jaargang 10 | nummer 3 | juni 2012
Magazine
nationale veiligheid en crisisbeheersing Thema: Ruimte en nationale veiligheid Continuïteit van telecommunicatiediensten Nieuwe prioriteiten Nationale Veiligheid Bovenregionale samenwerking bij crises
Inhoud Thema: RUIMTE EN NATIONALE VEILIGHEID 3 | Introductiecolumn (Ger Nieuwpoort, Netherlands Space Office) 4 | De ruimte en nationale veiligheid: een bewustwordingsproces 6 | Wat als de zon het licht uitdoet? 8 | De Amerikaanse strategische visie op veiligheid in de ruimte 10 | Ruimteweer: een nieuwe bedreiging voor vitale infrastructuur 12 | Handvest Ruimtevaart en grote rampen 13 | GMES: Europees monitoringssysteem voor milieu en veiligheid 16 | GPS: verslaafd aan iets onfeilbaars? 18 | Risico’s en maatregelen satellietuitval: nationale risicobeoordeling 20 | Galileo - PRS: één van de antwoorden op kwetsbaarheid van satellietnavigatie 21 | Dijkmonitoring van satellieten 60 | Vier vragen aan: André Kuipers
Overige onderwerpen 22 | Vitale sectoren getoetst op veerkracht 24 | Beschikbaarheid van communicatienetwerken 26 | Mobiel bellen een vitaal belang 28 | Brand bij Vodafone – grote gevolgen voor Rijksoverheid 29 | Kabinet stelt nieuwe prioriteiten Nationale Veiligheid 31 | E-learning KWAS 32 | Sociaal calamiteitenplan: nuttige aanvulling op rampenplan 33 | Handelingskader en database Polarisatie en Radicalisering 34 | Onzekerheidsintolerantie 36 | Omgaan met mogelijke gezondheidseffecten van electromagnetische velden 38 | 5 over 12: hoe Nederland sterker uit de crisis kan komen 40 | Met het oog op privacy 42 | Over samenwerken overheden bij rampen en crises 44 | Commissie evalueert Wet veiligheidsregio’s en stelsel rampenbestrijding en crisisbeheersing 44 | Het Stelsel Bewaken en Beveiligen na Fortuyn 45 | The Hague Security Delta 46 | Vernieuwde website crisis.nl 47 | Nieuw instellingsbesluit ministeriële commissie Crisisbeheersing 48 | Als de dienst er op zit 50 | Nodig of overbodig? Een bezinning op de bevolkingszorg 52 | E-sponder – naar de first responder van de toekomst 54 | Integrale veiligheid in het hoger onderwijs 56 | Verslag conferentie Publiek geweld! 58 | Een mooie sportzomer! Omslagfot0: ESA
2
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing is een tweemaandelijkse uitgave van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het blad informeert, signaleert en biedt een platform aan bestuurders en professionals over beleidsontwikkeling, innovatie, uitvoering en evaluatie ten aanzien van nationale veiligheid en crisisbeheersing. De uitgever is het niet noodzakelijkerwijs eens met de inhoud van gepubliceerde bijdragen. De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteurs.
Ruimte en nationale veiligheid Ger Nieuwpoort, directeur Netherlands Space Office
Ruimte en nationale Bijna iedereen kent wel een ruimtevaartgebeurtenis die hem op het netvlies gebrand staat. Voor veel mensen van mijn generatie is dat de eerste stap op de maan. Voor anderen is dat de lancering van de eerste space shuttle en ik denk dat heel veel jonge mensen nu hún ruimtevaartgebeurtenis beleven met de huidige missie van ‘onze’ astronaut André Kuipers.
Ruimtevaart spreekt nog altijd enorm tot de verbeelding. Ruimtemissies, zoals die van André Kuipers, doen ons beseffen wat een unieke plek in het universum onze planeet is. De foto’s die André twittert laten zien dat de aarde één groot natuurfenomeen is en dat grenzen tussen naties ‘slechts’ kunstmatig zijn.
“Ruimte en nationale veiligheid” van dit Magazine. Veiligheid is gebaat bij snelle toegang tot betrouwbare en actuele informatie. Dat geldt voor preventie, maar ook in het geval van een acute calamiteit. Met het groeiend aantal satellieten gaan satellietdata een steeds belangrijkere rol spelen in de informatievoorziening.
Het is fantastisch dat ruimtevaart ons deze uitzichten en inzichten geeft. Maar minstens zo belangrijk is de ontwikkeling die zich minder zichtbaar heeft afgespeeld in de ruimtevaart, de afgelopen decennia. De aarde is inmiddels omringd door een grote hoeveelheid satellieten. Samen zorgen ze voor toepassingen die bepalend zijn voor het dagelijks leven op aarde. Navigatie, communicatie, weersverwachtingen, we vinden het de normaalste zaak van de wereld. Maar zonder ruimtevaart had het er allemaal heel anders uitgezien. Ruimtevaart, nog maar 5 decennia jong, is door de pioniersjaren heen. Veel ruimtevaarttechnologie is inmiddels volwassen, heeft zich bewezen en kan zich dus richten op de vraag vanuit de markt en de vraagstukken vanuit de maatschappij.
Het ontwikkelen van de benodigde ruimte-infrastructuur pakken we internationaal aan. Europa werkt aan het Global Monitoring for Environment and Security systeem (GMES). Data vanuit de ruimte, de lucht, vanaf het water en het land moeten samen een informatiesysteem opleveren waarmee snel de juiste acties en beslissingen kunnen worden genomen in het belang van de veiligheid. Vanaf 2013 lanceert de Europese ruimtevaartorganisatie een reeks satellieten, de Sentinels, als onderdeel van het ruimtesegment van GMES.
Veiligheid is zonder twijfel één van de belangrijkste vraagstukken van dit moment. Een aantal actuele issues op dit terrein passeert de revue in het themakatern
Uiteindelijk zullen de gevolgen van deze internationale samenwerking ook heel lokaal merkbaar zijn, bijvoorbeeld op gemeenteniveau. Een burgemeester die geconfronteerd wordt met een calamiteit, bijvoorbeeld de ontsnapping van een chloorwolk, zal over een aantal jaar door satellietdata een stuk sneller en beter op de hoogte zijn van de omvang van de ramp en de mogelijke gevolgen. Een permanente
stroom van satellietbeelden met een hoge resolutie zorgt er voor dat er altijd een actueel en gedetailleerd beeld is van de omgeving van de ramp. Dit, gecombineerd met de precieze meteorologische informatie, maakt het voor een burgemeester mogelijk om razendsnel te beslissen over bijvoorbeeld welke wijken als eerste te ontruimen. Satellieten gaan hier dus echt een verbetering opleveren, net zoals ze een belangrijke rol gaan spelen bij het controleren van de dijken en het volgen van het waterpeil. Sleutel voor verbetering is het slim koppelen van de verschillende informatiebronnen. Ik noem het ‘data fusion’. Ruimtevaart is weliswaar een informatiebron die de komende jaren een enorme vlucht gaat nemen, het is ook slechts één van de verschillende bronnen. Daarom is het zo belangrijk dat we nationaal de samenwerking zoeken met andere dataleveranciers en de uiteindelijke gebruikers van de informatie. Het Netherlands Space Office speelt hier nu al een actieve rol in, onder andere door nu al satellietdata toegankelijk te maken voor gebruik via het recent geopende Nationaal Satellietdataportaal. Ik ben heel blij dat André Kuipers, als levende satelliet, nog eens de spotlight zet op de mogelijkheden van ruimtevaart. Dat is heel belangrijk voor de bewustwording. Maar uiteindelijk zullen we hier op aarde het uiterste uit satellietdata moeten halen, door ze goed af te stemmen op de behoeften van gebruikers ervan en door ze slim te combineren met andere informatiebronnen. En zo draagt ruimtevaart bij aan ons welzijn, onze welvaart en onze veiligheid.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
3
Ruimte en nationale veiligheid Kolonel (KLu) Peter Wijninga, The Hague Centre for Strategic Studies
De ruimte en nationale veiligheid: een bewustwordingsproces Nederland is een ruimtevaartland. Dat komt niet alleen door André Kuipers, die zich regelmatig vanuit de ruimte laat horen. Ook het feit dat sinds 4 jaar een Nederlandse nano-satelliet in alle stilte zijn werk doet in een lage baan om de aarde is niet de hoofdreden. De belangrijkste reden dat Nederland een ruimtevaartland is wordt gevormd door gewone Nederlanders, zoals u en ik! Maar daar zijn we ons vaak niet van bewust.
Gebruik van de ruimte Sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw heeft het gebruik van de ruimte een enorme vlucht genomen. Was aanvankelijk de verkenning van de ruimte en diverse hemellichamen een belangrijke drijfveer, met het toenemen van kennis, ervaring en technologische ontwikkelingen kwamen steeds meer gebruiksmogelijkheden in beeld. Vanaf het begin is sprake geweest van een overlap tussen militaire en civiele toepassingen. Een waarnemingssatelliet kon worden ingezet voor “spionage”, maar ook voor cartografische of meteorologische doeleinden. De relatie tussen militair en civiel gebruik van de ruimte is altijd blijven bestaan. Als we ons tot satellieten beperken, dan zien we grofweg drie soorten toepassingen: communicatie, observatie en navigatie. Deze drie toepassingen zijn van grote invloed op ons dagelijks leven. 4
Communicatie We bellen tegenwoordig de hele wereld over, maar we realiseren ons niet dat we daarbij bijna volledig afhankelijk zijn van satellieten die onze gesprekken opvangen en doorzenden naar andere plekken op de wereldbol. We denken pas weer na over satellieten als we een schotelantenne kopen voor onze televisie en we daarbij in de handleiding lezen hoe we de schotel moeten richten op welke satelliet. Wereldwijde communicatie via satellieten is een aspect van het dagelijks leven waar we niet altijd bij stilstaan. Maar we kunnen niet meer zonder. Observatie De enorme ontwikkeling op het gebied van waarnemingsatellieten heeft geleid tot toepassingen voor het volgen van weersontwikkelingen, bodemonderzoek, detectie en opsporing van wapentuig, detectie van tsunami’s na aardbevingen en dijkbewaking. De waarnemingsmiddelen zijn niet meer puur visueel, maar bestaan uit verschillende toepassingen van radar en electro-optische waarnemingsapparatuur, waaronder infra-rood camera’s. Het KNMI doet geen weervoorspellingen zonder gebruik van satellietbeelden; stormwaarschuwingen komen mede tot stand dankzij satellieten. Satellietwaarnemingen dragen ook bij aan een beter beeld van de zwakke plekken in onze dijken. Ze stellen nationale en lokale autoriteiten in staat te anticiperen op overlast of zelfs calamiteiten. Ook hier geldt: we zijn er ons niet altijd van bewust, maar we kunnen niet meer zonder. Navigatie De navigatiesatelliet valt niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Ons drukke 21ste eeuwse leven wordt gekenmerkt door gebrek aan tijd en ruimte. Tijdigheid en nauwkeurigheid is van groot belang voor ons. Niet voor niets is het belangrijkste element van navigatiesatellieten een atoomklok die zo nauwkeurig is dat de afwijking veelal slechts 1 seconde per 30 miljoen jaar bedraagt. Het meest bekende satellietnavigatiesysteem, het Amerikaanse Global Positioning System (GPS), werd oorspronkelijk ontwikkeld voor navigatie van militaire
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
eenheden, schepen en vliegtuigen, maar is sinds geruime tijd ook beschikbaar gesteld voor civiel gebruik. Iedere GPS-satelliet heeft drie of vier atoomklokken aan boord die tot op enkele nanosecondes nauwkeurig de tijd bij houden. Deze tijd en de exacte positie van de satelliet worden meegezonden met het GPS-signaal. Uit deze gegevens en uit de looptijd van het signaal kan met vier satellieten de exacte positie in drie dimensies herleid worden van uw TomTom, het ingebouwde navigatiesysteem van uw auto of van uw mobiele telefoon of uw handheld GPS-ontvanger die u tijdens lange wandelingen of geocaching gebruikt. GPS wordt inmiddels op zulke grote schaal militair en civiel gebruikt, dat er sprake is van verregaande afhankelijkheid. Dat heeft niet alleen implicaties voor onze privéautoritten, maar ook voor civiele hulpdiensten en -middelen die voor hun plaatsbepaling afhankelijk zijn van GPS. De zeggenschap over GPS ligt volledig bij de VS. De EU is daarom bezig met een Europees satellietnavigatiesysteem, Galileo. Hiernaast heeft de EU vanaf 2004 een netwerk, EGNOS, ontworpen waarmee de nauwkeurigheid en integriteit van GPS in Europa nog wordt vergroot. Er bestaat ook een Russisch satellietnavigatiesysteem, GLONASS (GLObal NAvigation Satellite System) en ook in China wordt inmiddels gewerkt aan een navigatiesysteem, aangeduid als ‘Compass’. Het klinkt eentonig, maar we kunnen ook niet meer zonder GPS. We zijn er erg afhankelijk van geworden. Afhankelijkheid leidt tot kwetsbaarheid In deze door efficiëntie gedreven moderne wereld vertrekt geen schip, vliegtuig en bijna geen auto zonder gebruik te maken van capaciteiten die zich in de ruimte bevinden. We zijn ons echter onvoldoende bewust hoe afhankelijk we in ons dagelijks leven zijn van ruimtesystemen. Afhankelijkheid houdt een zekere mate van kwetsbaarheid in. Maar het niet bewust zijn van die afhankelijkheid en de risico’s is ronduit gevaarlijk. Zo realiseren we ons te weinig dat de satellieten waarvan we in ons dagelijks leven zo afhankelijk zijn kunnen uitvallen door technisch falen, zonneactiviteit en menselijk handelen. Uitval zal over het algemeen van lange duur zijn en herstel kostbaar. Het feit dat we ons juist hiervan onvoldoende bewust zijn, maakt ons gevaarlijk kwetsbaar. Nationale veiligheid Gebruik van middelen in de ruimte geschiedt op basis van een ruimte-infrastructuur, bestaande uit satellieten, ontvangers en antennes op de grond, vast of mobiel. Indien uw TomTom uitvalt, zult u naar het tankstation moeten rijden voor een wegenkaart. Maar voor communicatie- en bevelvoeringsystemen, voor mobiele eenheden, voertuigen, vaartuigen en vliegtuigen die
deel uitmaken van onze nationale veiligheids- en verdedigingsstructuur, kan satellietuitval rampzalig zijn. Juist door de grote mate van afhankelijkheid moeten we de ruimte-infrastructuur ook tot onze vitale infrastructuur rekenen. Als we ons realiseren dat onze afhankelijkheid van de ruimte in de toekomst alleen maar gaat toenemen, behoeft het nauwelijks betoog dat we ons moeten voorbereiden op maatregelen om de ruimteinfrastructuur beter te beschermen, maar ook om alternatieven achter de hand te hebben. We moeten onze kwetsbaarheid voor satellietuitval verkleinen. Dat gaat niet zomaar. Er gaat een bewustwordingsproces aan vooraf. Het is een kwestie van nationale veiligheid. Beveiliging De blijvende relatie tussen civiel en militair gebruik van de ruimte is al eerder aangehaald. Van nature is de krijgsmacht geneigd haar eigen operaties en de ondersteunende middelen zelf te beveiligen. Gelet op de overlap tussen militair en civiel gebruik van ruimte-infrastructuur, is het echter van groot belang dat de beveiliging van satellietinfrastructuur een zaak wordt voor civiel-militaire samenwerking. Daarbij moet natuurlijk worden gekeken naar het beter bestand maken van satellieten tegen zonneactiviteit, naar inzet van alternatieven bij uitval en naar maatregelen om het actief storen van satellieten tegen te gaan. De Algemene en Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (AIVD en MIVD) kunnen zich gezamenlijk richten op het in kaart brengen en volgen van personen of groepen die een gevaar kunnen vormen voor onze satellietinfrastructuur en die van onze bondgenoten. Een zuiver militaire benadering zou zich kunnen richten op het fysiek beveiligen – en desnoods verdedigen – van ruimte-infrastructuur op de grond, zoals grondstations, satellietcommunicatiecentra, etc. Ook indien uitval toch plaats zou vinden met mogelijk desastreuze gevolgen, ligt er een grote taak voor zowel de civiele crisisbeheersingsinstanties als de krijgsmacht. Scenario’s zouden daarvoor moeten worden uitgewerkt en beoefend. Dat kost tijd en geld, maar het belang is groot genoeg. Ook dat is een kwestie van nationale veiligheid.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
5
?
Ruimte en nationale veiligheid
De zon is onze bron van energie en licht en is een ster uit de middelgrote klasse. De zon is alles behalve rustig en er vinden allerlei fysische processen plaats waarbij tijdens kernfusie, waterstof wordt omgezet in helium. Hierbij komt veel energie vrij. Door de extreem hoge temperatuur in de zon krijgen geladen deeltjes zo’n hoge snelheid dat enkele daarvan kunnen ontsnappen en de zogenaamde zonnewind vormen. Eenmaal bij de aarde passeert de zonnewind ons met een gemiddelde snelheid van 450 km/u en deze toestand wordt het ruimteweer (“space weather”) genoemd. De zonnewind wordt door de magnetosfeer grotendeels afgeschermd en de aanwezigheid kennen we door middel van het poollicht of “noorder- of zuiderlicht”.
Wat als de zon
het licht uitdoet
prof.dr.ir. A.P.M. Zwamborn, lid wetenschappelijke staf ‘Electronic Defence’, TNO, deeltijdhoogleraar TU Eindhoven
Voor het leven op aarde speelt het aardmagnetisch veld een cruciale rol om ons tegen deze stroom geladen deeltjes te beschermen. In extreme situaties merken we de effecten van ruimteweer zelfs op aarde. Inzicht in het ruimteweer is daarom belangrijk om tijdig te kunnen beoordelen of zonneactiviteit invloed kan uitoefenen op de aarde en de technologische activiteiten van de mens. Zonneactiviteit Zonneactiviteit is ontdekt door de waarneming van zonnevlekken en sinds Galileo Galilei (1564-1642) zijn deze zonnevlekken systematisch waargenomen. Al in de negentiende eeuw is ontdekt dat het aantal zonnevlekken, en daarom ook de zonneactiviteit, varieert met een elfjarige cyclus. Tijdens maximale activiteit vinden op de zon veel spectaculaire gebeurtenissen plaats en is de invloed, lees variatie, op het ruimteweer groot. Tijdens een minimum is het veel rustiger maar dat wil ook weer niet zeggen dat er niets onverwachts kan gebeuren. Het volgende maximum in de zonnecyclus wordt in de periode 2012-2015 verwacht, momenteel dus. Wat gebeurt er fysisch allemaal? Geladen deeltjes (elektronen, protonen, α-deeltjes en ionen) ontsnappen aan het oppervlakte van de zon en vormen de zonnewind. Echter, heftigere processen zoals CMEs: coronale massa erupties komen ook vaak voor. Bij een CME wordt met grote snelheid, gemiddeld 2000 km/s, grote hoeveelheden zonnemassa uitgestoten. Dat zijn vooral wolken van geïoniseerde deeltjes, ook wel plasma genoemd. De dichtheid van deeltjes is bij CMEs veel groter en de bijbehorende magnetische velden sterker dan van een normale zonnewind. CMEs worden niet meer volledig afgeschermd en bereiken de aarde.
6
De grote hoeveelheid geladen deeltjes die met hoge snelheid de aarde bereiken veroorzaken in de magnetosfeer elektrische stromen en het aardmagnetische veld wordt sterk en snel vervormd. Dit verschijnsel noemen we “geomagnetische stormen”. We krijgen een voorwaarschuwing, van de zon komt ook elektromagnetische straling vrij en na 8 minuten is deze straling op aarde. Tijdens zogenaamde zonnevlammen komt plotseling in de vorm van elektromagnetische straling energie vrij die tot aan röntgenstraling (X-rays) reikt. De vrijgekomen deeltjes worden opgenomen in de zonnewind. Carrington-gebeurtenis De meest krachtige zonnestorm ooit gedocumenteerd is de Carrington-gebeurtenis. De Engelse astronoom Richard Carrington observeerde op 1 september 1859 eerst een grote groep zonnevlekken gevolgd door twee intense lichtflitsen. Op het eind van de volgende nacht vond de grootste geomagnetische storm ooit gemeten plaats. Dit moet een enorme uitbarsting geweest zijn, want onder normale omstandigheden is een CME binnen 3-4 dagen bij de aarde, deze was er binnen 18 uur. Het poollicht werd zelfs in de tropen gezien. Wetenschappers verwachten dat een dergelijke gebeurtenis eens in de 500 jaar voorkomt. Half zo krachtige gebeurtenissen komt één maal per 50 jaar voor. Het is belangrijk te beseffen dat dit een statistische schatting is, er is namelijk geen natuurwet die bepaalt dat een dergelijke gebeurtenis zich pas weer na 500 jaar weer mag voordoen! Gevolgen op aarde – historie De gevolgen van de Carrington-gebeurtenis waren beperkt omdat onze technologische ontwikkeling in
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
?
1859 net was begonnen. Telegrafie bestond echter al en die was ernstig ontregeld door geïnduceerde stromen die optraden als gevolg van het veranderde aardmagnetisch veld door de botsing met het zonneplasma. Later zijn bij minder heftige zonnestormen wel effecten geweest op onze technologische activiteiten. Enkele voorbeelden: • in 1994, 1998 en 2004 zijn problemen met satellieten gerapporteerd; • beschadigingen en/of uitval van energievoorzieningen zijn bekend uit 1958, 1972, 1989 en 2003; meestal ging het hier om transformatoren die uitvielen; • de al genoemde telegrafie is ook na 1859 herhaaldelijk verstoord. Zowel land- als zeekabels waren verstoord en/of beschadigd in 1940 en 1958; • tijdens de Golfoorlog was het radioverkeer tijdelijk ontregeld; • problemen met positiebepaling via het Global Positioning System (GPS), werkend met satellieten, zijn bekend. Mogelijke gevolgen zonneactiviteit in nabije toekomst In onze moderne maatschappij speelt techniek een meer dan prominente rol. We maken steeds meer gebruik van elektronische apparaten. Hiervoor is energie en energietransport via kabels noodzakelijk. Ook wordt er op steeds meer verschillende manieren gecommuniceerd waarbij satellieten in toenemende mate een cruciale rol vervullen. Ander, niet meer weg te denken gebruik van satellieten omvat positiebepaling en tijdsynchronisatie maar ook weer- en aardobservatie. Het aantal satellieten is dus sterk gegroeid en er wordt in toenemende mate op vertrouwd dat dit communicatie- en datanetwerk onfeilbaar is. De keuze over en de invoering van beveiliging van vitale infrastructuur door overheden staat onder grote financiële druk. De moderne maatschappij is daarmee kwetsbaarder dan ooit. Zoals eerder aangegeven is er geen natuurwet die de zon verbiedt voor 1 september 2359 een Carringtongebeurtenis te veroorzaken. Wat kan er zoal gebeuren? De CMEs veroorzaken veranderingen in het magnetische
veld op aarde waardoor elektrische stromen in geleidende materialen worden opgewekt. Dit gebeurt in zowel land- als zeekabels; het zeewater schermt de veranderende magnetische velden nauwelijks af. Ook het elektriciteitsnet en het gasdistributienetwerk bestaan uit geleidende structuren. Doordat voornamelijk transformatoren door de opgewekte stromen beschadigd worden, komt onze energievoorziening in gevaar. Het transport van water, olie en gas kan ook ontregeld worden. De radiofrequente straling stoort onze radiocommunicatie en door ionisatieverschijnselen wordt de positiebepaling en mogelijk tijdsynchronisatie ontregeld. Satellieten lijken wel het meest kwetsbaar voor zonneactiviteit. Zelfs in de periode van relatief lage zonneactiviteit worden ze getroffen door geladen deeltjes. Het is bekend dat dit de levensduur van een satelliet vermindert. Vooral elektrostatische ontladingen veroorzaken intern beschadigingen. Hogere zonneactiviteit kan de elektronica ontregelen. Door deze effecten kan een satelliet zijn taak tijdelijk niet meer uitvoeren of raakt permanent beschadigd. Ruimteweervoorspelling Het voorspellen van het ruimteweer helpt de schade te beperken. Voor wat betreft detectie, monitoren en voorspellen van de effecten op aarde van zonneactiviteiten is de International Space Environment Service (ISES) actief (www.ises-spaceweather.org). Daaraan wordt onder andere bijgedragen door verschillende observatieposten en organisaties zoals het Amerikaanse Space Weather Prediction Centre, Space Weather Canada en de internationale werkgroep Space Weather Europe van de ESA. Binnen ISES wordt continu de zonneactiviteit gevolgd en optredende CMEs geanalyseerd. Al deze laboratoria geven ‘space weather’-berichten uit die op Internet te vinden zijn. Zoals verderop in dit themakatern beschreven, heeft het kabinet naar aanleiding van het scenario over satellietuitval als gevolg van een zonnestorm en de uitgevoerde risicobeoordeling inmiddels besloten een alarmeringsfunctionaliteit in te richten om tijdig te kunnen waarschuwen voor mogelijk negatieve effecten van zonnestormen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
7
Ruimte en nationale veiligheid
De Amerikaanse strategische visie op
veiligheid in de ruimte mr. Pauline Veldhuis-Beem, Washington DC Metro Area
De ‘Space Age’ begon vijftig jaar geleden als een prestige strijd in de ruimte tussen de Verenigde Staten en de voormalige Soviet-Unie. Vijftig jaar later ziet de VS zich gesteld voor nieuwe kansen en uitdagingen. Maar onverkort, mogelijk zelfs in toenemende mate, geldt dat activiteiten in de ruimte de Amerikaanse nationale veiligheid in gevaar kunnen brengen. In deze bijdrage aandacht voor de U.S. National Security Space Strategy (2011) en recente ontwikkelingen.
Een Amerikaanse nationale strategie voor veiligheid in de ruimte is niet nieuw. De toenmalige president Dwight D. Eisenhouwer legde de basis van dit beleid in de jaren vijftig. In de afgelopen decennia hebben presidenten vervolgens elk op hun eigen manier uitwerking gegeven aan een dergelijke strategie.
