Ontwikkelen van het waterregiem in en rond natte landnatuur betekent dat de waterhuishouding naar waterstand, stroming en kwaliteit wordt aangepast aan de natuurdoelen ter plekke. De waterschappen dienen het Gewenste Grond en Oppervlaktewater regiem (GGOR-traject) vast te stellen in nauw overleg met lokale belanghebbenden. Bij de natte parels is uitgangspunt van de provincie, dat het watersysteem optimaal aansluit bij de natuurdoelen (stroomgebiedsgerichte aanpak). In de waterovereenkomst tussen de provincie Gelderland en het Waterschap Veluwe zijn afspraken vastgelegd over het maken van hydrologische herstelplannen voor enkele verdroogde natte parels (TOPlijstgebieden). Onderdeel van deze herstelplannen is het opstellen van het Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) voor de TOP-lijstgebieden inclusief de omringende peilvakken. Het aanpakken van de verdroging is hierbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van provincie, waterschap en terreinbeheerders. Het waterschap Veluwe zal samen met de betrokken partijen het GGOR uitwerken van de TOP-lijstgebieden en omgeving in vier clusters. Binnen deze clusters vindt een uitwerking plaats van het herstelplan. De resultaten uit de GGOR-studie worden rechtstreeks opgenomen in dit beheerplan. Het GGOR-proces en het beheerplan-proces zullen ook zoveel mogelijk samenlopen. Gebiedsplan Natuur en Landschap Op 3 oktober 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland het ‘Gebiedsplan Natuur en Landschap Gelderland 2006’ vastgesteld. Het doel van het gebiedsplan is het versterken van natuur, bos en landschap in de provincie Gelderland. Dit plan geeft voor de gehele provincie aan welke natuur-, bos- en landschapsdoelen de provincie wil realiseren met de inzet van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer. Deze regelingen zijn naast landinrichtingsprojecten en gemeentelijke projecten Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 1 -7-
landschapsbeheer de belangrijkste instrumenten om natuur en landschapsdoelen te halen. De uitvoering van het gebiedsplan vindt plaats door het aangaan van beschikkingen en door grondverwerving, op basis van vrijwilligheid. In 2008 heeft een partiele herziening van het gebiedsplan plaatsgevonden. Er zijn een aantal redenen om het gebiedsplan aan te passen. De belangrijkste reden is, dat op sommige plaatsen de begrenzingen niet helemaal meer kloppen, door aanleg van wegen, woonwijken of industriegebieden. In een aantal gebieden wordt hard aan de realisatie van de EHS gewerkt. Daarbij komt veel informatie naar boven die ten tijde van het opstellen van het gebiedsplan niet voorhanden was. Met deze kennis zijn we in staat om de begrenzing verder te concretiseren en aan te passen aan de lokale omstandigheden. Veluwe 2010 Veluwe2010 is een beleidsplan dat alle betrokkenen mobiliseert om de Veluwe gezamenlijk een kwaliteitsimpuls te geven. De samenwerkende partners zijn, naast de provincie Gelderland, onder andere zes rijksdepartementen, achttien gemeenten, terreinbeheerders, recreatieorganisaties, landbouwers, waterschappen en bedrijfsleven. Zij zijn verenigd in de Veluwecommissie en maken samen plannen voor de Veluwe. Op sommige onderdelen hangt Veluwe 2010 nauw samen met het Reconstructieplan Veluwe. Reconstructieplan Veluwe In Gelderland zijn in 2005 reconstructieplannen opgesteld die de toekomst van het platteland vormgeven. Dat is gebeurd in drie reconstructiegebieden. Een van deze gebieden is de Veluwe. Het reconstructieplan Veluwe is nodig om de problemen die op het platteland spelen te kunnen aanpakken. In delen van het landelijk gebied zitten de (intensieve) landbouw, wonen, werken, recreatie natuur en landschap elkaar te vaak in de weg. Het gevolg is dat vooral economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie zich niet genoeg kunnen ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water te weinig verbetert. Dit heeft grote gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland. In het reconstructieplan worden de functies bijna opnieuw over de gebieden verdeeld en nieuwe ontwikkelmogelijkheden gestimuleerd. Een aantal onderdelen uit het reconstructieplan wordt rechtstreeks overgenomen in het Streekplan en de bestemmingsplannen. Zonering Een belangrijk onderdeel van het reconstructieplan is de zonering. Gebieden hebben een bepaalde bestemming gekregen: gebieden waar landbouw voorrang krijgt (landbouwontwikkelingsgebieden) gebieden waar de natuur voorrang krijgt (extensiveringsgebieden) gebieden waar verschillende functies naast elkaar bestaan (verwevingsgebieden) Deze indeling heeft gevolgen voor bijvoorbeeld vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen. Vitaal platteland Behalve voor een nieuwe toekomst voor de veehouderij is er ook aandacht voor het versterken van de natuur- en landschapswaarden en voor verbetering van de waterhuishouding en waterkwaliteit. De belasting van het milieu moet verminderden en infrastructuur, woon- en werkklimaat en de economische structuur juist verbeteren. Zo ontstaat er weer een vitaal platteland. Recreatie Er moet meer ruimte komen voor nieuwe natuurgebieden en nieuwe vormen van recreatie. En er is ook behoefte aan meer ruimte voor verbrede landbouw en andere niet-agrarische economische functies, zoals
bijlage 1 -8-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
een zorg-, kampeer- of kaasboerderij en ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven. Dit is nodig om de plattelandseconomie vitaal te houden. Veluwe 2010 Behalve het reconstructieplan zijn op de Veluwe nog vele andere plannen in uitvoering bij Rijk, provincie en andere partijen. Zoals het beleid van Veluwe 2010. Het reconstructieplan is daarop afgestemd. Zodat de doelstellingen van Veluwe 2010 ook binnen de reconstructie worden uitgevoerd. Gemeentelijkbeleid en -regelgeving Bestemmingsplannen Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Ze wijst daarin de bestemming, ofwel functie van de grond aan. Ook geeft ze regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd is (bouwwerken). Bouwvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bepaalt daardoor mede of ergens gebouwd mag worden. Voor alle grond in Nederland moet een bestemmingsplan gelden. Gemeenten zijn volgens de Wro verplicht om voor hun hele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 1 -9-
bijlage 1 - 10 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
BIJLAGE 2
Instandhoudingsdoelstellingen
Verspreiding
Oppervlakte
Kwaliteit
Toelichting
Habitattype H2310 – Psammofiele heide
=
>
>
met Calluna en Genista
Verbinden van grote heideterreinen met oog op duurzaamheid populaties. Verbeteren structuur en overgangen naar bos.
