Vier vragen aan: jaargang 8 | nummer 4 | juli/augustus 2010
Eberhard van der Laan, burgemeester van Amsterdam
De veiligheid in Amsterdam is objectief verbeterd, maar niet iedereen voelt dat zo. Hoe verklaart u deze discrepantie?
“Gevoel wordt door meer bepaald dan cijfers en statistieken. Als je in een buurt woont waar groepen jongens hangen dan kan dat als een bedreiging voelen, of ze nu iets kwaads in de zin hebben of niet. Straatverlichting die niet werkt, verloedering van de openbare ruimte of een bericht over een schietpartij, het kan allemaal bijdragen aan een gevoel van onveiligheid. Denk ook aan intolerantie en geweld tegen homo’s, of discriminatie van joden omdat zij een keppeltje dragen, of van meisjes omdat zij een hoofddoek dragen. Onderschat niet de impact die dat heeft op mensen, die dat gevoel van onveiligheid ook thuis, op het werk of met vrienden delen. We hebben nog een wereld te winnen. Veiligheid is pas op orde als mensen zich veilig voelen. Je moet de problemen en gevoelens van mensen als vertrekpunt nemen om te zien wat je met elkaar kunt doen om daar de juiste oplossing voor te vinden. Dan is niet het belang van je eigen organisatie de inzet, maar de gezamen lijke wil om die problemen op te lossen. Die wil is in de meeste gevallen aanwezig, ook bij de mensen zelf. Als je in staat bent om hen zelf een bijdrage te laten leveren bouwen ze ook nog eens zelfvertrouwen op.” Wat zijn uw belangrijkste ambities ten aanzien van veiligheid en in hoeverre verschilt uw aanpak met die van uw voorganger?
“De overeenkomsten zullen veel groter zijn dan de verschillen. Daarbij tref ik de stad in
80
behoorlijk goede conditie aan. Dat neemt niet weg dat er zorgelijke ontwikkelingen zijn. Zie behalve de intolerantie ook het geweld tegen overheidspersoneel. Brandweermensen zijn het zat om lastig gevallen te worden als zij hun werk doen, nota bene in het belang van ons allemaal. Hetzelfde geldt voor ambulancepersoneel, politieagenten of baliemedewerkers. Elk geweld is verwerpelijk maar ik vind dat soort geweld volstrekt abnormaal. Op dit punt hebben we langzamerhand terrein verloren, het is mijn ambitie om dat terug te winnen. Dat zal niet eenvoudig zal zijn en is zeker niet van vandaag op morgen geregeld. Maar ik sta er gelukkig niet alleen voor. Ik kom veel mensen tegen die willen helpen. En je moet ergens en ooit beginnen. Dat is wat mij betreft hier en nu.”
vervoer van mensen, ook na afloop van de huldiging. De samenwerking met al die partijen is erg goed verlopen en daar heb ik ze voor bedankt. We hebben ons als vijfhoek ook gebogen over de maatregelen en scenario’s. Wat als we plotseling het evenement moeten stoppen, of versoberen? Wat als er zich een ernstig incident voordoet? Dergelijke scenario’s hebben we ook doorgenomen met de minister van Binnenlandse Zaken en Justitie. We hebben ons laten adviseren door deskundigen van het COT om te voorkomen dat we blinde vlekken zouden ontwikkelen. Het moest niet alleen goed, maar ook nog eens heel snel. Door alle voorbereidingen en de inzet van bezoekers en bewoners verliep de huldiging zonder incidenten en heb ik zelf kunnen genieten van een sfeervolle dag.”
Hoe heeft u de organisatie van de huldiging van het Nederlands elftal ervaren?
Op welke manier kan de nieuwe voetbalwet u helpen bij de aanpak van grootschalige incidenten en evenementen?
“Ik viel met mijn neus in de boter. Het was een feestelijke en eervolle opdracht, maar wel één met risico’s. Bij winst van Nederland zouden we misschien wel twee miljoen toeschouwers hebben. Een enorme uitdaging qua mobiliteit en crowd management in de stad en daarbuiten. Er lagen al hele goede scenario’s en de mensen hier hebben veel ervaring en een groot improvisatietalent. In korte tijd heb ik geleerd en gezien wat een enorme klus het is om een dergelijk evenement te organiseren. We hebben erg goed samengewerkt met de KNVB, Radio 538 en andere partijen op lokaal en landelijk niveau, zoals met de NS en Prorail over het
“Er zijn veel initiatieven genomen, maar soms helpt het onvoldoende. Ook in Amsterdam hebben we last van hooliganisme. Problemen met hooligans lijken zich ook steeds vaker voor te doen in de binnenstad, tussen het winkelende publiek en mensen die daar wonen. Hooligans gaan in juli met bivakmutsen, ’s woensdags op zoek naar supporters van de tegenstanders; hoe primitief wil je het hebben? Hooligans die het voor de echte voetbalsupporters verzieken, horen aangepakt te worden. Politie en justitie doen daar al het nodige aan maar de nieuwe voetbalwet biedt extra mogelijkheden.”
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Magazine
nationale veiligheid en crisisbeheersing Thema: Dag van het Risico - gezond omgaan met risico’s Innovatiecongres Veiligheid Evenementenveiligheid Britse Veiligheidsraad ook interessant voor Nederland
Inhoud
Colofon
Thema: Dag van het Risico – Gezond omgaan met risico’s en incidenten
Redactieadres Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing
3 | Voorwoord – introductie (Jaap Uijlenbroek, DG Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk, ministerie van BZK) 4 | Risico’s, chaos en het perspectief van de burger (Alex Brenninkmeijer, Nationale ombudsman) 8 | Workshop Rol burgers, bedrijven en instellingen: Evelien Tonkens en Hans Onno van den Berg 10 | Workshop Media en politiek: Marc Chavannes en Anne-Marie Stordiau 12 | Workshop Beleid en communicatie: Michel van Eeten en Herman van Gunsteren 14 | Workshop Rol overheidstoezicht: Ferdinand Mertens en Marcel Pheijffer 16 | Workshop Waarom het allemaal niet lukt: Margo Trappenburg en Ira Helsloot 18 | Bestuurlijk indekken bij veiligheid zorgelijke ontwikkeling 19 | Kostenbaten analyse brandveiligheid 20 | Risicosignalering: zicht op korte termijn risico’s
Innovatiecongres Veiligheid 22 | Introductie 24 | Veiligheidsbeleid en innovatie 26 | Brandweer Nederland: terug naar de toekomst 28 | Workshop Samenwerking burgers en hulpdiensten 29 | Workshop Multidisciplinaire innovatie in publieke veiligheid 30 | Workshop Technologie & Terrorisme 31 | Workshop Veiligheid en hightech innovatie
Overige onderwerpen 32 | Flashmobs, facebookborrels en spontane evenementen: nieuwe uitdaging voor ordehandhavers? 34 | Handreiking Evenementenveiligheid 35 | Olieramp Golf van Mexico, relevant voor Nederland? 38 | Ontkenning. Zelfbedrog. Olie. Dom? 40 | Herdenking vliegramp Tripoli 43 | Britse Veiligheidsraad is ook interessant voor Nederland 44 | Twitter in crisiscommunicatie 46 | Schaarste en de noodzaak van regie en handelingsperspectief 49 | De angst (be)heerst? Verslag NCTb-symposium 52 | Public reassurance: van maakbaarheid naar geborgenheid 54 | Landelijke Expertgroep Zelfredzaamheid 2
56 | “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” 57 | Vergelijkend onderzoek stroomuitval Bollenstreek 58 | TenneT presenteert lange termijn visie hoogspanningsnet 60 | Naar een gezamenlijke, humaan-veterinaire aanpak van zoönotische bedreigingen 63 | TETRA World Congress Singapore 64 | C2000 DMO portofoon problemen brandweer Nederland + Hoe verder na het onderzoek naar DMO? 66 | Nationale Pandemie Beschouwing – lessen voor de volgende pandemie 70 | Nu nog organiseren – alleen structuur is onvoldoende 72 | Veerkracht van een veiligheidsregio 74 | Lessen en wetenswaardigheden crises 2009 78 | Crisismanagement: wat valt er nog te verbeteren? 80 | Vier vragen aan Eberhard van der Laan, burgemeester van Amsterdam
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing is een tweemaandelijkse uitgave van de directie Nationale Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het blad informeert, signaleert en biedt een platform aan bestuurders en professionals over beleidsontwikkeling, innovatie, uitvoering en evaluatie ten aanzien van nationale veiligheid en crisisbeheersing. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteurs.
Postbus 20011, 2500 EA Den Haag E-mail:
[email protected] Internet: www.minbzk.nl/veiligheid Redactie
Redactiecommissie: Henk Geveke, Marije Breedveld, Donna Landa, David van Veenendaal, Lodewijk van Wendel de Joode en Geert Wismans (samenstelling en eindredactie) Redactiesecretariaat: Nalini Bihari (070-426 53 00) Redactieraad
Prof. dr. Ben Ale (Technische Universiteit Delft) Dr. Arjen Boin (Louisiana State University, USA) Mr. dr. Ernst Brainich von Brainich Felth Dr. Menno van Duin (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid) Prof. dr. Georg Frerks (Universiteit Wageningen) Prof. dr. Bob de Graaff (Universiteit Leiden/ Campus Den Haag) Prof. dr. Ira Helsloot (Vrije Universiteit Amsterdam) Prof. dr. Erwin Muller (Universiteit Leiden) Prof. dr. Uri Rosenthal (Universiteit Leiden) Dr. Astrid Scholtens (Crisislab) Prof. dr. Erwin Seydel (Universiteit Twente) Prof. dr. Peter Werkhoven (TNO Defensie en Veiligheid) Prof. dr. Rob de Wijk (The Hague Centre for Strategic Studies)
Aan dit nummer werkten mee:
Fotografie
Otto Adang, Hans Onno van den Berg, Dirk Jan de Boer, Jan Bos, Alex Brenninkmeijer, Marc Chavannes, Ivonne Couwenberg, Eelco H. Dykstra, Michel van Eeten, Marnix Eysink Smeets, Erik Frinking, Joke van der Giessen, Jelle Groenendaal, Karin Groenewegen, Herman van Gunsteren, Natasja Hartzema, Ira Helsloot, Alexander Heijnen, Herman van Hijum, Wouter Hogendorp, Jan de Jong, Herman Jonkmans, Dick Kaas, Jaakkoo Kooroshy, José Kerstholt, But Klaasen, Sieb Kramer, Eberhard van der Laan, Maaike de Langen, Hanane Lechkar, Frans Leeuw, Anna Linmans, Ferdinand Mertens, Edmée Moojen, Jeroen Neuvel, Leo Nieuwenhuizen, Derk van Oosterzee, Marcel Pheijffer, Michel Rademaker, John Rassin, Fred van Roosmalen, Erik Samson, Aafke Schaapherder, Martha van der Schaar, Leonie Scheer, Astrid Scholtens, Anne-Marie Stordiau, Jan van Tol, Evelien Tonkens, John van Trijp, Jimmy Troost, Margo Trappenburg, Jan Tuinder, Jaap Uijlenbroek, Frank van der Valk, Maarten van der Veen, Erik Vogels, Jaap Wagenaar, Nicolien Wamsteker, Stefan Wesselink, Stefan Wevers, Rob de Wijk, Marco Zannoni
ANP, Blomberg, Herma van Eijk (VNOG) , Hollandse Hoogte, ministerie BZK, Staatstoezicht op de Mijnen, TenneT Illustraties
COT, HCSS, NCTb, M&I, RIVM Cartoons
Arend van Dam Vormgeving
Grafisch Buro van Erkelens, Den Haag Productiebegeleiding
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Communicatie en Informatie / Grafische en Multimediale Diensten Druk
OBT bv, Den Haag © Auteursrecht voorbehouden. ISSN 1875-7561
Voor een gratis abonnement mail:
[email protected]. Het magazine is te downloaden via www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/crisis-en-nationale-veiligheid.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
79
Jaap Uijlenbroek, directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk, ministerie van BZK
Gezond omgaan met risico’s en incidenten We hebben in Nederland een heel veilige samenleving, zowel in historisch perspectief als in vergelijking met andere landen. Overheid, burgers en bedrijven steken veel geld en tijd in het veilig houden en veiliger maken van de samenleving. De nadelen van deze inspanningen worden ook regelmatig gevoeld: als administratieve lasten, als kosten waar het nut niet van wordt ingezien, als een aantasting van bewegingsvrijheid of aantasting van privacy. De overheid wordt erop aangesproken om enerzijds de samenleving maximaal veilig te laten zijn, en anderzijds de lasten van deze veiligheid te minimaliseren. Veiligheid is een complex thema met een grote subjectieve component. Die wordt beïnvloed door de geaccepteerde mate van eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven, de rolopvatting van de overheid, politieke en ambtelijke reflexen, de rol van de media, etc. Na een ernstig incident wordt bijvoorbeeld geëist dat zoiets nooit meer kan gebeuren. Men verwacht maatregelen die daar ook zekerheid over geven, en dat de overheid daarvoor zorgt. Neem de vuurwerkramp. Die heeft geleid tot veel aanvullende regelgeving, met als gevolg dat er bij een vuurwerkspektakel bij wijze van spreken meer inspecteurs kwamen te staan dan toeschouwers. Dat is inmiddels wel weer genormaliseerd, maar zoiets duurt een hele tijd. Het mechanisme om maatregelen te eisen naar aanleiding van ieder risico of incident wordt in dit magazine samengevat als de ‘risico-regelreflex’. Op die reflex begint langzamerhand een tegenreactie te ontstaan. Die komt erop neer dat de overheid een realistischer beeld moet uitdragen van de veiligheid waarvoor zij borg kan staan, en dat burgers en bedrijven meer gaan accepteren dat risico’s nooit helemaal uitgesloten kunnen worden.
Bij dat laatste hoort wel een handelings perspectief, zodat je weet wat je kunt doen als zich een incident voordoet.
Herman van Gunsteren, de Engelse expert Donald Macrae en de Tweede Kamerleden Pierre Heijnen en Brigitte van der Burg.
Ik heb het hier overigens vooral over safety. Binnen een breed spectrum van onderwerpen kan de risico-regelreflex worden waar genomen: van transportveiligheid tot gezondheid, van milieu tot voedselveiligheid. De tegenbeweging waar ik het net over had is iets waar ambtelijk, en ik denk ook politiek, naartoe gewerkt wordt. Dit is een proces van vele jaren.
HIerna treft u een selectie aan van het gedachtengoed dat tijdens die conferentie naar voren is gebracht.
Het ministerie van BZK gaat een visie ontwikkelen op de verantwoordelijkheid van de overheid voor risico’s. Dat ontwikkelproces zal gepaard gaan met allerlei debatten, en ook met een analyse van goede voorbeelden waarin een overheids organisatie (binnen of buiten de rijksdienst) juist heel evenwichtig weet om te gaan met risico’s en incidenten. De precieze aanpak van het programma moet nog worden bepaald. De eerste bouwstenen voor dit alles zijn verzameld tijdens de Dag van het Risico op 19 mei. Dat was een interessante werk conferentie die georganiseerd was door programma Vernieuwing Rijksdienst, waar ik in het panel mocht zitten naast prof.
Een van de bijdragen die me aanspreken is die van Michel van Eeten. Hij stelt dat je risico’s niet zomaar behoort af te wentelen. Tegenover opslag van CO2 in de Barendrechtse bodem zou bijvoorbeeld een garantie kunnen staan voor de waarde vastheid van de huizen. Zo breng je meer evenwicht tussen degenen die profiteren van risico’s en degenen die er nadeel van ondervinden. Een interessante gedachte voor de overheid, want met dat principe kunnen we moeilijke beleidsdoelen misschien eerder realiseren. Ik hoop dat dit magazine u inspiratie geeft bij het omgaan met risico’s en incidenten. P.S. Als u meer wilt lezen over de uitkomsten van de Dag van het Risico: binnenkort verschijnt een uitgebreide conferentie bundel met alle verslagen en analyses. Dat materiaal plus een filmimpressie is ook te vinden op www.risicoregelreflex.nl.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
3
Dag van het Risico
Alexander Brenninkmeijer, Nationale ombudsman
Risico’s, chaos en het perspectief van 1
Chaos Naar mijn ervaring is het geen welkome opmerking dat risico’s veelal verbonden zijn met chaos, met chaotische processen. Toch wil ik daar aandacht voor vragen, omdat het van belang is voor het perspectief van de burger op risico’s en voor het vertrouwen dat de burger heeft in de overheid. De rationalisering van risico’s staat op gespannen voet met het fenomeen chaos, dat niet te rationaliseren lijkt. Daarin schuilt naar mijn mening ook een belangrijk perceptieprobleem. Zolang we bij de analyse van risico’s niet onderkennen dat zij deel uit kunnen maken van chaotische processen, is onze analyse onvolledig. In het recente rapport Onzekere veiligheid, over verant woordelijkheid rond fysieke veiligheid, onderscheidt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) naast eenvoudige en complexe risicoproblemen, ambigue risicoproblemen.2 Het zijn dergelijke risico’s die ik zou willen verbinden met de chaostheorie. Deze ambigue risicoproblemen vragen volgens de WRR om een nieuwe benadering, die niet gericht kan zijn op volledige beheersing. Met het expliciteren van de verbinding tussen risico’s en chaos sluit ik aan bij de in de empirische wetenschappen aanvaarde chaostheorie. In die theorie gaat het om het verklaren van het gegeven dat kleine oorzaken grote gevolgen kunnen hebben. Beeldend beschreven veroorzaakt een simpele vlindervleugelslag in Zuid Amerika uiteindelijk een orkaan in Azië. Chaos is het resultaat van toenemende complexiteit, die uiteindelijk doorbreekt in chaos. In die chaos ontstaat uiteindelijk wel weer ordening, vaak van onderop. Denk bijvoorbeeld aan de vuurwerkramp in Enschede, waarvan de ware toedracht pas nu naar boven lijkt te komen. De oorzaak van die ramp is niet eenduidig. Er was sprake van een samenloop van omstandigheden – een toenemende complexiteit – die ertoe leidde dat van
4
het ene vuurincident op de vuurwerkfabriek het andere kwam en uiteindelijk een explosie tot ontwikkeling kwam van desastreuze omvang. De vuurwerkramp veroorzaakte ook een grote chaos: doden en maat schappelijke ontwrichting. Met de herbouw van het getroffen gebied is vervolgens weer een ordening in die chaos ontstaan. Dat medio 2010 één persoon nieuwe feiten meldt die tot een compleet nieuwe duiding van de oorzaak van de vuurwerkramp leidt, kan ook als een onderdeel van een chaotisch proces beschouwd worden. Ook bij het kennen van alle relevante feiten spelen menselijke factoren een rol. Enerzijds de wens om de ware toedracht te verhullen, anderzijds de wroeging die de verzwegen feiten tien jaar later alsnog boven tafel brengt. Bij chaos is een top-down benadering en beheersing ondoenlijk. Dat een man tot het besluit komt om op Koninginnedag 2009 in Apeldoorn met zijn auto dwars door afzettingen te rijden en zo vele mensen te doden en te verwonden is een incident waarbij het moeilijk valt te herleiden welke risicofactoren er waren. Achteraf is alles verklaarbaar, maar die wijsheid achteraf is niet voldoende. Nog moeilijker is de vraag of dit incident in Apeldoorn te voorkomen was geweest. Naar mijn mening schiet de enkelvoudige rationele benadering te kort. Analyseren wat er gebeurd is en wat in de toekomst gedaan kan worden om de kans op en de gevolgen van een dergelijk incident te verkleinen is op zich natuurlijk nuttig. Maar dit betekent niet dat het incident te voorkomen was. Een eigenschap van chaotische systemen is dat zij weliswaar logisch te begrijpen zijn, maar daarmee nog niet voorspelbaar. Bij het ‘schreeuwincident’ bij de dodenherdenking op de Dam in 2010 deed zich iets vergelijkbaars voor. Een alcoholist die pleegt te choqueren, verstoort de twee minuten stilte tijdens de dodenherdenking, omstanders
1
Bewerking van de toespraak tijdens de Dag van het Risico.
2
Onzekere veiligheid, Amsterdam University Press, Amsterdam 2008. Zie ook RIVM, Nuchter omgaan met risico’s, Bilthoven 2003.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Dag van het Risico
grijpen in, iemand laat van schrik een koffer vallen, een vrouw slaakt een gil, een omstander roept: “bommen, bommen, vlucht” en er ontstaat een vlucht van mensen in een menigte, waarbij dranghekken met veel geraas omvallen. Van één enkele schreeuw tot paniek en tientallen gewonden. De kleine aanleiding en het chaotische verloop van de gebeurtenissen zijn onvoorspelbaar, en daarmee ook niet te voorkomen. Wat mij opviel was dat twee uur na dit incident, tijdens een persconferentie van politie, justitie en de burgemeester een NOS-journalist de vraag stelde waarom de Dam bij de dodenherdenking niet beveiligd is met detectiepoortjes. In de media wordt daarmee de illusie opgeroepen dat een incident als dit te voorkomen zou zijn. Hoe gaat Nederland om met risico’s? Illustratief is de waarneming van Akzo/Nobel die met dezelfde installaties in verschillende landen opereren, dat de wijze waarop Nederland met milieuregels en risico’s omgaat significant afwijkt van andere Europese landen.3 Vaak stelt Nederland nog hogere eisen dan de Europese en lijken de milieunormen een doel op zich geworden. Bij dezelfde installatie brengt de Nederlandse regelgeving mee dat vrijwel dagelijks zogenaamde ‘ongewone voorvallen’ gemeld moeten worden, terwijl dat in andere landen nauwelijks gebeurt, en er ook geen reële risico’s gelopen worden. Deze impressie vraagt om nadere bestudering, maar ik zie het als belangrijk signaal van een ervaringsdeskundige. Dit voorbeeld staat niet op zich. Als Nationale ombudsman word ik regelmatig geconfronteerd met de effecten van de Nederlandse benadering van incidenten en de achterliggende risico’s. Het kan gaan om twee Poolse kinderen die in Nederland logeren en vanwege een doorgeslagen waakzaamheid met politiemacht van hun logeeradres opgehaald worden om in een gesloten instelling voor jeugdzorg te belanden.4 Het kan ook gaan om de gevolgen van de moord op het meisje Savannah en de strafvervolging van de betrokken gezinsvoogd. Gezinsvoogden voelen zich bedreigd in hun professionele afweging. Reacties als deze veroorzaken een kramp achtige houding in de jeugdzorg, die ertoe leidt dat iedereen die verantwoordelijk kan zijn die verantwoordelijkheid via protocollen probeert af te wenden. Een ander voorbeeld betreft het weglopen van TBS-ers met verlof. Het systeem van TBS brengt nu eenmaal mee dat dit soort incidenten kan voorkomen. Als totale opsluiting gewenst is dan moet TBS afgeschaft worden. Nederland gooit internationaal echter hoge ogen met dit systeem. Is het echter de bedoeling dat naar aanleiding van incidenten het systeem onmogelijk
wordt gemaakt, omdat in de uitvoering te veel risico’s ontstaan? Risicoreflexen Risico’s en incidenten zijn dus veelal onderdeel van chaotische processen. Maar de overheid heeft de neiging om dat chaotische karakter te miskennen. Mede aangestuurd door de media en het vaak oververhitte parlementaire debat naar aanleiding van incidenten, wordt een reconstructie gepresenteerd en daarmee teruggegrepen op de rationele duiding van gebeurte nissen. Bovendien komt in de publieke en politieke discussie veelal vrij snel de vraag op naar de verant woordelijkheid voor het incident en de vraag welke maatregelen genomen worden om een dergelijk incident te voorkomen. Illustratief is hiervoor de vraag of de Dam in Amsterdam niet voorzien moet worden van detectiepoortjes. Dit is door Trappenburg benoemd als de risico-regel reflex: ieder incident lijkt tot de noodzaak te leiden om maatregelen te nemen. Het effect hiervan is dat de reactie van ons openbaar bestuur neurotische trekken krijgt. De overheid is steeds meer bezig met meer regels, meer protocollen, meer controle en toezicht. Want maatschappelijke risico’s vormen tevens een politiek risico. Onze rechtsorde verwordt mede hierdoor tot een rechtschaos: de wet- en regelgeving is zo complex dat moeilijk nog te bepalen valt welke eisen in een concreet geval gelden.5 Dit neurotische gedrag van ons openbaar bestuur verdient nadere analyse. Cognitieve vertekening Er geldt rond bepaalde soorten risico’s veel achterdocht bij mensen. Deze constatering leidt tot de vraag hoe mensen risico’s percipiëren. Mensen beschikken veelal niet over alle relevante informatie en denken in ‘shortcuts’, ervaringsregels die enerzijds door ervaringskennis maar anderzijds ook door intuïtie gevoed zijn. Deze ‘shortcuts’ op basis waarvan mensen keuzes maken worden voor een belangrijk deel beïnvloed door verschillende vormen van cognitieve vertekening. Voor risicoperceptie is de attributiefout bij voorbeeld van groot belang. Als er iets goed gaat rekenen wij de oorzaak ervan aan ons eigen handelen toe. Als er iets misgaat dan rekenen we de oorzaak aan de ander, of aan ‘iets anders’ toe. Een tweede factor betreft de ‘hindsight’ informatie. Bij een incident herleiden we de oorzaak gemakkelijk af uit de dan inmiddels bekende omstandigheden: wijsheid achteraf. De duiding van risico’s wordt achteraf sterk beïnvloed door de dan inmiddels beschikbare kennis. Een derde factor betreft de gevoeligheid van mensen voor de framing van een
3
Deelnemer Lopez Cardozo (Akzo-Nobel) tijdens de Dag van het Risico.
4
Rapport 2010/136, beschikbaar op www.nationaleombudsman.nl
5
A.F.M. Brenninkmeijer, ‘Op de grens van rechtsorde en rechtschaos’, in: Krom=recht, over misstanden in het recht, Ars Aequi, 2005, nr. 7/8, p. 533 e.v.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
5
Dag van het Risico • Controleerbaar • Niet dodelijk • Geen fatale gevolgen • Individueel • Laag risico voor toekomstige generaties • Vrijwillig
• Onbekend risico • Niet zichtbaar • Uitgesteld effect • Nieuw risico • Risico onbekend in de wetenschap
• Zichtbaar • Bekend bij blootgestelde • Onmiddellijk effect • Oud risico • Risico bekend in de wetenschap
• Oncontroleerbaar • Dodelijk • Mondiale ramp • Hoog risico voor toekomstige generaties • Moeilijk te beperken • Onvrijwillige blootstelling
Schema 1: De samenhang tussen perceptiefactoren (Slovic) 1: De samenhang tussen perceptiefactoren (Slovic) noodzakelijk. Het is geen technocratische kwestie. onderwerp. Dat kan alleen al Schema een rol spelen bij Ten aanzien van risico’s is maatschappelijk vertrouwen naamgeving: kernenergie of nucleaire energie, of een kernpunt. Er is echter veel wantrouwen rondom natuurlijk en kunstmatig. In de vierde plaats heeft het risico-waardering en het voorkomen van risico’s. ankereffect invloed op menselijke waarderingen. Derisico belangrijkste factor voor risico-aanvaarding van Mensen hebben de neiging om zwaarder te leunen op Onbekend burgers is ongetwijfeld het vrijwillige karakter ervan. één kenmerk, in plaats van alle relevante kenmerken in • olieonderzoek Afhankelijk van de eigen oriëntatie op onzekerheid en hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen. Als deze verankering eenmaal plaats heeft gevonden dan risico zullen mensen hun keuze maken om bepaalde • laserszoals bij risicovolle sporten. gevaren te ondergaan, is verandering van ‘het anker’ zeer moeilijk. De eerste • kernenergie • voedselkleuring Ook de psychologie van de directe behoeftebevrediging indruk van een kwestie kan daarom overheersend blijven. • cosmetica kan meer onbewust leiden tot risico-aanvaarding zoals Deze cognitieve vertekeningen hebben niet alleen • zout bij te veel eten of •alcohol drinken of roken. Ook al betekenis voor de oordeelsvorming van leken,• aspirine maar asbest hebben veelal ook invloed op de oordeelsvorming van weten mensen• dat deze consumptie gezondheidsrisico’s radiotherapie deskundigen.6 oplevert, voor velen is dat geen reden om het gedrag • pesticiden • kerstboomkaarsjes aan te passen. • joggen Bij de perceptie van risico’s is volgens Slovic een aantal Risicoperceptie Niet dodelijk Dodelijk of factoren van belang.7 In de eerste plaats het zichtbare Er zijn aantoonbaar grote verschillen in risicoperceptie zenuwgas van mensen. Zo zijn de investeringen in risicopreventie niet zichtbare van het risico.•De risico’s van ioniserende • anesthesie paddestoelen plukken onevenredig verdeeld over •verschillende risicofactoren. straling zijn bij voorbeeld onzichtbaar, terwijl die van • straalvliegtuigen • vuurwerk bungy jumpen op zich wel zichtbaar zijn. Aan deze twee Om sommige risico’s af te wenden investeren wij in • morfine ruimere mate dan bij andere. Het is echter niet kenmerken – zichtbaar of niet – kunnen er meerdere • skateboard • oorlogvoering realistisch om ervan uit te gaan dat de gelijkheid van worden toegevoegd. Het niet-zichtbare is vaak verbonden • surfen • blootgestelden misdaad de investeringen om bepaalde risico’s af te wenden• een met onbekendheid voor de en een jagen • politieoptreden bepalend criterium kan zijn voor•risico-evaluatie. Naast uitgesteld effect en eventueel onbekendheid in de alcoholconsumptie • motorfietsen meer rationele factoren spelen ook meer irrationele wetenschap met de precieze effecten. Het zichtbare factoren. Risico is niet alleen te meten via een calculatie, leidt tot bekendheid bij de blootgestelden, vaak tot een maar is ook afhankelijk van een meer gevoelsmatige direct effect en een effect dat bekend is in de wetenschap. • handwapens waardering door mensen. Die waardering verdient Een tweede factor betreft de impact van het risico: Bekend risico mede aandacht. dodelijk of niet. Het gebruik van een pistool is dodelijk, De maatschappelijke oordelen ‘van burgers’ over risico’s terwijl het normale gebruik van een motormaaier zelfs zijn niet het gevolg van onkunde, onwetendheid of bij een ongeval niet dodelijk zal zijn. Aan het al dan niet irrationaliteit. Ze hangen samen met de technische, dodelijk zijn van het risico kunnen ook weer een aantal Schema 2 sociale en psychologische aspecten van risico. Te denken andere kenmerken van risico’s verbonden worden. Aan het niet-dodelijke kan verbonden worden het vrijwillige valt aan onduidelijkheid over de risico-inschatting, de van de risicoaanvaarding en het controleerbare, het niet ongelijkheid in de verdeling van risico’s en voordelen, en de weerstand om onvrijwillig aan risico’s blootgesteld brede of zelfs globale effect, maar veelal het individuele en lage risico voor toekomstige generaties. Bij dodelijk te worden. Het is ook niet mogelijk om over ‘het risico’ in objectieve zin te spreken: het gaat om een subjectieve risico’s gaat het veelal om niet controleerbare risico’s, die als globale ramp uitwerken met hoge risico’s voor en met waarden verbonden waardering. Vanwege de waardering die verbonden is met risico’s is een toekomstige generaties. Op basis van deze indeling is een democratische en rechtsstatelijke waarborging van de ordening van de menselijke perceptie van verschillende afwegingen rond risicowaardering en risicopreventie risico’s mogelijk. Deze perceptieverschillen maken
6
6
Chr. Gurthrie, J.J. Rachlinski en A.J. Wistrich, ‘Inside the Judicial Mind’, in: Cornell Law Review, Vol. 86, No. 4, May 2001.
7
P. Slovic, The Perception of Risk, Londen, Earthscan, 2000, p. 142.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
wetenschap
Dag van het Risico
Schema 1: De samenhang tussen perceptiefactoren (Slovic)
Onbekend risico • olieonderzoek
• lasers • voedselkleuring
• cosmetica
• zout
• aspirine • kerstboomkaarsjes
• kernenergie
• asbest • radiotherapie • pesticiden
• joggen Niet dodelijk
Dodelijk • zenuwgas
• anesthesie
• paddestoelen plukken
• vuurwerk • skateboard • surfen • jagen • alcoholconsumptie • motorfietsen
• straalvliegtuigen • morfine • oorlogvoering • misdaad • politieoptreden
• handwapens Bekend risico
Schema 2: Ordening van de menselijke percepties van risico’s (Slovic) Schema 2 duidelijker waarom mensen bepaalde risico’s aanvaarden en andere risico’s als negatief waarderen en daarmee vermijden. De burger serieus nemen Zowel de interactie tussen media en politiek als de eigen dynamiek van bestuurlijke/bureaucratische besluitvorming dragen bij tot het neurotische gedrag van de overheid als het om risico’s gaat. Er is veel aandacht voor risico’s en zowel in politiek als bestuurlijk/ bureaucratisch perspectief vallen grote voordelen te behalen met ingrepen en nieuwe maatregelen naar aanleiding van incidenten. Politici, bestuurders en ambtenaren zijn behept met dezelfde psychologische reflexen als het om risico’s gaat als gewone burgers. De vraag is daarom op welke wijze de noodzakelijke wijsheid rond het omgaan met risico’s kan worden versterkt. Het is van belang om in het debat over incidenten en het tegengaan van risico’s het perspectief van de burger serieus te nemen. Het maakt verschil of een burger in levensstijl zelf meer of minder bewust kiest voor het aanvaarden van bepaalde risico’s. Deze autonomie hoort bij de mens en de overheid moet zich daarbij terughoudend opstellen. Als het gaat om belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen zoals bij medische technieken, genetische manipulatie, de toepassing van kernenergie en maatregelen ter voorkoming van terrorisme is het zaak om de burger met slimme vormen
van participatie zo veel mogelijk mee te nemen in het besluitvormingsproces. Het is niet aantrekkelijk om zonder meer af te gaan op wat burgers vinden in verband met risico’s. Onder invloed van de dramademocratie en de mediacratie krijgen overtrokken sentimenten al snel de overhand. Toch worden naar mijn mening sentimenten van burgers te vaak te negatief geframed. Omdat voor de waardering van risico’s geen objectieve maatstaven bestaan, is het onjuist om te veel te vertrouwen op het oordeel van deskundigen alleen. Deskundigen kunnen slechts het materiaal aanleveren op basis waarvan keuzes gemaakt worden. Deze keuzes moeten uiteindelijk democratisch en rechtsstatelijk gelegitimeerd worden. Voorkomen dat de democratie tot een dramademocratie verwordt, vraagt om een kritische bezinning op de rollen van regering en parlement. De frequentie van spoeddebatten vormen een symptoom van neurotisch gedrag dat zichzelf versterkt. Het democratische debat zou effectiever dan nu gebeurt, moeten bijdragen tot checks and balances. Bij de rechtstatelijke waarborgen moet enerzijds aandacht geschonken worden aan de vraag welke verantwoordelijkheden voor de overheid voortvloeien uit de grondrechten. Anderzijds vormt adequate rechterlijke toetsing een essentieel onderdeel van ons systeem van checks and balances. Deze checks and balances vormen uiteindelijk een instrument om meer wijsheid in de besluitvorming te waarborgen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
7
Dag van het Risico Workshop Burgers, bedrijven en instellingen
De key note speech van de Nationale ombudsman vormde het vertrekpunt voor discussies tijdens workshops op de Dag van het Risico. Een zevental inleidingen is gebaseerd op langere essays die voor de conferentie zijn geschreven. De volledige teksten daarvan verschijnen in het najaar in een boek over de risico-regelreflex (uitgeverij Boom Juridisch).
Evelien Tonkens, bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap, Universiteit van Amsterdam
Hoe kunnen we fixatie op risicovermijding en veiligheid doorbreken?
Kunnen we nog wel omgaan met risico’s? Angst, paniekvoetbal, ‘keiharde’ maatregelen, en symboolpolitiek heersen alom. De laatste decennia zijn burgers systematisch bang gemaakt, terwijl ons tegelijkertijd de boodschap is meegegeven dat alles onze eigen schuld is en dat we er alleen voor staan en onze eigen verantwoordelijkheid moet accepteren. Een kwart eeuw jaar lang heeft het neoliberalisme ons ingepeperd dat de burger op zichzelf moet vertrouwen, want de staat is niet te vertrouwen. Dat de markt superieur is, omdat iedereen elkaar daar wantrouwt en juist daardoor dwingt efficiënt en goedkoop te werken. Het individu telde nog als enige. Politiek gaat niet over wat we willen bereiken, maar wat we willen vermijden. Veiligheid werd vanaf het begin van de jaren negentig het belangrijkste doel, angst overheerst. Angst dat de aarde wordt opgeconsumeerd, angst dat oorlogen worden gevoerd vanwege de laatste schaarse grondstoffen, angst dat de opkomende – Aziatische – economieën ons voorbij streven en angst voor vreemdelingen. De overheid heeft in steeds meer opzichten de bal bij de burger gelegd. Burgers moeten in toenemende mate hun eigen welzijn, gezondheid, zorg en sociale zekerheid kiezen en managen. De overheid was immers niet te vertrouwen. Ook was er minder vertrouwen in de wetenschap, getuige de ophef rond rapporten over de klimaatopwarming en de geringe opkomst bij de vaccinaties tegen baarmoederhalskanker en de Mexicaanse griep. Hoe deze angstige fixatie op risicovermijding en veiligheid te doorbreken? 1. Herstel het onderling vertrouwen Vertrouwen is niet alleen een gevoel, het is ook je lot in de hand van anderen leggen. 8
We moeten af van de neoliberale wijsheid dat met ieders najagen van eigenbelang het algemene belang het beste wordt gediend. 2. Vermijd sterk individualiserende benadering van risico-omgang Collectieve organisatie, verzekeringen en solidariteit zijn vaak efficiënter en dus goedkoper maar bovendien ook gerust stellender. Ze maken het gemakkelijker om onzekerheid te accepteren: als het misgaat zitten we tenminste nog samen in het schuitje. In Scandinavië gaan werknemers veel gemakkelijker het risico van werkloosheid aan dan bij ons omdat het vangnet van sociale zekerheid en hulp bij reintegratie op de arbeidsmarkt er ook veel beter geregeld is. Mensen accepteren ook gemakkelijker de risico’s van verslaafden of ex-TBS-ers in hun buurt wanneer ze er zeker van kunnen zijn dat er een aanspreekbare instantie in de buurt is. 3. Een goede afweging van risico’s In een klimaat van gedeelde verantwoordelijkheid wordt het ook gemakkelijker om risico’s te bespreken en tegen elkaar
af te wegen, in plaats van slechts een risicovrij bestaan te beloven of te eisen. Er zullen altijd risico’s blijven. Korte en lange termijn risico’s staan vaak op gespannen voet. Het risico dat een zedendelinquente TBS-er op proefverlof in herhaling valt is reëel. Maar met drastisch beperken of afschaffen van proefverloven vergroot je het risico op recidive. De bereidheid om TBS te ondergaan neemt erdoor af, terwijl ex-TBS-ers aanzienlijk minder recidiveren dan ex-gevangenen. 4. Positieve idealen zijn nodig Met negatieve idealen zoals veiligheid blijft de blik beperkt tot risico’s. De kunst is om grote idealen te koesteren maar deze na te jagen in kleine stapjes, blootgesteld aan permanente kritiek, in de geest van Karl Popper’s ‘piecemeal engineering’. Vrijheid, gelijkheid en solidariteit zijn, zeker op mondiale schaal, nog steeds verre van gerealiseerd en kunnen nog decennialang politieke programma’s inspireren in het licht waarvan we risico’s signaleren en afwegen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Dag van het Risico Workshop Burgers, bedrijven en instellingen
Er bestaat een groot spanningsveld tussen werkelijk bestaande risico’s enerzijds en de angst die wij daarvoor hebben (‘De mens lijdt het meest onder het lijden dat hij vreest’). Dit spanningsveld wordt nog ingewikkelder doordat we risico’s die wij zelf aangaan heel anders beoordelen dan risico’s die ons vanuit anderen bedreigen. En als de angst groot is en we het gevoel hebben dat het risico bij anderen vandaan komt, dan doen we een groot beroep op de overheid: bescherm mij! De volgende voorbeelden illustreren dat.