8
President Obama presenteerde in 2010 zijn visie op een nationaal ruimtebeleid in de National Space Policy (NSP). In deze visie staat het intrinsieke recht op zelfverdediging van de VS centraal. Daarnaast moet internationale samenwerking bevorderen dat op een vreedzame en verantwoordelijke wijze gebruik wordt gemaakt van de ruimte. Deze visie heeft een uitwerking gekregen in de in 2011 gepubliceerde National Security Space Strategy (NSSS). National Security Space Strategy (NSSS) Het is voor de eerste keer dat een dergelijke strategie een co-productie is van het U.S. Department of Defense en de Director of National Intelligence. Gelet hierop is het wellicht niet al te verrassend dat alleen een niet-geclassificeerde, 14-pagina’s tellende samenvatting van het document is gepubliceerd. De kern van het document wordt gevormd door een drietal trends die ontwikkelingen in de ruimte beschrijven. Hierna volgen de strategische doelen en de wijze waarop deze doelen gerealiseerd moeten worden. Trends De eerste trend stelt dat belangrijke delen van de ruimte in toenemende mate ‘verstopt’ (congested) zijn. Naar schatting zweven meer dan honderdduizenden miniscuul kleine deeltjes afval in een baan rond de aarde. Dat is problematisch omdat deze deeltjes schade aan satellieten kunnen toebrengen. Een ander voorbeeld van een toenemende verstopping, of ‘verdichting’, betreft de groei van wereldwijde mobiele communicatie. Satellieten ondersteunen deze mobiele data-uitwisseling via radiofrequenties. Hoe groter de ‘dichting’ in radiofrequenties, hoe groter de kans op storingen. De tweede trend verwijst naar het feit dat ruimtesystemen in toenemende mate worden bedreigd (contested). Gedoeld wordt op de potentiële dreiging van opzettelijk menselijk handelen dat schade aan, of vernietiging van ruimtesystemen beoogt of veroorzaakt. De derde trend tenslotte, noemt een toenemende concurrentie tussen, alsmede een stijgende expertise in landen die actief in de ruimte zijn. Met als gevolg, zo stelt de NSSS, dat in bepaalde opzichten de leidende (technologische) positie van de VS in de ruimte is verslechterd.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Doelen Het primaire doel van deze strategie is de bescherming van de Amerikaanse nationale veiligheid. Defensie en de Amerikaanse inlichtingengemeenschap moeten blijvend kunnen vertrouwen op hun ruimtesystemen ten behoeve van militaire operaties, het verzamelen van inlichtingen en daaraan gerelateerde activiteiten. Om dit doel te bereiken is het allereerst noodzakelijk dat de veiligheid en stabiliteit in de ruimte wordt versterkt. Voorts zal de VS haar activiteiten en capaciteiten in de ruimte in standhouden en bevorderen.Tenslotte is een flexibele, veerkrachtige op de ruimtevaart georiënteerde industrie noodzakelijk. Realisatie van de doelen Vijf strategische benaderingen moeten deze doelen realiseren. Ten eerste moet een verantwoordelijk, vreedzaam en veilig gebruik van de ruimte worden gemaakt. Dit kan worden bereikt door een intensivering van de samenwerking met bondgenoten en partners. De VS geeft aan bereid te zijn tot een tweetal belangrijke vormen van samenwerking. De eerste is het steunen van de ontwikkeling van standaarden voor data, het uitwisselen van best practices en het ontwikkelen van normen voor verantwoordelijk gedrag in de ruimte. Verder geeft de VS aan bereid te zijn om voorstellen tot wapenbeheersing onder voorwaarden te willen overwegen. De tweede benadering richt zich op de noodzaak om relevante (veiligheids-)informatie beschikbaar te hebben en te delen met afnemers. Als afnemers worden bijvoorbeeld de Amerikaanse strijdkrachten genoemd die voor hun militaire operaties actuele, tijdgebonden en accurate informatie nodig hebben. Ten derde wordt samenwerking met ‘verantwoordelijke’ naties, internationale organisaties en de commerciële sector genoemd. Deze samenwerking kan bestaan uit het delen en uitwisselen van data, van personeel of bijvoorbeeld technologie. De vierde benadering heeft betrekking op de preventie van agressie tegen ruimte infrastructuren. Concrete strategische maatregelen worden echter niet beschreven, volstaan wordt met een algemene toelichting die verwijst naar een ‘multilayered approach’. Belangrijk is echter dat explicitiet wordt gesteld dat de VS zich het recht voorbehouden om in zelfverdediging te reageren mochten preventieve maatregelen falen. De laatste, vijfde, benadering heeft betrekking op de voorbereiding op mogelijke aanvallen tegen Amerikaanse ruimtesystemen en hun infrastructuur. De nadruk wordt hier –opnieuw in algemene zin- gelegd op verschillende maatregelen die Defensie en de Amerikaanse veiligheidsgemeenschap moeten nemen.
basis) schadelijk ruimteafval alsmede storingen op radiofrequenties zoveel mogelijk te voorkomen. Een problematiek die de NSSS in één van de trends beschrijft. Niettemin heeft de VS in januari van dit jaar aangegeven het voorstel niet te steunen. Wel is de VS bereid, aldus een verklaring van Hillary Clinton, minister van Buitenlandse Zaken, om samen met de EU en andere landen te participeren in de ontwikkeling van een International Code of Conduct for Outer Space Activities. Of een dergelijke internationale code, met steun van de VS, er zal komen is zeer de vraag. Een internationale code lijkt voor de hand te liggen vanwege het toenemende aantal landen dat actief is in de ruimte. Echter, een eerste probleem is dat de VS en haar partners de nodige reserveringen hebben ten aanzien van de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) en niet te vergeten landen als Noord-Korea en Iran. Een tweede probleem ligt dichter bij huis en heeft betrekking op bezwaren die er met name aan Republikeinse zijde bestaan. Een aantal senatoren heeft verleden jaar hun zorgen geuit over de voorgestelde EU-code. Republikeinen vrezen dat een code zoals voorgesteld door de EU, de Amerikaanse militaire- en inlichtingenprogramma’s potentieel in gevaar kan brengen. Bovendien zou een code ook beperkingen kunnen bevatten die zouden neerkomen op een vorm van wapenbeheersing. Vanuit Republikeins oogpunt zijn deze zorgen begrijpelijk gelet op de door de NSSS uiteengezette koers die een intensivering van internationale samenwerking voorstaat en de deur op een kier heeft gezet ten aanzien van voorstellen tot wapenbeheersing. Hoewel Clinton nadrukkelijk heeft aangegeven dat de VS niet zal instemmen met een gedragscode die, in welke vorm dan ook, de VS beperkingen oplegt is het zeer de vraag of deze toezegging de Republikeinen voldoende zal geruststellen.
Recente ontwikkelingen In 2008 heeft de EU een voorstel onder de naam Code of Conduct for Outer Space Activities gepresenteerd. Doel van dit voorstel is om (op een niet-wettelijk bindende
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
9
Ruimte en nationale veiligheid Elisabeth Krausmann en Joaquim Fortuny-Guasch, Joint Research Centre, Europese Commissie, Ispra (Italië)
Ruimteweer: een nieuwe bedreiging voor
vitale infrastructuur
Uit een recent onderzoek1 is gebleken dat een krachtige geomagnetische storm tot grote schade aan het Amerikaanse elektriciteitsnet zou kunnen leiden, met alle mogelijke gevolgen van dien voor diensten die van stroom afhankelijk zijn, zoals communicatienetwerken, drinkwatervoorziening, koeling van voedsel en geneesmiddelen, etc. Volgens het onderzoek bedragen de kosten van een dergelijk superstorm scenario alleen al in het eerste jaar naar schatting 1 à 2 biljoen $US en moet rekening worden gehouden met een herstelperiode van 4 tot 10 jaar. Bovendien weten we niet hoe de nieuwe technologieën (zoals draadloze systemen) die in de afgelopen tien jaar zijn ontwikkeld - een periode met weinig zonneactiviteit - presteren bij extreem ruimteweer. Het is daarom essentieel dat we de kwetsbaarheden van vitale infrastructuur bij extreem ruimteweer begrijpen en weten wat de mogelijke gevolgen voor de samenleving kunnen zijn (met inbegrip van domino-effecten).
Foto: NASA
Veel moderne technologische infrastructuur die essentieel is voor het soepel functioneren van de maatschappij is kwetsbaar voor natuurlijke gevaren. Een toenemende bron van zorg is extreem ruimteweer dat veroorzaakt wordt door zonneactiviteit, zoals geomagnetische stormen of radiouitbarstingen. Deze terugkerende natuurlijke verschijnselen kunnen ernstige gevolgen hebben voor infrastructuren en diensten op aarde en in de ruimte, zoals elektriciteitsnetten, telecommunicatie, navigatie of transport.
1
10
De Space-Weather Awareness Dialogue Nu de zonneactiviteit naar verwachting begin 2013 een hoogtepunt zal bereiken moeten de mogelijke gevolgen van het ruimteweer voor de vitale infrastructuur meer onder de aandacht worden gebracht. Het Joint Research Centre (JRC) heeft daarom in samenwerking met het Directoraat-Generaal Ondernemingen en Industrie op 25 en 26 oktober 2011 in Brussel de Space-Weather Awareness Dialogue georganiseerd. Het was het eerste Europese multistakeholder evenement op hoog niveau dat over dit onderwerp werd georganiseerd. Aan bod kwamen onder andere de mogelijke gevolgen van ruimteweer voor vitale infrastructuur in de ruimte en op aarde, het identificeren van wetenschappelijke,
Severe space weather events – understanding societal and economic impacts. A workshop report, US National Research Council, The National Academies Press, Washington, D.C., ISBN: 0-309-12770-X, 2008.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
JRC Ionospheric Scintillation Station bij Lima, Peru
operationele en beleidsmatige uitdagingen om de kwetsbaarheid van vitale infrastructuur en diensten te verkleinen en aanbevelingen te doen voor concrete maatregelen voor rampenpreventie, paraatheid en bestrijding. Aan de bijeenkomst werd deelgenomen door circa 70 hooggeplaatste vertegenwoordigers van Europese infrastructuurproducenten en -exploitanten, EU-instellingen, overheidsautoriteiten en de wetenschap. De bijeenkomst werd actief ondersteund door vertegenwoordigers van de Amerikaanse National Oceanic and Atmospheric Administration (NOAA) en NASA. Tijdens de discussie gedurende het tweedaagse programma werd op de volgende punten overeenstemming bereikt: • R uimteweer vormt een bedreiging voor vitale infrastructuur op zowel de grond als in de ruimte en deze bedreiging moet het hoofd worden geboden. • De beoordeling van mogelijke gevolgen van ruimteweer voor vitale infrastructuur vereist een multidisciplinaire inzet van alle belanghebbenden (wetenschappers, technici, infrastructuurexploitanten, beleidsmakers). • Er is een kader nodig voor beter gestructureerde communicatie tussen de belanghebbenden. • Er zitten onzekerheden in de modellen die het ruimteweer voorspellen en het ontbreekt aan de impactscenario’s en inventarisaties die nodig zijn voor grotere paraatheid. • Gegevens over ruimteweer moeten zonder meer gedeeld worden om modellen voor vroegtijdige waarschuwing en impact te verbeteren. • Verouderde satellieten die het ruimteweer monitoren moeten vervangen worden.
• H oewel sommige infrastructuursectoren wel enigszins voorbereid zijn op de gebruikelijke effecten van het ruimteweer, is geen enkele sector voorbereid op extreem ruimteweer. • Een sectoroverstijgende discussie zou bijdragen aan de beoordeling van de gevolgen van ruimteweer. • Gerichte rampenoefeningen kunnen mensen bewuster maken van de gevolgen van ruimteweer. • Internationale samenwerking is vereist om de gevolgen van ruimteweer op te vangen aangezien individuele landen mogelijk over te weinig capaciteit beschikken. Tijdens de Space-Weather Awareness Dialogue gaven veel deelnemers aan dat de Europese Commissie een permanente discussie zou moeten faciliteren over de risico’s van ruimteweer, waaraan alle belanghebbenden zouden moeten deelnemen. Het JRC streeft dus naar samenwerking met alle belangrijke internationale partners om in het kader van de ruimteweer problematiek met name de vitale infrastructuur aan te pakken. Het volledige verslag van de bijeenkomst is beschikbaar via:http://bookshop.europa.eu/en/the-space-weatherawareness-dialogue-pbLBNA25016/. De website van de bijeenkomst is: http://ipsc.jrc.ec.europa.eu/index.php/ Space-Weather-Awareness-Dialogue/710/0/ Wetenschappelijke activiteiten JRC In aansluiting op de Awareness Dialogue heeft het JRC nieuwe wetenschappelijke activiteiten opgezet of bestaande uitgebreid om een beter begrip te krijgen van de kwetsbare punten van geselecteerde vitale infrastructuur en diensten ter ondersteuning van het beleid van het Directoraat-Generaal Binnenlandse Zaken van de Europese Commissie en van de Europese Unie op het gebied van de bescherming van vitale infrastructuur.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
11
Ruimte en nationale veiligheid
Een van deze activiteiten, waarmee begin 2011 van start werd gegaan, richt zich op het beoordelen van de impact van ruimteweer op GNSS-ontvangers, die veelvuldig worden toegepast bij kritische applicaties. GNSS (global navigation satellite system)-diensten, die belangrijk zijn voor nauwkeurige tijdsbepaling en synchronisatie in vitale netwerkinfrastructuren als vaste en draadloze netwerken (waaronder internet), elektriciteitsnetten en transport, zijn gevoelig voor radio interferentie door extreme zonneactiviteit. Het JRC heeft in dit kader een breed scala van commerciële GNSS-tijdontvangers getest op hun bestendigheid tegen diverse soorten interferentie. In aanvulling daarop is onlangs een JRC-monitoringstation in Peru geopend om de intensiteit van zogenoemde ernstige ionosferische scintillatie in de GNSS-banden (zie foto’s pagina 11) te meten. Dit verschijnsel komt het vaakst voor in het gebied rond de evenaar. Het station is uitgerust met een professionele GNSS-ontvanger die 24 uur per dag de signaal-ruisverhouding van alle zichtbare GPSsatellieten meet met een frequentie van 20 Hz. De 24/7-observaties van de scintillatie-indices worden gecombineerd met het vastleggen van IF-gegevens in de L1-frequentieband met behulp van een software radio platform. Een controle-pc wordt gebruikt om realtime GNSS-gegevens in een database te laden en de IF-datastream van de software radio te registreren met behulp van een serie high-speed disks. Het station is zo opgezet dat er een empirische scintillatiebibliotheek kan worden opgezet met IF-datasets die kunnen worden teruggespeeld met gebruikmaking van hetzelfde software radio platform. Deze bibliotheek is nodig om de robuustheid van commerciële ontvangers te testen, met name ontvangers die gebruikt worden in kritische navigatie- en tijdsbepalingsapplicaties. Een ander voordeel van een dergelijke bibliotheek is dat nieuwe ontvangerarchitecturen kunnen worden getest die de robuustheid en prestaties tijdens intense scintillatie kunnen verbeteren. Een in 2012 gestarte activiteit is gericht op de invloed van ruimteweer op vitale infrastructuur op de grond en met name op de domino-effecten in de maatschappij. Voor de analyse werd uitgegaan van het elektriciteitsnet aangezien dit gevoelig is voor de invloed van ruimteweer. De zware geomagnetische storm van 1989 bijvoorbeeld beschadigde twee transformatoren in het Britse elektriciteitsnet zodanig dat ze vervangen moesten worden. In 2003 zorgde extreem ruimteweer ervoor dat Zuid-Zweden 40 minuten zonder stroom zat. Momenteel wordt de relevantie van het gevaar geanalyseerd aan de hand van openbare data over door ruimteweer veroorzaakte incidenten, aangevuld met informatie van de infrastructuurexploitanten. Dit is een eerste stap om de mogelijke kwetsbaarheid voor ruimteweer van technologische systemen voor het 12
voetlicht te brengen en te zien wanneer schade of uitval optreedt, wat de gevolgen daarvan zijn voor de dienstverlening en de maatschappij en welke beschermingsmaatregelen er momenteel bestaan. Het JRC hoopt deze analyses uiteindelijk uit te breiden naar andere soorten vitale infrastructuren om nieuwe kennis te vergaren en te zien hoe deze kennis in beleid kan worden vertaald om beter voorbereid te zijn.
Handvest Ruimtevaart en grote rampen Natuurlijke gevaren - zoals aardbevingen, tsunami’s, vulkaanuitbarstingen, bosbranden, zandstormen en lawines - zorgen dagelijks voor risico voor mensen en plaatsen. Satellieten kunnen helpen bij het verbeteren van de veiligheid en het inperken van deze risico’s. Vaak bieden alleen satellieten een oplossing om snel te reageren op een ramp waar ook ter wereld. Om dit potentieel te benutten en om een betrouwbaar instrument voor ondersteuning bij rampen te creëren, is in 2000 een internationaal handvest “Ruimtevaart en grote rampen” (International Charter “Space and Major Disasters”) ondertekend door een aantal ruimtevaartorganisaties, waaronder ESA, waarbij ook Nederland is aangesloten. Het doel van het handvest is om in het geval van een ramp snel satellietdata ter beschikking te stellen. Vervolgens wordt deze satellietinformatie bewerkt tot nuttige informatie voor hulpdiensten en de schade in kaart gebracht. Dit wordt voornamelijk gedaan door andere internationale initiatieven en diensten op het gebied van ruimtevaart en crisisinformatie. Japan deed via de Japanse ruimtevaartorganisatie JAXA in 2011 een beroep op het handvest naar aanleiding van de aardbeving. Jasper Wamsteker, Netherlands Space Office
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Ruimte en nationale veiligheid Mark Loos en Marlène van Benthem, Netherlands Space Office
GMES: Europees monitoringsysteem voor milieu en veiligheid
Rampen trekken zich niks aan van landsgrenzen, maar vereisen vaak wel acute actie op locatie. Een snel overzicht van de situatie en de mogelijke scenario’s is in zulke situaties van levensbelang. Satellieten spelen hierin al een belangrijke rol, en in de toekomst wordt die rol nog groter. Europa is namelijk bezig met het opzetten van een monitoringsysteem voor milieu en veiligheid: Global Monitoring for Environment and Security (GMES).
grenzen heen en kunnen daarom een belangrijke bijdrage leveren bij het omgaan met veiligheidsrisico’s en het monitoren van rampen. Ook hebben de EU lidstaten in het kader van GMES afgesproken om hun veldmetingen (in situ data) in relatie tot milieu en veiligheid beschikbaar te maken en dubbele aanschaf van data te voorkomen. De in situ data worden gecombineerd met satellietdata en dienen zo als bron van informatie voor de operationele GMES diensten. GMES in Nederland De Nederlandse ruimtevaartorganisatie Netherlands Space Office (NSO) is samen met medewerkers van EL&I gedelegeerde in het GMES Committee en het User Forum en coördineert de uitvoering en implementatie van GMES. Het National Focal Point in Nederland voor de Noodhulpverleningsdienst (Emergency Service) is ondergebracht bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, bij het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC). De European Environment Agency coördineert de in situ component, en het National Focal Point voor de European Environment Agency (EEA) in Nederland zit bij het Ministerie van I&M, bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).
Sentinel 1, de eerste satelliet die wordt gebouwd voor GMES
GMES Het Europees GMES programma is in 2001 gelanceerd als een gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie en het Europees ruimtevaartagentschap ESA. Het heeft als doel het opzetten van een duurzame operationele Europese autonome capaciteit voor het produceren en aanbieden van geo-informatie ten behoeve van de uitvoering van het Europese beleid op de terreinen van milieu en (civiele) veiligheid. GMES bestaat uit een drietal componenten: een ruimtevaartinfrastructuur, een in situ-gegevens infrastructuur en een zestal operationele diensten. De ruimtevaartcomponent bestaande uit een vijftal verschillende type satellieten vormt een belangrijk onderdeel van GMES. Satellieten kijken ook over (lands)
Ruimtevaartcomponent Vanaf 2013 worden de eerste van een vijftal nieuwe satellietmissies, genaamd Sentinels, gelanceerd. Deze worden ontwikkeld door ESA. Deze satellietmissies gaan data leveren voor land-, water-, oceaan- en atmosfeertoepassingen. De radarsatelliet Sentinel 1 levert gegevens voor land- en oceaandiensten, waaronder dijkbewaking, overstromingen, olievervuiling en piraterij. Sentinel 2 levert hoge resolutie optische gegevens voor landtoepassingen waaronder ook overstromingen, mutatiedetectie, en karteren van natuurlijke hulpbronnen. De Sentinel 3 levert naast informatie over land met name informatie over oceanen waaronder de hoogte van de zeespiegel. Sentinel 4 en 5 zijn missies voor het monitoren van de atmosfeer, waaronder de luchtkwaliteit en bijvoorbeeld de detectie van aswolken.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
13
Ruimte en nationale veiligheid
satellietdata van het opgegeven gebied aan Nederland beschikbaar zijn gesteld. Nadere informatie over de procedure en de aanvraag van GMES data loopt via het LOCC. De veiligheidsdienst van GMES wordt ontwikkeld in het G-MOSAIC project (www.gmes-gmosaic.eu). Het levert inlichtingengegevens voor vroegtijdige waarschuwing en crisispreventie, crisis management en snelle interventies bij verschillende crisissituaties. Voorbeelden van producten zijn het in kaart brengen van bijvoorbeeld landdegradatie maar ook grensbewaking en controle van atoomafspraken met behulp van hoge resolutiebeelden en mutatiedetectie. Of detectie van schepen met behulp van o.a. radarbeelden voor het opsporen van piraterij en illegale immigratie.
Kaart duinbranden Schoorl mei 2011 gemaakt door DLR in opdracht van GMES Emergency Dienst Foto’s: ESA Diensten Naast de satellieten bestaat GMES uit zes diensten: landmonitoring, mariene omgevingsmonitoring, atmosfeermonitoring, monitoring van klimaatverandering, noodhulpverlening en veiligheid. Met name die laatste twee diensten zijn van belang voor de nationale veiligheid. De GMES Noodhulpverleningsdienst levert via het SAFER project (www.emergencyresponse.eu) producten essentieel voor hulpverlening bij humanitaire rampen, natuurrampen en in crisissituaties. Deze producten omvatten ruwe satellietbeelden van rampplekken en tijdige informatie vlak na een ramp, zoals omvang van de ramp bij bijvoorbeeld een overstroming of aardbeving, en de toestand van de infrastructuur. Maar ook topografische referentie-informatie van voor de ramp, zoals ligging van gezondheidcentra, populatiegegevens en landbedekking. En na een ramp kunnen herstelwerkzaamheden worden gemonitord. Bij de duinbrand in Noord Holland in 2011 is door Nederland een beroep gedaan op deze dienst, waarbij alle beschikbare 14
Toepassingen Veiligheid is dus gebaat bij het GMES programma en zijn vele afgeleide satelliettoepassingen, zoals monitoren van olielozingen, monitoring van wind, golven en zeestromingen voor maritieme veiligheid, mutatiedetectie voor grensbewaking, enz. Ter illustratie een paar voorbeelden dicht bij huis. Het bedrijf Hansje Brinker, een spin-off van de TU Delft, gebruikt satellietdata om dijken in Nederland nauwlettend in de gaten te houden [zie ook elders in dit magazine]. Met radardata die ook door Sentinel-1 worden geleverd kunnen wereldwijd op de millimeter nauwkeurig bewegingen aan dijken, bodem, bruggen en andere infrastructuur worden gedetecteerd, zodat ze bijvoorbeeld de dijkgraaf tijdig kunnen attenderen op eventuele verzakkingen. De vulkaanuitbarsting in IJsland in april 2010 zorgde voor heel wat overlast voor het vliegverkeer in Europa. In Nederland hield het KNMI de beweging van de aswolk en het mogelijke ontstaan van een nieuwe aswolk goed
Detectie van schepen in de straat van Gibraltar met behulp van radarsatelliet
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Sentinel 2 zal multispectrale hoge resolutie beelden leveren voor GMES
in de gaten. Dit deden zij door een combinatie van nieuwe satellietbeelden met bestaande modellen. Zo kan er met bepaalde, mede door Nederland ontwikkelde, satellietinstrumenten, waaronder TROPOMI op de Sentinel 5-precursor, gekeken worden naar de SO2-waarden (zwaveldioxide) of de hoeveelheid aerosolen in de atmosfeer. Hiermee kan de beweging van de aswolk in de atmosfeer nauwkeurig in kaart gebracht worden. Ook overstromingen en het verspreidingsgebied rond de rivier kunnen duidelijk in beeld worden gebracht met verschillende typen satellietdata (optisch, thermisch en radar). Dergelijke beelden kunnen vervolgens gebruikt worden voor beleidsmedewerkers om het risico te berekenen bij nieuwbouwplannen of om actief dergelijke overstromingen te voorkomen. In Nederland doet Deltares onderzoek naar de vertaling van radargegevens uit de ruimte naar goed leesbare kaarten van overstromingen. Met de juiste gegevens kun je overstromingen vroegtijdig signaleren. Dat begint met goede satellietgegevens. Het monitoren van de Noordzee, hoogwater modellen en oliedetectie, wordt door de Waterdienst van RWS gecoördineerd, in samenwerking met de kustwacht en hydrografische dienst van Defensie. Nederlandse voorbereiding op GMES Nederland bereidt zich op verschillende manieren voor op de komst van GMES. Het Netherlands Space Office 1 (NSO) heeft in maart 2012 het Nationaal Satellietdatavoetnoot
portaal geïnitieerd waarin geselecteerde satellietdata van Nederland op een snelle en gebruiksvriendelijke wijze wordt ontsloten ter voorbereiding op de komst van de GMES Sentinel satellieten. Hierdoor kunnen zowel de overheid als kennisinstituten en bedrijfsleven ervaring opdoen in het gebruik van de data en het ontwikkelen van nieuwe toepassingen. Dit helpt om zich voor te bereiden op de grote stroom aan aardobservatiegegevens, die vanaf 2014 vrij gaat komen vanuit GMES. Daarnaast hebben zich werkgroepen gevormd voor GMES diensten, waarin bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen ervaring delen over het gebruik van GMES, input leveren voor de inbreng van Nederland in het GMES programma en eventuele knelpunten ter discussie stellen. De werkgroep voor de noodhulpverlenings- en veiligheidsdienst wordt voorgezeten door het ministerie van VenJ, door de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN). De beleidscoördinatie voor de noodhulpverleningsdienst is ondergebracht bij het Nationaal Crisiscentrum (NCC). Al met al zal GMES veel nieuwe kansen en mogelijkheden bieden en niet in de minste plaats voor veiligheids- en milieugerelateerde risico’s. Voor meer informatie: www.GMES.info (de Europese website) of zie ook de website van de NSO: www.SpaceOffice.nl GMES coördinator NSO: Marlène van Benthem (
[email protected])
Detectie landveranderingen in Camargue rivierdelta in Zuid-Frankrijk met Sentinel-2 data
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
15
Ruimte en nationale veiligheid
Verslaafd aan iets prof.dr.ir. D. van Willigen, directeur Reelektronika, emeritus hoogleraar TU Delft, Elektronische Navigatiesystemen
GPS is een essentieel en onmisbaar deel van onze samenleving geworden. De toepasbaarheid van GPS is wijdverbreid, maar er is een toenemende zorg over de betrouwbaarheid van dit systeem. Het is niet langer alleen de brave burger die van de GPS-voordelen geniet maar ook de minder brave medemens. Ook rechtshandhavers maken er dankbaar gebruik van. De uiterst zwakke GPS signalen, en daarmee de ontvangers, worden in toenemende mate gestoord door verschillende bronnen. We kunnen deze storingen in drie belangrijke groepen verdelen. Allereerst het opzettelijk storen om GPS onbruikbaar te maken, bekend onder de naam jamming. Een tweede bron van storing is afkomstig van de zon, en de derde categorie is storing als gevolg van concurrerende systemen zoals toekomstige mobiele telecommunicatienetwerken. Behalve GPS zijn ook alle andere huidige of toekomstige systemen zoals GLONASS (Rusland), Beidou (China) en Galileo (Europa) in vrijwel gelijke mate gevoelig zijn voor deze drie vormen van storing.
Jamming Defensie was om begrijpelijke reden de eerste toepasser van jamming om de eigen troepen tegen GPS-geleide projectielen te beschermen. Maar jammers vonden ook al snel hun weg naar de civiele wereld en worden nu via het Internet aangeboden. De foto toont een voorbeeld van een kleine jammer die GPS-gebruik binnen een straal van 100 m vrijwel onmogelijk maakt. Ideaal om
anti-diefstalsystemen van duurdere auto’s onbruikbaar te maken maar ook om op GPS gebaseerde methoden van rekeningrijden het leven zuur te maken. Deze jammer was al in 2003 ontwikkeld en presteert minder dan de huidige geavanceerdere versies. Beangstigend is dat vliegtuigen, schepen en telecommunicatienetwerken ook eenvoudig gestoord kunnen worden wat mogelijk tot levens- of milieubedreigende situaties kan leiden. De ervaring leert dat jammers moeilijk zijn te detecteren en op te sporen. Een sterke jammer met een bereik van tientallen kilometers geplaatst in een rijdende auto loopt nauwelijks risico gepakt te worden. Ons land heeft tot nu toe nauwelijks iets gedaan tegen deze moderne bedreiging, waarvan de meesten onder ons zich volledig onbewust zijn. We beschikken niet over een fijnmazig monitornetwerk dat in staat is de kwaliteit van de ontvangen zeer zwakke GPS signalen te beoordelen en om “slimme” jammers snel op te kunnen sporen. De creativiteit van jonge maar technisch goed onderlegde mensen die de drang hebben om GPS opzettelijk te storen wordt sterk onderschat. Vooral de “eenling” met een slimme jammer kan ons heel veel last bezorgen en is uiterst moeilijk te vinden! De overheid gebruikt in toenemende mate GPS als handhavingsinstrument wat er aan bijdraagt jamming voor de tegenspeler aantrekkelijk te maken. Tot slot moet ook rekening gehouden worden met onopzettelijk veroorzaakte storing afkomstig van niet goed functionerende elektronische apparatuur. Ook dat soort storing is vaak moeilijk te vinden en op te heffen. Zonne-uitbarstingen Over deze vorm van interferentie verwijs ik de lezer naar het artikel van collega professor Zwamborn in dit nummer. Ongewenste concurrentie In 2011 is in de VS een hevige aanvaring geweest tussen de werelden van GPS en het nieuw op te zetten mobiele netwerk LightSquared over het gebruik van frequentiebanden. LigthSquared wilde een nieuw mobiel communicatienetwerk uitrollen om de dun bevolkte delen van de VS van een snel netwerk te voorzien. Daarbij zouden 40.000 krachtige (1 kW en meer) zenders
16
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Complete miniatuur GPS jammer in een dobbelsteen met zijden van 25 mm. Het stoorbereik is 100 m en de interne batterij heeft een levensduur van uren. De dobbelsteen symboliseert het gokken met op GPS gebaseerde veiligheid.
worden beschouwd. GPS is meer dan 30 jaar geleden ontwikkeld en toen was men zich minder bewust van de enorm toenemende vraag naar spectrum. Het was vergelijkbaar met de hoeveelheid energie waarover de wereld destijds dacht onbeperkt te kunnen beschikken. Energieverbruik probeert men te beteugelen door het ontwikkelen van efficiëntere systemen, iets wat zich in de navigatiewereld helaas niet heeft voorgedaan. Ook GLONASS, Beidou en Galileo gebruiken aanzienlijk meer spectrum dan echt nodig is. Ondanks dat de telecommunicatiewereld veel efficiënter gebruik maakt van het radiospectrum moet de navigatiewereld rekening houden met een hernieuwde aanval op het nog resterende spectrum. We kunnen dat zien als een radiospectrum “gold rush”.