H2320 – Psammofiele heide
=
=
=
met Calluna en Empetrum
instandhouding. Rand van verspreidingsgebied.
nigrum H2330 – Open grasland met
Matig ongunstige staat van
=
>
>
Landelijk doel is anderhalf maal
Corynephorus- en Agrostis-
zo grote oppervlakte. Veluwe
soorten op landduinen
moet hiervoor grootste bijdrage leveren.
H3130 – Oligotrofe tot
=
=
=
Dit habitattype komt sporadisch
mesotrofe stilstaande
voor op de Veluwe, zoals op de
wateren met vegetatie
Hoge Veluwe.
behorend tot het Littorelletaria uniflorae en/ofIsoëto-Nanojunctea H3160_B – Dysotrofe
=
=
>
Dit habitattype is wijd verspreid.
>
>
>
Dit habitattype komt voor in
natuurlijke poelen en meren H3260 – Submontane en
De kwaliteit is deels matig.
laagland rivieren met
diverse beken en sprengen,
vegetaties behorend tot het
maar is niet overal stabiel en
Ranunculion fluitantis en het
van goede kwaliteit. Goede
Callitrichio-Batrachion
mogelijkheden voor herstel, o.a. H1096 beekprik.
H4010_A – Noord-Atlantische
=
>
>
vochtige heide met Erica
Delen zijn vergrast. Uitbreiding is nodig en realiseerbaar.
tetralix H4030 – Droge Europese
=
>
>
heide
Veluwe levert grootste bijdrage aan dit habitattype. Uitbreiding dient gericht te zijn op verbinden van heideterreinen. Voortgaande successie is toegestaan mits netto sprake is van oppervlakte vergroting.
H5130 – Juniperus
=
=
>
Verspreiding beperkt tot enkele
communis-formaties in heide
deelgebieden. Doornspijkse
of kalkgrasland
Heide herbergt grootste oppervlakte.
H6230 – *Soortenrijke
=
>
>
Enkele best ontwikkelde
heischrale graslanden op
voorbeelden van dit habitattype
arme bodems van
komen voor op de Veluwe (o.a.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 2 -1-
berggebieden (en van
Harskamp). Landelijk zeer
submontane gebieden in het
ongunstige staat van
binnenland van Europa) H6410 – Grasland met
instandhouding. =
>
>
Blauwgrasland verkeerd
Molinia op kalkhoudende,
landelijk in zeer ongunstige
venige of lemige kleibodem
staat van instandhopuding.
(Molinion caeruleae)
Uitbreiding kan gerealiseerd worden in samenhang met H4010 en H6230.
H7110_B – *Actief Hoogveen
=
>
>
Heideveentjes komen voor in een aantal hoogveenvennen en als hellingveentjes. Uitbreiding is mogelijk vanuit natte heide of verdroogde veentjes.
H7150 – Slenken in
-
>
>
Pioniervegetaties met
veengronden met vegetatie
snavelbiezen komen met name
behorend tot het
voor op plagplekken die door
Rhynchosporion
natuurlijke successie overgaan in H4010.
H9120 – Atlantische
-
>
=
Komt op enkele locaties voor in
zuurminnende beukenbossen
een kwalitatief goede vorm (o.a.
met Ilex en som ook Taxus in
Speulderbos). Deel bestaande
de ondergroei (Quercion
eikenbossen zal zonder beheer
robori-petraeae of Ilici-
overgaan in dit habitattype.
Fagenion) H9160_A – Sub-Atlantische
-
>
>
en midden-Europese
(eiken-
Landelijk in zeer ongunstige staat van instandhouding.
wintereikenbossen of eiken-
haagbeuke
Behoud van groeiplaatsen is op
haagbeukenbossen behorend
n-bossen)
korte termijn van belang.
tot het Carpinion-betuli
Uitbreiding in nabijheid van bronpopulaties.
H9190 – Oude zuurminnende
-
>
>
Veluwe levert landelijk grootste
eikenbossen op zandvlakten
bijdrage. Verbetering mogelijk
met Quercus robur
op oudebosgroeiplaatsen met oud-bossoorten.
H91E0_C – *Bossen op
-
>
>
Beekbegeleidende bossen
alluviale grond met Alnus
komen op gering oppervlak
glutinosa en Fraxinus
voor met matige kwaliteit.
excelsior (Alno-Padion,
Langs beken en op overgang
Alnion incanae, Salicion
IJsseldal grotere en kwalitatief
albae)
betere voorbeelden (Hierdense beek).
