Magazine
13e jaargang 2015 nr. 5
Nationale veiligheid en crisisbeheersing Thema: Drones en satellieten
Cyber Security en Alert Online
Crowdmanagement Lessen uit Sail Amsterdam (mini-)crises 2014 2015
pagina 3
pagina 22
pagina 31
pagina 36
thema: drones en satellieten
Thema: Drones en satellieten 3 Voorwoord door Siebe Riedstra 4 Drones op het Binnenhof 6 Dronegebruik bij de politie 7 Ogen in de lucht (dronegebruik bij de brandweer) 8 Privacy by Design bij drones en satellieten 10 Drones in het publieke domein 12 Bescherming tegen drones 13 Rijkswaterstaat en satellieten 14 Satelliettoepassingen in de praktijk van Veiligheid en Justitie 15 Satellietinformatie ten behoeve van Veiligheid en Justitie 16 Satelliettoepassingen - Europese ontwikkelingen 17 PRS: betrouwbare satellietnavigatie voor overheid 19 Natuurbrandbeheersing en satellietdata 20 Luchtmacht lanceert Space Security Center 21 Aardobservatiedata, een kansrijk ingrediënt voor veiligheid
Cyber security en Alert online 22 Cybersecuritybeeld Nederland 2015 – Cybercrime en digitale spionage blijven grootste dreigingen 23 Cybersecurity en informatiedeling: Good practices in bouwblokken 24 Verregaande update ICT-beveiligingsrichtlijnen Webapplicaties 25 De digitale toekomst van Nederland is in het geding – onderwijs en bedrijfsleven geven te weinig aandacht aan cybersecurity 26 Ruim honderd kinderen in debat over veilig internetten – Kinderdebat tijdens Alert Online weken 27 Cyberdreigingen boven water 28 Alert Online 2015: Digitaal verantwoord ondernemen 29 Leerprogramma Cyber Security 52 Vier vragen aan Patricia Zorko
Het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing is een tweemaandelijkse uitgave van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het blad informeert, signaleert en biedt een platform aan bestuurders en professionals over beleidsontwikkeling, innovatie, uitvoering en evaluatie ten aanzien van nationale veiligheid en crisisbeheersing. De uitgever is het niet noodzakelijkerwijs eens met de inhoud van gepubliceerde bijdragen. De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteurs.
foto omslag: Beurs over toepassing drones (Foto: ANP)
Overige onderwerpen 30 75 jaar toezicht op de brandweer – NL-Alert over 4G-netwerk 31 Crowdmanagement bij Sail Amsterdam 2015 34 Zicht op de menigte – het managen van grote aantallen bezoekers 36 Lessen uit crises en minicrises 2014: zo slecht doen we het nog niet… 38 Grenzen slechten met de NAC 40 Crisispreparatie voor de “crisisarme” organisatie 42 CBS brandweerstatistiek nieuwe stijl een feit 43 Convenant versterkt samenwerking bij brandonderzoek 44 Nieuwe calamiteiten- en noodhulpvoertuigen voor grote incidenten in Nederland 46 Praktijk bewijst meerwaarde netcentrisch informatiemanagement – operationeel leider is beter en sneller in positie 48 Graven in de buurt van gasleidingen is en blijft gevaarlijk 50 Natuurbrandbestrijding: een vak apart 51 Colofon
INHOUD 2 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Voorwoord Voor u ligt een nieuw themanummer van het Magazine Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing. Waarschijnlijk nog gewoon per post bezorgd – en niet per drone. Dat is namelijk nog toekomstmuziek ... Maar voor hoe lang nog? Drone- en satelliettoepassingen rukken immers in hoog tempo op – óók in het veiligheidsdomein, zoals u in dit themanummer kunt lezen. Ik juich dat toe. U weet, tot voor kort was ik secretaris-generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Dat departement heeft hoge verwachtingen van de mogelijkheden van de inzet van drones en satellieten om snel en nauwkeurig belangrijke metingen te kunnen verrichten. Bijvoorbeeld als het gaat om de stabiliteit van de infrastructuur, (dreigende) dijkverschuivingen of het detecteren van olie op de Noordzee. Of – om maar iets heel anders te noemen – om de ontwikkeling van de blauwalg in plassen en meren te kunnen volgen. Ook in het veiligheidsdomein kunnen drones en satellieten uitstekende diensten bewijzen. Denk bijvoorbeeld aan het zoeken naar vermiste personen, het meten van schadelijke stoffen bij een brand of de openbare ordehandhaving bij grootschalige evenementen of demonstraties. Maar ook bij crisisbeheersing. Neem overstromingen. Die proberen we uiteraard zo veel mogelijk te voorkomen. Via drones en satellieten kun je allerlei gegevens genereren, die je beter in staat stellen waterbestendig te plannen en te bouwen. De technische mogelijkheden zijn er. Sterker: die nemen nog steeds toe, in hoog tempo. De beperkingen doen zich dan ook vooral voor op andere terreinen. Zo legt de huidige regel geving drones nogal aan banden. Bijvoorbeeld waar het gaat om vliegen boven (snel)wegen, gebouwen of mensen of vliegen in nachtelijke uren.
Natuurlijk moeten we daar heel zorgvuldig naar kijken, maar het lijkt mij een goede zaak als politie, brandweer en andere hulpverlenings diensten, om te beginnen, ontheffing krijgen om ervaring op te kunnen doen met de inzet van drones. En dat in de nieuwe wetgeving de mogelijkheden voor hulpdiensten om drones in te zetten straks structureel worden verruimd. Op dit moment werken we hier hard aan, in samenspraak met het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Siebe Riedstra Secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie
Andere beperkingen doen zich voor waar het gaat om de privacy. Want burgers – ook u en ik – zullen zich bij het zien van een drone terecht afvragen: “Wie is mij aan het filmen en wat doet hij met de beelden?” Om de risico’s voor onze privacy bij het gebruik van drones en satellieten zoveel mogelijk in te dammen, kan het helpen gebruik te maken van het slimme concept van Privacy by Design. Ook over dat onderwerp bevat dit boeiende themanummer van het Magazine Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing een artikel. Het kabinet wil de mogelijkheden die drones en satellieten ons bieden zo goed mogelijk benutten. Op dit moment werkt het dan ook aan aanpassing van de wet- en regelgeving op dit terrein. Ook een meerderheid van de Tweede Kamer, zo bleek begin september in het debat hierover, staat positief tegenover dronegebruik – zeker ook waar dit het functioneren van de hulpdiensten ten goede komt. Een uitstekende ontwikkeling! We werken hard aan het veiliger maken van Nederland. Slim gebruik van drones en satellieten kan daar een stevige, nieuwe impuls aan geven!
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 3
thema: drones en satellieten
Drones op het Binnenhof Het onderwerp drones kan de laatste tijd op veel belangstelling rekenen van de politiek. Er zijn inmiddels twee uitgebreide kabinetsbrieven verschenen en onlangs heeft zelfs in de Kamer het eerste debat plaatsgevonden over (civiele) drones. Dit artikel geeft een samenvatting van de ontwikkelingen in het beleid en de regelgeving over drones en de politieke aandacht voor het onderwerp. ■■ Herman Smits Stafadviseur DG Politie, Ministerie van Veiligheid en Justitie
Voorgeschiedenis Tot enige tijd geleden was het onderwerp drones nogal versnipperd binnen de overheid. Het ministerie van Defensie is al jaren bezig met militaire drones, maar civiele drones waren nog onontgonnen terrein. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) werkte aan inpassing van drones in de luchtvaartregelgeving; bij het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) kwamen af en toe Kamervragen binnen over privacyaspecten en politie en brandweer begonnen na te denken over mogelijk gebruik van drones. Toen er echter steeds meer drones in het luchtruim verschenen, zowel van recreanten als van professionele bedrijven, kwam er ook meer politieke aandacht voor drones en ontstond de vraag naar meer coördinatie en helder beleid. Daarom is er in de afgelopen tijd veel interdepartementale samenwerking tot stand gekomen op dit dossier, met name tussen de ministeries van IenM, VenJ, EZ en Defensie, maar ook met de ministeries van BZK, OCW en VWS. Bovendien is er een intensieve dialoog met de dronessector en is er veel publiek-private samenwerking op dit terrein.
Kabinetsstandpunt Mede vanwege de groei van het aantal drones en de toegenomen (politieke) aandacht voor het onderwerp, heeft het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) in 2014 onderzoek gedaan naar de kansen en bedreigingen van drones, onder de titel “Het gebruik van drones, een verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen”. In dit onderzoek bespreekt het WODC diverse aspecten die meespelen bij het toenemende gebruik van drones: luchtvaartveiligheid, markt kansen, innovatie, inzet door publieke organisaties, beroepsmatig gebruik, recreatief gebruik, gebruik door kwaadwillenden, technische en productie-eisen, handhaving en naleving, privacy, aansprakelijkheid enzovoort. In reactie op het rapport heeft het kabinet in maart 2015 in een agenderend kabinetsstandpunt aangegeven kansen te zien voor de inzet van drones ten behoeve van veiligheid, infrastructuur, bewaken en beveiligen, onderzoek, land- en tuinbouw en media en journalistiek. Tegelijk gaf het kabinet aan dat er zorgvuldig gekeken moet worden naar privacy, naar veiligheid in het luchtruim en op de grond en naar mogelijk gebruik van drones door kwaadwillenden. Al deze aspecten zijn nog volop in ontwikkeling. We bevinden ons middenin de fase waarin 4 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
voortschrijdende technologie leidt tot steeds meer toepassingen voor drones, terwijl de samenleving er nog niet aan gewend is en de regelgeving daar nog niet op berekend is. Daarom is en blijft het kabinet samen met de sector nadenken hoe we de economische kansen van drones kunnen benutten, hoe we gebruik kunnen maken van de vele toepassingsmogelijkheden van drones en hoe we kunnen zorgen voor een veilige integratie van drones in het luchtruim. In augustus 2015 stuurden de betrokken bewindslieden een uitwerking van het kabinetsstandpunt, waarin de voortgang in het beleid en de regelgeving werd beschreven, evenals de richting voor de toekomst.
Huidige stand van zaken Zoals ook in de recente kabinetsbrief beschreven staat, valt recreatief gebruik van drones op dit moment onder de Regeling modelvliegen. Daarbij gelden eisen over de hoogte en over afstand tot mensenmenigten, bebouwing en vliegvelden. Bovendien mag men niet in het donker vliegen, moet de drone altijd in het zicht van de vlieger zijn en heeft ander luchtverkeer altijd voorrang. Voor zakelijk gebruik van drones geldt dat de operator een zogenaamd RPAS operator certificate (ROC) moet hebben. Die kan verkregen worden als de operator kan aantonen dat hij de gewenste operatie veilig kan uitvoeren en deze operatie in een goedgekeurd handboek beschreven is. Daarnaast moet de piloot een brevet hebben en de drone een Bewijs van Luchtwaardigheid. Voorheen moesten bedrijven hiervoor ontheffingen aanvragen, maar tegenwoordig worden hiervoor vergunningen afgegeven. Ook bij zakelijk gebruik van drones moet de piloot zich aan de regels houden over afstand tot mensen en gebouwen en vliegen bij daglicht et cetera. Binnen Europa zijn nu nog veel verschillende regels voor het vliegen met drones. Alle lidstaten mogen zelf regels stellen voor drones tot 150 kg. Het doel van de Europese Commissie is echter om de regelgeving voor drones de komende jaren te harmoniseren. Er vindt nog discussie plaats over de toekomstige Europese regelgeving, waarbij belangrijke vragen zijn welke keuzes er gemaakt moeten worden over gewichtslimieten, afstandscriteria, training van de piloot, technische eisen, identificatie van de drone, enzovoort. De overheid en de sector werken intensief samen om een eenduidige reactie te geven op de voorstellen van de Europese Commissie en zo een krachtig geluid te laten horen. Met het oog op het Nederlands voorzitterschap van de EU, zit Nederland zelfs in de kopgroep om de harmonisatie van Europese regelgeving in Europa vorm te geven. Als de Europese plannen verder zijn uitgewerkt,
kan Nederland stappen zetten om de regelgeving te laten aansluiten op de contouren van de toekomstige Europese regelgeving. Het doel van het kabinet is om stapsgewijs meer ruimte te geven aan drones, te beginnen met hulpdiensten als politie en brandweer. Voor politie en brandweer kunnen drones namelijk een ideaal hulpmiddel zijn, maar daarvoor is het wel nodig dat ze ook boven mensen en gebouwen kunnen vliegen en in het donker. Met de huidige regels kan dat alleen nog door middel van ontheffingen, maar het kabinet wil snel regelen dat dit permanent mogelijk wordt voor de hulpdiensten. Vervolgens kan er naar verwachting ook meer ruimte geboden worden aan bijvoorbeeld journalisten en aan bedrijven die drones willen gebruiken voor onderzoek, inspecties van landbouw, natuur en infrastructuur, enzovoort.
De Kamer over drones Op 3 september 2015 hield de Tweede Kamer voor het eerst in de geschiedenis een Algemeen Overleg (AO) over drones. De Kamer vindt het belangrijk dat het kabinet urgentie geeft aan dit dossier: de economische kansen en de mogelijkheden voor hulpdiensten moeten volop benut worden, maar tegelijkertijd moet het kabinet scherp zijn op de risico’s en dreigingen die met drones kunnen
meekomen. De Kamer wil snel meer duidelijkheid over het tegengaan van die dreigingen; wat kan de politie bijvoorbeeld doen om een drone uit de lucht te halen? Een ander artikel in dit magazine gaat in op de dreigingen die meekomen met drones. De Minister van VenJ heeft in het debat toegezegd om daarover dit najaar een brief naar de Kamer te sturen. Verder stelde de Kamer veel vragen over de privacyaspecten bij drones. Ook daarop wordt elders in dit magazine uitgebreid ingegaan. De Kamer onderstreepte het belang van heldere regels en goede communicatie naar alle dronegebruikers – juist ook naar de vele recreanten. Bovendien pleitte de Kamer voor goede testlocaties voor drones, bijvoorbeeld op vliegveld Valkenburg of vliegveld Twente. Daarnaast vroeg de Kamer aan het kabinet om expliciet voorop te lopen in Europa. Nederland zal een prominente rol moeten spelen in aanloop naar en tijdens het Nederlands voorzitterschap. Er zijn dus genoeg punten die uitgewerkt moeten worden en om actie vragen. De ontwikkelingen gaan razendsnel en de kunst is om al die ontwikkelingen beleidsmatig bij te houden. De overheid heeft zich nu goed georganiseerd en de Kamer heeft ook volop aandacht voor het onderwerp drones, dus het is duidelijk: drones zijn here to stay.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 5
thema: drones en satellieten
“Roads? Where we’re going, we don’t need ... roads!”
Dronegebruik bij de politie ■■ Bart Engberts Coördinerend beleidsmedewerker DG Politie, Ministerie van Veiligheid en Justitie1
“Roads? Where we’re going, we don’t need ... roads!”, zegt Doc Brown tegen Marty McFly in het jaar 1985 aan het slot van de film Back to the Future (part 1). Zijn tot tijdmachine omgebouwde DeLorean stijgt op en schiet met “88 miles per hour” door de lucht richting de toekomst - dertig jaar later. Even later landen beiden in het jaar 2015 in het Amerikaanse stadje Hill Valley. De filmkijker volgt Doc en Marty in hun avonturen. Ook de politie in Hill Valley gebruikt vliegende auto’s. Het jaar 2015 is inmiddels werkelijkheid. Vliegende auto’s zijn er (nog?) niet gekomen. Wel heeft een ander “flying object” zijn intrede gedaan, ook in politiewerk: de drone. Dit artikel geeft inzicht in de huidige stand van zaken en de voornemens rond gebruik van drones voor de politietaak.2 Overigens gaat het niet om de drone als zodanig, maar om wat er aan bevestigd wordt. Denk bijvoorbeeld aan een camera, eventueel voorzien van infrarood-functie. Het is deze “pay load” die gebruik van drones voor politiewerk aantrekkelijk maakt.
Trainingen en testen De Nationale Politie beschikt op dit moment over een aantal trainingstoestellen waarmee trainingen worden verricht. Er worden ook inzetscenario’s mee getest. Dit testen geschiedt met toestellen die door gecertificeerde politiemedewerkers worden bediend. Het testen gebeurt in speciaal daartoe aangewezen gebieden. De testen zijn deze zomer gestart.
Drones voor politiewerk Voor een aantal politietaken is dronegebruik kansrijk, bij voorbeeld in het kader van de openbare ordehandhaving. Met drones, voorzien van camera’s, kan de politie goed voorzien in “crowd management” bij evenementen. De politie verkrijgt beter zicht op de mensenmassa’s en de kans op “opstoppingen” of het ontstaan van ongeregeldheden. Ook voor de opsporing is een drone zinvol: met behulp van een camera die aan een drone is bevestigd, kan de politie van bovenaf een “plaats delict” bekijken of zoeken naar sporen van een misdrijf. Een drone, voorzien van een (infrarood) camera is verder bruikbaar bij het zoeken naar vermiste personen. Andere toepassingen waar de politie aan denkt, is het gebruik van drones ter vastlegging van een plaats waar een ongeval is gebeurd en de inzet van drones in het kader van persoons- en objectbeveiliging. 1 2
De auteur dankt Edo Gillissen (DGRR) voor zijn suggesties. Zie de kabinetsbrief drones van 28 augustus 2015, paragraaf 6.
6 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
De politie onderzoekt ook mogelijkheden voor gebruik van drones als tegenmaatregelen, dus ter voorkoming of bestrijding van misbruik van drones door kwaadwillenden.3
Beperkingen De politie kan niet altijd drones inzetten. Zo schrijft de huidige luchtvaartregelgeving voor dat moet worden gevlogen “within a visual line of sight”. Ook het vliegen boven gebouwen en mensenmassa’s is niet toegestaan. De politie kan overigens een ontheffing krijgen. De recente kabinetsbrief creëert ruimte voor de inzet van drones door politie (en brandweer).
Uitgangspunten Wanneer de test- en trainfase is afgerond en de politie klaar is voor operationele inzet, moet vaststaan dat het gebruik van drones effectief en efficiënt is voor de uitvoering van de politietaak. Verder zijn transparantie, controleerbaarheid van het gebruik en verantwoord vliegen met drones een vereiste. Dronegebruik moet ook passen binnen de geldende wettelijke kaders rondom taak uitvoering, veiligheid en privacy(bescherming). Bij de kennis ontwikkeling en in het gebruik van drones trekt de politie nauw op met Defensie en brandweer. Medio 2016 is meer bekend over de resultaten van de inzetscenario’s en de uiteindelijke inzet in concrete gevallen. Dan moet ook de vraag worden beantwoord of de politie eigen materieel wenst aan te schaffen of gebruik maakt van Defensiemateriaal.
3
De lopende SBIR zal hierover uitsluitsel kunnen geven. Zie de bijdrage over bescherming tegen drones, elders in dit magazine.
Dronegebruik bij de brandweer
Ogen in de lucht ■■ Frank Huizenga Brandweer Nederland, Raad van brandweercommandanten
Brandweer Nederland De brandweerkorpsen uit Twente en Midden- en West-Brabant zijn de twee pilotregio’s die het komende jaar ervaring gaan opdoen met het vliegen met drones. Zij krijgen binnen afzienbare termijn de ruimte om onder bepaalde voorwaarden te vliegen tijdens incidenten. De beelden worden gebruikt om de inzet van de brandweer nog effectiever en efficiënter uit te voeren. Daarnaast moet het leiden tot een landelijke beleidslijn voor het gebruik van en de inzet door drones door de brandweer. De wet scheerde tot nu toe het beroepsmatig vliegen met drones over één kam. De brandweer wilde hier graag een uitzondering op hebben om te kunnen voldoen aan de operationele behoefte die er is. Met succes.
Wettelijke ruimte om te vliegen Vliegen met een drone lijkt eenvoudig, maar schijnt bedriegt. Het beeld bestaat dat er zomaar gevlogen mag worden door iedereen. Onderzoek wijst uit dat 70% van alle drones ongecontroleerd uit de lucht komen. “Als hulpverleningsinstantie moet je dit natuurlijk niet willen”, vertelt Martijn Zagwijn van Brandweer Twente. “We hebben veel geïnvesteerd in het opleiden van piloten, het testen van de drone en opstellen van procedures. Daarnaast moesten er binnen de wetgeving aanpassingen worden doorgevoerd. Een lang proces, maar het kost nu eenmaal tijd om in de luchtvaartwetgeving aanpassingen door te voeren. Sterker nog: we lopen in Nederland voorop als het gaat om regelgeving met betrekking tot drones.”
Opgetogen Martijn Zagwijn (Twente) en Wilbert Kleijer (Midden- en WestBrabant) zijn opgetogen dat na twee jaar van overleg, trainen en testen zoveel is bereikt. Zagwijn: “Het is goed dat we nu echt de drone kunnen inzetten. De belangrijkste reden is om gegevens in te winnen en informatie te vergaren. Deze beelden zijn direct te zien in het operationeel centrum en de officier van dienst kan meekijken op zijn tablet. Overzicht van een brandlocatie of ongeval van boven kan van grote waarde zijn om op de juiste manier voertuigen te kunnen positioneren en deze daarmee effectief in te zetten. Het zijn letterlijk onze ogen in de lucht.” “Wij mogen binnen afzienbare termijn de lucht in gedurende een dagperiode”, legt Kleijer uit. “We hoeven nu niet meer in het kader van repressief optreden een 24-uursmelding te maken en krijgen de ruimte om boven gebouwen te vliegen en in de nabijheid van mensen. Bovendien komt er een werkbaarder procedure. In het komend jaar komt er bovendien meer duidelijkheid over het vliegen tijdens nachtelijke uren. We gaan veel ervaring op doen. Dit verwerken we in een landelijke beleidslijn en een operationeel handboek voor Brandweer Nederland. Er moet nog veel onderzocht worden, zoals de samenwerkingsverbanden tussen de brandweer, politie en Defensie, maar ook met private partijen. We merken ook dat de markt graag voor de brandweer wil vliegen. Op zich is daar niets mis mee, maar niet elke marktpartij heeft de juiste bevoegd heden om dit te mogen doen. Piloten moeten over de juiste competenties beschikken, maar ook de inbedding in de bedrijfs voering en operationeel optreden is van belang. Twente en Midden- en West-Brabant hebben hierin de landelijke regie.”
Brandweer Twente is de eerste van de twee pilotregio’s die de drone inzetten. De verwachting is dat Midden- en WestBrabant op korte termijn volgt. De drone van Twente bevat een gewone camera en een warmtebeeldcamera. De drone, een Altura ATX8 multikopter, is een op afstand bestuurbaar vliegtuig en weegt ruim zeven kilogram. Het heeft vier armen met elk twee rotoren. Hij vliegt met 25 kilometer per uur (max. 40 km/h). Wanneer de piloten het contact met de drone verliezen, vliegt deze vanzelf terug naar de startplek. Omdat de blusvliegtuigen van de brandweer een naam hebben, kreeg de Twentse drone ook een naam: Argus.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 7
thema: drones en satellieten
Privacy by Design bij drones en satellieten Heeft u ook al eens een drone boven uw hoofd zien vliegen en zich afgevraagd: “Wat doet die daar? Is iemand mij aan het filmen? En wie is die “iemand” eigenlijk?” Of heeft u bij het zien van de film “The Enemy of the State”, waarin de hoofdpersoon voortdurend door een satelliet in de gaten wordt gehouden, gedacht: “Zouden ze dat echt al kunnen en word ik misschien ook door een satelliet gevolgd?”
■■ Just Stam Raadadviseur, Ministerie van Veiligheid en Justitie
Het zijn allemaal vragen die op uw privacy betrekking hebben. Want laten we wel zijn: drones en satellieten zijn fantastische uitvindingen, maar aan het gebruik daarvan kleven ook risico’s met betrekking tot onze privacy. Het is van groot belang om bij de verdere ontwikkeling van het gebruik van drones en satellieten, die risico’s niet het uit het oog te verliezen. Alleen als we erin slagen die risico’s te benoemen en maatregelen te treffen om ze zo klein mogelijk te laten zijn, kunnen we bereiken dat het gebruik ervan op een zo groot mogelijk draagvlak in de samenleving kan rekenen.
Maar ook een opname die met een satelliet van een wietplantage is gemaakt, kan onder omstandigheden een persoonsgegeven opleveren: als met niet al teveel inspanning kan worden nagegaan wie de grond in eigendom heeft waarop die wiet wordt verbouwd, is ook die opname een persoonsgegeven.