Foto: Durk van Willigen
op de grond geplaatst worden die 4G service zouden gaan verlenen. Daartoe was er een verzoek aan de Frequention Coordination Committee gericht om een frequentieband te gebruiken die grensde aan die van GPS. De FCC nam aanvankelijk een welwillende houding aan; maar er ontstond een conflict toen duidelijk werd dat GPS ontvangers niet meer in staat waren de zwakke GPS signalen te ontvangen wanneer een LightSquared zender een sterk signaal zou uitzenden. Hoewel LightSquared zich aan de formele frequentiebandregels zou gaan houden vormden de GPS ontvangers de zwakke schakel. Het is technisch moeilijk en kostbaar ontvangers te maken die onder de gewijzigde omstandigheden goed kunnen functioneren. Dat bleek voor de goedkope maar enorm grote massamarkt van GPS ontvangers vrijwel niet mogelijk waardoor de VS voor de keuze gesteld werd om òf GPS òf LightSquared in bescherming te nemen. Zelfs indien een nieuw type GPS ontvanger ontwikkeld zou kunnen worden die wel kan functioneren was er het probleem van de miljoenen bestaande gebruikers van de huidige GPS apparatuur. Vervanging zou een niet te nemen logistieke hobbel gaan vormen. Uiteindelijk heeft de VS besloten LightSquared voorlopig niet het groene licht te geven hetgeen voor de mobiele telecommunicatiewereld een aanzienlijke beperking betekent. Hoewel deze ruzie zich in de VS afspeelde moeten andere landen zich realiseren dat dit gevecht om delen van het schaarse radiospectrum intensiever te benutten zeker niet voorbij is. Er is zoveel potentiële winst te behalen dat het bijna onvermijdelijk is dat daar op terug gekomen wordt. Een bijkomstigheid is dat de satellietnavigatiesystemen een relatief groot deel van het radiospectrum benutten. Gezien de kleine hoeveelheid werkelijke informatie die uitgezonden wordt kan dit als een vorm van verspilling
Tot slot De auteur betreurt dat onze overheden de technologische ontwikkelingen niet meer kunnen volgen en er ook weinig affiniteit mee lijken te hebben. Meerdere minder geslaagde ICT-projecten tonen dat aan. Bij de rekeningrijden studies kwamen we niet veel verder dan GPS-jamming strafbaar te stellen: het moderne elfde gebod. Gelukkig net zo eenvoudig handhaafbaar als de eerste tien! Ons land heeft dringend behoefte aan jong technisch vernuft dat de overheid aan zich moet zien te binden. Dat vergt een creatieve en speelse opstelling die niet alleen aangestuurd wordt door managers die voornamelijk het economisch rendement bewaken. Anders verliezen we de slag tegen hackers. De recente ervaring met de 17-jarige KPN-hacker toont een effectiviteit en creativiteit waar beroepsdeskundigen nauwelijks een antwoord op hebben. Nederland moet deze intelligente “kroonjuwelen” koesteren in plaats van die te bestrijden. We kunnen in dat opzicht leren van de VS! Is het buitenland slagvaardiger dan wij? Het Verenigd Koninkrijk waarschijnlijk wel. De Royal Academy of Engineering heeft in maart 2011 het overtuigende rapport Global Navigation Space Systems: reliance and vulnerabilities gepubliceerd. Zie www.raeng.org.uk. De voorzitter van deze studie, Dr. Martyn Thomas, schrijft dat in de EU 6 7% van het BNP, ofwel €800 miljard, afhankelijk is van GNSS en hij stelt dat de potentiële GNSS kwetsbaarheid daarom belangrijk en actueel is. Het Verenigd Koninkrijk voert ook regelmatig testen uit om de effecten van opzettelijk uitgezonden jamming signalen te kunnen bestuderen. Dat gebeurt veelal in dunbevolkte delen van het VK om ongelukken te voorkomen. Het uitgezonden vermogen (tot 10 Watt) van de jamming signalen kan GPS tot afstanden van enige honderden kilometers ernstig storen. Meerdere informatie is verkrijgbaar bij
[email protected].
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
17
Ruimte en nationale veiligheid
Risico’s en maatregelen
satellietuitval:
nationale risicobeoordeling drs. Wim Ploeg, Nationaal beleidscoördinator GNSS programma’s, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
In het afgelopen decennium is het gebruik van diensten zoals het meten van emissies, meteorologische gegevens, plaatsbepaling en tijd, die worden geleverd door satellieten sterk toegenomen. Vaak zijn deze diensten geïntegreerd in toepassingen, bijvoorbeeld autonavigatie of tracking and tracing van goederen en/of transportmiddelen en inspectietaken. Ook in productieprocessen speelt de tijdfunctie vaak een belangrijke rol. Dit betreft bijvoorbeeld de energie- en telecomsector. Verder vormen data van satellieten voor aardobservatie in toenemende mate een onmisbare schakel in bijvoorbeeld weersvoorspellingen en bodembewegingen.
Mogelijke risico’s satellietuitval Onderzoek in onder andere de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van uitval van GPS signalen en satellieten wees op mogelijke ernstige consequenties. De uitkomsten van een verkennend onderzoek in Nederland bleek voor de interdepartementale Stuurgroep Nationale Veiligheid in 2011 aanleiding om de risico’s van de uitval van satellieten volgens de methodiek van de jaarlijkse Nationale Risicobeoordeling in kaart te brengen en mogelijke maatregelen te formuleren. In dit onderzoek is, naast mogelijke gevolgen voor satellieten voor tijd- en plaatsbepaling ook gekeken naar uitval van satellieten voor aardobservatie en communicatie. Nationale risicobeoordeling Door een consortium van kennisinstituten is een scenario opgesteld waarin wordt beschreven wat er in Nederland kan gebeuren bij grootschalige uitval van satellietdiensten door een krachtige zonne-uitbarsting.
18
Vervolgens is dit scenario door externe experts beoordeeld, waarbij is aangetoond dat er sprake kan zijn van (zeer) grote maatschappelijke ontwrichting (o.a. keteneffecten) en dat bovendien de waarschijnlijkheid groot is. Hierbij is sprake van een (ernstige) verstoring van het dagelijks leven, mogelijk lichamelijk lijden, gevolgen voor (orde)handhaving en aanzienlijke sociaalpsychologische consequenties. In aansluiting hierop is in een werkgroep onder trekkerschap van de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Veiligheid en Justitie met experts uit de publieke en private sector een zogenaamde capaciteitenanalyse gemaakt. In deze analyse is beoordeeld of sectoren die afhankelijk zijn van satellietsignalen voldoende weerbaar zijn tegen verstoringen, zoals beschreven in het scenario. Het gaat hierbij om de crisisbestendige werking van het geheel van (bestaande) wetgeving, uitvoeringsmaatregelen, inspectieregimes en beleid van de betreffende sector, oftewel de crisiscapaciteiten. Conclusies capaciteitenanalyse De werkgroep concludeerde dat de weerbaarheid nog vele kwetsbaarheden en witte vlekken vertoont. De mogelijke kwetsbaarheid van een aantal sectoren is bovendien nog zeer onduidelijk. Daarom zijn aanbevelingen gedaan om kwetsbaarheden verder in kaart te brengen en maatregelen te treffen om sectoren crisisbestendiger te maken. Op hoofdlijnen betreft het de volgende voorgestelde maatregelen: Monitoring,regie, aansturing en alarmering Door het opstellen van een Nationaal Crisisplan
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Ground Control Segment Galileo satellieten, Oberpfaffenhofen (Dld)
Satellietuitval moeten verantwoordelijkheden worden belegd in het geval van satellietuitval. Ook maatregelen met het oog op een goede monitoring van interruptie van satellietsignalen en een adequaat systeem van alarmering van gebruikers maken onderdeel uit van deze actie. Belangrijk onderdeel hiervan is een bewustwordingsproces voor geïnventariseerde gebruikersgroepen. Verminderen van kwetsbaarheden en risicocommunicatie Uit de discussie is gebleken dat de (in)directe effecten van een sterk verhoogde zonneactiviteit groot kunnen zijn, maar dat kennis over deze gevolgen incompleet is. Nader onderzoek is nodig om deze gevolgen beter in kaart te brengen en te kunnen oordelen over de introductie van een systeem voor monitoring en communicatie rondom zonneactiviteit. Technische maatregelen Kwetsbaarheden kunnen ook worden verkleind door het gebruik van bestaande alternatieven (bijvoorbeeld eLORAN voor tijd en plaatsbepaling) beter te benutten. Voor de uitval van satellieten voor aardobservatie en communicatie dient ook de noodzaak te worden bestudeerd van het gebruik en of verder ontwikkelen van land-based alternatieven. Training en oefening, early warning systems Het Rijk zal een oefenprogramma opstellen, met in ieder geval een simulatie op politiek-bestuurlijk niveau voor de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing en het nabootsen bij vitale sectoren van de uitval van de frequentiestandaard en van de tijd- en plaatsbepaling.
Foto’s: ESA
Implementatie van maatregelen Het kabinet heeft in de jaarlijkse Voortgangsbrief Nationale Veiligheid aan de Tweede Kamer een aantal acties opgenomen ter vergroting van de weerbaarheid tegen uitval van satellietdiensten. Het kabinet: • verbetert de kennispositie van de overheid en vitale gebruikers over mogelijke gevolgen van zonnestormen; • richt een alarmeringsfunctionaliteit in om tijdig te kunnen waarschuwen voor zonnestormen; • ontwikkelt op basis van een inventarisatie van de kwetsbaarheden zo nodig terugvalopties; • ontwikkelt een crisisplan satellietuitval, indien sprake is van (blijvende) grote kwetsbaarheden. Het eerder genoemde verkennende onderzoek en het huidige NRB-scenario en de capaciteitenanalyse laten zien dat bijna alle (vitale) sectoren kwetsbaar zijn voor satellietuitval omdat zeer veel systemen en producten afhankelijk zijn van satellietsignalen. Dit betreft niet alleen transport en waterbeheer, maar ook de communicatiesector, de gezondheidszorg, de energiesector, de financiële sector en de primaire voedselvoorziening. Het ligt daarom, aldus het kabinet, voor de hand om de aanbevolen acties in een rijksbreed kader op te pakken, bijvoorbeeld naar analogie van de in 2010 en 2011 uitgevoerde Capaciteitsanalyse Electriciteit en Telecom (CAET) [zie ook elders in dit magazine, red.]. Voordeel van de eerdere CAET-aanpak is dat het gebruikersaspect door het vroegtijdig betrekken van het bedrijfsleven en gebruikersorganisaties voldoende geborgd wordt. Uiteraard moet er ook voldoende inzet zijn vanuit de betrokken vakdepartementen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
19
Ruimte en nationale veiligheid drs. Wim Ploeg, Nationaal beleidscoördinator GNSS programma’s, Ministerie van Infrastructuur en Milieu
PRS: één van de antwoorden
op kwetsbaarheid van satellietnavigatie Europees systeem voor satellietnavigatie Galileo De Europese Unie werkt al enkele jaren aan de bouw van een satellietsysteem Galileo voor plaatsbepaling dat vanaf 2015 de eerste diensten zal leveren en in 2020 volledig operationeel zal zijn. Het vrij te gebruiken signaal van Galileo zal ook in combinatie met het GPS signaal, tot betere positiebepaling voor de gebruiker leiden. Hiermee wordt een extra basis geschapen voor de veelheid aan toepassingen en gebruikers van systemen voor satellietnavigatie. Wat is de Public Regulated Service (PRS) van Galileo? Zoals professor Van Willigen elders in dit themakatern schetst, kennen deze systemen kwetsbare kanten in de vorm van ‘spoofing’ en ‘verstoring’. Van de gevolgen van grootschalige verstoring kunt u ook in deze aflevering kennisnemen. Om deze kwetsbaarheid te verkleinen wordt veel aandacht besteed aan de beveiliging van de infrastructuur in al haar facetten. Eén van de diensten van Galileo is specifiek ingericht voor het verkleinen van kwetsbaarheid bij veilig-
20
heidskritisch gebruik van satellietnavigatie. Deze dienst is de Public Regulated Service (PRS). Met deze dienst wordt een bijdrage geleverd aan de continuïteit van ontvangst van navigatiesignalen bijvoorbeeld voor politie en andere hulpdiensten in nood- en crisissituaties. Het signaal is door de robuuste uitvoering en de toegang via cryptosleutels beter bestand tegen opzettelijke verstoring. PRS kan ook worden gebruikt in crisisomstandigheden waarin het belangrijk is dat noodhulp en veiligheidsdiensten blijven functioneren, immers andere GNSS signalen zullen mogelijk niet langer beschikbaar zijn voor positiebepaling. Naar verwachting zal voor het gebruik van PRS geen bijdrage worden gevraagd aan de lidstaten. Toegang tot PRS De Europese Raad van ministers heeft recent het beleid voor de toegang tot PRS vastgesteld. Deze is beperkt tot geautoriseerde overheidsinstellingen in de lidstaten van de Unie en de relevante Europese instituties. Andere landen en instellingen kunnen via veiligheidsverdragen toegang krijgen.
Iedere lidstaat kan binnen dit vastgestelde gebruikersbeleid zelf bepalen welke groepen toegang krijgen tot PRS en onder welke voorwaarden. Hiervoor zullen nationaal groepen gecreëerd kunnen worden die ieder een eigen cryptosleutel beheren voor de toegang tot PRS. Het Europese toegangsbeleid voorziet in de oprichting van een ‘PRS Authoriteit’ die verantwoordelijk is voor het management van de mogelijke nationale gebruikersgroepen en voor de uitgifte van de cryptosleutels voor toegang. Discussie over gebruik van PRS in Nederland Ondanks het feit dat PRS pas over enkele jaren beschikbaar is, wordt in veel lidstaten van de Europese Unie al volop nagedacht over het gebruik van deze dienst. Ook in Nederland is deze discussie gestart. In juni is een succesvolle informatiebijeenkomst georganiseerd voor gebruikersgroepen van politie tot grensbewaking. Diverse instanties hebben interesse getoond voor de ontwikkelingen. Voor meer informatie kunt u zich wenden tot het Netherlands Space Office (www.spaceoffice.nl).
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Ruimte en nationale veiligheid Pauline Kruiver, onderzoeker Deltares Freek van Leijen, satellietspecialist, Hansje Brinker
Dijkmonitoring met satellieten oog kunnen zien. De metingen uit de ruimte zijn veelbelovend en een waardevolle aanvulling op onze reguliere fysieke inspecties.” Volgens Roald van Gameren, dijkbeheerder bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft de techniek zich al bewezen bij een eerdere studie op de Hondsbossche en Pettemer Zeewering: “Uit de resultaten blijkt dat satellietmetingen goed bruikbaar zijn bij het ontwerpen van dijkverbeteringen, bij het toetsen van dijken en bij het traceren van eventuele instabiele situaties. Ook blijkt uit de resultaten dat de datadichtheid voor grasdijken nog te laag is om bruikbaar te zijn. Hier zien we mogelijkheden voor verbeteringen van de techniek.”
Satellietgegevens vormen een extra bron van informatie voor het in kaart brengen avan de veiligheid van de dijken. De satellieten registreren de beweging van de dijken met een nauwkeurigheid van enkele millimeters per jaar.
Satelliet voor de dijk Naast de reguliere bronnen van informatie over de veiligheidsstatus van een dijk (fysieke inspecties, hoogtemetingen, model berekeningen) bieden satellietmetingen een extra mogelijkheid om de Nederlandse dijken te bewaken. De metingen worden gedaan door satellieten van het Europese project Terrafirma van de Europese ruimtevaart organisatie ESA. Deltares en Hansje Brinker onderzochten samen met de dijkbeheerders hoe de techniek gebruikt kan worden, om in een vroeg stadium zwakke plekken in dijken op te sporen. Dit gebeurt door kennis van de dijkbeheerders over de dijk te combineren met gegevens over de opbouw van de ondergrond en de
meetgegevens van de satelliet. Hierdoor wordt Nederland beter beschermd tegen eventuele dijkdoorbraken. De dijken rond het IJsselmeer zijn op deze manier gecontroleerd (zie illustratie). Waterschappen enthousiast Over de resultaten van dit voorbeeldproject zijn dijkbeheerders Wetterskip Fryslân en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier enthousiast. Volgens de Friese waterschapsbestuurder Harry Boon is er geen twijfel over de stabiliteit van de dijken in Friesland: “Dat bevestigen de metingen van de satellieten. Wat het voor ons interessant maakt is, dat kleine afwijkingen zichtbaar worden die we niet met het blote
Van inspectie tot waarschuwing In 2013 lanceert de ESA de eerste van twee nieuwe satellieten die vaker over Nederland komen. Hierdoor kunnen de dijken met groter detail in de gaten gehouden worden dan tot nu toe. Zo gaat de datadichtheid omhoog en daarmee de bruikbaarheid van de techniek voor de dijkbeheerders. Omdat er meerdere metingen per week gedaan worden, kan er een waarschuwingssysteem opgezet worden. Na iedere serie van satellietpassages volgt een update over de status van de dijken. In één oogopslag kan de dijkbeheerder bepalen waar inspectie nodig is of waar onderhoud de hoogste prioriteit heeft. Europese aanpak Eén van de Europese projecten waarbinnen de mogelijkheden voor het gebruik van satellieten voor dijken onderzocht wordt is Terrafirma. Dit project brengt meer dan 30 Europese specialisten op het gebied van aardobservatie, geologie, aardbevingen, hydrologie, overstromingen en landverschuivingen samen. De Nederlandse partners zijn Deltares, TNO en Hansje Brinker. Samen met eindgebruikers, zoals Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Wetterskip Fryslân, zoeken deze kennisinstituten naar geavanceerde toepassingen van satellieten.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
21
De wet van Murphy was weer eens van kracht! Op 3 april 2012 debatteerden honderd vertegenwoordigers van publieke en private partijen over het belang van veerkrachtige vitale sectoren. Op 4 april gebeurde wat we niet willen dat gebeurt: grootschalige uitval van telecommunicatie (Vodafone). Gelukkig is de schade beperkt gebleven. Maar het zet het denken wel weer op scherp! Met het Capaciteitsadvies Elektriciteit en Telecommunicatie (CAET) is de weerbaarheid van vitale sectoren tegen uitval van elektriciteit en/of telecommunicatie in kaart gebracht. Op basis van de uitkomsten van het CAET traject vond het Maatschappelijk Debat over Veerkrachtige Vitale Sectoren plaats. Vertegenwoordigers van publieke en private partijen debatteerden met elkaar over enerzijds de belangrijkste stap voor nóg veerkrachtigere vitale sectoren en anderzijds over wie welke rol hierin heeft.
Vitale sectoren getoetst op veerkracht Blijft Nederland overeind bij grootschalige uitval elektriciteit en/of telecommunicatie? Tjarda Hersman MSc, coördinator CAET | CPNI.NL
Wat is onderzocht? Twaalf sectoren zijn als vitaal aangemerkt voor de continuïteit van Nederland. Deze sectoren mogen niet uitvallen en moeten het blijven doen, ook bij een grootschalige uitval van elektriciteit en/of telecommunicatie.
Vitale Sector
Vitale producten of diensten
Energie Telecom Financiën Drinkwater Transport Keren en beheren oppervlaktewater Rechtsorde Openbare Orde en Veiligheid Openbaar Bestuur
Productie, transport en distributie Vast, mobiel en internet Betaling- en effectenverkeer Winning, zuivering en distributie drinkwater en crisiscoördinatie Mainport Schiphol, Mainport Rotterdam, Hoofd (vaar)wegennet Waterkwantiteit: openen en sluiten van vitale keringen en het draaien van vitale gemalen Rechtspleging, rechtshandhaving en detentie Functioneren politie en veiligheidregio’s Diplomatie Communicatie, informatieverstrekking overheid, besluitvorming openbaar bestuur en basisregistraties Spoedeisende zorg in ziekenhuizen, essentiële medische producten en sera en vaccins Vervoer, opslag en productie/ verwerking van chemische en nucleaire stoffen
Gezondheidszorg Chemische en Nucleaire Industrie Voedsel
Voedselvoorziening/ -veiligheid
Per sector is geïnventariseerd wat de kritische processen zijn, welke maatregelen tegen uitval van elektriciteit en/ of telecommunicatie zijn genomen en welke nog niet. In intersectorale workshops hebben bijvoorbeeld de sectoren drinkwater en keren en beheren oppervlakte water met vertegenwoordigers uit de sectoren elektriciteit en telecommunicatie gediscussieerd wat mogelijk aanvullende maatregelen zijn om de weerbaarheid tegen uitval te vergroten. Gedurende het CAET traject is alleen al door het stellen van de vragen het bewustzijn van het belang van het nemen van maatregelen vergroot. 22
Hoe staan we ervoor? De vitale sectoren kunnen een stootje hebben gezien de redundant uitgevoerde systemen en de genomen continuïteitsmaatregelen. Bij een grootschalige uitval van elektriciteit en/of telecommunicatie worden de crisisorganisaties van vitale sectoren opgeschaald. De kritische processen vallen terug op de aanwezige noodstroom. Meerdere sectoren hebben echter ervaring met het falen van de noodstroomvoorziening. Uitval van telecommunicatie (internet, vast en mobiele communicatie) brengt niet alleen de continuïteit van de
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
prof. Margot Weijnen
DG Mark Dierikx
Foto’s: Anita Eldridge kritische processen in gevaar, maar ook de continuïteit van de crisisorganisatie. De meeste crisisorganisaties gaan ervan uit bij de opschaling gebruik te kunnen maken van telecommunicatiemiddelen. Het verschilt per sector welke alternatieven voor handen zijn. Wat zijn aandachtspunten? Per sector zijn specifieke aandachtspunten geformuleerd. Over de sectoren heen zijn er de volgende aandachtspunten. Ten eerste verschillen de vitale sectoren sterk in de mate van volwassenheid van het continuïteitsmanagement. Zo is in enkele sectoren het vitale karakter van de sector nog onvoldoende doorvertaald naar de kritische processen binnen de organisaties. Daarnaast is de verantwoordelijkheid voor continuïteitsmanagement binnen de organisaties vaak nog niet duidelijk belegd en ontbreekt het aan management awareness. Ten tweede zijn de rollen van de verschillende vakdepartementen niet gelijk. Het verschilt per sector welke wettelijke verplichtingen ten aanzien van continuïteit en leveringszekerheid gelden. Sommige sectoren zijn zelf verantwoordelijk voor de continuïteit van de sector. Welke rol heeft het vakdepartement dan ten aanzien van het stimuleren en/of bevorderen van continuïteitsmanagement in de vitale sector? Wie is verantwoordelijk voor de continuïteit en leveringszekerheid van vitale diensten? Ten derde valt op dat de publieke organisaties minder volwassen zijn in continuïteitsmanagement dan private organisaties. Publieke vitale sectoren zoals Rechtsorde, Openbare Orde en Veiligheid en Openbaar Bestuur hebben te maken met hoge verwachtingen vanuit de samenleving en dienen continuïteit van hun dienstverlening als een essentiële randvoorwaarde te beschouwen om de (rechts)orde in het land te kunnen waarborgen. Tot slot is het van belang om intersectorale kennis- en informatie-uitwisseling te organiseren om inzicht te geven in elkaars afhankelijkheden en gedetailleerde risicoanalyses. Belangrijke ontwikkelingen zoals de steeds verdergaande digitalisering van processen vragen om een periodiek samenkomen.
Sectoren op 3 april jl. uitgesproken dat de huidige complexe en in elkaar verweven vitale infrastructuren om een nieuwe benadering vragen. Met de nieuwe technologieën gaat de klassieke benadering, waarbij risico’s voortkomen uit causale relaties (en waarop geanticipeerd kan worden met proactieve en reactieve strategieën), niet meer op. Zij pleit voor een ‘complexe adaptieve systemen benadering’, waarbij kwetsbaarheden wel aangewezen kunnen worden, maar de effecten in toenemende mate onvoorspelbaar zullen zijn. Een neutraal kennisplatform zou de sectoren en de overheid moeten helpen hiermee om te gaan. Erik Akerboom, NCTV, en Mark Dierikx, DG Energie, Telecom en Mededinging van het ministerie van EL&I, pleitten beide voor meer aandacht voor continuïteitsmanagement bij de bedrijven en de ministeries die verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van de vitale sectoren en daarmee de continuïteit van Nederland. De aanbevelingen in de CAET-rapporten vormen de basis voor de discussies tussen de departementen en vitale sectoren hoe continuïteitsmanagement verder vorm te geven. Tijdens het Maatschappelijk Debat heeft de meerderheid aangegeven dat er geïnvesteerd dient te worden in de bedieners van de infrastructuren en dat de overheid regie moet voeren op het proces van de sector overstijgende vraagstukken, maar niet op de inhoud. Veel aandacht gaat nu uit naar Cyber Security en de discontinuïteit die door een moedwillige cyber aanval op kan treden. Discontinuïteit kan echter ook optreden door menselijk en/of technisch falen. Het CAET traject heeft laten zien dat continuïteitsmanagement om een integrale benadering vraagt waarbij zowel naar het digitale, fysieke als menselijke aspect gekeken wordt. Bij uitval van ICT dient een crisisorganisatie adequaat te reageren en de situatie zo snel mogelijk te herstellen ongeacht wat de oorzaak is.
En nu? Waarin moet worden geïnvesteerd en wie heeft welke rol daarin? Professor Margot Weijnen (TU Delft | Next Generation Infrastructures) heeft tijdens het Maatschappelijke Debat over Veerkrachtige Vitale Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
23
prof.dr.ir. R.E. (Robert) Kooij, principal scientist TNO, kennisprogramma Vitale ICT Infrastructuren; deeltijd hoogleraar, TU Delft, groep Network Architectures and Services
In de afgelopen jaren verschijnen er steeds vaker voorbeelden in de media van storingen en kwetsbaarheden van (mobiele) communicatienetwerken. In dit artikel schetsen we enkele ontwikkelingen die het een uitdaging maken onze communicatie netwerken voldoende beschikbaar en robuust te maken. Aan de hand van een rekenvoorbeeld laten we zien hoe redundantie de beschikbaarheid van communicatie netwerken kan verhogen.