Naar een rationele en realistische
omgang met risico’s We laten ons op alle mogelijke manieren screenen (en zelfs uitkleden) om het risico op een terroristische aanslag te bestrijden, terwijl we veel nonchalanter omgaan met het risico op een verkeersongeluk terwijl dat risico vele malen groter is. De laatste terreurdode in Nederland is Van Gogh enkele jaren geleden, terwijl er jaarlijks ruim 700 mensen in het verkeer omkomen. Omkomen door terreur is enger dan omkomen in een verkeersongeluk (irrationaliteit), maar daarnaast denken we dat we het risico in het verkeer zelf kunnen beheersen (zitten zelf achter het stuur) en het risico op een terreuraanslag niet. We maken ons wel zorgen om voedsel veiligheid in bij voorbeeld restaurants, maar lopen thuis veel meer risico’s op bederf van voedsel en voedselvergiftiging. Meer in het algemeen geldt dat er thuis veel meer ongelukken gebeuren dan op het werk, toch besteden we veel meer aandacht aan veiligheid op het werk (Arbo) dan aan veiligheid thuis (voorlichting). Ook deze discrepantie is het gevolg van een risico dat we denken zelf te beheersen (thuis) en een risico dat ons door iemand anders wordt aangedaan (de werkgever). Veel mensen hebben overmatig veel vertrouwen in bepaalde mystieke genees
wijzen, van wichelroedes tot kruiden of lopen over vuur, waar niet zelden aanzienlijke risico’s aan kleven, terwijl tegelijik met groot wantrouwen gekeken wordt naar de reguliere, zeer kritisch gevolgde, geneeskunst. De beleving en het hanteren van risico’s zijn dus in hoge mate irrationeel. Natuurlijk moeten we ons best doen die irrationaliteit te bestrijden met gedegen risicoanalyses en een duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden van mensen zelf en de overheid die ons moet beschermen tegen risico’s van anderen, maar we moeten erop rekenen dat irrationaliteit en risico nauw met elkaar verbonden zullen blijven en dat er bij bedreiging door derden steeds weer een groot beroep op de overheid zal worden gedaan. De vraag is hoe we de omgang vanuit de overheid met risico’s zo rationeel en realistisch mogelijk maken. Ten eerste helpt het zeer om vanuit de overheid burgers en bedrijven zelf mee laten denken. Bedrijven hebben zelf ook behoefte aan regels, omdat ze een groot belang hebben in een level playing field, waarin eerlijkheid en veiligheid randvoor waarden zijn. Zij kennen zelf de belangrijkste risico’s en kunnen dus ook het beste aangeven hoe je die zou moeten hanteren.
Hans Onno van den Berg, directeur Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD)
Durf rationeel te zijn tegen de stroom in. Zeg hardop wat de veiligheidsrisico’s zijn van bepaalde projecten, dat de kans op een overstroming in Zeeland één op de 4.000 jaar is, dat het dragen van een helm op de bromfiets niet heeft geholpen om het aantal ongevallen met hersenletsel te verminderen. Natuurlijk moet je ook reageren op het beeld dat mensen hebben van risico’s en incidenten, maar reageer daarbij ook met onderbouwde en rationele afwegingen. Durf de verantwoordelijkheid te leggen waar deze thuishoort en neem ook de gezamenlijke verantwoordelijkheid door gezamenlijk regulering vorm te geven. In grote aanbestedingen van de bouw is het aantal partijen dat daarbij is betrokken nu vaak zo groot dat niemand zich meer verantwoordelijk voelt voor het totaal. Benoem dat en reken daarop af. In Arbozaken wordt de werkgever nu vaak met verantwoordelijkheden opgezadeld die hij/ zij nooit kan waarmaken, en waar een duidelijke eigen verantwoordelijkheid ligt van de werknemer. Een orkestdirecteur kan alleen maar verantwoordelijk zijn voor het geluidsniveau van het orkest, niet voor de akoestiek van de oefenplek van musici thuis. Die verantwoordelijkheid heeft hij/zij op dit moment wel.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
9
Dag van het Risico Workshop media en politiek
Collectief vervreemd van risico Onze relatief hoog ontwikkelde samenleving is weg gegroeid van de mogelijkheid dat dingen mis kunnen gaan. Om uiteenlopende redenen verrichten pers, bureaucratie en politiek stelselmatig hand- en spandiensten aan deze fictieve kijk op de werkelijkheid.
De hang naar het garanderen van een risicoloos leven is een late verschijningsvorm van de illusie van de Maakbare Samenleving. In de jaren van de groei van de verzorgingsstaat werd die vooral vorm gegeven in financiële regelingen, vergoedingen voor geleden nadeel. Nu bezuinigen op dat soort regelingen al weer jaren de toon zet, kunnen nieuwe uitkeringsregelingen niet worden opgetuigd. Wat resteert zijn woorden.
politieke ambtsdragers werken met het begrip ‘schuldaansprakelijkheid’ in plaats van met ‘risico aansprakelijkheid’. P.H. Donner hanteert meestal de klassieke ministeriële verantwoordelijkheid, minister Hirsch Ballin neigt naar de schuldvariant. Een ambtenaar die zich indekt, stelt zijn bewindspersoon ‘krachtig ingrijpen’ voor. Wetend dat de korte termijn publicitair soelaas biedt.
De huidige, veel goedkopere manier van Risicoloosheid aanbieden is repressie door regelgeving, voorlichting of een combinatie van beide. Na ‘Volendam’ of ‘Enschede’ keek iedere gemeente wel uit dat zoiets ‘bij ons’ niet kan gebeuren. Ook zonder dat ‘Den Haag’ maatregelen neemt. Maar niet-aandraaien van de controleknop was geen optie. Na een aantal jaren blijkt de regeldruk vergroot – en moeilijk te bewijzen dat toegenomen toezicht nieuwe rampen heeft voorkomen. Afschaffen van dergelijke regels met bijbehorende toezichtcarrousel is lastig en levert weinig politieke spaarpunten op.
Naarmate de overheid de burger meer als klant is gaan aanspreken, wordt zij meer gezien als producent. Onder andere van een bestaan zonder al te grote zorgen. Dat brengt een garantieverwachting met zich mee. En aansprakelijkstelling passend binnen de Amerikaanse claimcultuur. Het heeft een passief type burgerschap met zich mee gebracht.
Rijksambtenaren hebben een toegenomen neiging zich in te dekken na een ramp. Zij kunnen er niet meer zeker van zijn of hun minister zijn politieke verantwoordelijkheid neemt. Als er dan iemand moet hangen is het meer dan eens de topambtenaar in kwestie. Baanbrekend voorbeeld was de paspoortaffaire midden jaren 1980. Veel 10
De pers heeft altijd gezocht naar incidenten, uitzonderingen op de regel dat de dingen vrij goed lopen in onze geordende samen leving. Journalisten maken deel uit van een samenleving die risicoschuw is. Standaardvragen zijn dan ook: wiens schuld was het, en wat gaat u er aan doen om herhaling te voorkomen? Stel de minister antwoordt: niks, sommige dingen gaan mis, dat zal altijd zo blijven. Dan zijn weinig journalisten deskundig genoeg inzake jeugdzorg, medische specialisten, reclassering en tbs, enzovoort om te zeggen: ja, fijn dat u
Marc Chavannes, politiek columnist en blogger NRC Handelsblad en hoogleraar Journalistiek, Rijksuniversiteit Groningen
ons weer meer loos beleid bespaart. Verontwaardiging vraagt om maatregelen. De pers heeft zelden het geheugen en de gespecialiseerde deskundigheid om na een bepaalde periode zelf uit te zoeken wat die beleidsreactie heeft gekost/opgeleverd. Het zou goed zijn als wij als volk zo veel over hadden voor een goed opgeleide en geïnformeerde pers dat we op radio en tv en in de krant weerstand zouden kunnen bieden tegen, en zo nodig achteraf scherp konden prikken door ‘loos beleid om de pijn van het moment te verlichten’. Maar we denken in steeds groteren getale dat we zonder zo’n pers kunnen. De pers is niet schuldiger aan deze onwenselijke beleidscyclus dan andere deelnemers. Alle betrokkenen zouden vaker de verleiding tot pavlov-reacties moeten doorbreken. Gedocumenteerd moedig zijn kost meer werk op korte termijn dan toegeven en een heel bewerkelijk traject lanceren dat het basisrisico niet of nauwelijks vermindert. In allerlei gevallen (aswolk, griepgolf ) is de pers niet eens nodig om een paniek/risicobestrijdingslogica op gang te brengen. Stuurt u me maar minder bekende, uit het ambtelijk leven gegrepen voorbeelden van deze heilloze cyclus. Als we het mechanisme collectief leren doorzien kunnen journalisten, ambtenaren en politici elkaar beter bij de les houden.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Dag van het Risico Workshop media en politiek
Annemarie-Marie Stordiau, directeur Communicatie, ministerie van Justitie
Regie op risico en incident
Elke ambtelijke conferentie waar beleidsprioriteiten worden vastgesteld, eindigt steevast met de verzuchting: “nu nog een minister die bij een risico-incident tegen de Kamer durft te zeggen, daar doe ik niets aan want de kans dat iemand slachtoffer wordt van zoiets is minimaal”. De politieke werkelijkheid is een andere. De manier waarop een bewindsman onder hoge druk met een incident omgaat, is vaak de lakmoesproef voor de houdbaarheid van zijn ministerschap. Voor Kamerleden is zo’n voorval de kans om zich te profileren door een vraag te stellen of een spoeddebat aan te vragen. Aandacht is doorslaggevend voor hun plaats op de lijst. Media op hun beurt leven van incidenten omdat die nieuws opleveren en goed zijn voor oplage- en kijk/luistercijfers. Journalisten en politici houden elkaar in een steeds klemmender wurggreep en schromen niet elkaar de bal toe te spelen. Zonder media geen escalatie. Ook de publieke omroep kan zich aan dit fenomeen steeds minder goed onttrekken. Recente voorbeelden als het meisje Milly, Saban B., Koos H., etc. zorgden voor bijna avondvullende programma’s. Steeds vaker bepaalt de opening van de Telegraaf wat de rest van de dag het nieuws wordt. Ook kwaliteitsmedia ontkomen niet
aan de trend van rampentelevisie en worden getrokken naar het niveau van “Hart van Nederland”. Voor een bewindsman is daardoor de keuze tussen niets doen en wel iets doen bij een incident soms nogal digitaal. Moet de opening van de krant zijn “minister neemt maatregelen” of “minister in het nauw”? Veel meer smaken zijn er meestal niet als de publieke verontwaardiging tot een maximum is opgevoerd. Het is zeker niet altijd de schuld van de media als er een hype ontstaat. Even zo vaak is een voorval een wake-up call voor een structureler gebrek. Serieuze incidenten met ontsnapte tbs-ers hebben gezorgd voor een betere risicotaxatie bij verlofbeleid om maar een voorbeeld te noemen. Media zullen zich nooit een collectieve zorgplicht ter voorkoming van ongewenste maatschappelijke effecten laten opleggen.
De behoefte van politici om zich te manifesteren zal, zeker in het licht van de enorme opmars van de sociale media, alleen maar toenemen. Er zit niet veel anders op dan te accepteren dat het zo zal blijven. De vraag wordt dan veeleer hoe de hype rond het risico beheerst kan worden. Justitie is een enorme organisatie met veel uitvoering en veel kansen op ernstige gebeurtenissen. Alle verzelfstandiging ten spijt, de minister van Justitie zal altijd naar de Kamer geroepen worden als zich een incident heeft voorgedaan en dat zijn er, getuige de druk van het aantal Kamervragen en spoeddebatten, vele. Sinds een paar jaar werkt het ministerie met een incidentenstrategie, een soort checklist bij publicitaire en dus politieke risico’s. Beleid, uitvoering, juridische en communicatiedeskundigheid worden aan een tafel gezet om feiten te verzamelen, media te monitoren, de historische en politieke context te beoordelen etc. Die tafel doet een voorstel voor de gedragslijn van de minister. De enorme omloopsnelheid van nieuws vraagt om tempo maar men voorkomt ook dat onjuiste diagnose of speculatie als een boemerang op de bewindsman terugslaat. Door deze vuistregels wordt de reactie op incidenten beter gereguleerd. De laatste tijd komt er ook nog hulp uit onverwachte hoek. Door het hoge aantal aanvragen loopt de Kamer enorm achter met de spoeddebatten. Dat geeft ruimte om zaken goed uit te zoeken en de juiste remedie te vinden. Tegen de tijd van het debat is de aandacht van de media verslapt, de hitte eraf en overlegt men zakelijk. De beste regisseur van de waan van de dag en van hyper ventilerende politici en media op dit moment is dus de voorzitter van de Tweede Kamer.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
11
Dag van het Risico Workshop Beleid en Communicatie
Michel van Eeten, hoogleraar Bestuurskunde TU Delft en decaan Nederlandse School voor Openbaar Bestuur
De diva en het noodlot. Kan de kiezer worden behaagd met fatalisme?
In de meeste necrologieën over Hans Dijkstal, de recent overleden oud VVD-politicus, werd aangehaald dat hij kiezers ooit typeerde als “verwende diva’s”. De kiezers hadden die typering verdiend, vond Dijkstal, omdat ze de neiging hadden om de overheid verantwoordelijk te stellen voor alle denkbare risico’s. Veel politici en bestuurders denken dat de burger zo in elkaar zit. Het gevolg is een overheid die dwangmatig en overtrokken reageert op incidenten. Als we dit dwangmatige patroon willen doorbreken, dan moeten we de politieke rationaliteit serieus nemen. Met andere woorden: zijn er politieke boodschappen die de fatalistische acceptatie van bepaalde risico’s overtuigend weten te verkopen? In het huidige politieke debat ontbreekt fatalisme. Er ligt min of meer een taboe op. Het is niet moeilijk om te begrijpen waarom. Een risico is de kans op leed. Kans laat zich moeilijk verbeelden, leed des te beter. In het debat domineert dan ook dat laatste. Politieke standpunten gehoorzamen doorgaans aan een eenvoudig moreel schema: er is leed, dus er moet iets gebeuren. Het leed moet opgeheven worden. Dat schema noemen we ook wel: ‘engagement’. Hoe dat leed bestreden wordt, is van ondergeschikt belang. Iets doen is altijd beter dan niets doen. Dat is een categorische moraal, geen consequentialistische. Voor de vertolkers van die moraal is dat een prettige bijkomstigheid. Er is nauwelijks bewijslast om aan te tonen dat de interventie wenselijk is, want ingrijpen is intrinsiek goed. Iets is altijd beter dan niets. Wie dat aanvecht oogt moreel verdacht en wordt al snel als cynicus gediskwalificeerd. Dit mechanisme wordt versterkt door het feit dat elke vorm van leed als vermijdbaar kan worden voorgesteld. Kijk maar naar de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Deze raad onderzocht talloze ongevallen en rampen. Nog nooit is de raad tot de conclusie gekomen: kan gebeuren, niemand heeft gefaald. In het wonderlijke 12
universum van de Onderzoeksraad bestaan alleen maar vermijdbare ongelukken. In dit universum moeten politici opereren. Kortom, de spelregels van het politieke debat zijn weinig gunstig voor fatalistische boodschappen, voor acceptatie van risico’s. Toch dwingen de omstandigheden bestuurders en politici soms om een zeker fatalisme te vertolken. Een bekend voorbeeld daarvan is het mantra “honderd procent veiligheid bestaat niet”. Die boodschap is even waar als onverkoopbaar. Het herhalen van het mantra dat honderd procent veiligheid niet bestaat, drukt geen eerlijkheid uit, maar is een poging zichzelf vrij te pleiten. De vertolker van de boodschap vertelt ons: ik doe mijn best om u te beschermen, maar voor de rest moet u ermee leren leven. Het falen van deze boodschap laat zich dan ook samenvatten in vier woorden: Fatalisme op andermans rekening. De verkondiger draagt zelf geen gevolgen voor de acceptatie van dat risico. Elk weldenkend mens wantrouwt zo’n boodschap. Daar hoef je geen verwende diva voor te zijn. Hoe zou je wel fatalistische acceptatie kunnen opnemen in een effectieve politieke
boodschap? De kern van het antwoord is: door het met een principe te verbinden, een principe dat van de acceptatie meer maakt dan een soort dociele berusting. Een voorbeeld: degene die profiteert van het risico, moet het ook mede dragen. Degene die het risico draagt, moet ook meeprofiteren van dat risico. In het geval van de CO2-opslag in Barendrecht biedt dat twee mogelijkheden om de risico’s acceptabeler te maken: Ten eerste, de initiatiefnemers van de opslag dragen, voor zover mogelijk, het risico samen met de bewoners. Ten tweede, de bewoners dienen, voor zover mogelijk, mee te profiteren van het nemen van het risico. Geen van beide opties vereisen dat de risico’s krampachtig worden teruggedrongen met meer regels. Het doorbreken van de dwangmatige overheidsreactie op risico’s heeft dit soort principes nodig. Ze geven de acceptatie van risico’s een aantrekkelijkere betekenis dan de dociele berusting in het eigen lot. Die zin kan allerlei vormen aannemen. Wederkerigheid, onverstoorbaarheid, opoffering. Als mensen ergens meer naar verlangen dan bescherming, dan is het zingeving. Dat geldt ook voor verwende diva’s.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Dag van het Risico Workshop Beleid en Communicatie
Risico aanpak in teken van verantwoord durven
Herman van Gunsteren, hoogleraar rechtsfilosofie, Universiteit Leiden
Merkwaardig vind ik het om de burger als buikspreekpop voor te stellen. Het is waar, er wordt veel over en namens hem gepraat, maar in een democratie kan hij toch ook zelf zijn stem laten horen. En wat weten we eigenlijk van de burger? Is hij wel ‘een verwende diva’, voelt hij zich wel bedreigd? Onlangs vroeg ik enkele Volendammers of het klopt dat praktisch iedereen in dat dorp werkt. Ze beaamden dat en vertelden, toen ze hoorden dat ik politiek bestudeerde, dat ze bij wijze van waarschuwing weliswaar op Fortuyn en Wilders stemden, maar dat ze als het erop aan kwam natuurlijk CDA zouden kiezen.
Van Eeten signaleert een risico-regelreflex. Veroorzaker daarvan zou het politieke spel zijn. De reflex wordt echter, zo weten we uit onderzoekingen van cognitieve psychologen als Tversky en Kahnemann, ook gevoed door de werking van ons brein. Een evenwichtige inschatting van risico is contra-intuïtief, vaak strijdig met de ‘natuurlijke’ waarnemingen en oordelen van gewone mensen (ook die van de cognitieve psychologen zelf ). Onder invloed van een schokkende gebeurtenis verandert het oordeel over risico. Risico = kans x waarde. De kans blijft gelijk, maar de waarde wordt negatiever. Kiezers behagen met fatalisme lijkt me moeilijk. De fatalist leeft op de korte termijn,
afspraken komt hij niet na. Regeren is vooruitzien. Een overheid die fatalisme verkoopt is eigenlijk geen overheid meer. Risico dient van onzekerheid onderscheiden te worden. Wie de taal van risico bezigt waar onzekerheid/onwetendheid heerst, misleidt. Risico is kwantificering: getallen, volatiliteit, standaard deviatie. Bij onzekerheid is kwantificering een slag in het duister. Op onvoorspelbare gebeurtenissen bereid je je voor door het ontwikkelen van veerkracht (het vermogen om met verrassingen om te gaan zodanig dat kernwaarden behouden blijven). Het terrein waarop risicoanalyse zinvol kan worden toegepast is dus niet onbegrensd.
Ook waar een aanpak in termen van risico in beginsel zin heeft kan een overheid in de problemen raken. Waar de berekening van risico in de Gouden Eeuw in staat stelde om verantwoord te durven, te ondernemen, gaat het bij de eigentijdse Nederlandse overheid vooral om tegenhouden, om voorkomen van onheil. Deze nadruk op preventie betekent eigenlijk een terugkeer van het maakbaarheidsdenken van de jaren zeventig. Toen in dienst van emancipatie, nu van behoud, maar in beide gevallen gebaseerd op een overschatting van kennis van de maatschappij. Om preventie te realiseren moet vaak het gedrag van burgers veranderen. Wie, zoals velen de laatste decennia, meent dat het gedrag van burgers vooral bepaald wordt door hun cultuur, zal in die cultuur een aangrijpingspunt voor verandering zoeken. Van overheidswege morrelen aan de cultuur van burgers...vroeger heette dat hersenspoeling. Beter lijkt het om een risico aanpak te plaatsen in het teken van verantwoord durven. Dat deed Aaron Wildavsky in zijn Searching for safety onder het motto ‘the secret of safety lies in danger’. Wie altijd veilig wil zijn zal nooit ervaring met gevaar opdoen en juist daardoor kwetsbaar worden. Wildavsky bekritiseerde onder meer de overdreven presentatie van de gevaren van kankerverwekkende stoffen. Toen hij zelf kanker bleek te hebben reageerde hij met humor. Vlak voordat hij zes maanden later stierf werkte hij, samen met de antropologe Mary Douglas, aan zijn laatste publicatie. Die ging over ‘Jokes’.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
13
Dag van het Risico Workshop Rol overheidstoezicht
De Dag van het Risico roept ons op om met risico’s ontspannen (‘gezond’!) om te gaan. Toezicht wil risico’s voorkomen door ze te (doen) beheersen. Daar is niks op tegen en alles voor. Dat is tegelijk ook de tragiek van het toezicht: als er niks ernstigs gebeurt dan lijkt het toezicht overbodig. Maar zo’n vaart zal het wel niet lopen – er gebeurt altijd wel iets, is het niet vandaag, dan wel morgen. Ik zie toezicht als dynamische kracht in een samenleving. Een kracht die tart wat er is, die uitdaagt om zaken ‘scherp’ te krijgen. Ze doet dat met alle middelen die de open en deliberatieve samenleving kent. Openheid en het debat aangaan zijn daarbij belangrijke kenmerken, meer nog dan ‘gelijk’ krijgen Onafhankelijkheid van geest, niet ‘embedded’ zijn behoren ook tot de kenmerken. Hoe moet je zo’n toezichthouders in de wereld zetten? Zijn we daar dichtbij of staan we hier heel ver van af?
Toezicht als
vitaliserende kracht Ferdinand Mertens, hoogleraar Veiligheidskunde TU Delft en lid Onderzoeksraad voor Veiligheid
Om ongevallen te voorkomen moeten barrières opgeworpen worden en wanneer er dan toch een ongeval plaatsvindt dat we dan direct weer barrières hebben om de gevolgen van het ongeval te beheersen. Dat plaatje is ook in de VS ‘gesneden koek’. Hoe kan het dan zijn dat voor zo’n enorme boorinstallatie in de Golf van Mexico geen scenario’s beproefd zijn die passen bij de olieramp die nu plaatsvond? Dat was toch geen ‘onbekend risico’, dat is toch een mogelijkheid die je direct onder ogen kunt zien en de vraag kunt stellen: wat doen we als de buis afbreekt – de beroemde ‘blow out’ – en de afsluiter niet werkt? De toezicht houder vraagt dat bij de eerste ‘safety-case’ presentatie van de ontwerper van de installatie. En dan neemt hij toch geen genoegen met het antwoord “dat zien we dan wel”. Neen: “wat zijn uw barrières in dat geval” en “heeft u die uitgetest en werken die?” En “laten we samen dan eens naar uw proefnemingen gaan kijken”. Dat klinkt zo eenvoudig, en dat is het ook, maar waarom is het dan nagelaten? Want bij de Deepwater Horizon was verwarring alom over ‘wat te doen’.
wat betekent het ‘geprofessionaliseerd’ te zijn? Dat iedereen het kan als je maar de recepten volgt? Helaas is professionalisering vaak een synoniem voor versimpeling. Wanneer toezicht een routine wordt – hoe professioneel ook – wordt het obsoleet. We werken en leven in werelden waarin voortdurend krachten werken die systemen en organisaties voortstuwen. Soms zichtbaar, soms onzichtbaar, soms gaat de stuwing de ‘goede’ kant op, soms niet. En vaak zien we van alles maar weten we niet wat er van te vinden. In mijn zienswijze zitten toezichthouders daar midden in en is hun betekenis dat ze ‘kijken’, en dat ze zo goed ‘weten’ dat ze meer zien dan een willekeurige toeschouwer – ze hebben een stevige intelligence achter zich staan. Dat kijken richt zich op facetten en aspecten die niet al geroutiniseerd zijn maar op de ‘opkomende kwesties’. Ze hebben een ‘neus’ voor het opkomende ‘kwaad’ en ze laten zich niet bij de neus nemen. Vertrouwen is geen woord dat in hun lijfspreuk voorkomt, wantrouwen ook niet, maar scepsis is misschien een passende duiding van de beroepshouding.
De toezichthouders zijn geprofessionaliseerd – daar heb ik hard aan meegewerkt. Maar 14
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Dag van het Risico Workshop Rol overheidstoezicht
Risico’s aandurven
Marcel Pheijffer, hoogleraar Forensische Accountancy, Nyenrode en Universiteit Leiden
In zijn inleiding aangaande overheidstoezicht leverde Ferdinand Mertens nuttige inzichten. Als antagonist maak ik daarbij graag enkele kanttekeningen, enige tegendraadsheid is mij niet vreemd. Mertens stelt bijvoorbeeld ‘Toezicht houden is moeilijk’. Ik zie dat anders. Toezicht houden in de zin van de juiste feiten boven tafel krijgen opdat deze binnen een bij de toezichtstaak passend normatief kader kunnen worden geplaatst, is niet moeilijk. Onderzoek naar kwesties zoals de Volendamse caféramp, de brand in een cellencomplex op Schiphol en in de financiële sfeer (Icesave, DSB en diverse boekhoudschandalen) laten vaak zien dat overheidsfunctionarissen over toereikende handhavingsinformatie beschikken. Maar ook dat ze vaak nalaten adequaat in te grijpen. Te lief zijn. Lankmoedig. Te bevreesd of te lui om de discussie met onder toezicht gestelden aan te gaan. Of omdat ze door laatstgenoemden ingekapseld zijn. Toezichthouders leven vaak in een angstcultuur van ‘better safe than sorry’. Het probleem is niet dat toezicht houden moeilijk is, het probleem is dat veel toezichthouders te soft en weinig doortastend zijn. Het gaat vaak niet aan om in geval van dergelijke analyses te wijzen op ‘hindsight’ of de ‘kennis van nu’. Degenen die dat doen zijn blijven steken in de ontkenningsfase, ontkennen hun verantwoordelijkheid en steken de kop in het zand. Vaak hoort deze echter in de strop. Stop met de zachte heelmeesters en voorkom stinkende wonden. Mertens stelt dat er teveel van toezicht wordt verwacht. Ik waag dat te betwijfelen. De ‘gesloten oestercultuur’ van toezichthouders maakt dat het maatschappelijk verkeer te weinig inzicht krijgt in de handelwijze van toezichthouders in gevallen waarin het er echt om gaat. Wederom kan ik verwijzen naar de eerdergenoemde kwesties. Zo schetst De Nederlandsche Bank naar buiten toe graag het beeld dat in het geval van DSB Bank adequaat toezicht is gehouden. Uit inmiddels openbaar geworden stukken – leve de onderzoeksjournalistiek! – kan
ook het tegendeel worden geconcludeerd. Wat daar ook van zij: toezichthouders horen aan openbare zelfreflectie te doen, verantwoording af te leggen en zich niet louter te verschuilen achter (vermeende) geheimhoudingsplichten. Daardoor kunnen de verwachtingen van het maatschappelijk verkeer beter en eerlijker worden gemanaged. Maar belangrijker nog: zo kan gezag worden verworven. Gezag dat toezichthouders vaak ontberen onder de onder toezicht gestelden en daarom wordt vervangen door inge wikkelde regels die ontwijkgedrag uitlokken. Dat is het ware probleem! Tot slot het volgende. Op de Dag van het risico proefde ik een neiging bij velen tot risico beheersing. Een houding alsof de doelstelling van toezicht het uitbannen van risico’s zou moeten zijn. Ik neem daar afstand van. Risico’s kun je niet uitbannen. En je moet het niet eens willen: de kosten daarvan zijn veel te hoog. Bovendien slaat risico benauwdheid kansen dood. Ondernemen staat synoniem voor risico nemen. Waar het wel om gaat is dat burgers, ondernemers, toezichthouders en andere betrokkenen zo goed mogelijk in staat worden gesteld risico’s te onderkennen, te wegen en zo nodig te mitigeren of juist te nemen. Zo gaat het er bij beleggingsproducten om de risico’s duidelijk te maken. Degenen die bereid zijn meer risico te nemen, hebben de kans meer rendement te behalen. Althans indien het goed gaat en de risico’s zich niet manifesteren. Doen deze dat wel dan ontstaat juist een veel lager of zelfs negatief rendement. Kortom: risico’s zijn niet altijd negatief en moeten niet per definitie worden uitgebannen. Ik spreek dan ook liever over het neutraal geformuleerde ‘risk appetite’: de mate waarin iemand risico’s aandurft.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
15
Dag van het Risico Workshop “Waarom het allemaal niet lukt”
Over kalkoenen en andere wetmatigheden Meer veiligheid is gebaat bij minder regels, maar daartoe moet wel duidelijk zijn welke veiligheidsregels van ‘nationaal belang’ zijn.
Meer regeldruk leidt onweersproken tot minder welvaart zodat vanaf nu voor een gemiddeld hogere veiligheid het vooral van belang is dat de regeldruk daalt en op zijn minst niet meer stijgt.
Bij alle beschouwingen over fysieke veiligheid(scrises) moet het startpunt zijn dat we nu fysiek veel veiliger zijn dan ooit tevoren. In het Westen leven we nu gemiddeld bijna twee keer zo lang als 200 jaar geleden en deze gemiddelde levensduur neemt nog steeds toe, zij het marginaal. Toch is deze statistiek om twee redenen verraderlijk.
We komen nu echter op de tweede reden dat statistiek gevaarlijk kan zijn: er zijn nu eenmaal risico’s die als ze werkelijk optreden in één klap de statistiek op zijn kop zetten. Een fatale overstroming van de Randstad heeft zo’n impact dat we (mogelijk) erg voorzichtig moeten zijn met minder regels aan dijken. Het vergt constante en zorg vuldige analyse van de nationale veiligheidsrisico’s om dat beperkt aantal bedreigingen van de nationale veiligheid te identificeren.
De eerste reden is dat het beschouwen van het gemiddelde de grote verschillen miskent die er zijn tussen hogere en lagere inkomens groepen. Mackenbach is de eerste die in een klassiek geworden studie uit 1994 uitgebreid is ingegaan op de gezondheidseffecten van sociale stratificatie.1 Recente cijfers van het CBS bevestigen de uitkomst van de klassieke studie van Mackenbach: de (gezonde) levensverwachting hangt zeer sterk samen met het opleidingsniveau dat weer sterk samenhangt met het inkomensniveau. Laagopgeleiden leven gemiddeld aanmerkelijk korter en in minder goede gezondheid dan hoger opgeleiden. Hoogopgeleide mensen leven 6 à 7 jaar langer dan laagopgeleide mensen. Het verschil in het aantal levensjaren waarin mensen de gezondheid als goed ervaren, bedraagt zelfs 16 à 19 jaar.2 Wie daarom in de huidige samenleving nog een substantieel aantal levensjaren wil redden zal daarom vooral de welvaart van de lagere inkomensgroepen moeten verhogen.
16
Het lijkt dus tamelijk onweersproken nuttig om tot minder fysieke veiligheidsregels te komen onder gelijktijdige benoeming van enkele heel bijzondere nationale risico’s. De werkelijkheid is er echter een waarin zowel het aantal regels als het aantal bedreigingen van de nationale veiligheid alleen maar toenemen. Een belangrijke eerste reden voor deze uitdijing is dat de verantwoordelijke beleidsafdelingen bij departementen als core business hebben het maken van nieuw beleid en daarmee van nieuwe beleidsregels. Organisatiedeskundigen hebben al vaak gewezen op het feit dat afdelingen en hun leidinggevenden als ware het levende organismen vooral bestaan voor zichzelf en daarom bij voorkeur uitdijen als barbapappa’s.3 Simpelweg wensen dat deze beleidsafdelingen zich bezig gaan houden met minder beleid(sregels) en daarmee aan hun eigen (gedeeltelijke) opheffing werken
Ira Helsloot, hoogleraar Crisisbeheersing en Fysieke Veiligheid, Vrije Universiteit
is als verwachten van de spreekwoordelijke kalkoen dat hij zich bezig gaat houden met het organiseren van het kerstdiner. Dat kan natuurlijk wel, maar dan moet niemand verbaasd zijn als het opeens een tamelijk karig vegetarisch diner wordt. De belangrijkste tegenkracht is echter waarschijnlijk wel wat ‘incidentenpolitiek’ wordt genoemd: na een incident zien betrokken (in dubbel opzicht) beleidsmakers en deskundigen een kans om aan te tonen dat de regeldruk op het terrein van het incident omhoog moet. Een incident kan immers niet zomaar ‘pech’ zijn, het is een voorbeeld van de put die allang gedempt had moeten worden met adequate extra regelgeving. Alle media-aandacht voor zo’n incident ‘bewijst’ ook meteen dat hier sprake was van een nationaal risico. Voor wie het voorgaande zicht op de werkelijkheid deelt, is er maar één oplossings richting mogelijk: meer veiligheid door deregulering kan alleen door topdown introductie van ‘stalen deruleringskaders’ bereikt worden. Voorbeelden van dergelijke stalen kaders zijn: • Beperking van de wetgevings- en/of beleidscapaciteit • Het verplichten van een kosten-baten analyse door een onafhankelijke externe wetenschappelijke commissie voor zowel nieuwe regels als voor de betiteling ‘nationaal veiligheidsrisico’. • Het vastleggen van wettelijke maxima aan investeringen in veiligheid. De vraag is ‘slechts’ welke politicus of bestuurder voldoende durf heeft om dergelijke maatregelen te introduceren…
1
J.P. Mackenbach, Ongezonde verschillen. Over sociale stratificatie en gezondheid in Nederland, Assen: Van Gorcum, 1994.
2
S . Stam, e.a., ‘Hoogopgeleiden leven lang en gezond’, in: O. van Hilten & A. Mares (red.), Gezondheid en zorg in cijfers 2008, Den Haag/ Heerlen: CBS, 2008.
3
Vrij naar Mintzberg’s conclusies over de machinebureaucratie. Zie H. Mintzberg, The structuring of organisations, Prentice Hall, 1979.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Dag van het Risico Workshop “Waarom het allemaal niet lukt”
Shit happens. Er bezwijkt een rivierdijk. Bewoners in een verpleeghuis lopen salmonella vergiftiging op na het eten van kippensoep bij de lunch. Je gaat gezellig met elkaar naar een bloemententoonstelling, blijk je na afloop besmet met legionella. Kan gebeuren. Kan gebeuren? De verantwoordelijke politici worden stevig aan de tand gevoeld door de oppositie en door journalisten. Enkele politici betogen dat er altijd wel iets mis gaat, maar de meeste gaan direct overstag. Zij beloven dat ze nieuwe regels zullen opstellen, strenger gaan controleren, dat ze er alles aan zullen doen om herhaling te voorkomen – voor insiders: de risico-regelreflex.
Hoe de risico-regelreflex tegen te gaan? Na inwerkingtreding van de nieuwe regels kunnen twee dingen gebeuren. Er vindt desondanks een nieuw incident plaats, wat leidt tot een roep om nóg striktere hand having. Of er vindt geen nieuw incident plaats en dan gaan burgers en journalisten klagen over verstikkende regelgeving. Er zijn vier oplossingen bedacht om de risico-regelreflex tegen te gaan: 1 Maak burgers duidelijk dat verzorging van de wieg tot het graf uit de tijd is. Soms gaan dingen gewoon mis en moet de burger zelf opdraaien voor de gevolgen. 2 Kies voor een rationeler, wetenschappe lijker veiligheidsbeleid; ga niet lukraak hier en daar wat risico’s bestrijden maar probeer zoveel mogelijk veiligheid te realiseren tegen zo min mogelijk kosten. 3 Kies voor een democratischer veiligheidsbeleid. Risicobestrijding is een kwestie van prioriteiten stellen. Als burgers inspraak krijgen, kunnen ze ermee leven dat andere dingen moeten wijken. 4 Bezint eer gij begint: voordat nieuwe regels worden uitgevaardigd zou je alle nadelen daarvan op een rijtje moeten zetten en die moeten afwegen tegen de voor- en nadelen van de status quo. Dit klinkt allemaal plausibel, maar waarom is de risico-regelreflex dan nog steeds een probleem?
Bij de eerste oplossing is het de vraag of de overheid echt wel meer verantwoordelijkheid aan burgers wil geven. Je mag zelf bepalen of je sport, rookt en alcohol gebruikt. Je mag zelf een ziektekostenverzekering kiezen, naar eigen smaak en voorkeur. Maar als je vervolgens zelf besluit om je tienerdochter niet te laten inenten tegen baarmoederhalskanker, is dat weer niet de bedoeling. En als je zelf besluit een total body scan te laten doen bij wijze van verstandige preventie, blijkt dat de Nederlandse overheid dat heeft verboden. Ook op het terrein van de criminaliteitsbestrijding is de boodschap dubbelzinnig. Wel je huis beveiligen tegen inbraak, maar geen pepper spray meenemen in je handtas en geen honkbalknuppel klaarleggen onder de kassa. De tweede oplossing veronderstelt dat we allerlei soorten risico’s met elkaar kunnen vergelijken. Maar burgers en politici zijn in hun hoofd niet bezig het risico op verkrachting uit te drukken in veiligheidspunten, om vervolgens de luchtkwaliteit op scholen uit te drukken in soortgelijke veiligheidspunten. Het idee dat je politieke keuzes kunt vervangen door wetenschappelijke rekensommen is een illusie. Veel verstandiger is politieke besluitvorming met inspraak door burgers (oplossing 3). Let wel: veiligheidsbeleid is vaak handhavings-
Margo Trappenburg, bijzonder hoogleraar Sociaal politieke aspecten van de verzorgingsstaat en de overlegeconomie, Universiteit van Amsterdam, tevens hoofddocent Bestuurs- en Organisatieweten schappen, Universiteit Utrecht
beleid. Stel dat we met elkaar prioriteiten stellen voor alle voorschriften en die democratisch publiceren op de gemeentelijke website. Vervolgens treedt de boevenlogica in werking. De caféhoudster denkt: gelukkig, de brandvoorschriften gaan ze dit jaar niet controleren. Dan kan ik nog wel even wachten met het vervangen van die gevaarlijke oven. De manager in het verpleeghuis concludeert: we kunnen wel met minder schoonmaak toe, want ze komen dit jaar toch niet langs. En de inbreker berekent zijn kansen: politie surveillance hebben ze in die wijk geschrapt, dus laat ik het daar eens proberen. Eigenlijk is oplossing 4 het beste: bezint eer gij begint. Aan iedere beleidswijziging zijn namelijk voor- en nadelen verbonden en ook die nadelen moeten worden belicht. Strengere hygiëne-eisen in zorginstellingen verkleinen de kans dat bewoners besmet raken met een bacterie. Maar wordt er dan op grote schaal gekozen voor gevriesdroogd eten uit pakjes, en zullen bewoners niet meer mogen helpen in de keuken als zij dat leuk vinden? Nieuw beleid en strengere handhaving kost ook bijna altijd meer geld. Rustig nadenken na een incident is niet stoer of spectaculair. Maar toch biedt juist dat de meeste kans om iets aan de risicoregelreflex te veranderen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
17
Bestuurlijk indekken bij veiligheid
zorgelijke ontwikkeling Naar mijn stellige indruk neemt het – bestuurlijk – indekken bij veiligheid gerelateerde aangelegenheden toe. In welke mate is sterk afhankelijk van de hele entourage maar het is een zorgelijke ontwikkeling. Ondergetekende was zeer nauw betrokken bij de veiligheids maatregelen rondom Koninginnedag. Alle veiligheid gerelateerde bijeenkomsten met niet alleen veel partijen maar ook zeer uiteenlopende belangen en “Apeldoorn” in gedachten verliepen in een goede zakelijke sfeer. Gaande het traject is bij mij echter wel de vraag gerezen waar nu geredeneerd werd op basis van nut en noodzaak dan wel op indekken. Ik betrapte mij er op dat je steeds alert moet zijn om zelf ook niet in die val te trappen. We zijn in Nederland in een cultuur terecht gekomen waarbij niet alleen achteraf een gefileerd oordeel geveld wordt maar een mogelijk oordeel gaat op voorhand al een doorslaggevende rol spelen. Koninginnedag 2010 kende continue een wankel evenwicht tussen een ontspannen, spontaan traditioneel feest en stringente veiligheidsmaatregelen. Daar tegenover stond het belang van beide burgemeesters om er een ongedwongen feest van te maken. De strijd tegen de ‘vorige oorlog’ bracht het bekende ‘een onsje meer’ met zich mee, hetgeen een stapeleffect heeft en dus cumulatief werkt. Bewust of onbewust wordt er toch steeds gedacht vanuit de achterkant van het gelijk met in het achterhoofd de virtueel over de schouder kritisch meekijkende oordeelveller. We moeten daarom terug naar de basis. Beschouw in brede zin een evenement en baseer daarop maatregelen van nut en noodzaak! Maximaliseer niet onmiddellijk. Accepteer dat we in een maatschappij vol met risico’s leven. Maak een degelijke risicoanalyse en laat hier realistische scenario’s en incidenten op los. Besluit vervolgens of er wordt ingezet op basis van een ontmoedigingsbeleid dan wel op basis van een beleid gericht op afschrikking. Waar conflicteert een onbelemmerd optreden met de tolerantiegrenzen en hoe staat alles op gespannen voet met bij voorbeeld vrijheid van demonstratie en/of vrije meningsuiting. Dit is van groot belang met het oog op de te nemen maatregelen in de voorbereidende sfeer. Met name richting de media! 18
Als dan allerlei maatregelen zijn overwogen, afgewogen en besloten moet het verantwoord en beargumenteerd kunnen worden en daarmee klaar. Rond Koninginnedag waren er onder andere saillante discussies over wat te doen bij een mogelijke luchtdreiging, hoe om te gaan met het fouilleren van bezoekers en wat te doen tegen de mogelijke inzet van zwaardere voertuigen. We stonden voor de uitkomst! Dit impliceert in mijn optiek dat er stevig stelling moet worden genomen op basis van ingenomen standpunten tegen derden uit het achterveld en de media. Deze laatste cluster en de bestuurders zijn tot elkaar veroordeeld. We hebben elkaar nodig. Inspecties, controles, enquêtes horen er te zijn. Eenieder moet zich realiseren dat hij aan de tand gevoeld kan worden maar het moet niet leidend worden! Adviezen, media wensen etc. moeten op voorhand niet slaafs gevolgd worden. Sommige clusters in onze samenleving zijn nu eenmaal tot elkaar veroordeeld maar bestuurders, gezagsdragers moeten geen gevangene van andere belanghebbenden worden. Zij moeten veel meer hun eigen houding bepalen en de rug recht houden. Ik pleit dus voor het stelling nemen tegen het ingeslopen gedragspatroon om alles af te wegen tegen publiciteit, aansprakelijkheid en angst voor barbertje die moet hangen. Gewoon meer guts, minder laten aanleunen en soms ook zeggen: “neen, dat doen we niet”, ondanks de druk die uitgeoefend wordt.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
S.W.G.M. Kramer, burgemeester Kapelle
Aan elk veiligheidsbeleid ligt de vraag ten grondslag: wanneer is het veilig genoeg? Of het nu om spoortunnels gaat, om kerncentrales, waterkeringen of woongebouwen. Leiden de toegepaste maatregelen tot het gewenste veiligheidsniveau? Is een hoger niveau van veiligheid gewenst, tot hoever ga je dan?