Drones kunnen door hun kleine formaat en door de hoogte waarop zij vliegen, soms bijna niet zichtbaar en hoorbaar zijn. Satellieten vliegen altijd op zo’n grote hoogte dat zij zich aan onze waarneming onttrekken. Een mens kan zich om die redenen niet bewust zijn van het feit dat een drone of satelliet boven hem vliegt die met behulp van een camera of andere sensor informatie over hem vastlegt. In dat geval zal al gauw zijn privacy in het geding zijn. Iemand hoeft er immers geen rekening mee te houden dat een drone of satelliet informatie over hem vastlegt. Gebeurt dat wel, dan is – wat men noemt – zijn “redelijke verwachting omtrent zijn privacy” in het geding. Maar ook in het geval dat een drone zichtbaar rondvliegt of bekend wordt gemaakt dat met een satelliet bepaalde informatie wordt verzameld, kan dat een risico voor onze privacy opleveren. In zo’n situatie kunnen mensen zich minder vrij gaan gedragen dan anders het geval zou zijn. Dat wordt wel het “chilling effect” genoemd van instrumenten waarmee informatie over ons kan worden vastgelegd. Zelfs als een drone geen camera meevoert kan dit effect optreden: je kan immers vanaf de grond vaak niet zien of aan een drone een camera is gemonteerd. Met behulp van een drone of een satelliet kunnen persoons gegevens worden vastgelegd. Bij “persoonsgegevens” gaat het om gegevens die tot een geïdentificeerde of identificeerbare persoon zijn te herleiden. Het is evident dat, als tijdens een inspectie van een brug met een camera op een drone een persoon herkenbaar in beeld is gebracht, dit camerabeeld een persoonsgegeven is. 8 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Voor verwerking van persoonsgegevens geldt dat zij moet voldoen aan de voorwaarden die de Wet bescherming persoonsgegevens daarvoor stelt. Gaat het om gegevens die de politie of het openbaar ministerie verwerkt, dan moet rekening worden gehouden met de voorwaarden uit de Wet politiegegevens, respectievelijk de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Als men met behulp van drones of satellieten mogelijk persoonsgegevens gaat verwerken, dan kan het concept van “Privacy by Design” helpen om de risico’s voor onze privacy zo gering mogelijk te laten zijn. Vertaald naar het gebruik van drones en satellieten impliceert dit concept dat men zich aan de onderstaande zeven principes moet houden. 1. De maatregelen moeten proactief zijn, dat wil zeggen helpen voorkomen dat zich een onnodige inbreuk op de privacy voordoet. Bij het gebruik van drones en satellieten betekent dit dat het gebruik, al naar gelang het doel daarvan, moet worden beperkt naar plaats en tijd. Het verzamelen, gebruik, openbaren en bewaren van gegevens dient te worden beperkt tot het minimum. 2. Instrumenten op een drone of satelliet moeten standaard zijn ingesteld op bescherming van de privacy (“Privacy by Default”). Een camera op een drone die wordt gebruikt voor inspectie van bijvoorbeeld een windmolen, moet zoveel mogelijk zo zijn ingesteld dat alleen beelden worden gemaakt van die windmolen. Camera’s en andere sensoren dienen niet automatisch gegevens te gaan verwerken en alleen te worden aangezet, als dat noodzakelijk is. 3. Privacy moet zijn ingebed in het ontwerp. Dit impliceert dat privacy bescherming geïntegreerd is in het systeem, zonder dat de functionaliteit daarvan vermindert. Als een drone wordt gebruikt voor bijvoorbeeld inspectie van infrastructuur, kan de camera worden uitgerust met technologie om beelden van gezichten te
verwijderen of te “blurren”. Afhankelijk van het doel van het gebruik van de drone of satelliet kan er ook voor worden gekozen beelden onmiddellijk te versleutelen, nadat zij zijn verzameld, en alleen te ontsleutelen in het geval dat dit noodzakelijk is en dan alleen door daartoe geautoriseerde personen. 4. Privacy en organisatiebelang als positieve optelsom. De legitieme belangen van zowel de organisatie die een drone of satelliet gebruikt, als het publiek kunnen worden gewaarborgd als ervoor wordt gezorgd dat persoonsgegevens veilig worden opgeslagen en niet langer bewaard dan noodzakelijk is. De toegang tot de opgeslagen gegevens moet technisch zijn beveiligd, bijvoorbeeld door een code of een biometrisch kenmerk, en alleen zijn toegestaan aan daartoe geautoriseerde personen. 5. Bescherming van start tot finish. Persoonsgegevens dienen tijdens de gehele verwerkingscyclus te worden beschermd. Dit vergt aandacht vanaf het moment dat gegevens met behulp van een drone of satelliet worden verzameld, tot aan het moment dat zij worden vernietigd. 6. Transparantie. Alle belanghebbenden bij het verwerken van persoonsgegevens met behulp van een drone of satelliet moeten erop aan kunnen dat de verwerking plaatsvindt overeenkomstig het doel daarvan en dit, zo nodig, kunnen verifiëren. Dit vergt dat het verwerkingsproces voldoende transparant is. Organisaties die drones of satellieten gebruiken, dienen burgers daarom heldere informatie te verschaffen over het gebruik
daarvan, de doelen waarvoor dit plaatsvindt, de eventuele verwerking van persoonsgegevens tijdens en na het gebruik en de identiteit en contactgegevens van de desbetreffende organisatie. 7. Plaats het datasubject centraal. Ontwerpers en gebruikers van drones en satellieten dienen de belangen van personen over wie gegevens worden verwerkt, centraal te stellen. Dit dient door te klinken in de mate van transparantie die zij betrachten, de gedragscodes die zij hanteren, de keuzemenu’s in het gebruikte verwerkingssysteem en de verdere inrichting van het verwerkingsproces. De hier genoemde principes zullen voor het gebruik van drones ook terug te vinden zijn in een nog te verschijnen handleiding “Drones en privacy”. Minister Van der Steur heeft toegezegd deze handleiding voor het eind van het jaar naar de Tweede Kamer te zullen sturen. Tot slot nog dit. Drones mogen op dit moment zonder ontheffing nog niet boven mensenmenigten en aaneengesloten bebouwing vliegen. Het risico dat een dronevlucht de privacy raakt, is daarom vooralsnog minder groot dan het lijkt. En wat we aan mogelijk heden van satellieten in “Enemy of the State” konden zien, is voorlopig nog geen werkelijkheid. De ontwikkelingen staan echter niet stil. Sensoren op drones en satellieten kunnen steeds meer. De vraag of je voldoende rekening hebt gehouden met de privacyaspecten die daaraan zijn verbonden, wordt dan ook steeds belangrijker.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 9
thema: drones en satellieten
Drones in het publieke domein Er gaat geen dag voorbij of er is wel iets nieuws te melden over drones. In het publieke domein worden veel activiteiten (nog) met traditionele methoden uitgevoerd die - met een beetje fantasie ook met deze vliegende robots (drones) gedaan kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan verkeersmanagement, dijkinspectie, oliebestrijding op het water en monitoring van waterkwaliteit. Rijkswaterstaat heeft een quick scan uitgevoerd naar de (on) mogelijkheden van drones in het publieke domein. Om drones veilig en efficiënt toe te kunnen passen (in plaats van met traditionele methoden) is er nog wel wat werk te verzetten, is de conclusie van deze quick scan. ■■ Aad van den Burg Senior adviseur netwerkontwikkeling Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving
Nieuwe ontwikkelingen komen steeds sneller op ons af. Ging de introductie van de mobiele telefoon nog met een slakkengang, de introductie van de smartphone of tablet ging met een sneltreinvaart. Ook het gebruik van drones en robots neemt een vlucht en ontwikkelingen zijn steeds vaker gericht op de consumentenmarkt. Wat betekent dit voor het publieke domein? En welke rol speelt de overheid daarin? Als de overheid grip wil hebben op de inzet/ productie van dit soort middelen dan zal bekeken moeten worden wat zowel voor de consument als voor de overheid zelf de (on) mogelijkheden zijn.
“Als dronebedrijven zich aan de regels houden en de branche meedenkt over het veilig uitvoeren van dronevluchten kan de inzet van drones sterk toenemen.” Al in 2006 heeft Rijkswaterstaat samen met TU Delft de eerste proeven met drones bij verkeersmanagement uitgevoerd. Toen bleek dat ze nog onvoldoende stabiel waren om in te zetten. Begin 2015 heeft Rijkswaterstaat, samen met andere netwerk beheerders, opnieuw het initiatief genomen om de (on)mogelijk heden van het gebruik van drones te bekijken. De laatste tijd zijn er diverse pilot projecten met drones uitgevoerd en is kennis en ervaring opgedaan.
10 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Kansen en beperkingen Het grootschalig inzetten van drones is onderhavig aan veiligheidsen privacyregelgeving. Dit hindert kennisinstituten zoals TU Delft, TU Twente en marktpartijen niet in de doorontwikkeling, sterker nog: het stimuleert hen om producten zo te verbeteren dat een bredere inzet wel mogelijk wordt. Als projectleider/ontwikkelaar moet je de afweging maken wat de meerwaarde van de inzet van drones is ten opzichte van een traditionele methode en of bijvoorbeeld een combinatie van traditionele en nieuwe technieken mogelijk is. De ontwikkelingen gaan zo snel dat drones straks niet meer weg te denken zullen zijn en je als overheid dus moet kijken welke kansen dit biedt bij bijvoorbeeld het netwerkbeheer in de toekomst.
Quick Scan en summerschool In de eerste maanden van 2015 heeft Rijkswaterstaat samen met een aantal partners een quick scan gemaakt van de inzet van drones. Hieruit blijkt dat er diverse nuttige toepassingen zijn om drones in verschillende processen in te zetten. Aandachtspunt daarbij is wel dat er conform de regels moet worden gewerkt. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft hiervoor een lijst met erkende bedrijven op zijn website geplaatst. Als je deze bedrijven contracteert voor je project maak je een goede start. Om kennis over de inzet van drones in het publieke domein met anderen te delen is op 27 augustus jl. een summerschool georganiseerd in Fort 1881 in Hoek van Holland. Hier kwamen ruim 150 vertegenwoordigers van marktpartijen, kennisinstituten en overheden bij elkaar. Naast plenaire momenten werd er in de diverse workshops gesproken over de regelgeving, inzet in de Leisure-industrie, toepassing voor maritieme taken op de Noordzee, toekomst van branchevereniging DARPAS, pilot Concert at Sea, drones en verkeersmanagement, dijkinspectie met drones en ontwikkelingen van drones door kennisinstituten (TU Delft, TU Twente en NLR).
Vervolgactiviteiten De komende tijd worden nog enkele pilot projecten door Rijkswaterstaat uitgevoerd en geëvalueerd. Daarnaast wordt er een position paper opgesteld aan de hand waarvan het bestuur van Rijkswaterstaat een besluit kan nemen of en op welke wijze drones voor zijn werkprocessen zullen worden ingezet. Verder wordt er samenwerking gezocht met andere ministeries en overheden, marktpartijen en kennisinstituten om de kennis over drones te bundelen en breed beschikbaar te maken.
Professionalisering van de branche De branchevereniging voor dronebedrijven DARPAS zet zich in voor het professionaliseren van de branche. Verder zullen ontwikkelingen gestimuleerd moeten worden die de veiligheid van het vliegen met drones in relatie tot het overige (vlieg)verkeer verbeteren. Er is veel mogelijk met drones: als branche, techniek en overheid samenwerken om te zorgen voor een verantwoord gebruik in het publieke domein zullen drones veel vaker ingezet gaan worden, is de verwachting.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 11
thema: drones en satellieten
Bescherming tegen drones ■■ Ruben Prins Adviseur innovatie en aanbesteden, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Onbemande systemen zijn in de afgelopen jaren aanmerkelijk beter, kleiner, autonomer en goedkoper geworden, waardoor we wereldwijd aan het begin staan van steeds meer gebruik van deze technologie voor allerlei toepassingen. Dit gebruik brengt naast kansen ook risico’s met zich mee. Allereerst kunnen drones een risico vormen voor de luchtvaartveiligheid, denk bijvoorbeeld ook aan politie- en trauma helikopters. Hoe drukker het in de lucht wordt, hoe groter dit risico. Laag overvliegende drones kunnen ook een gevaar vormen voor de verkeersveiligheid. Het aantal veiligheidsincidenten met onbemande systemen is de afgelopen jaren dan ook flink toegenomen. Daarnaast nemen door de toenemende laagdrempeligheid van drones, de mogelijkheden voor misbruik door kwaadwillenden toe. Het bedieningsgemak, het toegenomen draagvermogen en de toenemende beschikbaarheid voor het grote publiek vergroot dit risico. Door deze ontwikkelingen zijn er scenario’s denkbaar waarin drones worden ingezet voor spionage, hacken of jammen van systemen, criminaliteit, verstoren van de openbare orde en/of het binnen een beveiligd gebied brengen van verboden goederen.
Aanpak Het potentieel misbruik door kwaadwillenden heeft de aandacht van de NCTV en de relevante nationale en internationale veiligheids partners. Hiertoe is een gezamenlijke aanpak binnen de overheid ontwikkeld, met een looptijd van 2015-2020. Deze aanpak richt zich op: het in kaart brengen van de risico’s van misbruik van onbemande systemen, ontwikkelen van integraal beleid en multidisciplinaire protocollen, stimuleren van ontwikkelingen en kennisdeling ten aanzien van detectie, identificatie en neutralisatie en stimuleren van internationale samenwerking. In 2015 en 2016 is er daarnaast aandacht voor het vergroten van de awareness bij relevante (overheids)partners. Ook bereiden de relevante veiligheidspartners zich waar mogelijk gezamenlijk voor op de potentiële dreiging. Het Innovatieteam van VenJ stelde 1,75 miljoen euro beschikbaar om tegenmaatregelen te bedenken voor drones en schakelde de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in om innovatieve, creatieve bedrijven te benaderen. RVO.nl zette hiervoor “SBIR” in: een gefaseerde innovatiecompetitie.
fietser
vogel
Productontwikkeling NCTV, Politie, Marechaussee en RVO.nl formuleerden de oproep aan het bedrijfsleven. De uitdaging richtte zich op detectie, identificatie en gecontroleerd verwijderen van drones in een stedelijke omgeving. Deze uitdaging werd opgepikt door de landelijke media. Het AD schreef er een artikel over en de NOS twitterde erover. Politie, KMAR, NCTV en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gingen met geïnteresseerde ondernemers in gesprek. Uit de 40 ingediende voorstellen selecteerde een commissie de dertien beste voor een haalbaarheidsonderzoek. De commissie bestond uit potentiële overheidsklanten: Politie, DJI, Defensie, aangevuld met een ondernemer om de zakelijke kant te beoordelen. But Klaasen, innovatiemanager VenJ en commissievoorzitter: “De creativiteit van de ondernemers bij het oplossen van dit vraagstuk is erg inspirerend en werd door de overheidspartners zeer gewaardeerd. Daarnaast ben ik onder de indruk van de stappen die ze al in het haalbaarheidsonderzoek hebben weten te maken.” De bedrijven hadden vijf maanden voor het haalbaarheids onderzoek. In juni organiseerde RVO.nl samen met het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum een testdag. Circa 100 geïnteresseerden van de Nederlandse en buitenlandse overheid waren daarbij aanwezig. Uit de haalbaarheidsonderzoeken werden de beste vier geselecteerd. Deze vier bedrijven hebben tot 1 augustus 2016 de tijd om een prototype te ontwikkelen. De aanpak bij deze SBIR is om de bedrijven te verbinden met hun toekomstige klanten. Er wordt dus niet alleen betaald voor onderzoek. Ook maken toekomstige gebruikers tijd vrij om de projecten te begeleiden. Robin Radar is een van de vier bedrijven die een prototype ontwikkeld. Het is een jong bedrijf dat vogelradars maakt voor luchthavens. Siete Hamminga zag de SBIR als een kans: “Wij hebben al enige tijd ambities op het gebied van drones. Voor ons is de SBIR een geweldig startpunt. We hebben inmiddels al veel vraag uit de markt naar deze oplossing. We zien het als een strategische keuze om hier echt voor te gaan.” Met hun systeem kunnen drones al op grote afstand worden onderscheiden door de specifieke radar signatuur van een drone (zie afbeelding). Door de aanpak van de NCTV kunnen KMAR, Politie en DJI straks systemen verwerven die ze mede zelf hebben vorm gegeven. De bedrijven hebben producten kunnen ontwikkelen die aansluiten bij de wensen van hun klanten. De samenwerking met de Nederlandse overheid is voor hen een springplank naar veiligheidsorganisaties in het buitenland.
wandelaar
Het spectrum van verschillende bewegende objecten, gemeten met een Robin Drone Detectie Radar. 12 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
drone
Rijkswaterstaat en satellieten ■■ Ir. Louise de Jong Senior adviseur, Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en heeft de verantwoordelijkheid voor “droge voeten”, “voldoende en schoon drinkwater” en “vlot en veilig verkeer over de weg en het water”. Daarvoor is betrouwbare informatievoorziening van doorslaggevend belang. Informatie komt uit eigen meetsystemen maar ook uit systemen die niet van Rijkswaterstaat zelf zijn zoals bijvoorbeeld satellieten.
Het onderhoud van bruggen, wegen, dijken, viaducten is een belangrijke taak om de genoemde verantwoordelijkheden te realiseren. Hiervoor is het nodig dat Rijkswaterstaat weet wat de staat van deze kunstwerken is en deze in de gaten houdt. Dit geldt echter niet alleen voor kunstwerken; ook de kwaliteit en de kwantiteit van het water in de rivieren, meren en op de Noordzee wordt gemonitord. De inzet van satellietgegevens is juist voor monitoring goed bruikbaar. De satelliet geeft als het ware een globaal beeld van de situatie – dit kan een verzakking zijn van een dijk of verontreiniging op zee – waarna de specialisten weten waar zij op de grond of op het water inspecties moeten uitvoeren; bijvoorbeeld een visuele inspectie van een brug of watermonsters nemen op zee. Een voorbeeld van het gebruik van satellietgegevens bij Rijkswaterstaat is oliedetectie op de Noordzee. Rijkswaterstaat maakt hiervoor gebruik van een waarschuwingsdienst gebaseerd op gegevens van radarsatellieten. Wanneer een vermoedelijke olievlek is “gezien” door de satelliet, krijgt Rijkswaterstaat een seintje en kunnen vliegtuigen van de kustwacht worden ingezet of kan een schip worden gestuurd voor inspectie ter plaatse. Door het combineren van gegevens (zoals tijdstip, plaats en soort olie) en verspreidingsmodellen voor olie op zee kan worden teruggerekend welk schip de vermoedelijke boosdoener was. Want ook de navigatiedata van schepen zijn bekend via satellieten. Een ander voorbeeld waarvoor Rijkswaterstaat satellietgegevens gebruikt is het detecteren van zeer kleine verzakkingen van kunstwerken. Deze zijn met het oog vaak niet zichtbaar, maar zijn uit satellietgegevens wel te berekenen door gebruik te maken van slimme algoritmes en tijdreeksen van meer dan 20 jaar (de benodigde radarsatellieten zijn operationeel vanaf 1992).
Een overzichtsbeeld van bijvoorbeeld de Afsluitdijk of een brug geeft snel een inzicht van de stabiele punten en de plekken waar mogelijk een verzakking is opgetreden die groter is dan verwacht. Met die informatie kan de inspecteur heel gericht zijn werk doen en kan onderhoudscapaciteit – en dus ook onderhoudsbudget – efficiënt worden ingezet. De inzet van satellieten voor het werk van Rijkswaterstaat zorgt voor efficiency, maar menselijke expertise blijft wel de doorslaggevende factor. Het is goed om te realiseren dat satellieten méér kunnen waarnemen dan het menselijke oog. Denk aan temperatuur, minuscule verzakkingen, vochtigheid onder de grond of nuances in golflengte waardoor verschillen in gewas of plantenziektes kunnen worden “gezien” of. En wanneer je bedenkt dat in één satellietbeeld veel informatie zit die interessant kan zijn voor verschillende partijen, ligt het voor de hand om de handen in één te slaan en te zoeken naar samenwerkingsverbanden. De brandweer kan in een satellietbeeld bijvoorbeeld begroeiing zien en interpreteert het beeld als een kaart van brandbaar materiaal. Bij Rijkswaterstaat ziet men in datzelfde beeld de ruwheid van het terrein waardoor stromend water uit een rivier wordt afgeremd. De technische mogelijkheden op het gebied van satellietbeelden en de verwerking ervan gaan snel. Er kan steeds meer én het kan steeds sneller en nauwkeuriger. Een live stream vanuit een satelliet is over een paar jaar wellicht geen nieuws meer. En toch is het niet de vraag of satellieten de taken van mensen gaan overnemen maar welke combinatie van satellieten, grondsystemen, modellen en mensen optimaal is en hoe deze combinatie zich in de tijd ontwikkelt. Welke extra informatie uit satellieten zou u helpen uw werk nog beter te doen? Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 13
thema: drones en satellieten
Satelliettoepassingen in de praktijk van VenJ In dit artikel wordt een aantal eigenschappen van satellietopnamen geïllustreerd die van waarde zijn geweest in veiligheidskwesties en justitiële zaken in Nederland. Het is onze vaste overtuiging dat dit incidentele gebruik in het verleden vervangen wordt door routinematig gebruik in de voor ons liggende periode. ■■ Rob Beck en Corné van der Sande NEO BV
De eerste opname
gemaakt in het “nabij-infrarode licht” (dus geen warmtestraling), dat bijvoorbeeld regelmatig wordt gebruikt in de bestrijding van hennepteelt in de open lucht.
Opnamen “van boven” spelen al sinds de Eerste Wereldoorlog een rol in militaire toepassingen. De oudste luchtfotografie van Nederland is ook voor deze doeleinden vervaardigd en veel nu nog beschikbaar beeldmateriaal dateert uit de Tweede Wereldoorlog. Satelliettoepassingen voor ditzelfde doel bestaan sinds de zestiger jaren. De oudste satellietfoto’s van Nederland zijn van 1961.
So what’s new? Satellietopnamen illustreren dat kaarten achterlopen bij de actualiteit. Dat komt omdat satellietopnamen altijd heel snel na een opname beschikbaar zijn. Eén van de eerste keren dat een satellietopname echt gebruikt is om aan te geven dat de situatie er in het echt anders uitzag dan op de kaart en, in dit geval op de vergunning, was kort na de vuurwerkramp op 13 mei 2001 in Enschede. Het aantal vuurwerkcontainers en de plaats verschilde van de situatie in de vergunning, zie figuur 1. De opname dateerde van 3 mei en werd getoond op de Overheid en ICT beurs in de week voor de ramp. Ambtenaren van de gemeente hadden de opname gezien en vroegen direct na de ramp om het beeldmateriaal en een analyse ervan. Later werd bekend dat op de ochtend van de ramp ook toevallig een opname uit een vliegtuig is gemaakt en die heeft veel later de satellietfoto in het onderzoek vervangen.
Figuur 2: Nabij-infrarode satellietfoto waarbij hasj-planten zijn geplaatst in een maïsveld. Door “verdachte plaatsen” te signaleren, kan een veldwaar neming gericht plaatsvinden.
Een bijzondere eigenschap van radaropnamen is dat de radar zelf de lichtbron is en dat opnamen daarmee dag en nacht en onafhankelijk van bewolking kunnen worden gemaakt (maar veel andere zaken zijn er weer niet waar te nemen met een radar). Ook is het met dergelijke radaropnamen mogelijk om structuur veranderingen aan het oppervlak van de bodem waar te nemen. Een voorbeeld betreft het gebruik van radaropnamen om met succes aan te tonen dat een afvalverwerker een vreemd materiaal heeft gestort op een bepaalde akker nabij Bergen, Limburg in een bepaalde periode in het najaar van 2009. Voor de verdachte akker kon met de opnamen worden vastgesteld dat het materiaal op de akker gestort is in de bewuste periode.
Hoe gaat het verder?
Figuur 1: IKONOS opname van de 16 vuurwerkcontainers op het SE Fireworks terrein, waar de vergunning er slechts 14 toestond: Zo niet het eerste, dan wel een heel vroeg voorbeeld van een mutatiesignaal met lucht- en ruimteopnamen.
Satellietopnamen zijn natuurlijk maar voor een deel foto’s en worden voor een ander deel gemaakt door een variëteit aan radars en thermische meetinstrumenten. Ook worden veel opnamen 14 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Alle voorbeelden betreffen incidentele toepassingen van satellieten. Het feit dat de satellietopname inderdaad op het goede moment een opname maakte was in al deze gevallen ook een incident. Er zijn vele malen meer situaties waarin het gebruik van de opnamen is beproefd maar waarin geen geschikt beeldmateriaal voorhanden was. Die situatie kantelt in dit tijdsgewricht. De satellieten waar we nu op kunnen vertrouwen maken deel uit van een infrastructuur. Als er een satelliet stopt met functioneren neemt een andere satelliet de taken over. Detail en frequentie van opnamen neemt sterk toe. Bovendien zijn de data nog slechts zeer zelden alleen voor de militaire ogen beschikbaar. Ook hier is de ontwikkeling naar Open Data ingezet, zoals met het Nederlandse Satellietdataportaal. Ook die ontwikkeling brengt de beelden dichter bij de gebruikers.
Satellietinformatie ten behoeve van Veiligheid en Justitie Ruimtevaart ontwikkelt zich van een strategische technologiesector naar een strategische informatiesector. De uitdaging voor de Nederlandse overheid is om nog meer dan voorheen inzicht te krijgen in haar informatiebehoefte, wat dit waard is in economische termen, welke informatie externe organisaties kunnen leveren en zaken te doen met deze organisaties voor het verkrijgen van betrouwbare informatie. De uitdaging voor de Nederlandse organisaties is informatie op betrouwbare en gecertificeerde wijze beschikbaar te maken en zakelijk modellen op te zetten om informatie efficiënt, betrouwbaar en gegarandeerd te leveren.
■■ Han Wensink Ocean Space Consult, HERMESS en NEVASCO
Dat satellieten overheden cruciale informatie kunnen geven, staat buiten kijf. En overheden weten dat. Vaak gaat het om het monitoren van gewassen, rampen of klimaatverandering. Maar het gaat hierbij ook heel vaak om praktische dichtbijhuis-voorbeelden: Zo hebben vrachtschepen allemaal een zender aan boord. De marechaussee kan schepen hiermee niet alleen volgen maar ook voorspellen op welk moment ze in de haven aankomen. Omdat je aan die schepen ook informatie over de lading kunt koppelen, is dat heel waardevolle informatie voor opsporingsdiensten. Zij kunnen operaties dan dagen van tevoren plannen in plaats van op het laatste moment. Dergelijke informatie moet echter wel als een informatiedienst kosteneffectief beschikbaar komen.