Habitatrichtlijnsoorten H1042 – Gevlekte witsnuitlibel
Verspreiding >
Leefgebied Kwal.
Opp.
>
>
Populatie >
Uitbreiding populatie tot 500 volwassen individuen. Op dit moment is de landelijke staat van instandhouding zeer
bijlage 2 -2-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
ongunstig. H1083 – Vliegend hert
>
>
Veluwe is kerngebied voor deze soort.
H1096 – Beekprik
>
>
>
>
De soort komt voor in sprengenbeken m.n. aan de oostkant van de Veluwe. Leefgebied is sterk geïsoleerd dus vergroting van verspreiding alleen mogelijk via uitzetting.
H1163 - Rivierdonderpad
-
=
>
>
De soort komt voor in de Hierdense beek en Verloren beek. Veluwe levert grote bijdrage en er zijn mogelijkheden voor uitbreiding.
H1166 – Kamsalamander
=
=
=
=
De soort komt voor nabij landbouwenclaves en langs randen van de Veluwe. Een groot deel van de Veluwe is verder ongeschikt.
H1318 – Meervleermuis
-
=
=
=
H1813 – Drijvende
=
=
=
=
Veluwe van belang als overwinteringsgebied
waterweegbree
De soort komt in ieder geval in de Hierdense beek voor. Behoud is van belang voor de landelijke staat van instandhouding.
Vogelrichtlijn: broedvogels
Kwaliteit
Omvang leefgebied
Populatie
=
150 paren
leefgebied A072 – Wespendief
=
Vermoedelijk broedt kwart van NL populatie op de Veluwe.
A224 – Nachtzwaluw
=
=
610 paren
Bijna helft van de NL populatie broedt op de Veluwe. Veluwe is meta-populatie.
A229 – IJsvogel
=
=
30 paren
Broedt in sterk fluctuerende aantallen langs rand van Veluwe. Onvoldoende draagkracht voor sleutelpopulatie.
A233 – Draaihals
>
>
100 paren
Komt voor op grote heide/zandgebieden. Voldoende draagkracht voor sleutelpopulatie.
A236 – Zwarte specht
=
=
430 paren
Veluwe heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.
A246 – Boomleeuwerik
=
=
2400 paren
Broedt verspreid over hele Veluwe in meta-populatie. derde van NL populatie)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 2 -3-
A255 – Duinpieper
>
>
40 paren
Belangrijkste gebieden zijn Kootwijker en Harskamper zand. Verbinden zandgebieden is van belang
A276 – Roodborsttapuit
=
=
1000 paren
Aaneengesloten metapopulatie. Voldoende draagkracht voor sleutelpopulatie.
A277 - Tapuit
>
>
100 paren
Achteruitgang door bebossing van heide en stuifzand. Voldoende draagkracht voor sleutelpopulatie.
A339 – Grauwe klauwier
>
>
40 paren
Afhankelijk van grote insecten en kleine gewervelden. Voldoende draagkracht voor sleutelpopulatie.
bijlage 2 -4-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
BIJLAGE 3
Habitattypen en soorten
Stuifzandheiden met Struikhei (H2310) Psammofiele heide met Calluna en Genista Het habitattype omvat droge heiden op binnenlandse stuifzandbodems in het Noordwest-Europese laagland. De heide wordt doorgaans gedomineerd door struikhei (Calluna vulgaris), en karakteristiek voor dit habitattype is het voorkomen van korstmossen van stuifzandvegetaties, zoals het Stuifzandstapelbekertje. De terreinen met stuifzandheide zijn van groot belang voor de landelijke verspreiding van veel karakteristieke stuifzandkorstmossen. De bodem is uitermate droog en voedselarm. Binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320) Psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum Het habitattype bereft droge heide in binnenlandse zandgebieden die worden gedomineerd door Kraaihei (Empetrum nigrum), al of niet in combinatie met Struikhei (Calluna vulgaris) of bosbessoorten (Vaccinium). Dit habitattype komt voor op plaatsen die fractioneel minder droog zijn dan overige typen droge heiden. Kraaihei lijkt zich met name te ontwikkelen op zeer licht vochtige locaties. Zandverstuivingen (H2330) Open grasland met Corynephores- en Agrostis-soorten op landduinen Het habitattype omvat pionierbegroeiingen op zandgrond in binnenlandse stuifduinen. De pionierbegroeiingen hebben een open vegetatiestructuur en wisselen af met plekken met kaal zand. Het stuifzandmilieu is rijk aan korstmossen en arm aan vaatplanten. De omstandigheden op het zand zijn tamelijk extreem; het is droog, en de temperatuur kan zeer sterk schommelen door het gebrek aan beschutting. Zandverstuivingen kunnen in de loop der successie dichtgroeien met algen, mossen, korstmossen en grassen. De meer grassige zandverstuivingen worden aangetroffen op de overgangen van zandverstuivingen naar bos of heide. Kenmerkend voor het habitattype is het reliëf, dat onder invloed van de wind nog constant aan verandering onderhevig is. Door de sterke invloed van de wind, en de beperkte aanvoer van dood plantmateriaal, vindt er nauwelijks ontwikkeling plaats van een humuslaag. Dit ontbreken van een humuslaag is kenmerkend voor de stuifzanden, zodra een humuslaag tot ontwikkeling komt zal het systeem zich gaan ontwikkelen tot een bos. Zwak gebufferde vennen (H3130) Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met een vegetatie behorend tot het Littorelletalia en/of IsoëtoNanojuncetea Dit habitattype betreft begroeiingen van ondiepe, zwak gebufferde wateren zoals vennen, plassen en poelen met zacht tot matig hard water. Op de oevers en in het open water komt een rijkdom voor aan pioniersoorten. In en rond dergelijke wateren zijn de lokale omstandigheden zeer afwisselend in ruimte en tijd waardoor veel gradiënten aanwezig zijn. De waterstand en het microreliëf is variabel, waardoor sommige plekken langdurig onder water staan, en andere plekken droog blijven. Hierdoor ontstaat een kleinschalig mozaïek met verschillende microklimaten, waarop verschillende soorten planten groeien. De zwakgebufferde vennen worden aangetroffen op mineralogisch rijke, stagnerende bodems. Hierdoor wordt het stagnerende water licht gebufferd. Op de Veluwe zijn oude leemputten vaak standplaatsen van de voor zwakgebufferde vennen kenmerkende oevervegetaties.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 3 -1-