Derk van Oosterzee, programmma Fysieke Veiligheid en Bestuur, directie Veiligheid en Bestuur, ministerie van BZK
Kosten-batenanalyse brandveiligheid Bestuurders worstelen met deze vragen, al was het maar omdat veiligheid vanzelf sprekend niet het enige criterium is om een breder beleid – vervoer, energie, wonen – te beoordelen. Er zijn ook vele andere, relevante maatschappelijke belangen – economie, milieu, ruimte, persoonlijke vrijheid, privacy – waartegen veiligheid moet worden afgewogen. En het gaat natuurlijk ook om harde euro’s: hoeveel hebben we over voor onze veiligheid? In Risico’s en redelijkheid construeren Helsloot c.s. een afwegingsmodel voor bestuurders, waarmee zij proberen deze vragen van een antwoord te voorzien. Elders in dit nummer wordt hier uitgebreider op ingegaan. Helsloot pleit er voor om een maatschap pelijke kosten-batenanalyse van in te zetten maatregelen onderdeel te laten zijn van dat afwegingsmodel. Het ministerie van BZK heeft besloten te proberen dit afwegingsmodel toe te passen op brandveiligheid van met name woon gebouwen. Dit ligt in het verlengde van de reeds samen met het ministerie van VROM/ WWI ingeslagen weg om te komen tot beter verantwoord en kosteneffectiever brand veiligheidsbeleid. We willen specifiek toewerken naar een meer risicogericht in plaats van regelgericht brandveiligheids beleid en we willen komen tot doel kwantificering. Deze focus sluit tevens aan bij de ontwikkelingen die door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) zijn ingezet, bij het kijken naar de brandweer van de toekomst, waarbij de nadruk meer wordt gelegd op de voorkant van de veiligheids keten. Bij brandveilige woongebouwen gaat het dus om de vraag: welke maatregelen
moet je treffen, hoe doelmatig zijn die en hoe kosteneffectief? En wanneer is het woongebouw dan voldoende brandbrandveilig, waarbij het terugdringen van elk risico een illusie is? Het huidige brandveiligheidsbeleid kenmerkt zich nog te veel door historisch ontwikkelde standaardoplossingen, waarbij over de doelmatigheid nog te weinig bekend is. Het ministerie van BZK heeft daarom besloten om met betrokken partners (ministeries, veiligheidsregio’s, NVBR) een maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA) uit te laten voeren van een aantal al in de praktijk toegepaste maatregelen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de financiële kosten en baten. Het gaat ook om maatschappelijke kosten en baten zoals leed, gevoelens van (on) veiligheid en eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Daarbij moeten de te nemen maatregelen worden afgezet tegen het geïdentificeerde risico: gaat het om nieuwbouwwoningen, om vooroorlogse woningen in de binnenstad, om meer of minder zelfredzame bewoners? Op deze manier kan een rationele en transparante keuze van te nemen maatregelen worden gemaakt. Een belangrijk argument voor Helsloot c.s. om een MKBA deel uit te laten maken van het door hun voorgestane afwegingskader. Dit is een eerste stap. Uiteindelijk zal een dergelijke analyse moeten plaatsvinden voor alle mogelijk te nemen maatregelen ter verbetering van de brandveiligheid in woongebouwen en andere vormen van brandveiligheid, bijvoorbeeld van tunnels of van natuurgebieden.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
19
J.G.H. Bos en M.J. van der Veen, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement – An Aon Company
Risicosignalering:
zicht op korte termijn risico’s
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoekt de mogelijkheden om op meer systematische wijze risico’s te signaleren en gegevens en kennis over deze risico’s bijeen te brengen. In opdracht van het Nationaal CrisisCentrum (NCC) ontwikkelde het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement een handleiding voor het signaleren van risico’s en voerde een behoefteonderzoek uit naar de wensen bij verschillende doelgroepen. Achtergrond De aanleiding voor het ontwikkelen van risicosignalering ligt in de Strategie Nationale Veiligheid. Onderdeel van de werkwijze voor versterking van de nationale veiligheid is een rijksbrede analyse van dreigingen en beoordeling van risico’s. “Om de vitale belangen goed te kunnen beschermen is het van belang continu te beschikken over een scherp beeld van potentiële dreigingen. De werkwijze begint dan ook met het analyseren van de dreigingen die op Nederland afkomen, het beoordelen van de dreigingen in termen van risico’s voor de vitale belangen en deze risico’s te positioneren ten opzichte van elkaar.” 1 Vertrekpunten De risicosignalering is een werkwijze voor het monitoren van dreigingen die zich op de korte termijn, grofweg in een periode enkele dagen tot een half jaar, kunnen manifesteren. Deze werkwijze richt zich op alle organisaties die behoefte hebben aan dreigingsinformatie. Voor de risicosignalering is het niet de bedoeling om dreigingen onderling te vergelijken. Om dreigingen onderling te vergelijken (en dus te ‘scoren’ ten opzichte van elkaar) is het noodzakelijk om een dreiging een bepaalde waarde te geven. Iedere dreiging is uniek in zijn potentiële aard, omvang, specifieke kenmerken en effecten. Dat maakt dat het ingewikkelder is om dreigingen te kwantificeren. Dit past minder goed in de doelstelling om op korte termijn risico’s en ontwikkelingen binnen deze risico’s te volgen. Als basis voor de totstandkoming van de techniek en de vorm van de risicosignalering is een vijftal vertrekpunten gedefinieerd:
1
20
1. De risicosignalering is een instrument waarin sectorale analyses kunnen samenkomen en verrijkt kunnen worden tot intersectorale analyses in samenwerking met experts uit verschillende kolommen. 2. De risicosignalering is een intersectoraal samen werkingsproduct. Door hierin samen te werken wordt het gemak waarmee partijen elkaar kunnen vinden en kennis kunnen uitwisselen tijdens crises vergroot. 3. De risicosignalering kijkt een aantal maanden vooruit naar mogelijke risico’s en resulteert in integrale analyses en scenario’s. 4. De risicosignalering biedt integrale informatie en handelingsperspectieven op verschillende thema’s, beschikbaar voor (een geselecteerde groep) gebruikers. 5. De risicosignalering heeft tot doel bij gesignaleerde risico’s de mogelijke gevolgen voor de nabije toekomst in beeld te brengen in de vorm van scenario’s. Handleiding risicosignalering De handleiding risicosignalering beschrijft een methodiek voor het signaleren van korte termijn dreigingen. De handleiding is tot stand gekomen aan de hand van een verzameling van ‘best practices’ uit de literatuur en de praktijk. Inspiratiebronnen waren de Nationale Risico beoordeling Leidraad Methode en de stappenmethode van Scenario Planning. Daarnaast is met experts van gedachten gewisseld over het concept risicosignalering en de toepasbaarheid op verschillende typen dreigingen. Het resultaat is een stappenplan voor het signaleren van korte termijn dreigingen: Stap 1 Maak een selectie van de dreigingen die actueel zijn in binnen- en buitenland, of door partnerorganisaties worden aangedragen. Stap 2 Werk samen met experts voor elke dreiging scenario’s uit, die minimaal een impact op regionaal niveau hebben, zich gemiddeld ten minste eenmaal per jaar voordoen in de Westerse wereld en een effect hebben op tenminste één van de Nederlandse vitale belangen. Stap 3 Benoem de indicatoren die inzicht geven in de toestand
Strategie Nationale Veiligheid, p. 13
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Figuur: Dreigingsmatrix
en de verandering van de factoren die kunnen leiden tot het ontstaan van een calamiteit. Benoem de organisaties die kunnen bijdragen aan het meten van deze indicatoren. Stap 4 Bundel de indicatoren in een dreigingsmatrix. Draag zorg voor een dynamisch beeld van de indicatoren voor deze dreiging. Stap 5 Laat experts vanuit verschillende organisaties de dreigingsmatrix monitoren en tref maatregelen afhankelijk van het dreigingsbeeld. De handleiding biedt aanknopingspunten om tijdig te zien wanneer een dreiging zich niet leent voor risico signalering. Uit een validatiestudie met vijf dreigingen blijkt bijvoorbeeld dat voor de dreiging van een ‘chemisch incident’ onvoldoende indicatoren beschikbaar zijn die gemeten worden en bovendien voldoende fluctuatie vertonen. Voor het signaleren van risico’s is vooral de verandering (fluctuatie) van indicatoren interessant. Een substantiële verandering in indicatoren resulteert in een verandering in de toestand van het risicobeeld: het risicosignaal. Op basis van de verandering van alle indicatoren gezamenlijk kan bepaald worden of de dreiging toe- of afneemt. Behoefteonderzoek In een behoefteonderzoek is gekeken naar de wensen van verschillende organisaties die vanuit hun bedrijfsvoering te maken hebben met kortetermijndreigingen. Daartoe is gesproken met provincies, veiligheidsregio’s, politieregio’s, gemeenten, koepelorganisaties, vitale sectoren en rijksoverheden. Aan de hand van een vragenlijst en een telefonisch interview hebben deze organisaties een beeld geschetst van de behoefte aan dreigingsinformatie en de bereidheid tot het bijdragen aan het delen van dreigingsinformatie. Alle organisaties geven aan dat er punten zijn waarop de informatiepositie rondom dreigingen voor hen versterkt kan worden. Dreigingsinformatie wordt voornamelijk gebruikt voor het informeren van bestuurders, het
voorbereiden op inzet keuzes en het treffen van maatregelen. Via alertering, vergelijkbaar met het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (ATB), willen organisaties direct over acute dreigingen geïnformeerd worden. Een kennisbank met dreigingsinformatie zou naast alertering een welkome aanvulling voor het vinden van extra dreigingsinformatie. Een veelgenoemde randvoorwaarde voor succesvolle risicosignalering is dat dreigingsinformatie een grondige analyse van de dreiging moet bevatten. De organisaties geven aan dat zij zelf een rol kunnen spelen in het verrijken en analyseren van dreigingsinformatie. Een grote bereidheid tot het delen van informatie bestaat, mits vertrouwelijkheid van informatie gewaarborgd kan worden. Aanbevelingen Op basis van de uitkomsten van het behoefteonderzoek en de ervaringen die zijn opgedaan met het uitwerken en testen van de handleiding hebben we een aantal aanbevelingen geformuleerd. De belangrijkste zijn hieronder, samengevat, weergegeven: 1. Wijs per type dreiging een expertorganisatie aan. Deze expertorganisatie is accountmanager voor die dreiging. De expertorganisatie stimuleert het delen van dreigingsinformatie, best-practices, scenario’s en plannen. De expertorganisatie is het eerste aanspreekpunt vanuit het NCC wanneer de dreiging werkelijkheid wordt. 2. Creëer een netwerkkaart voor elke (actuele) dreiging. Deze netwerkkaarten bestaan uit drie delen. Het eerste deel van de netwerkkaart noemt de organisaties die de dreiging kunnen signaleren en beschrijft met wie deze initiële informatie gedeeld wordt. Het tweede deel beschrijft het netwerk van experts die vervolgens kunnen helpen bij het duiden van de dreiging. Het derde deel beschrijft het netwerk van organisaties die geïnformeerd moeten worden over de dreiging. 3. Ontwikkel geen nieuw instrument voor het delen van dreigingsinformatie, maar maak zoveel mogelijk gebruik van bestaande processen, structuren en systemen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
21
Innovatiecongres Veiligheid
Innovatiecongres Veiligheid 2010 Samenwerken voor veiligheid in Nederland “We moeten dwars door de grenzen van onze eigen organisaties heen breken”, zo vat Dick Schoof, directeurgeneraal Veiligheid van het ministerie van BZK, het thema van de dag samen. “Er is grote behoefte aan nieuwe technologieën en ideeën voor veiligheid. Juist in deze tijden van krapte moeten innovaties ons helpen ons werk nog efficiënter en effectiever uit te voeren. Daarvoor moet een goede samenwerking bestaan tussen rijksoverheid, de veiligheidspartners, kennis instellingen en de markt op het gebied van innovaties voor veiligheid. Dit houdt in dat wij niet ieder apart wielen moeten gaan uitvinden die elders al klaar liggen”. Na deze opening kreeg het thema samenwerken meteen gestalte in de grootste brainstorm over veiligheid door innovatie in Nederland, onder leiding van de dagvoorzitter Erik Peekel. Aan de hand van drie stellingen gingen de deelnemers één op één in gesprek met elkaar. In de vorm van een talkshow werden de stellingen daarna met alle aanwezigen besproken. Zo passeerden innovatieve en radicale ideeën de revue; zoals de 22
mogelijkheden van de inzet van sociale media (denk aan twitter), de rol van journalisten en het verhogen van de burgerparticipatie voor maatschappelijke veiligheid. Of ideeën over het inrichten van een ministerie van Veiligheid en het opheffen van de brandweer als organisatie. In het middagprogramma werd op deze en andere aspecten van maatschappelijke veiligheid dieper ingegaan in tien verschillende workshops. Gedurende de dag kon men op het Innovatieplein kennismaken met collega’s uit het veiligheidsveld en tevens met instellingen en bedrijven die hun noviteiten op het gebied van veiligheid toonden. Zo kon men onder andere de mogelijkheden zien van verschillende camera’s op en ver boven de grond, van analysesoftware voor ‘slim toezicht’ en van het noodcommunicatie middel NL-Alert. Innovatie is een middel en niet het doel Onder de plenaire sprekers werd vervolgens een uitstapje gemaakt naar een compleet andere tak van sport. Marc Lammers, de voormalige bondscoach van het
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Innovatiecongres Veiligheid
Op 19 mei kwamen professionals uit het innovatie- en veiligheidsveld samen op het Innovatiecongres Veiligheid 2010, georganiseerd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze dag, waarop het thema samenwerken centraal stond, bood de 500 deelnemers van overheden, bedrijven en kennisinstellingen de kans om met elkaar in gesprek te gaan, kennis te delen en te netwerken. Doel van het congres is het bieden van een dag vol nieuwe inspiratie, ideeën en connecties, wat zal bijdragen aan nieuwe en succesvolle innovaties voor veiligheid in Nederland.
Nederlands dameshockeyteam, hield een gepassioneerd verhaal over coachen, samenwerken en innovatie. En zijn boodschap kwam aan, verzekerde het applaus ons na zijn verhaal. Samenwerken naar een doel, een gouden prestatie, kan alleen als je met z’n allen grenzen kunt en wilt verleggen. Innovatie is een middel om een doel te bereiken en niet een doel op zich. Niet veranderen is stilstaan. Als je hetzelfde doet als je al deed, dan krijg je ook hetzelfde. Dus je ontkomt niet aan innovatie.
Edmée Moojen, programma Veiligheid, Informatie en Technologie, DG Veiligheid, ministerie van BZK
In de navolgende pagina’s vindt u artikelen waarin dieper wordt ingegaan op de thema’s innovatie en veiligheid. Ten eerste door de plenaire sprekers Frans Leeuw en Stephan Wevers en daarnaast in uiteenzettingen over vier verschillende workshops van die dag.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
23
Innovatiecongres Veiligheid
Het (jaarlijkse) congres over Innovatie en veiligheid kenmerkt zich onder andere door een ongekende ‘breadth, depth and width’. Van technopreventie en human enhancement tot kennismanagement en datamining en – spacing. In een lezing van beperkte duur is het onmogelijk een dergelijke gevarieerdheid aan de orde te laten komen. Dat zou alles en iedereen tekort doen. Daarom beperk ik me tot drie thema’s, die enerzijds een duidelijke plaats op dit congres innemen, maar anderzijds ook direct met het werk van het WODC verbonden zijn. prof. dr. Frans L. Leeuw, WODC & Maastricht University 1
Persuasieve technologie...ook toepasbaar op crime & justice terrein
Veiligheidsbeleid en innovaties
Over persuasieve sociale technologie, socio-neuroscience en beter evaluatie-onderzoek Thema 1: samenwerking in de veiligheidsketen en persuasieve technologie Deze veiligheidsketen omvat tientallen organisaties met hun eigen producten, duizenden mensen en duizenden relaties. De mensensoort is uitgerust met tal van sensoren en spiegelneuronen om samenwerking met soortgenoten mogelijk te maken. Dat is belangrijk maar garandeert helaas niet dat er altijd ook sprake is van effectieve samenwerking. Mechanismen als ‘what’s in it for me’, communicatieproblemen (als de een in de schijnwerper staat en de ander niet of minder, voelt dat onplezierig) en na-u-effecten, belemmeren de samenwerking. Met ‘procesregisseurs’, ‘visiedocumenten’ en ‘prioritering’ komt de mensensoort er niet (meer). Daarom zou wel eens meer verwacht kunnen worden van persuasieve technologie, of te wel: software, mens-machine interactievoorzieningen, een stukje robotica, en digitale social network communicatie die behulpzaam zijn bij het realiseren van effectieve vormen van samenwerking.
24
Thema 2: doorgronden van oorzaken van persistent antisociaal/delinquent gedrag Buikhuisen 2 verloor de strijd maar is gelukkig weer (wat) gerehabiliteerd. Onlangs verkreeg het WODC met een aantal universiteiten en (forensische) instituten een ruim aantal miljoenen (uit de FES-pot) om onderzoek te doen naar cognitie en hersenen op het gebied van de veiligheid. Onderzoek op het gebied van de socio neuroscience (sociale wetenschappen gecombineerd met neurologie, endocrinologie en biologie), met gebruik making van de meest moderne technieken, is een van de topics. Hoe zijn bijvoorbeeld cognitieve vaardigheidsprogramma’s te optimaliseren als informatie over biomarkers bekend is? Hoe kan meer bekend worden over de veerkracht van slachtoffers van geweld en hoe kan die ‘resilience’ via neuro-en biofeedback verbeterd worden? Hoe kan post traumatische stress bij ambulancepersoneel, politie, militairen enz voorkomen worden als zij beslissingen
1
Dank aan Paul Platenburg, WODC, voor zijn bijdrage aan de WODC box.
2
et instituut werd, bij het aantreden als directeur in 1973 van prof. dr. W. Buikhuisen, omgevormd van documentatiecentrum tot H wetenschappelijk onderzoekcentrum.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Innovatiecongres Veiligheid
Revenge effecten
onder druk moeten nemen. Samen met universiteiten, justitiële inrichtingen, academisch medisch centra, de reclassering, en forensische klinieken is dit programma van start gegaan met het oogmerk fundamentele kennis te produceren maar tegelijkertijd flink bij te dragen aan ‘low hanging fruit-toepassingen’. Zie ook: www.hersenenencognitie.nl.
mate en veel weten we daar al van) maar stelt veeleer vragen van de volgende soort: • waarom gemeend wordt dat bepaalde (innovatieve) interventies inderdaad zullen gaan werken, • werken ze ook in de praktijk en • zijn ze, gegeven het doel dat bereikt moest worden, effectief.
Thema 3: van effect evaluaties moet ghij het hebben Krachtige evaluaties van (nieuwe) interventies zijn nodig, alleen al omdat zij in staat zijn zowel meer veiligheid te veroorzaken, als ook ‘revenge effecten’ te veroorzaken. Een voorbeeld uit de digitale wereld van zo’n wraak effect is dat vaak van dezelfde ‘apps’, software en datamining-algorithmes gebruik wordt gemaakt door ‘crime fighters’ en veiligheidsanalisten om criminelen op te sporen als door de criminelen om nog effectiever te roven, of langs andere wegen kwaad te doen. Modern en hoogwaardig evaluatieonderzoek kijkt minder naar alleen uitvoeringsproblemen (die zijn er in ruime
Impact evaluaties, en evidence based beleid, zijn de antwoorden op dit soort vragen. Ook daar dient meer aandacht naar uit te gaan.
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) Het WODC (www.wodc.nl) voert wetenschappelijk onderzoek van sociaal- en gedragswetenschappelijke en juridische aard uit. Het instituut produceert kennis over en voor Justitie relevante fenomenen voor nu en straks, waaronder fenomeenstudies, beleids- en programma-evaluaties, statistische en beleidsanalyses en prognoses. Ook wordt een aantal monitoren op periodieke basis uitgevoerd. Voorbeelden zijn: Monitor Jeugdcriminaliteit (jaarlijks overzicht jeugdcriminaliteit en handhaving), Recidivemonitor (langlopend onderzoek gericht op het verkrijgen van inzicht in de strafrechtelijke recidive en in criminele carrrières), Nationale Drugsmonitor (samen met het Trimbos instituut), de Monitor geschilbeslechtingsdelta (terugkerende rapportage hoe burgers/bedrijven omgaan met (juridische) problemen en welke rol voorzieningen daarin spelen) en de Monitor Criminaliteit Bedrijfs leven (geeft jaarlijks beeld van het bedrijfsleven als slachtoffer van criminaliteit). Het WODC besteedt een belangrijk deel van de onderzoeksportefeuille uit aan externe partners (universiteiten, onderzoeks- en kennisinstellingen, doorgaans in Nederland maar ook buitenlandse organisaties).
geschilbeslechting in de afgelopen jaren. • Opsporen onder dekmantel; regulering, uitvoering en resultaten van undercovertrajecten. • Sharia in Nederland; een studie naar islamitische advisering en geschilbeslechting bij moslims in Nederland. • Jihadistisch terrorisme in Nederland; een beschrijving op basis van afgesloten opsporingswonderzoeken. • Criminogene en beschermende factoren bij jongeren waarbij een basisonderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming wordt uitgevoerd; een verkennende inventarisatie van de mate van zorg en van risico- en beschermende factoren gesignaleerd door raadsonderzoekers.
Voorbeelden van recent afgesloten onderzoek: • Rechtspleging Civiel en Bestuur 2008; ontwikkelingen en samenhang in het stelsel van
Niet langer vooral vragenlijsten, maar ook mystery guests en gedragsmetingen, zijn wezenlijk. En ook dat kan en moet op innovatieve manieren gebeuren, bijv. door gebruik te maken van software waarmee argumenten achter beslissingen van bestuurders, beleidsmaker, maar ook de politie en andere opspoorders, gefileerd kunnen worden. Het is niet alleen leuk en spannend om zo te werken, maar het levert ook meer op.
Het WODC coördineert ook de Veiligheidsportfolio van het NWO Hersenen en Cognitie programma waarin op innovatieve manier naar de relatie tussen (neuro)biologische, psychologische en sociale factoren bij het verklaren van (persistent) antisociaal gedrag gekeken wordt. Zie: http://www.wodc.nl/ onderzoek/onderzoeksprogramma/ hersenen%5Fen%5Fcognitie/. De opgedane kennis verspreidt het WODC breed. Alle onderzoeksresultaten zijn via de eigen website (www.wodc.nl) beschikbaar en belangrijke en grotere onderzoeken worden uitgegeven in boekvorm. Daarnaast zijn er memoranda en cahiers, terwijl al ruim 30 jaar lang Justitiële Verkenningen acht keer per jaar uitkomt.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
25
Innovatiecongres Veiligheid
Brandweer Nederland:
terug naar de toekomst Namens de NVBR ging bestuurslid Stephan Wevers – aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden van nu en lang geleden – nader in op de innovatieve ontwikkelingen door de eeuwen heen en het lerende vermogen van de brandweer. Hieronder een samenvatting. Stephan Wevers, commandant brandweer Twente
Door de eeuwen heen De brandweer heeft een lange geschiedenis en door de eeuwen heen hebben markante innovaties plaats gevonden, veelal op technisch gebied. De innovatieve momenten van de brandweer zijn te herleiden tot vier belangrijke perioden in onze geschiedenis, waarin 43 Nederlandse steden volledig zijn afgebrand. Opmerkelijk: de brandweer is nog maar 150 jaar in staat om steden en dorpen tegen brand te beschermen; die 1900 jaren daarvoor was men dat niet. De laatste keer dat een Nederlandse stad afbrandde was in 1862, in mijn eigen gemeente Enschede. Bidden en breken Bidden en breken. Dat was de inzet bij brand tot in de vroege Middeleeuwen. Oorlog en ruzie waren in deze periode brandoorzaak nummer 1. De eerste georganiseerde brandweer bestond veelal uit goed bedoelde buren- en burgerhulp. Hoe hard men in die periode ook tegen grote branden vocht, men was machteloos doordat men niet in staat was om water bij vuur te brengen. Daarom werd er na 64 na Christus – nadat Rome bijna volledig door brand was verwoest – door Nero
bijvoorbeeld zwaar ingezet op het voorkomen van brand en op de uitbreiding van burenhulp (slaven). Een eerste vorm van overheidsbemoeienis diende zich in deze periode aan. Er kwamen nieuwe bouwregels voor de steden en bij stadsbranden kreeg iedereen een taak. De eerste vormen van innovatief denken – wat wij nu burgerparticipatie en brandpreventie noemen – dienden zich aan. De strijd tegen het vuur (1393 – 1862) De periode daarna, die we ‘de strijd tegen het vuur’ noemen, werd gekenmerkt door een offensieve aanpak van branden. Zo waren in de 15e eeuw in Amsterdam veel huizen nog steeds van hout, de straten waren smal en de middelen om een brand te blussen heel erg primitief. De stedelijke brandweer was uitgerust met ladders en een grote hoeveelheid leren emmers die van hand tot hand werden doorgegeven. Als er ergens brand werd ontdekt, liet de nachtwaker zijn ratel gaan en de poortwachter blies op zijn trompet. Dit veranderde in de 17e eeuw door de brandspuit, een uitvinding van de Nederlandse “Leonardo da Vinci”, Jan van der Heyden. Met lange, buigzame pijpen en slangen konden kromme wegen en wenteltrappen of diepe en hoge plaatsen worden bereikt. Door technische innovaties was de brandweer beter in staat om water naar het vuur te brengen. Daar is overigens tot op de dag van vandaag niets aan veranderd. Het principe is hetzelfde, het is wel beter en moderner nu.
Terug naar de toekomst... Materialen en constructies (1300)
26
Burgerparticipatie en educatie (1500)
Andere repressie, uitvinden (1700)
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Ontwikkeling
Nieuw bedrijfsmodel
Nieuwe trends en ontwikkelingen
Bestaand bedrijfsmodel
Verbeteren knelpunten
2008 2010 2015
2040
tijd
Doorgaan of springen? Meer, sneller, moderner en beter (1862 - 1970) Vanaf 1850 werden door de industrialisatie grote innovatieve stappen gezet op het gebied van repressie (snelheid en spullen). Gelijktijdig kalfden burenhulp en brandpreventie weer wat af. De burgerparticipatie neemt in deze periode van onze geschiedenis aanzienlijk af en het is de overheid die zich ontfermt over de brand bestrijding. Ook bij de brandpreventie wordt sterk gekeken naar regelgeving en initiatieven vanuit de overheid. Het veiligheidsdenken van de burgers ebt een beetje weg. De moderne hulpverleningsdiensten (1970 - 2010) Langzamerhand wordt het takenpakket van de brandweer breder en complexer, en bovendien uitgebreid met hulpverlening, ook bij waterongevallen. In de 80’er en 90’er jaren wordt het takenpakket aangevuld met rampenbestrijding en de inzet bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Innovatie vindt plaats na grote incidenten en is veelal repressief gericht. Burgerparticipatie lijkt een steeds kleinere rol te spelen.
van Regionaal Commandanten het project ‘Strategische Reis Brandweer’ gestart. De belangrijkste conclusie die hieruit getrokken werd, is dat continuïteit van het maatschappelijke leven in de toekomst het belangrijkste onderwerp zal zijn. De brandweer ontwikkelt zich in de komende decennia tot een organisatie die vooral in proactieve en preventieve zin voor borging van deze continuïteit zorg draagt. Aan de voorkant van de veiligheidsketen (dus voordat het vlammetje er is) moet veel meer energie worden gestoken. Wij gaan terug naar de toekomst, waarin burgerparticipatie (Middeleeuwen), veiligheid in en rond onze woningen (16e en 17e eeuw) en innovatie (Jan van der Heijden) een belangrijke rol gaat spelen. We moeten dus veel meer energie moeten stoppen in de fase voor dat het vlammetje begint. Bij elkaar opgeteld, koersen we af op een nieuw bedrijfsmodel dat veel meer inzet op:
De toekomst: can we manage? (2010 - 2040) Wij hebben ons in de afgelopen twee jaren de vraag gesteld in hoeverre een ingewikkelde maatschappij als de onze – met complexe en grote ongevallen, nog wel is te ‘managen’. De eisen die tegenwoordig aan de brandweer worden gesteld zijn hoog en het rendement lijkt niet meer aan deze verwachtingen te kunnen voldoen. Er is de laatste 2000 jaar vooral geïnnoveerd en verbeterd omdat de omgeving veranderde. Actie werd door ons beantwoord met reactie, maar van echte vernieuwing bij de brandweer is nauwelijks sprake geweest.
• Brandveilig leven en wonen Voorlichting in en rond de woning, gedrag van mensen beïnvloeden en meer inzetten op het toepassen van andere materialen en brandvoorzieningen in woningen. • Ontwikkelen naar een ‘netwerkorganisatie’ Meer samenwerken met bijvoorbeeld woning coöperaties en onderwijsinstellingen met betrekking tot brandvoorlichting en educatiepakketten. We kunnen het als brandweer niet alleen. • Innovatieve ’repressie’ Inzetten op meer ‘vraaggestuurde’ repressie, meer inzetvariaties van brandbestrijding (binnen, buiten, offensief, defensief ) en meer inzet op de innovatie van onze spullen en inzettechnieken.
Strategische Reis Brandweer Om uit deze wurggreep van ontwikkelingen en knelpunten te ontsnappen, is in opdracht van de Raad
De Brandweer Nederland gaat in feite terug naar de toekomst. Een uitdagende koers waarbij het adagium ‘veranderen’ in plaats van ‘verbeteren’ is.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
27
Innovatiecongres Veiligheid
José Kerstholt, TNO Karin Groenewegen, NIFV
Workshop Samenwerking burgers en hulpdiensten bij incidenten en rampen Hoe kunnen hulpdiensten informatie van burgers beter benutten? Hoe kan de informatievoorziening richting burgers worden verbeterd? Hoe bepaal je welke specifieke kennis of kunde burgers bezitten? Deze vragen stonden centraal in de workshop die TNO, NIFV en de Stichting Nederland Alert organiseerden over de samenwerking tussen burgers en hulpdiensten. De deelnemers waren afkomstig uit een breed scala van organisaties, zoals brandweer, politie en private instellingen.
28
‘Partnercipatie’ Vijf jaar geleden werd hulpverleners nog geleerd om burgers weg te sturen van de plek van een incident. Uit onderzoek van het NIFV blijkt dat hulpverleners over het algemeen positief staan tegenover helpende burgers. Hoewel een groot aantal burgers taken op zich neemt als zich een incident voordoet 1, is de omgang met burgers nog onvoldoende in de opleiding en procedures van hulpverleners meegenomen. Centraal moet staan dat burgers niet slechts meedoen met de hulpverlening, maar dat zij gezamenlijk optreden (‘partnercipatie’).
enigszins op de hoogte zijn van wat er zou kunnen gebeuren en wat er dan door wie gedaan kan worden. In de voorbereidingsfase kan, bijvoorbeeld, al geïnventariseerd worden welke kennis er in bepaalde buurten aanwezig is zodat hulpdiensten snel geïnformeerd kunnen worden ten tijde van een ramp2. Ook tijdens de responsfase zou meer gebruik gemaakt kunnen worden van de (lokale) kennis van burgers door slimmer gebruik van ICT middelen. Om de afstemming tussen burgers en hulpdiensten daad werkelijk goed te laten verlopen is het ook noodzakelijk om gezamenlijk te oefenen.
Kennis van elkaar Incidenten en rampen worden gekenmerkt door een grote mate van onzekerheid, waardoor het onmogelijk is om alle werkzaamheden van tevoren te plannen. Bij elk nieuw incident zullen zich onverwachte zaken voordoen waar men niet op was voorbereid. Toch kunnen reactietijden worden gereduceerd als alle partijen al
Vroeg beginnen In verschillende landen zowel binnen als buiten de EU worden opleidingen gegeven om de zelfredzaamheid van burgers te vergroten. Een dergelijke opleiding kan variëren van een simpele EHBO cursus tot een complete ‘sociale dienst’. Wellicht is het een makkelijker stap om zelfredzaamheid in te passen in het reguliere onderwijs. Door
ouders erbij te betrekken kan deze kennis direct in het gezin worden toegepast (Wat doen we als gezin als er brand uitbreekt? Wat zijn de vluchtroutes in huis?). Ook (serious) games zouden in dit verband een goede rol kunnen spelen om de zelfredzaamheid te vergroten3. Kortom Uit de workshop kwam duidelijk naar voren dat er een grote bereidheid is van burgers én hulpdiensten om gezamenlijk op te trekken bij de bestrijding van incidenten en rampen. Burgers en hulpdiensten komen echter pas met elkaar in contact op het moment dat er echt iets gebeurt. Meer aandacht zou daarom moeten worden besteed aan de uitwisseling van kennis en inzichten in de voorbereidende fase. De deelnemers waren het er over eens dat innovatie op dit onderwerp noodzakelijk is en dat het daadwerkelijk vergroten van zelfredzaamheid blijvende aandacht en betrokkenheid van alle partijen vereist. Om best practices van de vele lokale initiatieven breed te benutten en grootschaliger innovatietrajecten te initiëren zal samen met de veiligheidsregio’s en andere belang stellende partijen een nationaal initiatief voor zelfredzaamheid worden ontwikkeld. Voor meer informatie:
[email protected] of
[email protected]
1
et onderzoek naar de handelingen van burgers bij diverse rampen en incidenten loopt nog. De resultaten worden zomer 2010 H gepubliceerd op de NIFV-website.
2
TNO onderzoekt op dit moment in hoeverre bestaande netwerken ingezet kunnen worden bij rampen en incidenten.
3
TNO verkent de mogelijke waarde van een serious game om de zelfredzaamheid van burgers te bevorderen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Innovatiecongres Veiligheid
Workshop Multidisciplinaire innovatie in publieke veiligheid
Jan Tuinder, hoofd Programma Cens2
Innovatie gebaat bij
vertrouwen tussen partijen
Overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen zouden nauwer moeten samenwerken voor het ontwikkelen van multidisciplinaire oefenmiddelen en -methoden. Dit kan het best in de vorm van een publiekprivate samenwerking (PPS). Zo’n PPS wordt alleen een duurzaam succes als de partijen naast de gedeelde belangen ook hun eigen belangen kunnen dienen. Ook allerlei andere obstakels moeten worden weggenomen. Dat zijn enkele conclusies naar aanleiding van de workshop over succesvolle multidisciplinaire innovatie.
In Nederland zijn meerdere partijen druk bezig de rampenbestrijding en crisis beheersing op orde te krijgen en zo de veiligheid te waarborgen, onder andere overheden, bedrijven en onderzoeks instellingen. Samenwerking tussen deze partijen is belangrijk om te komen tot innovatie. Maar hoe moet deze samenwerking gestalte krijgen? En welke obstakels staan de samenwerking in de weg? De workshop werd verzorgd door het Programma CENS2 (Centre of Excellence for National Safety and Security) en door ISETI (International Security Experimentation and Transformation Institute), ondersteund door Turnaround Communicatie. Doel van de workshop was meer helderheid krijgen in de belangen en voorwaarden voor succesvolle multi disciplinaire innovatie. Nadat de toekomstige minister van Maatschappelijke Continuïteit via het beeldscherm de deelnemers aan de workshop had toegesproken, kon in twee sessies de discussie aan de hand van stellingen gevoerd worden. Via stemkastjes werd gereageerd op de getrokken conclusies. Tijdens de eerste sessie bleek het merendeel van de deelnemers
werkzaam in de overheidssector, in de tweede sessie heeft het bedrijfsleven de overhand. Daarnaast zijn er deelnemers uit onderzoeks instellingen en het onderwijs. Het totaal gaf derhalve een mooi gemêleerd beeld. Kwaliteit De deelnemers zijn eensgezind over het belang van een publiekprivate samenwerking. Die moet er beslist komen. Ook over de hoofddoelstellingen van samenwerking is veel overeenstemming. Dat zijn met name: het delen van kennis, het versnellen van ontwikkelingen en het ontwikkelen van innovatieve leermiddelen. Een aanzienlijk deel van de stemmers verwacht dat de kwaliteit van de multidisciplinaire opleidings middelen omhoog gaat als met innovaties geld kan worden verdiend. Met name de deelnemers uit het bedrijfsleven reageren positief op deze stelling. Over deze financiële kant van de samenwerking ontstaat vervolgens een levendige discussie. Want wie mag er nu precies verdienen aan een innovatie: het bedrijfsleven, de overheid of beide? En is het niet mogelijk om toch kwaliteit te bieden, zonder dat er geld wordt verdiend aan innovaties?