De industrie heeft zich dit ook gerealiseerd en heeft zich georganiseerd op een dusdanige wijze dat kleine specialistische partijen een positie innemen in ketens om informatie te leveren, dat deze ketens worden aangeboden aan klanten, dat deze processing ketens efficiënt worden ingericht en dat informatie kosteneffectief wordt geleverd. Een voorbeeld hiervan is NEVASCO (www.nevasco-group.nl) waarin de Nederlandse aardobservatie sector zich heeft georganiseerd en op een efficiënte wijze informatiediensten aanbiedt aan strategische klanten zoals het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
de Ruimte voor het gebruik
En er is meer mogelijk: het managen van veiligheid van mensen na calamiteiten kan veel beter met satellietinformatie. Adequate satellietinformatie zorgt ervoor dat je mensen beter kunt bereiken én je genereert informatie waarop je beslissingen neemt. Denk aan een grote giftige rookpluim tijdens een brand waarbij je met satellietbeeld, windmodellen en lokale metingen kunt bepalen welk gebied je moet ontruimen. Tegelijkertijd zullen het vaak bedrijven zijn die dergelijke informatie verzamelen, modellen erop loslaten en bestanden koppelen. En daarin is de wereld veranderd. Vroeger verzamelden opsporingsdiensten zelf gegevens, interpreteerde ze en gingen dan tot actie over. Nu komt 90 procent niet meer uit de organisatie zelf, maar van buiten: bedrijven. Voor ministeries is het zaak om te weten welke informatie nodig is, welke partijen betrouwbare informatie kunnen leveren en wat deze informatie kost. En vaak zijn het kleine partijen die op hun beurt weer met andere bedrijven samenwerken. Complexe informatie wordt door een keten van partners gegenereerd. Efficiency en certificatie van betrouwbare informatiediensten zouden daarom wel eens heel hard nodig kunnen zijn.
‘Meer WAARDE voor onze Aarde’
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 15
thema: drones en satellieten
Satelliettoepassingen - Europese ontwikkelingen ■■ Marjan van Meerloo Ministerie van Economische Zaken ■■ Wim Ploeg Ministerie van Infrastructuur en Milieu
De Europese Commissie zet meer en meer stappen op het gebied van Ruimtevaart, met inmiddels een aantal grote EU-programma’s, zoals Copernicus (aardobservatie), Galileo (satellietnavigatie), SST (Space Surveillance and Tracking gericht op veiligheid in de ruimte) en een onderdeel onder Horizon 2020 (het EU-programma voor Onderzoek en Innovatie). Deze programma’s bieden onder andere (vrij beschikbare) satellietdata en onderzoeksmiddelen en dragen op die manier ook bij aan het creëren van nieuwe diensten, het oplossen van maatschappelijke problemen en daarmee het concurrentievermogen van de EU. Binnen het aardobservatieprogramma Copernicus1 wordt een aantal satellieten (de zogenaamde “Sentinels”) gelanceerd. Deze satellieten verzamelen atmosferische metingen en radar- en fotomateriaal. Copernicus is nog niet volledig operationeel, maar zal dat in de komende jaren zeker worden. Momenteel zijn de twee Sentinels gelanceerd en wordt er in 2015 nog een derde lancering verwacht. Onder Copernicus zijn er verschillende “services”, te weten land, marien, atmosferisch, “emergency”, veiligheid, klimaatverandering en toegang tot data. De informatie afkomstig uit Copernicus geeft legio toepassingsmogelijkheden, interessant vanuit maatschappelijk, wetenschappelijk en commercieel oogpunt. Er zijn veel vooral overheidsgerichte toepassingen te bedenken (en voor een deel al in praktijk gebracht), zoals het gebruik maken van ruimtevaart voor toezicht en handhaving in het kader van nationale wetgeving en EU-richtlijnen. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld de monitoring van milieu, luchtkwaliteit, landbouw, water, bossen, “oil spills”, maar ook veiligheid. Hieruit is meteen af te leiden dat voor het werkdomein van Veiligheid & Justitie verschillende van deze toepassingsmogelijkheden van belang kunnen zijn, zoals “track & trace” voor schepen en vliegtuigen, maar ook bijvoorbeeld grenscontroles.
In de loop van 2016 komen de eerste initiële services beschikbaar van het programma voor satellietnavigatie Galileo2. Het systeem zal in 2018 tot een constellatie uitgroeien die daadwerkelijk diensten kan leveren en is in 2020 gereed. Een systeem dat GPS-gebruik veiliger en meer accuraat maakt, is al operationeel in de vorm van het EGNOS3-signaal. Met deze systemen, mede in combinatie met bijvoorbeeld GPS, krijgt de gebruiker een meer betrouwbaar product voor plaatsbepaling en tijdmeting. De toepassing van satellietnavigatie merken we dagelijks in de vorm van autonavigatie en plaatsgebonden services. Vele professionele toepassingen zijn of worden ontwikkeld. Dit varieert van precisielandbouw tot dijkbewaking, waarbij een combinatie met de bovengenoemde aardobservatiedata wordt gemaakt. Voor het domein van het ministerie van Veiligheid en Justitie kunnen de diensten van Galileo en EGNOS een bijdrage leveren aan het beperken van verstoring, misleiding en discontinuïteit. Verder bieden systemen en de toepassingen mogelijkheden tot innovatie in bijvoorbeeld detentie, opsporing en bewijs. Ook in het nader betrekken van burgers bij veiligheid speelt satellietnavigatie een belangrijke rol. Een toenemende bedreiging voor het brede gebruik van deze diensten is mogelijke verstoring en misleiding. Galileo zal, als enige wereldwijd systeem, een extra robuuste civiele dienst in de vorm van de Public Regulated Service (PRS) gaan bieden. Hiermee kan een belangrijk deel van de kwetsbaarheid worden verkleind. Momenteel wordt interdepartementaal gewerkt aan het beheer van PRS in Nederland. Toekomstige gebruikers hebben via de distributie van sleutels toegang tot deze dienst. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt nauw samen met het Netherlands Space Office (NSO) in het creëren van kennis over potentieel gebruik. Hiervoor bestaat een werkgroep waar geïnteresseerde potentiële gebruikers meer informatie kunnen krijgen.4
Naast deze meer op de overheid gerichte toepassingen, bieden de gegevens uit Copernicus zeker ook mogelijkheden voor het bedrijfsleven, onder andere voor bedrijven in de “value adding”sector, die zich bezighoudt met het verrijken van data.
2 3 1
www.copernicus.eu
16 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
4
http://www.gsa.europa.eu/galileo/why-galileo http://egnos-portal.gsa.europa.eu/ http://www.spaceoffice.nl/
SST (Space Surveillance and Tracking) is een Europees programma voor een waarschuwingssysteem tegen satellietbotsingen en – inslag, noodzakelijk vanwege de toename van ruimtepuin. Een dergelijk Amerikaans systeem bestaat al en dit systeem is een complementaire Europese tegenhanger hiervan. SST richt zich op “man-made” ruimtepuin wat zich dicht bij de aarde bevindt (delen van raketten, afgeschreven satellieten en/of brokstukken daarvan). Horizon 2020 is het grote Europese onderzoeks- en innovatie programma, de opvolger van het Zevende Kaderprogramma en biedt mogelijkheden tot deelfinanciering voor onderzoek aan
ruimtevaarttechnologie- en toepassingen. Dataverwerking is deel van het nieuwe werkprogramma over 2016/20175. De gezamenlijke EU-landen investeren fors in de systemen voor aardobservatie en satellietnavigatie. Het is aan de gebruikers om optimaal te profiteren van de mogelijkheden die deze systemen (gaan) bieden voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. 5
http://ec.europa.eu/programmes/horizon2020/, http://www.rvo.nl/ subsidies-regelingen/horizon-2020-onderzoek-en-innovatie
PRS: betrouwbare satellietnavigatie voor overheid Na jaren van voorbereiding kan volgend jaar een begin gemaakt worden met het testen van de Overheidsdienst, de Public Regulated Service (PRS) van het Europese satellietnavigatieprogramma Galileo. Begin volgend jaar zullen er al 12 van de 30 Galileo navigatiesatellieten beschikbaar zijn voor het testen van PRS door een aantal early adopters, die ook al mee gedaan hebben met de eerste in orbit validation testen van ESA (European Space Agency) in 2013/2014. PRS is de zeer betrouwbare en robuuste Galileodienst, speciaal voor overheidsgebruikers. ■■ Thomas Bleeker Netherlands Space Office
Betrouwbaarheid en continuïteit Bij de Public Regulated Service (PRS) zijn betrouwbaarheid en continuïteit de kernbegrippen. PRS is bedoeld om voor overheidsgebruikers een hoge mate van continuïteit te bieden van tijds- en
plaatsbepaling. PRS gebruikt een gecodeerd signaal waardoor er toegangscontrole voor deze dienst ingesteld is en misleiding vrijwel onmogelijk wordt gemaakt. Hierdoor wordt PRS uitermate geschikt voor het gebruik bij bijvoorbeeld veiligheidskwesties, rampen Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 17
thema: drones en satellieten
management, gevangenen- of VIP-vervoer, noodsituaties of bij de bewaking van vitale infrastructuur. Op dit moment wordt vooral gebruikt gemaakt van GPS, het alom bekende Amerikaanse satelliet navigatieprogramma. Galileo draagt bij aan de mogelijkheid om verschillende navigatiesystemen te combineren en daarmee kwaliteit en betrouwbaarheid van satelliet navigatie te vergroten.
PRS als veilige baken De Europese Commissie wil met PRS, na het onderkennen van (mogelijke) dreigingen en het ontwikkelen van tegenmaatregelen, een oplossing bieden voor het gebruik van satellietnavigatie (positie en tijd) in risicogevoelige overheidsclusters. Uit onlangs gepubliceerde studies wordt steeds weer stil gestaan bij de kwetsbaarheid van GNSS (Global Navigation Satellite Systems). De mogelijk heden zijn zeer divers. PRS is minder storingsgevoelig en robuuster dan het huidige open GPS-signaal en is voorbehouden aan door de overheid geautoriseerde gebruikers. Hoewel de dienst ontwikkeld is voor Europese overheden kunnen private gebruikers uit bijvoorbeeld de financiële wereld, de energie- of telecomsector of de (lucht)havenverkeersleiding PRS gebruiken, maar alleen als de overheid het gebruik van PRS door deze partijen goedgekeurd heeft. Mogelijke gebruikers van PRS uit de (semi)overheidssfeer zijn nooddiensten, ministerie van defensie, kustwacht, douane, inspecties, belastingdienst, civiele en militaire luchtverkeersleiding, inlichtingendiensten of de transportsector.
Bewuste en onbewuste verstoringen Tegenwoordig wordt GPS in allerlei toepassingen gebruikt, zoals vrijwel in de gehele transportsector, de telecomsector en in vele andere sectoren. Maar GPS wordt ook gebruikt voor een exacte tijdsbepaling en dat maakt het gebruik nog vele malen breder. Zo is de tijdsbepaling essentieel bij financiële dienstverleners, de energieleveranciers, telecommaatschappijen, het beheer van de sluizen en zijn er nog talloze andere voorbeelden te noemen. Met het toegenomen gebruik is ook het aantal verstoringen toegenomen. De GPS-signalen zijn vrij gemakkelijk te verstoren, het jammen. Soms zelfs op zo’n manier dat de gebruiker niet in de gaten heeft beïnvloed te worden, het zogenoemde spoofen. Het aantal meldingen van bewuste en onbewuste verstoringen is in heel Europa recentelijk zeer snel gestegen. Om inzicht te krijgen in unexpected radio frequency interference en jamming/spoofing, heeft het Europese agentschap (dat een toezichthoudende rol vervult bij het Europese satelllietnavigatieprogramma) hier onderzoek naar gedaan. Het bleek al snel dat er een wereld aan 18 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
verstoringen (bewuste en onbewuste) naar boven kwam. Zo hebben steeds vaker vrachtwagenchauffeurs een jammertje aan boord en vissersschepen een spoofer om hun GPS-ontvanger te misleiden zodat de inspectie niet ziet dat ze hun volle buit hebben gehaald in een natuurgebied; er zijn legio voorbeelden. Vrijwel alle sectoren in de samenleving maken dus gebruik van het plaats- of tijdssignaal via GPS-satellieten. Grootschalige verstoring kan op korte termijn verregaande gevolgen hebben. Dit gevaar is tegenwoordig nog betrekkelijk klein, mede omdat de spoofers nog betrekkelijk duur zijn, maar dat is snel aan het veranderen. Gezien de hoge mate van continuïteit en betrouwbaarheid van het PRS-signaal biedt deze Galileo servicemogelijkheden die wellicht op korte termijn grote interesse kan genereren bij huidige GPSgebruikers, zeker bij overheidsgebruikers in genoemde sectoren. Door de afhankelijkheid van GPS, de toegenomen dreigingen en verstoringen bij satellietnavigatie kan de overheid op betrekkelijk korte termijn groot belang gaan hechten aan het gebruik van PRS. In het kader van kwetsbaarheid heeft het ministerie van IenM vorig jaar het IKUS-onderzoek gestart. Dit onderzoek richt zich op het GPS-gebruik bij sectoren die opereren op kwetsbare terreinen waar een publiek belang gediend is. De uitkomsten van het onderzoek zijn begin volgend jaar voorzien. Deze zullen een belangrijke input vormen voor de nationale PRS-discussie omdat het gebruik van PRS wellicht een oplossing kan bieden.
Natuurbrandbeheersing en satellietdata ■■ Ing. Ester Willemsen, ing. Nienke Brouwer en ing. Jan Slakhorst Instituut Fysieke Veiligheid Het Natuurbrandverspreidingsmodel is een simulatiemodel dat een real time prognose geeft van de uitbreiding van een natuurbrand in de tijd. Het model wordt ontwikkeld door het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) samen met een aantal Veiligheidsregio’s en is enerzijds geschikt voor gebruik in de voorbereidende fase, zoals voor risicoanalyse en gebiedsgerichte aanpak. Anderzijds kan het ingezet worden bij een natuurbrand, voor evaluatiedoeleinden of ter ondersteuning bij natuurbrandonderzoek (brandweer/ technische recherche). In Nederland ontbreekt het aan generiek voor het model bruikbaar kaartmateriaal met gegevens over de aard en hoeveelheid vegetatie in onze natuurgebieden van duin- tot veengebieden. De verkenning naar het gebruik van satellietdata om dit hiaat te vullen, is begonnen!
Natuurbrandbestrijding Ter ondersteuning van de tactische en strategische besluitvorming bij natuurbrandbestrijding wordt er steeds meer gebruik gemaakt van de modelberekening. Het model geeft beeld bij de te verwachten branduitbreiding gedurende de komende zes uren in het Commando Plaats Incident of het Regionaal Operationeel Team. Sinds 2013 is het model een aantal keren succesvol toegepast, waaronder bij de brand op de Groote Heide in Leende en de brand in Nationaal Park De Hoge Veluwe.
Risicobeheersing Tevens heeft het Natuurbrandverspreidingsmodel zijn meerwaarde bewezen tijdens de fase van risicobeheersing. Het model zorgt letterlijk en figuurlijk voor beeldvorming van de branduitbreiding vóór en na beheermaatregelen die bijdragen aan het verkleinen van het risico op het ontstaan van een onbeheersbare brand. Tijdens een “gebiedsgerichte aanpak” stemmen natuurbeheerder en brandweer in het veld samen af welke doeltreffende maatregelen er getroffen kunnen worden om dit te realiseren. Dit geldt ook voor beeldvorming van brandgedrag in de verschillende stadia van klimaatverandering.
Huidig satellietgebruik Satellietfoto’s zijn voor het eerst gebruikt samen met de uitkomst van de modelberekening ten behoeve van de evaluatie van de brand op de Hoge Veluwe Pasen 20141. Tijdens en na een brand wordt nauw samengewerkt met het team brandonderzoek van brandweer en politie om een zo volledig mogelijk beeld van de brand in kaart te brengen. Satellietbeelden maken het mogelijk de omvang van het afgebrande gebied weer te geven. In combinatie met een projectie van de modelberekening over dit satellietbeeld werd het uitbreidingspatroon zichtbaar (zie afbeelding). Deze combinatie is ook gebruikt voor validatie van het natuurbrandverspreidingsmodel. De berekening van het model wordt hiermee vergeleken met de daadwerkelijke uitbreiding van de brand.
Satellietgebruik in de toekomst Uit een eerste verkenning blijkt dat gebruik van satellietdata nog veel meer kan betekenen voor natuurbrandbeheersing in Nederland. Zo zou dit kunnen bijdragen aan het verkrijgen van gedetailleerder, actueel en generiek kaartmateriaal voor alle natuurgebieden in Nederland waardoor de betrouwbaarheid van de voorspelling door het model toeneemt. Kaartmateriaal waarmee een verbinding kan worden gemaakt met alle data verkregen uit het IFV-veldonderzoek (naar brandbaarheid van de vegetatie) van de afgelopen jaren voor in het Natuurbrand verspreidingsmodel. Om ruwe satellietdata bruikbaar te maken voor het model is er een applicatie nodig die de satellietbeelden om kan zetten naar bruikbaar kaartmateriaal. Dit kaartmateriaal kan vervolgens in combinatie met de beschikbare brandstofdata opgemaakt worden tot zogenaamde “brandstofkaarten”. Belangrijke ingrediënten zullen bijdragen aan het voorkomen van onbeheersbare natuurbranden.
1
Zie Infopunt Veiligheid voor rapportage.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 19
thema: drones en satellieten
Luchtmacht lanceert Space Security Center De toenemende afhankelijkheid van satellieten maakt Defensie kwetsbaar voor verstoringen. Maar Defensie is daarin niet uniek, ook de maatschappij maakt steeds intensiever gebruik van “de ruimte”. Het onlangs opgerichte Space Security Center richt zich op het beheersen van die kwetsbaarheid. Dat biedt kansen voor samenwerking, zowel nationaal als internationaal. ■■ Majoor-vlieger Hans Klinkenberg Hoofd Bureau Space bij het Commando Luchtstrijdkrachten
Gebrek aan kennis Op 20 augustus jl. lanceerde de Luchtmacht een nieuw initiatief: het Space Security Center (SSC). Het SSC, voorlopig gehuisvest in het Luchtmachthoofdkwartier te Breda, is ontstaan naar aanleiding van het toenemende gebruik van satelliettoepassingen binnen Defensie. Als expeditionaire organisatie komt de krijgsmacht vaak op plaatsen waar geen (bruikbare) infrastructuur is om haar operaties te ondersteunen. Dankzij het gebruik van satellietdiensten zoals GPS, aardobservatie en communicatie, kan er toch gewerkt worden met hoogwaardige technologie onder primitieve omstandigheden. Echter, dit gebruik van satellieten maakt Defensie ook erg afhankelijk van deze middelen. Bovendien is er nog te weinig kennis over verstorende invloeden van de zon of de gevolgen van opzettelijk handelen door derden (bij voorbeeld GPS-stoorzenders).
Dreigingen In samenwerking met partners als TNO, het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) en het KNMI, doet de Luchtmacht1 onderzoek naar de impact van ruimteweer (lees: invloed van de zon) op communicatiemiddelen en het gebruik van GPS. Dit onderzoek moet leiden tot een verbeterd inzicht in de eigen kwetsbaarheid, maar ook tot de ontwikkeling en implementatie van middelen om de impact van verstoringen tot een minimum te beperken. Als u bekend bent met het project Herijking Vitaal, dan heeft u wellicht ook kennisgenomen van het project Inventarisatie Kwetsbaarheden Uitval Satellietnavigatie (IKUS). Dit laatste project, waarvan het eindrapport binnenkort beschikbaar is, toont aan dat het belang van “space security” veel verder reikt dan alleen het belang van Defensie. Naast ruimteweer en opzettelijke verstoring, kijkt het SSC ook naar andere potentiële dreigingen. Denk bijvoorbeeld aan het anticiperen op een satelliet die terug komt in de dampkring, waarbij in sommige gevallen satellietdelen op Aarde kunnen vallen. Of het signaleren van een meteoroïde, die tot zeer veel schade kan leiden.
Ook hierover is nog te weinig kennis, getuige de onvoorziene ontploffing van een meteoroïde nabij Tsjeljabinsk (Rusland) in 2013. Bij dit incident raakten 400 mensen gewond door rondvliegend glas en was er enige tijd verwarring over de oorzaak van de explosie2.
Best practices Gelukkig gaat het niet alleen om het mitigeren van dreigingen. De ruimte biedt immers ook volop kansen om bepaalde taken beter uit te voeren. Een belangrijke trend is dat ruimtevaart steeds betaalbaarder wordt, als gevolg van miniaturisering en toenemende commercialisatie. Deze ontwikkelingen bieden zicht op de ontwikkeling van zelf ontworpen satellieten of het gebruik van nieuwe satellietdiensten. De Luchtmacht doet, in samenwerking met kennisinstituten en de ruimtevaartindustrie, veel onderzoek naar deze nieuwe kansen. Echter, om dit toekomstige gebruik in “goede banen” te leiden, moet er een instantie zijn die verantwoordelijk is voor de aansturing van nationale satellieten. De ervaringen die het SSC hierin opdoet, leveren best practices op die interessant zijn voor andere ministeries die zich verdiepen in toekomstige satelliettoepassingen.
Samenwerking De Luchtmacht kijkt dus uitdrukkelijk naar de ruimte, maar doet dat niet alleen. In samenwerking met het Netherlands Space Office, de eerder genoemde partners en andere ministeries, verdiept de Luchtmacht zich in een verantwoord gebruik van de ruimte en in de bescherming tegen dreigingen. Tevens kijkt de Luchtmacht naar samenwerking met andere landen, zoals Duitsland, dat sinds 2010 een civiel-militair centrum heeft voor space security. Echter, deze samenwerkingsverbanden zijn nog pril en dienen verder uitgewerkt te worden. Ons uitgangspunt daarbij is dat we het niet spannender en groter maken dan het is. Dat laatste bereiken we vooral door van meet af aan interdepartementaal op te trekken in het werken aan space security.
2 1
Dit onderzoek wordt met name uitgevoerd door de Joint Meteorologische Groep.
20 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
http://www.theguardian.com/science/2013/feb/15/ meteorite-explosion-shakes-russian
Aardobservatiedata, een kansrijk ingrediënt voor veiligheid ■■ Willem Theo Oosterveld, Michel Rademaker, Peter Wijninga, Maarten Gehem en Petra Vermeulen Den Haag Centrum voor Strategische Studies In Molière’s Le Bourgeois Gentilhomme komt een zekere heer Jourdain tot de conclusie dat hij al 40 jaar in proza spreekt, zonder dat hij er ooit bij heeft stilgestaan. Zo is het ook met satellietdata: we staan nauwelijks stil bij de vele toepassingen voor ons dagelijks gebruik: van online kaarten tot tijdsynchronisatie en dijkverzakkingen tot het monitoren van havens en het behoeden van natuurparken tegen bosbranden. Er zijn satellieten voor communicatie, navigatie en (aard)observatie. Met het gereed komen van de ruimte informatie infrastructuur van Copernicus rond 2020 komt ook steeds meer data gratis beschikbaar. Met aardobservatie bedoelen we het gebruik van data die gegenereerd is door sensoren op satellieten, vliegende objecten zoals UAVs en bodemsensoren. Door data van meerdere van deze sensoren te integreren kunnen bijvoorbeeld veranderingen in de omgeving worden gedetecteerd, geobserveerd en geanalyseerd. In Nederland gebeurt dit al op aanzienlijke schaal in bijvoorbeeld de landbouw, maar ook bij watermanagement en klimaatonderzoek. Op het vlak van toepassingen voor veiligheid valt echter nog een wereld te winnen. Denk bijvoorbeeld aan de veiligheid van vitale infrastructuren maar ook de “situational awareness” van hulpverleners, politie en andere diensten. Het is opmerkelijk dat Nederland achter blijft terwijl elders in de wereld de grootste omzet wordt bereikt in het veiligheidsdomein, zo’n 26% van de totaal omzet.