Zure vennen (H3160) Dystrofe natuurlijke poelen en meren Dit habitattype omvat heidevennen en vennen in de randzone van hoogveengebieden. Lokaal kan enig grondwater in de vennen doordringen, maar de regenwaterinvloed overheerst, wat de oorzaak is van de zure omstandigheden. Omdat de zure vennen worden gevoed door regenwater, worden ze gekenmerkt door sterke fluctuaties in het waterstanden. Zure vennen kunnen periodiek droogvallen, waardoor soorten voorkomen die bestand zijn tegen de zure en de periodiek droge omstandigheden. Het periodieke droogvallen frustreert de ontwikkeling van zure vennen naar hoogveen. De vegetatie in zure vennen bestaat uit open waterbegroeiing en jonge verlandingsstadia (slenkvegetaties), drijvend of op de oever. Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) is hierbij een dominante soort. Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) (H3260A) Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het CallitrichoBatrachion. Subtype A: beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels). Subtype A van het habitattype omvat ondergedoken of drijvende vegetaties in stromende beken en riviertjes, met name in onbeschaduwde delen. De begroeiing bestaat uit tengere, groenblijvende waterplanten met ranonkel- en/of sterrenkroossoorten. De beken worden gedeeltelijk gevoed met grondwater. Ze hebben een natuurlijke, meanderende loop waardoor gradiënten en variatie langs de oever bestaat. De beken kunnen belangrijk zijn voor migrerende vissen zoals beekprik, en het is daarom van belang dat de beken vrij optrekbaar zijn. Vochtige heiden (hogere zandgronden) (H4010A) Noord-Atlantische vochtige heiden met Erica tetralix. Subtype A: hogere zandgronden. Dit subtype betreft vochtige en natte heidegemeenschappen op voedselarme, zure zand- en veenbodems op de hogere zandgronden. Het habitattype wordt gekarakteriseerd door een hoge bedekking met Gewone dophei (Erica tetralix), en op de Veluwe door Gewone veenbies (Trichophorum cespitosum). De vochtige heide bevatten soorten, afhankelijk van de zuurgraad en vochtigheidsgraad, die overeenkomen met hoogveenbegroeiing, blauwgraslanden en heischrale graslanden. De vochtige heiden worden aangetroffen op bodems met een stagnerend werkende onderlaag, waardoor water wordt vastgehouden. Het grondwater dient in de wintermaanden tot het maaiveld te komen, en mag in de zomermaanden niet te ver wegzakken. Droge heiden (H4030) Droge Europese heiden Het habitattype betreft begroeiingen met overheersend Struikhei (Calluna vulgaris) in het laagland en de gebergtes van Europa. Droge heide komt meestal voor op goed ontwikkelde podzolen, en staat vaak onder invloed van menselijke ingrepen zoals plaggen, branden, maaien en het begrazen door vee. Het type beheer heeft een sterke invloed op de vegetatiestructuur van de heide, en daarom ook op de faunagemeenschap in de heiden. Jeneverbesstruwelen (H5130) Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland Het habitattype omvat struwelen of struikbegroeiingen van Jeneverbes (Juniperus communis) op zure of gebufferde bodem. De jeneverbesstruwelen worden aangetroffen in mozaïeken met andere begroeiingen van het heidelandschap. Een jeneverbesstruweel is pas een habitattype als het minimaal 1 are groot is en als er minimaal 10 jeneverbesstruiken staan die minimaal 30% bedekken. Jeneverbesstruwelen die zich in bossen bevinden worden niet tot het habitattype gerekend. Jeneverbessen lijken zich te vestigen op open niet verzuurde bodems, waar tijdelijk geen begrazing plaatsvindt. Onder sterke begrazing kunnen de jonge jeneverbessen zich niet ontwikkelen. bijlage 3 -2-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