Beschikbaarheid van
communicatie netwerken Redundantie verhoogt beschikbaarheid, kostenplaatje nog onduidelijk
Op 4 april 2012 is op een industriegebied in Rotterdam een grote brand uitgebroken, die deels is overgeslagen naar een locatie van Vodafone met één van hun grootste netwerkcentrales. De apparatuur in de netwerkcentrale van Vodafone is naar verwachting onherstelbaar beschadigd door de hitte en de wateroverlast als gevolg van het blussen. Als gevolg hiervan zijn zowel het 2G-netwerk (bellen, SMS en machine-to-machine communicatie) als het 3G-netwerk (mobiel internet) in de Randstad-regio grotendeels uitgevallen. Op dat moment was er in de regio geen SMS, spraak en dataverkeer mogelijk. Aanvankelijk werd circa een kwart van de ruim 5 miljoen klanten (particulier, klein zakelijk, groot zakelijk) van Vodafone door deze storing getroffen. Later op de dag is dit geslonken naar 10-15%, door het inzetten van een back-up truck met noodapparatuur en het omleiden van verkeer via Amsterdam. Uiteindelijk heeft het meer dan een week geduurd voordat de effecten van de storing volledig verholpen weren. Het bovenstaande voorbeeld staat niet op zich zelf. In de afgelopen jaren verschijnen er steeds vaker voorbeelden in de media van storingen en kwetsbaarheden van (mobiele) communicatienetwerken. Bij de analyse van kwetsbaarheden van communicatie netwerken wordt traditioneel gekeken naar de klassieke beveiligingsaspecten beschikbaarheid, integriteit en exclusiviteit. Beschikbaarheid betreft de mate waarin een communicatie netwerk in bedrijf is op het moment dat de gebruiker het nodig heeft. Integriteit is de mate waarin de informatie die via het communicatie netwerk wordt ontsloten, zonder fouten is. Met het begrip exclusiviteit wordt aangegeven in welke mate de informatie die door middel van het communicatie netwerk wordt ontsloten, slechts toegankelijk is tot een 24
gedefinieerde groep van gerechtigden. In dit artikel richten we ons primair op de beschikbaarheid van communicatie netwerken. Naast beschikbaarheid beschouwen we ook het begrip robuustheid van communicatie netwerken. Onder robuustheid verstaan we de mate van herstellend vermogen van een netwerk, onder buitengewone omstandigheden, zoals ernstige verstoringen. Beschikbaarheid De beschikbaarheid van communicatie netwerken wordt in principe bepaald door de beschikbaarheid van het onderliggende elektriciteitsnet en van de netwerkinfrastructuur. In 2011 bedroeg de beschikbaarheid van het elektriciteitsnet in Nederland 99,996% (dat wil zeggen gemiddeld over alle huishoudens was er 23 minuten geen stroom). De robuustheid van communicatienetwerken ten opzichte van stroomuitval wordt gewaarborgd doordat veel apparatuur voorzien is van noodaggregaten. Deze zijn vaak toegerust op het leveren van stroom voor enkele uren, bijvoorbeeld 4 uur. Indien een stroomstoring zo ernstig is dat deze langer is dan vier uur, dan heeft dit ook impact op de beschikbaarheid van het communicatie netwerk. De beschikbaarheid van de netwerkinfrastructuur wordt beïnvloed door fysieke verstoring van kabels en apparatuur en ook door software fouten in de netwerken. Graafwerkzaamheden, waarbij per ongeluk kabels en leidingen sneuvelen, zijn op jaarbasis nog altijd een zeer voorname bron van netwerkuitval. Ook het uitvallen van een knooppunt in een communicatie netwerk, zoals gebeurde bij de Vodafone storing, komt voor, maar in de regel veel minder vaak dan een kabelbreuk. Ook software, verantwoordelijk voor het schakelen en routeren in communicatie netwerken, kan aanleiding geven tot storingen. Zeker onder time-to-
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Figuur 1 (a): Mobiele telefonie zonder redundantie
Figuur 1 (b): Mobiele telefonie met volledige redundantie
Figuur 1 (c): Mobiele telefonie met gedeeltelijke redundantie
market druk bestaat het risico dat er software voor productie wordt ingezet, waarvan de stabiliteit nog onvoldoende getest en bewezen is. Robuustheid De aanpak die het meest wordt gebruikt om robuustheid van communicatie netwerken te realiseren is het aanbrengen van redundantie. We zullen met behulp van een voorbeeld laten zien hoe redundantie de beschikbaarheid kan verhogen. In figuur 1 (a) heeft een gebruiker toegang tot een dienst via Provider 1. We gaan er van uit dat de beschikbaarheid van de connectie 99.5% bedraagt, dat wil zeggen de verbinding is per maand gemiddeld 3.7 uur onbeschikbaar. We merken op dat de Rijksoverheid en een groot aantal andere overheden, met Vodafone precies dit beschikbaarheidspercentage heeft afgesproken in hun mobiele telefonie contract. In figuur 1( b) zien we dat de gebruiker redundantie heeft aangebracht door ook bij een tweede provider toegang tot dezelfde dienst af te nemen, eveneens met een beschikbaarheidpercentage van 99.5%. Indien we veronderstellen dat de beschikbaarheden voor Provider
1 en Provider 2 onafhankelijk zijn, dan kunnen we hieruit afleiden dat de beschikbaarheid door het aanbrengen van redundantie wordt verhoogd tot 99.99975%, dat wil zeggen gemiddeld 1.1 minuut onbeschikbaarheid per maand! We merken op dat met behulp van National Roaming het mogelijk is met één SIM-kaart gebruik te maken van meerdere mobiele spraak- en datanetwerken in Nederland. Het is dus een manier om in principe redundantie te bieden voor mobiele communicatie netwerken. De bovenstaande berekening is echter uitgevoerd onder de aanname van onafhankelijkheid van de beschikbaarheden van de verschillende providers. Providers maken echter vaak gebruik van een zelfde onderliggende infrastructuur zonder dat dit voor de klant duidelijk is. De onwenselijke situatie kan zich dus voor doen dat een primaire verbinding bij de ene provider en de back-up verbinding bij de andere provider, gerouteerd worden over dezelfde glasvezelbundel. Figuur 1 (c) geeft de laatst genoemde situatie schematisch weer. We veronderstellen dat er 40% overlap is tussen beide netwerken. In dit geval kunnen we berekenen dat de beschikbaarheid uitkomt op 99.8%, dat wil zeggen gemiddeld 1.5 uur onbeschikbaarheid per maand. Niet alleen de onderlinge verwevenheid van netwerken maakt dat de beschikbaarheid door het gebruik van redundantie lager uitvalt dan de theoretisch bepaalde waarde. We dienen ook nog rekening te houden met het feit dat indien klanten van het ene netwerk massaal over schakelen op een ander netwerk, dat dit laatste netwerk wel voldoende capaciteit dient te hebben om al dat verkeer aan te kunnen. De huidige netwerken van de providers zijn echter niet ingericht op het opvangen van grote hoeveelheden verkeer van andere providers. We hebben gezien dat door het aanbrengen van redundantie de beschikbaarheid van communicatie netwerken in principe significant kan worden verhoogd. De kanttekening die hierbij geplaatst dient te worden is dat daarbij wel rekening moet worden gehouden met de bijkomende kosten. Wie is er bereid te betalen voor redundantie? Vanuit het perspectief van netwerkontwerp is de uitdaging hierbij de beschikbaarheid te maximaliseren bij minimale kosten. Het moge duidelijk zijn dat door de complexiteit van de huidige communicatie netwerken, met daarbij nog hun onderlinge verwevenheid, dit een enorme uitdaging is. Binnen zijn leerstoel “Robuustheid van complexe netwerken” laat de auteur zich voor deze uitdaging inspireren door wetenschappers die robuustheid binnen andere domeinen onderzoeken, zoals verkeerskundigen, biologen en neurologen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
25
Mobiel bellen een vitaal belang De continuïteitsvlag en de lading
De continuïteit van telecommunicatiediensten is de laatste tijd nogal eens onderwerp van discussie. Er zouden geen eisen gesteld zijn, en de overheid zou dat moeten doen. Maar hoe zit het eigenlijk met het stellen van die eisen?
Simon van Merkom, ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, DG Energie, Telecom en Mededinging, directie Telecommarkt
Mobiele telefonie is al jaren zo gewoon geworden dat we eigenlijk niet meer zonder kunnen, de laatste jaren is daar mobiele data en mobiel internet in hoog tempo bijgekomen. Op zowel particulier als zakelijk gebied zijn er talloze toepassingen ontwikkeld. Een aspect wat daarbij maar al te vaak over het hoofd gezien wordt is dat het altijd techniek blijft, en daarmee ook alle eigenschappen van techniek. Eén van die eigenschappen is dat techniek kapot kan gaan op allerlei voorspelbare en onvoorspelbare momenten en onder meest gevarieerde omstandigheden. Gelukkig gebeurt dat niet vaak, zodat de meeste gebruikers de ervaring hebben hun spullen doorgaans te kunnen gebruiken. Maar soms gaat het toch wel eens mis. Bij telecommunicatie blijkt dan dat er ineens simpelweg niet meer gebeld kan worden, of dat een app op de smartphone niet meer naar behoren werkt. De mobiele telecomaanbieders weten uiteraard dat zoiets kan gebeuren, en omdat het voor hen prioriteit nummer één is dat abonnees kunnen blijven bellen of internetten nemen ze maatregelen om de gevolgen van een storing in hun telecomnetwerk te minimaliseren. Er wordt continu gelet of het netwerk nog wel optimaal functioneert, er is reserve apparatuur aanwezig, er zijn noodstroom-
26
voorzieningen, er zijn servicecontracten, enz. De aanbieder heeft hier een simpele reden voor: continuïteit van dienstverlening, dat is zijn bedrijfsbelang en bepaalt het voortbestaan van het bedrijf. Maar, naast dit bedrijfsbelang is het soms zo dat ten behoeve van sommige gebruikers een net iets ander belang door continuïteit gediend moet worden, het maatschappelijk belang. Sommige gebruikers vervullen namelijk een belangrijke rol in de maatschappij als eigenaar of beheerder van een vitale infrastructuur of dienst. Om te zorgen dat de telecomaanbieders naast het bedrijfsbelang ook het maatschappelijk belang voldoende meewegen, ligt daar een rol voor de overheid om te zorgen dat beide belangen in voldoende balans zijn. Vanuit deze aanpak zijn door de Rijksoverheid in het kader van de Telecomwet (i.c. hoofdstuk 14 over buitengewone omstandigheden) met de grootste aanbieders afspraken gemaakt of zijn soms eisen gesteld. Deze afspraken houden o.a. in dat de aanbieder bepaalde kwaliteitscontrole processen ingericht heeft voor zijn primaire dienstverlening, wat te vergelijken is met het implementeren van een standaard uit bijvoorbeeld de ISO27000 serie. Maar het is en blijft techniek, dus een storing, kleiner of groter, korter of langer, kan altijd optreden. Of te wel: de gebruikers van deze diensten moeten dus zelf ook rekening houden met een mogelijke verstoring en zo nodig zelf ook maatregelen treffen. Er is echter een grens aan de afspraken of eisen, omdat soms de kosten van de bescherming niet in balans zijn met de kans van optreden van een storing. Per situatie zal zo’n aanpak afgewogen moeten worden, zoals in het verleden
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
gedaan is in de risicoanalyses van de vitale infrastructuur, en de huidige scenarioanalyses in het kader van de Nationale Risicobeoordeling. Met deze benadering wordt dus een zeker risico op verstoring, of te wel een kwetsbaarheid aanvaard. Dit wil niet zeggen dat de beschermingsmaatregelen minder belangrijk worden. Mobiele telecommunicatie is een belangrijke en deels als vitaal aangemerkte dienst en dat houdt in dat de beschikbaarheid zo maximaal mogelijk als haalbaar is moet zijn. Een grote groep gebruikers zal er immers van op aan moeten kunnen dat de dienst beschikbaar is. En toch viel mobiel uit… Hoe zat dit nu bij de uitval van een deel van het Vodafone netwerk onlangs in Rotterdam? Was de overheid te soepel geweest met beschermingseisen? Had Vodafone zijn eigen maatregelen niet op orde? Waren de eigen maatregelen van gebruikers onvoldoende? De oorzaak van de uitval was niet complex: de apparatuur van Vodafone viel deels uit als gevolg van hitte en bluswater van een brand in een naburig pand. Even later dreigde de brand over te slaan en moest uit voorzorg de elektriciteit uitgeschakeld worden. Als lid van het Nationaal Continuïteitsoverleg – Telecom heeft Vodafone afspraken gemaakt met het ministerie van EL&I over een minimum niveau van beschermingseisen. Die zijn geïmplementeerd en daarover wordt door iedere aanbieder gerapporteerd aan het ministerie van EL&I. Een switch (zeg maar een moderne telefooncentrale) van het formaat van die in Rotterdam is echter een component die dermate omvangrijk en complex is, dat het te kostbaar is om hiervan een complete identieke kopie als reserveonderdeel te bewaren. Toch waren er reservecomponenten aanwezig die te zamen een vervangende switch vormden om een dergelijke switch bijna geheel na te bouwen. Deze is onmiddellijk ingezet toen apparatuur in het Vodafone pand ging uitvallen vanwege hitte en bluswater. Korte tijd later sloeg de brand over en moest de elektriciteit uitgeschakeld worden, inclusief de noodstroomvoorzieningen. Daarmee was uitval van de GSM en UMTS diensten van Vodafone in de gehele regio een feit en bovendien brandde het pand voor het grootste deel uit. Ook de aansluitkasten van de verbindingen naar alle GSM stations gingen verloren, en moesten op een plek buiten het getroffen pand alle verbindingen handmatig aangesloten worden aan de gereedstaande reserve apparatuur. Het ging om ongeveer 1200 aansluitingen, wat betekende dat daar veel tijd voor nodig was. Eigenlijk was de uitdaging het binnen enkele dagen opbouwen van een compleet regionaal GSM en UMTS netwerk voor 600.000 gebruikers, iets wat toen GSM nog jonger was zeker een jaar duurde.
Dus wel of niet meer maatregelen of verplichtingen? Na ieder incident speelt de discussie op of er meer wettelijke en strengere eisen gesteld moeten worden. Wat hierbij soms over het hoofd gezien wordt is dat niet alle incidenten voorkomen kunnen worden, er zullen dus altijd restrisico’s blijven die we moeten aanvaarden. En daar ligt een taak voor de gebruiker. Als een gebruiker communicatievoorzieningen gebruikt voor een voor hem of haar zeer essentieel proces, dan is het de eigen verantwoordelijkheid om daarvoor redundantie in te bouwen of in te kopen. Voor wat betreft het wettelijk kader heeft een aanpassing van de EU telecommunicatie richtlijnen plaatsgevonden, waardoor beschermingseisen opgelegd kunnen worden aan de telecomaanbieders. Deze aanpassing wordt binnenkort in Nederland van kracht door implementatie ervan in de Telecomwet. Welke beschermingseisen opgelegd kunnen worden is aan de lidstaten om te bepalen, maar uiteraard is er tussen de lidstaten overlegd over één Europees brede invulling als basis. Voor wat betreft de verantwoordelijkheid van de gebruiker, worden er in het kader van de Nationale Risicobeoordeling scenario’s geanalyseerd die leiden tot aanbevelingen op het gebied van beschermingscapaciteiten. Redundantie is er daar in veel gevallen één van, en zo niet dan is in ieder geval de aandacht er op gevestigd. Het gebeurt nog veel te vaak dat een organisatie te gemakkelijk vertrouwt op de leveringszekerheid van een ingekochte dienst. En dat leidt tot onnodige schade bij een verstoring indien geen afdoende terugvalvoorziening beschikbaar is. Als vervolg op het incident in Rotterdam wordt door de mobiele aanbieders onderzocht wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van national roaming. Zodat bij een eventuele gelijksoortige verstoring gebruikers kunnen bellen of internetten via een ander mobiel netwerk. Aan national roaming kleven echter nog wel wat haken en ogen. Zo is het in Nederland niet mogelijk dat een netwerk de helft van de gebruikers van een getroffen netwerk in een handomdraai kan overnemen. De beschikbare capaciteit laat dat simpelweg niet toe, dus zal er geprioriteerd moeten worden. Dat vereist een zorgvuldige aanpak op voorhand zodat tijdens een responsactie geen discussie optreedt. Al met al is continuïteit en beschikbaarheid van mobiele telecomdiensten een onderwerp van blijvende aandacht. Vooral vanwege het tempo van en de dynamiek in de toepassing en het gebruik van mobiele tele- en datacommunicatie. In Nederland ligt de kwaliteit van deze voorzieningen hoog, en het is de bedoeling dat dat zo blijft.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
27
Judith van Bemmel, Tom van der Kruys en Olaf Andersen, Directoraat-Generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
Brand bij Vodafone
- grote gevolgen voor Rijksoverheid
Op de ochtend van 4 april brak in Rotterdam brand uit bij de buren van één van de belangrijkste Mobile Switching Centers van Vodafone in Nederland. De locatie moest uiteindelijk als verloren worden beschouwd; niet vanwege de brand zelf, maar door bluswater, roetdeeltjes en rook. En daarnaast moest Vodafone de stroom uitzetten op bevel van de brandweer en mocht ook het pand niet in. Vooral klanten van Vodafone in Zuid-Holland konden hierdoor niet bellen, SMS-en of gebruik maken van Internet. Deze situatie heeft uiteindelijk tot vrijdag 13 april geduurd. Wel werd het netwerk van Vodafone geleidelijk in de periode tussen 4 en 13 april weer in gebruik genomen.
Op 4 april zelf hebben de ministers van ELI en BZK op verzoek van de Tweede Kamer direct een brief gestuurd over dit incident. Vanuit de verantwoordelijkheid die het Directoraat-Generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk (DGOBR) van BZK voor het contract voor de Rijksoverheid voor mobiele communicatie heeft, is onmiddellijk het gesprek aangegaan met Vodafone. In eerste instantie om gezamenlijk te kijken naar de maatregelen in deze crisissituatie, maar ook om met elkaar vervolgstappen te bespreken. Het contract met Vodafone biedt de optie om gebruik te maken van virtual national roaming. Via deze systematiek konden gebruikers die een speciale SIMkaart hadden gebruik maken van andere netwerken. Het is enigszins vergelijkbaar met het gebruik van een mobiele telefoon in het buitenland. Binnen het Rijk zijn er meerdere organisaties die dergelijke abonnementen voor een deel van hun medewerkers hadden afgesloten. Op vrijdag 6 en zaterdag 7 april 28
roaming. Daarnaast wordt momenteel geïnventariseerd of de Rijksoverheid schade heeft geleden door deze crisis en of deze te verhalen is op Vodafone. De minister van ELI is in gesprek met alle mobiele providers om te bekijken wat er mogelijk is om bij een vergelijkbare situatie als de Vodafone-brand gebruik te kunnen maken van elkaars netwerk.
heeft Vodafone op verzoek van DGOBR nog eens honderden van deze SIM-kaarten ter beschikking gesteld. De departementen konden op deze twee dagen bij DGOBR terecht voor het omruilen van SIM-kaarten om een aantal gebruikers toch bereikbaar te laten blijven. Ook zijn er op diverse plekken binnen de Rijksoverheid ad hoc prepaid toestellen aangeschaft via een andere provider. Op maandag 16 april is bij Vodafone een audit traject gestart. Vodafone wil de uitkomsten gebruiken om de redundantie in hun dienstverlening te vergroten. Als de resultaten bekend zijn, worden deze met DGOBR besproken. Daarnaast is DGOBR bezig om met een voorstel te komen richting de departementale Chief Information Officers (CIO’s), verzameld in de ICCIO, om de eigen weerbaarheid te vergroten. Dat kan bijvoorbeeld zijn om meer gebruik te maken van de optie van virtual national
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Foto’s: Michael Oosterwaal
Katinka van der Hooft, programma Dreigingen en Capaciteiten, directie Nationale Veiligheid, NCTV
Begin juni heeft Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, namens het kabinet, de voort-gangsbrief Nationale Veiligheid naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief geeft het kabinet aan welke onderwerpen in het kader van de nationale veiligheid de komende tijd met voorrang opgepakt worden. Elders in dit magazine worden twee van deze prioriteiten uitgebreider toegelicht: verbetering van het vermogen om (potentiële) sociale calamiteiten effectief te beheersen, en het vergroten van de weerbaarheid tegen de gevolgen van satellietuitval veroorzaakt door een zonnestorm. Verderop volgt een korte toelichting op enkele van de andere plannen. Allereerst de stappen die gezet zijn om de nieuwe prioriteiten te bepalen.
Kabinet stelt
nieuwe prioriteiten Nationale Veiligheid Hoe zijn de prioriteiten gekozen? Om tot een keuze van prioriteiten te komen, maakt het kabinet gebruik van de Strategie Nationale Veiligheid (NV). Dit is een werkwijze waarbij onderzocht wordt wat er op Nederland afkomt, welke dreigingen relevant zijn en hoe erg de impact zou zijn van deze dreigingen (risicobeoordeling). Vervolgens wordt gekeken naar wat burgers, bedrijfsleven en overheid kunnen doen om deze dreiging te voorkomen en ons er op voor te bereiden (capaciteitenanalyse). Deze werkwijze maakt het mogelijk dat er prioriteiten worden gesteld door te focussen op de meest relevante dreigingen en deze onderling te vergelijken. We kunnen ons immers niet op alles voorbereiden. Het is belangrijk keuzes te maken in de inzet van mensen en middelen. Nationale Risicobeoordeling De strategie NV begint met de jaarlijkse Nationale Risico Beoordeling (NRB). De NRB is dit keer voor het eerst opgesteld door het Analistennetwerk Nationale Veiligheid (ANV), een breed netwerk van gerenommeerde kennisinstituten en organisaties. Het ANV heeft dit jaar zeven scenario’s uitgewerkt en daarvan de risicobeoordeling opgesteld. De resultaten van de NRB zijn voor elk scenario grafisch weergegeven in het risicodiagram (pag. 30). In dit diagram heeft elk scenario een positie op grond van door de experts geschatte waarschijnlijkheid (horizontale as) en impact (verticale as). Bij elkaar vormt dit de relatieve risicopositie van een scenario. De scenario’s die in 2011 zijn ontwikkeld zijn met een rode kleur en onderstreept weergegeven. De scenario’s uit eerder uitgevoerde risicobeoordelingen zijn in zwart weergegeven.
Opvallend is dat het scenario Cyberspionage hoog scoort op waarschijnlijkheid en impact. Volgens het ANV kunnen gedeelten van het scenario zich voordoen of hebben zich zelfs al voorgedaan. Het scenario Ernstige grieppandemie scoort nog steeds hoog, zij het dat de impact door verhoogde alertheid en door implementatie van continuïteitsplannen, nu lager is ingeschat. De impact van het milde grieppandemie scenario is door de ervaringen van de grieppandemie in 2009 aanzienlijk lager. Bij de uitwerking van het scenario Satellietuitval door een zonnestorm is gekozen voor een grote, maar niet maximaal ernstige zonnestorm. De impact is geschat op ernstig. De waarschijnlijkheid is geschat op mogelijk, zij het dat het ontbreken van kennis en gegevens deze scoring onzeker maakt. In het scenario Crisis buiten de EU leidt een interstatelijk conflict vooral tot een forse aantasting van de integriteit van de internationale positie van Nederland. Daarnaast heeft het mogelijk ernstige gevolgen voor de handel. In het scenario Onrust over salafisme binnen het thema polarisatie en radicalisering is vooral sprake van aantasting van de democratische rechtsstaat en onrust in de samenleving. Hoewel de impact aanzienlijk en de waarschijnlijkheid beperkt is blijft het volgens het ANV van belang alert te blijven op ontwikkelingen op dit vlak. Ook in het scenario Reactie op exogene jihadistische dreiging is sprake van aantasting van de democratische rechtsstaat en angst en woede in de samenleving. Het scenario wordt onwaarschijnlijk gevonden zij het dat de verwachte impact ernstig is.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
29
Capaciteitenanalyses Aan de hand van de resultaten van de NRB zijn capaciteitenanalyses uitgevoerd. Daarbij is in beeld gebracht in hoeverre de maatschappij incidenten die in de scenario’s zijn beschreven kan voorkomen en de impact kan beperken. Op basis van de uitkomsten heeft het kabinet een integrale afweging gemaakt welke capaciteiten versterkt moeten worden om de beschreven risico’s te reduceren, en dus onzekerheden beter hanteerbaar te maken. Nieuwe prioriteiten De ontwikkelde scenario’s hebben geleid tot verschillende te versterken capaciteiten. Hieronder ga ik in op vier van de geïdentificeerde prioriteiten. Versterken vertrouwelijkheid bij aanbesteden De NRB heeft mede aan de hand van het nationale Cyber Securitybeeld Nederland en de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) duidelijk gemaakt dat digitale spionage een ernstige dreiging kan vormen, zowel voor de overheid als voor het bedrijfsleven en de wetenschap. Het laat zien dat het belangrijk is om op een zorgvuldige manier om te gaan met gevoelige kennis en informatie. Verbeteringen op dit terrein zijn noodzakelijk en intussen ook al ingezet. Een belangrijk aandachtspunt bij het blijvend veilig stellen van deze kennis en informatie is dat ook wanneer een nieuwe opdrachtgever-opdrachtnemer relatie wordt aangegaan zorgvuldig wordt omgegaan met de manier waarop de kennis en informatie in dat kader gedeeld gaat worden. Belangrijke kennis en informatie kan ‘lekken’. Het kabinet wil dat er bij aanbesteders meer kennis komt van de risico’s en de mogelijkheden om eventuele kwetsbaarheden af te dekken. Ook zal zij expliciete voorwaarden stellen aan aanbestedings30
trajecten van de overheid en toetsen of hieraan wordt voldaan. Versterken detectie van aanvallen op netwerken en informatiesystemen We maken in toenemende mate gebruik van informatiesystemen voor opslag, verwerking en uitwisseling van informatie. Tijdige detectie van aanvallen op informatiesystemen en mogelijk ontvreemding van gevoelige gegevens is van groot belang om de aard en impact van die aanvallen te kunnen beoordelen en op basis daarvan adequaat en slagvaardig te kunnen handelen. Het monitoren van informatiesystemen is daarvoor een hulpmiddel. De rijksoverheid start met het ontwikkelen van criteria en waarborgen om te bepalen voor welke onderdelen van de nationale ICT infrastructuur monitoring nodig is en welke voorzieningen nodig zijn voor detectie en respons. Verder ontwikkelt zij plannen voor detectie van cyberaanvallen op de informatiesystemen van het rijk. Volgend jaar start een pilot om de detectie te toetsen.Mogelijke dreigingen of risico’s beperken zich echter zeker niet tot de rijksoverheid alleen. Ook private partijen en wetenschap hebben belang bij goede detectie van aanvallen op informatiesystemen. De rijksoverheid gaat in samenwerking met deze partijen modelafspraken maken over monitoring en start begin 2013 met een pilot om uitwisseling van monitoringsinformatie met deze organisaties te toetsen. Nadere uitwerking aanpak gewelddadige eenlingen Gewelddadige eenlingen zijn een relatief nieuwe dreiging, die zich echter in de afgelopen periode in meerdere ernstige incidenten heeft voorgedaan. Het gaat om “personen die zonder medewerking van
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
anderen een dreiging vormen in woord of gedrag als gevolg van een individueel doorlopen proces richting geweld”. Van belang is dat potentieel gewelddadige eenlingen al in een vroeg stadium worden gesignaleerd om incidenten te kunnen voorkomen. Het kabinet treft maatregelen om de bewustwording te verhogen van eerstelijns professionals om hen in staat te stellen afwijkende signalen bijtijds te herkennen, te duiden en te melden. Belangrijk aandachtspunt bij deze capaciteit is het risico dat ‘afwijkende’ meningen en gedragingen ten onrechte als verdacht worden gezien. Bij de versterking van deze capaciteit moet dan ook nadrukkelijk de balans worden gezocht tussen alertheid en onnodige alarmering. Vermogen om internationaal de nationale veiligheidsbelangen te beschermen Het kabinet wil stelselmatig de ontwikkelingen in de wereld en de implicaties daarvan op de nationale veiligheid in kaart brengen. Eén van de maatregelen hierbij is de inrichting van een strategische monitorfunctie. Hier zijn verschillende departementen bij betrokken.
E-learning KWAS Projectteam KWAS
Spionage is van alle tijden en komt soms uit onverwachte hoek. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie hebben in 2010 binnen enkele sectoren van het bedrijfsleven en de overheid onderzocht hoe kwetsbaar deze organisaties zijn voor spionage (heimelijke inlichtingenactiviteiten). Daaruit blijkt dat spionage een bedreiging vormt voor vitale belangen van Nederland. Denk hierbij aan economische, technisch-wetenschappelijke en strategische spionage. Tegelijkertijd bleek dat de bescherming en beveiliging van de informatie, vanuit het gezichtspunt van nationale veiligheid versterkt kon worden. Het is daarom van belang dat de weerbaarheid tegen spionage wordt vergroot. Om dat te bereiken is de handleiding Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) ontwikkeld als hulpmiddel om de weerbaarheid binnen organisaties te verhogen. De volgende stappen worden daarbij doorlopen: 1) stel vast wat de cruciale belangen van de organisatie zijn (denk aan lange termijn strategieën, blauw drukken, klantgegevens, etc.);
De overige prioriteiten zijn: • Verdere professionalisering van de crisis communicatie; • versteviging van de implementatie van de (informatie)beveiligingskaders bij het Rijk; • Vergroten van de weerbaarheid tegen de gevolgen van satellietuitval veroorzaakt door een zonnestorm; • Verbetering van het vermogen om (potentiële) sociale calamiteiten effectief te beheersen. Met de uitvoering van deze prioriteiten worden opnieuw stappen gezet om de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving tegen maatschappelijke ontwrichting te versterken. Belangrijk is daarbij dat nationale veiligheid een vraagstuk is waarbij veel aankomt op het adequaat omgaan met onzekerheden. Dit gebeurt door gebruik te maken van de kennis, expertises en vaardigheden in de samenleving en doordat alle partijen invulling geven aan hun eigen verantwoordelijkheid voor veiligheid. De voortgangsbrief en de bevindingenrapportage zijn te downloaden via www.rijksoverheid.nl.
2) stel vast wat de kwetsbaarheden zijn in de bescherming van die cruciale belangen; 3) stel vast hoe deze zijn beveiligd. De laatste stap is uiteraard het nemen van maatregelen om eventueel vastgestelde kwetsbaarheden weg te nemen. Om ervoor te zorgen dat iedereen binnen de organisatie het belang hiervan inziet, heeft de overheid een e-learningmodule ontwikkeld die vanaf juli 2012 op aanvraag beschikbaar is. Deze e-learningmodule is ontwikkeld voor security managers en beveiligingsambtenaren van bedrijven en organisaties met een verhoogd risico op spionage. Zij kunnen de dvd binnen hun organisatie gebruiken om de medewerkers bewust te maken van de risico’s van spionage. Als u de module binnen uw organisatie wilt inzetten of de AIVD wilt vragen om een presentatie te geven over spionage kunt u contact opnemen met de afdeling Communicatie van de AIVD (079-3205050). Kijk voor meer informatie over spionage op www.aivd.nl en www.nctv.nl de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Daar kunt u ook het rapport Kwetsbaarheidsanalyse Spionage Nederland (KWAS) en de handleiding KWAS vinden.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
31
Sociaal calamiteitenplan:
nuttige aanvulling op rampenplan Janine Odink, projectleider Polarisatie en radicalisering, NCTV
Sociaal calamiteitenplan? Waar is dat nou voor nodig? We hebben toch al een rampenplan? Bij iedere ramp speelt maatschappelijke onrust toch een rol? Dat zijn logische reacties als je voor het eerst hoort over het bestaan van een sociaal calamiteitenplan. En tóch is het een nuttige aanvulling op het rampenplan die nadrukkelijk ook als een belangrijke capaciteit naar voren kwam bij de capaci-teitenanalyses van twee scenario´s uit de Nationale Risicobeoordeling 2011.1 Maatschappelijke onrust die ontstaat zonder dat er een klassieke ramp aan voorafgaat, komt regelmatig voor en kan hele heftige vormen aannemen met veel materiële en immateriële schade tot gevolg. Denk aan de rellen die er in het Verenigd Koninkrijk plaatsvonden in de zomer van 2011 of, dichter bij huis, onrust in de wijk Ondiep in Utrecht. Het rampenplan treedt pas in werking op het moment dat er sprake is van rellen. Een sociaal calamiteitenplan treedt eerder in werking en weet idealiter de onrust zelfs te voorkomen. Een ander verschil met een klassieke ramp is dat er bij een sociale calamiteit vaak ook groepen zijn die er belang bij hebben om de onrust te vergroten. Zeker in deze tijd waarin snelle communicatiemiddelen voor iedereen beschikbaar zijn, is het dan ook zaak om zeer snel en effectief op te treden bij dreigende onrust.