Volgens het rapport De ruimte voor het gebruik (Taakgroep Toepassingen Satellietdata, 2014) is één van de belangrijkste oorzaken hiervoor het achterblijven van de vraagarticulatie bij veiligheidspartijen. Om hier verandering in te brengen hebben het Netherlands Space Office, Innovation Quarter (de regionale ontwikkelingsmaatschappij van Zuid-Holland) en TNO aan het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) gevraagd om een studie van de sector.1 Doel is de mogelijkheden voor betere afstemming van vraag en aanbod nader te belichten, met speciale aandacht voor veiligheidstoepassingen. Sommige veiligheidspartijen zijn al wel bezig met aardobservatie: zo gebruikt de nationale politie bijvoorbeeld satellietdata om hennepplantages te detecteren; defensie heeft eerder dit jaar aangekondigd zelf kleine satellieten in de ruimte te willen brengen voor tal van toepassingen, en werkt momenteel al met UAVs. Andere departementen echter blijven nog achter: bij het ministerie van Veiligheid en Justitie staat aardobservatie nog in de kinderschoenen, evenals bij Buitenlandse Zaken. Maar bij beide ministeries is aardobservatie nu in beeld en worden er concrete stappen richting vraagarticulatie gezet. Het ontwikkelen van aardobservatietoepassingen biedt grote kansen voor nu maar ook in de toekomst. De vluchtelingenproblematiek bijvoorbeeld kan efficiënt(er) in beeld worden gebracht en voor onderzoek zoals van de MH17-aanslag zijn talrijke toepassingen mogelijk. Bij het verzamelen van inlichtingen bij militaire missies in grote en afgelegen gebieden of het opzetten van humanitaire hulpoperaties kan eveneens worden geprofiteerd van aardobservatiedata. Steeds vaker zal het beschikbaar hebben van grootschalige en gedetailleerde gebiedsgegevens van onderscheidend belang blijken. Nederland heeft veel kleine bedrijven die aardobservatiegegevens weten te combineren tot waardevolle diensten. De sector is echter versnipperd en weinig herkenbaar. Gestructureerd samenwerken tussen deze aanbieders is van belang om grote vragende partijen als ministeries op langjarige basis te kunnen bedienen. Hierbij moeten partijen door de gehele keten heen (upstream en downstream) en van satelliet en instrumentbouwers tot dataverwerkingsbedrijven, met elkaar samenwerken om slim samengestelde services te kunnen aanbieden. Het is ook noodzakelijk om de juiste infrastructuur hierbij te ontwikkelen, zoals het opzetten van testfaciliteiten of datacentra. Ook hier is samenwerking tussen aanbiedende en vragende partijen nodig.
Veiligheid en defensie Lokale en regionale planning Olie en gas Milieu, klimaat en vervuiling Landbouw Hulpdiensten Maritiem Bosbouw Mijnbouw Telecommunicatie Nutsvoorzieningen (water, gas elect, afval) Hernieuwbare energie Onderwijs en wetenschap Transport Verzekeringen en Financiering Humanitaire hulp en gezondheid Handel en Geomarketing Bouw Toerisme Nieuws en media Vastgoed Visserij 0
5
10
15
20
Verdeling van de aardobservatie-inkomsten per marktsegment (bron: EARSC - 2013, geciteerd in De Ruimte voor het Gebruik, p. 27).
25
30
Nu de toepassingsmogelijkheden en hoeveelheid aardobservatiedata steeds verder toenemen, lijkt afstemming een kwestie van tijd. En wellicht dat aardobservatietoepassingen in Nederland daarmee voortaan net zo vanzelfsprekend zijn als het feit dat wij in proza spreken. 1
Het project Aardobservatie Geland wordt eind dit jaar afgerond.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 21
Cybersecurity en Alert Online
Cybercrime en digitale spionage blijven grootste dreigingen
Cybersecuritybeeld Nederland 2015 ■■ Pieter Rogaar en Koen Sandbrink Nationaal Cyber Security Centrum Cybercrime en digitale spionage blijven de grootste bedreigingen voor de digitale veiligheid in Nederland. Geopolitieke ontwikkelingen, zoals internationale conflicten of politieke gevoeligheden, hebben daarop een grote invloed. Dat blijkt uit het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) 2015 dat het Nationaal Cyber Security Centrum in oktober publiceerde.
Cybersecuritybeeld Nederland csbn 2015
Het CSBN komt in nauwe samenwerking met publieke en private partners tot stand. Doel is het bieden van inzicht in ontwikkelingen, belangen, dreigingen en weerbaarheid op het gebied van cyber security over de periode april 2014 tot en met april 2015.
Trends Het CSBN laat zien dat de in voorgaande Cybersecuritybeelden gesignaleerde trends doorzetten in 2015. In de afgelopen jaren groeide de aandacht voor de afhankelijkheid van ICT. Landen hechten steeds meer belang aan het internet en ICT wordt vaker onmisbaar. Het inzicht in het aantal incidenten begint toe te nemen, waarmee ook het nemen van maatregelen om cybersecurity te vergroten, gerichter kan gebeuren – voor grotere en kleinere organisaties. Phishing en cryptoware blijven echter een bedreiging voor heel Nederland. Criminelen zetten cryptoware (gijzelvirussen) steeds vaker in om hun doeleinden te bereiken. In tegenstelling tot andere malware blokkeren de criminelen met cryptoware de toegang tot gegevens met behulp van encryptie. De bereidheid van mensen en organisaties om de criminelen losgeld te betalen, zorgt voor hoge gemiddelde opbrengsten per doelwit voor criminelen. Phishing (het “vissen” naar inlog- en andere gegevens van gebruikers) speelt een sleutelrol bij het uitvoeren van gerichte digitale aanvallen. Phishing-e-mails in gerichte aanvallen zijn voor gebruikers vaak nauwelijks te herkennen. Met een geslaagde phishingcampagne krijgen aanvallers toegang tot interne net werken van organisaties en de daar opgeslagen informatie. Staten maken steeds vaker gebruik van digitale aanvallen en cyberoperaties. Het doel is om hun belangen te behartigen en om geopolitieke verhoudingen of ontwikkelingen te beïnvloeden. Digitale aanvallen zijn een aantrekkelijk alternatief voor én aanvulling op conventionele militaire en spionagemiddelen. Conflicten, aanslagen of politieke gevoeligheden waren het afgelopen jaar veelvuldig aanleiding voor digitale aanvallen. Een trend die we ook vorig jaar hebben gesignaleerd, is de centrale rol van softwarekwetsbaarheden in het tekortschieten van digitale 22 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
veiligheid. De belemmeringen die organisaties ervaren bij het installeren van updates, zorgen ervoor dat ze het installeren ervan soms achterwege laten. Zo lang de updates niet geïnstalleerd zijn, blijven delen van hun netwerk kwetsbaar. Actoren die bijvoorbeeld via phishing of zero-daykwetsbaarheden binnendringen, bewegen zich door zulke kwetsbaarheden verder door het netwerk. Met software op nieuwe plaatsen, zoals medische apparatuur of als onderdeel van het Internet der Dingen, neemt het belang van veiligheid verder toe. Helaas blijkt de software in deze apparaten regelmatig elementaire kwetsbaarheden te bevatten. Updates, die vaak handmatig geïnstalleerd moeten worden, zijn door de aard van deze apparaten niet eenvoudig te installeren.
Kernbevindingen Cybersecuritybeeld Nederland 2015 • Cryptoware en andere ransomware is het cybercriminele businessmodel bij uitstek. • Geopolitieke spanningen manifesteren zich steeds vaker in (dreigende) inbreuken op digitale veiligheid. • Phishing wordt veel gebruikt in gerichte aanvallen en is dan voor gebruikers nauwelijks te herkennen. • Beschikbaarheid wordt belangrijker nu alternatieven voor ICT-systemen verdwijnen. • Kwetsbaarheden in software zijn nog altijd de achilleshiel van digitale veiligheid.
Cybersecurity en informatiedeling: Good practices in bouwblokken ■■ Hasse de Graaff Adviseur publiek-private samenwerking, Nationaal Cyber Security Centrum ■■ Allard Kernkamp Adviseur cybersecurity, TNO Informatiedeling is internationaal één van de meest gehoorde oplossingen voor het versterken van de cyberresilience voor vitale infrastructuur. Er zit echter een wereld van verschil tussen het concept van informatiedelen en het daadwerkelijk doén. In Nederland hebben we hiermee veel ervaring opgedaan, onder andere in de Information Sharing and Analyses Centers (ISAC’s) 1. Internationaal wordt er vaak gevraagd hoe Nederland dit onderwerp in de praktijk tot een succes heeft gemaakt. Daarom heeft het NCSC aan TNO gevraagd om een “good practice” guide te schrijven over de Nederlandse ervaringen van informatiedeling op het gebied van cybersecurity. Door onze kennis en ervaring om te zetten in bouwblokken en dit internationaal te delen, kunnen we anderen helpen vergelijkbare informatiedeling initiatieven op te zetten. Iets waar Nederland bij internationale informatie-uitwisseling op den duur ook weer baat bij heeft.
Samenwerking is de sleutel tot succes Cybersecurity uitdagingen zijn te veelzijdig, te complex en ontwikkelen zich te snel om als partij alleen aan te pakken2. Dit geldt ook voor onze vitale infrastructuur. Continu veranderende cyberdreigingen en de daaruit volgende noodzaak om Nederland meer cyber resilient te maken, zijn belangrijke uitdagingen voor overheid en bedrijfsleven. Omdat een groot deel van de vitale processen in onze nationale infrastructuur beheerd wordt door private organisaties, is publiek-private samenwerking een effectieve oplossing gebleken.
Het nut van informatiedelen Informatiedelen is geen doel op zich. Het wordt gebruikt om onzekerheid te reduceren in de prestaties en continuïteit van een organisatie, een vitale sector of keten van meerdere organisaties. Samenwerking door informatiedeling tussen organisaties, inter sectoraal en internationaal, van het MKB tot multinationals en overheden is nodig om dreigingen het hoofd te bieden. Deze informatiedeling kan bestaan uit het uitwisselen van good practices, dreigingsinformatie, visies op trends en ervaringen van genomen maatregelen. Welke informatie uitgewisseld wordt, hangt enerzijds af van het organisatieniveau (zie figuur) en anderzijds in welk onderdeel van de veiligheidsketen professionals werkzaam zijn.
1 2
https://www.ncsc.nl/samenwerking/publiek-private-samenwerking/isacs.html https://www.ncsc.nl/organisatie/nationale+cybersecurity+strategie
Why
What
Strategic
Tactical
How Execution
Operational Technical
De belangrijkste bouwblokken Het rapport bevat een stapel aan good practice bouwblokken. Het is te gebruiken door professionals die zich al dagelijks met informatiedeling bezig houden, maar kan ook de beginner in dit complexe werkveld behoeden om in grote valkuilen te stappen. De bouwblokken zijn geput uit ervaringen opgedaan in het cybersecurity domein, maar lijken goed toepasbaar in andere domeinen. Een drietal van de fundamentele bouwblokken zijn: • “Informatiedelen is een mindset, geen verplicht vinklijstje uit een norm of standaard.” Deze uitspraak geeft aan hoe belangrijk het is tussen de oren te hebben waarom je informatie wilt delen. Het is geen verplicht nummer, maar kan een enorme aanvulling betekenen voor de eigen kennis en de situational awareness van de organisatie. Het verplichten van informatiedelen haalt de kracht uit het informatiedelingsprincipe en laat mensen juist denken in beperkingen hoe minimaal te voldoen aan de verplichting. • Vertrouwen in en wederzijds respect voor elkaar. Bij gebrek aan vertrouwen zal men niet snel informatie delen, waardoor er voor de ander ook geen (informatie)waarde ontstaat. Het delen van incidentinformatie bijvoorbeeld is niet zomaar wat. Je vraagt organisaties hun diepste geheimen te delen3. En als iemand informatie deelt waar jij wat aan hebt, zal je op jouw beurt eerder genegen zijn om zelf ook na te denken wat informatief is voor de ander. • Als je een informatiedelingsgroep wilt bouwen, is het belangrijk vooraf en onderling te bepalen wat het doel van de informatiedeling is. Het delen van sectorale good practices verschilt van het delen van informatie over verdachte fraudetransacties en bepaalt in sterke mate hoe je dit organiseert. Bovenstaande opsomming doet de overige bouwblokken tekort. Voor meer informatie zie: https://www.gccs2015.com/ building-public-private-cooperation-cyber-security. 3
S.D. Personick and C.A. Patterson, “Critical Information Infrastructure Protection and the Law: An Overview of Key Issues”, 2003.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 23
Cybersecurity en Alert Online
Vooruitkijken: het EU-voorzitterschap Tijdens de Global Conference on Cyber Space hebben we de bouwblokken voor een internationaal publiek gepresenteerd. Tegelijkertijd worden ook op Europees niveau de krachten gebundeld. Naast de bestaande Europese Financial Institutions ISAC zijn er ook Europese initiatieven om een Energy ISAC en een Aviation ISAC op
te zetten. Verder hebben verschillende Europese landen aangegeven te geloven in publiek-private informatiedeling. Mede hierdoor is publiek-private samenwerking tijdens het aankomende Nederlandse EU-voorzitterschap één van de prioriteiten. Cyberinsecurity houdt zich namelijk niet aan organisatieplaatjes en landsgrenzen.
Verregaande update ICT-beveiligings richtlijnen Webapplicaties ■■ Michiel Oosterwijk Nationaal Cyber Security Centrum
Begin september heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) een update uitgebracht van de ICT-Beveiligingsrichtlijnen voor Webapplicaties1 (hierna aangeduid als de Richtlijnen). De Richtlijnen werden voor het eerst gepubliceerd in februari 2012. De Richtlijnen werden direct breed opgepakt en onder andere toegepast als basis voor het normenkader dat het Ministerie van BZK opstelde voor partijen die gebruik willen maken van DigiDauthenticatiediensten. De Richtlijnen zijn bedoeld voor een brede doelgroep: • systeemeigenaren en securitymanagers van websites of webapplicaties; • ontwikkelaars en beheerders van webapplicaties; • controlerende instanties, zoals IT-auditors. De Richtlijnen kunnen zowel grote als kleinere organisaties helpen hun webapplicaties beter te beveiligen. Door de veelvuldige praktijktoepassing van de Beveiligingsrichtlijnen heeft het NCSC veel bruikbare verbetersuggesties ontvangen. Deze hebben, samen met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van kwetsbaarheden en dreigingen, uiteindelijk geleid tot een grondige herziening. De structuur2 van de Richtlijnen is ingrijpend gewijzigd. De Richtlijnen zijn opgedeeld in drie domeinen: Beleid, Uitvoering en Beheersing. Elk domein bevat een aantal relevante richtlijnen die elk bijdragen aan het verbeteren van de beveiliging van webapplicaties. Iedere richtlijn kent maatregelen die kunnen worden toegepast om aan de richtlijn te voldoen. Hierbij is de overlap met veel gebruikte beveiligingsstandaarden en baselines (bij voorbeeld ISO 27002 en overheidsbaselines als BIR en BIG) zo beperkt mogelijk gehouden. Door de nieuwe structuur kunnen richtlijnen en 1
2
https://www.ncsc.nl/actueel/whitepapers/ict-beveiligingsrichtlijnen-voorwebapplicaties.html Conform de SIVA-methodiek voor auditreferentiekaders.
24 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
bijbehorende maatregelen op eenvoudige wijze worden toegekend aan verschillende (voor het beschikbaar stellen van een web applicatie) betrokken personen of afdelingen. Daarnaast zijn ook inhoudelijk de nodige richtlijnen gewijzigd of toegevoegd en is een aanzienlijk aantal nieuwe maatregelen opgenomen. Om de vele gebruikers van de vorige versie behulpzaam te zijn, bevatten de Richtlijnen een bijlage die voor iedere oude richtlijn een vertaling geeft naar de nieuwe richtlijnen en maatregelen.
Onderwijs en bedrijfsleven geven te weinig aandacht aan cybersecurity
“De digitale toekomst van Nederland is in het geding” ■■ Martin Bobeldijk Communicatieadviseur Cyber Security Raad Het is van groot belang dat Nederland in onderwijs en bedrijfsleven meer aandacht geeft aan het thema cybersecurity. De digitale toekomst van Nederland is in het geding en dat kan gevolgen hebben voor onze positie als een van de meest concurrerende economieën in de wereld. Dat stelt de Cyber Security Raad in zijn “Advies over cybersecurity in onderwijs en bedrijfsleven”, dat op 2 november werd overhandigd aan staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Klaas Dijkhoff. Namens de staatssecretaris nam NCTV Dick Schoof het advies in ontvangst van covoorzitter Eelco Blok van de Raad. Het advies is mede gericht aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sander Dekker. De overhandiging vond plaats tijdens het Nationale Cyber Security Research Agenda (NCSRA-)symposium in Den Haag.
Gebrek aan cybersecurity Dat de digitale toekomst van Nederland in het geding is, heeft onder andere te maken met een tekort aan cybersecurity-professionals en een gebrek aan aandacht voor cybersecurity in het basis- en voortgezet onderwijs. Uit onderzoek van het WODC (“Arbeidsmarkt voor Cyber Security Professionals”) blijkt dat er op dit moment al een kwalitatief tekort is aan goede cybersecurity-professionals en dat er een kwantitatief tekort dreigt. Ook sluiten de arbeidsmarkt en de opleidingswereld onvoldoende op elkaar aan, waardoor de kwaliteit van cybersecurityprofessionals onder druk blijft staan. Cybersecurity is een onderbelicht aspect in het Nederlandse onderwijs. Er is onvoldoende aandacht voor algemene cybersecurity-kennis en -kunde bij jongeren en competenties die hen in staat stellen actief en bewust veilig deel te nemen aan de digitale samenleving. Deze nalatigheid kan Nederland zich niet veroorloven.
Over de Cyber Security Raad De Cyber Security Raad (CSR) is het onafhankelijke en strategische adviesorgaan van het Kabinet als het gaat om cybersecurity in Nederland. De Raad is toekomstgericht en adviseert onder andere over nieuwe cybersecurity ontwikkelingen en dreigingen die op Nederland afkomen. De leden van de Raad zijn hooggeplaatste vertegenwoordigers uit de publieke, private en wetenschappelijke sector. Door deze publiek-private-wetenschappelijke samenstelling bekijkt de CSR de nationaal strategische cybersecurityuitdagingen vanuit meerdere invalshoeken en worden gewogen adviezen aan het Kabinet gegeven.
Overhandiging advies (foto: Sjoerd van der Hucht)
Het advies van de Cyber Security Raad heeft tot doel dat Nederland beschikt over voldoende en juist gekwalificeerde cybersecurityprofessionals en dat Nederlandse jongeren goed voorbereid worden op hun digitale toekomst door digitale geletterdheid en cyber security onderdeel te laten uitmaken van het onderwijscurriculum. Het gaat dan om de gehele keten van basis- tot beroepsonderwijs.
Digitaal vaardigheidsbewijs Om er voor te zorgen dat er voldoende cybersecurity-professionals met de juiste competenties zijn, moet vroegtijdig begonnen worden met het interesseren van potentiële professionals en het ontwikkelen van de juiste vaardigheden. Bedrijven moeten zich beter bekwamen in het stellen van de juiste eisen, het ontwikkelen van cybersecurity-competenties, het formuleren van heldere functie omschrijvingen en het creëren van loopbaanmogelijkheden. Bedrijfsleven en onderwijs dienen vraag en aanbod beter op elkaar te laten aansluiten, zodat professionals weten wat er van hen verwacht wordt en zij het cybersecurity-niveau in Nederland daadwerkelijk kunnen verhogen. Om jongeren voor te bereiden op een verantwoord en veilig digitaal leven, dienen zij zo vroeg mogelijk te leren omgaan met ICT, digitale media en (persoonlijke) digitale informatie. Dit zou moeten uitmonden in een digitaal vaardigheidsbewijs voor jongeren. Leraren worden daarvoor bijgeschoold en gecoacht door experts uit het bedrijfsleven. Onderwijs en bedrijfsleven moeten daarvoor meer dan nu het geval is de handen ineenslaan. De Cyber Security Raad roept beide bewindslieden op maatregelen te treffen, om zodoende de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving tegen cyber-dreigingen te vergroten en de economische positie van Nederland veilig te stellen. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 25
Cybersecurity en Alert Online
Kinderdebat tijdens Alert Online weken
Ruim honderd kinderen in debat over veilig internetten Dinsdagochtend 3 november organiseerden Deloitte, KPN en het nationale veiligheidscluster “The Hague Security Delta (HSD)” een kinderdebat over veilig internetten. Het debat vond plaats tijdens de Alert Online weken en is een voorbeeld van meer aandacht voor cybersecurity in het onderwijs, waarover de Cyber Security Raad een dag eerder een belangrijk advies had gepresenteerd. ■■ Chantal de Niet Communicatie Manager The Hague Security Delta Zo’n vier klassen uit groep 7 en 8 van de Haagse Paschalis school speelden deze ochtend tegen elkaar onder leiding van Frits Bloemberg van Het Debatbureau. Aan de hand van prikkelende stellingen gingen de verschillende teams met elkaar in debat. Eén van de stellingen ging over de vraag of omgaan met sociale media een verplicht vak moet worden op de basisschool. Uit een enquête onder de deelnemende klassen blijkt dat bijna 15% van de kinderen niet eerder over veilig gebruik van internet en sociale media heeft gepraat. Daarnaast zegt 92% van de kinderen dat hun ouders of verzorgers weten wat zij online allemaal doen. Andere onderwerpen die in het debat bediscussieerd werden, waren online oplichting, cyberpesten, nepprofielen en leren programmeren.
De hoofdprijs De hoofdprijs was een mooie beker voor de klas, maar de ervaring is nog waardevoller: door te debatteren leren de kinderen hun mening te verwoorden, zich in te leven in een ander standpunt en oefenen zij met het vinden van geschikte en valide argumenten. “Deloitte heeft meerdere ethische hackers in dienst die dagelijks geconfronteerd worden met de kwetsbaarheden van het internet. Deze kennis willen we graag inzetten om dit te voorkomen. Het internet brengt veel voordelen met zich mee en moet ook vooral toegankelijk blijven. Met het kinderdebat willen we leerlingen de kans geven om kritisch met elkaar te spreken over gedrag op internet. Het is belangrijk dat leerlingen hier hun mening over vormen en van elkaar leren,” aldus Kees Plas, cybersecurityexpert van Deloitte.
Joris den Bruinen, adjunct-directeur HSD: “Deze scholieren zijn de talenten van de toekomst. Het is daarom belangrijk dat ze zich bewust zijn van de mogelijkheden en ook de kwetsbaarheden van het internet. Als het gaat om cybersecurity is vaak het gedrag van mensen cruciaal. Met een besmette usb-stick kun je bijvoorbeeld zo een hacker binnenhalen. We kunnen daarom niet vroeg genoeg beginnen met deze online bewustwording. En hopelijk planten we zo ook een zaadje voor interesse in het cybersecurity vakgebied, zodat deze scholieren over 10 jaar als cybersecurity professional op de HSD Campus rondlopen.”
26 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Cyberdreigingen boven water ■■ Drs. Sabine Gielens Stuurgroepsecretaris bij Vewin (Vereniging van waterbedrijven in Nederland)
Dit jaar nam ook de drinkwatersector actief deel aan de campagne Alert Online. Op dinsdag 3 november jl. organiseerden de Water-ISAC en branchevereniging Vewin een seminar voor alle ICT-professionals en leidinggevenden uit de drinkwatersector onder de titel “Cyberdreigingen boven water – Bent u zich bewust van de risico’s en business impact?”
Samenwerking Bergkamp benadrukte dat sectorinterne samenwerking en kennis uitwisseling belangrijk zijn bij het versterken van de weerbaarheid. Het meest recente initiatief op dit gebied is de oprichting van een 24x7 webportal voor operationele en tactische samenwerking op het gebied van cybersecurity, detectie, preventie en respons. Via deze webportal delen de tien drinkwaterbedrijven real-time cybersecurity dreigingen en incidenten. Een incident of aanval bij de één, is een waarschuwing voor de ander. Ook gaat de sector gezamenlijke beleidsuitgangspunten opstellen voor logische toegang. Niet alleen samenwerking binnen de drinkwatersector is belangrijk, ook de samenwerking met de overheid, zoals met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Han Schutte, hoofd Marktontwikkelingen & Partnerschappen bij het NCSC benadrukte in zijn presentatie het belang hiervan: “Door tijdig informatie te delen, voorkom je incidenten. We zullen nog veel meer moeten gaan samenwerken en oefenen, omdat de digitale dreiging snel toeneemt en de risico’s en impact steeds groter worden. Succesfactoren voor deze publiek-private samenwerking zijn gelijkwaardigheid, gedeelde belangen en vooral vertrouwen.”
Aan de slag
Het seminar stond in het teken van cybersecurity bewustzijn. Steeds meer processen zijn en worden geautomatiseerd. Van drinkwaterproductie tot distributie. Hierdoor wordt de afhankelijkheid van ICT groter, evenals de belangen die geschaad kunnen worden. ICTbeveiliging is dan ook essentieel, net als crisispreparatie mocht het onverhoopt toch mis gaan. Dit alles begint bij bewustwording. Wat zijn nu eigenlijk de risico’s en impact van ICT-inbreuken op de beheersorganisatie en bedrijfsvoering van drinkwaterbedrijven?
Marcel Jutte van Hudson Cybertech gaf in zijn presentatie talloze voorbeelden van reële cyberdreigingen en daadwerkelijke incidenten die overal ter wereld dagelijks plaatsvinden, ook bij vitale sectoren. Om het verhaal van Jutte te illustreren verzorgde ABB een hackdemo, waarbij met een ogenschijnlijk betrouwbaar phishing-mailtje in één klik de besturing van de laptop van een thuiswerkende proces operator kon worden overgenomen. Na de demo moesten de drinkwaterprofessionals zélf aan de slag. De tien drinkwater bedrijven streden in een simulatiespel van Kaspersky Lab tegen elkaar om fictieve hackaanvallen op de procesautomatisering van hun waterbedrijf zo spoedig mogelijk en met beperkte middelen te verhelpen. Samenwerking, snelheid, competitie en vindingrijkheid vierden hoogtij met drinkwaterbedrijf PWN als winnaar.