Heischrale graslanden (H6230) Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa) Heischrale graslanden zijn heideachtige schrale begroeiingen waarin grassen opvallend aanwezig zijn. Het habitattype omvat min of meer gesloten, halfnatuurlijke graslanden op betrekkelijk zure, zwakgebufferde droge tot vochtige zand- en grindbodems. Of een begroeiing tot habitattype heischrale graslanden of tot een (stuifzand)heide wordt gerekend, hangt af van de verhouding tussen het aandeel grassen en kruiden en dat van dwergstruiken. De heischrale graslanden worden aangetroffen op (lokaal) basenrijkere bodems, en hebben een aanzienlijk minder dik humusprofiel dan de droge heiden. De variatie binnen verschillende aangetroffen heischrale graslanden is groot, en de lokale soortsamenstelling wordt veroorzaakt door voornamelijk de vochthuishouding. Goed ontwikkelde heischrale graslanden zijn zeer rijk aan grassoorten, kruiden en paddestoelen. Hoewel het habitattype nog veelvuldig wordt aangetroffen als een strook of overgangszone in andere habitattypen, zijn goed ontwikkelde en vlakdekkende vormen zeldzaam geworden. De heischrale graslanden betreffen een prioritaire soort, wat betekent dat de bescherming van dit type extra aandacht moet krijgen. Voor het behoud van heischrale graslanden dient de zwakbufferende werking van de bodem of het grondwater behouden te blijven. Eveneens dient verbossing tegengehouden te worden. Blauwgraslanden (H6410) Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion) Het habitattype betreft in Nederland blauwgraslanden, soortenrijke hooilanden op voedselarme tot matig voedselrijke, basenhoudende bodem die ’s winters onder water staat en ’s zomers oppervlakkig uitdroogt. De blauwgraslanden worden niet overstroomd door beken of andere waterlopen, maar worden geïnundeerd door hoge grondwaterspiegels. Het habitattype dankt haar naam aan de zeegroene kleur van aspectbepalende soorten zoals Spaanse ruiter (Cirsium dissectum), Blauwe zegge (Carex panicea) en Tandjesgras (Danthonia decumbens). De specifieke soortsamenstelling van een blauwgrasland is afhankelijk van de bodem, hydrologie en de geografische ligging. Op de hoge zandgronden kunnen soorten uit de heischrale graslanden opvallend aanwezig zijn. Periodieke buffering van de bodem met basenrijk grond- of oppervlaktewater is noodzakelijk voor het behoud van een blauwgrasland vegetatie. Actieve hoogvenen (heideveentjes) (H7110) Actief hoogveen. Subtype B: Heideveentjes (inclusief hellingveentjes) met levend hoogveen. Kenmerkend voor actief hoogveen zijn de dominantie van veenmossen, een reliëf met bulten en slenken en een permanent hoge waterstand. Op de bulten komen begroeiingen voor van dwergstruiken, zoals gewone dophei (Erica tetralix). Subtype B omvat kleinschalig actief hoogveen, in de laagten in het heidelandschap. Een actief hoogveen is vergelijkbaar met een zuur ven, maar heeft een permanent hoge waterstand. Deze veentjes worden ook wel hoogveenvennen genoemd. Op de oevers van vennen die permanent onder water staan kan hoogveenvorming plaatsvinden. Een constant waterpeil is de belangrijkste voorwaarde voor het bestaan van actief hoogveen. Pioniervegetaties met snavelbiezen (H7150) Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion Dit habitattype omvat pioniergemeenschappen op kale zandgronden in natte heiden. De kale bodem waar zich de pioniervegetatie met snavelbiezen kunnen ontwikkelen, ontstaan op natuurlijke wijze door langdurige waterstagnatie in laagten (halfvennen). Invloed van mensen (plaggen, betreden) of dieren (wildwissels) kan ook zorgen voor de kale omstandigheden in een natte heide waar dit habitattype zich kan ontwikkelen. Geplagde delen ontwikkelen zich zeer snel tot droge heide. Duurzame standplaatsen van het de pioniervegetatie bevinden zich bij wildwissels en in halfvennen. Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 3 -3-
Beuken-Eikenbossen met Hulst (H9120) Zuurminnende Atlantische beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion roboripetraeae of Ilici-Fagenion) Het habitattype omvat oude beuken- en eikenbossen op lemige bodem, in de meest typische vorm met Hulst (Ilex aquafolium) in de struik- en boomlaag. Eiken-haagbeukbossen (hogere zandgronden) (H9160) Sub-Atlantische en Midden-Europese Wintereikbossen of Eiken-Haagbeukbossen behorend tot het Carpinion betuli. Subtype A: Hogere zandgronden. Dit habitattype wordt gevormd door het vegetatietype Eiken-Haagbeukbos (Stellario-Carpinetum). De vegetatiestructuur kan rijk zijn, met een hoge (tot 30 meter) en een lage boomlaag, een goed ontwikkelde struiklaag en een weelderige kruidlaag waaronder diverse voorjaarsbloeiers. Dit habitattype komt niet voor op de Veluwe. Oude eikenbossen (H9190) Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur. Dit habitattype omvat oude eikenbossen op zeer voedselarme, zandige bodems in de NoordwestEuropese laagvlakte. De belangrijkste boomsoorten zijn Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula pendula). Ook Wintereik (Quercus petraea) kan voorkomen. De kruidlaag bestaat voornamelijk uit zuurminnende dwergstruiken, grassen en mossen. Het habitattype is rijk aan boombegeleidende paddenstoelen. In vergelijking met de beuken-eikenbossen met Hulst (H9210), staan de oude eikenbossen op de armere hoge zandgronden. Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) (H91E0) Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae). Subtype C: Beekbegeleidende alluviale bossen (verbonden Alno-Padion en Alnion glutinosae) Dit subtype omvat bossen uit het Verbond van Els en Vogelkers en Verbond der Elzenbroekbossen op alluviale bodem, die onder invloed staan van een bron, beek of kleine rivier. De verschijningsvormen lopen sterk uiteen. Ze kunnen zeer soortenrijk zijn en zeldzame soorten bevatten. De vochtige alluviale bossen betreft een prioritair habitattype, waardoor de bescherming van dit type extra aandacht vraagt. Drijvende waterweegbree De drijvende waterweegbree komt voor in heldere, nutriëntarme wateren. Het is een pioniersoort die in staat is zich te vestigen op plekken met een hoge dynamiek, bijvoorbeeld op oevers van snelstromende beken. Bovendien kan de soort zich vegetatief voorplanten, en kan zodoende kale oevers snel koloniseren. In niet-dynamische systemen, of systemen met een veel stikstof, fosfaten of carbonaat wordt de soort snel weggeconcurreerd door andere plantsoorten. De drijvende waterweegbree kan zowel ondergedoken voorkomen als op drooggevallen oevers, en kan voorkomen in diverse typen wateren. Voor een duurzame instandhouding van een populatie drijvend waterweegbree is een zekere mate van dynamiek nodig. De soort kan daarom voorkomen in snelstromende wateren, op oevers die regelmatig droogvallen of worden betreden door grote dieren (en mensen). Vliegend hert Het vliegend hert komt voor in relatief open, oude eikenbossen, houtwallen, holle wegen en in oude eikenhouten bielzen. Het voedsel van de larven van het vliegend hert bestaat uit oude, rottende eiken. De larven leven in stobben, het wortelstelsel en in omgevallen stammen. Deze houtige delen dienen door witrot besmet te zijn, en de goede temperatuur en vochtigheidsgraad te hebben, om geschikt te zijn voor bijlage 3 -4-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
het vliegend hert. De soort komt met name voor in de bosranden, omdat de temperatuur hier wat hoger is dan diep in het bos. Omdat het hout waarmee de larven zich voeden een lage voedingswaarde heeft, duurt het erg lang voordat de larven volgroeid zijn. De larven worden bovendien gegeten door zwijnen, die rond de eikenstobben rond wroeten. De volwassen vliegende herten voeden zich met het wondsap van eikenbomen. De mannetjes vechten in de paartijd met elkaar, waarbij ze de vervaarlijk uitziende geweien gebruiken om elkaar van takken af te gooien. Gevlekte witsnuitlibel De gevlekte witsnuitlibel komt voor in wateren met jonge verlandingsstadia en een nog grotendeels open vegetatiestructuur. De vegetatie dient een hoge mate van variatie en structuur te bevatten om geschikt te zijn als leefgebied voor de gevlekte witsnuitlibel. De soort moet zich kunnen verschuilen in een goed ontwikkelde oevervegetatie. De eitjes van de gevlekte witsnuitlibel worden in het water afgezet. De larven jagen een jaar onder het wateroppervlak voordat ze de volwassen levensvorm aannemen. Tijdens het larvale stadium is de soort gevoelig voor predatie door vissen. Het ideale habitat voor de gevlekte witsnuitlibel is een vennetje zonder vis, met jonge verlandingsstadia en een goed ontwikkelde oevervegetatie. Meervleermuis De meervleermuis jaagt ’s nachts op insecten en heeft als jachtgebied grote waterpartijen en rivieren. Een bekend jachtgebied van de meervleermuis is het Markermeer en de randmeren. In de zomermaanden verblijven de meervleermuizen in kraamkolonies. Dit zijn vaak woonhuizen en kerken. Vanuit deze kraamkolonies vliegen ze dagelijks langs dezelfde trekroutes naar de jachtgebieden. Hierbij gebruiken ze landschappelijke elementen zoals watergangen, houtwallen en bomenrijen ter oriëntatie. In de wintermaanden houden de meervleermuizen winterslaap in de overwinteringgebieden. De Nederlandse populatie meervleermuizen overwinter op de Veluwe, in bunkercomplexen in de duinen en mergelgroeves in Zuid-Limburg, en verder in bossen buiten Nederland. De trekroutes tussen de kraamkolonies, winterverblijven en foerageergebieden maken een wezenlijk onderdeel uit van het leefgebied van de meervleermuis. Kamsalamander De kamsalamander is de grootste in Nederland voorkomende watersalamander en kan maximaal 20 centimeter lang worden. In de voortplantingsperiode zijn de mannetjes te herkennen aan een getande kam op de rug. De kamsalamander leeft in kleinschalige landschappen met houtwallen, bossen, struwelen en open stukken. In de winter worden vorstvrije plekke opgezocht. Om geschikt te zijn als leefgebied dienen er voldoende voortplantingswateren voor de kamsalamander in het landschap aanwezig te zijn. De eitjes van de kamsalamander worden afgezet op waterplanten, en de larven van de kamsalamander brengen hun eerste jaar door in het water. Geschikt voortplantingswater kunnen poelen, vennen en slootjes zijn, waar een goed ontwikkelde vegetatie aanwezig is. De larven van de kamsalamander zijn gevoelig voor predatie door vissen. Beekprik De beekprik is een langwerpige vis die de eerste 3 tot 6 jaar als een larve doorbrengt in de modderlaag van een rivier. Wanneer de beekprik volwassen is, zoekt deze een paaiplek stroomopwaarts in de rivier. De beekprik paait op locaties waar de bodem is bedekt met grind of stenen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 3 -5-