32
De basis van het sociaal calamiteitenplan is dat je bij dreigende onrust heel snel relevante spelers aan de juiste overlegtafel zet om met elkaar te bespreken hoe de onrust kan worden voorkomen/beheerst. Om dat te kunnen doen wordt er een kernteam in het leven geroepen waarin in ieder geval de burgemeester, de hoogste politievertegenwoordiger in de gemeente en vertegenwoordigers van bijvoorbeeld welzijnsorganisaties of woningbouwcorporaties zitten. Als een van deze kernleden signalen krijgt van dreigende onrust wordt de kerngroep bij elkaar geroepen om de signalen te bespreken en om te beoordelen of het nodig is om het sociaal calamiteitenplan in werking te laten treden. Als dat het geval is wordt het kernteam uitgebreid met leden die voor die specifieke situatie van belang zijn. Denk aan vertegenwoordigers van groepen waar de onrust broeit of wijkvertegenwoordigers.
De grootste waarde van het maken van zo’n plan en het oefenen ermee is het besef van de waarde van netwerken om te de-escaleren. Ga met zoveel mogelijk groepen in gesprek voordat er incidenten plaatsvinden en weet wie sleutelpersonen zijn als er onverhoopt toch onrust uitbreekt. Ieder sociaal calamiteitenplan ziet er anders uit omdat iedere gemeente zelf bepaalt hoe er met dreigende onrust wordt omgegaan. Iedere gemeente organiseert het contact met bewoners langs andere lijnen. De basis (kernteam dat signalen binnenkrijgt en met elkaar beoordeelt en vervolgens daarop gebaseerd een besluit neemt) is echter hetzelfde. Er zijn al veel gemeenten die over zo’n plan beschikken. Gemeenten/regio’s die het willen ontwikkelen of ermee willen oefenen en daarbij begeleiding wensen kunnen terecht bij deze gemeenten2 of bij Forum en IVA die veel ervaring hebben met het ontwikkelen en oefenen. Voor meer informatie: Erica de Jong, email:
[email protected], t 070-3390270 m 0651532687 of http://www.polarisatie-radicalisering.nl/ praktijkvoorbeelden/weert-handboek-scp/
1
Het scenario ‘Onrust over salafisme’ en het scenario ‘Reactie op exogeen jihadisme’.
2
Bijvoorbeeld Helmond, Zoetermeer, Langedijk, Roosendaal, Weert, Waalwijk.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Wanda Elzenga, programma Polarisatie en Radicalisering, NCTV
Handelingskader
en database Polarisatie en Radicalisering Op 1 maart jl. is de website online gegaan met een handelingskader (digitale handleiding) en database gericht op de aanpak van polarisatie en radicalisering. De site is te bereiken via de NCTV-site (www.nederlandtegenterrorisme.nl).
Het handelingskader beschrijft langs verschillende concrete stappen wat gemeenten en professionals kunnen doen als ze met deze processen te maken krijgen. Deze stappen zijn gebaseerd op vijf jaar praktijkervaring in het kader van het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011. Aan elke stap zijn praktijkvoorbeelden, tips, downloads en handige links gekoppeld. Het handelingskader is ontwikkeld in samenwerking met een aantal gemeenten en professionals. In 2007 heeft het toenmalige kabinet Balkenende IV het Actieplan Polarisatie en Radicalisering uitgebracht. Het Actieplan richtte zich op het voorkomen, het vroegtijdig signaleren en het ontwikkelen van een adequate aanpak. Door het rijk werden projecten gestimuleerd en financieel ondersteund die op lokaal niveau door gemeenten werden uitgevoerd. Daarnaast was er geld beschikbaar voor projecten die bovenlokaal werden uitgevoerd door non-profitorganisaties. Met deze middelen zijn 78 projecten ondersteund, hierbij waren bijna 150 gemeenten en 25 non-profitorganisaties betrokken. De meest in het oog springende opbrengsten zijn: • Er is toe bijgedragen dat de onderwerpen polarisatie en radicalisering -en vooral de voedingsbodems daarvan en hoe daarmee moet worden omgegaan- op de agenda zijn gekomen bij overheden. • Er is kennis over inzet van instrumenten en interventies opgebouwd.
• H et bereik is heel divers: gemeenten, professionals, jongeren, ouders, sleutel figuren en zelforganisaties. Het contact van gemeenten met hun partners en sleutelfiguren is verbeterd. Netwerken zijn opgebouwd en uitgebreid. • Er is bij de verschillende doelgroepen o.a. bijgedragen aan inzicht in identiteit, versterking van weerbaarheid, acceptatie van andere culturen en geloof en leren samenwerken. De opgedane ervaring en kennis vormt de basis van het handelingskader en de database met meer dan 100 korte projectbeschrijvingen. Er is gebruik gemaakt van verschillende instrumenten, zoals: • Onderzoek om zicht te krijgen op de problematiek; • Workshops en activiteiten ten behoeve van de doelgroep; • Kennisuitwisseling tussen professionals; • Training voor professionals in signaleren en interveniëren; • Inrichten van meldpunt en informatiehuishouding.
• E en integrale aanpak onder regie van de gemeente is wenselijk. Projecten die vanaf het begin niet alleen vanuit het veiligheidsperspectief, maar ook vanuit zorg-, welzijn-, en onderwijsperspectief zijn opgezet zijn succesvoller dan projecten waarbij deze partijen pas later worden betrokken. Een effectief netwerk van relevante samenwerkingspartners is cruciaal voor signalering en aanpak. Trainingen in een multidisciplinaire setting bevorderen deskundigheid en versterken tevens het integrale netwerk. Projecten die aansluiten bij bestaand beleid, bestaande kennis en/of ontwikkelingen, verlopen doorgaans soepeler in de uitvoering. • Maatwerk is noodzakelijk gelet op de soms zeer specifieke vormen van polarisatie en radicalisering die voorkomen in gemeenten. • Het slagen van de aanpak heeft ook te maken met bestuurlijke betrokkenheid en durf bij de eigen organisatie en stake holders. Doorslaggevend kan ook de inzet, gedrevenheid en daadkracht zijn van de betrokkenen, vooral van de projectleider. Uit de eerste reactie blijkt dat de site positief wordt gewaardeerd vanwege de laagdrempelige toegang en het praktische gehalte.
De grote verscheidenheid heeft belangrijke leerpunten opgeleverd: • Polarisatie en radicalisering zijn doel treffend aan te pakken door een combinatie van preventie, signaleren en interveniëren. De nadruk dient te liggen op het verkleinen van de voedingsbodem en het vergroten van de weerbaarheid bij jongeren. De aanpak kan het beste worden uitgevoerd op lokaal niveau.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
33
Tessa Fox, promovenda Universiteit Maastricht, Faculteit Cultuur- en Maatschappijwetenschappen Marjolein van Asselt, hoogleraar Risk Governance, Universiteit Maastricht, Raadslid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
Onzekerheidsintolerantie Onzekerheid is een belangrijk onderdeel in maatschappelijke debatten over nieuwe technologieën. Wetenschappers zijn het erover eens dat innovatie altijd een mate van onzekerheid met zich meebrengt: onzekerheid is een bijproduct of neven-effect van innovatie.
Bij nieuwe technologieën kan een ‘gat’ ontstaan tussen de blootstelling van de nieuwe technologie aan de samenleving en zicht op de (positieve en negatieve) impact. Door de dynamiek van technologieontwikkeling verandert de context waarin deze wordt gebruikt ook steeds. Technologische innovatie gaat dus gepaard met onzekerheid over de effecten, bijvoorbeeld voor de menselijke gezondheid en het milieu. Besluitvorming over nieuwe technologieën impliceert dus de regulering van veelal onzekere risico’s. Hoe gaan besluitvormers om met die onzekerheid? In een eerdere publicatie uit deze serie in dit Magazine (april 2012) beschreven we al het patroon dat we aanduiden als de ‘onzekerheidsparadox’, waarin onzekerheid weliswaar wordt erkend door beleidsmakers, maar wetenschappers alsnog om zekerheid en overtuigend bewijs wordt gevraagd. Waarom ontstaat die paradox? Welke mechanismen veroorzaken en stimuleren dat patroon en zorgen ervoor dat het in stand blijft? Inzichten uit de psychologische wetenschappen kunnen ons helpen om deze paradox te analyseren. Onzekerheidsintolerantie is een begrip dat wordt gebruikt om inzicht te krijgen in gedragsmatige, cognitieve en emotionele processen die voortkomen uit situaties waarbij mensen geconfronteerd worden met een onzekere toekomst. In psychologisch onderzoek wordt het ook wel gebruikt om menselijk gedrag en reacties te verklaren in stressvolle situaties of in situaties waarbij de onzekerheden in de toekomst een ongemakkelijk en zorgelijk gevoel veroorzaken. Speelt onzekerheidsintolerantie mogelijk ook een rol in besluitvorming over onzekere risico’s? Die vraag kan niet ondubbelzinnig beantwoord worden, maar geeft wel een perspectief om de praktijk van regulering te analyseren. In hoeverre gedragen beleidsmakers zich onzekerheidsintolerant? Wat bedoelen we precies met onzekerheidsintolerantie? Onzekerheidsintolerantie omvat de houding en het gedrag van instellingen, organisaties en groepen ten
34
opzichte van situaties waarin onzekerheden niet worden erkend, als irrelevant worden beschouwd of simpelweg worden ontweken, in plaats van oprecht en systematisch worden onderzocht. Onzekerheidsintolerantie moet echter niet gelijk worden gesteld aan risicoaversie. In het geval van risicoaversie worden negatieve consequenties als onacceptabel beschouwd, hoe klein de kans daarop ook is. Risico wordt gelijkgesteld aan gevaar. Bij onzekerheidsintolerantie is dat niet het geval. Onzekerheidsintolerantie omschrijven wij als een zoektocht naar zekerheid, en dus de onwelwillendheid om onzekerheidsinformatie op te vragen of te geven, en op die manier aangeven open te staan voor wetenschappelijke onzekerheid. Wat telt als onzekerheidsintolerant of juist als onzekerheidstolerant gedrag? Neem de eerder beschreven casus van het verbod op het gebruik van bisfenol A in dit Magazine (december 2011). De Europese Commissie ontving van het Europese voedselagentschap EFSA een opinie waarin onzekerheidsinformatie verstrekt werd. Hierin werd aangeven dat de wetenschap geen duidelijke conclusie kon bieden over de mogelijke risico’s van het gebruik van bisfenol A in babyflessen, maar dat er geen aanwijzingen waren dat de huidige beleidskaders onvoldoende zouden zijn. Een producent van babyflessen verstrekte, voorafgaande aan het verbod, via de website onzekerheidsinformatie aan de consument door middel van het publiceren van wetenschappelijke rapporten en de laatste stand van zaken. Interviews met toxicologen werden online gezet en in alle rapporten en interviews kwam duidelijk naar voren dat bisfenol A een onzeker risico was. Daarbij bleek uit diepgaand onderzoek dat bisfenol A geen direct risico vormde, maar er kon niet met zekerheid worden uitgesloten dat het geen risico vormde voor milieu en gezondheid. Dit gedrag van het agentschap en een producent kan worden opgevat als onzekerheidstolerant: onzekerheid werd erkend, gecommuniceerd en gewogen. Op deze manier werden anderen (in dit geval consumenten) in staat gesteld de onzekerheid te wegen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Ook in een casus over het besluitvormingsproces en de juridische procedure rondom het antibioticum virginiamycin, dat in de veeteelt werd gebruik als groeibevorderaar, bleek dat zowel onzekerheidstolerant als intolerant gedrag van bepaalde actoren een belangrijke rol speelde in de verdere ontwikkeling. De Europese Commissie stelde de gesloten vraag aan de risicobeoordelaar (expertpanel) in deze kwestie of virginiamycin een risico vormde voor de volksgezondheid of niet. De risicobeoordelaar verschafte in deze kwestie toch onzekerheidsinformatie door te stellen dat er geen antwoord met wetenschappelijke zekerheid kon worden gegeven. Met andere woorden, onzekerheid werd ook hier, in dit geval door het expertpanel, erkend. Echter, in beide casussen kwam de uitkomst voort uit onzekerheidsintolerant gedrag van de bepalende instantie. In beide bovenstaande voorbeelden ging de Europese Commissie als bepalende instantie over tot een verbod. Bij bisfenol A werd het verbod gebaseerd op het EFSA rapport en gesteld dat er teveel onzekerheid was om niet over te gaan op een verbod. In de casus rondom de groeipromotor in de veeteelt oordeelde de Commissie als risicomanager op een soortgelijke manier; dat in dit geval de onzekerheid die het expertpanel onderstreepte, de ‘zekerheid’ verschafte om tot een verbod over te gaan. De risicomanager is echter niet altijd de actor die intolerant gedrag vertoont, noch de bepalende actor. In een casus over de import van drie genetisch gemanipuleerde organismen (GMO’s) was het niet de Europese Commissie die onzekerheidsintolerant gedrag vertoonde. Bij deze kwestie leken de rollen omgedraaid en was het de risicomanager, de Europese Commissie, die de risicobeoordelaar (het Europese voedselagentschap EFSA) de vraag stelde wat de wetenschappelijke inzichten waren ten aanzien van de mogelijke gezondheidsrisico’s van de import van de GMO’s in kwestie. De risicobeoordelaar behandelde deze vraag echter als een gesloten vraag en ging voorbij aan de mogelijkheid om onzekerheidsinformatie te verschaffen. De risicomanager baseerde uiteindelijk de beslissing op dit advies.
Vergelijking leert dat risicomanagers niet per definitie onzekerheidstolerant of - intolerant zijn en hetzelfde geldt voor risicobeoordelaars. Dus onzekerheidsintolerantie is niet zozeer een houding of een gedrag dat toegeschreven kan worden aan een specifieke actor binnen het reguleringsproces. Daarnaast concluderen we dat in alle drie de casussen onzekerheidsintolerant gedrag het proces lijkt te domineren. In zowel de casus rondom bisfenol A, als ook in de antibiotica en GMO casussen handelden de kritieke actoren in het proces onzekerheidsintolerant. In alle drie de voorbeelden waren er genoeg momenten waarbij door een of meerdere actoren een onzekerheidstolerante houding werd aangenomen en waarbij onzekerheid erkend werd en onzekerheidsinformatie werd gecommuniceerd, alleen werd deze mogelijkheid niet opgepakt door de bepalende partijen. Onzekerheidsintolerantie is een mechanisme dat nadere onderzoeksaandacht verdient, omdat het een rol van betekenis lijkt te spelen. Het is de moeite waard om te verkennen of manieren waarop onzekerheids(in) tolerantie wordt gemeten in de psychologie ook bruikbaar zijn in het onderzoek naar risicoregulering. Dit werpt mogelijk meer licht op de vraag hoe de onzekerheidsparadox doorbroken kan worden. Referenties M.B.A.van Asselt, E.Vos and T. Fox. ‘Regulating technologies and the uncertainty paradox’, in: Dimensions of Technology Regulation. Eds. M. Goodwin, B-J. Koops and R. Leenes, Wolf Legal Publishers, The Netherlands, 259-279. T. Fox, E. Versluis and M.B.A van Asselt, ‘Regulating the use of Bisphenol A in baby and children’s products in the European Union: Current developments and scenarios for the regulatory future’, in: European Journal of Risk Regulation 2 (2011), nr. 1, 13-27. J. Vlaeyen. ‘Onzekerheid maakt mensen bang’, in: Leven met Onzekerheid, Stichting Bio-Wetenschappen en Maatschappij, 27/1 (2008), 16-17.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
35
dr. Harrie van Dijk en Lucas Cornips, MPhil, wetenschappelijk stafmedewerkers secretaraat Gezondheidsraad1
Omgaan met mogelijke gezondheidseffecten van electromagnetische velden
Wetenschappelijke advisering Zijn electromagnetische velden schadelijk voor de gezondheid? Deze vraag houdt de gemoederen van burgers, politici en bestuurders al jaren bezig. Bij tijd en wijle verschijnen berichten in de media over gezondheidseffecten van electromagnetische velden. Verontruste burgers ageren tegen plaatsing van zendmasten in hun buurt en bestuurders en politici worstelen met de vraag wat nodig is om verantwoord met deze technologieën om te gaan. Op zoek naar een antwoord op die vraag keert de overheid zich tot wetenschappelijke adviesorganen die een brugfunctie tussen wetenschap en beleid vervullen. In dit artikel gaan we in op de rol van de Nederlandse Gezondheidsraad en de Belgische Hoge Gezondheidsraad bij de risk governance rond electromagnetische velden.
Electromagnetische velden en gezondheidseffecten In de afgelopen decennia zijn vele duizenden wetenschappelijke studies over electromagnetische velden in relatie tot gezondheid verschenen. Sinds het midden van de jaren 90 ligt het zwaartepunt van het onderzoek bij de zogenaamde radiofrequente electromagnetische velden (RF-EMV), veroorzaakt door mobiele telefoontechnologie en zendstations. Veel kennis is opgedaan over de korte termijn effecten (zoals plaatselijke opwarming van het lichaam) van hoge blootstelling aan deze straling. Op basis van die kennis zijn normen voor acceptabele blootstelling vastgelegd. Sommige wetenschappers en belanghebbende partijen wijzen op het bestaan van aanzienlijke onzekerheden, vooral rond de mogelijke lange termijn gevolgen van RF-EMV. Enkele studies suggeren verbanden tussen blootstelling aan straling, de kwaliteit van spermacellen en risico op kanker. In geen van deze gevallen kunnen harde conclusies worden getrokken, onder meer omdat veel studies methodologische beperkingen kennen. De meeste studies zijn gericht op een mogelijke relatie tussen gebruik van mobiele telefoons en een vergroot risico op hersentumoren. Epidemiologisch onderzoek heeft enkele zwakke, niet eenduidige aanwijzingen voor een verhoogd risico op hersentumoren opgeleverd. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat gegevens over het gebruik van mobiele telefonie over een periode van meer dan tien jaar schaars zijn. Aangezien hersentumoren vaak een lange latentietijd kennen is de relatief
36
korte periode van intensief gebruik van mobiele telefoons (maximaal zo’n 10 jaar) een belangrijke beperking van dat onderzoek. Een ander euvel is het ontbreken van een duidelijk begrip van de mechanismen waarmee RF-EMV effect zou uitoefenen op celprocessen. Dit hiaat in de basale kennis zorgt ervoor dat interpretatie van onderzoeksresultaten lastig is. Dit betekent ook dat het opzetten van meer onderzoek geen panacee is om onzekerheid snel te verminderen; soms kan meer onderzoek juist meer vragen oproepen. Andere wetenschappers en belanghebbende partijen zijn ervan overtuigd dat van noemenswaardige onzekerheid amper sprake is. Als blootstelling aan RF-EMV bij de huidige niveaus werkelijk schadelijk zou zijn, was dat volgens hen al lang uit het onderzoek gebleken. Omdat een aantal gerenommeerde wetenschappers en relevante actoren wel van mening zijn dat er sprake is van aanzienlijke onzekerheden, is de omgang met die betwiste onzekerheid hoe dan ook een belangrijk onderwerp van discussie bij de besluitvorming over RF-EMV. Wetenschappelijke advisering en voorzorg met rede Het voorzorgsprincipe, geïntroduceerd om verantwoord om te gaan met risico’s en onzekerheden in de maatschappij, is in de afgelopen decennia op verschillende wijzen gedefinieerd en geoperationaliseerd in beleid. Bestuurders en beleidsmakers worstelen vaak met de toepassing van het principe. In het advies Voorzorg met rede2 benadrukt een Gezondheidsraadcommissie dat onzekere situaties vaak om risk-risk trade-offs vragen. Het voorkómen van een risico kan immers juist een ander risico introduceren. Bovendien kunnen de maatschappelijke kosten van zowel onvoldoende als van overdreven voorzichtigheid zwaarwegend zijn. Mede daarom is het volgens de Gezondheidsraad belangrijk om het voorzorgsprincipe niet als een beslisregel te gebruiken (wel of geen maatregelen nemen) maar veeleer als een strategie om zorgvuldig met onzekerheid om te gaan. Binnen deze benadering is het de taak van wetenschappelijke adviseurs om op basis van beschikbare kennis en risico- en onzekerheidsinformatie een rapportage op te stellen waarin mogelijke of waarschijnlijke gevolgen van voorzichtige en meer voortvarende beleidsopties worden uitgewerkt.
1
Dit artikel is gebaseerd op: H.F.G. van Dijk, E. van Rongen, G. Eggermont, E. Lebret, W.E. Bijker, and D.R.M. Timmermans, ‘The role of scientific advisory bodies in precaution-based risk governance illustrated with the issue of uncertain health effects of electromagnetic fields’, in: Journal of Risk Research, 14 (2011) 4, 451-466.
2
Gezondheidsraad, Voorzorg met rede. Den Haag, 2008.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
bij onzekere risico’s
De politiek krijgt zo de kans om goed geïnformeerd een beleidsoptie te kiezen die volgens haar de juiste balans treft tussen voorzichtigheid en voortvarendheid. De Gezondheidsraadcommissie die over RF-EMV adviseerde, is anders met het voorzorgsprincipe omgegaan dan de Belgische Hoge Gezondheidsraad. De eerste achtte toepassing van het voorzorgsprincipe niet nodig omdat bewijs voor schadelijkheid ontbreekt, de tweede hamerde juist op toepassing vanwege alle onzekerheden in combinatie met het grote aantal blootgestelde mensen. De Belgische Hoge Gezondheidsraad heeft enkele maatregelen voorgesteld die in haar ogen tegen relatief lage kosten de blootstelling kunnen verminderen (strengere normen voor veldsterktes van zendmasten, kinderen niet of weinig mobiel laten bellen, oortjes gebruiken tijdens het bellen). Deze aanbevelingen zijn deels overgenomen door politiek en bestuur. In Nederland is er - op gezag van de Gezondheidsraad - voor gekozen om geen maatregelen te nemen, maar wel meer onderzoek te verrichten. Beide raden concludeerden dat er welliswaar conflicterende onderzoeksresultaten zijn, maar geen stevig bewijs voor negatieve gezondheidseffecten bij de huidige blootstellingsniveaus. De interpretatie van de wetenschappelijke stand van zaken verschilt dus niet wezenlijk. Wat echter wel verschilt is de wijze waarop die stand van zaken, en de onzekerheden, zijn vertaald in aanbevelingen voor beleid.
3
Beleid en het bewijsbeest3 Uit bovenstaande casusbeschrijving blijkt dat wetenschappelijke adviesorganen kunnen verschillen in hun vertaalslag van wetenschappelijke bevindingen naar beleidsaanbevelingen in situaties die gekenmerkt worden door een bepaalde mate van beleidsrelevante onzekerheid. Politiek en bestuur zullen geneigd zijn de vraag te stellen: welke mate van voorzichtigheid is nou gewenst? En in het geval van RF-EMV: welke adviesraad heeft de beste benadering gekozen? Eigenlijk kan op die vraag geen antwoord worden gegeven omdat naar onze mening de keuze voor de in acht te nemen mate van voorzichtigheid uiteindelijk geen wetenschappelijke, maar een politieke kwestie is. Wetenschappelijke adviesorganen die hier wel uitspraken over doen dreigen partij te worden in een maatschappelijk debat of zelfs belangenconflict. Dat kan het zo gekoesterde wetenschappelijke gezag doen eroderen. Zoals we hierboven beschreven, heeft een wetenschappelijk adviesorgaan de taak om het beschikbare onderzoek in kaart te brengen, inclusief de identificatie en presentatie van onzekerheden – juist die onzekerheden die maatschappelijke onrust veroorzaken. Van een wetenschappelijk adviesorgaan mag niet worden verwacht dat zij keuzes voorschrijft in situaties waarin onzekerheid een grote rol speelt. In die situaties zou het beter zijn om opties voor beleid te schetsen die variëren in de mate van voorzichtigheid. De consequenties van die opties voor de volksgezondheid en de maatschappelijke kosten en impact (zoals negatieve gevolgen voor technologieontwikkeling) moeten duidelijk worden uiteengezet. Op die manier fungeert een adviesorgaan, in de woorden van hoogleraar Roger Pielke, als een ‘honest broker’ tussen wetenschap en beleid en wordt de politiek in staat gesteld een goed gëinformeerde en bewuste keuze te maken. Onlangs heeft het Rathenau Instituut in de verkenning Beleid en het bewijsbeest aandacht gevraagd voor het belang van een duidelijk afgebakende rolverdeling tussen experts en politiek. Ten minste een aanbeveling voor experts uit deze verkenning verdient het hier aangehaald te worden: “Verzet u tegen eventuele politieke pressie om tot een eenduidig advies te komen. Het is aan politici om tot een besluit te komen te midden van de onzekerheid en de eventuele dissensus die u voorlegt”.
M. Slob en J. Staman, Beleid en het bewijsbeest. Een verkenning van verwachtingen en praktijken rond evidence based policy, Den Haag: Rathenau Instituut 2012.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
37
prof. dr. Rob de Wijk, directeur The Hague Centre for Strategic Studies, hoogleraar Internationale Betrekkingen, Universiteit Leiden
Hoe Nederland sterker uit de crisis kan komen Zijn electromagnetische velden schadelijk voor de gezondheid? Deze vraag houdt de gemoederen van burgers, politici en bestuurders al jaren bezig. Bij tijd en wijle verschijnen berichten in de media over gezondheidseffecten van electromagnetische velden. Verontruste burgers ageren tegen plaatsing van zendmasten in hun buurt en bestuurders en politici worstelen met de vraag wat nodig is om verantwoord met deze technologieën om te gaan. Op zoek naar een antwoord op die vraag keert de overheid zich tot wetenschappelijke adviesorganen die een brugfunctie tussen wetenschap en beleid vervullen. In dit artikel gaan we in op de rol van de Nederlandse Gezondheidsraad en de Belgische Hoge Gezondheidsraad bij de risk governance rond electromagnetische velden.
Een politieke crisis De crux van de huidige ontwikkeling is dat de uit Amerika overgewaaide bankencrisis in Europa omsloeg in een schuldencrisis van landen. Door de politieke onmacht om binnen het eurogebied Griekenland snel en definitief uit de problemen te helpen sloeg de financiële crisis om tot een politieke crisis die tot op de dag van vandaag voortwoekert. Toen medio 2011 het Griekse probleem, dat niet meer dan 2,5 procent van de totale Europese economie bedroeg, niet kon worden opgelost en de gevreesde besmetting van Italië een feit werd, werd het 5 over 12. De crisis werd onhanteerbaar en werd niet alleen een regelrechte bedreiging voor onze welvaart, maar ook voor de euro en zelfs voor de Europese Unie. De Nederlandse Strategie Nationale Veiligheid stelt dat de veiligheid van het land in het geding is als vitale belangen worden geraakt. Een van de vitale belangen is de economische stabiliteit van het land. Dat de crisis de 38
welvaart aantast hoeft geen betoog. Als de economische stabiliteit in het geding is, loopt een ander vitaal belang gevaar, namelijk de sociale en politieke stabiliteit. Dat die in Europa momenteel in het geding is hoeft ook geen betoog. Talloze regeringen, waaronder de Nederlandse, struikelden over de financiële crisis. Bovendien is polarisatie overal in Europa zichtbaar. Het politieke midden komt in de verdrukking door linkse en rechte populistische partijen die het over zo ongeveer alles met elkaar oneens zijn. Landen worden onbestuurbaar en de crisis verdiept zich. In Griekenland en Italië maakten democratisch gekozen regeringen plaats voor aangewezen technocraten omdat de gevestigde politiek er niet meer uit kwam. Tot slot kwam in een aantal landen de sociale stabiliteit in het geding getuige de grootscheepse rellen in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de massale, aanhoudende onlusten in Griekenland. Welvaart en veiligheid bleken twee zijden van dezelfde medaille te zijn. Iets dat veel politici zich tot dan toe niet hadden gerealiseerd. In Nederland valt de maatschappelijke onrust gelukkig mee. Maar dat kan omslaan als de euro toch valt of de Europese Unie verwordt tot een veredelde vrijhandelszone. Over de ondergang van de euro wordt door veel commentatoren en politici tamelijk luchtig gedaan, maar vast staat dat het een reële mogelijkheid is. Opmerkelijk genoeg bleek Nederland in dit verband belangrijker dan velen zouden wensen. Na de ondergang van de gedoogcoalitie stelde de Financial Times dat als Nederland, dat zo hamerde op begrotingsdiscipline er zelf een loopje mee neemt, de bodem wegvalt onder alle Europese begrotingsafspraken die bedoeld zijn om een nieuw Griekenland te voorkomen. De krant constateerde dat alle afspraken die Europa heeft gemaakt aan duigen kunnen vallen. Voeg dit bij de
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
toegenomen politieke instabiliteit in Frankrijk waardoor de vrees is ontstaan dat de besmetting nu overslaat van Italië en Spanje naar dit land, en het is duidelijk dat de politieke crisis nu het hart van het Eurogebied heeft bereikt. ING rekende uit dat als de euro ten onder gaat de Nederlandse economie het eerste jaar met 9 procent en in het daarop volgende jaar nog eens met 3 procent krimpt. De draconische bezuinigingen die dan aan de orde komen kunnen politiek en maatschappij volledig ontwrichten. Mondiale uitdagingen Terug naar de grote mondiale uitdagingen waarover 5 over 12 voor het belangrijkste deel gaat. Deze uitdagingen eisen een nieuw richtinggevend verhaal waarmee een nieuwe politieke koers kan worden ingeslagen. Dit verhaal is deze: door de financiële crisis en de geopolitieke verschuiving van de economische, militaire, dus politieke macht naar opkomende economieën, wordt de positie van het Westen aangetast. Daardoor erodeert de mogelijkheid om onze welvaart en veiligheid in een snel veranderende wereld te garanderen, waardoor het vertrouwen van de burger in zijn toekomst verder wordt aangetast. De afgelopen eeuwen heeft het Westen de regels van het spel bepaald. Het internationale recht, internationale instituties zoals de VN en universele waarden zoals de individuele rechten van burgers, zijn typisch westerse fenomenen en instrumenten om onze westerse belangen te beschermen. Wordt de effectiviteit van die instrumenten minder, dan neemt het vermogen van het Westen om zijn economische belangen te beschermen af en neemt de onveiligheid toe. In een tijd waar veiligheid en welvaart door de opkomst van nieuwe machten, grondstoffenschaarste en klimaatverandering onder druk staan, is aanpassing een vitaal nationaal belang.