Leveringszekerheid en continuïteit staan van oudsher hoog op de agenda in de drinkwatersector. En dat moet ook wel bij een product dat zó essentieel is voor de volksgezondheid als drinkwater. Zoals Renée Bergkamp, directeur van Vewin, tijdens haar inleiding aangaf, behoort de drinkwatervoorziening tot de hoogste categorie van de vitale infrastructuur (categorie Vitaal-A). Een grote verstoring in de drinkwaterlevering leidt al snel tot maatschappelijke ontwrichting, ook door cascade-effecten in andere (vitale) sectoren. Het is dan ook van belang dat de drinkwatersector zich adequaat beschermt en weerbaar maakt tegen digitale dreigingen en inbreuken. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 27
Cybersecurity en Alert Online
ALERT
online
Alert Online 2015: Digitaal verantwoord ondernemen
In alweer het vierde jaar van de bewustwordingscampagne Alert Online hebben maar liefst 149 partners de handen ineen geslagen om cybersecurity onder de aandacht te brengen in Nederland. Tijdens Alert Online organiseren overheden, het bedrijfsleven, de wetenschap en maatschappelijke organisaties veel verschillende activiteiten voor hun medewerkers of achterban over online veiligheid. Alert Online is daarmee een verzameling van seminars, conferenties en interne campagnes van de partners die onder één herkenbare vlag gezamenlijk aandacht vragen voor digitale veiligheid. We zien dat ondernemers, consumenten en overheid altijd en overal online zijn. En werk en privé lopen steeds vaker door elkaar. Dit jaar was het thema van de campagne “digitaal verantwoord ondernemen”. Want digitaal verantwoord gedrag op de werkvloer leidt, zoals het jaarlijkse awarenessonderzoek cybersecurity heeft laten zien, ook tot digitaal verantwoord gedrag thuis. Tijdens deze editie van Alert Online is er extra aandacht uitgegaan naar wat ondernemers in het midden- en klein bedrijf kunnen doen om zich te weren tegen de risico’s die ze lopen in het cyberdomein. Aftrap campagne staatssecretaris Dijkhoff. (Foto: Daphne Gorter)
Waar in de vorige jaren Alert Online heeft ingezet op het creëren van alertheid en kennisdeling over cybersecurity, ligt de focus dit jaar op het daadwerkelijk in de praktijk brengen van de opgedane kennis. Dat dit nodig is, bevestigt het genoemde awarenessonderzoek. Want hoewel Nederlanders zich steeds beter bewust zijn van de risico’s die we lopen in het cyberdomein, betekent dat nog niet dat we ons ook daadwerkelijk digitaal bewuster gaan gedragen. Nederland scoort een kleine voldoende op cybersecure gedrag. De grote uitdaging ligt dus in het feit om van awareness tot veilig online gedrag te komen.
28 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Dit betekent dat we met onze partners moeten blijven nadenken over slimme oplossingen om de dreigingen in het digitale domein het hoofd te kunnen bieden. Omdat we digitaal steeds meer met elkaar verbonden raken kan niemand dit alleen. Het is belangrijk dat we onze expertise delen om zo van elkaar te leren. Met Alert Online zullen we dat ook volgend jaar weer doen.
Leerprogramma Cyber Security In aanloop naar het Nederlands EU-voorzitterschap is Cyber Security als één van de prioritaire thema’s benoemd. Daarom is de Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) maart jl. van start gegaan met een nieuw leerprogramma over dit thema voor professionals die een rol hebben in de nationale crisisbesluitvormingsstructuur. Doel is om professionals op te leiden, te trainen en voor te bereiden op een daadwerkelijke cybercrisis. Het programma bestond uit een Masterclass, trainingen voor de ICT Response Board (IRB), het Adviesteam (AT) en de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en, als sluitstuk, de oefening CONNECT.
■■ Sanne Schulting, Maddy Ockhorst en Els Dessing Nationale Academie voor Crisisbeheersing, NCTV, Ministerie van Veiligheid en Justitie
Masterclass De Masterclass Cybersecurity was de kick-off en is bijgewoond door deelnemers van de rijksoverheid, de veiligheidsregio’s en de vitale sectoren. Het doel was het bevorderen van kennis en bewust wording. Experts vanuit overheid, wetenschap en bedrijfsleven benadrukten het belang van samen kennis over cyber security naar een hoger level te brengen. Michel van Leeuwen, Hoofd Cybersecurity Beleid van de NCTV, zoomde in op de crisisorganisatie bij een ICT-crisis. Hij eindigde met de boodschap dat de NCTV een netwerkorganisatie is en benadrukte dat bij het vinden van de balans tussen veiligheid en privacy, de samenwerking tussen overheid, burgers en bedrijfsleven noodzakelijk is. Prof. dr. Jan van den Berg (TU Delft en Cyber Security Academy The Hague), gaf een wetenschappelijke toelichting op het thema, liet zien hoe we naar het concept moeten kijken en illustreerde wat het verschil is tussen cyber- en fysieke dreiging. Cybersecurity is meer dan de techniek alleen, het is complex en dat maakt het zeker ook complex om aan te sturen. Jaya Baloo (KPN) en Gea Wind ((Team High Tech Crime) toonden aan de hand van een hack in 2012 aan dat een wereldwijd netwerk van belang is voor opsporingsactiviteiten. De vraag is niet óf je wordt gehackt, maar wanneer. KPN bereidt zich op dergelijke aanvallen voor door onder andere kennis te delen en veel te oefenen met hun partners. “Security is a journey, not a destination”, aldus Baloo.
Trainingen Tijdens de trainingen werden de deelnemers van de IRB, het AT en de ICCb geconfronteerd met uitval van communicatiesystemen door toedoen van cryptolocker malware. De IRB is een samenwerkingsverband van publieke en private partijen, die een ICT-crisis analyseren en advies uitbrengen over impact en/of handelings perspectief aan de nationale crisisstructuur. Het primaire doel was het beoefenen van de samenwerking tussen de verschillende teams in de keten.
Eindoefening CONNECT De oefening CONNECT was de afsluiting van het leerprogramma. In het scenario werden diverse organisaties getroffen door geavanceerde malware. De functionaliteit van systemen en applicaties van de getroffen organisaties werden verstoord of vielen uit met potentieel grote maatschappelijke gevolgen. Tijdens de oefening hielden de liaisons van de getroffen organisaties zich in het AT en de ICCb bezig met dilemma’s, zoals opsporing versus systemen stopzetten, wat zijn de gevolgen en hoe gaan we die communiceren. Dat een cybercrisis niet alleen technisch complex is, maar ook de impact van een dergelijke crisis heel groot kan zijn en dat cyber moeilijk “vast te pakken” is, bleek in zowel het AT als de ICCb.
Conclusie Het leerprogramma heeft veel opgeleverd, er is kennis gedeeld en verdiept, er is samengewerkt met bekende en met nieuwe partners en er zijn verschillende inhoudelijke en organisatorische leer punten opgedaan. Daarnaast was het een goede gelegenheid om de complexiteit van een grootschalige ICT-crisis met (potentiële) grote maatschappelijke effecten onder de aandacht te brengen op bestuurlijk niveau. Veel ging goed, sommige dingen kunnen beter. We blijven de kwaliteit van de nationale crisisorganisatie omhoog brengen door opleiden, trainen en oefenen en daarvan te leren. Oscar Heere (LOCC) na afloop van de oefening: “Je moet het koud verdienen om het warm te verzilveren”. Het maken van een gezamenlijk beeld, het bespreken van bestuurlijke dilemma’s en een keuze maken uit de verschillende handelingsperspectieven kun je in een veilige leeromgeving goed oefenen en met elkaar bespreken. Daarbij is samenwerking tussen publieke en private partners en tussen nationaal en regionaal niveau onontbeerlijk. Deze samenwerking staat ook centraal bij het nieuwe thematische leerprogramma “Overstromingen”, dat op 26 november van start gaat met een inspirerende masterclass.
Meer informatie: www.nctv.nl/nac
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 29
75 jaar toezicht op de brandweer Op 15 oktober 2015 bestond er 75 jaar toezicht op de brandweer in Nederland. Ter gelegenheid hiervan heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie een gelijknamig jubileumboek laten samenstellen. Het eerste exemplaar van het jubileumboek is tijdens het Congres Brandweer Nederland overhandigd aan de voorzitter van Brandweer Nederland. Het boek ‘75 jaar toezicht op de brandweer’ beschrijft de ontwikkeling van dat toezicht in samenhang met de ontwikkeling van het brandweerwezen. Het boek kent een thematische chronologische opbouw en begint bij het opzetten van de Inspectie. De Inspectie kent zijn oorsprong in de beginjaren van de Tweede Wereldoorlog. Als de rust weer terugkeert in Nederland is er ruimte voor professionalisering van de Inspectie en de brandweer.
De daaropvolgende periode wordt gekenmerkt door organisatorische veranderingen, zoals het opgaan van de districtsinspecties in de landelijke Inspectie. Het einde van de vorige eeuw en het begin van deze eeuw worden gekenmerkt door een aantal rampen dat Nederland heeft getroffen. De belangrijke rol die de Inspectie heeft gespeeld en de lessen die hieruit geleerd zijn, staan uiteraard beschreven. Het boek wordt afgesloten met een terugblik op de afgelopen tien jaar van de Inspectie en een vooruitblik naar wat de komende tijd kan worden verwacht. In het boek zijn interviews opgenomen met sleutelfiguren bij de brandweer en de (voormalige) Inspectie(s). Van de interviews zijn ook videofragmenten beschikbaar. Meer informatie: www.ivenj.nl
NL-Alert over 4G-netwerk T-Mobile heeft haar 4G-netwerk geschikt gemaakt voor verzending van het alarmmiddel NL-Alert. Ook KPN en Vodafone zenden NL-Alert uit op het 4G-netwerk. Hiermee lopen de providers voor op de wettelijke verplichting om de 4G-netwerken uiterlijk 1 december 2015 geschikt te maken. NL-Alert is het alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon en wordt door alle providers uitgezonden via het 2Gen 3G-netwerk. T-Mobile, KPN en Vodafone zenden NL-Alert nu dus ook uit over hun 4G-netwerk.
Met het alarmmiddel NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen. Zo kunnen meer mensen worden bereikt en worden mensen beter geïnformeerd. NL-Alert werkt op basis van cell broadcast en niet met sms-berichten. De techniek werkt daardoor óók als het netwerk overbelast is. Steeds meer mobiele telefoons zijn automatisch ingesteld om NL-Alert te ontvangen. Op sommige toestellen, zoals de iPhone, moet men dit zelf doen. Op www.nl-alert.nl kunt u nagaan of u uw mobiel moet instellen. Mensen die hun telefoon hebben ingesteld om NL-Alert te ontvangen, weten dat zij voortaan direct informatie krijgen bij een noodsituatie in hun buurt. (Bron: Nieuwsbericht NCTV, 9 november 2015)
30 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Crowdmanagement bij Sail Amsterdam 2015 Sail is een fantastisch evenement met lieve mensen. Op zichzelf weinig reden tot zorg. Toch was er één punt waar we een serieuze zorg hadden in de voorbereiding op Sail Amsterdam: komen er niet te veel bezoekers tegelijkertijd op dezelfde plek? Hoe voorkomen we bijvoorbeeld enorme wachttijden bij de pont of écht onaangename situaties op de kades als gevolg van tegengestelde stromen mensen? Wat is nodig om de situatie beheersbaar te houden en welke maatregelen kunnen helpen om op de dagen zelf bij te sturen? In dit artikel staan we wat uitgebreider stil bij de voorbereiding op het crowdmanagement rondom Sail. Allereerst maken we een klein uitstapje naar andere casuïstiek in Amsterdam waar crowdmanagement een pregnante rol heeft gespeeld.
■■ Daniël van Motman Verkeer en openbare ruimte, Gemeente Amsterdam ■■ Daniël Schipper Evenementen, Gemeente Amsterdam ■■ Berend Temme Openbare orde en veiligheid, Gemeente Amsterdam
Recente historie crowdmanagement in Amsterdam Ondanks duidelijke verschillen in het profiel van het ene evenement ten opzichte van een ander is de aandacht voor crowdmanagement in de afgelopen jaren vaste prik bij grootschalige evenementen. Voor het profiel zijn globaal drie factoren van belang: a. het soort activiteit (vrij toegankelijk) en het type evenement (huldiging, muziek e.d.); b. de kwetsbaarheid van de omgeving (oude stad of meer erbuiten?); c. de aard van de doelgroep. Hieronder een opsomming van diverse evenementen in de recente historie in relatie tot een korte typering van het vraagstuk crowdmanagement. WK voetbal 2010 De public viewings op het Museumplein tijdens het WK 2010 trokken meer en meer mensen. Na winst van het Nederlands elftal in de halve finale resteerden 10 dagen om een eventuele huldiging voor te bereiden. Door de focus op die huldiging werden we verrast door de extreme drukte tijdens de finale. Om voldoende spreiding te bewerkstelligen, is voor de huldiging bewust gekozen voor de combinatie van een boottocht in combinatie met een huldiging op het Museumplein. Op de dag zelf bleef extreme drukte uit - we waren ook niet de gedroomde wereldkampioen. Ajax huldiging Museumplein 2011 Direct na afloop van de kampioenswedstrijd in de Amsterdam Arena kwam met name vanuit het centrum van Amsterdam een enorme stroom mensen het Museumplein op. Deze stagneerde aan de zij- en voorkanten van het podium (met rug naar Rijksmuseum toe). De euforie was enorm. Enkele drukgolven in het publiek liepen maar net goed af. Belangrijke les: het Museumplein moet voortaan uitsluitend van achteruit instromen om het evenwichtig te kunnen vullen.
Foto: Roel Vincken
Koninginnedag 2008-2012 en Koningsdag 2014 Tijdens Koninginnedagen in de jaren 2008-2011 nam de druk op het centrum van Amsterdam steeds meer toe. Bovendien kwam de doelgroep vooral ook van buiten Amsterdam en was deze eenzijdig van samenstelling (jonge feestvierders). Gedwongen spreiding van feesten voor deze doelgroep naar de feestlocaties (met kaartverkoop) aan de randen van de stad (538 van Museumplein) is in 2012 meteen een succes en legt de basis voor de viering de jaren daarna. Troonswisseling 2013 De samenloop tussen een reguliere Koninginnedag en het officiële programma van de Troonswisseling was een uitdaging van formaat. Juist deze samenloop bracht de oplossing: door spreiding van de activiteiten naar tijd, plaats en doelgroep kon de grote toeloop naar Amsterdam in goede banen worden geleid. Koningsvaart en Oranjebal op Museumplein werden bewust zo geprogrammeerd dat het publiek moest kiezen waar naar toe te gaan. Gay Pride 2015 Bij de Gay Pride 2015 was er sprake van topdrukte op gay-scene locaties in de stad. Regulering van de instroom op deze locaties was al snel noodzakelijk (10 eruit – 10 erin). Het aantal bezoekers was echter dermate groot dat ook in het effectgebied daaromheen de drukte enorm was. Een deel van het openbare leven (bijvoorbeeld OV) werd tijdelijk verstoord. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 31
Uitgangspunten crowdmanagement Sail Een van de rode draden in deze praktijkvoorbeelden is het belang van spreiding van de activiteiten naar plaats, tijd en doelgroep. Bij Sail is dit een eerste en een van de belangrijke uitgangspunten geweest in de voorbereiding. Hoewel het hart van het evenement Sail met de tallships bleef waar het altijd was geweest, in de Oranjehaven, is er door de organisatie van Sail mede vanuit het oogpunt van crowdmanagement en spreiding van publiek gekozen voor het Oceanenprincipe. Elke oceaan had zijn eigen thema, programma en doelgroep. Zo was de witte oceaan er voor de jeugd met een festivalprogrammering en stond de groene oceaan bijvoorbeeld in het teken van duurzaamheid en de toekomst. Een tweede belangrijk uitgangspunt voor het evenement als geheel, maar daarmee ook voor crowdmanagement, is “Sail with a smile”. Een gastvrije ontvangst van de bezoeker en een goed geïnformeerde bezoeker dragen in belangrijke mate bij aan dat de bezoeker zich gedraagt zoals ook vanuit de organisatie wordt gewenst. Een volgend uitgangspunt is het streven naar voldoende capaciteit en optimale benutting van capaciteit en in het verlengde hiervan het zoveel mogelijk tegengaan van massieve tegengestelde stromen omdat deze de benutting aantasten en mogelijk zelfs tot stremming en gevaarlijke situaties aanleiding kunnen geven.
= Knelpunten 1 = Ruijterkade Buiksloterwegveer – bufferruimte 2 = Ruijterkade IJpleinveer – bufferruimte 3 = De Ruijterkade – kruisend fietsverkeer ri. IJpleinveer vs. oranje looproute 4 = Brug oostertoegang (fiets- en loopbrug) – fietsers vs voetgangers 5 = Zouthaven terras – doorgang i.c.m. terras 6 = Veemkade t.h.v. Panama – doorgang i.c.m. containers 7 = Lloydplein – doorgang i.c.m. podium 8 = Sumatrakade pont – bufferruimte & capaciteit 9 = Sumatrakade – tegengestelde voetgangersstromen 10 = Noordwal – breedte 11 = IJplein – bufferruimte 12 = Westerdoksdijk - pontaanlanding 32 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
De crowdmanagement- opgave in de voorbereidings fase van een evenement draait in hoge mate om deze capaciteit. Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de instroom bezoekers, welke routekeuzen gaan ze maken, hoelang verblijven ze in het gebied etcetera? Omdat de gegevens over Sail 2010 op dit type vragen weinig harde informatie bevatte, is voor 2015 als doel gesteld deze op systematische manier te gaan verzamelen. Dit resulteerde in de Pilot Crowdmanagement dashboard Sail, een samenwerkingsverband tussen Sail, het Amsterdam Institute for Metropolitan Solutions en de gemeente Amsterdam. Het artikel “Zicht op de menigte” [zie hierna, red.] biedt inzicht in het resultaat van deze pilot. Om in de voorbereiding op Sail 2015 zo veel mogelijk grip te krijgen op het capaciteitsvraagstuk is gebruik gemaakt van ervaringsgegevens bij andere evenementen, ervaringsdeskundigen bij eerdere edities van Sail en van modelsimulaties. Dit laatste is een beproefde methode in Amsterdam – met name rondom stationseiland – en onder ander ook gebruikt bij de Troonswisseling. De modelsimulaties resulteerden in meer inzicht in potentiële knelpuntlocaties en de te nemen maatregelen(overzicht locaties in kaartbeeld).
= Aandachtspunten 1 = Jan Schaefebrug – toegang reguleren 2 = Toegang tallships – wachtrij reguleren 3 = School Kop van Java – autoverkeer t.b.v. ophalen kinderen 4 = Pont Azartplein - communicatie 5 = Oosterdraiibrug (Hannekenboos) – niet meenemen in communicatie 6 = J.J. van der Veldenbrug (NEMO) – niet meenemen in communicatie
Instrumenten van crowdmanagement In het kader van crowdmanagement kan een breed scala aan instrumenten worden ingezet gericht op het vergroten van capaciteit en het zo goed mogelijk benutten daarvan, en in het uiterste geval het voorkomen van onbeheersbare situaties (overcrowding). In navolgende tabel een overzicht aan instrumenten. Crowdmanagement
Crowdcontrol
• Vergroten evenemententerrein (aantal m2 kade bij Sail) plus uitbreiding infracapaciteit voor loopstromen en het fietsverkeer. • Verspreiden evenemententerrein (programmering in oceanen). • Duidelijk vormgeven van looproutes. • Vergroten capaciteit openbaar vervoer als alternatief voor lopen. • Communicatie aan bezoeker met gericht handelingsperspectief. • Inzet van Dynamische Route Informatie Panelen (DRIP) – bij Sail waren er 16 in gebruik en stonden vooraf 13 DRIP-scenario’s klaar voor gebruik. • Inzet service- en toezichtmedewerkers voor actieve verwijzing op straat (per dag 400 vanuit de organisatie Sail) • Dosering in- en uitstroom in geval van dreigende “overcrowding”. • Aanpassingen in programmering ter bevordering gespreide in- of uitstroom.
• Oproepen niet meer naar evenement te komen, gebied is VOL. • Afgrendelen (delen) evenemententerrein. • Ad hoc vergroten ruimte voor publiek door in publiek ruimte voorrang te geven aan voetganger (uit dienst nemen van openbaar vervoer, autoverkeer e.d.). • Aanpassingen in programmering.
Samenwerking in crowdmanagement Crowdmanagement vergt samenwerking tussen diverse partijen ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid en door inzet van eigen middelen. Het geheel van crowdmanagement staat of valt met een afgestemde inzet van die middelen. Dit besef is in de loop der jaren gegroeid. Vijf jaar geleden leek het vooral een taak van de politie. Zij was het beste in staat de crowdmanagement-situatie te monitoren en stond (en staat) bovendien aan de lat als het écht mis dreigt te gaan. Drie andere partijen zijn in de afgelopen jaren gegroeid in hun rol bij crowdmanagement. Dat geldt ten eerste voor de organisatoren. Zij hebben zich (ook) op het terrein van crowd management weten te professionaliseren en hebben de sleutel in handen als het gaat om o.a. programmering, dosering van in- en uitstroom, actieve verwijzing en informatievoorziening aan hun bezoekers op het evenementterrein. Dit geldt ook voor de vervoerders. Zij zijn steeds actiever betrokken geraakt in het crowdmanagement door gericht aanvullend openbaar vervoer aan te bieden om loopstromen te faciliteren of te ontlasten. Bij Sail was de totale inzet van de ponten essentieel voor het functioneren van de loopstromen in z’n geheel. Ten slotte heeft de gemeente haar rol in de afgelopen jaren weten te versterken. Primair in haar rol als wegbeheerder (zowel voor langzaam als snelverkeer-op het gebied van mobiliteit), met een aanjagende rol vanuit de vergunning verlener en vanuit de openbare orde en veiligheid (crowdcontrol).
GRIP-waardig Crowdscenario in combinatie met ernstig incident Overcrowding, (Inter)lokaal, Systeem onder druk, Effecten op netwerkniveau
Lokaal druk, Nog beheersbaar
Beheersbaar, Gezellig druk, Lokale maatregelen
In de voorbereiding op Sail Amsterdam 2015 hebben bovengenoemde vier partijen de onderlinge rolverdeling nog eens scherp gesteld aan de hand van bovenstaande figuur. In fase groen en geel is het uitgangspunt voor samenwerking dat crowdmanagement- maatregelen in onderlinge afstemming worden genomen en ieder vanuit de eigen taken en mogelijkheden opereert. In het Operationeel Centrum Sail (OCS) was daarvoor ook een tafel ingericht onder voorzitterschap van de gemeente (V&OR). Daar werd gezamenlijk continue aan beeldvorming gedaan op basis van rapportages vanuit mensen in het veld, door gebruik te maken van zichtcamera’s speciaal voor dit doel opgehangen op specifieke plekken en met gebruikmaking van input vanuit het dashboard crowdmanagement. In fase Oranje zou nog steeds worden samengewerkt, echter de operationele regie komt in deze fase in handen van de politie. In geval van een fase Rood zouden de uitgangspunten voor samenwerking gelden van de algemene crisisbeheersing, waarbij crowdmanagement onder operationele verantwoording blijft van de politie, maar ook op tactisch en strategisch de geëigende teams actief zijn. Wij prijzen ons gelukkig dat tijdens het overgrote deel van Sail de kleur Groen van toepassing is geweest en een enkel moment Geel.