Rivierdonderpad De rivierdonderpad is een kleine vis die tot 12 cm lang kan worden en komt van nature voor in snelstromende beken. De vis heeft veel schuilplekken nodig in de vorm van takken en stenen. De bodem van de beek dient voldoende afwisseling te bieden. Boomleeuwerik De boomleeuwerik is een vrij kleine zangvogel, die van nature voorkomt in pionierssituaties. De vogels voeden zich met insecten en rupsen. De soort nestelt op heidevelden met wat opslag en boomgroei, door haarmossen vastgelegde randen van zandverstuivingen, niet te kleine kapvlakten met aanplant tot 6-7 jaar oud (optimaal is 3-4 jaar) en zandige duinheiden. Voedsel wordt gezocht in korte vegetaties en op onbegroeide plekken tot 200 m van de nestplaats. Draaihals De draaihals is een kleine spechtsoort. De soort broedt in Nederland alleen in de Veluwe, en overwintert in tropisch Afrika. Voor nestgelegenheid is de Draaihals afhankelijk van bestaande nesten en holen, omdat ze zelf geen holen kunnen maken. De soort nestelt voornamelijk in oude Berken in bosranden of in solitaire bomen in de heiden. De Draaihals foerageert op open heide, op zandvlakten en andere kale gronden. Hier wordt gejaagd op miersoorten waarvan de nesten goed bereikbaar zijn. Dergelijke foerageergebieden dienen dichtbij de nesten aanwezig te zijn. De Draaihals leeft dus een landschap dat variatie biedt in de vorm van oude berken, bosranden en open vlaktes. De miersoort die voornamelijk dient als voedsel is de Wegmier, een soort van pionierssituaties. Zodra vegrassing optreedt wordt het gebied minder geschikt als foerageergebied voor de Draaihals. Duinpieper De duinpieper is een vrij grote, slanke pieper, die als broedvogel praktisch niet meer voorkomt in Nederland. De vogelsoort overwintert in de Afrikaanse Sahel, heeft broedgebieden in Zuid- en Noord Europa. Het broedgebied van de Duinpieper bestaat uit stuivende zandvlakten. De vogel nestelt op de rand van het stuifzand, of langs graspollen midden in het stuifzand. Op het zand wordt gefoerageerd op allerlei insecten. Waarschijnlijk komt de Duinpieper niet meer voor op de Veluwe, omdat de stuifzanden ongeschikt zijn geworden als gevolg van intensieve recreatie en successie (en vergrassing). Grauwe klauwier De grauwe klauwier is een middelgrote zangvogel (17 centimeter), die leeft in afwisselende mozaïeklandschappen. De nesten worden gemaakt in doorndragende struiken of struwelen zoals bramen, meidoornen en sleedoorn. Het voedsel bestaat uit grote insecten (vlinders, sprinkhanen, kevers, libellen etc.) en kleine gewervelden (kikkers, hagedissen, jonge vogels). Geschikt habitat is voornamelijk te vinden op overgangen van nat naar droog, voedselarm naar voedselrijk, hoog naar laag en van bos naar open vlakten. Structuurrijke vegetaties zijn zeer geschikt als foerageergebied, omdat hier veel prooien zitten. IJsvogel De ijsvogel is een felgekleurde vogel van spreeuwformaat (16 cm) met een lange puntige snavel waarmee vissen worden gevangen. De IJsvogel jaagt op vissen in zwak stromende en stilstaande wateren. Daarbij zit de vogel op takken boven het water. Omdat de IJsvogel op zicht jaagt is het van belang dat het water helder is. De IJsvogel graaft nesten in aarden wallen langs de oevers van beken. Het is daarom van belang dat er voldoende van dergelijke nestplaatsen aanwezig zijn. Deze ontstaan door de eroderende werking van meanderende beken. Nachtzwaluw bijlage 3 -6-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
De nachtzwaluw is een zwaluw die ’s nachts jaagt op isecten, en is zo groot als een merel (27 cm). Overdag brengt de vogel in rust door op de grond, en is daartoe zeer goed gecamoufleerd. Het nest bevindt zich op kale grond op de strooisellaag van dennennaalden. De Nederlandse nachtzwaluwen verblijven hier ongeveer vier maanden per jaar, en overwinteren in tropisch Afrika. De soort wordt voornamelijk aangetroffen in open biotopen zoals zandverstuivingen en heidelandschappen. De jacht vindt voornamelijk plaats langs bosranden en andere overgangen, omdat hier de meeste prooidieren voor handen zijn. Roodborsttapuit De roodborsttapuit is een kort bolrond zangvogeltje (14 cm) met vrij lange poten en een donker snaveltje. In sommige gevallen verblijft de vogel tijdens de wintermaanden in Nederland. Anders verblijft de roodborsttapuit circa 7 maanden in Nederland en overwintert in een zone van Marokko tot Frankrijk. De nesten bevinden zich in kruidenrijke vegetaties in heide- en duinterreinen. Het nest ligt op of net boven de grond, goed beschut door overhangende vegetatie. Hoe beter het nest bedekt is, hoe groter de kans dat het legsel overleeft. De roodborsttapuit zoekt voedsel in structuurrijke open gebieden, waar uitkijkposten aanwezig zijn in de vorm van bomen, struiken of paaltjes. Een heterogene omgeving is voor de roodborsttapuit een vereiste, met beschutte nestlocatie, uitkijkposten en open foerageerplekken. Tapuit De tapuit is een kleine insectetende vogel (15 cm), verwant aan de lijsters. De vogel verblijft circa 5 maanden in Nederland en overwintert in Afrika, met name in de savannegebieden ten zuiden van de Sahara. De tapuit nestelt in holtes (bijvoorbeeld een konijnenhol) of uitsparingen onder puin, stenen of wortels. Het landschap waarin wordt gebroed is