Een strategie voor welvaart en stabiliteit Die strategie is bedoeld om in een tijd van toenemende schaarste aan grondstoffen, klimaatverandering en vergrijzing de economische ontwikkeling te bevorderen en de sociale en politieke stabiliteit te versterken. Voor Nederland gaat het dan om het versterken van de fundamenten van Nederland en het ontwikkelen van een visie op onze welvaart en veiligheid die bijdraagt aan het behoud van de sociale en de politieke stabiliteit. Deze strategie dient uit ten minste vijf elementen te bestaan die samen de economische veiligheid en daarmee de sociale en politieke stabiliteit van Nederland versterken: innovatie; goed onderwijs; een goed ondernemers- en vestigingsklimaat; de erkenning dat een moderne diensteneconomie alleen bij de gratie van een sterke maakindustrie kan bestaan; en tot slot een constructief en solidair buitenlandbeleid. De strategie moet richting geven aan een nieuwe manier van denken waardoor de dreiging van afnemende concurrentiekracht door groeiende xenofobie en intolerantie, de afnemende legitimiteit van de politiek, de brain drain naar het buitenland en achterblijvende investeringen in onderzoek en ontwikkeling, worden omgezet in nieuwe kansen. Dit is een opdracht voor Nederland, voor Europa en zelfs voor de hele transAtlantische wereld gericht op het versterken van onze vitale belangen zoals gedefinieerd in de nationale veiligheidsstrategie.
Dit vereist tevens de erkenning dat welvaart en veiligheid samen met gelijkgestemde landen moeten worden bevorderd. De Europese Unie en de trans-Atlantische verhoudingen zijn daarvoor cruciaal. De nieuwe tijd eist een strategie en een nieuw handelingsperspectief dat richting geeft aan het toekomstbestendig maken van Nederland. De korte versie van het nieuwe verhaal luidt: aanpassen aan de nieuwe wereld, of verlies aan welvaart en veiligheid. 5 over 12 schetst drie brede scenario’s die de toekomst van onze welvaart en veiligheid kunnen bepalen: voortmodderen en wachten tot de wal het schip keert; regeringen van nationale eenheid die orde op zaken stellen zonder al te veel met het parlement rekening te hoeven houden zoals in Griekenland en Italië; en de politiek vindt zichzelf opnieuw uit en stelt een toekomstgerichte strategie op. Dit laatste heeft de voorkeur.
5 over 12: Hoe Nederland toch sterker uit de crisis kan komen verscheen bij Amsterdam University Press.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
39
Michael Kowalski, strategisch analist en programmanager, NCTV
Met het
oog op privacy
Wat heb je aan een privacy impact assessment?
Het recht op privacy is niet alleen een van de mensenrechten waaraan de overheid altijd is gehouden. Privacy dient ten opzichte van veiligheid ook als een gelijkwaardig en normaal beleidsterrein te worden beschouwd. Ten aanzien van elke maatregel zal expliciet stil moeten worden gestaan bij de gevolgen van de maatregel voor de privacy van betrokkenen. Maar hoe doe je dat?
Het zoeken naar de balans tussen privacy en veiligheid, is op het terrein van terrorismebestrijding niet vreemd. Het loopt als een rode draad door het werk. De NCTV spant zich ervoor in het risico van en de vrees voor terroristische aanslagen in Nederland zoveel mogelijk te verkleinen. Ook streeft de NCTV ernaar de schade als gevolg van een mogelijke terroristische aanslag zo veel mogelijk te verkleinen. Dat betekent iets voor de veiligheidsmaatregelen die worden bedacht, maar betekent ook dat de democratische rechtsorde zo normaal mogelijk moet kunnen functioneren. En dat er dus ook niet uit voorzorg alle grondrechten maar drastisch worden ingeperkt. Dan zou de terrorist immers al op voorhand hebben gewonnen. Bovendien moet privacy ten opzichte van veiligheid als een 40
gelijkwaardig en normaal beleidsterrein worden beschouwd. Dit staat in het kabinetsstandpunt dat in 2009 werd geformuleerd, naar aanleiding van het advies van de Commissie Brouwer-Korf. Dit betekent dat de overheid ten aanzien van elke maatregel expliciet rekening moet houden met de gevolgen van de maatregel voor privacy. Terrorismebestrijding gaat echter niet zonder gebruik en uitwisseling van persoonsgegevens. Persoonlijke gegevens en informatie zijn van groot – zo niet cruciaal – belang voor een effectieve terrorismebestrijding en de daarmee verbonden internationale samenwerking. In dat opzicht gaat terrorismebestrijding bijna altijd gepaard met inbreuk op privacy. Het verzamelen, registeren, beschikbaar stellen, uitwisselen en gebruiken van persoonlijke gegevens raakt namelijk privacy. Niet alleen de privacy van terrorismeverdachten, maar ook de privacy van gewone burgers. Bijvoorbeeld als gegevens worden gebruikt in het kader van datamining. Je zou kunnen stellen dat hier sprake is van een geoorloofde inbreuk op privacy. Dit gebeurt immers binnen een rechtsstatelijk kader met checks and balances. De schending van privacy is noodzakelijk, bij wet voorzien, proportioneel en het beoogde doel is niet
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
te bereiken met minder inbreukmakende middelen. De uitwisseling van gegevens, als kern van de CT-praktijk, gaat altijd hand in hand met aandacht voor proportionaliteit en privacy. Dat hoort gewoon bij de professionaliteit van terrorismebestrijders. Bovendien hebben terrorismebestrijders ook om andere redenen oog voor privacy. Men beseft immers dat het verzamelen van talloze hooibergen minder effectief zal zijn dan - het door inlichtingen gestuurd zoeken - van specifieke naalden in specifieke hooibergen. Het moge duidelijk zijn dat de overheid altijd gehouden is aan het respecteren van het recht op privacy. Maar hoe doe je dat? Hoe operationaliseer je dat? En wat stelt privacy eigenlijk nog voor in een tijdperk waarin de halve wereld zijn privéleven vrijwillig openbaar maakt in online communities en weblogs? Hoewel het denken over privacy in de samenleving verandert, verandert hierdoor niet zoveel voor de rol die de overheid moet innemen. De overheid moet altijd blijven zoeken naar een goede balans tussen privacybescherming enerzijds en nut en noodzaak van gegevensverzameling en –uitwisseling anderzijds.1 Bij het bereiken van deze balans kan een praktisch toepasbaar instrumentarium van waarde zijn. De NCTV heeft samen met het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement in het afgelopen jaar een Privacy Impact Assessment (PIA) ontwikkeld voor terrorismebestrijding. Dit was aanleiding om in een bredere kring bij privacy en nut en noodzaak van een PIA stil te staan en te bekijken of een dergelijke PIA ook breder toepasbaar is dan alleen voor terrorismebestrijding. Werkconferentie ITijdens de werkconferentie “Met het oog op privacy” heeft de NCTV medio april samen ambtelijke relaties en private partijen de praktische toepasbaarheid van privacy impact assessments centraal gesteld. Na een prikkelende aftrap door Quirine Eijkman van het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme, Universiteit Leiden Campus Den Haag zijn de belangrijkste juridische ontwikkelingen op het gebied van privacy in Nederland en Europa door Jeroen de Jong en Jos Mesu van de directie Wetgeving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie toegelicht. Vervolgens werden twee concrete Privacy Impact Assessments gepresenteerd. Frank Kuiper van het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement presenteerde het “Privacy Impact Assessment Terrorismebestrijding” dat in opdracht van de NCTV is ontwikkeld. Deze
“Handleiding voor de beoordeling van maatregelen en hun gevolgen voor privacy” beoogt een zeer praktische bijdrage aan het nadenken over de impact van overheidshandelen op privacy te leveren. Als een assessmenttool biedt het de mogelijkheid om in een aantal eenvoudige stappen een vroegtijdig assessment te maken van de eventuele gevolgen of effecten die nieuwe (technologische) maatregelen, instrumenten, beleid en wetgeving kunnen hebben voor de privacy. Gabriela Bodea van TNO presenteerde een omvattender kader voor de PIA’s van de toekomst en stond tevens stil bij kansen en bedreigingen van PIA’s. In twee parallelle workshops werd verkend wat PIA’s voor heel concrete dossiers kunnen betekenen. In algemene zin kan worden gesteld dat in de publieke discussie over privacy de laatste tijd een zekere kentering heeft plaatsgevonden. Tien jaar na de aanslagen van 11 september 2001 is er ook in het Nederlandse publieke debat meer aandacht voor de belangen van privacy gekomen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de vorig jaar in de Eerste Kamer aangenomen motie Franken die voorziet dat bij de totstandkoming van nieuwe wetgeving, waarbij van een beperking op het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer sprake is, de resultaten van een Privacy Impact Assessment moeten worden meegewogen. Dit om veilig te stellen dat vooraf is onderzocht welke risico’s een nieuwe maatregel voor privacy met zich mee kan brengen.2 Ook internationaal neemt de belangstelling voor PIA’s toe zoals onder meer blijkt uit recente publicaties op dit vlak.3 Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat voor de concrete toepassing van PIA’s bij overheden nog geen consistent kader beschikbaar is. Dit betekent echter niet dat privacy geen issue op de werkvloer is. Uit de levendige discussies tijdens de werkconferentie blijkt in ieder geval dat voor privacy op verschillende manieren volop aandacht is. Overigens zijn voor vele deelnemers aan de werkconferentie de wettelijke kaders al voldoende richtsnoer voor het afwegen van de impact van maatregelen op privacy. De spanning tussen veiligheid en privacy zal echter ook in de I-samenleving van de komende jaren aanwezig zijn. Ook de verwachtingen vanuit de samenleving aan overheid en bedrijfsleven nemen toe als het gaat om de bescherming van privacy. Zo gezien blijft het nadenken over praktische mogelijkheden om de impact van maatregelen op privacy inzichtelijk te maken, intelligent in te richten (privacy by design) en waar mogelijk te beperken van groot belang.
1
Zie voor het belang van een contextuele benadering van privacy ook: Daniel J. Solove, Nothing to Hide. The False Tradeoff between Privacy and Security. New Haven: Yale University Press, 2011.
2
Eerste Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 051, D.
3
David Wright & Paul de Hert, Privacy Impact Assessment, Springer Publisher, 2012.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
41
mr P.G.A. Noordanus, burgemeester van Tilburg, co-voorzitter van de bestuurlijke werkgroep bovenregionale samenwerking
Advies over samenwerken tussen overheden bij rampen en crises De minister van Veiligheid en Justitie en het Veiligheidsberaad hebben gezamenlijk een bestuurlijke werkgroep bovenregionale samenwerking ingesteld om een advies uit te brengen over noodzakelijke en gewenste samenwerking tussen overheden in een situatie van een ramp of crisis. De werkgroep werd voorgezeten door burgemeester Noordanus van Tilburg en Erik Akerboom, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Eind april heeft de bestuurlijke werkgroep haar advies uitgebracht.
Opdracht De opdracht aan de bestuurlijke werkgroep luidde als volgt: Hoe kan samenwerking tussen Rijk en gemeenten/ regio’s, als ook tussen regio’s onderling en tussen functionele ketens het meest effectief worden georganiseerd. De werkgroep heeft zich bij het uitwerken van de opdracht geconcentreerd op de “wat-vraag” ofwel de gewenste eindsituatie. De werkgroep heeft nadrukkelijk gekozen voor een bestuurlijke invalshoek, zich realiserend dat de praktische implicaties nader zullen moeten uitgewerkt door alle betrokken partijen. Vier verbeterpunten De werkgroep meent dat er vier verbeterpunten zijn, te weten: 1 Eenheid van doctrine met betrekking tot opschaling en bovenregionale samenwerking; 2 Eén aanspreekpunt op rijksniveau voor het faciliteren van regio’s door landelijke diensten; 3 Helderheid over de situaties die centrale rijkssturing behoeven; 4 Eenduidigheid in bovenregionale crisiscommunicatie. Om deze vier verbeterpunten te realiseren is de werkgroep van mening dat er drie kritische succesfactoren gelden. Die zijn: 1 Het resultaat telt en het resultaat is dat de burger vertrouwen kan hebben en behouden in de crisiscommunicatie. Dat houdt in dat bestuurders, bestuurslagen en professionals de communicatie tijdig en adequaat op elkaar afstemmen en eensgezind naar buiten (op)treden. 2 Bestuurders op verschillende niveaus en professionals uit verschillende sectoren dienen zich aan hun rol te houden en elkaar niet voor de voeten te lopen. De burger is daarmee niet gediend. 3 Een uniforme, gestandaardiseerde crisisbeheersing is voorwaarde voor succes. Het maakt bovenregionale en interregionale bijstand mogelijk. Daartoe is 42
kennisdeling, training en oefening tussen regio’s maar ook tussen regio’s en Rijk noodzakelijk. Unité de doctrine Het advies is dat alle veiligheidsregio’s een eenduidige interpretatie van de operationele en bestuurlijke opschaling hanteren. Dit bevordert een op elkaar afgestemde samenwerking tussen regio’s als ook een eenduidig optreden naar buiten toe. De werkgroep is daarom van opvatting dat bij alle bovenregionale rampen en crises alle betrokken veiligheidsregio’s opschalen naar GRIP 4. Ook adviseert de werkgroep dat de veiligheidsregio waar het brongebied zich bevindt de leiding heeft in de crisisbeheersing. De effectregio’s en gemeenten buiten de bronregio stemmen af over het optreden en de crisiscommunicatie van het brongebied. De commissie stelt voor dat het Veiligheidsberaad een landelijk afsprakenkader met alle veiligheidsregio’s vaststelt voor de leiding en coördinatie bij bovenregionale incidenten. De crisisorganisatie van de veiligheidsregio waar het brongebied ligt is voor de landelijke diensten het eerste aanspreekpunt namens de getroffen gemeenten. De commissie is van mening dat elke regio toegerust en getraind moet zijn om als coördinerende (bron)regio op te treden tijdens een crisis. Daartoe is het noodzakelijk dat alle regio’s hun crisisorganisatie harmoniseren en een eenduidige werkwijze hanteren, ten aanzien van zowel de opschaling als de hoofdstructuur van de rampenbestrijding. Eén loket op rijksniveau De werkgroep vindt dat op rijksniveau het Nationaal Crisiscentrum (NCC) als één loket functioneert voor de veiligheidsregio. In de acute fase kan de regio bij dit loket terecht voor ondersteuningsvragen op specifieke expertisegebieden. Effectieve ondersteuning in expertise, middelen en capaciteit vanuit het Rijk aan
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
de regio is gebaat bij een gezaghebbend aanspreekpunt, in het bijzonder voor de inzet en aansturing van de landelijke diensten. Dit voorkomt voor de regio een zoektocht met een hulpvraag langs de verschillende instanties van het Rijk. Het NCC treedt in ieder geval in de volgende situaties op als centraal (rijks)loket voor regio’s: 1 wanneer horizontale afstemming tussen de functionele kolommen op rijksniveau gewenst is; 2 wanneer afstemming over crisiscommunicatie tussen functionele kolommen nodig is; 3 het aanboren van expertise die op landelijk niveau beschikbaar is; 4 het adviseren vanuit de onderscheiden beleids terreinen op rijksniveau bij het opstellen van scenario’s voor een passende aanpak van de crisis door de veiligheidsregio; 5 het verzorgen van de informatievoorziening die een regio beschikbaar stelt aan de onderscheiden ministeries en rijksdiensten, waaronder het zo nodig alerteren van rijksdiensten. Sturende rol rijksoverheid bij bovenregionale rampen en crises De opvatting van de werkgroep is dat rampen en crises zoveel mogelijk op lokaal of regionaal niveau beheerst en bestreden moeten worden. Wanneer een ramp of crisis aantoonbaar het regionale overstijgt kan het noodzakelijk zijn dat het Rijk aspecten van sturing op zich neemt. Daarnaast zijn er ook situaties denkbaar dat het Rijk direct de sturing op zich neemt omdat de schaal op nationaal niveau ligt. De sturende rol van het Rijk is het meest helder wanneer die gebaseerd is op wettelijke bevoegdheden. Of anders gezegd: incidentbestrijding is als regel primair regionaal georganiseerd, alleen in uitzonderingssituaties wordt opgeschaald naar nationale besluitvorming op één of een aantal aspecten van de crisisbeheersing. Wanneer het Rijk de crisisbeheersing op onderdelen aanstuurt blijven alle betrokken regio’s in GRIP 4 opgeschaald. De sturende rol van het Rijk bestaat naar de mening van de commissie uit twee aspecten, te weten: 1 richting geven 2 sturen door het toepassen van eigen (wettelijke) ministeriële bevoegdheden. De richtinggevende rol van het Rijk kan plaatsvinden op verzoek van een regio, op voorstel van het Rijk wanneer de regio daarmee instemt of op verzoek van een functionele kolom wanneer de regio daarmee akkoord gaat. In alle situaties is er sprake van een besluit na bestuurlijk overleg tussen de betrokkenen. De sturende rol van het Rijk is van toepassing wanneer er sprake is van specifieke wettelijke bevoegdheden die aan een minister zijn toegekend. Voor crisisbeheersing
in de functionele kolom is centrale leiding en aanpak vanuit het vakdepartement reeds in veel gevallen bij wet vastgelegd. In een situatie dat het Rijk de crisis aanstuurt is er sprake van een GRIP-5 situatie. Er mag wat betreft de werkgroep geen misverstand over bestaan dat in een situatie dat het Rijk stuurt er altijd sprake is van een GRIP-5 situatie. Hierdoor wordt veel van de thans bestaande onduidelijkheid of onzekerheid weggenomen. Eenduidigheid in crisiscommunicatie De aanpak van een ramp of crisis wordt bestuurlijk aangestuurd door een Gemeentelijk Beleidsteam (GBT), het Regionaal Beleidsteam (RBT) of het Rijk, afhankelijk van de aard, omvang en impact van de ramp of crisis. Eénduidigheid in de aanpak is essentieel, lees: een voorwaarde. Belangrijk onderdeel daarvan is een integrale aanpak van de crisiscommunicatie. In de situaties waarin de bronregio leiding geeft aan de (afstemming van de) crisiscommunicatie, zorgen zo nodig of gewenst Rijk en/of effectregio’s voor ondersteuning met expertise, netwerk, capaciteit en middelen. Rijksinstituten en/of toezichthoudende (rijks)instanties met een eigenstandige bevoegdheid ook op het gebied van crisiscommunicatie, stemmen hun communicatie over aanpak, inhoud en inzet tijdig en adequaat af met de voorzitter van het RBT van het brongebied. Ook communicatieboodschappen vanuit het Rijk worden daarmee eerst afgestemd. De coördinatie van het brongebied in de crisiscommunicatie vereist het verstevigen van het regionaal actiecentrum crisiscommunicatie. Daartoe versterken en harmoniseren de veiligheidsregio’s de eigen crisiscommunicatie, met name kennis en werkwijzen, om elkaar bijstand te kunnen verlenen. Rijk en regio’s werken gezamenlijk aan de verdere professionalisering van crisiscommunicatie. Het NCC vervult hierin een initiërende en stimulerende rol. Uitwerkingsagenda De werkgroep sluit het advies af met een uitwerkingsagenda, die door het Ministerie van V en J en het Veiligheidsberaad gezamenlijk binnen 6 maanden zal moeten worden uitgewerkt in concrete verbeter- en vooral implementatievoorstellen. Naschrift redactie Rijk en Veiligheidsberaad hebben inmiddels met het advies ingestemd en starten nu gezamenlijk met de uitwerking en implementatie van de adviezen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
43
Hannelore Slock, directie Nationale Veiligheid, NCTV
Commissie evalueert Wet veiligheidsregio’s en stelsel rampenbestrijding en crisisbeheersing Naar aanleiding van het rapport van de • de heer prof.dr. J. de Vries (hoogleraar bestuurskunde Universiteit Leiden); Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) • de heer generaal b.d. D.L. Berlijn over Moerdijk heeft de minister van (voormalig Commandant der Veiligheid en Justitie op 24 mei jl. de Strijdkrachten). Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing ingesteld. Tot de taak van de commissie behoort het Bij de samenstelling van de commissie is gezocht naar personen die elkaar aanvullen in hun professionele achtergrond, kennis en ervaring en een autoriteit zijn binnen hun vakgebied. In de commissie zijn zowel het bedrijfsleven als de overheid en de wetenschap vertegenwoordigd. De commissie bestaat uit de volgende leden: • de heer mr. R.J. Hoekstra, tevens voor zitter (voormalig lid Raad van State); • de heer ing.drs. H. Smits (CEO Havenbedrijf Rotterdam); • de heer prof.dr. J. de Ridder (hoogleraar bestuurskunde Rijksuniversiteit Groningen);
stellen van eisen waaraan de Wet veiligheidsregio’s en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing nu en in de nabije toekomst moet voldoen, gegeven de maatschappelijke, technologische, politieke, economische en internationale ontwikkelingen. Vervolgens behoort het tot de taak van de commissie om op basis van die eisen een sterkte-zwakte analyse uit te voeren van het huidige stelsel. Tot slot wordt van de commissie verwacht dat zij voorstellen doet voor de verbetering van het stelsel, waarbij de voor- en nadelen van de verschillende oplossingsrichtingen worden geschetst. Haar taak omvat ook een (deel)onderzoek naar het stelsel van de crisisbeheersing. De Minister heeft de commissie verzocht in te
Het Stelsel Bewaken en
Beveiligen na Pim Fortuyn Op 3 mei heeft Rob de Wijk de studie Het stelsel Bewaken en Beveiligen na Pim Fortuyn gepubliceerd. De studie, geschreven met steun van de NCTV, bevat een historische weergave van de gebeurtenissen in de afgelopen 10 jaar. Fortuyn wees weliswaar elke vorm van bescherming af en de Commissie Van den Haak constateerde dat de politicus buiten de bestaande regelingen viel, maar tevens was duidelijk dat de beschikbare informatie over zijn veiligheid, mogelijk wel aanwezig, maar versnipperd was. Dit inzicht leidde in 2003 tot het nieuwe stelsel onder verantwoordelijkheid van de Eenheid Bewaking en Beveiliging van de NCTV. De Wijk concludeert dat de ontwikkeling 44
van het stelsel werd gedreven door incidenten. Behalve de moord op Fortuyn waren ook de moord op Theo van Gogh, de aanslag op Koninginnedag 2009 en de ervaringen met de beveiliging van Ayaan Hirsi Ali en Rita Verdonk bepalend. Inmiddels is rond het stelsel een zelfstandige, wetenschappelijk onderbouwde veiligheidsdiscipline ontstaan. De aanvankelijke focus op persoonsbeveiliging is verbreed naar objectbeveiliging. Van
gaan op de door de OVV gestelde vragen hoe het gezag van de burgemeester en voorzitter veiligheidsregio zich verhoudt tot: • de taken en bevoegdheden van ministers (zowel algemeen- bestuurlijk als functio nele kolom) die betrokken zijn bij het incident; en • de operationele aansturing van landelijke adviesorganen en meetdiensten zoals het BOT-mi en de Milieuongevallendienst. De commissie streeft ernaar om vóór 1 juli 2013 een integraal advies uit te brengen over de werking van de Wet veiligheidsregio’s en het brede Nederlandse stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Daarbij baseert zij zich onder andere op het evaluatierapport van de Wet veiligheidsregio’s van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de Staat van de rampenbestrijding van de Inspectie Veiligheid en Justitie, evaluaties van rampen en crises, nationale oefeningen en overige relevante adviezen.
reactieve decentraal georganiseerde ad hoc beveiliging vond een ontwikkeling plaats naar meer proactieve beveiliging. Individueel opererende bedreigers blijven voor grote hoofdbrekens zorgen. Breivik is daarvan het meest recente voorbeeld. Deze bedreigers kunnen op een zolderkamertje radicaliseren, hebben geen strafblad en gedragen zich onopvallend. Dit betekent dat sociaal-psychologisch onderzoek en het maken van risico-inschattingen ten behoeve van personen, evenementen en objecten cruciaal is en blijft. De studie is te downloaden via www.nctv.nl
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Michel Rademaker, plv. directeur The Hague Centre for Strategic Studies
The Hague
Security Delta
met internationale oriëntatie bestaande Nederland is een maatschappij waar veiligheid hoog in het vaandel staat. Daarvoor wordt intensief samen gewerkt. De vitale infrastructuur wordt door vormen uit publieke en private partijen. Ze opereren onder één vlag en hebben van publiek private samenwerking beschermd en nieuwe dreigingen voor bijvoorbeeld cyber security worden voortvarend aangepakt. Nederland doet het in betrokkenheid en affiniteit tot security vergelijking met andere landen goed. Zo is de nationale risicobeoordeling volgens vraagstukken door middel van kennis en kunde, producten en diensten, training de OESO een best practice. De regio Den Haag is daarbij een broedplaats voor innovatie op het gebied van security en de thuisbasis voor honderden bedrijven, en opleidingen en het kunnen leveren van oplossingen en antwoorden op kennis- en onderzoeksinstellingen, en nationale en internationale organisaties complexe security vraagstukken. en overheden op dit terrein. Veiligheid is tevens een maatschappelijke prioriteit - HSD Innovatiehuizen: de ontmoetingsén een innovatieve economische sector met veel potentieel.
Er werken in de regio zo’n 20.000 mensen inclusief hulpdiensten, zoals politie en defensie, die samen producten en diensten verzorgen en ontwikkelen voor een veilige(r) samenleving. Bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden vormen een gouden driehoek die bijdraagt aan een duurzame economische ontwikkeling van de regio en Nederland en uiteraard meer veiligheid. Veiligheid vormt sinds enige tijd ook een nieuwe pijler onder Den Haag als internationale stad van Vrede & Recht én Veiligheid. In consortia van overheidspartijen, bedrijfsleven en onderzoek- en onderwijsinstanties zijn met steun van de gemeente Den Haag de laatste jaren vele initiatieven gestart. De regio ontwikkelt zich daarmee tot een sterk veiligheidsinnovatiecluster: een omgeving waar partijen met elkaar innovatieve diensten en producten rondom veiligheid ontwikkelen door het bijeenbrengen en
benutten van elkaars kennis, kunde en faciliteiten: The Hague Security Delta (HSD). Tegelijk worden interregionale verbindingen en (inter)nationale netwerken verder benut en fungeert HSD als marktplaats waar vraag en aanbod bij elkaar komen en versterkt de samenwerking met (inter)nationale organisaties, bedrijven en instituties. The Hague Security Delta sluit daarmee nauw aan bij het topsectorenbeleid waar onder de topsector Hightech Systems en Materialen de Roadmap Security is opgenomen. Het versterkt tevens het nationale veiligheidsbeleid en sluit prima aan bij initiatieven als de cyber security strategie. De opdracht voor HSD is duidelijk: maak van de Haagse regio het bekende en onbetwiste centrum van het nationaal veiligheidscluster om op langere termijn HSD uit te bouwen als economische en banen motor met een verdrievoudiging van de omzet en banen in 2025. Om dit te bereiken zet HSD in op de ontwikkeling van - het HSD Netwerk: een regionaal netwerk
plek waar belanghebbenden hun speci fieke en unieke faciliteiten, kennis en kunde bijeenbrengen. Doel is cocreatie van nieuwe producten en diensten, afstemmen van investerings- en innovatieagenda’s en het aanbieden van een unieke onderzoeks- en onderwijsomgeving. Er worden innovatiehuizen opgezet voor Nationale Veiligheid, Cyber Security, Vitale infrastructuur, Stedelijke Veiligheid en Forensics. - de HSD Ontwikkelingsmaatschappij: de bindende factor tussen publieke en private partijen voor vraag- en aanbodarticulatie, sectorale belangenvertegenwoordiging, en het bevorderen van optimale vestiging- en ondernemings condities. Dit initiatief is mede mogelijk gemaakt door de Pieken in de Delta regeling waarin het ministerie van ELI en ook de gemeente Den Haag samen met de private partijen en kennisinstellingen investeren. U kunt uiteraard ook aansluiting zoeken bij The Hague Security Delta. Wilt u meer weten over dit initiatief, surf dan naar thehaguesecuritydelta.com
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
45
Judith Sluiter, hoofd Bureau Communicatie NCTV Maike Delfgaauw, communicatieadviseur Nationaal CrisisCentrum
Vernieuwde website
crisis.nl De website www.crisis.nl bestaat sinds 2005 en kan in geval van ernstige calamiteiten, rampen en crises worden ingezet voor de informatievoorziening aan het publiek. De site is één de communicatiemiddelen van het Nationaal Crisiscentrum (NCC) waarvan overheden bij een crisis gebruik kunnen maken. Sinds de ingebruikname is www.crisis.nl bij verschillende noodsituaties met succes ingezet. Maar het ging ook wel eens fout; verschillend keren kampte crisis.nl met technische problemen. Mede door de opkomst van mobiel internet en sociale media was de website na vijf jaar aan vernieuwing toe.