Lessen crowdmangement Sail Amsterdam 2015 De eerste en misschien wel belangrijkste les is dat het programma Sail zoals in deze editie is beproefd en ook onder ideale weers omstandigheden heeft kunnen plaatsvinden, de hoeveelheid publiek aan lijkt te kunnen. Het Oceanenconcept heeft bijgedragen aan de spreiding van bezoekers (fysiek maar ook in de tijd), al lijkt deze bijdrage nog bescheiden en biedt dit mogelijkheden voor optimalisatie. De stap die is gezet in het (real time) monitoren van publieksstromen beschouwen wij als veelbelovend en heeft partijen voorzichtig de eerste inzichten en mogelijkheden geboden voor de inzet van maatregelen. Daar zit voor Sail maar ook voor andere drukke dagen in de Amsterdam toekomstmuziek in. Ten slotte is de les dat crowdmanagement samenwerking vereist. De basis daarvoor wordt gelegd in de voorbereiding, de vruchten daarvan pluk je op de dagen zelf. Een crowdmanagement-tafel als onderdeel van het operationeel centrum waar de partijen gezamenlijk aan beeld vorming doen en hun maatregelen op elkaar afstemmen, lijkt bij evenementen met dit profiel een belangrijke voorwaarde voor succesvolle samenwerking. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 33
Het managen van grote aantallen bezoekers
Zicht op de menigte ■■ Serge Hoogendoorn, Winnie Daamen en Mark Hunneman Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions Het zal menigeen verbazen, maar eigenlijk weten we nog maar weinig over een alledaags proces als lopen. En dan gaat het niet over wetenschappelijke kennis alleen (hoe gedraagt een voetganger zich in de massa en wat zijn dan vervolgens de kenmerken van zo’n mensenstroom), maar ook over hele praktische zaken als hoeveel mensen lopen er op een bepaald moment op – bijvoorbeeld - de Veemkade in Amsterdam en waar gaan die mensen naar toe. Een belangrijke oorzaak van deze kennislacune is gelegen in het feit dat het waarnemen van voetgangers en loopstromen tot voor kort technisch nauwelijks mogelijk was. Als gevolg daarvan gebeurt het beheersen van loopstromen en menigten (crowdmanagement en crowdcontrol), bijvoorbeeld bij grote evenementen als SAIL, toch vooral op basis van visuele informatie en expert kennis. Ter vergelijking: voor autoverkeer maken we al sinds de jaren tachtig gebruik van metingen van de verkeersstroom om deze actief te beïnvloeden (dynamisch verkeersmanagement). Recente ontwikkelingen in de meettechniek brengen hier veranderingen in. Via Wifi en Bluetooth kunnen smartphones worden waargenomen; op video gebaseerde telcamera’s maken het mogelijk te bepalen hoeveel mensen een gebied in- en uitlopen. Maar ook social media activiteit geeft belangrijke informatie over loopstromen. Grootschalige praktijktoepassingen van dergelijke technieken zijn er echter nog niet, laat staan toepassingen waarin die verschillende technieken worden gecombineerd. Tijdens SAIL2015 heeft de Gemeente Amsterdam in samenwerking met de SAIL-organisatie en het AMS Institute (Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions) een grootschalige pilot uitgevoerd. Doel van de pilot was inzicht te krijgen in de haalbaarheid van een monitoringsysteem – een crowdmonitoring dashboard – ter ondersteuning van crowdmanagers bij de operatie en de planning, door gebruik te maken van verschillende innovatieve realtime dataverzamelingstechnieken. De keuze voor de verschillende technieken is gebaseerd op de functionele eisen die aan het dashboard worden gesteld: in welke informatiebehoefte moet het dashboard voorzien, met welke resolutie in tijd en ruimte en met welke nauwkeurigheid. Deze eisen zijn in de ontwerpfase vast gesteld in nauw overleg met de gebruiker. Voor crowdmanagement is met name inzicht in de drukte van belang. Deze drukte wordt in het algemeen uitgedrukt in de dichtheid, die het aantal voetgangers per vierkante meter weergeeft. Daarnaast is intensiteit van belang: deze grootheid geeft weer hoeveel voetgangers per minuut een gebied in- en uitlopen. De dichtheid is natuurlijk 34 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Foto: Renzo Gerritsen
direct gekoppeld aan de intensiteit: hoe hoger de instroom in een gebied (in vergelijking tot de uitstroom), hoe meer de dichtheid zal oplopen. Daarnaast is informatie over de loopsnelheden en de verblijftijden van belang: we willen namelijk weten of voetgangers langer in een gebied blijven omdat ze niet door kunnen lopen door de grote drukte of dat ze een schip staan te bekijken of een broodje eten. Tot slot willen we niet alleen weten hoe snel voetgangers lopen of hoe lang ze ergens stilstaan, we willen ook weten hoe mensen zich over het terrein verspreiden (keuze van routes en activiteiten) en wat de samenstelling van de bezoekersstroom is (bij voorbeeld veel mensen met kinderwagens, veel grote groepen). Op grond van deze informatiebehoefte is gekozen om verschillende typen sensoren te combineren. Telcamera’s bepalen op grond van videobeelden de ingaande en uitgaande hoeveelheid mensen gedurende een tijdsperiode, bijvoorbeeld per minuut. Wifisensoren nemen het unieke Mac adres van smartphones waar, die vervolgens geanonimiseerd van sensor tot sensor kunnen worden gevolgd. Aanvullend aan deze vaste sensoren zijn GPS-trackers uitgedeeld. Deze geven zeer gedetailleerde informatie over de routes en snelheden van een beperkt deel van de bezoekers. De verschillende sensoren verschaffen data met verschillende semantische kenmerken (zo geven tellingen lokale informatie over alle voetgangers, Wifi-sensoren geven informatie over looptijden van sensor naar sensor en GPS-trackers geven zeer gedetailleerde informatie over loopsnelheden en routekeuze, maar slechts voor een beperkt deel van de bezoekers) en nauwkeurigheid. Geen van de sensoren geven individueel alle informatie die nodig is, maar door de combinatie van gegevens (datafusie) kunnen we wel degelijk in de eerder beschreven informatiebehoefte voorzien. Dit is echter geen sinecure: het verstandig combineren van de beschikbare gegevens vereist een gedegen verkeerskundige kennis van de dynamica van loopstromen.
Gedurende SAIL is het dashboard getest. Door gebruik te maken van schouwcamera’s (video camera’s die tijdens SAIL kunnen worden bediend [draaien en zoomen] en waarvan de beelden direct zichtbaar zijn) en beelden uit een luchtballon is getoetst in hoeverre de informatie uit het dashboard plausibel is. De resultaten zijn veelbelovend en onderschrijven de haalbaarheid van een dergelijk monitoringsysteem. Bovendien levert de pilot een schat aan informatie op. Aan de ene kant is zeer veel data verzameld die het mogelijk maakt om het huidige systeem te verbeteren en is er gedurende de pilot ervaring Figuur 1: Visualisatie van de elementen van het dashboard, met drie verschillende functies: de data opgedaan met de toepassing van een dergelijk verzameling, de verkeerskundige functies en de visualisatie. systeem, ook in relatie tot de wensen van de gebruikers. Aan de andere kant zijn er veel nieuwe inzichten verkregen in de gedragingen van de Bovenstaande figuur geeft inzicht in de verschillende functies bezoekers tijdens SAIL, wat zeer nuttige informatie zal zijn voor de waarin het dashboard voorziet. Naast dataprocessing, archivering analyse van het evenement achteraf en het plannen en organiseren en visualisatie, zijn modules ontwikkeld die de routekeuze van de van de volgende SAIL. bezoekers vaststellen (de routekeuzeschatter), de huidige situatie (de toestandschatter, die de dichtheid, de looptijden en de De ontwikkelingen gaan natuurlijk verder. Dit betekent onder verblijftijden bepaalt) schatten en de potentiële knelpunten (de andere dat het huidige systeem zal worden verbeterd en gevalikiemenspeurder) bepalen of zelfs voorspellen. De figuur laat ook deerd. Waar nodig en mogelijk zal worden gekeken in hoeverre zien dat naast genoemde databronnen gebruik is gemaakt van andere dataverzamelingstechnieken gebruikt kunnen worden om Social media analyse. Door relevante Tweets- en Instagramde kwaliteit van de informatie te verbeteren. Dit moet uiteindelijk activiteiten te analyseren, verkrijgen we onder andere informatie leiden tot een dashboard dat niet alleen toepasbaar is voor over de herkomst van de twitteraars en de locaties waar vandaan evenementen, maar ook in normale situaties de drukte in de stad in het meeste wordt getweet. Dit levert nuttige aanvullende de gaten kan houden. Maar niet alleen zicht op de huidige situatie is informatie. relevant, ook het kunnen voorspellen van hoe deze situatie zich ontwikkelt is een belangrijke functie. Dit biedt crowdmanagers de mogelijkheid om te anticiperen op toekomstige probleemsituaties, maar ook om het effect van de inzet van maatregelen te kunnen voorspellen. Op deze manier draagt het dashboard bij aan het optimaal benutten van de ruimte in de stad en aan de veiligheid en het comfort van de bewoners en de bezoekers.
Figuur 2: Voorbeeld van de uitvoer van het dashboard. de bollen geven de locaties van de sensoren aan: in blauw de Wifi-sensoren, in groen de gecombineerde telcamera’s en Wifi-sensoren. Het doel is juist ook op de tussenliggende zones (lijnen) informatie te krijgen over de voetgangers. Met kleur wordt hier de drukte (dichtheid) aangegeven: blauw als er weinig mensen zijn, oranje/rood als het drukker wordt.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 35
Lessen uit crises en minicrises 2014: zo slecht doen we het nog niet… Begin deze maand verscheen “Lessen uit crises en minicrises 2014”, de derde publicatie in de reeks van het Lectoraat Crisisbeheersing van het Instituut Fysieke Veiligheid over bijzondere gebeurtenissen uit het voorbije jaar. Op 9 november nam burgemeester Van Aartsen van Den Haag het eerste exemplaar in ontvangst. In de publicatie worden in totaal zeventien bijzondere gebeurtenissen beschreven en beschouwd. Toch was 2014 vooral het jaar van MH17. In het jaarboek is dan ook een uitgebreid hoofdstuk aan deze ramp, of beter gezegd crisis, gewijd.
■■ Menno van Duin Lector Crisisbeheersing (Instituut Fysieke Veiligheid) en bijzonder lector Regie van Veiligheid (Hogeschool Utrecht i.s.m. de Veiligheidsregio Utrecht) ■■ Vina Wijkhuijs Senior onderzoeker Lectoraat Crisisbeheersing, Instituut Fysieke Veiligheid
2014: het jaar van MH17 De MH17-crisis was van een schaal die gelukkig voor ons land zeldzaam is. De media-aandacht die naar de gebeurtenis uitging was ongekend groot. Het feit dat het vliegtuig was neergeschoten, hetgeen de ramp tot een crisis maakte, heeft daarbij ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld. De berichtgeving beïnvloedde duidelijk de algemene beeldvorming. Aanvankelijk was er veel kritiek op de pro-Russische separatisten (die geen respect toonden voor de slachtoffers) en louter lof voor Rutte en Timmermans, maar gaandeweg veranderde de toon. Met “the benefit of hindsight” werden de oordelen over het optreden van de Nederlandse regering allengs bijgesteld; achteraf weet men het altijd beter. Er past ons inziens echter gematigdheid in het oordeel over het optreden van de Nederlandse regering. Tijdens de MH17-crisis diende op zoveel borden tegelijkertijd geschaakt te worden dat het buitengewoon lastig was dat allemaal goed te doen. Ongetwijfeld was de nationale beleving aanvankelijk zo sterk, dat de indruk van het nationaal crisismanagement misschien wat al te rooskleurig was. De kritiek op wat toen is blijven liggen, is inmiddels veel belangrijker geworden. Toch zal het crisismanagement van destijds vooral beoordeeld moeten worden op basis van de kennis die men toen, in de zomer van 2014, had. Rutte wist de zaken communicatief goed over te brengen; Timmermans stal de show bij de VN-Veiligheidsraad en kreeg veel voor elkaar. De Kamer werd snel en ook uitgebreid geïnformeerd, de “temperatuur” onder de bevolking werd in die dagen zorgvuldig gepeild. De dag van nationale rouw en de plechtige stoet van lijkwagens hadden een duidelijke functie in de maatschappelijke beleving. De nabestaanden stonden bepaald niet in de kou (en dat is in het verleden nog wel eens anders geweest). Mogelijk zijn de kritieken die volgden op de aanvankelijke lofzang een gevolg geweest van de wel erg hoge verwachtingen die werden gewekt. Degenen die schuld hebben aan het neerstorten van de MH17 zullen waarschijnlijk nooit worden berecht. Na crises komen “onderste stenen” helaas lang niet altijd boven, zo leert de geschiedenis van rampen en crises. Voor de autoriteiten is daarom misschien wel de belangrijke les geen wonderen te verwachten. Blijf, ook kort na een dramatische gebeurtenis, met beide benen op de grond.
36 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Ook burgemeesters op de proef gesteld In 2014 waren er natuurlijk ook andere gebeurtenissen die de gemoederen bezighielden. Net als in de vorige edities staat ook in dit jaarboek bij elke casus een dilemma centraal. Enkele voorbeelden. Moet wel of niet tot ontruimen van het Pinkpop-festivalterrein worden overgegaan als het noodweer zich aandient? Wanneer het publiek over de waarschijnlijke uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek te informeren? Hoe nazorg te bieden als blijkt dat je als gemeente voor een (dodelijk) ongeval aansprakelijk bent? Moet een demonstratieverbod worden afgekondigd of is dat middel te zwaar? Zo was er rumoer in Deurne en in Den Haag en tijdens de Sinterklaasintocht in Gouda mondde de al langer lopende Zwarte Pietdiscussie uit in onaangekondigd protest. Ook de huisvesting van Benno L. (en andere ex-gedetineerden) ging met demonstraties gepaard. Vaak kreeg tijdens of na afloop van deze gebeurtenissen de burgemeester kritiek te verduren, terwijl de burgemeester formeel over de kwestie weinig te zeggen had. Uit de publicatie blijkt dat relatief kleine groepen de crisisbeheersing in gemeenten op de proef kunnen stellen. Burgemeesters zijn steeds vaker de “last resort” op terreinen waar de rijksoverheid ook de antwoorden niet heeft. Een burgemeester moet aan steeds meer verwachtingen voldoen, ook ten aanzien van kwesties waarvoor een burgemeester geen verantwoordelijkheid draagt. Het gevolg is dat hij steeds vaker kritiek te verduren krijgt. Een grotere zichtbaarheid betekent ook kwetsbaarheid. Wij noemen dit de “burgemeestersparadox”. Zowel sociale media als de reguliere media hebben hierin een cruciale rol. Via sociale media is vrij eenvoudig steun te mobiliseren of op te roepen tot protest, terwijl de reguliere media steeds vaker ruim aandacht besteden aan op zich beperkte “tegengeluiden”: protesten en demonstraties van een in omvang beperkte groep. Daarmee spelen zij ook Wilders en zijn PVV in de kaart die juist probeert de spreekbuis van allerlei protestuitingen te zijn. Zowel over Zwarte Piet als over de situaties in Deurne en Den Haag wist de PVV in feite de inhoudelijke discussie te kapen. Ook bij de huidige vluchtelingencrisis en de onrust in gemeenten als Steenbergen en Purmerend is dit patroon zichtbaar.
van de burgemeester van Haaksbergen na het ongeval met de monstertruck vormde in bestuurlijk optreden een dissonant. De publicatie bevat zo ook de nodige voorbeelden van adequaat optredende operationele diensten. Bij de scheepsbrand in Scheveningen leverde de brandweer een bijzondere prestatie en bij de kettingbotsing op de A58 moesten de hulpdiensten improviseren om de hulpverlening over een ongevalslocatie van acht kilometer snelweg zo goed mogelijk te organiseren. De werkelijkheid was echt anders dan het oefenscenario “ongeval in dichte mist”. In een aantal gevallen was het voorspoedige verloop overigens niet alleen de verdienste van autoriteiten en hulpdiensten, maar ook van (zelf ) redzame burgers en andere betrokken organisaties. Voorbeelden die aan bod komen, zijn onder andere de wijze waarop Liander optrad tijdens de gasstoringen in Apeldoorn en de hulp die omstanders boden nadat op een sportveld in Twijzel kinderen onder een ingestorte dug-out bedolven waren geraakt.
Literatuur Lessen uit crises en minicrises 2014 kwam tot stand onder redactie van Menno van Duin en Vina Wijkhuijs en is uitgebracht bij Boom uitgevers Den Haag (te bestellen via www.boombestuurskunde.nl/bestuurskunde). Eerder verschenen Lessen uit crises en minicrises 2012 en Lessen uit crises en minicrises 2013.
De balans Wellicht de belangrijkste conclusie uit de publicatie is dat we het in Nederland helemaal nog niet zo slecht doen. Hoewel na sommige gebeurtenissen er in de media kritiek volgde, blijkt uit het merendeel van de onderzochte casus een adequaat optreden van autoriteiten. De samenwerking tussen de algemene en functionele keten verliep goed. Zij hadden oog voor elkaars belangen en hielden focus op de afhandeling van het incident. Daarmee contrasteert ons oordeel enigszins met het beeld dat bij het grote publiek na afloop van de betreffende gebeurtenissen bleef hangen. Alleen het wat te krampachtig optreden Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 37
Grenzen slechten met de NAC ■■ Esther Rosendahl-Slooff Nationale Academie voor Crisisbeheersing, NCTV, Ministerie van Veiligheid en Justitie Foto's: Arenda Oomen Fotografie
Op 23 september 2015 vond de 4e jaardag van de Nationale Academie voor Crisisbeheersing (NAC) plaats in Den Haag. De NAC brengt op deze dag crisisprofessionals bij elkaar. Dit jaar stond de bijeenkomst in het teken van het slechten van grenzen; denk daarbij aan geografische grenzen en aan grenzen tussen werkwijzen, publieke en private partijen of culturen. Tijdens de jaardag was er ook veel ruimte voor de goede mix van zo’n 125 deelnemers om de grenzen van hun netwerken op te rekken. Dagvoorzitter Maarten Mens bracht de deelnemers in de stemming door stil te staan bij het woord “slechten”: we gaan grenzen afbreken en verleggen. De aangekondigde minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) was verhinderd vanwege de politieke actualiteit. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) Dick Schoof nam het stokje soepel over en sprak de aanwezigen toe namens de minister. “Elke crisis overschrijdt één of meer grenzen, niet in de laatste plaats die van onze verbeelding.” Het is goed om dan een NAC te hebben die door middel van opleiden, trainen en oefenen (OTO) crisisprofessionals voorbereidt op zulke crisisomstandigheden. Hij gaf ook aan dat uit elke crisisevaluatie blijkt dat situaties onvoorspelbaar zijn. Het is tegen die achtergrond van belang dat de theorie in praktijk wordt gebracht en vooral dat de praktijkervaringen worden terugvertaald naar de theorie. Samenwerking komt niet tot stand door protocollen. Om te komen tot samenwerken en het slechten van grenzen is het werk en de bijdrage van elke crisisprofessional onmisbaar.
Dat meer nodig is dan protocollen werd bevestigd door de ervaringen van Michel Carlier, Adjunct-Kabinetschef van Gouverneur Herman Reynders en verantwoordelijk voor de Dienst Hulpverlening en Noodplanning Provincie Limburg in België. Hij is ook actief binnen EMRIC, een grensoverschrijdend samenwerkingsverband met Nederlandse, Duitse en Belgische projectpartners in de Euregio Maas-Rijn. Dit is een gebied met op z’n zachtst gezegd een flinke uitdaging als het gaat om – potentiële – grenzen: 3 landen, 5 regio’s, 14 bestuurslagen, 3 talen en 7 meldkamers. Door het besef dat in zo’n klein en dichtbevolkt gebied samenwerken onontkoombaar is, waarbij de bijna ingekapselde Nederlandse regio ZuidLimburg een katalysator was, zijn er resultaten behaald. 50.000 hulpverleners realiseren 600 grensoverschrijdende inzetten per jaar. Andere deelresultaten zijn onder meer bestuurlijke samenwerkingsovereenkomsten, afspraken tussen meldkamers, een app voor het uitwisselen van informatie en een gezamenlijke OTO-inspanning. “De samenwerking heeft zich vanaf 1974 ontwikkeld van vrijblijvend naar elkaar leren kennen, het verkrijgen van een projectsubsidie van de EU tot aan structurele samenwerking sinds 2014.” Dat is niet vanzelf gegaan. Hobbels in de vorm van verschillen in taal en cultuur, wetgeving en belangen zijn genomen en duiken nog steeds op. Carlier schetst enkele uitdagingen waar EMRIC voor staat: het wettelijk borgen van afspraken, het maken van een crisis communicatieplan voor de Euregio en het opstellen van een set van FAQ in 3 talen voor hulpverleners die ter plaatse gaan. Dat de wil om samen te werken tot daadkracht en resultaat leidt werd door Carlier mooi samengevat: “Ondanks de veelheid aan grenzen is het in de praktijk een grenzeloze regio.” Daarna was het tijd om de tongen los te maken in het NAC café. Struinend langs tafels hebben de deelnemers hun kennis en kennissen uitgebreid aan de hand van verschillende thema’s en activiteiten. Een impressie van dit onderdeel, dat rumoerig was zoals dat hoort in een café: • Koos Kranenburg (NCTV) streeft naar OTOPIA. Door een toe nemende complexiteit van crises en door cascade-effecten wordt
38 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
•
•
•
•
•
OTO nog meer het fundament van een succesvolle crisisbeheersing en is een geïntegreerde aanpak van OTO onvermijdelijk. Op OTOPIA-netwerkdagen komen OTO-medewerkers van crisispartners op het regionale, operationele niveau samen om onder andere een gedeelde visie op OTO te formuleren. Piet Voesten (Ziggo) sprak over de manier waarop Ziggo cybercrime aanpakt: voorbereiden, detecteren, insluiten, stoppen, herstellen en evalueren. Hij liet deelnemers een self assessment maken van hun continuity management: “Schroom niet bij het invullen, bij veel organisaties bestaan ontwikkelpunten op dit vlak”. Auke Doornbosch (Gas Transport Services) en Joost Koomen (Ministerie van Economische zaken) stelden NAC-cafégasten voor het dilemma wat te doen als er geen gas meer is voor iedereen: wie sluit je – tijdelijk – af en hoe? Let op: een kaasschaafaanpak is niet mogelijk: de kraan is open of dicht. Jaap Verweij (Rijkswaterstaat), Nils Ligthart (NCTV) en Marc Bökkerink (NCTV) zetten het vocht aan de lippen op een andere manier dan gebruikelijk in een café: er komt een overstroming aan. Maak onder tijdsdruk afspraken tussen 3 veiligheidsregio’s over welke inwoners je op welke manier gaat evacueren. Wat doet het met jouw besluitvaardigheid als het besef doordringt dat slachtoffers onvermijdelijk zijn? Hans Klinkenberg (Space Security Center) ervaart als vertegenwoordiger van dit net door de Koninklijke Luchtmacht opgerichte Center nog geen grenzen. Het center houdt zich als enige bezig met vragen als: wat te doen als een terugvallende satelliet op aarde terecht gaat komen? Het Center wil samen werken met onder andere de NCTV om vooraf af te stemmen over de landelijke inspanningen als het nodig mocht zijn: wie doet wat? [Zie ook pagina 20 in dit magazine, red.] Edith Kuijper (DCC Ministerie van Infrastructuur en Milieu) en John Sevenstern (Inspectie Veiligheid en Justitie) laten de deelnemers kennismaken met risico’s die ons Koninkrijk op het vasteland niet of nauwelijks tegenkomt: vulkaanuitbarstingen en orkanen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze eilanden zijn sinds 2010 bijzondere gemeenten van Nederland. Een groot aanbod aan crisistrainingen voor de kleine populatie op de eilanden heeft geleid tot dosering met behulp van een kalender. De cultuurverschillen tussen de eilanden onderling en met Nederland zijn voelbaar. Eén van de opties die de eilanden is geschetst, is het experimenteren met het invullen van crisisbeheersing met buureilanden, ook als dat buitenlandse eilanden zijn.
• Verder hebben de verzorgers van de NAC-modules – Berenschot, Capgemini en Crisisplan – en medewerkers van de NAC allerlei vragen beantwoord over het leerprogramma van de NAC. Ook konden cafégangers kennismaken met de Interdepartementale Basisopleiding Crisisbeheersing (IBC), de IBC op maat, de roltrainingen en het nieuwe thematisch leerprogramma overstromingen dat eind 2015 van start zal gaan. Zie: https://www.nctv.nl/onderwerpen/crisisbeheersing/nac/ Modules/. Vervolgens stelde de dagvoorzitter Miriam Hoekstra (Directeur Airport Operations Schiphol), Ben Voorhorst (Operationeel Directeur TenneT) en Dick Schoof (Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) voor als leden van het panel. De vraag was hoe hun organisaties elkaar gevonden zouden hebben op strategisch niveau met als casus: een grootschaliger stroomuitval dan eind maart van dit jaar in Noord-Holland plaatsvond. Het begint bij elkaar kennen, ook op strategisch niveau. Dick Schoof vertelde over de strategische overleggen met publiekprivaat duovoorzitterschap. Miriam Hoekstra en Ben Voorhorst kenden elkaar nog niet voordat de stroomstoring plaatsvond. Dit heeft het besef vergroot dat het van belang is te kijken naar wederzijdse afhankelijkheden. Dus doorstappen van de vraag “wie heb ik nodig” naar “wie kan mij nodig hebben”. Dat vergt een houding van behulpzaamheid. Joris Knops, waarnemend hoofd NAC, sloot af en haakte in op het belang om praktijkervaringen breder te benutten. De NAC gaat meer werk maken van beknopte, concrete evaluaties om te komen tot lerende organisaties. In die zin is er grenzeloze groei mogelijk op het terrein van crisisbeheersing. Vanuit dat perspectief keek hij gelijk door naar 2016: dan zal de 5e NAC jaardag plaatsvinden op 28 september 2016. Tot dan!
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 39
Crisispreparatie voor de “crisisarme” organisatie Crisisarm, welke organisatie wil dat nou niet zijn? Toch is het minder zegenrijk om een crisisarme organisatie te zijn – of te lijken – dan men in eerste instantie zou denken. Het ontbreken van een crisisstructuur en -preparatie kan men duur komen te staan als zich toch een crisissituatie manifesteert. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag hoe een “crisisarme” organisatie zich op een crisis kan voorbereiden. ■■ Johri Maat Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ooit was het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) – zoals in veel landen – hét ministerie van de crisisbeheersing. Na de overgang van het DG Veiligheid en het Nationaal Crisiscentrum (NCC) in 2010 naar het ministerie van Veiligheid en Justitie was echter veel expertise op het terrein van crisisbeheersing binnen BZK verdwenen. Op het eerste gezicht leek dat geen probleem te zijn. BZK was immers een “crisisarme” organisatie geworden, bovendien bleef het NCC fysiek dichtbij. Ten tijde van de aanpak van de gevolgen van de hack van DigiNotar in de zomer van 2011 bleek dat er goed kon worden samengewerkt. Wel was deze “DigiNotar-crisis” een van de aanleidingen om een nieuw departementaal handboek crisisbeheersing te schrijven en voor elk DG een crisisbeleidsadviseur aan te wijzen. Maar verder bleef BZK het “crisisarme” departement. Alleen “crisisrijke” departementen zoals Volksgezondheid of Infrastructuur en Milieu konden het zich permitteren om een eigen staande departementale crisisorganisatie te hebben en daarvoor mensen vrij te stellen.