open en bevat korte vegetaties en zandige plekken. Ontboste plekken kunnen tijdelijk een goed broedbiotoop zijn. In het landschap zijn vooral randen overgangen tussen dichte begroeiing en open terreinen geschikt leefgebied. Tapuiten foerageren op kale bodems met op sommige plekken wat vegetatie. Vegetaties die door konijnen worden begraasd en kort gehouden zijn zeer geschikt als foerageergebied. Wespendief De wespendief is een roofvogel met het formaat van een buizerd, maar lichter gebouwd. Wespendieven verblijven circa vier maanden in het broedgebied, en overwinteren in de regenwouden in West- en Centraal Afrika. De vogel broedt in bos, variërend van uitgestrekte aaneengesloten bosgebieden tot bosfragmenten in open landschappen. De foerageergebieden bevinden zich praktisch overal waar sociaal levende en in de grond levende wespen voorkomen. Vooral randzones en reliëfrijke stukken zijn geschikt als foerageergebied. Het voedsel van de wespendief bestaat voornamelijk uit poppen en larven van sociaal levende wespen. De wespendief spoort wespennesten op, graaf ze open en haalt de raten met larven en poppen uit het nest. Het dieet wordt aangevuld met andere insecten en kleine gewervelden zoals kikkers en jonge vogeltjes. Zwarte specht De zwarte specht heeft het formaat van een kraai, een grote ivoorkleurige snavel, en een opvallende rode kopkap (man) of rood achterhoofd (vrouw). De Zwarte specht is een standvogel. Het nest wordt uitgehakt in de stam van grote bomen, in Nederland meestal in de Beuk. De vogel is een echte bossoort, en het optimale leefgebied bestaat uit aaneengesloten opgaand bos, met kleinere onderbrekingen of randen waar de zon op kan vallen. In bossen kleiner dan 100 hectare ontbreekt de soort meestal. De soort jaagt op mieren en keverlarven door gaten in hout te hakken, en met de tong de insecten te vangen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 3 -7-
H3210 H2320 H2330 H3130 H3160 H3260A H4014A H4030 H5130 H6230 H6410 H7110B H7150 H9120 H9160A H9190 H91E0C H1096 H1831 H1042 H1166 H1318 H1163 H1083 A246 A233 A255 A338 A229 A224 A276 A277 A072 A236
x
xx xx xx x x
xx
xx xx x x x x xx xx x x x x x xx x x x xx x xx xx x xx xx xx xx x x xx xx xx xx x xx xx x x x x xx x x xx xx x x xx xx x x x x x x x x x x x xx x x x x x x x
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
xx xx xx xx xx xx xx xx xx xx xx xx xx xx xx xx xx x xx xx x x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x xx
xx xx xx xx xx xx xx
x xx xx
x x x
x xx xx xx x
x x x x x x x x x x x x x x x x x
x
x x
x x xx
xx x xx x xx xx xx x x xx xx x x x x x x x x x x x x x x
x xx x x x x xx
x
x x x x x
xx x x x x x x x x xx x xx x x
x
x x x x x
x x x x x
x x
x
x x x x x x x x x x
x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x xx x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x xx xx x x x x
bewuste verandering soortensamenstelling
verandering in populatiedynamiek
verstoring door mechanische effecten
optische verstoring
verstoring door trilling
verstoring door licht
verstoring door geluid
verandering dynamiek substraat
verandering overstromingsfrequentie
verandering stroomsnelheid
vernatting
Verdroging
Verontreiniging
Verzilting
Verzoeting
x x x x x x x x x x x x x x x x x xx
Vermesting
x x x x x x x x x x x x x x x x x xx
Verzuring
Versnippering
Stuifzandheiden met struikhei Binnenlandse kraaiheibegroeiingen zandverstuivingen Zwakgebufferde vennen zure vennen beken en rivieren met waterplanten vochtige heiden droge heiden jeneverbesstruwelen *heischrale graslanden blauwgraslanden *actieve hoogvenen pioniervegetaties met snavelbiezen beuken-eikenbossen met hulst eiken-haagbeukbossen oude eikenbossen *vochtige alluviale bossen beekprik drijvende waterweegbree gevlekte witsnuitlibel kamsalamander meervleermuis rivierdonderpad vliegend hert boomleeuwerik draaihals duinpieper grauwe klauwier ijsvogel nachtzwaluw roodborsttapuit tapuit wespendief zwarte specht
Oppervlakteverlies
BIJLAGE 4 Effectenindicator
x x x x x x x x x x x x x x x x x xx x x x xx x
bijlage 4 -1-
BIJLAGE 5
Stroomschema vergunningkader
door initiatiefnemer zelf te doen Omschrijving activiteit
Omschrijving natuurwaarden
bepalen verstoring factoren
bepalen gevoeligheden
activiteit in gevoelige periode
activiteit in of in de omgeving van gevoelig gebied
input
factsheets
input
tabel met broedseizoen en gevoelige perioden
input
leefgebieden habitattypen zoneringen
raadpleeg deskundige effect mogelijk significant nee
ja
mitigerende maatregelen
verstorings verslechteringst oets
passende beoordeling nee
vergunningvrij
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
significant effect uitgesloten
ja
vergunning aanvragen bijlage 5 -1-
bijlage 5 -2-
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
BIJLAGE 6
Factsheets habitattypen, -soorten en vogels
Van de betreffende rapportages zijn soorten en habitats die van belang zijn voor de Veluwe opgenomen. PM: vanwege de grootte van deze rapporten worden deze pas in het laatste stadium opgenomen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) WA-LW20090344
bijlage 6 -1-