Obstakels Veel aandacht is er voor de obstakels die een publiekprivate samenwerking in de weg staan. Genoemd wordt onder meer: het gebrek aan een heldere visie vanuit een gemeenschappelijke vraagsteller. Ook het gebrek aan politiek-bestuurlijke rugdekking en ‘long term commitment’ van de overheid wordt genoemd. Een ander obstakel is het ontbreken van een stevige leiding en management met voldoende mandaat per PPS-project. Een ander vraagstuk is een eerlijke verdeling van gezamenlijk ontwikkeld intellectueel eigendom. Tot slot ontbreekt het ook vaak aan vertrouwen tussen overheidsorganisaties, kennisinstellingen en bedrijven. Immers, zij hebben allemaal een ander belang. Een van de deelnemers merkt op dat het in een publiekprivate samenwerking cruciaal is dat de drie partijen niet alleen een gemeenschappelijk doel dienen, maar dat ze ook hun eigen belangen kunnen ontwikkelen. Partijen moeten eerlijk durven zijn over deze belangen. Alleen dán bereik je een duurzame samenwerking, gebaseerd op wederzijds respect en vertrouwen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
29
Innovatiecongres Veiligheid
Workshop Technologie & Terrorisme Met het blote oog zie je ze niet; de krasjes die een kogel in de loop oploopt als hij wordt afgevuurd uit een pistool. Bij ballistisch onderzoek kunnen deze krasjes echter feilloos bewijzen of kogel en pistool bij elkaar horen. Met beelden en camera’s is dit net zo, zo blijkt uit de uitleg van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) tijdens de Fingerprinting-workshop ‘Technologie & Terrorisme’. De zaal kijkt belang stellend toe. Iemand vraagt of aan de hand van een foto kan worden vastgesteld met welk type camera deze is gemaakt? Het antwoord luidt: “Nee. Met deze techniek kan je exact aantonen of een foto van een bepaalde camera afkomstig is.”
NCTb
...er kan al heel erg veel Tijdens de workshop, die voortkomt uit het NCTb-programma Herkenning Digitale informatie en Fingerprinting (kortweg ‘Fingerprinting’) komen diverse technieken aan bod waarmee digitale informatie kan worden geoormerkt, herkend, doorzocht en bevraagd. De zaal zit vol met mensen uit de opsporingsdiensten en aanverwante organisaties. Fingerprinting heeft veel toepassingen. Civolution demonstreert hoe zij beelden van de Olympische Spelen hebben omgezet in ‘streepjescodes’. Hiermee konden gekopieerde beelden worden herkend in een grote hoeveelheid informatie, waardoor het mogelijk werd om illegale verspreiding van beelden via internet tegen te gaan. Ook is het mogelijk, zo laat TNO zien, om video’s op inhoud te categoriseren. Zo kan je sporten onder verdelen in binnen- en buitensporten, filmpjes over voetbal vallen dan onder de categorie ‘buitensport’ en beelden over volleybal onder de categorie ‘binnensport’. Het mooie van al deze technieken, is dat ze intelligent zijn. Waar beelden vroeger tot op 30
de pixel één op één overeen moesten komen om te kunnen spreken van een match, kan de bij Fingerprinting gebruikte techniek informatie op inhoud beoordelen. Als bijvoorbeeld twee papegaaien op diverse, uit andere hoeken genomen foto’s staan, dan zijn deze technieken in staat om deze foto’s op inhoud (op alle foto’s staan dezelfde papegaaien) te beoordelen als ‘overeen komstig’. De techniek staat voor niets, zo blijkt maar weer eens. Diverse deelnemers aan de workshop overleggen met hun buurman over werksituaties waarin zij gebruik zouden kunnen maken van de gedemonstreerde technieken. De NCTb heeft nog een gast uit onverwachte hoek uitgenodigd: Ot van Daalen van Bits of Freedom, die opkomt voor digitale burgerrechten. “Wij richten ons op twee grondrechten: communicatievrijheid en privacy.” De zaal murmelt. Van Daalen legt zijn ideeën voor. “De gedemonstreerde technieken zijn bedoeld om het gedrag van talloze onverdachte Nederlanders in kaart te
brengen. Dat is niet wenselijk.” De overheid zou haar energie moeten richten op het ontwikkelen van gerichte opsporings methoden, in plaats van dit soort grootschalige surveillancetechnieken. Van Daalen: “Ik hoop dat de heren het als een uitdaging zullen zien om deze technologie aan te passen.” Na een korte discussie vat de programmamanager van Fingerprinting de workshop samen. “Vanmiddag zijn hier heel verschillende kanten van technologische ontwikkelingen belicht. Naast de steeds verder reikende mogelijkheden, zijn ook de schaduwkanten geschetst van deze voortgang. Door elkaar de hand te reiken en gebruik te maken van elkaars expertise krijgen we de beste producten; voor de opsporingsinstanties, en voor de burgers. Innovation in community, dat is precies wat we binnen dit programma doen.” Meer info over Fingerprinting via NCTb: 070 315 0425.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Innovatiecongres Veiligheid
Jimmy Troost, directeur Innovation Thales Nederland Fred van Roosmalen, vice-voorzitter Vereniging Point-One
Welke bedreigingen kunnen door innovatie worden weggenomen? Hoe kan hightech bijdragen aan veiligheidspreventie? Kan technologie angst weghalen? Op welke wijze kan men zich bestaande en nieuwe technologieën eigen maken? Hoe kan de kloof tussen overheden en publieke sector overbrugd worden?
Workshop Veiligheid en hightech innovatie Er is veel vraag naar nieuwe technologie in de veiligheidsector. Aanbod en mogelijkheden zijn er ook genoeg. De vraag is echter waar de prioriteit ligt. Waar moeten we beginnen? Een roadmap over veiligheid moet hier meer structuur in brengen. Brugfunctie Point-One werkt met roadmaps voor diverse business-cases, waar veiligheid er een van is. Als vereniging van en voor organisaties die samenwerken aan innovatie, probeert Point-One een brug te vormen tussen de industrie en de overheid. De vereniging geeft inhoud en uitvoering aan een innovatie programma dat gefinancierd wordt door zowel de private als de publieke sector. Een van de opkomende markten waar wij ons op richten is veiligheid. Door een roadmap voor veiligheid te definiëren, kan worden ingespeeld op het grote aantal veiligheids-
ontwikkelingen en -vragen dat op dit moment speelt. Point-One is op zoek naar manieren om de verschillende technologieën die er zijn bij elkaar te brengen om zo de mogelijkheden ervan te versterken. Met de deelnemers wordt uitgebreid gediscussieerd over welk probleem de hoogste prioriteit heeft. Men komt tot de conclusie dat er te veel wordt gedaan aan de repressieve kant van de veiligheid. We moeten bij het begin beginnen, nog vóór preventie. Wat willen we bereiken en welke technologie kan hier aan bijdragen? Communicatie Een van de conclusies is dat de technologie er in veel gevallen al is, maar dat het erom gaat de technologie zo aan te passen dat je ermee kunt bereiken wat je wilt. Daarnaast zou de communicatie over de technologie
een onderdeel van het innovatieprogramma moeten zijn. Een brug slaan tussen de techneut en de gebruiker, maar ook tussen de commerciële markt en overheden. Door middel van projecten en innovaties probeert Point-One technologie beschikbaar te maken voor de publieke sector. Het is hierbij van belang vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Een specifieke roadmap voor de business-case veiligheid moet hieraan bijdragen. Input vanuit de achterban is hierbij van essentieel belang. De workshop heeft al tot veel inspiratie geleid, maar we roepen iedereen die input heeft voor de roadmap contact met ons op te nemen. Wilt u met Point-One van gedachten wisselen over de roadmap ‘Veiligheid’? Kijk dan op www.point-one.nl of bel naar het Program Office 088-555 43 33.
Figuur: High Tech systems for integral security Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
31
Otto Adang, lector Openbare Orde en Gevaarsbeheersing, Politieacademie
Flashmobs, facebookborrels en
spontane evenementen: een nieuwe uitdaging voor ordehandhavers? In 2003 ontstond de flashmob, het verschijnsel waarbij een grote groep mensen zich plotseling verzamelt op een openbare plek, synchroon een of andere actie uitvoert (dansen of juist stilstaan) en zich dan weer verspreidt. Bekend is de flashmob op Liverpool Street station in Londen waar een kleine groep begint te dansen en na verloop van tijd het hele station een dansende menigte wordt. Doordat via emails met instructies en sociale netwerksites als Facebook wordt opgeroepen aan een flashmob deel te nemen, is het onvoorspelbaar hoeveel mensen op komen dagen. In sommige gevallen verzamelden zich grote aantallen en was er daardoor sprake van hinder, bij voorbeeld voor reizigers op een station. Een aantal keren is (in Amerika) een flashmob al aanleiding geweest voor politie-optreden
nadat incidenten waren opgetreden. Over het algemeen overheerst echter het ludieke karakter. De opvolger van de flashmob is de zogenaamde “facebookborrel”. Daarbij gaat het niet om het uitvoeren van een ludieke actie, maar om het organiseren van een in principe gezellige bijeenkomst, waar drank mee naar toe genomen wordt en waar (vaak stevig) gedronken wordt. Het fenomeen kwam onlangs in het nieuws toen een dronken man in Nantes (Frankrijk) dodelijk verongelukte bij een facebookborrel: hij viel van een brug. De Franse politie verrichtte ook tientallen arrestaties wegens openbare dronkenschap, drugshandel, vernielingen, diefstal en openlijke geweldpleging. Naar verluidt hadden zich 9000 mensen verzameld. Bij een eerdere gelegenheid dronken vijftig feestgangers zoveel op een
Apéro géant in Rennes (Frankrijk)
32
Facebookfeest dat ze in coma raakten. Voor 23 mei was de grootste Franse borrel ooit gepland bij de Eiffeltoren. De onbekende organisatoren mikten op 50.000 deelnemers. De politie verbood daarop het vervoeren en het bezit van flessen en de consumptie van alcohol in het Champ-de-Mars, het uitgestrekte park naast de Eiffeltoren. De opkomst viel vervolgens tegen: slechts een paar honderd mensen kwamen opdagen. In Nederland viel de opkomst bij een facebookborrel onlangs ook tegen: een ontmoeting onder de Waalbrug in Nijmegen trok maar 30 personen. Maar toch… dat is geen garantie voor de toekomst. Moeten overheid en politie, naast de veelheid aan bestaande evenementen nu ook rekening gaan houden met het verschijnsel facebookborrel? Na Hoek van Holland is de vraag opgeroepen of er niet teveel evenementen georganiseerd worden en dan zouden we te maken gaan krijgen met nog weer een nieuw type evenement erbij. Daarnaast is discussie ontstaan over of het nog wel verstandig is gratis toegankelijke evenementen te organiseren, vanwege de onzekerheid over het aantal en het soort mensen dat op komt dagen. Dat geldt bij facebookborrels in versterkte mate. Tegelijk is bij de grote gratis evenementen nog sprake van een organisator die een vergunning aanvraagt en waaraan voorwaarden gesteld kunnen worden. Hoek van Holland en de recente gebeurtenissen rond de Love Parade in Duisburg laten zien dat zoiets nog geen garantie is voor een goed verloop, maar bij een facebook borrel is er helemaal geen aanspreekbare organisator, is er geen proces van vergunningverlening en zijn er geen voorwaarden. Terwijl, in vervolg op dramatische gebeurtenissen als in Hoek van Holland de teugels op diverse plaatsen strakker aangehaald worden en de gang van zaken rond evenementen strakker wordt gereguleerd (en er ook evenementen worden verboden), kan zo via de nieuwe media zomaar een nieuw type evenement ontstaan, dat veel lastiger te reguleren is en al helemaal niet te verbieden. In dat opzicht zou een te ver doorgevoerde regulering van evenementen wel eens contraproduktief kunnen gaan werken en zich tegen zichzelf kunnen keren als die leidt tot een toename van al dan niet via de nieuwe media in gang gezette ongeorganiseerde evenementen. Want Nederlanders houden wel van ongeorganiseerde evenementen, zo lijkt het. Op sommige momenten lijkt Nederland in zijn geheel wel een groot evenementen terrein waar op een groot aantal locaties geplande en spontane evenementen plaatsvinden. Rond de jaarwisseling, op Koninginnedag en tijdens internationale voetbalkampioenschappen waaraan het Nederlands elftal deelneemt wordt op tal van plaatsen feest gevierd en uit het dak gegaan. Tijdens het onlangs gehouden wereldkampioenschap voetbal kleurde Nederland weer
oranje en stimuleerden media en commercie het zogenaamde Oranjegevoel. Er waren veel feestelijke en ludieke uitingen en op veel plaatsen werd met veel saamhorigheidsgevoel gezamenlijk naar wedstrijden van het Nederlands elftal gekeken, al dan niet op grote schermen. En soms was het gedrag van de “thuis supporters” niet alleen maar feestelijk, en leidde het tot verstoringen van de openbare orde. Uit onderzoek dat we vanuit de Politieacademie gedaan hebben rond eerdere kampioenschappen bleek dat op sommige hotspots een deel van het publiek doelbewust uit is op ongeregeldheden en op het uitlokken van een conflict met de politie. De ordeverstoorders zijn vooral jeugdigen, in diverse gevallen in combinatie met clubhooligans. Opvallend was dat incidenten vaak plaatsvinden bij verkeersknooppunten (een rotonde of kruispunt) en niet alleen in horecagebieden of binnensteden. Op diverse plekken kwam het tot ongeregeldheden en optreden van de ME, zoals bij voorbeeld in Hoogeveen en IJmuiden. Op 13 juli veroordeelde een rechter in Den Haag een 18-jarige Hagenaar tot een werkstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De Hagenaar had een week ervoor, na de halve finale die Nederland op het WK speelde (en won) opruiende berichten verstuurd via Twitter. “Met z’n allen massaaaal naar het Jonckbloetplein” en: “stille agenten moeten aan het gas” had hij getwitterd. Tijdens de rechtszaak gaf de officier van justitie aan dat het Jonckbloetplein in Den Haag tijdens het wereld kampioenschap meerdere malen het toneel was geweest van ongeregeldheden en dat meerdere keren de Mobiele Eenheid ingezet moest worden om de rust in de buurt terug te brengen. Volgens de officier van justitie zijn de mensen die opruien tot geweld tegen de politie de aanstichters van het geweld. De gebeurtenissen op het Jonckbloetplein en elders maakten weer eens duidelijk dat een kampioenschap een gelegenheidsstructuur creëert voor doelbewuste ordeverstoorders om, los van georganiseerde evenementen, ongeregeldheden te veroorzaken. In dat opzicht zijn er parallellen met andere wederkerende gebeurtenissen, zoals de jaarwisseling en Koninginnedag. Duidelijk is ook dat de nieuwe media nieuwe mogelijkheden bieden om mensen te mobiliseren. De principes zijn niet anders dan bij oproepen via mond-op-mond reclame, telefoon, of sms, maar met mobilisatie via een website, facebook of twitter kan in korte tijd een grote groep mensen bereikt worden. In hoeverre die ook op een oproep ingaan is nog heel wat anders, maar recente ontwikkelingen maken wel duidelijk dat ordehandhavers de ontwikkelingen in de digitale wereld niet kunnen negeren en na moeten gaan denken over de beste reactie op plotseling opkomende spontane evenementen waar wel een oproep, maar geen organisator achter zit.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
33
Herman Jonkmans, sectormanager Expertise en Regie
[email protected] Herman van Hijum, programmamanager
[email protected]
Bij grote evenementen zijn nauwe doorgangen levensgevaarlijk
Handreiking
Het Portefeuillehouderoverleg Crisisbeheersing (POC), een informeel afstemmingsoverleg waarin alle hulpdiensten, de coördinerend gemeente secretarissen en het Veiligheidsberaad zijn vertegenwoordigd, heeft het initiatief genomen voor het projectmatig ontwikkelen van een landelijk eenduidige ‘handreiking evenementenveiligheid’. Het motief van het POC is onder meer gelegen in recente incidenten, de aandacht van de IGZ en IOOV voor dit onderwerp en niet in de laatste plaats de behoefte aan zo’n handreiking in het veld. Uitgangspunt is dat in Nederland voldoende kennis aanwezig is om evenementen ordelijk en veilig te laten verlopen. Het komt er op aan die kennis beter met elkaar te delen en vast te leggen in een gemeenschappelijk kader; de handreiking.
Evenementenveiligheid De context voor de te ontwikkelen hand reiking is: wat bedreigt de regio en hoe erg is dat? Wat moeten wij dan kunnen en wat hebben wij daarvoor nodig? Een van de verschijningsvormen van een regionale dreiging is het ‘evenement’: een voorspelbare of onvoorspelbare gebeurtenis, die toegankelijk is voor een verzameling mensen, plaatsheeft binnen een bepaald tijdvak en binnen een bepaalde omgeving en risico’s met zich meebrengt voor de openbare orde en veiligheid of vitale belangen van de samenleving en capaciteit vergt van de veiligheidsregio om – in afstemming met relevante ketenpartners – die risico’s of de gevolgen daarvan te dragen, over te dragen, te reduceren of te vermijden.1 De ontwerpmethode van de handreiking is, tegen de achtergrond van deze werkdefinitie, procesgericht: informatieproducten worden beschouwd als coördinerend mechanisme tussen processen binnen de veiligheidsregio in relatie tot haar omgeving, zoals: kennis geving/melding, vergunning(verzoek), bezwaar, evenementenkalender, risicoprofiel op basis van het ‘eigen beeld’ (mono) of ‘totaalbeeld’ (multi), capaciteitenanalyse, operationeel advies, beleid en tolerantie-
1
34
grenzen, bevel/aanwijzing, planfiguren, evaluatieverslag, et cetera. Wat willen wij opleveren? Voor werkers AAN het systeem: een procesmodel en beschrijvingen van het besturen, voorbereiden, uitvoeren, ondersteunen en verbeteren van evenementenveiligheid en beschrijvingen van relevante informatie producten naar doel en minimale inhoud. In het bestek koppelen wij informatieproducten aan actoren (procesrollen), hulpmiddelen en kwaliteitseisen. Uitgangspunt bij de beschrijvingen is de vakvolwassenheid van medewerkers! Hulpmiddelen op basis van de handreiking, zoals formats, checklists en ICT, sluiten dan ook aan op de behoefte van werkers IN het systeem. Wat wij beslist niet willen, is planfixatie en bureaucratisering van evenementenveiligheid. De handreiking kan alleen maar tot stand komen door intensieve afstemming en samenwerking met relevante keten partners, zowel publiek als privaat (o.a. de evenementenbranche). De intentie is om op termijn een landelijk evenementenplatform
in te (doen) richten, die tijdens het project als klankbordgroep kan fungeren. Daarbij wordt opgemerkt dat het realiseren en doen vaststellen van de multidisciplinaire handleiding zoveel als mogelijk bestaande structuren volgt: werkgroepen, expert groepen, netwerken, redactieraad brandweerzorg en crisisbeheersing, strategische beleidsgroepen, programmaraden, boards en managementraden. Dit proces wordt bewaakt door het POC. In de initiatieffase van het project krijgen wij al veel verzoeken en adviezen en worden ons (on)gevraagd documenten en andere kennisproducten aangeboden. Wij ervaren dit als een bevestiging van de wil in het veld om de volop aanwezige kennis te delen en de behoefte om deze gezamenlijk vast te leggen in een landelijk eenduidige hand reiking evenementenveiligheid! Na positieve besluitvorming in het POC over het projectplan, zal eind september 2010 het project formeel starten. De verwachting is dat medio 2011 de concepthandreiking ter finale besluitvorming kan worden aangeboden binnen de verschillende gremia.
Deze werkdefinitie is gebaseerd op de definitiestudie in COT, Veilige evenementen, 2009 en begripsbepalingen in de Wet Veiligheidsregio’s.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Olieramp in Golf van Mexico relevant voor Nederland? Beoordeling van een insider J.W. de Jong, M. Eng., inspecteur-generaal der Mijnen
In de Golf van Mexico heeft zich een olieramp van immense omvang voltrokken na het zinken van het booreiland ‘Deepwater Horizon’ op 22 april 2010. Zou een dergelijke ramp zich ook in Nederlandse wateren kunnen voltrekken? Een voor de hand liggende vraag, die sinds die rampzalige gebeurtenis in april al vele malen is gesteld. In dit artikel een poging tot een antwoord op die vraag. Boormeester Om de reikwijdte van het ongeluk met de Deepwater Horizon te kunnen inschatten, moet je verstand van zaken hebben. Je moet goed weten hoe het boren van olieputten verloopt en wat er zich op de boorvloer afspeelt. Tijdens mijn loopbaan bij een oliemaatschappij heb ik kennisgemaakt met vrijwel alle facetten van het boorproces. Zo heb ik onder meer als boormeester op de boorvloer gestaan en ben ik betrokken geweest bij het boren van putten in diepe wateren. Ik kan me dan ook een vrij goed beeld vormen van wat er zich op die fatale 20e april 2010 op de Deepwater Horizon heeft afgespeeld. Al stel ik mijn oordeel over mogelijke oorzaken van het ongeval uit, totdat de officiële onderzoeksrapporten beschikbaar zijn. Is het nodig om – vooruitlopend op de uitkomst van het onderzoek – al actie te ondernemen? Jazeker, maar we moeten nuchter blijven en waken voor ondoordachte maatregelen. Voor een goed begrip van de situatie in de Golf van Mexico is het belangrijk om een idee te hebben van de overeenkomsten en verschillen met de situatie in Nederlandse wateren. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
35
...de klok niet terugdraaien naar 1988... Spuitende putten Het belangrijkste verschil is de waterdiepte. Waar in de Golf van Mexico (GOM) boringen worden uitgevoerd in diepe wateren (een waterdiepte van 1500 meter is geen uitzondering), hebben we in ons gedeelte van de Noordzee te maken met een waterdiepte van hooguit 50 meter. Het gevolg is, dat in de GOM geboord moet worden vanaf drijvende booreilanden (semi submersible drilling rigs) en in de zuidelijke Noordzee vanaf zelf heffende booreilanden (jack-up drilling rigs), waarvan de poten in de zeebodem zijn verankerd. Het is duidelijk dat het boren in diepe wateren een grote technische uitdaging vormt. De noodafsluiters (blow-out preventers) staan op de zeebodem en je kunt ze alleen benaderen met robots en duikbootjes. Daarentegen staan bij booreilanden in de Noordzee de afsluiters op het booreiland zelf en kun je er gemakkelijk bijkomen voor tests en onderhoud. Een ander verschil is, dat de olievelden in de GOM onder hoge druk staan, waardoor de olie er vanzelf “uitspuit”. Daarentegen komt de olie uit negen van de tien Nederlandse offshore olievelden niet vanzelf uit de grond, maar moeten er pompen aan te pas komen. Er is één “zelf-spuitend” olieveld. Dat veld produceert zonder pompen maximaal 300 m3 olie per dag. Dat is ongeveer 1800 vaten per dag. De put in de Golf van Mexico produceert dagelijks tussen de 50.000 en 70.000 vaten per dag. Het gevolg van de andere 36
situatie in Nederland is, dat zelfs een onvoorzien ongeluk in onze wateren minder dramatische milieugevolgen zal hebben. Ten slotte zijn er verschillen in het type regelgeving tussen de Verenigde Staten en Nederland. In de VS is sprake van overwegend voorschrijvende regelgeving, in Nederland wordt gewerkt met doelstellende regelgeving. Het doel, het wat is gedefinieerd, maar de middelen, het hoe kan door de onderneming zelf worden ingevuld. Ook is het toezicht op de naleving van de regels anders georganiseerd. Het grote aantal boringen in de VS (duizenden per jaar) brengt met zich mee, dat het voor de overheid vrijwel ondoenlijk is om alle boringen op de voet te volgen. In Nederland worden jaarlijks aanzienlijk minder putten geboord (tussen de dertig en veertig putten per jaar), waardoor de overheid er intensiever toezicht op kan houden. Barrières Naast verschillen zijn er ook overeenkomsten tussen boren in de GOM en in Nederlandse wateren. De principes van het boren naar olie en gas zijn namelijk over de hele wereld hetzelfde. Overal worden drie barrières gehanteerd om te voorkomen, dat olie en gas uit diepe aardlagen ongecontroleerd aan de oppervlakte komen. De belangrijkste barrière is het gebruik van boorvloeistof (spoeling, ook “mud” genoemd) dat door het gewicht van de vloeistofkolom het toetreden van olie en gas in het boorgat tegengaat. Door het soortelijk gewicht van de boorvloeistof te verhogen, kan er een
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
hogere tegendruk worden gegeven. Een tweede barrière vormen de stalen buizen, die in het boorgat worden vast gecementeerd en eveneens de toetreding van olie en gas in het boorgat verhinderen. Als deze beide barrières falen is er nog een derde: de blow-out preventer. Een meervoudig uitgevoerde zware afsluiter, die desnoods de stalen pijpen in het boorgat “doorknipt” om een totale afsluiting van het boorgat te krijgen. Bij de Deepwater Horizon hebben alle drie de barrières gefaald. Zo iets komt hoogst zelden voor.
Je moet weten wat er zich op de boorvloer afspeelt Situatie in Nederland Nu de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de situatie in de GOM en in de Noordzee helder zijn, kunnen we de relevantie van de olieramp beter inschatten. Duidelijk is, dat in Nederlandse wateren de kans op een vergelijkbare milieuramp als in de GOM vrijwel verwaarloosbaar is (goede bereikbaarheid blow-out preventers, vrijwel geen spuitende olieputten, intensief toezicht). Dat wil niet zeggen dat in Nederland een blow out kan worden uitgesloten. Op 27 mei 2010 heeft de Amerikaanse minister Ken Salazar een eerste officiële rapport uitgebracht over het onderzoek van de ramp met de Deepwater Horizon met daarin zo’n 30 aanbevelingen, getiteld: “Increased Safety Measures for Energy Development on the Outer Continental Shelf”. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft deze aanbevelingen op 2 juni jl. gepresenteerd aan de directeuren van de in Nederland opererende oliemaatschappijen en aangegeven welke daarvan in ieder geval relevant zijn voor de Nederlandse situatie. Aan ieder van hen is gevraagd om voor de eigen booractiviteiten het beleid, procedures, materieel, organisatie en competenties van personeel door te lichten aan de hand van de genoemde aanbevelingen. Voorts is aan hen gevraagd om voor het “worst case scenario” zeker te maken dat de rampenbestrijdingsplannen en de daarbij horende voorzieningen adequaat zijn. De oliemaatschappijen zullen hierover in september 2010 rapport uitbrengen aan SodM. De dienst zal essentiële zaken ook zelf in het veld verifiëren. Integraal toezicht Hoe wordt er in Nederland nu eigenlijk toezicht gehouden op de opsporing en winning van olie en gas en andere delfstoffen? De toezichthouder in Nederland is SodM. Deze dienst houdt integraal toezicht op de opsporing en winning van delfstoffen. Dat houdt in, dat SodM toezicht houdt op zowel het aspect veiligheid als op de aspecten gezondheid en milieu. SodM moet dan
ook verantwoording afleggen aan drie ministers: van EZ, SZW en VROM. De manier van toezicht houden is geënt op het rapport van Lord Cullen over de Piper Alpha ramp in 1988 (The Public Inquiry into the Piper Alpha Disaster, Cullen, 1990). Uit dit rapport blijkt, dat het niet zo veel zin heeft om toezicht te houden op details. Het komt er vooral op aan, dat de onderneming een goed zorgsysteem heeft en zijn werk uitvoert op basis van goed uitgedachte plannen (veiligheids- en gezondheidsrapporten). De conclusies van het rapport zijn ook verwerkt in Europese richtlijnen én nationale regelgeving. Daardoor is de regelgeving veranderd van “voorschrijvend” naar “doelstellend”. Het gevolg is, dat SodM minder toezicht houdt op detailniveau. Het accent ligt op toezicht op systeemniveau. Daardoor is het jaarlijkse aantal inspecties in het veld afgenomen van rond de duizend in de jaren negentig naar 350 in 2009. Alleen processen met een hoog risico, zoals het boorproces, worden veel meer in detail gevolgd. Dat gebeurt op basis van dagelijkse rapportage van de mijnondernemingen aan SodM. Samenwerking Het toezicht houden op systeemniveau is typisch een zaak van landen rond de Noordzee. Elders, zoals ook in de VS, is de regelgeving meer voorschrijvend van aard en is het toezicht anders ingericht. De toezichthouders van de landen rond de Noordzee werken nauw met elkaar samen. Zij hebben een samenwerkingsverband gevormd, onder de naam “North Sea Offshore Authorities Forum” (NSOAF). Het voorzitterschap op dit moment berust bij SodM. In NSOAF-verband wisselen de toezichthouders onderling informatie uit en doen ze gezamenlijke inspecties. Ook de monitoring van de ontwikkelingen in de Golf van Mexico en de follow up van het incident zijn in dit forum met elkaar afgestemd. Alert blijven Afsluitend kom ik tot de conclusie, dat de manier waarop de opsporing en winning van olie en gas in de landen rond de Noordzee is geregeld, als een voorbeeld kan dienen voor regelgeving elders. Ook het toezicht op deze mijnbouwactiviteiten is op dit moment goed geregeld. Zijn er dan geen verbeteringen mogelijk? Jazeker. We moeten alert blijven en zo veel en zo snel mogelijk leren van incidenten, ook als deze elders plaats vinden. Aan mijnbouwactiviteiten kleven nu eenmaal risico’s. De maatschappijen moeten voortdurend bezig blijven met het verbeteren van de veiligheid, gezondheid en het milieu en wij moeten voortdurend kijken of regels aanpassing behoeven. Ook de onderlinge samenwerking tussen toezichthouders kan natuurlijk nog worden geïntensiveerd. Maar ik zou het onverstandig vinden om naar aanleiding van de gebeurtenissen in de GOM de klok terug te draaien naar de periode van vόόr 1988 (de Piper Alpha ramp) en de regelgeving weer om te zetten van doelstellend naar voorschrijvend.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
37
Ontkenning. Zelfbedrog. Olie. Dom? Eelco H. Dykstra, MD Director International, IKP Inc., Washington D.C./Den Haag www.ikeurope.org Als hoogleraar International Emergency Management was hij van 2000-2009 werkzaam in Kuopio (Finland) en Washington D.C., (Verenigde Staten) en schreef als Amerika correspondent maandelijkse bijdragen voor dit magazine in de periode 2006-2009
Vragen Hoe communiceren we over communicatie? Hoeveel energie stoppen we in onze energievoorziening? Waar gaan we met onze transportsystemen naar toe? Hoe ordenen we onze ruimtes? Wanneer is genoeg ook echt genoeg? Problemen De olieramp in de Golf van Mexico van 20 april jl. houdt wereldwijd de gemoederen bezig. Het is ook inderdaad geen Amerikaans probleem maar een probleem van mondiale proporties. En daar gaat dit artikel over. Als je weet dat iets niet werkt, moet je het niet doen, toch? Complexe problemen moet je dus niet lineair willen oplossen. En toch probeert bijna iedereen dat. • Na de olieramp stelde de Amerikaanse regering een moratorium voor diepzeeboringen in voor zes maanden. Dat besloot zij uit vrees dat het boren in diepe wateren inherent onveilig zou zijn. Op 22 juni echter verwierp een federale rechter dit op verzoek van de olieindustrie omdat niet aannemelijk gemaakt kon worden dat als er een oliebron lekte, dit ook bij de anderen kon – of zou – gebeuren. • Via de media werd in eerste instantie gemeld dat het aantal vaten dat per dag uit het lek stroomde 30.000 zou zijn, later werden dit er tot 100.000 en nu staat de ‘consensus’ op 60-70.000. • Jaarlijks worden fossiele brandstoffen als olie en kolen gesubsidieerd met 400 miljard euro. 38
De jaarlijkse hulp aan Afrika is zo’n 80 miljard. • De kosten van de schoonmaak van die ene olieramp in de golf van Mexico zijn tot dusver ruim 3 miljard dollar. De totale rekening wordt geschat op meer dan 40 miljard. En de beurswaarde van multinational BP is gehalveerd. • ‘De ramp in de Golf van Mexico heeft hopelijk toch duidelijk gemaakt dat we onze olieverslaving moeten beëindigen en een energierevolutie in gang moeten zetten’, aldus de directeur van Greenpeace. • Er wordt in Nederland en Europa vaak gedacht dat zoiets niet hier kan gebeuren. Dat dachten ze ook in Amerika. Volgens de baas van BP, John Hayward, was de kans dat dit gebeurde, 1 op de miljoen. Kredietcrisis. Klimaatverandering. We ageren niet, we reageren. Haiti. Xynthia. Koninginnedag. Aswolk. Olie in de Golf van Mexico. We wachten tot er iets gebeurt en dan gaan we reageren. Met (nieuw) beleid. Met (nieuw) geld. We maken (nieuwe) plannen. We maken (nieuwe) afspraken. We maken (nieuwe) analyses van wat er gebeurd is. We benoemen (nieuwe) commissies. We krijgen (nieuwe) aanbevelingen. Maar hoe zit het daarna met de uitvoering? Wat is het resultaat? Hoe en wanneer meten we het resultaat? En wie is aansprakelijk als het resultaat anders is dan wat er afgesproken is? Mensen maken steeds dezelfde fouten, we lijken niet te weten waar we naar toe moeten. Hoe gaan we om met ‘risico’, wat verwachten we van ‘response’ en hoe bereiden we ons voor op gevolgen? Niemand die het lijkt te weten of wil weten...
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Oplossingen Response management doen we al eeuwen lang en we zijn er erg goed in geworden, vinden we zelf. We wachten tot er wat gebeurt, lossen het op en wachten tot er weer iets gebeurt. Risico management is er bij gekomen. We analyseren de trends uit het verleden en projecteren deze naar voren in de tijd. Op basis hiervan doen we uitspraken over de toekomst. Er zijn echter twee problemen met deze benadering. Ten eerste berusten de uitspraken per definitie op oude of verouderde informatie. Daarnaast werkt deze benadering alleen maar met problemen die we al kennen. De huidige tijd zorgt echter voor problemen met een zodanige impact en complexiteit dat we deze niet met de traditionele benadering van response- en risico management kunnen oplossen. Er moet dus iets anders gebeuren. Er moet iets bij: ‘consequence’ management. ‘Consequence’ management bestudeert en beschrijft de gevolgen van gebeurtenissen elders of in de toekomst en projecteert deze terug naar het nu en hier. International Katrina Project Inc. ( ) en IKP Europe (i.o.) IKP Inc. (www.ikpeurope.org) is een Amerikaans-Europees samenwerkingsproject dat een aantal van de lessen die wel degelijk geleerd zijn (maar niet altijd in de praktijk worden gebracht, zie boven) van een nieuw élan wil voorzien. Het gedachtegoed achter IKP is dat men response, risk en consequence management met elkaar verbindt en er een functionele eenheid van maakt die vervolgens wordt omgeslagen naar de zestien sectoren van ‘critical infrastructure’ (vitale infrastructuur). Van
daaruit ontstaat een blauwdruk, een matrix systeem, waar je mee aan de slag kunt. Immers, het gaat niet om een kredietcrisis, een olieramp, een aswolk, een pandemie of om cybersecurity, maar om financiën, energie, transport, gezondheidszorg en IT. Het gaat dus om de mogelijke ineenstorting van het stelsel aan voorzieningen dat wij kennen als ‘vitale’ infrastructuur. Op basis van dit gedachtegoed en een gemeenschappelijk referentiekader worden vervolgens via ‘consequence’ management op basis van ‘reality-fiction scenario’s’ een groot aantal individuen vanuit deelnemende organisaties en netwerken gevraagd om met conclusies en aan bevelingen te komen. Er wordt zowel vanuit de overheid, bedrijfsleven, kennisinstellingen, de media alsook de bevolking enthousiast gereageerd en deelgenomen. Waarom? Simpel. De mensen zijn niet dom. Er is in toenemende mate het besef dat als de mensen aan de top en aan de onderkant niet meer weten wat ze aan het doen zijn, er gigantische problemen ontstaan. Denk kredietcrisis, denk aan de BP olieramp. Als er gewacht wordt totdat de gevolgen er zijn is iedereen te laat. Er is geen tijd meer om na te denken, laat staan dat er nog iets te doen zou zijn. Als regeren inderdaad vooruitzien is waarom weigeren leiders dan categorisch om ‘Als...., dan...’ vragen te beantwoorden? Als je weet dat iets niet werkt, moet je het niet doen, toch? Complexe problemen moet je dus niet lineair willen oplossen. En toch probeert bijna iedereen dat, steeds weer opnieuw. En daarom maken we steeds weer dezelfde fouten. Dat is dom. Oliedom.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
39
Natasja Hartzema en Nicolien Wamsteker, projectteam Nafase vliegramp Tripoli, ministerie van BZK
Op 30 juni zijn de slachtoffers van de vliegramp Tripoli herdacht in de Dr. Anton Philipszaal te Den Haag. De herdenking is rechtstreeks uitgezonden door de NOS. Een emotioneel en statig programma. De herdenkingsplechtigheden zijn bijgewoond door onder meer Hare Majesteit de Koningin, de minister president, de vicepremier en de 33 burgemeesters van de betrokken gemeenten en meer dan 450 nabestaanden. De minister president en de ministers van Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken hebben het gastheerschap gevormd.
Herdenking vliegramp Tripoli
40
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Noraly Beyer heeft als dagvoorzitter gefungeerd. Het programma varieerde van speeches van de zijde van de regering tot muziek, een meisjeskoor en ceremoniële handelingen, zoals het voorlezen van de namen van de 70 slachtoffers. Een bijzonder element in het programma waren de bijdragen van de diverse nabestaanden. Het programma was dan ook in nauw overleg met de nabestaanden tot stand gekomen. De bijdrage van Marlea Kogeldans nabestaande van de vliegramp in 1989 met een SLM vliegtuig heeft veel steun geboden aan de aanwezigen. Na het officiële deel van de herdenking vonden twee informele bijeenkomsten met Hare Majesteit de Koningin plaats. Tijdens de eerste bijeenkomst heeft zij met hulpverleners gesproken. Tijdens de tweede bijeenkomst heeft zij bijna anderhalf uur met de nabestaanden gesproken. Uit de reacties van nabestaanden bleek dat zij de herdenking hebben gewaardeerd. Gezien de positieve reacties van nabestaanden, hulpverleningsdiensten en collega’s kan tevreden worden teruggekeken naar de herdenking die vooral bedoeld was ter ondersteuning en rouwverwerking van de nabestaanden. Wat vooraf ging aan de herdenkingsbijeenkomst Tripoli Ten behoeve van de nabestaanden wordt een Landelijke Herdenking georganiseerd, en wordt een website met vragen en antwoorden gemaakt. Het projectteam ‘Nafase vliegtuigramp Tripoli’ gaat op 25 mei van start. Het team bestaat uit een brede groep van medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), en vier medewerkers van Monuta (uitvaartverzorger), die als adviseur en uitvoerder worden toegevoegd aan het team. Het kabinet heeft op 12 mei jl. de wens uitgesproken een landelijke herdenking te organiseren voor de nabestaanden van de vliegtuigramp in Tripoli. Het verleden heeft geleerd dat een herdenking, op deze schaal, nabestaanden en lotgenoten kan ondersteunen in het rouwproces. De datum van de bijeenkomst is lange tijd onzeker. Voor het vaststellen van de datum is vereist dat alle slachtoffers geïdentificeerd en gerepatrieerd dienen te zijn, en dat er bij voorkeur een week tussen de laatste uitvaart en de herdenking dient te zitten. Dit op advies van door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verzamelde gegevens, afkomstig van Slachtofferhulp Nederland (SHN), de Stichting Impact (het kenniscentrum voor psychosociale nazorg) en het Instituut voor Psychotrauma (IVP). Desalniettemin kan het projectteam al veel voorbereidend werk verrichten.