MH17 Tot de vliegramp met de MH17 op 17 juli 2014. Tientallen medewerkers bij de AIVD, het toenmalige Agentschap BPR (tegenwoordig Rijksdienst voor de Identiteitsgegevens) en het bestuursdepartement waren in meer of mindere mate betrokken bij zaken zoals het inlichtingenproces, de verificatie van de identiteit van de slachtoffers en formaliteiten rond de Wet op de lijkbezorging. Dit alles binnen het interdepartementale, nationale en internationale krachtenveld. De inzet van de medewerkers was onvoorwaardelijk, maar het besef kwam wel dat er meer kennis nodig was van het nationale stelsel crisisbeheersing en dat er behoefte was aan een structuur in de vorm van een departementale crisisbeheersings organisatie (CBO), ook met het oog op andere potentiële crises waarbij BZK betrokken zou kunnen raken. Dit was het startpunt van een programma om de basis van de crisisbeheersing binnen BZK op orde te krijgen. Eind 2014 werden de eerste stappen al gezet. Randvoorwaarde bleef dat voor alle functionarissen crisisbeheersing een neventaak zou zijn, er was geen ruimte – en ook geen noodzaak – om een permanent en separaat Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC) BZK in te richten. 40 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Daarom is gekozen het DCC te integreren met vooral de directie Bestuursondersteuning – de staf rond de politieke en ambtelijke leiding – en de directie Communicatie (vanaf 2016 samengevoegd als Directie Concernondersteuning). Veel crisisrollen – zoals beschreven door de Nederlandse Academie voor Crisisbeheersing (NAC) – pasten namelijk goed bij deze directies en omdat er nog bijna geen structuur was konden de lessen van de NAC goed nagevolgd worden. Verder kregen de taakorganisaties de ruimte om de crisisbeheersing op eigen wijze in te richten en aan te sluiten op het DCC.
Ambities Bij het opbouwen van een nieuwe structuur bestaat het gevaar dat men te veel in één keer wil bereiken. Daarom werden de ambities in overeenstemming gebracht met de beschikbare middelen en bestuurlijke ruimte aan de hand van “plateaus”. Voor plateau 1, “de basis op orde” waren dit: 1. er zijn voldoende functionarissen in hun crisisrollen en deze zijn opgeleid; 2. er is een bereikbaarheidsregeling; 3. de mandaten zijn goed geregeld; 4. de CBO wordt voldoende facilitair ondersteund; 5. er is in 2015 BZK-breed deelgenomen aan het interdepartementale leerprogramma “Cyber” van de NAC (inclusief de oefeningen). Sommige ambities waren makkelijker te vervullen dan andere. De bestaande mandaten bleken te volstaan voor crisissituaties en voor de bereikbaarheid kan gebruik worden gemaakt van de meldkamer van de Rijksbeveiligingsorganisatie die 24/7 bemenst is, waarbij een aanvullende instructie volstond. Ook de facilitaire ondersteuning kon voor een groot deel worden gerealiseerd binnen de bestaande structuren, hoewel er ook specifieke zaken geregeld moesten worden zoals extra communicatievoorzieningen en “sprinttassen” met essentiële informatie voor het geval men moet uitwijken naar een andere locatie. Een belangrijke aanwinst was de aanschaf van een “crisisapp” waarmee crisisfunctionarissen van BZK “offline” en “online” kunnen beschikken over contactinformatie, procedures, wet- en regelgeving en andere informatie, die centraal beheerd kan worden. Deze app werd “van de plank” gekocht zodat men wist wat men zou krijgen en niet te maken zou krijgen met (stijgende) ontwikkelkosten en uitstel van oplevertermijnen.
IBC op maat Belangrijkste uitdaging was het vinden van de juiste mensen. Niet elke goede ambtenaar is automatisch een goede crisisfunctionaris. Men moet allereerst het eigen vak verstaan en een netwerk hebben, maar bovenal moet men het “leuk” vinden om bij de crisisrespons betrokken te raken en geen “negen-tot-vijf”-mentaliteit hebben. Vervolgens was het zaak de medewerkers op te leiden volgens het OTO-principe (Opleiden, Trainen, Oefenen) van de NAC. Omdat er in korte tijd ruim veertig crisisfunctionarissen voor BZK waren geselecteerd was het een uitdaging om deze ook op korte termijn door de NAC opgeleid te krijgen. Hoewel een groot aantal medewerkers het reguliere aanbod van de NAC volgde, bleken de wachtlijsten door de plotselinge toestroom lang. Daarom is samen met de NAC en Crisisplan BV een verkorte versie van de Interdepartementale Basisopleiding Crisisbeheersing (IBC) gemaakt, de “IBC op maat”. In deze introductiesessie van een dagdeel worden de belangrijkste zaken uit de crisisbeheersing behandeld, zoals het nationale stelsel crisisbeheersing, de rol van het DCC BZK, crisiscommunicatie, crisisbesluitvorming en politiek-bestuurlijke crisissensitiviteit. Samen met de crisisapp zouden crisisfunctionarissen voldoende informatie moeten hebben om effectief aan de slag te gaan bij een acute crisis en op een later moment de – overigens verplichte – reguliere cursussen makkelijker kunnen volgen. De “IBC op maat” is ook ontwikkeld om bij een acute crisis topfunctionarissen en desnoods hele afdelingen in “shifts” op te kunnen lijnen. Tot slot wordt de “IBC op maat” ingezet als wervings- en selectiemiddel om geïnteresseerden in crisisbeheersing hiermee in aanraking te laten komen.
Basis op orde Met ook de BZK-brede deelname aan de verschillende onderdelen van het interdepartementale leerprogramma “Cyber” en deelname aan diverse werkelijke Adviesteams en Interdepartementale Commissies Crisisbeheersing kan geconcludeerd worden dat BZK de basis weer op orde heeft.
Tips voor “crisisarme” organisaties BZK is natuurlijk niet uniek als “crisisarme” organisatie. Diverse publieke en private partijen hebben al geïnformeerd naar de gekozen aanpak bij BZK. Hierbij drie tips voor het opzetten van een crisisbeheersingsorganisatie. 1. Stel een beperkt aantal haalbare doelen op en stem deze af op de beschikbare menskracht en middelen. Zorg hierbij voor een aantal “quick wins” waarmee intern voortgang kan worden getoond. 2. Neem good practices over van andere organisaties en deel ook de eigen good practices. Crisismanagement is netwerkmanagement en het delen van informatie is hierbij essentieel. 3. Zorg ervoor dat de rol van de crisisfunctionaris aansluit op de reguliere taken en toegang heeft tot het lijnmanagement. Selecteer op de motivatie om het OTO-traject te volgen en om bij crises beschikbaar te zijn. De meeste crises beperken zich nu eenmaal niet van “negen-tot-vijf”.
Is BZK nu klaar? Ja en nee. Het departement is er klaar voor, tientallen medewerkers zijn inmiddels opgeleid en ondersteunende voorzieningen gerealiseerd. Maar BZK is er nog niet klaar mee. Belangrijk is dat de gerealiseerde ambities geconsolideerd worden. Ook dienen de nieuwe ambities voor plateau 2 nader te worden uitgewerkt zoals het versterken van de interne keten (taakorganisaties) en externe keten (andere bestuurslagen en departementen) en het opstellen van een nieuw risicoprofiel waarin ook de recente organisatieveranderingen binnen BZK zijn meegenomen.
Jonge BZK-medewerkers volgen een IBC “op maat” crisistraining, bij gelegenheid in een voormalige atoombunker in Arnhem Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 41
CBS brandweerstatistiek nieuwe stijl een feit Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft eind september 2015 de nieuwe brandweerstatistiek gepubliceerd. Deze is niet langer gebaseerd op de vragenlijsten, maar op de registratie van de incidenten op de 112-meldkamers. De nieuwe brandweerstatistiek is het resultaat van het onlangs afgeronde project Verbeteren brandweerstatistiek dat tot doel had administratieve lastenvermindering voor het brandweerpersoneel en betrouwbaardere cijfers in deze CBS-publicatie.
■■ Mark Vlemmings en Marjolein Trijssenaar CBS ■■ Heleen de Goeijen NCTV, Ministerie van Veiligheid en Justitie
Elk kwartaal publiceren
Gestroomlijnder proces
Op 29 september verschenen cijfers over het aantal incidenten die op de meldkamer worden verwerkt en cijfers over het aantal alarmeringen voor de brandweer. De dag erna verschenen de reactietijden van de brandweer. Voortaan wordt de brandweerstatistiek gemaakt met behulp van het register van de meldkamer en CBS publiceert elk kwartaal. Dat scheelt de brandweerkorpsen veel werk omdat hiermee het invullen van de vragenlijsten vervalt. Zo missen er bijna geen meldingen meer. Ook komen de gegevens een week na afloop van een kwartaal binnen bij het CBS. Zo kan er vaker en sneller gerapporteerd worden; van een jaarstatistiek naar een kwartaalstatistiek. Naast het publiceren op veiligheidsregioniveau zijn hiermee belangrijke wensen van het ministerie van Veiligheid en Justitie, Brandweer Nederland en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) gerealiseerd.
Het gebruik van registerdata biedt veel voordelen. Nu krijgt CBS de meldkamerdata van alle 25 veiligheidsregio’s in Nederland via het Meldkamer Diensten Centrum in Driebergen automatisch binnen en worden de gegevens vervolgens in het team Rechtsbescherming en Veiligheid automatisch verwerkt. Uiteraard ging dit niet zomaar. Daartoe is met meldkamerdomeinen en informatiemanagers van alle 25 veiligheidsregio’s contact gezocht, hun registers geanalyseerd om de definities goed te krijgen en de data gefilterd. Vervolgens is dit in het verwerkingsproces ingebouwd zodat alle veiligheidsregio’s vergelijkbaar werden. Een fikse klus, die ruim een jaar in beslag nam.
Resultaat project Verbeteren brandweerstatistiek Al vanaf 1993 verzamelde en publiceerde CBS gegevens over de Nederlandse brandweer in de jaarlijkse publicatie brandweer statistiek waarin informatie werd gegeven over de repressieve werkzaamheden bij branden en hulpverleningen. Deze publicatie kwam tot stand door een ingevulde vragenlijst van ieder incident. Begin 2011 hebben het ministerie van Veiligheid en Justitie, CBS, Brandweer Nederland en de VBV geconstateerd dat dit proces van gegevenslevering aan CBS en de opzet van de uit 1993 daterende CBS-vragenlijsten aan herziening toe waren. Daarop zijn deze organisaties samen gaan werken in het project Verbeteren Brandweerstatistiek. Onderzoek naar de informatiebehoefte van de afnemers van de CBS-brandweerstatistiek, toonde aan dat het beter was om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande registratiesystemen. Naast een grotere behoefte aan eenduidige en actuelere gegevens diende de statistiek in kwantitatieve en kwalitatieve zin te worden verbeterd. Door non-respons moest CBS te veel incidenten zelf bijschatten en veel vragen in de vragenlijst werden niet ingevuld.
42 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Datamining De nieuwe statistiek levert veel meer gegevens dan de oude, maar ook relevantere gegevens over de brandweer en het meldingsproces. Er zijn nu bijvoorbeeld cijfers beschikbaar over het aantal meldingen dat al in de meldkamer wordt afgehandeld. De belangrijke rol die de meldkamers speelden bij incidenten was nog niet algemeen bekend. De statistiek toont ook hoe vaak de brandweer na een oproep écht ter plaatse komt. Die mate van detail gaat CBS in de toekomst nog uitbreiden. Ook heeft CBS plannen om de data verder te gaan uitdiepen zoals bijvoorbeeld uitrukken bij een automatisch brandalarm of gebouwbranden. Brandweer Nederland en CBS hebben afgesproken dit pad samen te gaan verkennen.
Actuele cijfers uit de Brandweerstatistiek 2014 • In 2014 waren ruim 130 duizend brandincidenten in Nederland. • Daarnaast waren er ook ruim 100 duizend verzoeken om hulpverlening. • Binnen gemiddeld 8 minuten na de melding is de brandweer ter plaatse. • Nederland telt 30.000 brandweerlieden, van wie 20.000 vrijwilligers. • De brandweer in ons land telt 25 regio’s, met 978 kazernes. • 5 procent van alle brandweerlieden is vrouw.
Convenant versterkt samenwerking bij brandonderzoek Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft op 12 oktober 2015 het convenant “Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland” in ontvangst genomen. Het convenant werd hem aangeboden door vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, Brandweer Nederland en het Verbond van Verzekeraars. Dit convenant verbetert de samenwerking bij brandonderzoek. De ondertekenaars willen deze samenwerking concreet maken door het vastleggen van regels voor het uitvoeren van gezamenlijk brandonderzoek en het bevorderen van de uitwisseling van kennis en informatie. ■■ Heleen de Goeijen NCTV, Ministerie van Veiligheid en Justitie Foto's: Henriette Guest
Minister Van der Steur: “Door deze samenwerking tussen brand onderzoekers kan hun kennis op een hoger peil gebracht worden, maar natuurlijk ook het onderzoek zelf”. Politie, brandweer en verzekeraars werken na afloop van een brand steeds vaker met elkaar samen. Daarom heeft de minister de partijen gevraagd om betere werkafspraken te maken. Dit convenant is de eerste stap. Minister Van der Steur: “Op grond van het samenwerkings convenant kunnen de verschillende partijen nu nog beter inspelen op toekomstige ontwikkelingen, zoals slimmer en efficiënter gebruik en aanschaf van apparatuur en middelen, het opzetten van een vakinhoudelijke database voor onder andere het brandgedrag van materialen en samenwerking in innovatie”. Als vertegenwoordiger van de convenantpartners zei politiechef Hans Vissers in zijn toespraak: “Iedereen is gebaat bij objectieve en deskundige waarheidsvinding rondom de oorzaak en toedracht van een brand. Door de samenwerking zullen omvang, kwaliteit en effectiviteit van brandonderzoek toenemen”. Nog niet zo lang geleden was brandonderzoek het domein van politie en verzekeraars. Tot 2006 verrichte de brandweer geen brandonderzoek. Dit lag in handen van verzekeraars (schuldvraag) en politie/ Openbaar Ministerie (strafrechtelijke vervolging). Brandweer Apeldoorn nam in 2006 het initiatief om, bij wijze van proef, brandonderzoek deel te laten uitmaken van hun activiteiten. In 2008 werd besloten om in zes regio’s een landelijk pilotproject te gaan draaien met brandonderzoeksteams binnen Brandweer Nederland. De Raad van Brandweer Commandanten besloot in januari 2011 om brandonderzoek structureel in te voeren. Dit betekent dat de 25 veiligheidsregio’s met elkaar op districtsniveau samenwerken op het gebied van brandonderzoek. Het tijdig en accuraat kunnen werken op de plaats van een brand, is cruciaal voor het verkrijgen van betrouwbare en volledige onderzoeksgegevens. De toenmalige minister van Veiligheid en Justitie constateerde (en heeft de Tweede Kamer daarover op 22 juli 2013 geïnformeerd) dat het in Nederland ontbrak aan duidelijke afspraken over de aanwezigheid en de bevoegdheden van brandonderzoekers, bijvoorbeeld bij forensisch politieonderzoek. Ook ontbraken
eenduidige richtlijnen over het verzamelen, uitwisselen en bundelen van onderzoeksgegevens en privacygevoelige gegevens. In het Verenigd Koninkrijk werken forensisch politieonderzoekers en brandonderzoekers al langer succesvol samen bij een brandonderzoek, op basis van duidelijke afspraken. De NCTV heeft het kernteam Brandonderzoek geformeerd bestaande uit vier bij brandonderzoek betrokken partijen. Dit kernteam heeft vervolgens het convenant “Samenwerking bij brandonderzoek in Nederland” tot stand gebracht. Uitgangspunt van dit convenant blijft dat elke partij zijn eigen bevoegdheden behoudt. Wel worden de bevoegdheden duidelijker. Met dit convenant gaan deze partijen gezamenlijk de werkafspraken nader invullen.
Van rechts naar links: • de heer mr. A.H. van Wijk, procureur-generaal Openbaar Ministerie; • de heer J.A.J.T. Vissers EMPM, politiechef eenheid Zeeland-West-Brabant/landelijk portefeuillehouder Forensische Opsporing Nationale Politie; • de heer ing. S.J.M. Wevers, voorzitter Raad van Brandweer Commandanten van Brandweer Nederland; • de heer mr. H.L. De Boer, directeur Verbond van Verzekeraars. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 43
Nieuwe calamiteiten- en noodhulpvoertuigen voor grote incidenten in Nederland In Zoetermeer zijn op 28 september jl. bij het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) de voertuigen gepresenteerd die met ingang van volgend jaar worden ingezet voor geneeskundige hulpverlening bij grote incidenten met veel slachtoffers. Dit als onderdeel van de invoering van het nieuwe model Grootschalige Geneeskundige Bijstand (GGB), dat vanaf januari 2016 operationeel is in Nederland1. Tijdens een feestelijke bijeenkomst werden de nieuwe calamiteitenvoertuigen en nood hulpvoertuigen symbolisch overgedragen aan respectievelijk Ambulancezorg Nederland (AZN) en het Rode Kruis; de organisaties die ze straks gaan gebruiken. ■■ GGD GHOR Nederland en het Veiligheidsberaad
Nieuw materieel Onderdeel van de invoering van GGB is de aanschaf van twee soorten voertuigen: 38 calamiteitenvoertuigen voor de regionale ambulancevoorzieningen en 25 noodhulpvoertuigen voor het Rode Kruis, beide met bijbehorende uitrusting. Met de calamiteitenvoertuigen gaat extra ambulancepersoneel met tenten en medische materialen - zoals Advanced Life Support-tassen, zuurstof en infuusmateriaal - naar de plaats van een grote calamiteit. Zij nemen samen met de reguliere ambulancezorg en (mobiele) traumateams de zorg voor zwaargewonden op zich. In de noodhulpvoertuigen begeven vrijwillige hulpverleners van het Rode Kruis zich met tenten en medische materialen - zoals EHBO-tassen, isolatiedekens en poncho’s - naar de plaats van een incident. Zij werken vanaf 2016 in nieuwe noodhulpteams en zorgen voor lichtgewonde slachtoffers. Bij een groot incident waarbij meer materialen nodig zijn, kan ook een haakarmbak GGB gealarmeerd worden. Deze is gevuld met dertien rolcontainers met aanvullende materialen om slachtoffers comfort en verzorging te bieden, zoals extra EHBO-middelen en spalken, materialen voor het warm houden van slachtoffers en drinkwater. 1
Zie “Nieuw model Grootschalige Geneeskundige Bijstand”, Magazine Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing 13 (2015-1), 15.
44 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Voorbereidingen GGB op stoom Bij de presentatie en de symbolische overdracht van het nieuwe materieel waren veel betrokkenen aanwezig vanuit de organisaties die samenwerken aan -en binnen- het GGB-model: AZN, het Rode Kruis, GGD GHOR Nederland, het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ), het IFV, het Veiligheidsberaad en de ministeries van VenJ en VWS. Deze mijlpaal was dan ook een goed moment om te markeren dat de andere voorbereidingen voor de implementatie van GGB eveneens op stoom liggen. Zo zijn nieuwe teams samengesteld, samenwerkingsconvenanten opgesteld en is nieuw opleidingsmateriaal ontwikkeld. Na ontvangst van het nieuwe materieel zullen de regio’s starten met de opleiding van de teams. Joost Bernsen, voorzitter van de stuurgroep GGB: “De implementatie verloopt voortvarend. Dat betekent dat GGB zoals gepland in januari 2016 van start kan gaan. Vanaf dan doen alle
betrokken partijen tijdens opgeschaalde situaties het werk waar zij goed in zijn en wat zij normaal ook doen: dat is de kracht van het GGB-model. Dit vergt natuurlijk wel goede onderlinge afstemming. Zo is bijvoorbeeld met LNAZ afgestemd over de inzet van Mobiele Medische Teams. Deze MMT’s komen met traumaheli’s – of met een speciaal MMT-voertuig als er niet gevlogen kan worden – naar incidenten.”
Professionals altijd gereed voor geneeskundige bijstand Cees Bijl, voorzitter van veiligheidsregio Drenthe en sinds juni portefeuillehouder GHOR in het DB Veiligheidsberaad, was ook aanwezig bij de overdracht van de voertuigen. Hij benadrukte dat het voor bestuurders belangrijk is om terug te kunnen vallen op professionals die altijd klaarstaan. “GGB voorziet in geneeskundige bijstand bij grootschalige incidenten. Daar is behoefte aan. Ook bestuurlijk. Daarom is GGB in het Veiligheidsberaad van 28 november 2014 vastgesteld. Het GGB-model kent meer slagkracht, een snellere inzetmogelijkheid en een efficiënt gebruik van hulpmaterialen. Daardoor sluit het beter aan op de dagelijkse zorg en is het sneller, flexibeler en voordeliger. Om de diensten goed te kunnen aansturen en om de geneeskundige bijstand tussen veiligheidsregio’s onderling te vergemakkelijken, wordt GGB als landelijke werkwijze uitgewerkt, met ruimte voor regionaal maatwerk.”
Op de hoogte blijven? U kunt op de hoogte blijven van de ontwikkelingen door het volgen van de themapagina GGB op GGD GHOR Kennisnet: http://www.ggdghorkennisnet.nl/thema/ grootschalige-geneeskundige-bijstand-ggb. Hier vindt u ook een animatie die in korte tijd goed inzicht geeft in wat GGB in de praktijk inhoudt.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 45
Operationeel leider is beter en sneller in positie
Praktijk bewijst meerwaarde netcentrisch informatiemanagement Operationeel informatiemanagement is in snel tempo een volwassen schakel in de crisisbeheersingsorganisatie geworden. Die conclusie trekt Hans Zuidijk, directeur concernstaf van de Veiligheidsregio Hollands Midden. Hij heeft in vijf jaar tijd in zijn rol als operationeel leider bij drie majeure incidenten de kwaliteit van het informatie management gestaag zien groeien. Hij blikt terug op vijf jaar evolutie in netcentrische informatiedeling bij crises. Grootste winstpunten voor het tactisch niveau zijn in zijn beleving dat beeld-, oordeels- en besluitvorming beter worden gefaciliteerd en dat in multidisciplinaire crisisteams sneller knopen kunnen worden doorgehakt.
Noem het de grilligheid van het lot. Drie grote en complexe incidenten in vijf jaar tijd, alle drie in Alphen aan den Rijn en in alle drie de gevallen was Hans Zuidijk in charge over het Regionaal Operationeel Team. In december 2010 bij de gasexplosie in de Argoflat, in april 2011 bij de schietpartij door Tristan van der V in winkelcentrum De Ridderhof en, meest recent, het kraanincident begin augustus dit jaar. De drie opeenvolgende praktijkcases stelden Zuidijk in staat een vergelijk te maken en de merkbare winst van netcentrische crisisbeheersing op te tekenen.
■■ Rob Jastrzebski
Puzzelstukjes “Als operationeel leider in het ROT moet je de puzzelstukjes van de incidentinformatie in elkaar zien te passen. Informatie die cruciaal is voor de beeld-, oordeels en besluitvorming. Daarbij is de tijdsdruk hoog en wil je liefst toch een zo compleet mogelijk beeld van de situatie hebben. Dat geeft altijd een spanningsveld. Vóór de invoering van de netcentrische werkwijze was ik als operationeel leider zo druk met het oplossen van die informatiepuzzel, dat ik in eerste instantie niet goed toe kwam aan mijn primaire rol: leiding geven aan het multidisciplinaire team. De beeldvorming ging eigenlijk te traag. Dat was nog de situatie tijdens het incident in de Argoflat eind 2010. Toen was er nog geen technische koppeling tussen het CoPI en het ROT en moest alle informatie telefonisch worden doorgegeven. Vijf maanden later was de situatie al heel anders en had het informatiemanagement een gestructureerder karakter gekregen binnen het tactisch crisismanagement.” Zuidijk doelt op de schietpartij in De Ridderhof in april 2011. Die deed zich voor negen dagen nadat de Veiligheidsregio Hollands Midden formeel de systematiek van netcentrische informatiedeling van kracht verklaarde. Een periode van intensieve technische en organisatorische preparatie ging daaraan vooraf en er waren nu medewerkers speciaal belast met informatiemanagement. Dat veranderde volgens Zuidijk veel in de manier van werken binnen het ROT.
Hans Zuidijk (links) en Willem Treurniet in het Regionaal Operationeel Centrum van Veiligheidsregio Hollands Midden. 46 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
“Mijn ervaring was dat ik als operationeel leider veel beter werd “ontzorgd”. Waar ik voorheen zelf actief achter de informatie aan moest, had ik nu een sectie opgeleide informatiespecialisten tot mijn beschikking, die snel en efficiënt alle beschikbare informatie kon verzamelen en voor mij kon rangschikken tot een operationeel totaalbeeld. Ik was daardoor sneller en beter in positie in het proces van het ROT en kon mij veel beter concentreren op mijn feitelijke rol. Het is mijn stellige overtuiging dat we door de toevoeging van een goed toegeruste sectie informatiemanagement aan onze crisisbeheersingsketen een flinke kwaliteitsslag hebben gemaakt. Snellere en betere beeldvorming en daardoor ook snellere oordeels- en besluitvorming.
De ervaringen tijdens De Ridderhof, zo kort na de invoering van de netcentrische werkwijze en LCMS, onderstreepten bij alle betrokken functionarissen het gevoel van meerwaarde. Het benadrukte ook waarom we het deden; informatiemanagement is geen doel op zich, maar faciliteert de besluitvorming. We hadden veel beter grip op ons proces.”