Op 7 juni heeft het Nationaal CrisisCentrum (NCC) – onderdeel van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) – de nieuwe website www.crisis.nl in gebruik genomen. De website kan bij een crisis worden ingezet om zoveel mogelijk mensen zo snel mogelijk van betrouwbare en juiste informatie te voorzien. De nieuwe website kan 2 miljoen bezoekers per uur aan. Informatie van www.crisis.nl wordt nu ook via sociale media verspreid.
Waarom een nieuwe site? Na een quickscan is in 2011 een start gemaakt met een geheel nieuwe website. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de website – zowel technisch als functioneel – was verouderd. De internetontwikkelingen vroegen om een moderne website met een eenvoudiger te gebruiken contentmanagement-systeem (CMS), betere vormgeving en integratie van sociale media, zoals Facebook en Twitter. Om de kwetsbaarheid te verminderen was het bovendien beter om het beheer en het CMS in één hand te brengen. Voor de hosting is gekozen voor een robuuste oplossing op basis van cloudtechnologie, die uitgebreid werd getest. Voor alle burgers Ook de nieuwe website is er allereerst voor burgers. Uit onderzoek blijkt dat internet in een crisissituatie voor veel mensen een belangrijke bron van informatie is. Het doel is om in geval van een crisis zo veel mogelijk mensen zo snel mogelijk van betrouwbare en juiste informatie te voorzien. Zij vinden er bijvoorbeeld actuele berichten, advies, antwoorden op vragen en belangrijke telefoonnummers. Vooral in de eerste uren van een crisis is dit belangrijk. Niet alleen weten zij dan wat er aan de hand is, ook zijn zij dan in staat om persoonlijke schade te beperken of te voorkomen. De website kan 2 miljoen bezoekers tegelijk toegang geven. Om er zeker van te zijn dat zoveel mogelijk mensen toegang hebben tot de informatie, is de website
46
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Geert Wismans, directie Nationale Veiligheid, NCTV
geschikt voor alle gangbare webbrowsers (ook oudere versies) en voor smartphones en tablets. Ook kan de informatie van crisis.nl gemakkelijk worden verspreid via Facebook en Twitter. Informatie van de overheid De website www.crisis.nl is één van de communicatiemiddelen waarover een overheid kan beschikken in geval van een crisis. Wanneer zich ergens in het land een calamiteit of incident van grotere omvang voordoet, kan de verantwoordelijke overheid besluiten om www.crisis.nl in te zetten. Met de website kan die dan grote groepen mensen direct, snel en efficiënt van betrouwbare overheidsinformatie voorzien. Welke overheidsinstantie de inzet van www.crisis.nl aanvraagt, is mede afhankelijk van de aard van de crisis. Het kan de gemeente zijn, maar ook de veiligheidsregio of een ministerie (lokaal, regionaal of landelijk). Meestal gebeurt het als de eigen website overbelast dreigt te raken door de vele bezoekers. Het grote voordeel voor overheden die met een crisis te maken krijgen is, dat zij à la minuut kunnen beschikken over een website die miljoenen mensen tegelijk aan kan. De inzet van crisis. nl is bovendien kosteloos. Een ander voordeel is dat alleen het NCC hoeft te investeren in servercapaciteit en technische kennis. Sociale media Uiteraard kunnen bezoekers van de website via de bekende buttons informatie of een artikel onder de aandacht brengen van hun eigen sociale netwerk op Twitter, Facebook, Hyves en Linked-In. Bezoekers kunnen een seintje krijgen als er nieuwe informatie wordt geplaatst, door zich te abonneren op de RSS-feed van www.crisis.nl. De overheid die de website inzet, kan ervoor kiezen om nieuwe berichten wereldkundig te maken via de Twitter- en Facebook-accounts van het NCC (@crisisupdate_NL resp. www.crisis.nl) en deze te tonen op de website. Ook is het mogelijk om tweets van zelf gekozen Twitteraccounts weer te geven. Denk bijvoorbeeld aan de Twitter-account van de gemeente, de burgemeester of de veiligheidsregio. Omdat de ontwikkelingen op het vlak van social media niet stil staan, zal de website mee ontwikkelen.
Nieuw instellingsbesluit ministeriële commissie Crisisbeheersing Per 15 mei is het nieuwe instellingsbesluit ministeriële commissie Crisisbeheersing (MCCb) 2012 in werking getreden. De commissie is belast met de coördinatie van intersectorale crisisbeheersing en besluitvorming over de samenhangende aanpak daarvan. De commissie besluit (bij meerderheid van stemmen) over een samenhangende aanpak van het geheel van maatregelen en voorzieningen, dat het Rijk treft in samenwerking met andere organisaties ter voorbereiding op, ten tijde van en met betrekking tot de nafase van intersectorale crises waarbij de nationale veiligheid in het geding is.
De betrokken ministers oefenen hun bevoegdheden uit in overeenstemming met de besluiten van de commissie. De commissie neemt geen bevoegdheden over van enige minister en neemt ook geen besluiten over aangelegenheden waarbij een niet-aanwezige minister in het bijzonder is betrokken. De MCCb is ingesteld om meer slagkracht en eenduidigheid te creëren bij crisisbesluitvorming op nationaal niveau. De commissie wordt voorgezeten door de Minister van Veiligheid en Justitie, tenzij de MinisterPresident, Minister van Algemene Zaken, beslist dat hij voorzit. Bij het staken van de stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.
Hoe werkt het: aanvragen Bij een calamiteit of groot incident kan de verantwoordelijke overheid – gemeente, veiligheidsregio of ministerie – besluiten om de website in te zetten. Dit vraagt u aan bij het NCC. Het NCC is 7 dagen per week, 24 uur per dag beschikbaar via het telefoonnummer 070 426 5000.
De departementale herindeling met betrekking tot veiligheid sinds het aantreden van dit kabinet noopte tot actualisering van het Instellingsbesluit ministeriële commissie Crisisbeheersing (2009) en van het Instellingsbesluit ministeriële commissie Doorzettingsmacht Terrorismebestrijding (2005). Omdat de verantwoordelijkheid voor de NCTV geheel bij de Minister van Veiligheid en Justitie is komen te berusten, is uit het oogpunt van doelmatigheid besloten de beide commissies samen te voegen tot één: de ministeriële commissie Crisisbeheersing.
Op www.nationaalcrisiscentrum.nl vindt u een factsheet over de nieuwe website www.crisis.nl
Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 14 mei 2012 (nr. 9310).
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
47
dr. J.H.M. te Brake, drs. L.M. Hoijtink en dr. H.F. Young, Impact, landelijk kennis- en adviescentrum psychosociale zorg na rampen, partner in Arq, psychotrauma expert groep
Als de dienst er op zit Werknemers van de ambulance, brandweer, politie en Defensie (hierna genoemd ‘geüniformeerden’) vervullen een belangrijke, soms gevaarlijke taak in het publieke domein. Het is de taak van de werkgever om te zorgen voor adequate psychosociale ondersteuning als dat nodig is. Als leidraad is in 2010 de richtlijn Psychosociale Ondersteuning Geüniformeerden ontwikkeld (zie kader – hierna genoemd ‘de richtlijn’).1 Impact onderzocht hoe dit zich in de praktijk vertaalt door het raadplegen van beschikbare documentatie en het uitvoeren van een groot aantal interviews bij de verschillende organisaties.2 In aanvulling is tevens gekeken of en hoe oud-werknemers (postactieven) ondersteund worden. Collegiale ondersteuning – collega’s voor collega’s De meeste organisaties maken gebruik van een vorm van collegiale ondersteuning, maar de uitvoering verschilt tussen de organisaties. Daarnaast bestaan ook binnen de organisaties vaak regionale verschillen. Zo worden de leden van de collegiale ondersteuning soms geworven door een sollicitatieprocedure, terwijl elders leden naar voren worden geschoven door het team zelf. Ook de opleiding van de leden verschilt. Deze opleiding wordt soms extern ingekocht, maar in diverse organisaties is een eigen, interne opleiding gestart uit onvrede over het opleidingsaanbod. Ook over de precieze uitvoering van collegiale ondersteuning verschillen de meningen en ervaringen. De richtlijn geeft hier een aantal aanbevelingen voor, maar diverse geïnterviewden zijn bang voor een te veel aan regels. Zo beveelt de richtlijn aan gebruik te maken van een incidentenlijst, op grond waarvan altijd de collegiale ondersteuning ingezet dient te worden. Dit helpt in de standaardisatie van de hulpverlening, maar in de praktijk worden hierbij wel vraagtekens gezet omdat feitelijke omstandigheden van een incident niet alles zeggen over de impact voor de betrokken geüniformeerde(n). Door af te gaan op een vooropgestelde lijst komt het voor dat de collegiale ondersteuning wel wordt ingeschakeld bij incidenten waar dat eigenlijk niet nodig is en omgekeerd. Meer fundamenteel zijn vragen over de effectiviteit van
48
de collegiale ondersteuning zelf, toch een kernaspect van de richtlijn. Dit vraagstuk speelt vooral bij de ambulance en de brandweer, waar relatief weinig gebruik wordt gemaakt van georganiseerde collegiale ondersteuning. Het is dan de vraag of de leden van collegiale ondersteuning voldoende ervaring op doen om effectief ondersteuning te kunnen bieden. In sommige organisaties wordt overwogen om de ondersteuning door directe collega’s te laten plaatsvinden. Door alle werknemers te instrueren over mogelijke psychosociale effecten en de signalering daarvan, wordt het bieden van ondersteuning een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het hele team. Signalering en doorverwijzing Een belangrijke functie van collegiale ondersteuning is geüniformeerden met psychosociale problemen tijdig te signaleren en door te verwijzen naar de professionele gezondheidszorg. De Richtlijn Geüniformeerden geeft aanwijzingen wanneer dat te doen. In de praktijk blijkt hierover echter maar weinig te zijn vastgelegd. Leidinggevenden en het thuisfront hebben tevens een belangrijke rol in de signalering. Met betrekking tot de doorverwijzing hebben enkele organisaties contractueel vastgelegd naar wie wordt doorverwezen. In een groot aantal organisaties wordt echter gebruik gemaakt van een (historisch tot stand gekomen) netwerk dat niet is beschreven. Dit maakt evaluatie en borging onmogelijk; niet voor niets wordt in de Richtlijn Geüniformeerden aanbevolen ook deze laatste stap in de zorgketen duidelijk vast te leggen. Overigens dient te worden vermeld dat Defensie, in haar eigen zorgsysteem, als enige ook deze laatste stap volledig intern heeft georganiseerd. Militairen zijn wettelijk verplicht om hun zorg bij hun werkgever af te nemen en kunnen alleen bij uitzondering gebruik maken van civiele zorg. Een nadeel van deze situatie is dat bij (actieve) militairen de angst bestaat dat deelname aan het interne zorgtraject kan leiden tot stigmatisatie en ontslag. Daarom is het van zeer groot belang dat vertrouwelijk met patiëntinformatie wordt omgegaan.
1
Impact (2010, tweede druk 2012).
2
Onderzoek naar actieve geüniformeerden is gefinancierd door het ministerie van VenJ, het onderzoek naar postactieven door stichting De Basis. De rapporten die ten grondslag liggen aan dit artikel (respectievelijk “Psychosociale ondersteuning bij ambulance, brandweer, politie en Defensie - een verkennende studie”, en “Na de dienst – een schets van de postactieve geüniformeerde”) zijn te downloaden via: www.impact.arq.org
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Het kringenmodel: betrokken partijen in de psychosociale zorg voor geüniformeerden
Het model is een belangrijk uitgangspunt van de richtlijn. Het beschrijft de verschillende ‘lagen’ in de zorgverlening, te beginnen bij de eigen verantwoordelijkheid van de geüniformeerde zelf, omringd door o.a. collega’s, leidinggevenden, bedrijfsartsen en (uiteindelijk) de gespecialiseerde GGZ.
Leidinggevenden Helaas wordt in de opleiding voor leidinggevenden nog te weinig aandacht besteed aan psychosociale nazorg, in het bijzonder hoe problemen gesignaleerd kunnen worden. De signalerende functie wordt verder gehinderd doordat leidinggevenden steeds verder van de werknemers af zijn komen te staan, door administratieve taken minder toekomen aan het operationele werk. De leidinggevende ziet de werknemers minder, kent ze minder goed en kan minder goed gedragsveranderingen waarnemen.Voor leidinggevenden zelf is het vaak lastig om hulp te vragen. Door de hiërarchie binnen de organisatie zal een leidinggevende niet bij de georganiseerde collegiale ondersteuning aankloppen voor hulp, maar liever met iemand van zijn eigen functieniveau willen spreken. Daar lijkt nu onvoldoende aandacht aan te worden besteed. Postactieven Bij ambulance en brandweer ontbreken cijfers over de mate waarin postactieven psychosociale problemen ondervinden. Hoewel de politie op jaarbasis bijhoudt hoeveel agenten uit dienst treden, worden deze niet als postactief geregistreerd of gevolgd. Defensie heeft een registratiesysteem van veteranen, en houdt daardoor zicht op de postactieven. Zij heeft beleid ontwikkeld voor het aanbieden van zorg aan veteranen met psychosociale problemen en beschikt landelijk over diverse instituten en instellingen die dit beleid uitvoeren. De geïnterviewden geven echter aan dat ook hier nog ruimte voor verbetering is. Ondanks de vele voorzieningen is de drempel voor veteranen om zelf hulp te zoeken hoog. Om deze drempel verder te verlagen zou ook Defensie de zorg actiever kunnen aanbieden.
Thuisfront Familieleden hebben een belangrijke rol bij het bieden van ondersteuning en de signalering van eventuele gedragsveranderingen. Deze kunnen grote effecten hebben op het gezinsleven, bijvoorbeeld bij middelenmisbruik of gewelddadig gedrag. Het is essentieel dat het thuisfront hierbij ondersteund wordt, bijvoorbeeld door het organiseren van informatieavonden en familiedagen of het aanstellen van contactpersonen. Hoewel het belang van de familie en vrienden door alle organisaties wordt erkend, is er veelal weinig speciale informatie beschikbaar voor het thuisfront. Defensie is de enige organisatie die een breed scala aan informatie aanbiedt en zich daarnaast ook beschikbaar stelt voor de praktische ondersteuning van het gezin van de militair. Eigen verantwoordelijkheid De geüniformeerde werknemer heeft een eigen verantwoordelijkheid in het behouden van de eigen gezondheid. Alleen binnen de politie en Defensie is deze eigen verantwoordelijkheid ook duidelijk vastgelegd in documenten. Hulpverlening valt of staat met de medewerking van de geüniformeerde zelf – als deze geen hulp wil ontvangen, dan staat de organisatie machteloos. Conclusie Op grond van dit onderzoek kunnen enkele aanbevelingen worden gedaan: • Geef voorlichting en veranker collegiale onder steuning in de organisatie, investeer in de kwaliteit van deze ondersteuning en zorg voor aansluiting aan de eigen bedrijfscultuur; • Leg het zorgtraject, van signalering tot doorverwijzing, goed vast en waarborg de privacy van geüniformeerden daarbij; • Train leidinggevenden in het (h)erkennen van psychosociale klachten en geef duidelijkheid over hun rol in het zorgtraject; • Maak en houdt verbinding met postactieven; • Betrek het thuisfront, ondersteun hen in het ondersteunen. De richtlijn zou hierbij een leidraad moeten zijn, maar moet nooit als protocol worden gezien. Implementatie van de aanbevelingen uit de richtlijn moet een goede aansluiting vinden bij de specifieke organisatiecultuur.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
49
Martin Overeem, Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek Astrid Scholtens, Crisislab (www.crisislab.nl)
De gemeente is naast de operationele hulpverleningsdiensten zoals politie en brandweer, dikwijls vanaf het eerste moment van een acute crisis aan zet, bijvoorbeeld door het opvangen van slachtoffers en/of informeren van verwanten. Nadat de operationele hulpverleners op de plaats incident klaar zijn met hun werkzaamheden, ligt er voor de gemeente vaak een omvangrijk en complex traject in het verschiet. Het gaat dan bijvoorbeeld om het (laten) organiseren van een stille tocht, het (laten) doen van evaluatieonderzoek en/of het afhandelen van de schade.
Nodig of overbodig?
Een bezinning op de bevolkingszorg De wijze waarop de bevolkingszorgtaken vandaag de dag zijn vormgegeven, vindt zijn oorsprong in het project Reorganisatie van de rampenbestrijding uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Rampenbestrijding werd in die tijd een gemeentelijke verantwoordelijkheid vanuit de gedachte dat met de lokale kennis en kunde de ramp het best bestreden zou kunnen worden. Uitvoeringstaken in het kader van de bevolkingszorg werden als uitvloeisel daarvan belegd bij gemeentelijke diensten, omdat deze taken het best zouden aansluiten bij de dagelijkse taken van de gemeente (opvang en verzorging bij de afdelingen sociale zaken, registratie van slachtoffers bij de afdelingen burgerzaken, et cetera). Dit concept werd in 1991 in het Handboek Voorbereiding Rampenbestrijding nader uitgewerkt, waarna het door de gemeenten/regio’s in de afgelopen twintig jaar geïmplementeerd en verder geprofessionaliseerd werd. Het concept bleef echter ongewijzigd zodat de taakopvatting en organisatie van de bevolkingszorg nog altijd gebaseerd is op een concept dat ruim twintig jaar geleden is bedacht. Op initiatief van de veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek is samen met de veiligheidsregio’s Flevoland en Utrecht en met ondersteuning van de provincie Noord-Holland en Crisislab, in 2011 een verkennend traject gestart waarin de (organisatie van de) bevolkingszorg kritisch tegen het licht is gehouden. Het aantal gemeentelijke medewerkers dat op een of andere manier een rol dient te spelen in de geprofessionaliseerde bevolkingszorg is in de loop der jaren flink toegenomen, met alle praktische en financiële gevolgen voor bereikbaarheid en beschikbaarheid, voor kennis en kunde, voor opleiding en training van dien. Het kost de gemeenten in deze regio’s dan ook een steeds grotere inspanning om de gevraagde resultaten te (blijven) leveren. Zeker in tijden van bezuinigingen is dan ook de vraag of de organisatie van de bevolkingszorg niet efficiënter zou kunnen worden vormgegeven, rekening houdend met het gedrag en de behoefte van slachtoffers. Ook al weten we inmiddels allemaal dat slachtoffers zelfred50
zaam zijn en zich het liefst laten opvangen door hun eigen sociale netwerk, in de voorbereiding wordt daar nog niet op geanticipeerd. Een eerste constatering is dat bij de professionalisering van de bevolkingszorg de focus (te veel) heeft gelegen op de zorg die gemeenten willen leveren (als uitvoering van het Handboek Voorbereiding Rampenbestrijding) zonder dat dit werd gespiegeld aan de mogelijkheden die de gemeenten redelijkerwijs kunnen leveren. Een tweede constatering is dat er twee processen zijn die in de praktijk van een crisis vrijwel altijd ‘standaard’ aan de orde zijn: Crisiscommunicatie en Opvangen en verzorgen. Dit zijn dan ook dé kernprocessen waarop de gemeenten zich ten volste moeten voorbereiden. Dit zou echter wel realistischer moeten dan nu het geval is. Voor de crisiscommunicatie betekent dit dat er werkelijk sprake moet zijn van een tweerichtingscommunicatie waarbij overheden en hulpdiensten ook inspelen op de informatiebehoeften van burgers. Nu is er vooral nog sprake van een eenrichtingsvoorlichting die ervan uitgaat dat de overheid een informatiemonopolie heeft waarbij zij de bevolking top-down waarschuwt en informeert over crisissituaties. Het duiden van de crisis, dat wil zeggen het geven van de context waarbinnen de crisis plaatsvindt, neemt ook een belangrijke plek in. Voor het opvangen en verzorgen betekent dit dat geanticipeerd moet worden op de (zelf )redzaamheid van burgers. Gemeenten moeten zich daartoe bijvoorbeeld voorbereiden op om slachtoffers te helpen hun eigen weg te zoeken, zodat zij door het eigen sociale netwerk opgevangen kunnen worden. De (voorbereiding van de) opvang en verzorging kan zich vervolgens richten op de slachtoffers die niet kunnen voorzien in hun eigen opvang en verzorging. Deze over het algemeen beperkte(re) groep slachtoffers hoeft niet per definitie in een sporthal opgevangen te worden.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Crisisopvang Jaarbeurs Utrecht na brand in regelcentrum Prorail Van een opvanglocatie met 500 veldbedden die bedoeld was voor gestrande reizigers werd vooral gebruikt gemaakt door de hulpverleners zelf.
• b ij acute crises met een beperkte omvang de crisistaken feitelijk worden uitgevoerd met de reguliere organisatie en middelen en de uitvoering feitelijk geen specifieke crisisexpertise vergt. Foto: Gerard Til
We stellen voor om het proces Nazorg een derde kernproces te laten zijn. Hoewel de casuïstiek in de drie regio’s laat zien dat enkele nazorgactiviteiten in slechts een beperkt aantal gevallen noodzakelijk was, laat de landelijke casuïstiek zien dat nazorgactiviteiten een grote inspanning van de organisatie vragen (in capaciteit, maar ook in tijdsduur). Een kern van aangewezen medewerkers wordt adequaat en crisisspecifiek voor de drie kernprocessen opgeleid en regelmatig beoefend. Met de overige gemeentelijke processen Voorzien in primaire levensbehoeften, CRIB, CRAS, Uitvaartverzorging en Milieuzorg hebben de drie regio’s niet tot nauwelijks ervaring. Wel is geconstateerd, mede op basis van evaluaties van incidenten in Nederland, dat: • een aantal bedachte taken onvoldoende aansluit bij de dagelijkse handelingen van de aangewezen gemeenteambtenaren terwijl onderzoek juist uitwijst dat professionals in crisissituaties terugvallen op deze dagelijkse handelingen. • de aangewezen gemeenteambtenaren niet altijd beschikken over de expertise die noodzakelijk wordt geacht om een proces uit te kunnen voeren. Denk bijvoorbeeld bij het proces CRIB aan de medewerkers van burgerzaken die in een crisissituatie onder tijdsdruk een complete slachtofferlijst moeten opstellen door het verzamelen, combineren en verifiëren van onzekere gegevens en deze moeten koppelen aan een vermistenlijst. Feitelijk vergt dit recherchewerk. • een aantal bedachte taken in de praktijk van een crisis sowieso niet uitvoerbaar is. Denk bijvoorbeeld bij proces CRIB aan de medewerkers van burgerzaken die nooit een complete slachtofferlijst kunnen opstellen omdat de veronderstelde registratie op de plaats incident niet plaatsvindt en slachtoffers ook ‘verdwijnen’ door zelf de plaats incident te verlaten. • het niet eenvoudig is om de aangewezen gemeenteambtenaren te motiveren zich adequaat voor te bereiden op deze vijf processen, bijvoorbeeld omdat de processen in de drie regio’s vrijwel nooit worden uitgevoerd. • de uitvoering van crisistaken vooral bij derden ligt en gemeenten zich daar dus ook redelijkerwijs niet op kunnen voorbereiden.
Om die reden zou het beter zijn om andere partijen die (wel) gespecialiseerd zijn in het uitvoeren van (deel) activiteiten in het kader van bovengenoemde vijf processen, deze ook tijdens een crisissituatie te laten uitvoeren. De activiteiten die vervolgens ‘overblijven’ zijn dan voor de gemeenten, maar worden ondergebracht bij een van de drie kernprocessen. Voor de uitvoering van deze taken geldt dan: • bij kleine crises worden de taken door de reguliere organisatie (mensen/middelen) uitgevoerd (dit vergt daarmee geen extra voorbereiding/opleiding/ oefening) • bij grotere crises wordt er een vast expertteam geformeerd dat met elkaar de noodzakelijk uit te voeren activiteiten in gang zet en inhoudelijk begeleidt. In dit team zitten experts die verstand van zaken hebben als het gaat om crisisbeheersing (wat moet geregeld worden, wat hebben we daarvoor nodig?). De experts zijn vanzelfsprekend goed opgeleid en beoefend en hebben bij voorkeur ervaring met crises. Het werken met een vast team heeft als voordeel dat de experts zo veel mogelijk praktijkervaring op kunnen doen. De gemeenteambtenaren die uitvoerend worden ingezet, doen dit op aangeven van het expertteam. Zij hoeven verder niet apart opgeleid en beoefend te worden. De verkenning Nodig of overbodig? is binnenkort te bestellen bij Boom Lemma uitgevers.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
51
drs. Maaike Schaap, Crisisplan BV (
[email protected])
E-SPONDER:
Naar de ‘first responder’ van de toekomst Inleiding In Europa komen jaarlijks meerdere hulpverleners (brandweer, politie en ambulance) te overlijden tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden. Verschillende hulpverleners blijken achteraf een verschillend beeld van de werkelijkheid te hebben gehad, waardoor in enkele gevallen verkeerde en soms zelfs fatale keuzes en besluiten werden gemaakt. Onderzoek toont aan dat het gebruik van efficiënte crisis management systemen kan bijdragen aan het verminderen van het aantal dodelijke slachtoffers onder hulpverleners tot wel 6%. In eerste instantie dienen deze efficiënte crisis management systemen zich te richten op het oplossen van problemen met het inschatten van de situatie (het duiden van wat precies aan de hand is), informatie-uitwisseling (wie heeft op welk moment welke informatie nodig?), afstemming (welke organisaties dienen maatregelen met elkaar af te stemmen?), en communicatieapparatuur (welke back-up voorzieningen hebben we paraat?) tijdens een crisis. Het verbeteren van de informatievoorziening en het krijgen van een gedeeld totaalbeeld van de situatie met behulp van de crisis management systemen blijkt voor hulpverleners van groot belang. In Nederland wordt bijvoorbeeld al met behulp van Netcentrisch werken getracht om betrokken spelers bij een incident efficiënt en adequaat op de hoogte te stellen. De Europese Commissie stimuleert innovatie en ontwikkeling op het terrein van efficiënte en verbeterde crisis management systemen. Met het project E-SPONDER1, dat wordt gefinancierd door de Europese Commissie in het
52
kader van het Zevende Kader Programma (FP7), wordt getracht een oplossing te vinden voor de genoemde communicatie- en informatieproblemen die zich kunnen voordoen tijdens crises op zowel het operationeel, tactisch als strategisch niveau. Wat is E-SPONDER? E-SPONDER ontwikkelt een informatie- en communicatiesysteem voor de first responder van de toekomst. Het project beoogt een efficiënt, effectief en robuust informatie- en communicatie systeem te ontwikkelen dat bijdraagt aan betere afstemming, coördinatie en informatie-uitwisseling tussen alle betrokken operationele diensten en bestuurlijke functionarissen tijdens een crisis met als doel 6% minder dodelijke slachtoffers onder first responders tijdens crises. E-SPONDER beoogt een onafhankelijk en open communicatie- en informatieplatform te bouwen waardoor: - de effectiviteit van de crisis respons op verschillende niveaus (operationeel, tactisch, strategisch) wordt verbeterd; - de veiligheid van een first responder tijdens alle fasen van een inzet beter wordt gegarandeerd; - een meer efficiënte planning en logistiek (inzet van mensen en middelen) van de crisis respons mogelijk is; - een online training platform wordt gecreëerd voor de trainingsbehoefte van operationele diensten; - een EU standaard wordt ontwikkeld voor de uitrusting van first responders en het gebruik van ICT en symbolen door first responders.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
behulp van verschillende communicatieverbindingen ten behoeve van spraak, data en beeldverbinding. - een onafhankelijk communicatienetwerk. Dit stand-alone netwerk ondersteunt de informatie-uitwisseling en communicatie tussen first responders tijdens de crisis, los van de bestaande informatie- en communicatienetwerken. De bestaande netwerken worden wel gebruikt als back-up faciliteit.