Projectorganisatie in de voorbereiding Een vergaderzaal bij BZK wordt ingericht als projectkamer. Een 15 tal telefoons en PC’s worden aangesloten, en een kopieerapparaat en een kast geïnstalleerd. Een eigen postbus wordt voor het project aangemaakt. Tweemaal per dag vindt een briefing plaats van de teamleden door de projectleider. Teamleden krijgen allen eigen taken, en zijn individueel verantwoordelijk voor een hoofd proces, zoals het opstellen van het programma, het schrijven van een communicatieplan en een veiligheidsen mobiliteitsplan. Met de toebedeling van de taken aan de projectteamleden wordt rekening gehouden met de eigen expertise en de persoonlijke affiniteit. Rond elk hoofdproces vormen zich netwerken met externe partijen. Het als team bij elkaar zitten werpt met het oog op de onderlinge communicatie en afstemming onmiddellijk zijn vruchten af. Al gauw blijkt dat de taken en daarbij behorende processen nauw in elkaar overlopen. De projectleden hebben elkaar nodig, vullen elkaar aan en ondersteunen elkaar. Intussen wordt gewerkt aan een open en gesloten deel van een website voor nabestaanden en geïnteresseerden, zoals de pers. Vragen en antwoorden worden zorgvuldig uitgeschreven en afgestemd met de (hulp)organisaties zoals de Stichting Impact en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Er wordt direct al druk nagedacht over: een locatie, de uitnodigingen, de genodigdenlijst (en de registratie hiervan), het opstellen van een draaiboek, het programma en de sprekers. Tussendoor wordt de staatssecretaris van BZK op de hoogte gehouden van alle ins en outs van de activiteiten van het projectt eam. Het vinden van een geschikte locatie kost moeite. Er wordt rekening gehouden met een aanwezigheid van 1.500 personen. Uiteindelijk wordt gekozen voor de Dr. Anton Philipszaal. De locatie zal grondig onder handen worden genomen. Een speciaal sfeermakerbedrijf richt de locatie op gepaste wijze in. Een entree, waar controle van de gasten plaats kan vinden en waar een informatieloket kan worden ingericht, ontbreekt, evenals parkeermogelijkheden. Contact wordt opgenomen met de gemeente Den Haag, de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR), de politie en brandweer. Een eerste schets van het programma wordt gemaakt en ideeën worden uitgewisseld. Met de gemeente Den Haag wordt geregeld: een vergunning voor de tenten, een aparte parkeermogelijkheid op het Malieveld en een voor de zaal. Ook worden afspraken gemaakt over de beveiliging, de brandveiligheid (brand), een vervoersplan, een calamiteitenplan, de werkzaamheden van de GHOR (inclusief lifesavers en kindercrèche), slachtofferhulp op locatie en bewegwijzering. Groen licht voor herdenking op 30 juni Op 15 juni geeft de Staatssecretaris groen licht voor het
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
41
houden van de herdenking op 30 juni. Vanaf dat moment draagt de afdeling communicatie van BZK zorg voor diverse persberichten en heeft het projectteam nog twee weken de tijd, tijd die hard nodig is voor deze complexe organisatie. De dagen die volgen vliegen voorbij, terwijl er nog veel werk moet worden verzet. De uitnodigingen worden gestuurd namens de minister president en de ministers van BZK en Buitenlandse Zaken (BZ). Deze gezamenlijke uitnodiging betekent veel afstemming met de ministeries van BZ, Algemene Zaken (AZ) en het volgen van het regeringsprotocol. Al gauw wordt duidelijk, dat ook Hare Majesteit de Koningin haar steun wil betuigen. Over protocollaire aangelegenheden vindt nu afstemming plaats met: het Koninklijk Huis, AZ, BZ, BZK, Provincie Zuid Holland, Gemeente Den Haag en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid. Deze laatste organisatie, omdat ook professor Van Vollenhoven het op prijs stelt om aanwezig te zijn. Een protocoldraaiboek en de placering (de plaats van de koningin en de hoogwaardigheidsbekleders) wordt opgesteld, gebruikmakend van de expertise van een gespecialiseerd bureau, het protocolbureau. De uitnodigingen moeten snel de deur uit en worden samen met antwoordkaart naar een viertal gesignaleerde doelgroepen (nabestaanden, hulpverlening, hoogwaardigheidsbekleders, en overigen) gestuurd. Al voor het uitgaan van deze officiële uitnodigingen zijn de nabestaanden geïnformeerd over de datum van de bijeenkomst. Een registratiesysteem wordt bedacht. In verband met veiligheidsmaatregelen moeten privé-gegevens van bezoekers bekend zijn. Met BZ wordt nagegaan welke Libische vertegenwoordigers uitgenodigd dienen te worden. Helaas heeft de post vertraging en is er slechts een handvol antwoordkaarten binnen op de dag van deadline. Later in de week moet de reproductieafdeling overuren maken voor het vervaardigen van de laatste inchecklijsten. Na binnenkomst van de antwoordkaart wordt opnieuw een uitgebreid schrijven vervaardigd voor de nabestaanden, over de wijze waarop de dag zal verlopen en wat zij kunnen verwachten. Het programma De inrichting van het programma is tot stand gekomen met advies van de hulpverleningsinstanties en met lessen geleerd uit het verleden. Zo hebben de hulpverlenings instanties geadviseerd om het officiële programma samen met de nabestaanden op te stellen. De muziek, 42
een gedicht en sprekers worden uitgezocht. Via het speciaal ingerichte callcenter geven nabestaanden door hoe de slachtoffers door de nabestaanden het liefst worden genoemd. Er vinden gesprekken plaats met de dagvoorzitter en de sprekers. Omdat de NOS de herdenking rechtstreeks uitzendt, vinden ook met hen diverse besprekingen plaats en worden van tevoren instructies gegeven over de dag en de wijze waarop zij de nabestaanden in beeld mogen brengen. De herdenkingsbijeenkomst die georganiseerd was voor slachtoffers van Tsunami in 2004 heeft geleerd dat genodigden massale persaandacht op de bijeenkomst zelf niet op prijs stellen. Tijdens de herdenking Op de dag zelf worden de laatste puntjes op de i gezet en tot het laatste toe wordt van alles en nog wat aangeleverd en afgestemd. De projectteamleden hebben nu een andere rol dan in de voorbereiding. De organisatie structuur is veranderd naar een operationele met daarbij behorende operationele rollen, die in een draaiboek zijn vastgelegd. Vroeg in de ochtend checkt de Dienst Korps Diplomatieke Beveiliging (DKDB) de locatie. Vanaf 12.00 uur komen de eerste nabestaanden binnen. Er is dan onverwacht een file op de A12, waardoor enkele nabestaanden laten weten niet op tijd te kunnen zijn. Er wordt snel gehandeld en overleg gevoerd met de Koningin. Uiteindelijk wordt besloten het programma een half uur later te laten starten. Na de start worden, volgens protocol, de hoogwaardigheidsbekleders begroet en ontvangen, en de herdenking verloopt verder buitengewoon soepel, dankzij de inzet van ruim 300 man personeel van BZK, Monuta, Dr Anton Philipszaal en het Protocolbureau. Na de herdenking De projectorganisatie is momenteel nog actief met de laatste, maar zeker geen onbelangrijke, administratieve handelingen. Zo wordt er door het projectteam nog gewerkt aan het schrijven van dankbrieven en wordt de financiële afwikkeling ter hand genomen. Ook wordt voor alle familiecontactpersonen van de nabestaanden een dvd met beeldmateriaal vervaardigd, als blijvend aandenken aan de herdenking en zijn het callcenter, de mailbox en de website zijn nog actief. Op uitnodiging van Afriqiyah Airways is deze zomer een terugkeerbezoek georganiseerd naar de rampplek voor nabestaanden door Slachtofferhulp Nederland samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Na de zomerperiode zullen alle organisatieprocessen met de betrokken organisaties worden geëvalueerd. De kennis, ervaring en leerpunten zullen worden vastgelegd in een draaiboek en een handreiking. Hopelijk vindt een dergelijk tragische gebeurtenis nooit meer plaats, maar de realiteit zal anders zijn, waarbij de ervaring en kennis opgebouwd bij alle partijen waardevol zal zijn.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
prof. dr. Rob de Wijk, directeur Den Haag Centrum voor Strategische Studies, hoogleraar Internationale Betrekkingen, Universiteit Leiden en voorzitter Denktank Nationale Veiligheid
Britse Veiligheidsraad is ook interessant voor Nederland Na zijn aantreden richtte de Britse premier David Cameron een Nationale Veiligheidsraad op volgens Amerikaans recept. Behalve dat dit een verkiezingsbelofte was, lijkt er een verband met het nieuwe beleid van minister van buitenlandse zaken Hague. Hij kondigde een ‘distinctively British foreign policy’ aan, gericht op het bevorderen van Britse belangen. Rond 2015 moet het land nog steeds bij de top tien van de wereldeconomieën behoren. Bij een dergelijke doelstelling hoort een krachtig en effectief veiligheidsbeleid waartoe het Verenigd Koninkrijk volgens de nieuwe regering niet in staat is. Sir Peter Ricketts, de permanente onder minister (SG) van buitenlandse zaken is de nieuwe nationale veiligheidsadviseur en moet daar verandering in brengen. Hij coördineert met de raad alle activiteiten in het kader van de nationale veiligheid. Cameron zat zelf de eerste vergadering voor. Aan tafel zaten de ministers van buitenlandse zaken, binnenlandse zaken, defensie, veiligheid en ontwikkelingssamenwerking, de hoofden van de inlichtingendiensten en andere functionarissen.
Het is nog te vroeg om te oordelen of dit een oplossing is die beter is dan de Raad voor de Nationale Veiligheid in ons land. De samenstellingen zijn grosso modo hetzelfde. Dat geldt ook voor de te behandelen onderwerpen. Zowel bij de Britten als hier in Nederland stonden bijvoorbeeld Afghanistan en Pakistan op de agenda. Hier werd in 2009 overigens het besluit genomen om de onderraad beter te benutten voor het uitzetten van beleidslijnen en beter te richten op de behandeling van de inlichtingen die door AIVD en MIVD worden aangereikt. Op papier lijkt Nederland verder, maar wij hebben net als de Britten een coördinatieprobleem. Nederland is echter vooral gebaat met een versimpeling van het bouwwerk voor crisisbeheersing, rampenbestrijding en terrorismebestrijding. Bij ons leidt complexiteit van het bouwwerk juist tot coördinatieproblemen. Cruciaal is dat
vereenvoudiging gepaard gaat met heldere verantwoordelijkheden en bevoegdheden, waaronder het opnieuw bezien van de taakverdeling en verhouding tussen justitie (terrorismebestrijding) en binnenlandse zaken (crisisbeheersing). De effectiviteit in Nederland is ook gediend met een besluit om door het polderen heen te breken en de operationele effectiviteit te verbeteren. Want door de ingewikkelde organisatie kunnen complexe rampen en crises niet of met moeite worden bestreden. Dit maakt het Britse debat voor Nederland interessant. Ook Nederland kan een nationale veiligheidscoördinator met vérgaande bevoegdheden aanstellen. Dat kan een DG zijn. Deze moet het beleid tussen de ministeries coördineren; synergie aanbrengen in de capaciteiten voor rampenbestrijding, crisisbeheersing en terrorismebestrijding; en een ‘grip 5’ introduceren die de operationele relatie tussen rijk en veiligheidsregio’s regelt.
Daarvoor dient de veiligheidscoördinator een Landelijke Operationele Staf voor binnenlandse calamiteiten onder zich te krijgen die nauw samenwerkt met het toekomstige operationele hoofdkwartier van defensie. Cruciaal is dat deze functionaris ook sturing geeft aan alle onderzoek en ontwikkeling en kennisinstellingen, ministeries, veiligheidsregio’s en alle overige belanghebbenden aan elkaar bindt. Leidt dit niet tot een complexer bouwwerk? Niet als wordt ingegrepen in onderdelen van de organisatie, zoals het terugbrengen van het aantal veiligheidregio’s. De nieuwe minister zou versimpeling van het bouwwerk boven aan het prioriteitenlijstje moeten zetten, ook al is de belangstelling voor terrorisme afgenomen. De Nationale Risicobeoordeling laat echter zien dat er nog voldoende bedreigingen voor de nationale veiligheid overblijven.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
43
J.G.H. Bos en M.J. van der Veen, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement - An Aon Company
Waar vroeger radio, televisie en krant de belangrijkste bronnen van informatie waren tijdens belangrijke gebeurtenissen, nemen tegenwoordig internetdiensten een grote plek in binnen het communicatielandschap. Met name de opkomst van social media zoals Hyves, Facebook en Twitter hebben het communicatielandschap ingrijpend doen veranderen. Dit is reden geweest voor het Nationaal Crisis Centrum (NCC) om een onderzoek uit te laten voeren naar het gebruik van Twitter in crisiscommunicatie.
Twitter in crisiscommunicatie Onderzoek Gezien de ontwikkelingen op informatiegebied is het de vraag of de huidige set van instrumenten voor crisiscommunicatie nog volstaat. Mogelijk moeten er ‘nieuwe’ instrumenten ingezet worden, omdat die beter aansluiten op de informatiebehoefte van burgers. Het NCC heeft het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement daarom gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden van de communicatiedienst Twitter voor gebruik tijdens crisissituaties. Doel van het onderzoek is om te bepalen of Twitter een geschikt instrument is voor crisiscommunicatie. Daarnaast is dit onderzoek mogelijk aanleiding voor het NCC om een bredere verkenning uit te voeren naar het gebruik van sociale media tijdens crises. Twitter is een dienst die mensen in staat stelt korte berichten (tot 140 karakters) met elkaar te delen (microblogging). Twitter behoort tot de social media. ‘Social media’ is een verzamelterm voor internetapplicaties en internetdiensten die interactief zijn, waarin gebruikers centraal staan en er door middel van gezamenlijke activiteiten (co-creatie) nieuwe informatie en kennis wordt opgebouwd. Kenmerkend is dat berichten zonder vertraging direct gepubliceerd en uitgewisseld kunnen worden. Het COT heeft aan de hand van literatuur, een onlinesurvey en bestudering van casuïstiek onderzocht of Twitter een geschikt instrument is voor crisiscommunicatie door de overheid. Daarnaast is gekeken naar de beperkingen van het instrument en wat er nodig is om Twitter effectief in te zetten ten tijde van rampen en crises. Uit het onderzoek blijkt dat Twitter een geschikt instrument is voor crisiscommunicatie en dat het mogelijk is om Twitter als instrument effectief in te zetten. Twitter voldoet aan de eisen van crisis communicatie. Twitter is open en berichten kunnen tijdig de mensen bereiken. Twitter kan bijdragen aan het bereiken van verschillende doelstellingen van crisiscommunicatie: het informeren van mensen, betekenis geven aan feiten, het beperken van (imago-) 44
schade en het kanaliseren van emoties. Op basis van deze conclusie hebben we een aantal aanbevelingen geformuleerd over het gebruik van Twitter en andere social media tijdens crises. Daarnaast hebben we een aantal vormvereisten op een rij gezet waaraan een ‘crisistweet’ moet voldoen. Aanbevelingen (samengevat) 1. Benut de mogelijkheden die sociale media bieden voor crisiscommunicatie. Het is evident dat het belangrijk is om aan te sluiten op de behoeften van de doelgroep op wie de crisiscommunicatie zich richt. Uit dit onderzoek blijkt dat sociale media een belangrijke plek innemen in de informatievoorziening van burgers. De overheid kan, door sociale media te benutten, aansluiten op het nieuwsconsumptiegedrag van burgers. 2. Ontwikkel een werkwijze om Twitter op een goede manier in te zetten tijdens crises. De snelheid van het medium Twitter stelt hogere eisen aan het gebruik hiervan dan de bestaande instrumenten. Dat betekent dat er een verregaande mandatering van communicatie adviseurs moet zijn georganiseerd, om hen in staat te stellen snel ‘crisistweets’ te plaatsen. Realiseer hiervoor een kort en snel afstemmingssysteem. Protocolleer de wijze waarop Twitter ingezet gaat worden tijdens crises. 3. Maak een keuze of Twitter alleen ingezet gaat worden voor het verspreiden van informatie over de crisis, of ook om interactie te hebben met mensen die vragen hebben. Met name het inventariseren van vragen en het reageren hierop vergt meer inzet dan traditionele éénrichtingsverkeer communicatie. Als er snel berichten worden uitgezet komen eventuele vragen van burgers met dezelfde snelheid terug bij de verzender van die informatie. Een mogelijke tussenoplossing is het inzetten van Twitter als één richting kanaal tijdens de acute fase van de ramp of crisis om in de nafase vervolgens capaciteit vrij te maken om de interactie met burgers mogelijk te maken. 4. Maak als organisatie een Twitter-account aan en laat deze verifiëren door Twitter. Hiermee vergroot u het
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
vertrouwen in de berichten die u uitzendt. Kies hiervoor namens welke organisatie of persoon u berichten naar buiten wilt brengen. Is dit bijvoorbeeld de gemeente, een afdeling, een communicatieadviseur of de burgemeester? 5. Werk in een vroeg stadium aan het realiseren van een netwerk van mensen die via Twitter willen worden voorzien van crisisinformatie. Koppel uw netwerk met dat van andere overheidsorganisaties en maak met hen afspraken over het doorsturen van belangrijke berichten tijdens rampen en crises. Maak burgers eventueel in voorlichtingscampagnes attent op de mogelijkheid om zich aan te melden als ‘volgeling’. Vormvereisten voor een ‘crisistweet’ De belangrijkste beperking aan crisiscommunicatie via Twitter is de beperking van de lengte van elk bericht tot 140 karakters. Wanneer een afgebakend stuk informatie, handelingsperspectief of een alarmerende boodschap binnen 140 karakters geformuleerd kan worden, dan kan deze boodschap rechtstreeks in het Twitter bericht geplaatst worden. Ter illustratie, het merendeel van de rampeninstructies van de Denk Vooruit campagne passen in een Twitter bericht. In het geval dat een boodschap te complex is om in een Twitter bericht te formuleren, kan overwogen worden om te verwijzen naar een ander instrument, zoals een crisis website of uitzending op de rampenzender, waar meer informatie gekregen kan worden. De vormvereisten van Twitter zijn geen onoverkomelijke beperking voor crisisberichtgeving via dit instrument. De maximale lengte van Twitter berichten biedt
1
voldoende mogelijkheden om een goed crisisbericht te formuleren. Een bruikbaar crisisbericht bevat de hoofdboodschap, een verwijzing naar meer informatie, het onderwerp en de locatie van de crisis. Het is mogelijk in een crisisbericht via Twitter te verwijzen naar andere instrumenten en media, zoals video, beeld en geluid. De situatie kan op deze wijze via beeld, geluid en tekst nader worden toegelicht. Een geschikte opmaak voor een Twitter bericht bij rampen of crises kan zijn: [Boodschap] [Verwijzing] [Onderwerp] [Locatie] Hierbij is de boodschap het bericht, bijvoorbeeld een handelingsperspectief, of nieuwe informatie. De verwijzing is optioneel en verwijst naar een externe locatie. Dit kan een radiofrequentie, tv-zender, telefoonnummer, websiteadres, etc zijn. Het onderwerp is een herkenbaar sleutelwoord voor de ramp of crisis in de vorm van een hashtag 1, bijvoorbeeld: #vuurwerkramp of #cafebrand. Hier kunnen ook meerdere sleutelwoorden gegeven worden. De locatie kan op meerdere manieren worden meegegeven. Een geografische GPS locatie kan aan het bericht gekoppeld worden, of de locatie kan als tekst in het bericht worden opgenomen. Dit gebeurt bij voorkeur ook met een hashtag, bijvoorbeeld: #enschede, #volendam. Een voorbeeld “Dreigende overstroming in Flevoland. Verwacht u water tot aan uw huis? Schakel gas en elektriciteit uit. #overstroming #flevoland” Het rapport is op te vragen via:
[email protected]
et #-symbool wordt ook wel een hashtag of een hekje genoemd. Die hashtags zijn niets meer dan een simpele manier om een label of H etiket aan een bepaald bericht te hangen en er zo voor te zorgen dat het gemakkelijker te vinden is door andere Twitter-gebruikers.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
45
Michel Rademaker, Erik Frinking en Jaakko Kooroshy, Den Haag Centrum voor Strategische Studies 1
en de noodzaak van regie en handelingsperspectief Schaarste van energiebronnen, grondstoffen, water en voedsel vormen een mogelijke beperking voor de ontwikkeling van de nationale economische groei en welvaart. In de komende tien jaar dreigen gebrek aan water, voedseltekorten en de zich verhardende concurrentiestrijd om olie en mineralen in de wereld bij te dragen aan intra- en internationale conflicten, het uiteenvallen van vrijhandelsregimes en toenemende druk op de internationale samenwerking. Het kan ook leiden tot de intensivering van regionalisme, de versterking van grondstofrijke schurkenstaten, de vertraging van de energietransitie en de bestrijding van klimaatverandering, aanzienlijke schade aan het milieu, en substantiële toename in armoede en honger in de wereld, met toenemende stromen vluchtelingen en migratie als gevolg. De situatie in Somalië en Soedan is hiervan een voorbeeld.
Schaarste uit zich in eerste instantie vooral in een toename van de prijs van grondstoffen. Gedurende de afgelopen tien jaar zijn, in nominale termen, de voedselprijzen meer dan verdubbeld, metaalprijzen verviervoudigd, en zijn de energieprijzen vertienvoudigd ten opzichte van de prijzen aan het einde van de Aziatische crises. In de laatste maanden van 2007 en in de eerste helft van 2008 drukten hoge grondstofprijzen over de gehele wereld economische groei, stimuleerden inflatie en hadden een ernstig, destabiliserend effect op enkele ontwikkelingslanden, waar in het bijzonder de armen in de verstedelijkte gebieden onder de hoge voedsel- en energieprijzen te lijden hadden. Als gevolg van de exportbeperkingen op voedselmarkten, andere noodmaatregelen van de nationale overheden en de intense prijsspeculaties liepen de prijzen nog verder op. Vertaald naar de vitale belangen van de strategie Nationale Veiligheid kan dit een aantasting betekenen
46
van de economische veiligheid van Nederland. Een mogelijk tweede orde effect is de aantasting van de sociale en politieke stabiliteit als gevolg van de verminderde economische positie en van de ecologische veiligheid als geen alternatieven voor de mineralen voor schone energie kunnen worden ontwikkeld. De financieel-economische crisis heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van de vraag, waardoor de situatie op de grondstoffenmarkt voorlopig kalmer is geworden. De onderliggende factoren die tot de prijsstijgingen hebben geleid, zijn echter nog steeds aanwezig. Een crisis op deze markt zou zich daarom bij het aantrekken van de vraag wederom kunnen voordoen, zeker omdat de prijzen hun opwaartse trend weer hebben ingezet. Een belangrijke mogelijke oorzaak van mineraal schaarste en bijbehorende prijsstijgingen ligt op het geostrategische vlak: er zijn scenario’s denkbaar waarin landen ten behoeve van de eigen economische ontwikkeling of als politiek pressiemiddel andere landen de toegang tot schaarse grondstoffen ontzeggen of beperken. Nationaal en zeker ook internationaal krijgt het schaarsteprobleem steeds meer aandacht. De Europese Unie heeft dit in haar strategie voor 20202 tot een belangrijke prioriteit gemaakt. Experts constateren dat er met betrekking tot governance op dit vraagstuk drie belangrijke problemen zijn; er zijn geen bestaande regels of mechanismen om een aantal belangrijke vormen van schaarste internationaal te kunnen aanpakken; er ontbreekt een toolbox om tot bindende regelgeving te komen en compliance af te dwingen; en er is geen geïntegreerde benadering met betrekking tot schaarste 3.
1
Dit artikel is gebaseerd op een gelijknamige notitie van de Denktank Nationale Veiligheid onder voorzitterschap van prof. dr. Rob de Wijk.
2
European Commission, Europe 2020: A European Strategy for smart, sustainable and inclusive growth, 2010.
3
L. van Schaik et al., Discussion paper Conference ‘Enriching the Planet, Empowering Europe’, optimizing the use of natural resources for a more sustainable economy, 27 april 2010. http://www.clingendael.nl/resourcescarcity/conference_papers
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Oplossingsrichtingen Voor Nederland is het van belang om te achterhalen welke handelingsperspectieven we hebben. Kunnen we bijvoorbeeld onze afhankelijkheid van grondstoffen verminderen? Op basis van incidentscenario’s uit de Nationale Risicobeoordeling zijn de effecten en waarschijnlijkheid van diverse vormen van schaarste en verstoringen in het aanbod (olie, voedsel, mineralen) geschat. De resultaten geven voor het thema schaarste echter onvoldoende richting voor de handelings perspectieven op korte termijn. Uitgangspunt moet zijn om handelingsperspectieven te zoeken die de negatieve effecten van schaarste waar mogelijk kunnen voorkomen. Hierbij is tevens onderkend dat de handelingstermijn vaak veel langer is dan de termijnen die in de strategie nationale veiligheid worden gehanteerd, temeer daar de effecten van schaarste zich over een langere periode voordoen en een sluipend karakter hebben. Schaarste kan vooral op lange termijn gevolgen hebben voor de Nederlandse nationale veiligheid. Toch is er nu
al een verscheidenheid aan maatregelen te nemen om de gevolgen tegen te gaan of te voorkomen. Immers, schaarste is het gevolg van het ontbreken van ontwikkelingen en maatregelen op het gebied van technologische innovatie, investeringen in industriële sectoren voor het bevorderen van extractie, productie of vervanging, toegang tot schaarse middelen en het efficiënter (her)gebruiken en vervangen van deze middelen. Oplossingen zijn in de volgende richtingen te vinden: • het verminderen van de vraag door efficiëntie in productie, consumptie en verwerking, • vergroten van het aanbod, • zeker stellen van de toelevering, en • beïnvloeding van een evenwichtige verdeling. Uit de lange lijst van mogelijke deelmaatregelen zullen prioriteiten moeten worden gekozen. Deze doorsnijden diverse beleidsterreinen. In de figuur hieronder zijn voorbeelden geordend per beleidsterrein, zodat de
Figuur 1: Een overzicht van mogelijke handelingsperspectieven
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
47
onderliggende organisatorische capaciteiten en verantwoordelijkheden voor elk van de terreinen duidelijker worden. Er wordt een onderscheid gemaakt naar innovatie- en onderzoeksbeleid, duurzaamheidsbeleid, veiligheidsgerelateerd beleid en internationaal handels- en investeringsbeleid. Keuzes voor de oplossingen moeten op vier uitgangspunten leunen: 1 hoewel effecten wellicht pas op lange termijn zich voordoen, is handelen op korte termijn geboden; 2 Nederland kan zelf initiatieven ontwikkelen, maar zal ze vooral met andere landen en organisaties in samenwerkingsverbanden moeten uitvoeren; 3 het is van belang om externe afhankelijkheden te minimaliseren, danwel nieuwe interdependenties van Europa met andere landen te creëren en 4 beleidsontwikkeling zal zorgvuldig geregisseerd moeten worden. Vooral dit laatste punt is van belang. De interdepartementale toekomstverkenning Schaarste en Transitie 4 , waarin de ontwikkeling van schaarste van voedsel, water, energie en mineralen en materialen in de context van klimaatverandering, verlies van biodiversiteit en veranderende geopolitieke verhoudingen is onderzocht, geeft aan dat er kennislacunes zijn. Het rapport concludeert dat er een beter begrip van schaarste en hun onderlinge samenhang nodig is. Er is in Nederland al veel in beweging gezet op het gebied van schaarste, bij de overheid en in het bedrijfsleven. Ook op Europees niveau worden steeds meer
initiatieven genomen om schaarsteproblemen te bestrijden. De toenemende aandacht van Europese landen spreekt bijvoorbeeld uit verscheidene studies over vitale ruwe grondstoffen. In de strategie Europe 2020 5 wordt schaarste als een van de drie grote uitdagingen benoemd, naast vergrijzing en globalisering. Voor mineralen heeft de Commissie daarnaast het Raw Materials Initiative 5 opgezet. Tegelijkertijd zijn er in de afgelopen jaren nieuwe instituties, maatregelen en instrumenten in het leven geroepen zonder zorgvuldig te kijken naar wat er al bestaat. Bij alle aangereikte nieuwe oplossingen heeft het vaak ontbroken aan een brede probleemanalyse. Bijkomend probleem daarbij is dat het schaarstevraagstuk van niemand en tegelijkertijd van iedereen is. Het gevolg is een aanzienlijke versplintering van verantwoordelijkheden, betrokkenheid en focus. In termen van expertise, capaciteiten, verantwoordelijkheden en bevoegdheden (kunnen) bijna alle ministeries een rol spelen bij het formuleren en ontwikkelen van de Nederlandse beleidsreactie op toenemende grondstoffenschaarste. Op basis van de analyses is een aantal aanbevelingen te formuleren. • de aard van de effecten (economisch, ecologisch, politiek) en de verschillende invalshoeken (handel, duurzaamheid, veiligheid, innovatie) op het schaarstevraagstuk vragen expliciete beleidsprioriteit in lijn met de gepresenteerde strategie Europa 2020; • breng de lopende departementale beleidsinitiatieven en capaciteiten bij elkaar op stuur- en werkgroep niveau; • kennis over sommige vormen van schaarste en zeker de interactie tussen de verschillende vormen van schaarste vereist dat het kennisaanbod wordt geïnventariseerd en benodigde kennis wordt ontwikkeld door bundeling van bestaande, maar gefragmenteerde onderzoeksprogramma’s; • evalueer de mogelijk te nemen maatregelen op hun doeltreffendheid vooral ook met het oog op niet bedoelde neveneffecten; • zorg voor systematische afstemming van activiteiten en resultaten in internationaal verband. Het is kortom tijd voor meer regie op het schaarste dossier. En daar plukt niet alleen onze nationale veiligheid de vruchten van.
48
4
Schaarste en Transitie, kennisvragen voor toekomstig beleid, Den Haag, november 2009.
5
European Commission, Europe 2020: A European Strategy for smart, sustainable and inclusive growth, 2010.
6
European Commission (2008) The Raw Materials Initiative—Meeting our critical needs for Growth and Jobs in Europe.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Verslag van het symposium ter gelegenheid van 5 jaar NCTb
De angst (be)heerst ? Het fenomeen angst loopt als een rode draad door het dagelijkse werk van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) sinds de oprichting in 2005. Terroristen zijn immers uit op het zaaien van angst en weten soms met minimale middelen maximale vrees te scheppen. Groepen mensen vrezen andere groepen; die beleefde groepsdreiging is een sterke stimulans tot radicalisering en kan in het uiterste geval leiden tot terrorisme. Beveiligde personen leven vaak – helaas – in een langdurige staat van vrees. Angst en terrorisme zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan, organiseerde de NCTb daarom een symposium met ‘Angst’ als centrale thema. Een keur aan deskundige sprekers belichtte het thema ‘Angst’ vanuit verschillende invalshoeken: hoe creëer je angst; hoe beheers je angst; hoe beleef je angst en hoe kunnen we angst begrijpen? Leonie Scheer, bureau Communicatie & Voorlichting, NCTb
Sinds ruim een jaar staat de NCTb-organisatie onder de leiding van Erik Akerboom, die de lustrumbijeenkomst opende met een welkomstwoord voor alle aanwezigen. Vervolgens betrad demissionair minister van Justitie Hirsch Ballin het podium. Dat hij momenteel ook
verantwoordelijk is voor het beleidsterrein Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is zeer toepasselijk, omdat de NCTb valt onder de verantwoordelijkheid van beide bewindspersonen. Hirsch Ballin stond stil bij de delicaat heid van het coördineren, de kerntaak van de NCTb. Zo
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
49
is het coördineren een activiteit die in de regel achter de schermen gebeurt en dus minder zichtbaar is voor buitenstaanders. Daarnaast is het belangrijk om juist op dit beleidsterrein, waar ook zoveel andere organisaties werkzaam zijn, de goede balans te zoeken tussen ‘doorzetten waar noodzakelijk’ enerzijds en ‘terug houdendheid waar gepast’ anderszijds. Bangmakerij Meteen vanaf het prille begin heeft de NCTb het als haar taak gezien om de vrees voor aanslagen zo klein mogelijk te maken. Daarom zijn er sinds 2005 in Nederland diverse concrete initiatieven en instrumenten ontwikkeld om het risico op een terroristische aanslag te verminderen en de schade na een eventuele aanslag te beperken. Denk daarbij aan het Alerteringssysteem Terrorisme bestrijding of het Stelsel Bewaken en Beveiligen. Maar – zo wordt soms gesteld – leiden al die tegenmaatregelen en de bijbehorende informatieverstrekking over terrorismebestrijding niet tot het aanwakkeren van overdreven angstige gevoelens onder de bevolking? Het tegendeel lijkt het geval; jaarlijks opinieonderzoek rond het onderwerp terrorisme dat in opdracht van de NCTb wordt uitgevoerd, laat juist het beeld zien dat de angst en bezorgdheid over terrorisme en aanslagen de afgelopen jaren is gedaald. Het verwijt van ‘bangmakers’ valt dus wel te nuanceren. Dat laat uiteraard onverlet dat de overheid te allen tijde scherp moeten zijn op wat angst doet met mensen en waardoor angst teweeg kan worden gebracht. Om haar CT-beleid zo effectief mogelijk te laten zijn, én om de impact van maatregelen op mensen zo klein mogelijk te laten zijn.
Maarten van Rossem
Erik Akerboom 50
Fight or flight De openingsbijdrage kwam van dr. Roos Delahaij, sociaal psycholoog en onderzoeker bij TNO Defensie en Veiligheid. Delahaij promoveerde op het onderwerp ‘prestatie onder acute stress’ en vertelde de luisteraars dan ook over de klinische reacties die angst teweeg brengt. Veelvuldig sprak zij over de ‘fight or flight’ respons, en over hoe de primaire reactie van mensen in angstsituaties vaak niet effectief is. Schrijnend voorbeeld is een discotheekbrand enkele jaren geleden, waarbij het publiek massaal vluchtte naar de veel te nauwe hoofdingang. Die had iedereen gebruikt om binnen te komen en die route hadden mensen op hun netvlies staan. De veel ruimere nooduitgangen bleven vrijwel onbenut, met veel slachtoffers tot gevolg. Delahaij sprak over de meerwaarde van aangeleerde effectieve reacties van professionals in panieksituaties, en wierp de vraag op of het mogelijk zou zijn dergelijke effectieve reacties ook ‘aan te leren’ aan het publiek. Ook Damiaan Denys, hoogleraar Psychiatrie aan de UvA, rafelde het begrip angst op wetenschappelijke wijze uiteen. Met tal van voorbeelden doceerde hij over de relatie tussen lichamelijke en psychische effecten van angst, over
aangeleerde versus instinctieve angsten en over het verschil tussen ‘normale’ en ziekelijke angstgevoelens. Als prachtige afsluiting van zijn betoog omschreef Denys angst als de ‘duizeling’van vrijheid; angst is niets meer of minder dan de prijs die we betalen om vrijheid te kunnen ervaren. Angst ervaren Wat angst met mensen kan doen, werd deze dag het meest zichtbaar in het persoonlijke verhaal van Flemming Rose, een Deense journalist en redacteur van de krant Jyllands-Posten. Hij was de eerste die de gewraakte cartoons over de profeet Mohammed publiceerde – in september 2005 – en leefde als gevolg daarvan langdurig onder strenge beveiliging omdat hij met de dood werd bedreigd. Zijn verhaal confronteerde de zaal op een directe en indringende manier met de vrees voor je eigen veiligheid en van degenen die je niet wil verliezen. Een andere indrukwekkende bijdrage kwam van Atif Iqbal van het Goverment Office Westmidlands uit het Verenigd Koninkrijk; hij liet de zaal ervaren hoe mensen worden aangezet tot vrees en haat. Tot en met 2001 was Iqbal een vooraanstaand lid en activist van een islamitische organisatie die vandaag de dag als extremistische groepering zou worden gekwalificeerd en vorig jaar door de Britse regering werd verboden. Speciaal voor deze NCTb-bijeenkomst toonde hij een proeve van zijn verbale en demagogische kwaliteiten. In twintig minuten bouwde hij een meeslepend radicaliserend betoog op, alsof hij sprak voor een gehoor van moslimpubliek. Hierbij maakte hij volop gebruik van retorische middelen en vaste elementen, zogenoemde ‘narratives’. Het claimen van successen, bijvoorbeeld in de strijd tegen het westen, is een belangrijk onderdeel van zo’n narrative van terroristen of rekruteurs. Na de indrukwekkende toespraak van Iqbal, was het zijn collega Youssiff Meah, die duidde waarom dit soort betogen zo’n aantrekkingskracht kan uitoefenen op vatbare jonge mensen. Volgens Meah moeten we vanuit de overheid dit niet proberen te negeren, maar moeten we er juist ándere verhalen tegenoverzetten. Hij liet de zaal aan het eind van zijn bijdrage dan ook met de hamvraag achter in de strijd tegen radicalisering: “who has the most compelling stories?” De rol van de overheid De meeste sprekers stelden in hun verhaal de rol van de overheid aan de orde, evenals de wisselwerking tussen overheidsoptreden en angst in de samenleving. De meest kritische noot, zij het op zeer onderhoudende wijze gebracht, kwam van historicus Maarten van Rossem. Als gekend criticaster van het contraterrorismebeleid van de overheid stelt van Rossem dat de risico’s van het terrorisme niet altijd juist zijn en worden ingeschat. De kans dat de gewone burger in West-Europa ooit met terrorisme te maken krijgt is immers vrij klein. Dat
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
andere factoren meespelen. Mensen nemen immers zelf vrijwillig bepaalde risico’s. Of het feit dat risico’s die zich voordoen iedereen in gelijke mate treffen. Ook de bekendheid met een risico speelt een rol. En de mate aan invloed die mensen zelf denken te hebben op gebeurtenissen. Stuk voor stuk factoren waar de overheid rekeing mee moet houden, aldus Groeneweg.
mensen desondanks bang zijn voor terrorisme, zou volgens van Rossem juist het gevolg kunnen zijn ván overheidsoptreden. Maatschappelijke angst ontstaat immers niet alleen doordat er een aanleiding voor is, maar ook vanwege de reactie op die aanleiding. Ook de rol van de media en de veelheid aan terrorisme deskundigen die daarin figureren, dragen volgens van Rossem bij aan het instandhouden van deze situatie. De overheid zou al een stap in de goede richting zetten door genuanceerd te communiceren over terrorisme en vooral weg te blijven van apocalyptische retoriek. Van Rossem sloot zich hiermee in feite aan bij terrorisme onderzoeker Beatrice de Graaf. In haar recente publicatie ‘Theater van de angst’ – over terrorisme vanaf de jaren 70 – laat De Graaf zien dat de wijze waarop een overheid zichtbaar gestalte geeft aan haar CT-beleid, medebepalend is voor de ontwikkelingsrichting van het terrorisme; kortom het kan bijdragen aan het spektakel dat terroristen willen. Jop Groeneweg, universitair docent cognitieve psychologie in Leiden, vroeg zich zelfs af of een zichtbare overheid op dit gebied ook tegelijk een effectieve overheid kan zijn. Hij maakte een duidelijke knip tussen het ‘elimineren van bedreigingen’ – in zijn optiek de ‘werkelijke rol’ van de NCTb – en het ‘elimineren van angsten’ dat kan worden gezien als een communicatieproces. Weliswaar bestaat de taak van de NCTb officieel uit zowel het voorkomen van aanslagen, als het verminderen van de angst ervoor, maar de vraag die zich voordoet is of die combinatie überhaupt haalbaar is. Groeneweg liet zien dat angst in werkelijkheid wordt bepaald door irrationele criteria, waarbij objectieve cijfermatige informatie nauwelijks – of zelfs helemaal niet – van invloed is. Als bijvoorbeeld het aantal dodelijke slachtoffers een goede indicatie zou zijn voor mate waarin mensen bang zijn voor risico’s, dan zou men zich vooral zorgen moeten maken over zaken als medische fouten, hittegolven of verkeersongelukken. Jaarlijks zijn er op die gebieden honderden tot duizenden slachtoffers te betreuren. Toch zijn mensen daar minder angstig voor dan voor terrorisme. omdat er volgens Groeneweg hele
Risicodenken NCTb Erik Akerboom was aan het einde van de dag vol lof over de sprekers; kritische reflectie op het eigen functioneren is volgens hem essentieel om als overheid te kunnen beoordelen wat goed gaat en wat kan worden verbeterd. Akerboom beschreef ‘de opkomst van het risicodenken’ waarbij hij de trend ziet dat de nadruk komt te liggen op zaken die zouden kúnnen gebeuren. Dat geldt maar al te zeer voor de wereld van terrorismebestrijders; het gaat niet meer om wie iets heeft gedaan maar wie “iets zou kunnen doen”. Mensen vinden dat alles wat kan worden voorkomen, moet worden voorkomen. In die zin liggen de verwachtingen ten aanzien van de overheid dan ook hoog. Ondanks dat de overheid nooit honderd procent veiligheid zal kunnen garanderen, worden veiligheidsrisico’s tegenwoordig minder geaccepteerd. Dat geldt zeker voor terroristische aanslagen in hoge mate. Een terroristische aanslag is geen ongeluk dat iedereen had willen voorkomen’, maar iets waar opzettelijk menselijk handelen achter schuilt, met als doel het veroorzaken van slachtoffers, schade en maatschappelijk ontwrichting. En juist dát maakt terrorisme tot iets dat mensen niet kwalificeren als een risico dat er ‘nu eenmaal bij hoort’ zoals stormen, verkeersongelukken en hoog water. Angst, aldus Akerboom, is een uiterst complexe en belangrijke factor in ons werk. Terrorisme is bij uitstek een internationaal fenomeen, en een exponent van de steeds sneller veranderende wereld. Dat vraagt om snelle overheids interventie; nadenken over veranderingen en erin meebewegen waar dat nodig is. Vooruitgang Terugkijkend naar de bestrijding van terrorisme de afgelopen vijf jaar, is er forse vooruitgang geboekt. Politie, justitie, inlichtingen- en veiligheidsdiensten, lokale organisaties én overheden hebben beter zicht op de dreigingen, en zijn er in geslaagd de dreigingen aan te pakken en te reduceren. “De afstemming en coördinatie tussen de partners zijn verbeterd en dat is pure winst”, aldus Akerboom. Daarom luidde zijn conclusie dan ook om verder te gaan op de ingeslagen weg om zo de samenwerking binnen én buiten Nederland verder te verstevigen en ook in de komende jaren gezamenlijk dreigingen het hoofd te bieden. Want waar terroristen uit zijn op het zaaien van angst, is het de opdracht van de overheid deze vrees niet zelf aan te jagen maar de weerbaarheid ertegen te vergroten.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
51
Marnix Eysink Smeets, lector Public Reassurance, Hogeschool INHolland drs. Alexander Heijnen, directeur DCE Consultants
Angst voor criminaliteit of angst voor een pandemie lijkt tegenwoordig onder bestuurders wijder verbreid dan onder de bevolking. Daardoor wordt op bijna elke rimpeling gereageerd, vaak met maatregelen die achteraf minder effectief blijken uit te pakken dan aanvankelijk werd aangenomen. En daarmee stelt de overheid wellicht zichzelf gerust, maar de samenleving niet.