Incidenttype beïnvloedt informatiemanagement Alphen aan den Rijn, 3 augustus 2015: twee kolossale telescoopkranen en een tonnen wegend brugdek storten met donderend geraas vanaf een ponton op de Oude Rijn op woningen en winkelpanden in hartje Alphen. Grip 3 werd afgekondigd en weer mocht Hans Zuidijk aan de bak in het ROT. Opnieuw zag hij verdere groei in routine met de netcentrische werkwijze. Voor het eerst werd ook publieksinformatie in de vorm van een filmpje van het “live incident” geïntegreerd in de LCMS-informatie voor de beeldvorming.
Het kraanincident in Alphen. De kwaliteitswinst in het informatiemanagement ten opzichte van eerdere grote incidenten was evident. Foto: Toon van der Poel
“Het geeft een flinke voorsprong in het opstarten van het ROTproces als de teamleden bij elkaar komen en er al behoorlijk wat relevante startinformatie op het scherm staat. Waaronder een filmpje waarop exact het ontstaan van het incident in hoge beeldkwaliteit is te zien. Dat is tamelijk zeldzaam, maar het toont aan dat de crisisbeheersingsorganisatie uit een steeds breder palet informatiebronnen kan putten om relevante informatie voor de beeldvorming te verkrijgen. Het filmpje heeft ons enorm geholpen bij die beeldvorming. Veel vragen hoefden niet meer te worden gesteld, omdat in een paar tellen duidelijk werd met wat voor type incident we te maken hadden, hoe de betrokken kranen eruit zagen en wat de omvang van de schade was.” Het incident paste volgens Zuidijk precies in de hoofdstructuur voor crisisbeheersing volgens de gelaagdheid CoPI-ROT-Beleidsteam en in alle drie de niveaus was de ervaring tijdens het kraanincident dat de beslissers snel en adequaat werden bediend met informatie die voor hun proces van belang was. “Een pluim voor de sectie informatiemanagement, die binnen de methodiek van netcentrische crisisbesluitvorming echt grote meerwaarde heeft. Goed opgeleide en goed getrainde informatiespecialisten in de keten zijn echt goud waard. Dat is onze ervaring na drie complexe incidenten in een periode waarin we zijn geëvolueerd van kladpapiertjes en telefonische informatieoverdracht naar een actueel gedeeld beeld. Maar er zijn nog wel aandachtspunten, want het ene incident is het andere niet en dat merk je ook in het informatiemanagement. Zo was het schietincident in De Ridderhof qua informatie lastiger te managen dan het kraanongeval. Dat kwam doordat naast het ROT ook de driehoek van burgemeester, korpschef en officier van Justitie betrokken was bij de besluitvorming. Twee bevelswerelden naast elkaar, met hun eigen dynamiek en verantwoordelijkheden, terwijl niet alle informatie vrijelijk kon worden gedeeld. Bij het kraan incident was de sectie informatiemanagement alweer merkbaar
verder ontwikkeld en was informatie beter gerubriceerd. Dat maakt ook de verslaglegging achteraf veel makkelijker. Er is dan een beter vertrekpunt voor onderzoek en evaluatie. Je hebt veel sneller een overzicht van wat op welk moment is gebeurd en wie welke beslissingen heeft genomen.”
Scenariodenken De praktijkervaringen in Hollands Midden en de vergelijking van drie calamiteiten die de informatie-evolutie in de tijd toont, zijn ook opgemerkt bij het Expertisecentrum Netcentrisch Werken van het IFV. Willem Treurniet, strategisch adviseur Netcentrisch werken, ziet in de Alphense casuïstiek de bevestiging van de kerngedachte achter de nieuwe werkwijze. Treurniet: “Die kerngedachte is dat het bij netcentrisch werken niet primair gaat om techniek, maar om het werkproces. LCMS als technische tool faciliteert alleen, maar informatiemanagement is en blijft mensenwerk. Het zijn mensen die informatie moeten vertalen in beeldvorming en die uiteindelijk beslissingen moeten nemen op basis van dat beeld. Daarbij gaat het er ook om wat crisisteams bij een incident met elkaar wíllen en mogen delen, zoals het schietincident mooi laat zien. Een belangrijke vraag is ook hoe de informatiemanagers goed grip kunnen houden op de steeds groter wordende hoeveelheid informatie bronnen en hoe zij daaruit de relevante informatie kunnen filteren die voor het besluitvormingsproces echt relevant is. Daarin moet de systematiek van netcentrisch werken nog verder groeien. Informatiemanagers moeten nog beter leren denken in informatiebouwstenen die relevant zijn voor oordeelsvorming en scenario denken binnen crisisteams. Informatie gestuurd anticiperen op het incident vereist nog een verdere doorontwikkeling van het vakgebied informatiemanagement. Dat is de volgende ontwikkelstap binnen het landelijk programma Netcentrisch Werken.”
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 47
Graven in de buurt van gasleidingen is en blijft gevaarlijk Op 4 september 2014 vond een zware gasexplosie plaats bij een flat in Diemen. Er vielen twee doden en vijftien gewonden. Het flatgebouw werd door de explosie en de daarop volgende brand zwaar beschadigd. De directe oorzaak van de explosie was graafschade aan een gasleiding. Jaarlijks worden er ongeveer vijfduizend storingen aan gasleidingnetten geregistreerd als gevolg van graafwerkzaamheden. Verreweg de meeste gevallen blijven zonder grote gevolgen, maar de explosie in Diemen laat zien dat het ook verschrikkelijk mis kan gaan.
■■ Lucas Sluijs Peter Verhallen Onderzoeksraad voor Veiligheid
Het risico om bij graafwerkzaamheden schade aan kabels en leidingen te veroorzaken is onderkend en heeft geleid tot de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). Deze wet beoogt gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen te voorkomen door de verplichte uitwisseling van gegevens tussen de netbeheerder en degene die mechanische graafwerkzaamheden verricht, de zogenoemde grondroerder. Daarnaast moet een grondroerder volgens de WION het graafwerk zorgvuldig uitvoeren. Hoe dat zorg vuldig graven in zijn werk gaat, is vastgelegd in de door het Kabels en Leidingen Overleg (KLO)1 opgestelde richtlijn “Graafschade voorkomen aan kabels en leidingen, Richtlijn zorgvuldig graafproces” 2.
Foto van schade aan de flat in Diemen na de gasexplosie (bron: Politie, Forensische Opsporing)
Dankzij de WION en de richtlijn van het KLO is het aantal graaf schades aan kabels en leidingen sterk afgenomen. Het gaat dus beter, maar zeker nog niet goed genoeg. Nog steeds worden elke dag, overal in Nederland bij graafwerkzaamheden leidingen beschadigd. Het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar de gasexplosie in Diemen laat zien welke lessen zijn te leren om veiliger te kunnen graven.3
1
2
3
Het KLO is een samenwerkingsverband van grondroerders, netbeheerders en beheerders van de ondergrond met als doel het nemen van gezamenlijke maatregelen en het maken van afspraken om graafschade te voorkomen. CROW-publicatie 250, januari 2008 (momenteel wordt gewerkt aan een herziening). Het rapport “Gevaren van gasleidingen bij graven – Lessen van de gasexplosie in Diemen” (Onderzoeksraad voor Veiligheid, mei 2015) is te downloaden via www.onderzoeksraad.nl.
48 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
De gebeurtenissen in Diemen Bij het flatgebouw De Beukenhorst in Diemen heeft een aannemer tijdens het slopen van een liftschacht een doorvoerbuis in de fundering van het gebouw voor een loze leiding aangezien. Met een kraanmachine werd geprobeerd deze te verwijderen. In de doorvoerbuis bevond zich echter een in bedrijf zijnde gasleiding. Bij de sloopwerkzaamheden schoot buiten het zicht van de werknemers een koppelstuk van de gasleiding los en kon er langdurig gas uit de gasleiding de flat instromen. Het gas hoopte zich op in het gebouw en is vervolgens ontstoken met een krachtige explosie tot gevolg. Een belangrijke oorzaak van het ongeval is dat de aannemer niet wist dat er een huisaansluiting lag in zijn werkgebied ondanks dat hij informatie had opgevraagd middels een graafmelding bij het hiervoor bestaande KLIC-informatiesysteem4. Vervolgens heeft het feit dat de gevaarlijke situatie niet werd herkend ertoe geleid dat aanwezigen in de buurt van de bouwlocatie bleven en zo het slachtoffer konden worden van de gasexplosie. 4
KLIC staat voor Kabels en Leidingen Informatie Centrum.
De lessen van Diemen De Onderzoeksraad ziet in de gebeurtenissen in Diemen drie hoofdpunten waaruit lering is te trekken. 1. Informatie-uitwisseling aansluitleidingen gasnet Op het kaartmateriaal dat de aannemer ontving na de graafmelding, was niet te zien dat er een aansluitleiding aanwezig was. Als gevolg van een verkeerde aanwijzing vanuit het KLIC en onbekendheid met de situatie ter plaatse, is door de aannemer geen huisaansluitschets opgevraagd over de in het werkgebied aanwezige aansluitleiding. Bij de grotendeels geautomatiseerde afhandeling van de graafmelding heeft de netbeheerder niet opgemerkt dat er over een andere huisaansluiting informatie werd opgevraagd dan die in het werkgebied.
Voor aansluitleidingen geldt in de WION geen verplichting om informatie uit te wisselen bij graafwerkzaamheden. Ligginggegevens van aansluitleidingen worden dan ook veelal niet automatisch door netbeheerders aangeleverd bij een graafmelding. De Onderzoeksraad ziet dit als een belangrijke tekortkoming en heeft aanbevolen om de uitzonderingspositie van aansluiting leidingen van het gasnet in de WION op te heffen. 2. Voorbereiden en uitvoeren graafwerkzaamheden Bij de werkzaamheden voorafgaand aan de gaslekkage heeft de aannemer op twee punten niet gehandeld naar de richtlijn “Zorgvuldig graafproces”. Het betreft het werken met de meest actuele gegevens over kabels en leidingen in de ondergrond en het omgaan met leidingen die niet bekend zijn op basis van de informatie uit de graafmelding. Ook andere betrokkenen bij het werk hadden meer kunnen doen. Zo had de woningcorporatie als opdrachtgever een actieve houding in kunnen nemen om relevante informatie over ondergrondse leidingen te verzamelen. De onderaannemer, die de sloopwerkzaamheden verrichtte, had er ook op kunnen wijzen dat het weghalen van een ongeïdentificeerde leiding niet past bij een zorgvuldige werkwijze. In de voorbereiding van het bouwproject is door opdrachtgever, aannemer en onderaannemer niet vastgelegd dat er gewerkt moet worden volgens de richtlijn “Zorgvuldig graafproces”. De aannemer van de werkzaamheden was een bouwbedrijf dat slechts af en toe graafwerkzaamheden uitvoert en was niet vertrouwd met de inhoud van de richtlijn. De Onderzoeksraad is van mening dat naleving van deze richtlijn leidend moet zijn om op een veilige manier te graven.
Situatieschets aansluitingleiding van het gasnet bij de flat (bron: Onderzoeksraad)
Zowel de grondroerder als de netbeheerder vertrouwden erop dat het KLIC alle relevante informatie voor de grondroerder aanlevert. In de huidige situatie, waarbij losse huisaansluitschetsen apart moeten worden opgevraagd, is het verkrijgen van de juiste gegevens over huisaansluitingen afhankelijk van de kennis van de grondroerder over de situatie ter plaatse. Met name bij gebouwen met meerdere gasaansluitingen bestaat de kans dat de grondroerder onvolledige of onjuiste informatie krijgt aangeboden. Bovendien zijn aansluitleidingen van het gasnet extra gevaarlijk, aangezien deze leidingen per definitie dicht bij bebouwing liggen. Hierdoor bestaat het gevaar dat een eventueel gaslek leidt tot gasophoping in een gebouw.
3. Handelen na ontdekking graafschade aan gasleiding Nadat de werknemers op de bouwplaats ontdekten dat de onbekende leiding een gasleiding was en zij af en toe een gaslucht roken, besloot de leidinggevende de werkzaamheden te stoppen en de netbeheerder te waarschuwen. Tijdens dit telefoongesprek heeft de storingsdienst van de netbeheerder niet het uitvraagprotocol gevolgd en daardoor de melding niet als “zeer urgent” beoordeeld. Daarbij passende maatregelen, zoals afstand nemen, het weg houden van omstanders of het oproepen van de brandweer, zijn niet genomen. Noch de werknemers ter plaatse, noch de storingsdienst van de netbeheerder hadden op dat moment zicht op wat er binnenin het gebouw gebeurde. Bij de explosie in Diemen zijn slachtoffers gevallen doordat omstanders zich te dicht bij de gaslekkage ophielden. Dat de aanwezige personen geen afstanden hebben genomen of zijn weggestuurd, hangt samen met de gevaarsinschatting op dat moment. Geen van de betrokkenen heeft beseft dat door de directe nabijheid van een woongebouw een gevaarlijke situatie kon ontstaan. Een belangrijke les van het ongeval in Diemen is dat grondroerders en de storingsdiensten van netbeheerders zich bewust moeten zijn van het gevaar van gasophoping bij beschadiging van een gasleiding in de nabijheid van bebouwing.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 49
Natuurbrandbestrijding: een vak apart In 2014 brak in het nationale park De Hoge Veluwe een grote natuurbrand uit, waarbij zelfs museum Kröller-Müller werd ontruimd en de kunstwerken in veiligheid gebracht. Natuurbranden komen in Nederland, maar ook in andere landen, steeds vaker voor. Veel van onze natuurbranden liggen aan of nabij de grens. Dat vraagt om samenwerking over de grens. De minister van Veiligheid en Justitie heeft om die reden met zijn collega’s van NoordrijnWestfalen en van Neder-Saksen afgesproken om de experts van natuurbranden uit de betrokken landen bijeen te brengen.
■■ Erwin de Hamer Ministerie van Veiligheid en Justitie, NCTV, afdeling Veiligheidsregio’s
Op 29 oktober kwamen 50 experts uit vijf landen bijeen in het gebouw van het Instituut Fysieke Veiligheid te Arnhem. Zij kregen een gevarieerd programma aangeboden waarbij veel aandacht was voor natuurbranden waar bij de bestrijding internationaal is samengewerkt. Het seminar opende met een videoboodschap van de minister van Veiligheid en Justitie, de heer Van der Steur. In zijn boodschap sprak hij de wens uit dat het seminar zou leiden tot verdere samenwerking over de grens. Ook liet hij een proefballonnetje op naar de Duitse buren om te komen tot een overeenkomst tot de inzet van Nederlandse blus helikopters in Duitsland. Zoals dit met België dit jaar al is gebeurd. Erik Janssen van de brandweerzone Zonerand uit België maakte indruk met zijn voordracht over de wijze van natuurbrandbestrijding in België. De grote brand op de Kalmthoutse heide in 2011 heeft toentertijd de grensoverschrijdende samenwerking met de brandweer in Nederland een grote boost gegeven. Erik Janssen legde in zijn presentatie veel nadruk op preventie, bijvoorbeeld bij de inrichting van natuurgebieden. Compartimentering van terreinen, brede toegangswegen, bluswatervoorzieningen, etc. zijn voorwaarden daarbij. Natuurbrandbestrijding op smalle, moeilijk toegankelijke bospaadjes is in zijn ogen een vorm van zelfmoord. Bij natuurbrandbestrijding wordt veel gebruik gemaakt van vuistregels of aannames, die meer op ervaring dan op kennis zijn gestoeld. Zijn hartenkreet dat hij behoefte had aan wetenschappelijke onderbouwing voor de preventieve aanpak ondervond veel weerklank. Hij liet zien dat in België, net als in Nederland, natuurbrandbestrijding maar een klein deel uitmaakt van de brandweer opleiding, terwijl het in zijn ogen toch een vak apart is. Opvallend in de presentaties was dat in 2011 meer grotere natuurbranden hebben plaatsgevonden. Zo was er de brand in het Aamsveen, bij Enschede op de grens met Duitsland. Claudy Marchal van de brandweerzone Luik verhaalde over de brand in hetzelfde jaar in de Hoge Venen in België. In beide gevallen ging het om hoogveen. Hoogveen is een terrein dat moeilijk begaanbaar is en de neiging heeft vooral ondergronds in te branden. Feitelijk is het turf en iedereen die geschiedenis op school heeft gehad, weet dat dit 50 | Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
een goede brandstof is. In dit soort moeilijke gevallen kan de inzet van helikopters een belangrijke bijdrage aan de brandbestrijding leveren. Dat is ook gebeurd. In Nederland werken de veiligheidsregio’s op de Veluwe samen met Defensie om voorbereid te zijn op de inzet van helikopters. Christiaan Velthausz van de veiligheidsregio Noord- en OostGelderland, maakte aan het publiek duidelijk wanneer zo’n inzet nuttig kan zijn, maar ook wanneer niet. Helikopters moeten vooral ingezet worden in gevallen van moeilijke bereikbaarheid, of in gevallen dat een “snelle klap” nodig is. Grensoverschrijdende samenwerking levert vaak nieuwe problemen op, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie. De koppeling van het Nederlandse verbindingsnetwerk C2000 aan de buitenlandse netwerken ontbreekt. Zeker in grote natuurgebieden, waarbij het overzicht soms ontbreekt, is communicatie letterlijk van levensbelang. Door het seminar blijkt dat de brandweer in alle landen met dezelfde vragen zit en dat aan antwoorden wordt gewerkt. Maar dat vraagt samenwerking.
Colofon Redactieadres Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing Ministerie van Veiligheid en Justitie Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, kamer Z.06.136 Postbus 20301 2500 eh Den Haag E-mail:
[email protected] Internet: www.nctv.nl Redactiecommissie Redactiecommissie: Marcel van Eck, Paul Abels, Chris van Duuren, Chris Hanekamp, Eelco Jehee, Hedzer Komduur, Martine van de Kuit, Jan-Bart van Oppenraaij, Eelco Stofbergen, Maaike van Tuyll, Geert Wismans (samenstelling en eindredactie) Redactieraad Prof. dr. Ben Ale (Technische Universiteit Delft) Prof. dr. ir. Marjolein van Asselt (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid/Universiteit Maastricht) Prof. dr. Edwin Bakker (Universiteit Leiden/ Centre for Terrorism & Counterterrorism) Prof. dr. Arjen Boin (Universiteit Leiden) Mr. dr. Ernst Brainich (zelfstandig onderzoeker en juridisch adviseur) Prof. dr. Adelbert Bronkhorst (TNO Defensie en Veiligheid) Prof. dr. Jan van Dijk (Universiteit Twente) Dr. Menno van Duin (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid) Prof. dr. Michel van Eeten (Technische Universiteit Delft) Prof. dr. Georg Frerks (Universiteit Utrecht/ Nederlandse Defensie Academie) Prof. dr. Beatrice de Graaf (Universiteit Utrecht) Prof. dr. Bob de Graaff (Universiteit Utrecht/ Nederlandse Defensie Academie) Prof. dr. Ira Helsloot (Radboud Universiteit Nijmegen) Prof. dr. Erwin Muller (Universiteit Leiden) Dr. Astrid Scholtens (Crisislab) Prof. dr. Rob de Wijk (Universiteit Leiden)
Aan dit nummer werkten mee Joyce Adriaanssen, Rob Beck, Thomas Bleeker, Martin Bobeldijk, Nienke Brouwer, Aad van den Burg, Winnie Daamen, Els Dessing, Menno van Duin, Linda Durand, Bart Engberts, Marit van Galen, Maarten Gehem, Sabine Gielens, Heleen de Goeijen, Hasse de Graaff, Erwin de Hamer, Serge Hoogendoorn, Frank Huizinga, Mark Hunneman, Rob Jastrzebski, Louise de Jong, Allard Kernkamp, But Klaasen, Hans Klinkenberg, Martin Lamboo, Willemijn Luitse, Bertwin Lussenburg, Marian Luursema, Johri Maat, Marjan van Meerloo, Daniël van Motman, Judith de Munck, Chantal de Niet, Maddy Ockhorst, Willem Theo Oosterveld, Michiel Oosterwijk, Gerben Pakkert, San Peeters, Wim Ploeg, Ruben Prins, Robin Radar, Michel Rademaker, Siebe Riedstra, Pieter Rogaar, Esther Rosendahl-Slooff, Koen Sandbrink, Corné van der Sande, Daniël Schipper, Susan Scholten, Sanne Schulting, Jan Slakhorst, Lucas Sluijs, Herman Smits, Just Stam, Berend Temme, Marjolein Trijssenaar, Pauline Veldhuis, Peter Verhallen, Petra Vermeulen, Mark Vlemmings, Han Wensink, Vina Wijkhuijs, Peter Wijninga, Ester Willemsen, Patricia Zorko
Fotografie ANP, Renzo Gerritsen, Daphne Gorter, Henriette Guest, Sjoerd van der Hucht, Arenda Oomen Fotografie, Toon van der Poel, Politie (Forensische Opsporing), Veiligheidregio Twente, Roel Vincken Cartoons Arend van Dam ILlustraties Onderzoeksraad voor Veiligheid Vormgeving & druk Xerox/OBT, Den Haag © Auteursrechten voorbehouden. ISSN 1875-7561
Voor een gratis abonnement mail:
[email protected] Het magazine is te downloaden via www.nctv.nl
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5 | 51
4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N 4 VR?G?N ? Patricia??N Zorko VR?G?N N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ? N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR? 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ??N 4 VR?G?N ?
4
sinds 1 november 2015 plaatsvervangend Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, tevens directeur Cyber Security
1. Welke uitdagingen ziet u op het cyberdomein?
“Het is altijd mijn ambitie geweest om een bijdrage te leveren aan meer veiligheid. In Nederland en in internationaal verband. In dat kader heb ik mij de laatste jaren ook verdiept in vraagstukken rond cybersecurity. Mijn nieuwe functie biedt mij een unieke kans om daar in bredere zin verder mee aan de slag te gaan. Natuurlijk in nauwe samenwerking met de politie, in het bijzonder het Team High Tech Crime. Zij spelen immers een belangrijke rol bij de aanpak van cybercrime. Nederland is een populair doelwit voor cyberaanvallen. Ons land hoort immers tot de top tien van de meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld. Er valt hier dus veel te halen. Het nieuwste Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) bericht dat digitale economische spionage door buitenlandse inlichtingendiensten en cyber criminaliteit samen de grootste bedreigingen vormen voor de digitale veiligheid in Nederland. En dus voor onze economie. Om onze positie als koploper te kunnen behouden, is publiekprivate samenwerking van groot belang. Omdat het internet van niemand en dus van iedereen is, hebben we een gedeelde verantwoordelijkheid om het veilig te houden. We moeten de samenwerking met overheden, bedrijfsleven, wetenschap en maatschappelijke organisaties dan ook verder verstevigen. Een initiatief zoals Alert Online is een mooi voorbeeld van hoe je dit kunt organiseren en de kennis en bewustwording over digitale veiligheid in korte tijd een flinke boost kunt geven. Het CSBN is een schoolvoorbeeld van wat intensieve publiekprivate samenwerking kan opleveren. Ik ben blij dat ik onderdeel ben van deze samenwerking.”
2. Is publiek-private samenwerking alleen genoeg om de dreiging aan te pakken?
“Het is heel belangrijk, maar daarmee zijn we er inderdaad nog niet. Om onze kenniseconomie te beschermen moeten we ook inzetten op meer onderwijs op het gebied van cybersecurity. Ik onderschrijf dan ook van harte het recente advies van de Cyber Security Raad.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing 2015 - nr. 5
Dat wijst op de gebrekkige kennis bij jongeren over de risico’s van internet. Daarom adviseert de Raad het mogelijk te maken dat kinderen in de nabije toekomst een digitaal vaardigheidsbewijs kunnen halen. Daarnaast wijst de Raad op het tekort aan goed opgeleide jongeren om aan de toenemende vraag naar beveiligingsexperts te kunnen voldoen.”
3. Wat is uw beeld van de Alert Online campagne?
“Ik heb de indruk dat de campagne de afgelopen vier jaren steeds meer een “merk” is geworden, waaraan overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties zich graag verbinden. Het aantal deelnemende partners groeit elk jaar en samen zorgen zij voor een mooi, divers palet aan activiteiten. Er hebben kinderdebatten plaatsgevonden en er waren een roadshow over zakelijk internetten, lezingen over cryptoware en interne bewustwordings campagnes. Via animaties en een kennisquiz kunnen mensen testen hoe het gesteld is met hun kennis over digitale risico’s. Een mooi initiatief vond ik ook het webinar over veilig online zakendoen dat mijn mensen van het NCSC hebben georganiseerd. Binnen mijn eigen ministerie en binnen BZK was er aandacht voor veilig gebruik van wifi-verbindingen. Al die activiteiten hebben hetzelfde doel: Nederland samen nog bewuster maken van digitale risico’s en van wat je kunt doen om jezelf hiertegen te beschermen.”
4. Nederland is in de eerste helft van 2016 voorzitter van de Europese Unie. Een gouden kans om ook langs die weg te investeren in cyber security?
“Absoluut. Internationale samenwerking is van groot belang bij het versterken van cybersecurity en we blijven dan ook met onze partners werken aan een internet sturingsmodel dat een vrij, open en veilig internet garandeert. Nederland zal haar aanpak op dit terrein nadrukkelijk versterken tijdens het EU-voorzitterschap en inzetten op speerpunten als cybersecurity, cybercrime en cyberdiplomatie.”