Waarom is het systeem vernieuwend? Binnen E-SPONDER is studie gedaan naar de huidige stand van zaken van crisis management systemen in Europa. Rapporten over het gebruik van communicatie-, informatie- en besluitvormingssystemen tijdens crisissituaties blijken echter zeldzaam. Tevens zijn interviews gehouden met first responders in onder andere Nederland, Frankrijk en Italië en zijn ‘user requirements’ (over welke praktische verbeterpunten ten aanzien van hun uniform, communicatie en informatie hulpverleners behoefte hebben) opgesteld. De wetenschappelijke bevindingen en wensen en eisen van first responders hebben geleid tot een aantal innovaties binnen E-SPONDER. Het project ontwikkelt: - een ‘multi-touch’ scherm (in de CoPI bak, alsmede bij een ROT) waarop een ‘Common Operational Picture’ zichtbaar is met gebruik van 3D technieken. Op dit scherm kunnen first responders zowel mono- als multidisciplinair in één oogopslag een totaalbeeld van de situatie zien (onder andere waar diensten zich bevinden, welke objecten in de omgeving staan, hoe de situatie zich ontwikkelt en welke gevaarlijke stoffen worden gemeten). - diverse soorten sensoren op de uitrusting van first responders. De diverse sensoren meten onder andere gevaarlijk stoffen (zoals zwavelwaterstof en koolmonoxide) in de omgeving van de first responder, alsmede de hartslag en lichaamsbeweging van de first responder. Tevens bevindt zich een Local Positioning System in de pakken waardoor op het ‘Common Operational Picture’ is te zien waar een first responder zich bevindt (zie figuur). - een mobiel Commando Plaats Incident (CoPI). In het voertuig zijn 3D technieken en een stand-alone netwerk verwerkt ten behoeve van het verwerken van informatie en communicatie en bestaat tevens de mogelijkheid met first responders in het veld te communiceren met
E-SPONDER in relatie tot andere systemen Innovatie van crisis management systemen voor first responders is volop in ontwikkeling, zowel in Nederland als in Europa. In Nederland alleen al kennen we systemen en ontwikkelingen als C2000, Netcentrisch werken en het Landelijk Crisis Management Systeem (LCMS), het Eagle systeem, Command and Control Systeem Mobile en de digitale bereikbaarheidskaart. E-SPONDER heeft tot doel voort te bouwen op de best practices van de reeds bestaande systemen in Nederland en de rest van Europa om zo de wensen en eisen van gebruikers tegemoet te komen. Daarnaast biedt E-SPONDER de mogelijkheid van koppeling met andere systemen, waardoor verbindingen kunnen worden gemaakt en input uit andere systemen kan worden gebruikt ten behoeve van de werkzaamheden tijdens een crisis. E-SPONDER en beleid In 2010, gaf de Directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie tijdens het innovatiecongres Veiligheid aan dat “er grote behoefte is aan nieuwe technologieën en ideeën voor veiligheid. Juist in deze tijden van krapte moeten innovaties ons helpen ons werk nog efficiënter en effectiever uit te voeren. Daarvoor moet een goede samenwerking bestaan tussen rijksoverheid, de veiligheidspartners, kennisinstellingen en de markt op het gebied van innovaties voor veiligheid.” E-SPONDER biedt een innovatieve oplossing voor crisis management systemen voor hulpverleners en bestuurlijke functionarissen. Maar ook voor beleidsmedewerkers biedt het een grote stap voorwaarts op het terrein van informatievoorziening. Het project biedt een mogelijkheid om het werk binnen het veiligheidsdomein efficiënter en effectiever uit te voeren. Daarnaast helpt de ontwikkeling van een dergelijk systeem beleidsmakers na te denken over wat in de toekomst mogelijk zou kunnen zijn en hoe innovatieve systemen kunnen worden geïntegreerd in het veiligheidsbeleid. Voor beleidsmakers is het derhalve van belang de ontwikkelingen kritisch te volgen en ook te zien of de aangeboden systemen in Nederland en Europa daadwerkelijk bijdragen aan efficiënter en effectiever werken in het veiligheidsdomein. Voor meer informatie: http://www.e-sponder.eu/
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
53
Op 10 mei, een regenachtige donderdag, kwamen 180 mensen naar de aula van de TU Delft om zich te verdiepen in het onderwerp integrale veiligheid. Op deze dag werd ook de ‘Toolkit Integrale Veiligheid in het Hoger Onderwijs’ gepresenteerd. Deze Toolkit is samengesteld in opdracht van het ministerie van OCW door een projectgroep met daarin universiteiten, hogescholen, TNO en KNAW en OCW.
Integrale Veiligheid, een heel gepuzzel
Carla Desain, freelance journalist, Forum Veilige School
Het merendeel van de mensen denkt bij ‘veiligheid’ aan brand, diefstal en ongelukken – zo blijkt uit onderzoek. “Maar”, zo opende Ron Massink,manager integrale veiligheid van de TU Delft, het symposium, “veiligheid is meer. Veiligheid heeft ook een arbo- en een milieuaspect, gaat over security en safety, over tegengaan van agressie en geweld, over informatiebescherming, over voorkomen van cybercrime en crisisbeheersing. Vanuit die verschillende aspecten worden soms tegenstrijdige eisen gesteld. Zo moeten vanuit security-oogpunt deuren altijd hermetisch gesloten zijn om dieven buiten te houden; vanuit safety-oogpunt moeten diezelfde deuren open blijven, zodat bij calamiteiten iedereen gemakkelijk weg kan komen. Integrale veiligheid is de combinatie van alle genoemde veiligheidsaspecten. Integrale veiligheid betekent dat alle verantwoordelijken voor deelaspecten samen de risico’s inventariseren, over de verschillende domeinen heen. Samenwerking tussen mensen met verschillende veiligheidspetten is niet altijd gemakkelijk, het is soms een heel gepuzzel.” Vandaar dat puzzelstukjes het ‘Leitmotiv’ van deze dag waren. Calamiteiten: neus op de risico’s In de organisatie van veiligheid is vaak sprake van een functionele scheiding, waardoor veiligheidsrisico’s alleen binnen functionele kolommen (afdelingen of diensten) in kaart worden gebracht. Per functionele kolom verschillen ook de partijen buiten de instelling waarmee wordt samengewerkt. Nadeel van deze aanpak
54
is dat bestuurders een gefragmenteerd en soms onbeheersbaar beeld van veiligheid kunnen hebben. Vaak ontdek je pas waar de samenwerking op veiligheidsgebied beter moet, als zich echt een calamiteit voordoet. De TU Delft werd vier jaar geleden door een grote brand in de Bouwkundetoren met de neus op de risico’s gedrukt. “Vooraf denk je vaak dat het zo’n vaart niet zal lopen… Maar dat deed het wel. Achteraf gezien kan ik zeggen dat deze brand ons op het gebied van integrale veiligheid veel heeft opgeleverd. We waren al serieus bezig met dit onderwerp, maar de brand heeft ons werk beslist een ‘boost’ gegeven. Ik hoop dat anderen niet zelf door schade en schande wijs hoeven te worden, maar kunnen leren van onze lessen”, aldus Massink met enige zelfspot. Integrale benadering “Hoog tijd voor een integrale benadering van veiligheidsbeleid”, vond een aantal hoger onderwijsinstellingen. “Zo’n benadering reduceert de kosten, verkleint de kans op incidenten en vergroot het veiligheidsbewustzijn. Dat zorgt weer voor een veiliger omgeving om te studeren en te werken.” Met een subsidie van OCW werd de projectgroep Integrale Veiligheid opgericht. In de eerste projectfase – die inmiddels is afgerond – lag de nadruk op het verbeteren en ontwikkelen van relevante bewustwordingstrajecten, het hanteren van risicoprofielen en het inbedden van integrale veiligheid binnen de bestuurlijke en uitvoerende processen van de school of instelling. Concreet resultaat van deze eerste fase is de Toolkit voor Integrale Veiligheid in het Hoger Onderwijs, die tijdens het symposium werd gepresenteerd aan het onderwijsveld. Voor het hele onderwijs Zowel het symposium als de toolkit zijn vooral gericht op het hoger onderwijs. “Maar de risico-analyse uit de toolkit is ook geschikt voor PO, VO en MBO”, vindt Jan
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
De inhoud van de toolkit De toolkit bevat drie instrumenten: A. Awareness Uit onderzoek onder studenten en medewerkers van universiteiten en hogescholen blijkt dat meer van de helft van hen niet op de hoogte is van voorlichtingsmaterialen op het gebied van veiligheid; terwijl die materialen bij vrijwel alle HBO- en WO-instellingen wel degelijk aanwezig zijn. Conclusie: Er is veel te winnen met het onder de aandacht brengen van bestaand voorlichtingsmateriaal. Renshof, Hoofd veiligheid, integriteit en crisismanagement bij de ministeries OCW en SZW. “Iedere organisatie zou geregeld een risico-analyse moeten doen. Breng samen in kaart ‘Wat zijn onze kroonjuwelen? Hebben we genoeg maatregelen getroffen om die te beschermen? Wat zouden we beter of anders kunnen doen? Hoe zit het met crisismanagement in geval van calamiteiten: Is het lokale netwerk helder in beeld? Is er regelmatig overleg, wordt er samen geoefend?’ Organisaties veranderen, dus af en toe moet je een nieuw rondje analyse doen. Met zo’n bewustwordingsproces valt binnen elke organisatie winst te behalen. Zeker ook in het onderwijs valt nog veel te doen. Momenteel staat sociale veiligheid, het voorkomen van cyberpesten bijvoorbeeld erg in de belangstelling op het PO, VO en MBO.” Verdere ontwikkelingen Het symposium vormde ook de start van een zogenoemde Community of Practice (CoP), waar belangstellenden informatie uitwisselen, samenwerken aan nieuwe initiatieven en elkaar ondersteunen bij de implementatie van integrale veiligheid binnen hun instellingen. Verder is een aanzet gegeven tot de volgende fase van het project: het Platform Integrale Veiligheid (PIV), waarin vertegenwoordigers van HO-instellingen zitting kunnen nemen. Het PIV is een expertteam dat andere HO-instellingen ondersteunt bij hun specifieke vraagstukken op het gebied van integrale veiligheid.. Naast implementatie van de drie instrumenten die in eerste fase ontwikkeld zijn, komen in de vervolgfase ook nieuwe onderwerpen aan de orde, zoals integriteit, informatiebeveiliging, cybercrime, incidenten- en crisisbeheersing, en veilig gebruik van sociale media.
B. Risicoanalyse De belangrijkste aanwijzingen zijn: - Agendeer het ‘integrale veiligheidsstappenplan’ bij het College van Bestuur en zorg dat je bestuurlijk commitment verkrijgt; - Verwerf een gelegitimeerde opdracht; - Maak een projectplan, inclusief planning; - Breng in kaart wie intern en extern betrokken moeten worden, wat hun behoeften, wensen en belangen zijn en wat hun eventuele rol kan zijn in het project; - Zorg voor voldoende ondersteuning in mensen, tijd en middelen. C. Governance en bedrijfsvoering Om integrale veiligheid goed te implementeren moet een organisatie kijken naar zowel governance (beleid) als naar bedrijfsvoering (uitvoering); en naar alle categorieën: strategisch, tactisch-operationeel, verantwoording en toezicht. In dit deel van de toolkit zijn zes categorieën van groei gedefinieerd: 1. Veiligheidsbeleid 2. Organisatie en handhaving 3. Asset-inventarisatie en risicomanagement 4. Prestatiemeting en evaluatie 5. Crisismanagement en continuïteitsmanagement 6. Bewustwording.
Aan de slag In het voorwoord beveelt Halbe Zijlstra, Staatssecretaris van OCW, het werken met de Toolkit van harte aan: “Op deze manier werkt u aan een veiligere omgeving voor studenten, medewerkers en docenten.” Wie geïnspireerd is geraakt en zelf aan de slag wil, vindt de toolkit in digitale vorm op www.integraalveilig-ho.nl. Op de pagina ‘Contact’ staat aangegeven hoe u zich kunt aanmelden voor de Community of Practice en/of het Platform Integrale Veiligheid. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
55
dr. J.S. Timmer, lector Veiligheid Windesheim (www.windesheim.nl)
Publiek Geweld! Wat heb je aan een privacy impact assessment?
Geregeld worden wij opgeschrikt door aanslagen als in het voorjaar van 2012 op een campus in Oakland, California, op regeringsgebouwen en jongeren op 22 juli 2011 in Noorwegen en op winkelcentrum de Ridderhof in Alphen aan de Rijn op 9 april 2011. Dit soort dramatische gebeurtenissen met doden en gewonden maken steeds duidelijk dat er aan de samenwerking tussen alle betrokken organisaties veel te verbeteren is. Dat geldt zowel voor het voorkomen als voor het bestrijden. In onze complexe samenleving zijn bij geweldincidenten steeds meer verschillende disciplines betrokken.
Multidisciplinaire communicatie en samenwerking door en binnen private en publieke organisaties is daarmee een vraagstuk op zichzelf geworden. Het op tijd delen van cruciale informatie en de onderlinge afstemming daarover tussen betrokken partijen is daarom van groot belang. Daarbij gaat het niet alleen hulpverleningsdiensten, maar ook om de locaties waar dit soort incidenten kunnen plaatsvinden zoals scholen, winkelcentra, zorginstellingen en andere publieke en private organisaties. Omdat deze problematiek meer aandacht verdient, organiseerde het lectoraat Veiligheid & Sociale Cohesie van Windesheim op 8 mei 2012 een conferentie onder de titel Publiek Geweld! Het doel was het bevorderen van multidisciplinaire samenwerking om zo bij te dragen aan het voorkomen en effectief bestrijden van publiek geweld. Met de studiedag wilde het lectoraat professionals uit vele sectoren, zowel publiek als privaat, bijeen brengen om onderlinge inzichten, ervaringen en vaardigheden te kunnen uitwisselen rond vragen als: Wat waren de leerervaringen uit recente, ingrijpende geweldincidenten? Welke gevaarindicaties zijn aan het gedrag van (jonge) mensen af te lezen? Hoe moet een betrouwbare structuur voor communicatie en samenwerking tussen het grote aantal verschillende disciplines er uit zien? Hoe kunnen we de zelfredzaamheid van (jonge) burgers stimuleren en faciliteren als er toch een incident plaatsvindt? Hoe kunnen we middelen als crisiscommunicatie en onderhandelen nog beter inzetten om ernstige uitbarstingen van publiek geweld te voorkomen en te bestrijden? Rond de 180 deelnemers vertegenwoordigden onder meer de politie, de inlichtingendiensten, de gezond-
56
heidszorg, de hulpverlening, private beveiligingsbedrijven en het openbaar bestuur. Zij luisterden in de ochtend naar de openingsspeech van plaatsvervangend secretaris-generaal van het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen (OCW), mw. drs. Marjolein Jansen en naar de Engelstalige inleidingen van de Noorse politiecommissaris Rune Andersen en van de Nederlandse politiewetenschapper prof. dr. Monica den Boer. In de middag waren er workshops over onder meer: de inzichten uit de evaluaties van de ongeregeldheden in Engeland in de zomer van 2011; kenmerken van daders en achtergronden van ernstige geweldincidenten; en de preventie van geweld tegen dienstverleners. Lessen aanslagen Noorwegen De Noorse overheid heeft uit de evaluaties van de aanslagen op 22 juli 2011 geconcludeerd dat politie en hulpdiensten een algemene alarmprocedure nodig hebben om in tijden van nood het personeel adequaat te kunnen mobiliseren. Daarnaast bleek de meldkamercapaciteit de plotselinge toevloed van contacten en informatie niet aan te kunnen. Hulpdiensten en onderdelen daarvan konden niet of moeilijk onderling met elkaar informatie uitwisselen doordat zij verschillende systemen gebruiken. Een noodnet wordt daarom ontwikkeld om niet afhankelijk te zijn van de publieke netwerken, die in tijden van nood (te snel) overbelast raken. Politie en hulpdiensten worden nu systematisch getraind in procedures voor het optreden in voorkomende gevallen. Vanwege de geringe politiecapaciteit, vooral ook in materieel opzicht (helikopters, boten en dergelijk), wordt de samenwerking met de krijgsmacht wettelijk en operationeel geregeld.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Publiek private samenwerking Monica den Boer hield haar gehoor voor dat private bedrijven in de veiligheidsector zeker een meerwaarde hebben voor de publieke sector. Private beveiligers kunnen de politie ondersteunen op allerlei fronten, zoals in de sfeer van vergunningverlening, het uitkijken van camerabeelden en andere toezichttaken. Daarnaast kunnen en moeten publieke en private organisaties veel meer samenwerken in communicatie (onder meer tijdens evenementen) afstemming en risicoanalyse en informatie-uitwisseling. Landen in Europa verschillen sterk van elkaar wat wel en niet mogelijk is in publiek private samenwerking. Daar is nog veel in te leren. Meer onderzoek is daarom ook een must. Workshops De elf workshops leverde een baaierd aan inzichten en informatie op. Daarom een greep uit de leerervaringen. In het centrum van Luik werd in december 2011 een aanslag gepleegd met een handgranaat en automatisch vuurwapen. Een zwaargewapende lone wolf wist in 2,5 minuut 4 mensen te doden en 125 mensen te verwonden. Het incident was dus al over voordat de hulpdiensten er waren. Er was al wel snel toevallig een politieman ter plaatse, maar in de paniek wist deze niet wat te doen. Hij had namelijk geen idee had wat er eigenlijk gebeurde. Vervolgens was de politie op basis van de vergissing van een getuige nog 1,5 uur op zoek naar een mogelijke tweede dader. Door gebrekkige communicatie werden gewapende rechercheurs in burger kleding door sommige omstanders gezien als mogelijke verdachten. Communicatie tussen diensten en dienstverleners maar ook met het publiek moet daarom beter. Ook bleken door gebrek aan vaardigheden de aanwezige camerabeelden niet bruikbaar of onderbenut.
Afwijkend gedrag herkennen De workshop over herkennen, onderkennen en ingrijpen bij potentiële dreigingen leerde de deelnemers hoe zij afwijkend gedrag kunnen herkennen. Het ging om twee mannen met koffers die twee treinen wilden laten ontploffen. Bijzonder was dat velen in de zaal niet direct in de gaten hadden dat het om een reëel scenario ging wat daadwerkelijk was uitgevoerd. Gelukkig gingen de bommen nooit af door een aantal denkfouten in het ontwerp. Uit het scenario bleek dat de mens van nature op zoek gaat naar logische verklaringen van gedrag, terwijl die er soms gewoon niet zijn. Het is van belang om je daar van bewust te zijn en afwijkend gedrag te herkennen en dit ook als zodanig te interpreteren. Mensen geven vaak al aan wat ze van plan zijn. En als je dit niet zeker weet, kun je dergelijk gedrag op bepaalde manieren ook bij een ander opwekken. Belangrijkste vraag was dan ook: Hoe doe je dat zonder dat de ander dit door heeft en wat doe je als je de boel niet vertrouwt? Wanneer grijp je in? Het is dan van belang om mensen goed te trainen in het observeren en beoordelen van menselijk gedrag. Vervolgens leer je dan hoe je dit gedrag kunt beïnvloeden of sturen. Het onderwijs was nauwelijks vertegenwoordigd op de conferentie. Dat is wellicht aanleiding om een vervolgconferentie juist op het onderwijs te richten. De dag voor de conferentie, maandag 7 mei 2011, liet het Radio 1 programma “Dit is de dag” namelijk horen dat het onderwijs nog maar nauwelijks gebruik maakt van de Handreiking preventie van en omgaan met school-aanslagen die onderzoekbureau Regioplan en het lectoraat Veiligheid & Sociale Cohesie in opdracht van het ministerie van OCW in 2011 schreven (www.schoolenveiligheid.nl).
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
57
Ruben van Hofwegen, Nationaal Crisiscentrum
Een mooie
sportzomer! Het is een heerlijke zomer voor de sportliefhebber. Naast de jaarlijks terugkerende wielerrondes en tennistoernooien is het dit jaar weer het Europees Kampioenschap Voetbal en in augustus volgt de grote uitsmijter: de Olympische en Paralympische Spelen in Londen. Deze toernooien trekken zeer veel Nederlandse bezoekers. Tijdens het EK Voetbal waren er gemiddeld 10.000 Nederlandse toeschouwers ter plekke bij de wedstrijden. In Londen zijn maar liefst gemiddeld 50.000 Nederlanders per dag aanwezig. Om te zorgen dat iedereen zorgeloos van de sport kan genieten is er het afgelopen jaar hard gewerkt door veel verschillende organisaties. EK Voetbal Tijdens het toernooi waren in Polen en Oekraïne meerdere Nederlandse organisaties aanwezig. De Nederlandse politie stuurde een ‘spottersteam’, de Koninklijke Marechaussee leverde ondersteuning aan de grenzen en Buitenlandse Zaken was er voor de consulaire ondersteuning voor Nederlanders. Het zwaartepunt van de voorbereidingen in Nederland lag bij de ‘Oranjethuissituatie’. Een fenomeen dat zich de laatste jaren geregeld voordoet bij WK’s en EK’s. In de loop van een toernooi gaat een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking Oranje volgen op allerlei locaties in Nederland of bij een groot scherm in het centrum van de stad. Deze Oranjethuissituatie is doorgaans een positief fenomeen, maar kan ook leiden tot openbare ordeproblemen. Sinds het succesvolle optreden van het Nederlandse team gedurende het WK in Zuid Afrika, kennen we in Nederland ook weer de uitbundige taferelen van een huldiging in Amsterdam. Feestelijke beelden van een rondvaart en een huldiging die de wereld over gingen. Het was een mooi feest, maar voor Amsterdam en omgeving zorgde het voor de nodige uitdagingen op het gebied van de mobiliteit en de openbare orde.
58
Onder leiding van het Nationaal Crisiscentrum is een ambtelijke interdepartementale werkgroep samengesteld om voor afstemming op het gebied van veiligheid te zorgen met betrokken partners. Deze partners zijn de betrokken ministeries (Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Milieu, Defensie en Veiligheid en Justitie), inlichtingendiensten, politie, Koninklijke Marechaussee, Openbaar Ministerie en de KNVB. Belangrijkste taken zijn het opstellen van een gezamenlijk veiligheidsbeeld, Joint Declarations voor het uitzenden van Nederlands politiepersoneel en de Leidraad veiligheid. De Leidraad Veiligheid EK Voetbal 2012 biedt inzicht in de (veiligheids) maatregelen die op alle bovenstaande gebieden genomen worden om ze in voldoende mate te kunnen beheersen. De leidraad is te downloaden via www.nationaalcrisiscentrum.nl.
op voor te bereiden. Daarom heeft het NCC ook voor de Olympische Spelen coördinerende overleggen georganiseerd op het gebied van veiligheid. Het bijzondere hierbij is de aanwezigheid van private partijen zoals NOC-NSF en Heineken. Doel is het opstellen van een integraal veiligheidsbeeld en het opstellen van informatie- en communicatielijnen tussen alle betrokken instanties. Het NCC is gedurende de toernooien voor Nederland aanspreekpunt voor álle betrokken partijen, zowel in Nederland, als de in het buitenland aanwezige organisaties. De voorbereidingen zitten erop. Het EK voetbal helaas ook al. Nu is het tijd om te gaan genieten van de overige mooie evenementen van deze lange sportzomer!
Olympische Spelen Er zijn veel gelijkenissen met het EK voetbal. Zo zullen er veel Nederlanders te vinden zijn bij verschillende wedstrijden. De beleving in Nederland is echter heel anders. Waar bij het EK er duidelijk sprake is van de ‘Oranjethuissituatie’ zal dat bij de Spelen niet het geval zijn. Desalniettemin is er genoeg om
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
Colofon Redactieadres Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing
Ministerie van Veiligheid en Justitie Kamer H1420 Postbus 20301 2500 EH Den Haag E-mail:
[email protected] Internet: www.nctv.nl Redactie
Redactiecommissie: Esther de Kleuver, Chris van Duuren, Marja Gobert, Donna Landa, Judith Sluiter, David van Veenendaal en Geert Wismans (samenstelling en eindredactie) Redactiesecretariaat: Nalini Bihari (070-426 53 00) Redactieraad
Prof. dr. Ben Ale (Technische Universiteit Delft) Prof. dr. ir Marjolein van Asselt (Universiteit Maastricht, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) Prof. dr. Edwin Bakker (Universiteit Leiden/ Centre for Terrorism & Counterterrorism) Prof. dr. Arjen Boin (Universiteit Utrecht) Mr. dr. Ernst Brainich Prof. dr. Adelbert Bronckhorst (TNO/VU Amsterdam) Dr. Menno van Duin (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid) Prof. dr. Georg Frerks (Universiteit Wageningen) prof.dr. Beatrice de Graaf (Universiteit Leiden/Centre for Terrorism & Counterterrorism) Prof. dr. Bob de Graaff (Nederlandse Defensie Academie) Prof. dr. Ira Helsloot (Radboud Universiteit Nijmegen) Prof. dr. Erwin Muller (Universiteit Leiden) Dr. Astrid Scholtens (Crisislab) Prof. dr. Erwin Seydel (Universiteit Twente) Prof. dr. Rob de Wijk (The Hague Centre for Strategic Studies)
Aan dit nummer werkten mee:
Fotografie
Olaf Andersen, Marjolein van Asselt, Judith van Bemmel, Marlène van Benthem, Marc Bökkerink, Hans te Brake, Lucas Cornips, Maike Delfgaauw, Carla Desain, Harrie van Dijk, Wanda Elzenga, Joaquim Fortuny-Guasch, Tessa Fox, Jan Willem Glashouwer, Tjarda Hersman, Ruben van Hofwegen, Katinka van der Hooft, Leonie Hoijtink, Robert Kooij, Michael Kowalski, Elisabeth Krausmann, Pauline Kruiver, Tom van der Kruys, André Kuipers, Freek van Leijen, Nils Ligthart, Mark Loos, Simon van Merkom, Ger Nieuwpoort, Peter Noordanus, Janine Odink, Martin Overeem, Wim Ploeg, Jos Prot, Michel Rademaker, Maaike Schaap, Astrid Scholtens, Judith Sluiter, Lisanne van Stormbroek, Jaap Timmer, Ronald Timmermans, Pauline Veldhuis-Beem, Jasper Wamsteker, Rob de Wijk, Peter Wijninga, Durk van Willigen, Geert Wismans, Holly Young, Peter Zwamborn
Deltares, Anita Edridge, ESA, EU/Gallileo, EU/JRC, GMES, Ralph ‘t Hart, NASA, Netherlands Space Office, Michael Oosterwaal, Gerard Til, Durk van Willigen IIlustraties
GMES, HSD, Robert Kooij, NCTV Vormgeving
Grafisch Buro van Erkelens, Den Haag Productiebegeleiding
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Communicatie en Informatie / Grafische en Multimediale Diensten J-13680 Druk
DamenVanDeventer © Auteursrecht voorbehouden. ISSN 1875-7561
Voor een gratis abonnement mail:
[email protected] Het magazine is te downloaden via www.nctv.nl
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012
59
Vier vragen aan: André Kuipers, astronaut
Wat is de belangrijkste doelstelling van uw missie? “Mijn belangrijkste taak is het uitvoeren van wetenschappelijke experimenten. Het unieke van het International Space Station (ISS) is dat hier permanent gewichtloosheid heerst. Dat is op geen enkele plek op aarde langdurig te simuleren. Daarmee is het ISS de enige plek waar we langdurig de invloed van zwaartekracht kunnen onderzoeken. Dat is van belang voor allerlei soorten onderzoek: biologisch, fysiologisch, natuurkundig. Ik heb dus een waslijst aan experimenten die ik uitvoer voor onderzoekers uit heel Europa. Naast de wetenschappelijke experimenten heb ik natuurlijk ook de nodige onderhouds-
werkzaamheden en operationele taken te doen.”
overstromingen, droogte, ontbossing, scheepvaart, noem maar op.”
Kunt u iets vertellen over het belang van ruimtevaart voor het leven op aarde? “Ruimtevaart is niet meer weg te denken uit het dagelijks leven. Natuurlijk kent iedereen het ISS en de astronauten. En het onderzoek dat we hier doen, leidt ook zeker tot wetenschappelijke inzichten en toepassingen op aarde. Maar we moeten niet vergeten dat de aarde inmiddels ook omringd is door satellieten waar wij dagelijks mee te maken hebben. Denk aan het weerbericht, navigatie en communicatie, maar ook aan het monitoren vanuit de ruimte van bij voorbeeld
Hoe belangrijk is veiligheid tijdens uw missie? “Ook in de ruimte gaat veiligheid voor alles. Natuurlijk kan er ook in de ruimte van alles mis gaan, maar daar trainen we dan ook op. Voor ik de Soyuz in ging voor de lancering had ik alle noodscenario’s al uitentreuren geoefend, ook een eventuele botsing met ruimtepuin. Een paar weken geleden hadden we dat nodig, toen we bijna op ramkoers lagen met een stuk ruimteschroot. We hebben alle luiken tussen de verschillende compartimenten in het ISS gesloten en zijn in de Soyuz gaan zitten. Daar hebben we de instructies van mission control gevolgd tot de dreiging geweken was.” In hoeverre kan ruimtevaart een aandeel leveren aan nationale veiligheid? “Vanuit de ruimte is het uitzicht op onze planeet fantastisch, en daardoor besef je heel goed hoe betrekkelijk de nationale grenzen zijn. Een storm of een overstroming trekt zich daar echt niets van aan. Maar de veiligheid, mondiaal en nationaal is wel heel erg gebaat bij het tijdig aan zien komen van rampen. De blik vanuit de ruimte door satellieten is daarom essentieel. Daar moet je dus internationaal de handen voor ineen slaan. Daarom is het ook zo belangrijk dat Europese landen samen een satellietsysteem als GMES ontwikkelen. Maar ook navigatie in rampengebieden of in oorlogsgebied kan niet zonder satellieten. Als alle satellieten plotseling uit zouden vallen zouden we ineens een veel onveiligere wereld hebben.”
60
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juni 2012