Public reassurance: van maakbaarheid naar geborgenheid Belang van maatschappelijke geborgenheid Bestuurders verbazen zich dat de onrust over onveiligheid voortduurt, terwijl bijvoorbeeld de criminaliteitscijfers al een tijdje dalen of aantoonbaar is dat de kans op een ramp of crisis zeer klein is. Miskend wordt daarbij dat de veiligheidsvraag onder de bevolking minstens zozeer een vraag is om maatschappelijke geborgenheid als om ‘echte’ veiligheid. Dit soort vragen onder burgers spelen ook rondom bijvoorbeeld de impact van de financiële crisis en het vertrouwen in financiële instituties. En dat het ongenoegen zich niet alleen richt op de veiligheid, maar ook in de hand wordt gewerkt door de manier waarop aan die veiligheid wordt gewerkt. Straalt de handhaving bijvoorbeeld eigenlijk zelf de waarden nog uit die het zegt te willen beschermen? Zoals respect, vertrouwen, vrijheid, betrouwbaarheid?
Voorbeeldgedrag Binnen het domein van de nationale veiligheid en crisisbeheersing dient minder monomaan te worden gewerkt aan louter de ‘harde’ veiligheid. We pleiten voor een groter besef van wat de veiligheidszorg niet alleen letterlijk ‘doet’, maar vooral ook wat deze uitstraalt. We pleiten daarnaast voor het herijken van het publiek leiderschap op het vlak van veiligheid. Voorbeeldgedrag vormt op alle bestuurlijke niveaus daarin het sleutelwoord. Je zou kunnen zeggen dat we – analoog aan bijvoorbeeld slow food – pleiten voor ‘slow safety’. Een veiligheidsaanpak die meer rust uitstraalt, meer op kwaliteit dan op kwantiteit is gebaseerd, en meer rekening houdt met de menselijke factor. Dát zal naar onze mening uiteindelijk de veiligheidsbeleving in de samenleving ten goede komen. Public Reassurance Het lectoraat Public Reassurance aan de Hogeschool INHolland richt zich op deze ‘beleving’ van veiligheid en veiligheidsbeleid. De centrale vraag daarbij is: hoe zorg je ervoor dat mensen niet alleen veilig zijn, maar zich ook nog eens veilig voelen? De vraag naar veiligheid is evenzeer een vraag naar maatschappelijke geborgenheid als een vraag naar de feitelijke vermindering van criminaliteit, overlast of ander veiligheidsgerelateerd ongerief. Uit onderzoek is al lang gebleken dat de veiligheidsbeleving door véél meer factoren wordt beïnvloed dan door de criminaliteit of incidenten en rampen alleen. Voor een succesvolle public reassurance wordt een basisdenklijn gehanteerd welke in de volgende zeven kernpunten kan worden samengevat.
52
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
De bekende bedrijfsblindheid leidt daarmee óók tot een zekere blindheid voor burgers, alle goede intenties ten spijt. Is het in dit licht niet veelzeggend dat minister Guusje ter Horst pas zag dat de maatschappelijke verruwing ook tot de overheid was doorgedrongen, op het moment dat die verruwing door haar ‘eigen’ ambtenaren tegen haarzelf werd aangewend?1
Poster, in 1939 ontwikkeld door Britse regering om moreel van de bevolking op te peppen. Werd nooit gebruikt, maar groeide na herontdekking in 2000 uit tot cultobject
1. Publiek vertrouwen in veiligheid en veiligheidszorg bestaat uit een complex samenspel van uiteenlopende percepties en emoties, waarin ‘niets is wat het lijkt’; 2. De consequenties van die percepties en emoties zijn echter levensecht, het is vooral ook daarin dat het belang van beïnvloeding schuilt; 3. Symbolen spelen een grote rol bij de totstandkoming van die percepties en emoties, het is ook vooral met symbolen dat eventuele beïnvloeding kan plaatsvinden; 4. Bij die beïnvloeding moet de aandacht niet uitgaan naar Veiligheid sec, maar naar alle Vier de V’s van de hedendaagse veiligheidszorg: Veiligheid, Veiligheids beleving, Vertrouwen en Vrijheidsbeleving; 5. De samenleving als geheel zit gevangen in een illusie van maakbaarheid, daarin als overheid klakkeloos meegaan zal de vraag naar veiligheid alleen maar verder aanjagen; 6. Public reassurance vraagt om (moreel) leiderschap. De overheid is een belangrijke partij die hieraan invulling kan geven. Dan moet die overheid wel geloofwaardig zijn. Dat vereist eerst en vooral het geven van het goede voorbeeld. Kortom: het vraagt voorbeeldgedrag. 7. Verbinding is zowel voorwaarde voor, als een autonoom onderdeel van de oplossing. Public reassurance vraagt dan ook om een zorgvuldig vormgegeven van verbinding tussen instituties en burgers. Dat vraagt op haar beurt om verbindend vakmanschap. Verbindend Vakmanschap Verbinding is pas mogelijk wanneer de omgeving met een open blik kan worden bekeken. Het verbaast ons iedere keer weer te zien hoe moeilijk dat (vertegen woordigers van) grote organisaties valt. De logica van het eigen systeem blijkt steeds weer het zicht op de logica van de omringende buitenwereld te vertroebelen.
1
Kennelijk werken grote organisaties voor de meeste mensen daarbinnen als een soort mental prison, van waaruit het lastig is zich een reëel beeld van de werkelijkheid buiten die organisatie te vormen. Wanneer dat wordt onderkend, wordt gewerkt aan methoden om dat te doorbreken. Maar omdat die methoden meestal ontwikkeld worden langs de lijnen van de eigen organisatielogica (via monitoren, panels bijvoorbeeld), is de teleurstelling vaak al bij voorbaat ingebakken. Grote organisaties staan dus voor de paradoxale uitdaging methoden te ontwikkelen die niét op hun eigen organisatielogica zijn gebaseerd. En dat is per definitie een lastige opgave. Ook voor het domein van de nationale veiligheid en crisisbeheersing. De horizontalisering van de samenleving vraagt een andere opstelling van (ook) de overheid. Die opstelling schuilt niet zozeer in een formele positie, maar in de attitude van waaruit wordt gehandeld. Die wordt sterk beïnvloed door het zelfbeeld. In de praktijk valt nogal eens op dat in woorden al wel van een meer horizontale opstelling sprake is, maar dat alle verdere gedragingen nog een uitdrukking vormen van de oude positie. Dat geeft een dubbele boodschap, maakt ook ongeloofwaardig. Kennelijk wordt de gewenste verschuiving wel onderkend, maar nog niet doorleefd. Dat heeft natuurlijk ook domweg tijd nodig. Maar voor de kwaliteit van de verbinding is het uiteindelijk nodig écht op het andere been te gaan staan, niet alleen in naam. Voor succesvolle reassurance is het nodig afstand te nemen van de maakbaarheids- en beheersbaarheids illusie. Die illusie ligt soms expliciet, soms impliciet, maar in ieder geval heel frequent in vele facetten van de huidige veiligheidszorg besloten. Oók in de populaire vraag uit het veld waaraan dit hele betoog in feite is opgehangen: aan welke knoppen moet ik draaien? In die verwoording ligt, veelzeggend, een tamelijk mechanistisch beeld op de maatschappelijke werkelijkheid besloten. Een stevig geloof in social engineering. Een geloof dat in naam allang achter ons zou liggen. Waar het ook hoort. Het brengt ons daarom in de niet te weerstane verleiding te stellen dat in ‘Blijf eens met je tengels van de knoppen af’ waarschijnlijk al de helft van de oplossing verscholen ligt!
Elsiever, 15 maart 2008.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
53
Alexander Heijnen, lid landelijke expertgroep
Zelfredzaamheid staat steeds meer in het brandpunt van veiligheidsbeleid. Sinds 2008 was er voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) namelijk een aantal redenen om projectmatig met zelfredzaamheid aan de slag te gaan. De al langer lopende ontwikkeling om ook burgers en bedrijven te betrekken bij het thema veiligheid was één van die redenen, evenals het besef uit de Taskforce Management Overstromingen dat zelfredzaamheid een generieke capaciteit is die bij zeer uiteenlopende noodsituaties en rampen de impact ervan kan verkleinen. Een bijzonder initiatief is de instelling medio 2009 van een onafhankelijke Expertgroep Zelfredzaamheid. Deze expertgroep, onder leiding van voorzitter Jan Mans, moet bijdragen aan de kennisontwikkeling op het terrein van zelfredzaamheid. Een terugblik én vooruitblik.
Landelijke Expertgroep Zelfredzaamheid:
denken ten behoeve van het doen Werken aan bewustwording De nadruk vanuit de Nederlandse overheid heeft de afgelopen jaren primair gelegen op het belang van risicocommunicatie. Denk Vooruit campagnes zijn uitgerold om burgers te informeren over mogelijke risico’s en burgers zijn gestimuleerd om een noodpakket samen te stellen. Initiatieven om het structureel vergroten van zelfredzaamheid van burgers te stimuleren door interactie met hulpverleners of andere overheids functionarissen zijn er nauwelijks op nationaal of lokaal niveau. Een reden hiervoor is dat zelfredzaamheid een voor de overheid lastig in te vullen begrip is. Betekent het stimuleren van zelfredzaamheid dat je als overheid geen verantwoordelijkheid meer hoeft te nemen? Verre van dat. Overheid en burger hebben gezamenlijk een rol en verantwoordelijkheid. Dat is niet nieuw. De overheid realiseert zich echter steeds meer dat, gegeven de risicomaatschappij waarin we leven, het belang van die gezamenlijke verantwoordelijkheid belangrijker wordt. Zij doet daarom steeds meer een beroep op haar burgers om de eigen verantwoordelijkheid te nemen. Dit vereist tijd, een investering in bewustwording, maar vooral ook een lange adem. BZK heeft een expertgroep ingesteld om haar te adviseren bij het op actieve wijze (in)richting geven aan deze maatschappelijke opgave. Vier landelijke pilots De eerste concrete opgave van de expertgroep is het adviseren van het uitvoeren van vier landelijke pilots. Deze vier pilots worden door BZK ondersteund met als 54
doel vooral op regionaal en lokaal niveau aan de slag te gaan met een praktische invulling van zelfredzaamheid. In de gemeente Moerdijk, de provincie Zeeland, de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland en op de Veluwe wordt in de praktijk onderzocht welke inter venties effectief bijdragen aan het vergroten van de zelfredzaamheid van burgers en bedrijven. De pilots concentreren zich op: • het onder meer versterken van de rol van de BHVorganisatie bij zelfredzaamheid rondom bedrijven terrein Moerdijk met zware chemische industrie; • het opstellen van een website zeelandveilig.nl met als doel de burger beter te informeren over bijvoorbeeld thema’s als hoogwater en kernongevallen; • het interactief versterken van de lokale zelfredzaamheid in de gemeente Amstelveen rondom thema’s als brandveiligheid, stroomuitval; • het vergroten van het veiligheidsbewustzijn en handelingsperspectief van recreanten inzake het risico van natuurbranden op de Veluwe in samenspraak met recreatieondernemers. Terugkijkend: enkele observaties De expertgroep heeft naar aanleiding van de pilots enkele overkoepelende observaties. Bestuurlijke betrokkenheid en lef De noodzaak van bestuurlijke betrokkenheid bij het onderwerp zelfredzaamheid is binnen alle pilots aangetoond. Het aangaan van een dialoog met burgers over zelfredzaamheid vraagt bestuurlijk lef. Lef omdat
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
dat betekent dat je als bestuurder aangeeft dat de rol en verantwoordelijkheid van de overheid een grens heeft. Dat veiligheid kortom een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van burger, bedrijfsleven en overheid. Het is aan het bestuur om deze dialoog als uitgangspunt op te nemen in haar veiligheidsbeleid. In plaats van het adagium “als overheid zorgen wij voor u” kan daarbij beter worden uitgegaan van het adagium “als overheid zorgen dat….” Betrek burgers actief Burgers nemen indien sprake is van een incident, ramp of crisis vaak zelf het voortouw om voor zichzelf en de directe omgeving te zorgen. Burgers hebben, zo blijkt ook uit de pilots, goede ideeën. Er is een potentieel aan ideeën en creativiteit bij de burgers. De overheid kan stimuleren dat burgers deze ideeën en creativiteit zelf ontwikkelen, gebruiken en met elkaar delen. Vanzelfsprekend kan de overheid de burger ook helpen door concrete handelingsperspectieven aan te reiken. Dit verschilt per type ramp of incident én varieert per omgeving. Het aloude algemene principe “ga naar binnen, sluit ramen en deuren” is daarbij in veel gevallen geen werkend perspectief. Hulpdiensten en zelfredzaamheid In de pilots is gebleken dat hulpverlenende instanties moeite hebben om actieve redzaamheid een plek te geven. Burgers actief bij de hulpverlening betrekken en burgers die zelfredzaam zijn is voor hulpverleners moeilijk te integreren in de planvorming. Daarbij is het lastig de aansluiting te organiseren van de professionele hulpdiensten op de al ontstane hupverlening van burgers. Binnen de pilot van Amsterdam is juist op dit punt geïnvesteerd in een opleiding, specifiek gericht op de hulpverleners. Ook wordt daar voor alle processen binnen de rampenbestrijding een ‘zelfredzaamheids checklist’ gemaakt. Verminderd zelfredzamen Een bijzondere doelgroep is en blijft in dit kader de minder zelfredzamen. Binnen alle pilots is in meer of mindere mate aandacht aan deze doelgroep besteed. De expertgroep merkt dat het bij de hulpverlenings instanties vaak aan overzicht en kennis ontbreekt hoe met deze doelgroep in contact te komen. Dat lukt nog wel met het georganiseerde deel van deze doelgroep, maar deze vormt slechts een beperkt deel van de totale groep aan verminderd zelfredzame burgers in Nederland (zo’n 20-25%1). Met de inbreng in de expertgroep van de Taakgroep Handicap en Lokale Samenleving wordt hierop in alle pilots en overige initiatieven de aandacht gevestigd. Een doelgroep die dus veel groter is dan de
1
overheid denkt en die veelal niet via georganiseerde gremia kan worden bereikt. Vooruitkijkend: investeren in een marktplaats gewenst Naast het begeleiden van de pilots geeft de Expertgroep adviezen over hoe de resultaten ervan kunnen worden uitgewerkt in een eenduidige beleidsvisie op zelfredzaamheid. Binnen deze visie dienen de kaders te worden beschreven waarmee binnen de gemeenten, de veiligheidsregio’s en de politie op praktische wijze invulling kan worden gegeven aan zelfredzaamheid. Verder stimuleert de expertgroep het opzetten en gebruiken van onderzoek bijvoorbeeld op het gebied van gedragsbeïnvloeding en communicatie, en bevordert de Expertgroep initiatieven om zelfredzaamheid onder de aandacht te brengen van het basis- en middelbaar onderwijs. De Expertgroep wil, in samenspraak met BZK, de komende periode vooral de nadruk leggen op het belang van borgen en leren van de concreet opgeleverde resultaten. Er is binnen de vier regionale pilots heel veel kennis en ervaring opgedaan. Al deze kennis dient voor het hele land te worden ontsloten zodat eenieder daar gebruik van kan maken. De Expertgroep doet hierbij ook graag een oproep aan alle initiatiefnemers op het gebied van zelfredzaamheid om hun projectervaringen met hen te delen. U kunt deze via BZK onder onze aandacht brengen van de Expertgroep. Een ambitie van de Expertgroep is vóór eind 2010 een centrale marktplaats zelfredzaamheid te creëren waar denken én doen centraal staat en waar concrete projecten, ideeën, kennis en ervaringen interactief kunnen worden uitgewisseld. Op deze manier wordt een continue dialoog tussen alle betrokkenen gestimuleerd.
In de Expertgroep Zelfredzaamheid hebben zitting: • J. Mans, waarnemend burgemeester Maastricht • Mw. drs. T. (Tineke) Hof, onderzoeker Gedrags beïnvloeding, TNO Defensie en Veiligheid • prof. dr. I. (Ira) Helsloot, Vrije Universiteit • D. (Dingeman) de Jong, Taakgroep Handicap en Lokale samenleving • drs. A. (Alexander) Heijnen, adviseur op bestuursaangelegenheden en publiek-private samenwerking • J. (Jan) Gutteling, Centre for Conflict, Risk and Safety Perception, Universiteit Twente • J. (Jan) Kuyvenhoven, hoofd proactie en preventie hulpverleningsregio Gelderland-Midden • J. (Jac) Rooijmans, directeur veiligheidsregio Brabant Zuidoost
Dit betreft een onderzoek van BZK uit 2006. In dit percentage zijn de anderstaligen en mensen met taalachterstand niet meegenomen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
55
Anna Linmans en Aafke Schaapherder, programmma Dreigingen en Capaciteiten, directie Nationale Veiligheid, ministerie van BZK
“Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” Op 26 juli is de campagne ‘Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand’ van start gegaan. De campagne is bedoeld om Nederlanders bewust te maken van het belang van een goede voorbereiding op een noodsituatie. Om deze campagne kracht bij te zetten is onderzoek gedaan naar de vraag hoe goed Nederlanders voorbereid zijn op een noodsituatie. Ruim vier op de tien Nederlanders zegt alles in huis te hebben om minstens drie dagen te kunnen overleven zonder water, gas en elektriciteit. Huisvrouwen zijn het best voorbereid op een noodsituatie. Gezien recente gebeurtenissen als stroomstoringen, storm, wateroverlast en hitte, zijn steeds meer mensen bezig de juiste voorbereidingen te treffen op een eventuele noodsituatie. Ruim 1.000 Nederlanders werd gevraagd welke voorwerpen zij nodig hebben tijdens een noodsituatie en welke ze daarvan al in huis hebben. Met deze campagne wil BZK Nederlanders stimuleren om zelf een noodpakket samen te stellen dat bestaat uit een aantal basisvoorwerpen (zoals een zaklamp en dekens) en dat rekening houdt met hun persoonlijke behoeftes zoals medicijngebruik. De Campagne in 2010 Vorig jaar heette deze campagne nog ‘Denk Vooruit’. De naam is aangepast want hoewel de boodschap grotendeels dezelfde is als de voorgaande twee jaren, is de uitvoering heel anders. Door middel van twee TV-spots wordt ingezet op het ‘dichter bij huis’ brengen van de campagne. In de spots volgen we een survivalman, type Ray Mears, die bij
56
mensen thuis uitlegt hoe zij het beste kunnen overleven in een extreme noodsituatie. Met de TV-Spots wordt mensen een spiegel voorgehouden. Veel mensen hebben namelijk niet nagedacht wat te doen tijdens een noodsituatie of calamiteit en zullen op het moment dat het nodig is mogelijk moeten gaan improviseren met als gevolg dat zij in een situatie terecht komen waar je liever niet in wilt zitten. Bovendien is dat met de juiste (relatief simpele) voorbereiding ook helemaal niet nodig. Dat is wat de spots laten zien: denk na over mogelijke noodsituaties en bereid je daar op voor, dan hoef je van je zomerjurkje geen fakkel te maken (met alle gevaar voor brand). Ook is het dan niet nodig om water te verzamelen uit het toilet of uit de bak van de hond om dat aan je baby te geven. Door onaantrekkelijke tips (met een knipoog) te geven worden kijkers ertoe aangezet zich voor te bereiden. De boodschap zal meer aanspreken wanneer deze dichter bij de persoonlijke situatie ligt en bovendien gebracht wordt met een dosis humor.
Radio, Viral Video en de Website Behalve TV-spots wordt net als in andere jaren gebruik gemaakt van een radiospot op de eerste maandag van de maand (bekend van de sirene om 12 uur). Internet is niet meer weg te denken uit de mix communicatiemiddelen en daarom wordt dit jaar vanaf 30 augustus een ‘viral video’ verspreid. De film is interactief, de kijkers zullen voor een groot deel zelf het verloop bepalen, en belooft spannend te worden. Dit soort filmpjes zijn populair en worden veelvuldig rondgestuurd via online netwerken. De verwachting is dat met viral video een grote groep internetgebruikers wordt bereikt. Een belangrijke verandering ten opzichte van voorgaande jaren is de website denkvooruit.nl. De Denk Vooruit website wordt niet meer gebruikt. Voortaan is de informatie te vinden op www.nederlandveilig.nl/noodsituaties. Op de website is de mogelijkheid om via www.risicokaart.nl inzicht te krijgen in de risico’s in de eigen omgeving.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
dr. ir. Jeroen Neuvel, docent/onderzoeker Saxion Hogeschool Jelle Groenendaal Msc, onderzoeker Crisislab ir. Dirk Jan de Boer, docent/onderzoeker Saxion Hogeschool dr. Astrid Scholtens, hoofd onderzoek Crisislab
Vergelijkend onderzoek stroomuitval Bollenstreek In 2008 is aan de hand van een publieksenquête onderzocht in hoeverre burgers zelfredzaam waren bij de stroomuitval in de Tieler- en Bommelerwaard. Naar aanleiding van de stroomuitval in de Bollenstreek van begin dit jaar is opnieuw onderzocht in hoeverre burgers zelfredzaam waren. Uit beide onderzoeken komt naar voren dat burgers tijdens een stroomuitval, ook wanneer alternatieve communicatiemiddelen worden ingezet, nauwelijks worden bereikt door gemeenten en hulpdiensten, maar dat zij zichzelf goed kunnen redden. Op een besneeuwde zaterdagavond, 9 januari 2010, wordt de Bollenstreek getroffen door een stroomuitval. Rond half acht is het plotseling donker in grote delen van de gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk en Teylingen. 80.000 tot 100.000 mensen zitten zonder stroom. De oorzaak van de stroomuitval blijkt te liggen in een hoogspanningsstation in Sassenheim. Vanaf 22.30 uur worden de getroffen gemeenten stapsgewijs weer voorzien van stroom. De laatste huishoudens beschikken rond 1.30 uur weer over elektriciteit. Achteraf blijkt dat voor de meeste mensen deze kortdurende stroomuitval niet tot grote problemen heeft geleid. Zo meldt een inwoner van de Bollenstreek in het plaatselijke dagblad: ‘We zaten in Lisse gezellig met de buren bij elkaar met een flesje wijn. We hebben rustig afgewacht.’ Studenten van Saxion Enschede en Deventer onder zochten, via meer dan 300 enquêtes met getroffenen, welke feitelijke handelingen bewoners hebben verricht voorafgaand en tijdens de stroomstoring en op welke manier de bewoners het overheidsoptreden hebben beleefd. Dit onderzoek is qua opzet en vraagstelling vergelijkbaar met een eerder gehouden onderzoek naar zelfredzaamheid in de Tieler- en Bommelerwaard. In 2008 viel daar de stroom twee dagen uit als gevolg van een ongeval met een Apache helikopter. Doel van het onderzoek in de Bollenstreek was om te kijken of de bevindingen van het onderzoek in de Tieler- en Bommelerwaard eenmalig waren of dat zij kunnen worden bevestigd door onderzoek naar een enigszins gelijksoortig incident. Enigszins, omdat de duur van de
stroomstoring in de Bollenstreek aanzienlijk korter was en mede daardoor de stroomuitval door bewoners in de Tieler- en Bommelerwaard respectievelijk de Bollenstreek verschillend werd beleefd. Het onderzoek is uitgevoerd met ondersteuning van Crisislab1. Onderzoekers van deze onderzoeksgroep onderzochten eerder de stroomstoring in de Bommeleren Tielerwaard.2 Uit de evaluatie van deze stroomstoring bleek dat de getroffenen nauwelijks informatie van de overheid hebben ontvangen, ondanks de inspanningen van de overheid om burgers via alternatieven, zoals geluidswagens en de rampenzender, te bereiken. Uit de evaluatie van de stroomstoring in de Bollenstreek, twee jaar later, waren dezelfde verschijnselen waarneembaar: De gemeenten in de Bollenstreek hebben hun burgers nauwelijks weten te bereiken met hun informatie tijdens de stroomstoring aldaar. Voorafgaand aan de stroomstoring hebben gemeenten in de Bollenstreek algemene informatie verstrekt over wat te doen bij een crisis of ramp, bijvoorbeeld via de Denk Vooruit campagne. Uit de publieksenquête bleek dat slechts 43% van de bewoners (al dan niet bewust) maatregelen heeft genomen ter voorbereiding op een stroomstoring. Het gaat hierbij dan vooral om de aanschaf van zaklampen of kaarsen. Voor slechts 8% van de ondervraagden was de Denk Vooruit campagne hiervoor een informatiebron. Dit is relatief laag, omdat 41% van de ondervraagden aangaf ooit van de Denk Vooruit campagne te hebben gehoord. De respondenten gaven aan maatregelen vooral te hebben genomen op basis van al aanwezige eigen kennis over hoe je je dient voor te bereiden op calamiteiten (41%) en op basis van eigen ervaringen uit eerdere stroomstoringen. Van de mensen die geen voorzieningen hadden getroffen, gaf 41% aan dat zij dit niet hebben gedaan omdat zij vonden dat ze zich voldoende hadden voorbereid. 33% van de respondenten gaf aan een dergelijke stroomstoring niet te hebben verwacht. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met de uitkomsten uit het onderzoek in de Tieler- en Bommelerwaard.
1
Crisislab is de onderzoeksgroep die uitvoering geeft aan het onderzoeksprogramma van de leerstoel Fysieke Veiligheid en Crisisbeheersing aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
2
Zie A. Scholtens en I. Helsloot, Stroomuitval in de Bommeler- en Tielerwaard in december 2007. Een evaluatie van de hoofdstructuur van de rampenbestrijdingsorganisatie in de regio Gelderland Zuid in termen van effect, Arnhem: Roos en Roos, 2008.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
57
Tijdens de stroomstoring hebben de getroffen gemeenten ingezet op informatievoorziening via de rampenzender en het Internet. Ook hebben zij voertuigen van hulp- diensten met zwaailichten door de getroffen wijken laten rondrijden. Daarnaast hebben de getroffen gemeenten politie- en brandweerposten geopend voor vragen van burgers. Desondanks noemt minder dan een op de tien ondervraagden de ingezette middelen als informatiebron. Opvallend hierbij is dat 63% van de respondenten wel hulpdiensten hebben gehoord of gezien, maar dat zij deze hulpdiensten niet als bron van informatie hebben gebruikt. Het was voor hen veelal niet duidelijk dat je de hulpdiensten ook staande kon houden voor meer informatie. Meer dan de helft van de getroffenen zegt ook actief op zoek te zijn gegaan naar informatie. De informatie werd vooral gezocht in het eigen netwerk van buren, kennissen en familie. Dit was voor 43% de belangrijkste bron van informatie. In minder dan de helft van de gevallen (41%) voldeed de verkregen informatie aan de behoefte. Vooral de informatie over de duur van de stroomstoring en instructies over wat te doen werden als onvoldoende beoordeeld. Deze resultaten zijn eveneens vergelijkbaar met de uitkomsten uit het onderzoek in de Tieler- en Bommelerwaard. Het informele netwerk van buren, familie en kennissen vormde de belangrijkste informatiebron tijdens die stroomuitval. De officiële kanalen zoals de rampenzender werden veel minder als informatiebron gebruikt.
Ondanks dat gemeenten actief informatie hebben verspreid, laten de bewoners van de Bollenstreek zich kritisch uit over het optreden van de gemeenten. De gemeenten zouden in de beleving van de bevraagden tijdens de stroomstoring onvoldoende informatie hebben verstrekt. Wel vindt 41% van de ondervraagden dat de gemeenten adequaat hebben gehandeld tijdens de stroomstoring, terwijl in de Tieler- en Bommelerwaard slechts 21% deze mening is toegedaan. Het is niet ondenkbaar dat bewoners bij een korte stroomuitval van gemiddeld 4 uur niets of weinig van gemeenten verwachten. Tot slot De evaluatie van de stroomstoring in de Bollenstreek bevestigt dat, net als tijdens de stroomstoring in de Bommeler- en Tielerwaard, de informatie vanuit de overheid burgers nauwelijks bereikt. Dat laat onverlet dat burgers wel informatie over de aard van het incident verwachten en instructies willen ontvangen over hoe met het incident kan worden omgegaan. Middels welk medium deze informatie op een efficiënte en snelle wijze bij de burger terecht kan komen, is tijdens het onderzoek naar de Bollenstreek niet onderzocht en vraagt, zeker in het licht van een stroomuitval, om nader onderzoek. De vraag die daarbij gesteld moet worden, is wat de rol is van overheden bij een uitval van de stroomvoorziening en op welke wijze overheden met hun communicatieboodschap het beste aansluiten bij de informatiebehoeften van (zelf )redzame burgers.
Elektriciteitstransporteur presenteert lange termijn visie op hoogspanningsnet
TenneT pakt 11 uitlopers in hoogspanningsnet aan Stefan Wesselink, communicatieadviseur TenneT
58
In 2009 is naar aanleiding van de storing in de Bommelerwaard na het gelijktijdig doorsnijden van twee hoogspanningscircuits door een helikopter, in opdracht van de minister van Economische Zaken onderzoek verricht naar de zogenoemde uitlopers op 110 kV- en 150 kV-niveau. TenneT, de elektriciteitstransporteur van het Nederlandse hoogspanningsnetwerk, presenteerde onlangs haar Visie2030 waarin zij, mede naar aanleiding van dit onderzoek, aankondigt 127 miljoen euro te investeren in zogenoemde uitlopers in het hoogspannings netwerk. De leveringszekerheid van elektriciteit wordt hier stevig door vergroot. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Uitlopergebieden zijn voor hun stroomvoorziening afhankelijk van één hoogspanningsverbinding. De leveringszekerheid in deze gebieden is meer kwetsbaar in vergelijking met het grootste deel van het hoogspanningsnet dat bestaat uit ringstructuren, waardoor uitval van één dubbelcircuit-verbinding geen langdurige stroomonderbreking tot gevolg heeft. Bij een uitloper zorgt gelijktijdige uitval van twee circuits voor een stroomonderbreking bij de consument. Overigens is de kans om geconfronteerd te worden met een storing in alle situaties ongeveer gelijk, echter achter een uitloper heeft een verbruiker meer kans op een langere duur van de stroomuitval.
Als beheerder van het Nederlandse elektriciteitstransportnet staat TenneT voor een veilige, betrouwbare en doelmatige elektriciteitsvoorziening; nu en in de toekomst. Met het elektriciteitstransportnet, de ruggengraat van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening, faciliteert TenneT een betrouwbare elektriciteitsvoor ziening, stimuleert het de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt en ondersteunt het de transitie naar de gewenste duurzame energievoorziening. TenneT streeft naar toekomstbestendige oplossingen voor knelpunten en uitbreidingen die de noodzakelijke flexibiliteit bieden om te kunnen inspelen op de ontwikkelingen in de (inter)nationale elektriciteitsmarkt. Visie2030 Sinds 2008 is TenneT in het kader van de Wet Onafhankelijk Netbeheer, naast het beheer van 220 en 380 kV netten, ook verantwoordelijk voor het beheer van de 150 kV- en 110 kV-netten. Dit betekent dat er zo’n 6.000 km aan hoogspanningsnet van TenneT werd toegevoegd. Deze netten zijn inmiddels ook grotendeels eigendom van TenneT. Voor het volledige netwerk van TenneT is onlangs een visie ontwikkeld, als aanvulling op de visie op het 220 en 380 kV netwerk, die 2 jaar geleden werd gepresenteerd. Het doel van de zogenaamde Visie2030 is een duidelijke en samenhangende langetermijnvisie op de ontwikkeling van het totale elektriciteitstransport net vanaf 110 kV en hoger in Nederland. Uitlopers Belangrijk onderdeel van de herziene Visie2030 is het aanpassen van “uitlopers” van het elektriciteitsnetwerk.
Kosten en baten TenneT heeft in samenwerking met SEO Economisch Onderzoek de maatschappelijke kosten en baten onderzocht van mogelijke structurele maatregelen om lange duur storingen in 110 kV- en 150 kV-uitlopers te voorkomen. SEO concludeert dat bij het opheffen van alle uitlopers door nieuwe investeringen de maat schappelijke baten niet opwegen tegen de kosten. Ook de maatschappelijke baten van operationele maatregelen, zoals noodstroom voorziening bij uitlopers in een relatief beperkt gebied, wegen niet op tegen de kosten, aldus SEO. Noodstroom voorkomt niet de uitval van stroomvoorziening, maar geeft wel de mogelijkheid om de maximale tijdsduur van de storing te beperken tot 24 uur. Uitlopers: Structurele maatregelen Om aan de wettelijke voorschriften te kunnen voldoen gaat TenneT de komende jaren de 110 kV- en 150 kV-uitlopers met daarachter de grootste belasting (groter of gelijk aan 100 MW) aanpassen. TenneT investeert 127 miljoen euro om deze uitlopers zodanig aan te passen, dat zij onderdeel gaan uitmaken van een ringstructuur. Veelal zal dit betekenen dat er nieuwe ondergrondse kabels zullen worden aangelegd om een uitloper onderdeel te maken van een ringstructuur. Het gaat in totaal om 11 uitlopers die worden aangepakt. De leveringszekerheid wordt hier stevig door vergroot en het aantal huishoudens dat achter een uitloper woont, neemt met ruim 30 procent af, van 29% naar 19 %. Overige uitlopers Structureel investeren in uitlopers met een belasting kleiner dan 100 MW is niet noodzakelijk vanuit wettelijke voorschriften en, aldus het SEO rapport, ook niet nodig vanuit maatschappelijke kosten-baten afweging. TenneT kijkt wel in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken naar de verdere ontwikkeling van het net. Uiteraard kunnen op politiek en bestuurlijk niveau andere factoren een rol spelen en kan hierdoor alsnog besloten worden een groter deel van de uitlopers aan te gaan pakken.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
59
Aanbieding rapport Emerging zoonoses tijdens eindsymposium Emzoo
Naar een gezamenlijke, humaan-veterinaire
dr. Joke van der Giessen (RIVM en projectleider), prof. dr. Jaap Wagenaar (FD en CVI) namens de consortiumwerkgroep
aanpak van zoönotische bedreigingen
Zoönosen zijn ziekten op het grensvlak van mens en dier. Om zoönosen te bestrijden zal kennis vanuit vele disciplines ook grenzen moeten overschrijden. Geïntegreerde kennis kan worden aangewend om tot actie over te gaan bij de signalering, monitoring en bestrijding van zoönosen. Opkomende zoönosen (infectieziekten, die van dier op mens overdraagbaar zijn) vormen een bedreiging voor mens en dier. Het is belangrijk deze opkomende zoönosen tijdig op te sporen, zodat verdere verspreiding voorkomen kan worden. Hierbij is een samenwerking tussen humane en veterinaire sectoren een vereiste. De Nederlandse overheid, i.c. LNV, heeft in 2007 een consortium van kennisinstellingen gevraagd om het bestaande systeem van vroege detectie en surveillance voor opkomende zoönosen in Nederland in kaart te brengen en suggesties voor verbetering te geven. Dit onderzoeksprogramma ‘Emerging zoonoses (Emzoo)’ was erop gericht advies te geven over de inrichting van vroege detectie- en surveillance systemen van ziekten uit dierreservoirs die de volksgezondheid bedreigen. Op 23 juni 2010 is het eindrapport aangeboden aan de minister van LNV waarbij een blauwdruk van een effectieve en efficiënte infrastructuur voor de signalering en preventie van zoönosen in Nederland is geschetst. In dit artikel geven we een samenvatting van de inhoud en de aanbevelingen. In het onderzoeksprogramma EmZoo werkten vier kennisinstellingen op het gebied van zoönosen samen 60
(het RIVM als coördinator, de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), het Centraal Veterinair Instituut (CVI) en de Faculteit Diergeneeskunde (FD)) samen in een achttal projecten gericht op de realisatie van de volgende drie doelstellingen: 1. Het ontwikkelen van een systematische aanpak voor de signalering van emerging zoönosen, 2. Het prioriteren van emerging zoönosen die belangrijk zijn voor Nederland, en 3. Het ontwikkelen van een blauwdruk voor een early warning- en surveillance-systeem voor emerging zoönosen. Het ontwikkelen van een systematische aanpak voor de signalering van emerging zoönosen De monitoring- en surveillance en signaleringssystemen in Nederland zijn in kaart gebracht voor de infectieziekten die voor kunnen komen bij mens, landbouwhuisdieren, paarden, gezelschapsdieren, in Nederland levende wilde dieren, via muggen en teken (= zgn. vectoren) overdraagbare ziekten en exotische dieren, die geïmporteerd worden uit bijvoorbeeld tropische landen zoals vogels, slangen en hagedissen. Dit gaf inzicht in de beschikbare systemen en hun tekortkomingen. Zo is gebleken dat de
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Figuur 1: Aan de hand van acht criteria wordt de mate van dreiging van een zoönose gedefinieerd in de prioriteringstool.
surveillance in bepaalde dierpopulaties in Nederland nog onvoldoende ontwikkeld is. De systemen zijn meestal op één of enkele specifieke ziektes gericht, waarbij klinische manifestaties zonder bekende symptomen en asymptomatisch verlopende infecties met volksgezondheidsrelevantie niet of niet tijdig worden opgemerkt. Er bestaan op dit moment vooral surveillancesystemen bij landbouwhuisdieren en bij de mens. Op het gebied van paarden en gezelschapsdieren zijn deze in het geheel niet aanwezig. Daarnaast schiet de vroege signalering en surveillance van infectieziekten bij wilde dieren (in het bijzonder knaagdieren), exoten en via vectoren te kort, terwijl juist uit deze populaties problemen worden verwacht. Daarbij is het essentieel om de kennis over ecologische factoren, die onder andere de omvang van dierpopulaties en van vectoren beïnvloeden, uit te breiden en deze kennis te gebruiken bij de opzet van surveillance-systemen. Het Dutch Wildlife Health Center, sinds 2008 ondergebracht bij de Faculteit Diergenees kunde in Utrecht, vormt in dit kader een goede aanzet om tot betere signalering van infectieziekten in wildpopulaties te komen. Ook de oprichting van het Centrum Monitoring Vectoren in 2009 bij de Plantenziektekundige Dienst (thans de nieuwe VWA) maakt het nu mogelijk om systematisch surveillance te doen bij arthropoden (op dit moment vooral gericht op muggen en teken). Het prioriteren van emerging zoönosen die belangrijk zijn voor Nederland Binnen Emzoo is een systeem ontwikkeld om zoönosen te kunnen prioriteren naar mate van dreiging. Op het moment dat een nieuwe zoönose opduikt of er een verheffing in het voorkomen van een bestaande zoönose optreedt, moet namelijk de keuze gemaakt worden of er een actieve bestrijding gestart of geïntensiveerd moet worden. Daarnaast is het voor dreigingen van zoönosen die nog niet in Nederland waargenomen zijn nood zakelijk op een objectieve wijze keuzes te maken op welke men zich gaat voorbereiden door bijvoorbeeld (betere) diagnostische methoden te ontwikkelen.
Bij deze prioritering moeten argumenten van geheel verschillende orde afgewogen worden. Wat weegt bijvoorbeeld zwaarder, hoeveel mensen er ziek worden of wat het de veehouderij kost? Op het moment dat een ziekte aanwezig is komt hierover al snel een discussie op gang waarin iedereen vooral vanuit zijn eigen achterban spreekt. Toch zal er door de ministeries van LNV en VWS een gezamenlijk gedragen beslissing genomen moeten worden. Uit de vele zoönotische agentia die in de wereld als ‘emerging’ worden beschouwd, zijn er 86 geselecteerd die het meest relevant lijken voor Nederland. Voor deze agentia zijn acht verschillende criteria gedefinieerd (zie figuur 1), waarmee de mate van dreiging van een agens kan worden beschreven. Aan deze criteria is op basis van de huidige kennis uit de wetenschappelijke literatuur en, indien dit niet bekend was, door experts op basis van eenvoudige beslisregels een waarde gegeven. De criteria zijn daarnaast ook gewogen omdat deze niet per definitie even belangrijk worden beschouwd en dus verschillend ‘meetellen’ bij het bepalen van de dreiging. Dit is gedaan door beleidsmedewerkers, infectieziektedeskundigen en studenten diergeneeskunde en geneeskunde verschillende scenarioanalyses te laten maken. Beide punten (score en wegingsfactor) van de criteria worden in een getal uitgedrukt dat na vermenigvuldiging en optelling voor alle criteria leidt tot een genormaliseerde score per pathogeen. Dat heeft geleid tot een lijst waarin de 86 agentia geprioriteerd zijn op mate van dreiging. Het voordeel van deze methode is dat zowel virale, bacteriële en parasitaire agentia in één lijst kunnen worden opgenomen. De lijst van 86 pathogenen en de prioriteringstool is toegankelijk gemaakt via een website (www.ezip.nl). Deze website is bedoeld voor professionals en beleidsmedewerkers. Geheel nieuwe, nog niet in de lijst voorkomende, zoönosen kunnen eenvoudig worden toegevoegd aan de lijst en nieuwe inzichten in bestaande zoönosen kunnen worden ingevoegd. Prioritering is op deze manier gebaseerd op actuele kennis en is daarom een
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
61
dynamisch proces. Natuurlijk spelen andere factoren die niet in de prioriteringstool zijn opgenomen een rol bij beleidsbeslissingen over bestrijding. Een voorbeeld hiervan is perceptie. Het ontwikkelen van een blauwdruk voor een early warning- en surveillance-systeem voor emerging zoönosen Het doel van een goede signalering is een adequate bestrijding van zoönosen. Binnen Emzoo is een analyse gemaakt van de beschikbare diagnostiek en surveillance voor ziekteverwekkers van de hiervoor genoemde geprioriteerde lijst. Eén van de aanbevelingen is om waar mogelijk generieke systemen te ontwikkelen in plaats van specifieke systemen per ziekteverwekker. Daarnaast is ook de waarde van syndroomsurveillance voor dieren bij vooral paarden en gezelschapsdieren bepaald, omdat hier nog helemaal geen surveillance systemen aanwezig zijn om verheffingen van ziekte beelden vroegtijdig te kunnen signaleren. Het opzetten van een dergelijk systeem is wel mogelijk maar gezien de omvang en kosten hiervan wordt aanbevolen om te starten met het inrichten van een helpdesk functie. Hier kunnen dierenartsen signalen melden en advies krijgen. Dit functioneert goed voor de landbouwhuisdieren bij de Gezondheidsdienst voor Dieren (Veekijker). Voor paarden en gezelschapsdieren is dit een eerste stap in de richting van een signaleringssysteem. Ook de ontwikkeling van modellen om scenarioanalyses te kunnen uitvoeren en risico’s op een spatiële en temporele wijze in kaart te kunnen brengen (GIS risk mapping) is onderzocht voor vooral vectoroverdraagbare aandoeningen zoals Rift valley fever en Crimean Congo Haemorhic fever. Beide infectieziekten komen in Nederland niet voor, en scenariostudies kunnen inzichtelijk maken of deze kans wel of niet aanwezig is. Infectieziekten, die door muggen of teken wordt overgedragen verdienen meer aandacht in de toekomst en er zal samengewerkt moet worden zowel qua kennis- als qua data-uitwisseling. Voor een effectieve signalering van emerging zoönosen is een systematische aanpak nodig voor het ontvangen en verwerken van signalen van potentiële zoönotische bedreigingen, inclusief een snelle risk assessment en communicatie naar professionals. Samenwerking dient plaats te vinden tussen alle partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van surveillance. Eveneens is afstemming met het beleid noodzakelijk. Er is een structuur ontwikkeld en als pilot uitgevoerd door de Gezondheids dienst voor Dieren, het RIVM en de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) waarbij experts in het veterinaire en humane domein signalen uit de verschillende monitorings-systemen uitwisselen. De ervaringen tot nu toe zijn positief. Het draagt zeker bij aan het leren kennen van elkaars werelden en is van groot belang voor 62
wederzijds begrip voor verschillen in benadering humaan en veterinair, respect en vertrouwen. Dit is de basis voor een goede samenwerking. Er wordt aanbevolen om een dergelijke gezamenlijke humaan-veterinair signaleringsstructuur voort te zetten en uit te bouwen. Een betere afstemming en taakverdeling voor het doorleiden van signalen tussen het veterinaire en humane domein is echter wel nodig. Vanuit het verleden zijn beide domeinen anders georganiseerd en dit kan tot onduidelijkheid leiden wie wat doet en wanneer. Kennis moet hand in hand gaan met goede communicatie. Ook aan de verdere stroomlijning van communicatienetwerken is in Emzoo gewerkt. Zo is een systeem ontwikkeld om dierenartsen en artsen snel te kunnen voorzien van informatie via een mailingsysteem: vetinf@ct. Een dergelijk systeem was er al binnen de humane infectieziektenbestrijding, inf@ct. In de toekomst zullen berichten, die van belang zijn om te delen met dierenartsen via Vetinf@ct uitgewisseld kunnen worden. Er kan geconcludeerd worden dat met het Emzoo project een belangrijke stap voorwaarts is gemaakt met betrekking tot het signaleringsysteem van zoönosen. De publieke gezondheid is gebaat bij een goede samenwerking tussen humane en veterinaire infectieziekten domeinen. Met de afronding van Emzoo is de uitdaging om de samenwerking nog beter te maken niet voorbij. Om tot een goede gezamenlijke infrastructuur te komen zijn aanbevelingen in het rapport opgenomen en een viertal vervolgacties beschreven. 1. Afspraken tussen het veterinaire en het humane domein over de rolverdeling met betrekking tot de signalering en bestrijding van zoönosen, zowel betreffende uitvoerende aspecten als ten aanzien van risicomanagement, beleid en risicocommunicatie. 2. Een verdere invulling van gezamenlijke early warning en surveillance systemen, 3. Instelling van een gezamenlijke signaleringsstructuur om signalen vanuit alle gebieden van het humane veld en vanuit landbouwhuisdieren, paarden, gezelschaps dieren, wild, exotische dieren en vectoren (arthro poden) die relevant zijn voor de volksgezondheid of de diergezondheid bijeen te brengen. 4. Beheer van de ontwikkelde communicatie-tools. Het rapport Emerging Zoonoses: early warning and surveillance systems in the Netherlands’is beschikbaar als pdf via www.rivm.nl. De website is opvraagbaar via de RIVM website: www. rivm.nl of via www.ezip.nl
Rapport: Emerging zoonoses: early warning and surveillance in the Netherlands. J.W.B. van der Giessen, A.W. van de Giessen and M. Braks. 2010, 168 pp in English, Report 330214002.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Leo Nieuwenhuizen en Wouter Hogendorp, programma Veiligheid, Informatie en Technologie, ministerie van BZK
TETRA World Congress Singapore Het radiocommunicatienetwerk C2000 is gebaseerd op de zogeheten TETRA standaard. Deze standaard is speciaal ontwikkeld voor de OOV-sector. TETRA is al lang niet meer een Europese standaard maar wordt wereldwijd in meer dan 117 landen door professionele gebruikers omarmd. Op het jaarlijkse World TETRA Congress (TWC) worden ervaringen uitgewisseld en worden op een beurs de nieuwe op TETRA gebaseerde producten getoond. Het congres vond dit jaar plaats van 25 tot 27 mei in Singapore en werd bezocht door ruim 2000 deelnemers. Het eerste, dat in Singapore opviel was de ’openbare orde en veiligheid’. Extreem hoge boetes in de metro voor het eten van voedsel ($500) dan wel het meenemen van een gastankje ($5000). Een politiekorps dat voor meer dan de helft in burger patrouilleert. En dan nog overal borden met de tekst: low crime doesn’t mean no crime: be aware! Het congres Voorzitter Phil Godfrey van de TETRA Association gaf een toelichting op de keuze voor Singapore. TETRA begon als Europees initiatief maar inmiddels is het wereldwijd geadopteerd. Het zet nu goed door in Azië, deze regio omvat al 25 % van de TETRA-markt en groeit sneller dan elders. Na Hongkong in 2008 was daarom nu Singapore aan de beurt. Godfrey ging in op het verschil tussen Tetra en Gsm. GSM is ‘person to person individual telephon calls’ terwijl Tetra snelle groepcommunicatie is. TETRA is daar waar de OOV-diensten het nodig hebben, terwijl (in elk geval in veel landen) Gsm alleen daar is waar het voor de operator commercieel interessant is. De president van Sapura (niet te verwarren met Sepura die bij ons portofoons levert) vertelde dat de regering van Maleisië in 2007 de beslissing had genomen om Sapura een landelijk netwerk te laten realiseren. De argumenten waren dezelfde als jaren geleden bij C2000: één netwerk in plaats van vele
tientallen, onderlinge samenwerking tussen emercency services, economy of scale, betere functionaliteit, hogere security en een centrale infrastructuur als enabler voor verdere ontwikkelingen. 40.000 gebruikers van dertien verschillende public safety-disciplines en 500 antennelocaties in zeer moeilijk terrein is het resultaat. Sapura heeft het netwerk in ruim twee jaar uitgerold en zeven van de dertien agencies zijn toen gelijktijdig operationeel gegaan met een joint operational doctrine dankzij sterke sturing vanuit de centrale overheid. Door Nederland werd door de programmamanager VIT een presentatie verzorgd over het beleid van BZK naar aanleiding van de Poldercrash, Hoek van Holland en Koninginnedag. Belangrijke vraag die hier aan de orde kwam is waar de extra frequenties vandaan moeten komen die nodig zijn om de resterende dekkingsproblemen op te lossen. Hoe krijgen we die beschikbaar en ervaren ook andere landen een tekort aan frequenties? Daarnaast kwam ook de vraag aan de orde naar de criteria voor het toedelen van capaciteit per opstelpunt. Vragen waar de komende tijd nog veel aandacht aan zal worden gegeven. Belangrijk bij dit congres zijn de vele contacten die gelegd kunnen worden. Bedrijven met interessante ontwikkelingen ten aanzien van de doorontwikkling van de
netwerktechniek. Maar ook landen met diverse visies op het beheer, zoals bijvoorbeeld Duitsland waar een volledig nieuw TETRA-netwerk wordt gerealiseerd in eigendom van de overheid maar waar het beheer volledig belegd wordt bij de private sector. Maar ook met het Verenigd Koninkrijk waar Airwave eigenaar is van het “Engelse C2000” met het gevolg dat dekkings problematiek commercieel wordt opgelost. Daarnaast wordt er een ontwikkeling zichtbaar van het gebruik van TETRA buiten de OOV-sector, zoals bij het openbaar vervoer, luchthavens, nutsbedrijven etc. Dit zal een boost geven aan de verdere doorontwikkeling van TETRA. Ook gingen diverse sprekers in op TETRA Enhanced Data Service (TEDS). Het gaat hierbij om een uitbreiding van de TETRA standaard om hogere datasnelheden mogelijk te maken. TETRA TEDS kan worden geïntegreerd met een standaard TETRA netwerk door gebruik te maken van een gemeenschappelijk controle kanaal. Hierdoor is het mogelijk om een netwerk te bouwen dat zowel voor spraak als voor datacommunicatie kan worden gebruikt. TEDS levert echter niet de snelheid van breedband. Vandaar ook de ontwikkeling van een koppeling van TETRA aan breedband in een hybride oplossing. Ten slotte zijn er toepassingen gesignaleerd voor het opleiden in het gebruik van de randapparatuur. Zeker nu de aandacht voor het opleidingsniveau van de gebruikers actueel is kunnen dergelijke tools een belangrijke bijdrage leveren. In ieder geval zijn zij het nader onderzoeken waard. U begrijpt het al: het was een nuttig congres.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
63
Dick Kaas, senior consultant bij M&I/Partners (
[email protected]) Frank van der Valk, adviseur bij M&I/Partners Erik Samson, partner bij M&I
De problemen met portofoons van de brandweer hebben veel oorzaken maar de belangrijkste is dat onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke eisen die het brandweerveld stelt aan communicatiemiddelen. In opdracht van het ministerie van BZK en in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR) heeft M&I/Partners een onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van de problemen die optreden bij het gebruik van digitale portofoons door de brandweer en verbeteringen die kunnen worden gerealiseerd. De resultaten van het onderzoek zijn verwoord in twee rapporten C2000 DMO Problemen nu gedocumenteerd’ en ‘C2000 DMO Verbeteringen binnen handbereik’.
C2000 DMO portofoon problemen brandweer Nederland Aanleiding Binnen de brandweer is al enkele jaren onrust over de betrouwbaarheid van digitale portofoons op basis van het TETRA-protocol in directe modus (DMO) (zie kader). Vanuit het veld kwamen veel meldingen dat er, ook in kritieke situaties, met deze portofoons slechte of geen communicatie mogelijk was. Op basis van deze meldingen ontstonden vervolgens geruchten waarbij werkelijkheid en fictie door elkaar gingen lopen. Dat leidde tot veel onrust en het opzeggen van het vertrouwen in deze portofoon door enkele lokale korpsen. Uit de quick scan van de NVBR begin 2009 bleek dat in 16 van de 25 regio’s problemen met DMO zijn geconstateerd.
C2000-TMO en -DMO De brandweer gebruikt voor ’object’communicatie de zogenaamde Direct Mode of Operation (DMO) van de TETRA-standaard, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van het C2000-netwerk en het controlling en monitoring systeem (Trunked Mode Operation). De bevelvoerder maakt meestal met één portofoon gebruik van TMO (voor contact met officier en meldkamer) en met een ander van DMO (voor contact met de manschappen).
Figuur 1: Schematische weergave DMO en TMO 64
Voor de NVBR was dit de aanleiding om BZK te vragen een onafhankelijk onderzoek te starten waaruit eenduidige conclusies getrokken kunnen worden. Ook de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) constateerde op basis van meldingen van leden veel problemen en zegde het vertrouwen in DMO portofoons op. Het onderzoek In het onderzoek zijn alle aspecten die spelen bij het gebruik van de portofoon onderzocht. Het betreft: werkprocessen, opleiding en training, de ergonomie en instellingen, het radioprotocol(TETRA), de radiotechniek, organisatie, inkoop en beheer en last but not least de gebruiker. De onderzoekers hebben de klachten bestudeerd, interviews met deskundigen afgenomen, brandweeroefeningen bijgewoond en praktijktesten uitgevoerd met verschillende merken en typen portofoons. De bevindingen Naast het bestuderen van veel informatie over TETRA en het gebruik van DMO-portofoons hebben de onderzoekers vooral het veld gevraagd naar de feitelijke situatie en de ervaringen. Er is contact gelegd met TETRA-specialisten, de inkoopcombinatie maar vooral met gebruikers uit het veld. De volgende waarnemingen hebben zij daarbij gedaan: - de gebruiker is nooit gevraagd aan welke eisen een portofoon moet voldoen (wat is er vereist voor brandweergebruik in soms levensbedreigende situaties); - de gebruikers hebben ook nooit aangegeven aan welke eisen hun portofoon moet voldoen; - door gebruikers zijn in verschillende delen van het land testen uitgevoerd (en gepubliceerd); deze zijn door alle betrokkenen te vaak onvoldoende serieus genomen;
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
- binnen de afzonderlijke regio’s bestaan grote verschillen in opleiding in het gebruik, instellingen van de grote aantallen parameters en het beheer van de portofoons; - de ergonomie is niet afgestemd op de condities waaronder de portofoons worden gebruikt (de foto hiernaast spreekt boekdelen). Testresultaten Al in het voorjaar van 2008 is door het brandweerkorps Ede een uitgebreide test uitgevoerd naar het functioneren van DMO-portofoons. Op basis van dat onderzoek heeft het korps besloten terug te gaan naar analoge portofoons. Om zeker te zijn dat de test reproduceerbaar was en dat de bevindingen ook met meetapparatuur konden worden vastgelegd, is in het kader van het onderzoek besloten om met alle leveranciers/fabrikanten een veldtest te houden. Deze waren allen direct bereid daaraan mee te werken. Aan deze test werden ook, op verzoek van brandweermedewerkers, andere testen toegevoegd. De volgende testen zijn uitgevoerd: - communicatie tussen bevelvoerder en manschappen in een situatie die qua gebouw vergelijkbaar is met een operationele situatie; - verstoringen van communicatie als men dicht bij elkaar staat; - verstoringen van communicatie bij gebruik van verschillende kanalen; - gebruik van de noodknop.cx In alle gevallen bleek dat de eerder door het Korps Ede gesignaleerde problemen weer optraden, vastgelegd en gemeten konden worden. De problemen met de noodknop werden ontrafeld en geconstateerd werd dat
deze knop naar behoren functioneert. De testen werden ook herhaald met nieuwere apparatuur. Daarbij traden in de gebruikte testomgeving aanzienlijk minder of geen problemen op. Bijkomend effect van de testen was dat ook de zogenaamde repeater-functie kon worden getest. Het is aangetoond dat met deze functie zichtbaar gemaakt kan worden of men binnen bereik van andere portofoons is. De leveranciers onderzoeken op dit moment nog de geconstateerde problemen in hun laboratoria. Conclusies en aanbevelingen. Op basis van het onderzoek kunnen we het volgende concluderen en aanbevelen. - Brandweerlieden stellen als harde eis dat zij in operationele omstandigheden moeten weten of zij met hun portofoon kunnen communiceren met collega’s; - Als aan deze eis niet voldaan wordt, zal de digitale portofoon niet geaccepteerd worden; - De huidige apparatuur voldoet niet aan deze eis en zal naar alle waarschijnlijkheid niet worden aangepast. Moderne apparatuur met repeater-functie kan hieraan wel voldoen. Een uitgebreidere test met deze functie moet hierover zekerheid bieden; - Er kan veel worden verbeterd in alle processen die te maken hebben met aanschaf, uitrol en exploitatie van de portofoon; - Deze verbetering van de processen vereist landelijke coördinatie waarbij gebruikers op regionaal en lokaal niveau direct moeten worden betrokken; - Door alle partijen moet in het vervolg meer aandacht worden geschonken aan signalen dat apparatuur in de praktijk onvoldoende betrouwbaar is.
Hoe verder na het onderzoek naar DMO? project C2000 en programma Veiligheid en Technologie, DG Veiligheid
BZK heeft met instemming kennis genomen van de bevindingen van M&I. Bij de nieuwe generatie rand apparatuur doen de geconstateerde problemen zich niet, dan wel aanzienlijk minder voor. Daarbij zijn verdergaande verbeteringen mogelijk onder de conditie dat de brandweerkorpsen meer gaan samenwerken. Deze samenwerking moet leiden tot het gezamenlijk formuleren van de functioneel technische specificatie van de randapparatuur, het verbeteren van het inkoopproces, het uitvoeren van acceptatietesten, het eenduidig instellen van randapparatuur ten behoeve van bovenregionale samenwerking, het verbeteren van het regionaal en landelijk beheer en het beter opleiden van de eindgebruikers.
Het vervolg van het DMO onderzoek, de implementatie van de aanbevelingen, wordt ook een onderdeel van het tussen BZK en het veld af te sluiten convenant gericht op het verbeteren van C2000. BZK en het Veiligheids beraad zijn daarbij overeengekomen dat het veld het voortouw neemt bij het vervolg van het DMO onderzoek. Hiervoor zal het Veiligheidsberaad in overleg met de NVBR en de overige betrokkenen een plan van aanpak opstellen dat onderdeel zal uitmaken van het project Verbeteren randapparatuur.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
65
Ivonne Couwenberg, directeur BlomBerg Instituut
Kasteel de Vanenburg in Putten was het sfeervolle decor van de Nationale Pandemie Beschouwing 2010, georganiseerd door het BlomBerg Instituut. Verleden en toekomst stonden centraal in het debat: wat is er geleerd van de recente pandemie en wat kan er in de toekomst beter? Prominenten uit wetenschap, zorg, bedrijfsleven en overheid gaven hun visie onder voorzitterschap van Arjen Ronner, bijzonder hoogleraar en programma directeur (Enterprise) Risk Management, Universiteit van Amsterdam.
Nationale Pandemie Beschouwing 2010
Leren voor de volgende pandemie ‘Better safe than sorry’, zo duidt Ab Osterhaus de reactie van de Nederlandse regering op de recente pandemie. De bekende viroloog van het Erasmus MC, tevens adviseur van de minister: “Achteraf kun je altijd zeggen dat het meeviel. Ik denk dat, terugkijkend, de communicatie beter had gekund, maar dat het goed is dat we ons op het ergste hebben voorbereid. Bij een nieuwe dreiging zou ik de minister precies hetzelfde adviseren.” Hij geeft in zijn inleiding een kort overzicht van rondwarende griepvirussen en deelt de nieuwste wetenschappelijke inzichten, bijvoorbeeld dat een virus ook in een mens kan muteren tot een gevaarlijke variant waar geen antistoffen voor zijn. Hij zegt ook dat het H5N1vogelgriepvirus dat zich tot een pandemisch virus kan ontwikkelen nog steeds aanwezig is en onder meer in Egypte en Indonesië tot intensive care opnames en soms tot sterfte leidt. En hij reageert op de kritiek op de WHO, dat die in hun fasering de ernst van de ziekte zou moeten meenemen: “Hun systeem is gebaseerd op de overdraagbaarheid van het virus, niet op de ernst. Het is 66
uitermate lastig om de ernst mee te wegen, want die kan snel veranderen. De Spaanse griep maakte in het eerste half jaar bijvoorbeeld weinig slachtoffers.” Vaccineren Was de massale vaccinatie in Nederland noodzakelijk? Osterhaus zegt dat er nog onvoldoende gegevens zijn om te kunnen evalueren of het kosteneffectief was. Hetzelfde geldt voor het verstrekken van antivirale middelen. “In de VS is de eerste evaluatie onlangs beschikbaar gekomen. Daaruit bleek dat er weliswaar relatief weinig dodelijke slachtoffers zijn gevallen, maar dat door deze griep wel 300.000 tot 2 miljoen levensjaren verloren zijn gegaan. Mede omdat veel jonge mensen het slachtoffer werden. Dat is voor de VS voldoende om vaccinatie te rechtvaardigen.” De respons in Nederland op het vaccinatieprogramma was goed, waarschijnlijk omdat de huisartsen vanaf het begin erbij betrokken werden. “In Frankrijk is er een apart circuit voor opgezet, buiten de huisartsen om. Daar is minder dan 10% van de
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
“Getroffen maatregelen voor pandemie zijn ook bruikbaar voor andere calamiteiten”, Wim Fabries, hoofd Logistiek NS Reizigers risicogroepen gevaccineerd, in Nederland was dat ruim 60%.” In het Erasmus MC werd 80% van het zorgpersoneel gevaccineerd, maar dat geldt niet voor alle zorg instellingen. André Knottnerus, voormalig voorzitter van de Gezondheidsraad en nu voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, stelt dat dit “een verbeterpunt” is, “bij veel instellingen lag dat aantal onder de 50%. Een slechte zaak, ook gezien de voorbeeldfunctie van de zorg”. De Gezondheidsraad komt dit najaar met een evaluatie en advies voor de pandemische voorbereiding. Volgens Knottnerus ging er veel goed: “Er was voldoende alertheid in de samenleving en een goede beschikbaarheid van antivirale middelen, want die zijn al een aantal jaren geleden ingeslagen. Ook waren er tijdig voldoende vaccins beschikbaar, zodat – anders dan in vele andere landen – uiteindelijk alle risicogroepen die in aanmerking kwamen ook gevaccineerd konden worden. “ Hoewel de WHO de ernst van de ziekte niet meeweegt in haar classificatie, heeft de Gezondheidsraad daar wel rekening mee gehouden. Vandaar ook de Nederlandse risicogroepenstrategie, die – op de speciale risicogroep jonge kinderen na – niet veel afweek dan wat gebruikelijk is bij de seizoensgriep. De WHO ging aanvankelijk veel verder
“Wij zouden minister bij nieuwe pandemie precies hetzelfde adviseren”, Ab Osterhaus, viroloog Erasmus MC
in haar aanbevelingen, ook al was vaccinschaarste te voorzien. In de toekomst zou de afstemming tussen WHO en nationale instanties beter kunnen. Knottnerus schetst de onzekerheden in elke fase van een zich ontwikkelende pandemie. Eerst over ernst en beloop, dan over de effectiviteit en veiligheid van vaccinatie, de toevoeging van een adjuvans, de risicogroepen, en het aantal doses per persoon. Goed onderzoek en monitoring zijn vanaf het begin nodig, maar daar kun je met de bestelling van vaccins niet op wachten want het aanmaken van vaccin duurt een half jaar en dan is de pandemie al in volle gang. Vooraf moet afgewogen worden wat je ernstiger vindt: te veel vaccins hebben als achteraf minder nodig blijkt, of te weinig vaccins hebben als er achteraf meer nodig is. Dit is een politieke weging, inclusief de vraag hoeveel geld je over hebt voor de bescherming van de bevolking. Minister Klink heeft vanaf het begin op safe gespeeld. Bij een volgende pandemie zullen in essentie dezelfde afwegingen spelen. Eerstelijn, openbare gezondheidszorg, zorginstellingen, medische beroepsorganisaties, en andere maatschappelijke organisaties, hebben in korte tijd een complexe logistiek op poten gezet. Er is een hoge vaccinatiegraad (70-75%) bij de risicogroepen gehaald, vergelijkbaar met seizoensvaccinatie, een internationale topprestatie. Adequate communicatie is van vitaal belang. In de overheidscommunicatie moet een nog betere balans worden gevonden tussen transparantie van de over wegingen en het vlot uitzenden van een eenduidige boodschap, ook via de nieuwe media. De algemene media hebben de taak alles kritisch te volgen, maar spelen de facto ook een grote rol in de voorlichting. Het vervullen van die dubbele verantwoordelijkheid zouden zij wellicht kunnen evalueren. Dat de pandemie internationaal uiteindelijk is meegevallen kan ook te maken hebben met grotere alertheid wat betreft openbare hygiëne, inzet van antivirale middelen in de vroegste fasen van verspreiding, en extra aandacht voor vaccinatie. Harde bewijzen zijn moeilijk te leveren, maar nadere analyses worden verricht. Tegen critici zegt Knottnerus dat van een mislukking sprake zou zijn als er ondanks alle maatregelen talloze slachtoffers waren gevallen. Knottnerus benadrukt dat het publiek erop moet kunnen vertrouwen dat adviezen niet beïnvloed worden door belangen van de industrie. Daarom hanteert de Gezondheidsraad een strikte belangenprocedure. De verwachting is dat de WHO – na recente kritiek – op dit punt zijn transparantie zal verbeteren. Betere communicatie Wim Fabries, hoofd logistiek bij NS Reizigers, houdt mede namens Essent een inleiding over hoe hun bedrijven
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
68
Figuur: WHO-fasering van een influenzapandemie Figuur 1. Fasering van een influenzapandemie*
Interpandemische periode Fase 1
FASE 6: Pandemische periode: toenemend en uitwaaierend verspreidingpatroon.
FASE 1: Virusvarianten circulerend onder dieren maar geen overdracht naar personen.
FASE 2: Vaststellen van een nieuwe virusvariant bij dieren met risico op humane overdracht maar geen mens-op-mensbesmettingen.
Fase 6
Fase 2
Fase 5 FASE 5: Grotere lokale clusters door verdergaande aanpassing van het virus. Suboptimale mens-opmenstransmissie.
Fase 3 Fase 4
FASE 3: De pandemische periode. Beperkte humane infecties met een nieuw subtype maar geen efficiënte mens-op-mensbesmetting.
FASE 4: Kleinschalige clusters met beperkte persoon naar persoon transmissie. Nog geen optimale aanpassing van het virus voor menselijke transmissie
Bron: Draaiboek ‘Incidentele introductie van een nieuw type influenzavirus’ (RIVM 2006).
zich op de pandemie voorbereidden. Naast het vormen van de geijkte crisisteams, scenario’s en draaiboeken richtten beide bedrijven bijvoorbeeld thuiswerkplekken in en investeerden ze veel in interne communicatie. “Als een deskundige de dag ervoor in het journaal iets beweerde over de pandemie, dan kregen onze conducteurs daar de volgende dag vragen over”, zegt Fabries. Voor Essent creëerden met name de – vanuit de overheid gecommuniceerde – standpunten inzake de inzet van eigen antivirale middelen voor medewerkers onduidelijkheid. De NS en Essent informeerden het eigen personeel met onder meer eigen intranetsites. Veel verbeterpunten die Fabries noemt gaan over communicatie: “We misten tijdige en vooral eenduidige informatie, liefst vanuit één overheidsinstantie. Ook over de ernst van de griep, bijvoorbeeld over hoe lang mensen gemiddeld ziek werden.” Verder noemt Fabries het maken van ketenafspraken belangrijk, want “onze toeleveranciers moeten het ook op orde hebben”. Reservecapaciteit IC Willy Spaan, voorzitter van de raad van bestuur van het Jeroen Bosch Ziekenhuis, sluit in zijn betoog aan bij de verbetering van de communicatie: “De aandacht mag van mij veel meer uitgaan naar de reële risico’s en minder naar de overdracht van het virus. De classificatie van de WHO is gebaseerd op de overdracht, niet op de ernst.” Spaan nam in zijn ziekenhuis de beslissing om al het personeel dat een vitale functie vervult te vaccineren. Tegen de opdracht van de minister in, om alleen het zorgpersoneel in te enten. “Als onze IT’ers ziek worden, of de voedingsdeskundigen, dan kan ik het ziekenhuis niet meer draaiend houden. Ik vond dat de minister hier een foute keus maakte en heb zelf de verantwoordelijkheid genomen om het anders te doen.” Het aantal mede werkers dat zich liet vaccineren was hoog, zegt hij. “Gremia als de medische staf gaven het goede voorbeeld en mensen werden er letterlijk op aangesproken als ze weigerden, want ze werken immers met kwetsbare groepen.” Voor de normale seizoensgriep laten zich gemiddeld 200 medewerkers vaccineren, nu bedroeg dat aantal 2500. Spaan signaleert nog een belangrijk knelpunt: de beperkte capaciteit in IC- en beademingsapparatuur. “Dat vormt een groot dilemma. Want die plekken zijn altijd in gebruik, wie gaat beslissen wie er wel en wie er niet op mag? Dat moet je niet aan het ziekenhuis overlaten en zeker niet aan de individuele arts. Dit moet de overheid beslissen.” Hij vindt ook dat de overheid geld moet uittrekken om reservecapaciteit in te richten, ergens in het land. “Het is eenzelfde soort afweging als bij het versterken van de dijken. Je weet niet wanneer je het nodig hebt, maar áls het crisis is heb je het hard nodig.” Indianenverhalen Beleidsmakers, zorg en bedrijfsleven zijn allemaal
68
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
“Bij volgende pandemie zijn in essentie dezelfde afwegingen aan de orde”, André Knottnerus, voormalig voorzitter van de Gezondheidsraad, hoogleraar huisartsgeneeskunde Universiteit Maastricht aanwezig op deze Pandemie Beschouwing, die elk jaar wordt georganiseerd door het BlomBerg Instituut. Het programma is zeer interactief, want naast plenaire inleidingen zijn er tafeldiscussies waar alle aanwezigen aan deelnemen. Aan het einde van deze discussies worden de belangrijkste conclusies plenair terug gekoppeld. Communicatie is voor de meeste deelnemers een belangrijk verbeterpunt. Die moet eenduidiger en ook krachtiger vanuit de overheid, om indianenverhalen over bijvoorbeeld schadelijke vaccins met gezag tegen te spreken. Er is ook behoefte aan een vertaling van de informatie: “Dus geen wetenschappelijk verhaal, maar ‘wat betekent het voor mij?’ vat Fabries de discussie aan zijn tafel samen. Het bedrijfsleven zou ook graag een helderder taakverdeling zien tussen overheid en private sector. De discussie aan de ‘overheidstafel’ ging ook over communicatie. “Laat wetenschappers eerst hun discussie achter de schermen voeren en niet op televisie”, bepleit Bert Hiemstra van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen namens de overheidstafel. Aan zijn tafel werd ook een positieve noot gekraakt: “Alle plannen en maatregelen die we hebben genomen zijn niet voor niets geweest, want ze zijn breder inzetbaar.” Dat is een algemene conclusie tijdens deze Beschouwing: alles wat organisaties deden om zich voor te bereiden op de pandemie, is goed voor de bedrijfscontinuïteit. Want de plannen zijn ook bruikbaar voor andere crises.
besluitvorming. Hier ligt een rol voor het rijk”, vat Hiemstra de discussie aan zijn tafel samen. Spaan resumeert de verbeterpunten van zijn tafel: “We moeten meer samenwerken met onze ketenpartners, maar we hoeven niet alles dicht te regelen. Als we elkaar kennen en weten te vinden, dan moeten we ook durven vertrouwen op onze creativiteit om oplossingen te vinden als de crisis er is.” Een belangrijk aandachtspunt is ook dat de overheid eenduidiger moet zijn in haar communicatie. Nu zijn er twee ministeries betrokken bij pandemiebestrijding: VWS en BZK. Volgens veel aanwezigen was tijdens de pandemie niet duidelijk welk ministerie waarover ging. Ook vragen veel aanwezigen zich af hoe de plannen die nu zijn gemaakt, geborgd worden. De vergelijking met de millenniumdraaiboeken wordt gemaakt: daar is veel energie in gestoken, vervolgens werden ze niet onderhouden en nu zijn ze niet meer bruikbaar. De gemaakte pandemieplannen zouden een vast onderdeel moeten worden van elk bedrijfsnoodplan, zo wordt als oplossing genoemd. Tot slot verwoordt Fabries de vraag die de meeste aanwezigen bezighoudt: “Hoe krijgen we Nederland zover om bij een volgende pandemie weer zo alert te zijn?” Een antwoord op die vraag werd tijdens deze Pandemie Beschouwing niet gevonden.
Virtueel oefenen Bijna een half miljoen mensen hebben inmiddels kunnen testen of zij adequaat reageren op een pandemie. Het Erasmus MC ontwikkelde www. thegreatflu.com, een online spel waarin deelnemers maatregelen nemen tegen een grieppandemie. Tijdens het spel, dat nog steeds online te spelen is, wordt duidelijk of ze de juiste maatregelen hebben genomen. Het is een serieus spel, volgens Osterhaus hebben onder meer beleidsmakers het gebruikt om zich voor te bereiden. Op de Pandemie Beschouwing wordt geopperd om een dergelijk spel te ontwikkelen voor bestuurders uit zorg, overheid, veiligheidsregio en vitale sectoren, zodat zij samen kunnen oefenen in hun reactie op een pandemie.
Alertheid vasthouden Na een korte pauze komen de deelnemers opnieuw bij elkaar, nu om intersectoraal te discussiëren. Overheid, zorg en bedrijfsleven zitten gemengd aan tafel en komen tot verbeterpunten voor een volgende pandemie. Veel komt aan bod: heldere en snelle communicatie, ketensamenwerking en regie. “Inventariseer waar schaarste kan optreden en neem dan maatregelen. Welke schaarste kun je opvangen en met welke moet je leren leven? Dit is een interactief proces, maar uiteindelijk zal dit moeten uitmonden in centrale Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
69
Herman van Hijum, programmamanager crisismanagement Politieacademie John Rassin, managing partner en senior adviseur In-pact
Nu nog organiseren
Alleen structuur
= onvoldoende De Wet veiligheidsregio’s geeft kaders, eisen en structuren. Maar is daarmee de risicobestrijding en crisisbeheersing georganiseerd? In dit artikel wordt betoogd dat dit niet het geval is en wordt aangegeven waar de aandacht als eerste naar uit zou moeten gaan: de ondersteunende processen ‘resourcemanagement’ en ‘informatiemanagement’.
Wel een organisatie, maar nog niet georganiseerd
“De huidige organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing kan en moet beter.” Wanneer dieper gezocht wordt in de gepubliceerde onderzoeken en de memorie van toelichting op de Wet veiligheidsregio’s blijkt dat het woord ‘organisatie’ steeds gebruikt wordt in de betekenis van ‘samenstel van organisatorische eenheden’ (organieke, functionele benadering). Door organisatorische eenheden (zoals GHOR, Regionale Brandweer en meldkamer) te bundelen in een veiligheidsregio en door de besluit vorming in de responsfase te beleggen bij sturings eenheden (CoPI, ROT, RBT) wordt steeds een structuur gecreëerd. Als ‘organisatie’ echter geïnterpreteerd wordt als ‘samenstel van doorgevoerde maatregelen’ (het organiseren) ontstaat een heel ander beeld. Een integrale bedrijfsvoering vraagt immers om veel meer dan alleen
70
het aanbrengen van structuur. Dan komen ook de (samenhangende) processen en de te bereiken resultaten in beeld. Planvorming: hulptroepen mobiliseren (resourcemanagement) In de Strategie Nationale Veiligheid wordt een planmethode beschreven die ook gebruikt kan worden bij dit ‘organiseren’: capabilities based planning (CBP). CBP heeft als uitgangspunt dat niet de specifieke dreiging (ramp, crisis) bepalend is, maar de taken en capaciteiten1 die in meerdere situaties ingezet moeten kunnen worden. Analoog hieraan kan ook de voorbereiding van rampen en crises op regioniveau plaatsvinden aan de hand van de volgende vragen: 1. Welke taken moeten we uitvoeren? 2. Welke capaciteiten hebben we hiervoor nodig? 3. Waar halen we die capaciteiten vandaan? 1. Uit te voeren taken Op basis van de risico-inventarisatie kan bepaald worden welke activiteiten / taken per risico(soort) uitgevoerd moeten worden (risicoprofiel). Voor de betrokken organisaties zullen dit de normale taken zijn2. Per soort dreiging kan vooraf wel bepaald worden welke taken er nodig zullen zijn en dus welke organisaties ingezet moeten worden. Bij een uitbraak van Q-koorts bijvoorbeeld en een daaraan gekoppeld vervoersverbod zal de brandweer weinig uitvoerende taken hebben, maar moeten de politie, de gemeenten, de AID en de gezondheidszorg activiteiten gaan ontplooien. 2. Benodigde capaciteiten Vervolgens wordt ingeschat in welke mate capaciteiten op basis van het risicoprofiel nodig zijn. Naast de
1
Het woord capaciteiten wordt hier gebruikt in de ruime zin van het woord. Niet alleen kwantitatief, maar zeker ook kwalitatief (het vermogen, de geschiktheid, de capabelheid, de deskundigheid, het vermogen om).
2
Zie ook: A. Scholtens, ‘Opperbevel in vredestijd’, in: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing, maart/april 2010, 34-35.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
uitvoerende capaciteiten worden ook de benodigde coördinerende/sturende capaciteiten in kaart gebracht. Dit houdt in dat ook voor deze laatste categorie een flexibele keuze mogelijk moet zijn: per risico(soort) kunnen deze capaciteiten variëren. 3. Betrekken capaciteiten Als eerste wordt gekeken welke capaciteiten binnen de veiligheidsregio beschikbaar zijn. Omdat het vooral gaat om de beschikbaarheid in ramp- of crisissituatie kan hier niet volstaan worden met het toetsen van de aanwezigheid van een bepaalde functie maar moet ook gekeken worden naar de alarmering, vervanging en aflossing. Bij onvoldoende beschikbaarheid binnen de eigen veiligheidsregio wordt er gezocht naar aanvulling in andere regio’s, landelijke voorzieningen, het bedrijfsleven, andere departementen, et cetera. Om deze aanvulling te borgen dienen er vooraf afspraken gemaakt en vastgelegd te worden. Dit kan in de vorm van convenanten, waakvlamovereenkomsten, contracten of gewoon afspraken. Uiteraard wordt deze periodiek getoetst en herijkt.
Analogie filmproductiebedrijf Een bedrijf dat (reclame)films produceert bestaat uit een kleine vaste kern, dat voor iedere productie capaciteit inhuurt vanuit een netwerk met regisseurs, belichters, cameramensen, toneelspelers, et cetera. Voor alle eventueel benodigde functies hebben ze vooraf afspraken gemaakt. Daarnaast hebben ze zicht op de kwalitatieve aspecten van hun leveranciers: tekstschrijver X is goed met humor en Y vooral met horror. Als een cameraman op de draaidag ziek blijkt te zijn kan deze gemakkelijk door een andere uit het netwerk vervangen worden.
Overigens is het de vraag of het niet raadzaam is om gezamenlijk landelijk afspraken te maken. De kans dat een crisis de grenzen van een veiligheidsregio overschrijdt en daarmee leidt tot contractconflicten met dezelfde leverancier is niet denkbeeldig. Informatievoorziening regelen (informatiemanagement) Vanuit de nieuwe wet krijgen de veiligheidsregio’s de taak om “de informatievoorziening in te richten en in stand te houden …” De invulling van die taak is daarbij vooral gespecificeerd voor de responsfase. Naast het doel wordt ook hier weer een structuur opgelegd – informatiemanager(s) – en worden een aantal kwaliteitseisen aangegeven. De focus ligt hierbij op de
3
incidentgerelateerde informatie. Verdere invulling hiervan vindt plaats in het project Netcentrisch Werken, waarbij men zich ongetwijfeld zal laten leiden door de informatiebehoefte van alle actoren. Hierbij kan oog hebben voor de grotere rijkdom die gecombineerde informatie (samenhang tussen kolommen) heeft in vergelijking met niet-gecombineerde informatie (mono-perspectief ) zorgen voor een versterkend effect op de effectiviteit van de totale bestrijdingsketen. De slachtofferinformatie vanuit de geneeskundige kolom kan bijvoorbeeld goed gebruikt worden door de politie bij de identificatie, mits de juiste gegevens aangeleverd worden. Naast deze incidentgerelateerde informatievoorziening is er nog een organisatorisch aspect: er in koude fase voor zorgen dat in de warme fase informatie uitgewisseld kan en mag worden. Dit gaat ondermeer om het regelen van de samenwerking op het gebied van informatie-uitwisseling, voorkomen van juridische belemmeringen bij verstrekkingen en eisen formuleren ten aanzien van de kwaliteit van de informatiehuishouding binnen de kolommen. In het voorgaande deel hebben we aangegeven dat capaciteitmanagement een cruciaal onderdeel is van het “goed organiseren”. De verantwoordelijkheid voor het aanboren van resources ligt bij de veiligheidsregio’s. Zij zullen dan ook kwaliteitseisen moeten formuleren over de informatiehuishouding rondom de gemaakte afspraken met hulpbronnen (o.a. de afgesproken beschikbaarheid en alarmeringswijze). Ook management informatie hoort bij deze eisen: de mate waarin voorzien is in eventueel benodigde hulpbronnen, actueelheid van contracten, et cetera. Ten slotte willen we als organisatorisch informatieaspect nog noemen het komen tot een eenduidige ‘taal’. Binnen de diverse kolommen worden ongetwijfeld verschillende definities gebruikt voor eenzelfde woord: moet iemand verwondingen hebben om als slachtoffer aangemerkt te worden of is het al voldoende als hij benadeeld is? Zeker als er geautomatiseerd informatie uitgewisseld gaat worden, vergt dat een diepgaande inspanning om te voorkomen dat er besluiten worden genomen op basis van verkeerde informatie. De ontwikkelde methoden voor geautomatiseerde berichtenuitwisseling binnen de strafrechtketen kunnen hierbij uitstekend ingezet worden3. De items in dit artikel komen uitgebreid aan de orde in de Masterclass Procesmanagement Referentiekader Regionaal Crisisplan. Een uitgebreide versie van dit artikel kunt u vinden op www.in-pact.nl.
Zie hiervoor: www.justid.nl/ebv/
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
71
Veerkracht van een veiligheidsregio
drs ing. John van Trijp, MPS, Eur Ing, onderzoeker/specialist Openbare Veiligheid, Libertas in Vivo Inc. (
[email protected])
Noodzakelijke voor
goed veiligheidsfundament Per 1 oktober 2010 treedt de Wet veiligheidsregio’s in werking. Daarmee wordt een mijlpaal bereikt in een lang proces waarbij de vorming van veiligheidsregio’s in Nederland centraal staat. De overheid heeft in 1999 al geconstateerd dat rampen en crises zich doorgaans niets aantrekken van gemeentegrenzen en dat de vorming van veiligheidsregio’s er ondermeer op gericht moet zijn om de burger een betere bescherming tegen risico’s te bieden. De veiligheidsregio’s worden verondersteld tijdens en na een ramp of crisis beter in staat te zijn om tot een effectieve bestrijding en bijbehorende nazorg van de ramp of crisis te komen. Daarnaast is het ook de doelstelling van de wetgever geweest om door middel van de vorming van veiligheidsregio’s te bevorderen dat er een grotere operationele en bestuurlijke slagkracht bereikt wordt. Eén van de facetten die daaraan bijdraagt is “veerkracht”. In het kader van de studie Master of Public Safety aan de Technische Universiteit Delft is nader onderzoek gedaan welke bouwstenen van belang zijn om de veerkracht van de veiligheidsregio te beschrijven1. De gevonden resultaten lijken veelbelovend om in de toekomst als management tool te dienen voor een objectief oordeel over de veerkracht van een veiligheidsregio. Veerkracht In de literatuur wordt uitgebreid aandacht gegeven aan het begrip “veerkracht”. Deels gericht op menselijke veerkracht (bijvoorbeeld ondanks tegenslag of langdurige
1
72
stress toch blijven functioneren) en deels aan een organisatie gerelateerde veerkracht. Van deze laatste vorm zijn vele varianten te vinden: “Het in standhouden van normale bedrijfsprocessen ondanks langdurige stress of tegenspoed” en “Het voorbereid zijn van een organisatie voordat een schok of verstorende gebeurtenis plaatsvindt”. Op grond van literatuuronderzoek is geconcludeerd dat het begrip “operationele veerkracht” het beste de veerkracht beschrijft in de context van een veiligheidsregio met de volgende twee definities: 1. het vermogen van een organisatie om verstoringen in het operationele proces te voorkomen; 2. indien toch blootgesteld aan een verstoring, het vermogen om als organisatie snel te reageren en te herstellen. Onderzoek Om inzicht te krijgen hoe door het management en bestuur van de Nederlandse veiligheidsregio’s en gerelateerde organisaties in de praktijk gedacht wordt over veerkracht, is een uitgebreide enquête met
J. van Trijp, An Attempt to Quantify Resilience of Emergency Respons Organizations – Results from a Large Scale Survey among Safety Stakeholders in The Netherlands, April 2010.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
stellingen uitgezet. In totaal zijn 455 respondenten uit de doelgroep benaderd waarvan circa 20% de enquête volledig heeft ingevuld. Nadere analyse leerde dat het gros van de respondenten brandweerfunctionarissen zijn, geheel conform de opbouw van een veiligheidsregio. De resultaten worden daarom representatief geacht voor de veiligheidsregio als geheel. Aangegeven werd dat operationele veerkracht het beste omschreven kan worden als: 1. Het vermogen (van organisaties en individuen) om zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden in het geval van tegenspoed en het vermogen om zich te herstellen na een ramp of andere traumatische gebeurtenis; 2. Het vermogen om te gaan met onverwachte gevaren nadat deze zichtbaar geworden zijn. Binnen operationele veerkracht wordt nog een aantal belangrijke begrippen onderscheiden: I. Management van vitale kwetsbaarheden; II. Aanpassingvermogen; III. Inzicht in de toestand; IV. Kwaliteit.
veerkrachtiger de veiligheidsregio. Op een gedefinieerde schaal voor veerkracht is de hoogst mogelijk te behalen score 11.99 eenheden, ofwel 100%. Veerkracht en risicoprofiel Hoe is de veerkracht te gebruiken en te relateren? Het is van belang om een zo objectief mogelijk gegeven uit de praktijk te definiëren om veerkracht mee in verband te brengen. Het is immers niet noodzakelijk dat elke veiligheidsregio een vergelijkbare veerkracht hoeft te bezitten: goed is goed genoeg, ofwel 100% is dat nodig? Daarom wordt voorgesteld om de veerkracht te relateren aan het regionaal risicoprofiel. Dit profiel is uniek voor elke regio en is vereist conform de Wet veiligheidsregio’s. Kort gezegd: hoe groter de risico’s, hoe meer veerkracht er nodig is. De kwantitatieve benadering geeft ook inzicht wanneer de geconstateerde veerkracht (blijkt uit een audit van de organisatie) de mogelijkheden van de veiligheidsregio dreigt te overschrijden, zie figuur.
I, II en IV hebben betrekking op de toestand voor de crisis terwijl III zich richt op de respons en herstelfase. Uit het onderzoek kwam naar voren dat voor deze begrippen de volgende twee omschrijvingen het meest bepalend zijn (tabel).
Begrip Omschrijving 1 I Individuele managers, besluitvormers en kennisdeskundigen II Leiderschapsstijl en besluitvormingsstructuren III Een hoog ontwikkeld inzicht in de verwachtingen, verplichtingen en beperkingen van de interne en externe factoren, denk hierbij aan het personeel, de klanten, de leveranciers, de adviseurs etc. IV Het vermogen zich aan te passen aan de veranderende situaties door gebruik te maken van nieuwe en innovatieve oplossingen, in samenhang met het aanpassen van bestaande methoden en inzichten om nieuwe onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden;
Omschrijving 2 Relaties tussen sleutel groeperingen, zowel intern als extern Mate van creativiteit en flexibiliteit dat een organisatie tolereert of promoot Het vermogen vooruit te kijken voor kansen en crises
Een groter bewustzijn van zichzelf, de belangrijkste actoren en de omgeving waarin de organisatie opereert
De genoemde aspecten en begrippen zijn gebundeld in een formule waarbij rekening wordt gehouden met de door de respondenten aangegeven mate van belang rijkheid. Deze formule presenteert in een getal de mate van operationele veerkracht. Hoe hoger het getal, hoe
Verband risico’s en veerkracht In de groene zone gaat de veerkracht gelijk op met de risico’s, in de gele zone beginnen de mogelijkheden van de veiligheidsregio uitgeput te raken en bestaat de vereiste tot het maken van een bestuurlijke afweging om de gevonden veerkracht te accepteren of niet. In de rode zone overschrijden de risico’s de maximaal haalbare veerkracht van de veiligheidsregio. Bij deze constatering moet er naar alternatieven gezocht worden om de veerkracht te laten toenemen dan wel de risico’s te verminderen totdat minimaal de gele zone bereikt wordt. Alternatieven kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanpassen van de organisatie van de veiligheidsregio voor I, II, III en IV; de grootte en het aantal conform het regionale risicoprofiel vastgestelde risico’s te verminderen of door (specifieke) bijstand vanuit andere regio’s vast te leggen door middel van geborgde afspraken.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
73
Marco Zannoni, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement
Lessen en wetenswaardigheden
Op donderdag 3 juni organiseerden het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement en Pinpoint in Den Haag een symposium over de lessen en wetenswaardigheden van crises in 2009. Een samenvattend verslag. Crises 2009 in perspectief Dagvoorzitter Erwin Muller van het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement schetst aan de hand van tien stellingen het beeld van crises in Nederland en plaatst daarmee de crises van 2009 in perspectief ten opzichte van het verleden. Hij constateert dat een aantal bestaande trends zich heeft doorgezet in 2009. Dit geldt voor de toenemende impact van crises in de samenleving. Crises worden sneller ‘nationaal’ of zelfs ‘internationaal’. De internationale dimensie van crises is onderbelicht. De pandemie vergde mondiale crisisbeheersing. De internationale slachtoffers van de Poldercrash toonden de transnationale dimensie met alle uitdagingen die
daarbij horen. Dit betekent iets voor de wijze waarop we hier mee om gaan. Het huidige crisisbestel is volgens de dagvoorzitter onvolkomen. Hij pleit voor een Ministerie voor Veiligheid. Verder zou het onderwijs en onderzoek naar crisis meer integraal moeten plaatsvinden. De burger moet nadrukkelijk onderdeel zijn van crisis beheersing, Ook zelfredzaamheid is geen nieuw onderwerp, maar er is in de praktijk nog te weinig mee gedaan. Burgers zijn in toenemende mate in staat om informatie tijdens crises via nieuwe media zelf te betrekken. Dit is van invloed op de zelfredzaamheid. Bestuurders zouden zich meer moeten richten op de nafase. De elementen ‘verantwoording’ en ‘onderzoek’ waren dominant in veel van de crises in 2009. Maar de nafase behelst meer. Belangrijkste lessen Poldercrash Burgemeester Weterings van de gemeente Haarlemmermeer deelt zijn ervaringen van de Poldercrash op 25 februari 2009. Hij benadrukt dat dit weliswaar geen nationale ramp was in de strikte zin, maar dat de internationale aspecten het wel tot een ramp maakte die zeker niet als louter lokaal of regionaal moet worden gezien. De internationale dimensie, waaronder de belangrijke helpende rol van ambassades en consulaten, is volgens de burgemeester onderbelicht. Overal in Nederland kan een ramp plaatsvinden waarbij ook buitenlanders zijn betrokken. De ambassade procedure voor Schiphol wordt aangepast. De burgemeester was op momenten beslisser, burgervader en/of boegbeeld. Hij benadrukt dan ook de noodzaak van het betrekken van loco-burgemeesters, zoals dit ook is gebeurd na de Poldercrash. Een van de grootste uitdagingen voor de burgemeester was de registratie
74
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
van slachtoffers en vermisten: een gemeentelijk proces. De passagierslijst bleek niet eenduidig en de emoties van wachtende families namen begrijpelijkerwijs toe naarmate het langer duurde voordat er duidelijkheid kwam over de identiteit van de dodelijke slachtoffers. Dit vergt de inspanning van vele partijen en is dan zeker ook niet alleen een gemeentelijk proces, zo benadrukt Weterings. De triage van slachtoffers ter plaatse bleek lastig. Nieuwe inzichten vergden een aangepaste triage. Op dit punt is duidelijkheid vanuit de Inspectie Gezond heidszorg nodig. C2000 werkte niet altijd adequaat of werd niet altijd adequaat gebruikt. Dit zorgde vooral voor problemen voor ambulances die wachtten op instructies. Deze ambulances zijn zelf naar ziekenhuizen gaan rijden. Ook de situatie rond de meldkamer was een uitdaging. Meerdere meldkamers waren betrokken. De burgemeester geeft aan in te zetten op verdere samenwerking tussen al deze meldkamers, voordat we toe zijn aan een landelijke meldkamer. De burgemeester concludeert dat professionaliteit en geoefendheid noodzakelijk zijn, ook voor bestuurders. Draaiboeken en plannen zijn nooit volledig en daarom is improvisatie noodzakelijk. Kredietcrisis: mammoet die we niet zagen aankomen Adriaan van Dorp, directeur Security & Intelligence management ABN AMRO benadrukt de harde wereld, met name in de Verenigde Staten, waarin geld heel belangrijk is. Ook benadrukt hij dat er zoveel als mogelijk wordt geleerd, maar dat er risico’s blijven, niet altijd een ‘mammoet’, maar dan wel wat ‘kleinere dieren’. Hij stelt onder meer het verschil tussen het Anglo saksische en het Rijnlandse model voor de financiële sector centraal. In het Anglosaksische model is er sprake van minimale regulering door de overheid. Risico’s zijn verhandelbaar en je kunt er mee speculeren. In de landen die dit model hanteren is de realiteit: pompen of verzuipen. In het Rijnlandse model is er sprake van meer controle; er wordt naar inhoud, processen en mensen gekeken. De overheid zit er dichter op. De realiteit van die landen is: bezuinigen of verzuipen. Vanwege de sterkere publiekprivate samenwerking heb je ook als burger meer invloed in de financiële sector. De bonus cultuur (en vaak vergeten strafcultuur) dragen bij aan het verbeteren van de prestaties van deze sector. Op de vraag of ook een burgemeester beter zou presteren bij een crisis als hij een bonus krijgt, antwoordt de spreker dat hij zeker denkt dat belonen en afrekenen in die situatie kan helpen. Koninginnedag 2009 Apeldoorn; een dag om niet snel te vergeten Theo Bot, plaatsvervangend Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, memoreert de enorme impact van Koninginnedag 2009. De primaire crisis is afgehandeld door de burgemeester van Apeldoorn. Na 2009 is er nog
zwaarder ingezet op de samenwerking tussen de organisaties die de veiligheid moeten garanderen. De NCTb speelt vanuit haar verantwoordelijkheid voor het Stelsel Bewaken en Beveiligen hierin ook een rol. Na Koninginnedag 2009 vonden er verscheidene onderzoeken plaats: de Nationale Recherche, de Inspectie OOV en de NCTb. Dit is onvermijdelijk. Meerdere onderzoeken vragen om een sluitende samenwerking. Tussen de feiten mag geen enkel licht zitten. Dit vergt goede afspraken. En dat is ook gebeurd. De NCTb concludeerde uit het eigen onderzoek dat er een balans moet worden gezocht tussen feestelijkheid en veiligheid. Absolute veiligheid bestaat niet en daarmee wordt het een afwegingsproces van veiligheids risico’s. De grootste zorg is dat een aanslag door iemand gepleegd kan worden waar niets over bekend is. Binnen de NCTb zelf wordt meer nadrukkelijk gekeken naar scenario’s die eerder onvoorstelbaar werden geacht. Landelijk is gewerkt aan een set van scenario’s en maatregelen. Bij nationale evenementen heeft de NCTb nu een actieve adviserende rol. Het uitgangspunt blijft dat het evenement zoveel als mogelijk ongehinderd door moet kunnen gaan, ondanks soms zware beveiligingsmaatregelen. Rotterdamse aanpak na rellen Hoek van Holland Arjan Littooij, directeur Veiligheid Gemeente Rotterdam, deelt zijn ervaringen met de Strandrellen in Hoek van Holland, en met name de fase daarna. De strandrellen behoren tot één van de heftigste gebeurtenissen in het OOV domein in de afgelopen jaren. Zelden werd de politie met een dusdanig geweld geconfronteerd, ondanks het gebruik van het eigen vuurwapen. De nasleep was op een andere manier intensief. Met name het functioneren van politie, gemeente en OM werd zeer intensief belicht. Ook bij deze crisis zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd: twee interne quick-scans, een onafhankelijk onderzoek door het COT, een opsporingsonderzoek naar de relschoppers en een Rijksrechercheonderzoek naar het gebruik van het vuurwapen door de
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
75
politie. De conclusies voor de gemeente is dat grootschalige evenementen moeten kunnen plaatsvinden, maar dat de sleutel ligt in scherpte en alertheid. De gemeente heeft het evenementenbeleid op onderdelen aangepast. Met name gratis dancefeesten zijn stevig gereguleerd. De nadruk ligt op kwaliteit en niet op kwantiteit: liever minder evenementen en meer tijd om het zorgvuldig te doen. De vergunningverlening is gecentraliseerd bij de directie Veiligheid en bij de veiligheidsregio wordt een regionaal bureau opgezet voor de integrale advisering. Desondanks zijn en blijven er dilemma’s bestaan in de aanpak van evenementen: aantrekkelijke evenementenstad versus veilige evenementenstad; kwaliteit versus snelheid; consequent zijn versus ruimte voor maatwerk; stevig versus werkbaar; detail versus hoofdlijnen; veiligheid versus capaciteit. Het politieke debat blijft onveranderd intensief in Rotterdam als het gaat om veiligheid en evenementen. De directeur wijst op een landelijk fenomeenonderzoek dat handvatten moet bieden voor het omgaan met het risico van excessief geweld tegen de politie en anderen bij evenementen. In de voetbalstadions is dit onder controle, maar bij evenementen nog niet. In Rotterdam worden enkele tientallen hooligans ook stevig preventief aangepakt door hen hinderlijk te volgen en onder meer nadrukkelijk in de gaten te houden ook bij andere type overtredingen. Dit gebeurt in samenwerking met tal van organisaties. Mexicaanse griep: balanceren tussen hoop en vrees Philip van Dalen, clustercoördinator Infectieziekten, ministerie van VWS, geeft zijn visie op het verloop van de grieppandemie, en de rol van het ministerie en andere partners daarin. Kenmerkend voor deze crisis was de enorme media-aandacht. De media pakte dit ongekend groot op. In het hele proces van mei tot december 2009 is er mede door de media-aandacht en door het communicatie-beleid van de overheid een
schommeling in de onrust geweest bij de Nederlandse bevolking. Dit leidde in het ene geval tot een grote bereidheid van organisaties om plannen en draaiboeken op te stellen, maar ook tot ambivalentie bij mensen om zich te laten vaccineren. Sleutel in de beeldvorming van mensen is de communicatie-aanpak van de overheid. Daarnaast was één van de lessen het intensief betrekken van – en contact houden met – relevante externe partijen. Ook het bewaken van de grote lijn bleek een succesfactor in deze crisis. Achteraf gezien kan de vraag gesteld worden of deze variant van de griep de aanpak wel legitimeerde. De spreker geeft aan dat vóóraf de ernst van deze griepvariant onduidelijk was. Daarnaast was dit de eerste griep waar de wereld zich zo goed op heeft voorbereid. Het ministerie heeft in haar aanpak gekozen voor het zekere in plaats van het onzekere. Het treinongeluk bij Barendrecht Burgemeester Jan van Velzen van Barendrecht vertelt hoe het treinongeluk in Barendrecht gezien moet worden in het licht van de lokale situatie. Barendrecht heeft te maken met een groot aantal veiligheidsrisico’s op het gebied van transport. De incidentlocatie was al bekend als hoogrisicolocatie. Een incident op het goederen traject heeft al snel een internationaal karakter. Een blokkade van het transport van de Rotterdamse haven tot aan Zwitserland leidde tot grote economische gevolgen voor verschillende partijen. De combinatie van hoogrisico locatie bij de snelweg (A15) en de economische gevolgen resulteerde in een aanpak die zowel snel als zorgvuldig moest geschieden. Er is uiteindelijk opgeschaald tot GRIP 3. Uit oogpunt van
76
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
nationaal belang is vervolgens een aantal maatregelen genomen, waaronder het uitstellen van werkzaamheden aan andere delen van het spoor. In een publiekprivate samenwerking heeft Defensie geassisteerd bij het verwijderen van de wagons onder het viaduct. Verschillende onderzoeken hebben voornamelijk de technische aspecten van de ramp onderzocht. Een bestuurlijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Leerpunt voor dit type crisis is dat er teveel focus is geweest op het incident en te weinig aandacht voor direct omwonenden. De crisis rond Benno L. Hugo Backx, directeur GGD Hart van Brabant, vertelt over de zeer atypische crisis met de zwembadleraar in Den Bosch. Deze crisis was atypisch omdat het heeft geleid tot een GRIP 4 situatie waarbij het zorgperspectief vanuit de witte kolom leidend was. Ook was er bij de gemeente onbekendheid met dit type crisis. Het was niet bekend hoe het zich zou ontwikkelen. ‘We bevonden ons op drijfzand’. Het drong al snel bij de betrokkenen door dat dit zedendelict, waarbij een onbekend aantal zwakbegaafde kinderen betrokken was, tot grote onrust zou kunnen leiden. Eerdere incidenten in Den Bosch zorgden voor een gevoeligheid op dit thema. In afstemming met de burgemeesters van de buurgemeenten is toen besloten op te schalen naar GRIP 4. Het regionaal beleidsteam besloot om vanaf het eerste moment alles openbaar te maken. Dit zorgde ervoor dat het Regionaal Operationeel Team (ROT) meer regie had over de externe informatie. Een aandachtspunt daarbij was wel de mogelijke verstoring van het strafrechtelijke proces.
Achteraf kwam de vraag of dit niet eerder gesignaleerd had kunnen worden. De betrokkenen hebben ervaren dat er een taboe rust op het bespreekbaar maken hiervan, waardoor het niet voldoende zichtbaar wordt. Hierover zou een maatschappelijke discussie moeten worden gevoerd. Het COT heeft het crisismanagement geëvalueerd en geconstateerd dat de aanpak heeft bijgedragen tot het voorkomen van maatschappelijke onrust. De leerpunten zijn ook reeds benut bij andere dreigende crises die later volgden. Impact Q-koorts op veterinaire sector in Nederland Han Swinkels van ZLTO Nederland geeft zijn visie op de Q-koorts vanuit het perspectief van de agrarische ondernemers. Het verschil met andere crises, is dat deze crisis nog niet voorbij is. Het loopt al sinds 2007 en het is onbekend wanneer het voorbij is. Er zijn nog geen onderzoeken gedaan waaruit lessen geleerd kunnen worden. De crisisorganisatie voor de Q-koorts bestaat uit enkel medische experts. De agrarische sector, waaronder ZLTO, functioneert als adviseur aan het crisisteam. In de praktijk zijn alle belangrijke organisaties betrokken. Ook bij deze crisis was de media-aandacht enorm. Met name de Zembla uitzending in december 2009 kreeg veel aandacht. De Q-koorts is ontstaan door een toename in de infectiedruk in een dichtbevolkt (mens/dier) gebied. Voor dit soort crises lijkt een bronaanpak met als doel het verlagen van de infectiedruk succesvol. Verbeterpunten voor de toekomst zijn een betere duiding van het ‘werkelijke risico’ van de bacterie voor de mens, en de mate waarin dit overeenkomt met de risicoperceptie. Daarnaast zou een onafhankelijke voorzitter van het crisisoverleg kunnen voorkomen dat er belangenverstrengeling optreedt tussen veterinaire en humane deskundigen, die het belang van de dieren en de mensen moeten behartigen. Overkoepelend zijn er drie punten die terug kwamen in deze acht crises van 2009: 1. Enkele van de crises uit 2009 hebben ons gewezen op aspecten die eerder onderbelicht waren in de crisis beheersing: de noodzaak van continuïteitsmanagement (grieppandemie) en dreigende maatschappelijke onrust rond zedenzaken en familiedrama’s (zoals de crisis rond Benno L.). Dit is niet nieuw, maar het is nog onvoldoende als onderdeel van crisisbeheersing geadresseerd. 2. Een terugkerend knelpunt of uitdaging is de communicatie met burgers, zowel wat betreft risico’s (pandemie, Q-koorts) als tijdens en direct na crises: internationale aspecten (Poldercrash) maar soms ook lokaal (treinincident Barendrecht). 3. Meerdere inleiders hebben gesproken over het belang van de nafase. Bestuurders worden hier nog te weinig in geoefend en ook de bestaande plannen zijn niet voldoende.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
77
Crisismanagement: wat valt er nog te
verbeteren
?
Erik Vogels, Pinpoint Crisismanagement Delft
De lessen die we maar niet willen leren Crisisbeheersing, een veelbesproken onderwerp binnen het Nederlandse veiligheidsdomein. Met elke crisis lijken we weer een beetje meer te leren. Fouten blijven zich echter voordoen, wat het streven naar verbeteringen blijft aansporen. In dit kader organiseerde Pinpoint, in samenwerking met TNO Defensie en Veiligheid en ISETI op 23 juni jl. de kenniskring ‘Crisisbeheersing: wat valt er nog te verbeteren?’ op de Haagse locatie van TNO Defensie en Veiligheid. Aan de hand van lezingen door prof. Eelco Dykstra MD, prof.dr. Rob de Wijk en drs. Eric Nordholt werden de zere punten van het huidige crisisbeheersingsproces blootgelegd. Wanneer er wordt gesproken over verbetering van het crisisbeheersingsproces in Nederland, wordt er veelal gedacht aan betere planvorming, meer opleiden en intensiever trainen. Belangrijke onderdelen voor verbetering om van de 6- naar de gewenste 7+ te komen, maar voor een 8 ½ is meer nodig. Een belangrijk verbeterpunt schuilt in de neiging vooral reactief te handelen. Er worden stenen van een viaduct gegooid, dus worden er miljoenen geïnvesteerd in vangnetten en camera’s. Na de aanslag in 2009 verandert de ontvangende stad met Koninginnedag voortaan in een vesting. Door dit responsmanagement wordt er dus eigenlijk consequent achter de feiten aangelopen. Dykstra bepleit dan ook dat er naast dit responsmanagement meer aandacht moet komen voor risicomanagement en met name voor consequence management: toekomstige gevolgen moeten worden geprojecteerd op de huidige situatie, op basis waarvan vervolgens de plannen moeten worden ontwikkeld. Bij het ontwikkelen van deze plannen moet dan nadrukkelijk de vraag vooraf worden gesteld hoe goed, goed genoeg is en hoe veilig, veilig genoeg is. Een tweede belangrijk verbeterpunt, zo draagt De Wijk aan, kan gevonden worden door meer te spiegelen met de nieuwe partner in de veiligheidsketen: de Nederlandse krijgsmacht. Kijkend naar 78
de fase waarin de crisisbeheersing zich momenteel bevindt, zijn grote overeen komsten zichtbaar met de krijgsmacht in de jaren ’90. Lessen die geleerd zijn tijdens het verandertraject van de defensieorganisatie over de afgelopen jaren kunnen dan ook toegepast worden op de organisatie van crisisbeheersing. De kennis die defensie heeft op gebied van aansturing van grootschalige complexe operaties is ongekend en zou dan ook (beter) benut kunnen worden bij crisisbeheersing. Vooral de operationele mindset is dringend gewenst. Er is vooral behoefte aan eenheid van aansturing, een simpele organisatie en heldere regels. Iets waar het in de huidige organisatie danig aan ontbreekt. Deze versimpeling van de organisatie wordt nogmaals bevestigd door Nordholt, die stelt dat de focus onterecht en te veel op de structuur ligt. De bureaucratie lijkt het gewonnen te hebben van het professionalisme, waardoor een kloof is ontstaan tussen het bestuurlijke en het operationele optreden. Er moet meer aandacht uitgaan
naar degenen die het uiteindelijk in de praktijk moeten uitvoeren. Als het aankomt op een crisis zijn het vooral operationele leiders die de daadwerkelijke crisisbeheersing moeten aansturen. We moeten dan ook op zoek naar kwalitatief hoogwaardig leider schap in alle regionen, maar in het bijzonder in het openbaar bestuur. Bij de werving, selectie, opleiding en training moet hier voortdurend aandacht voor zijn. De beschreven punten zijn niet nieuw. Velen die werkzaam zijn binnen het veiligheidsdomein zullen dit beamen. De vraag is dan ook waarom er keer op keer weer tegenaan wordt gelopen. Eind oktober organiseert Pinpoint een tweede aansluitende kenniskring. Op basis van de bevindingen van beide bijeenkomsten zal uiteindelijk een notitie worden opgesteld die aan het ministerie wordt aangeboden. Hopelijk zal dit een aanzet kunnen zijn voor de nodig gewenste verbeteringen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Inhoud
Colofon
Thema: Dag van het Risico – Gezond omgaan met risico’s en incidenten
Redactieadres Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing
3 | Voorwoord – introductie (Jaap Uijlenbroek, DG Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk, ministerie van BZK) 4 | Risico’s, chaos en het perspectief van de burger (Alex Brenninkmeijer, Nationale ombudsman) 8 | Workshop Rol burgers, bedrijven en instellingen: Evelien Tonkens en Hans Onno van den Berg 10 | Workshop Media en politiek: Marc Chavannes en Anne-Marie Stordiau 12 | Workshop Beleid en communicatie: Michel van Eeten en Herman van Gunsteren 14 | Workshop Rol overheidstoezicht: Ferdinand Mertens en Marcel Pheijffer 16 | Workshop Waarom het allemaal niet lukt: Margo Trappenburg en Ira Helsloot 18 | Bestuurlijk indekken bij veiligheid zorgelijke ontwikkeling 19 | Kostenbaten analyse brandveiligheid 20 | Risicosignalering: zicht op korte termijn risico’s
Innovatiecongres Veiligheid 22 | Introductie 24 | Veiligheidsbeleid en innovatie 26 | Brandweer Nederland: terug naar de toekomst 28 | Workshop Samenwerking burgers en hulpdiensten 29 | Workshop Multidisciplinaire innovatie in publieke veiligheid 30 | Workshop Technologie & Terrorisme 31 | Workshop Veiligheid en hightech innovatie
Overige onderwerpen 32 | Flashmobs, facebookborrels en spontane evenementen: nieuwe uitdaging voor ordehandhavers? 34 | Handreiking Evenementenveiligheid 35 | Olieramp Golf van Mexico, relevant voor Nederland? 38 | Ontkenning. Zelfbedrog. Olie. Dom? 40 | Herdenking vliegramp Tripoli 43 | Britse Veiligheidsraad is ook interessant voor Nederland 44 | Twitter in crisiscommunicatie 46 | Schaarste en de noodzaak van regie en handelingsperspectief 49 | De angst (be)heerst? Verslag NCTb-symposium 52 | Public reassurance: van maakbaarheid naar geborgenheid 54 | Landelijke Expertgroep Zelfredzaamheid 2
56 | “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” 57 | Vergelijkend onderzoek stroomuitval Bollenstreek 58 | TenneT presenteert lange termijn visie hoogspanningsnet 60 | Naar een gezamenlijke, humaan-veterinaire aanpak van zoönotische bedreigingen 63 | TETRA World Congress Singapore 64 | C2000 DMO portofoon problemen brandweer Nederland + Hoe verder na het onderzoek naar DMO? 66 | Nationale Pandemie Beschouwing – lessen voor de volgende pandemie 70 | Nu nog organiseren – alleen structuur is onvoldoende 72 | Veerkracht van een veiligheidsregio 74 | Lessen en wetenswaardigheden crises 2009 78 | Crisismanagement: wat valt er nog te verbeteren? 80 | Vier vragen aan Eberhard van der Laan, burgemeester van Amsterdam
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing is een tweemaandelijkse uitgave van de directie Nationale Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het blad informeert, signaleert en biedt een platform aan bestuurders en professionals over beleidsontwikkeling, innovatie, uitvoering en evaluatie ten aanzien van nationale veiligheid en crisisbeheersing. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteurs.
Postbus 20011, 2500 EA Den Haag E-mail:
[email protected] Internet: www.minbzk.nl/veiligheid Redactie
Redactiecommissie: Henk Geveke, Marije Breedveld, Donna Landa, David van Veenendaal, Lodewijk van Wendel de Joode en Geert Wismans (samenstelling en eindredactie) Redactiesecretariaat: Nalini Bihari (070-426 53 00) Redactieraad
Prof. dr. Ben Ale (Technische Universiteit Delft) Dr. Arjen Boin (Louisiana State University, USA) Mr. dr. Ernst Brainich von Brainich Felth Dr. Menno van Duin (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid) Prof. dr. Georg Frerks (Universiteit Wageningen) Prof. dr. Bob de Graaff (Universiteit Leiden/ Campus Den Haag) Prof. dr. Ira Helsloot (Vrije Universiteit Amsterdam) Prof. dr. Erwin Muller (Universiteit Leiden) Prof. dr. Uri Rosenthal (Universiteit Leiden) Dr. Astrid Scholtens (Crisislab) Prof. dr. Erwin Seydel (Universiteit Twente) Prof. dr. Peter Werkhoven (TNO Defensie en Veiligheid) Prof. dr. Rob de Wijk (The Hague Centre for Strategic Studies)
Aan dit nummer werkten mee:
Fotografie
Otto Adang, Hans Onno van den Berg, Dirk Jan de Boer, Jan Bos, Alex Brenninkmeijer, Marc Chavannes, Ivonne Couwenberg, Eelco H. Dykstra, Michel van Eeten, Marnix Eysink Smeets, Erik Frinking, Joke van der Giessen, Jelle Groenendaal, Karin Groenewegen, Herman van Gunsteren, Natasja Hartzema, Ira Helsloot, Alexander Heijnen, Herman van Hijum, Wouter Hogendorp, Jan de Jong, Herman Jonkmans, Dick Kaas, Jaakkoo Kooroshy, José Kerstholt, Sieb Kramer, Eberhard van der Laan, Maaike de Langen, Hanane Lechkar, Frans Leeuw, Anna Linmans, Ferdinand Mertens, Edmée Moojen, Jeroen Neuvel, Leo Nieuwenhuizen, Derk van Oosterzee, Marcel Pheijffer, Michel Rademaker, John Rassin, Fred van Roosmalen, Erik Samson, Aafke Schaapherder, Leonie Scheer, Astrid Scholtens, Anne-Marie Stordiau, Jan van Tol, Evelien Tonkens, John van Trijp, Jimmy Troost, Margo Trappenburg, Jan Tuinder, Jaap Uijlenbroek, Frank van der Valk, Maarten van der Veen, Erik Vogels, Jaap Wagenaar, Nicolien Wamsteker, Stefan Wesselink, Stefan Wevers, Rob de Wijk, Marco Zannoni
ANP, Blomberg, Herma van Eijk (VNOG) , Hollandse Hoogte, ministerie BZK, Staatstoezicht op de Mijnen, TenneT Illustraties
COT, HCSS, NCTb, M&I, RIVM Cartoons
Arend van Dam Vormgeving
Grafisch Buro van Erkelens, Den Haag Productiebegeleiding
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Communicatie en Informatie / Grafische en Multimediale Diensten Druk
OBT bv, Den Haag © Auteursrecht voorbehouden. ISSN 1875-7561
Voor een gratis abonnement mail:
[email protected]. Het magazine is te downloaden via www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/crisis-en-nationale-veiligheid.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
79
Vier vragen aan: jaargang 8 | nummer 4 | juli/augustus 2010
Eberhard van der Laan, burgemeester van Amsterdam
De veiligheid in Amsterdam is objectief verbeterd, maar niet iedereen voelt dat zo. Hoe verklaart u deze discrepantie?
“Gevoel wordt door meer bepaald dan cijfers en statistieken. Als je in een buurt woont waar groepen jongens hangen dan kan dat als een bedreiging voelen, of ze nu iets kwaads in de zin hebben of niet. Straatverlichting die niet werkt, verloedering van de openbare ruimte of een bericht over een schietpartij, het kan allemaal bijdragen aan een gevoel van onveiligheid. Denk ook aan intolerantie en geweld tegen homo’s, of discriminatie van joden omdat zij een keppeltje dragen, of van meisjes omdat zij een hoofddoek dragen. Onderschat niet de impact die dat heeft op mensen, die dat gevoel van onveiligheid ook thuis, op het werk of met vrienden delen. We hebben nog een wereld te winnen. Veiligheid is pas op orde als mensen zich veilig voelen. Je moet de problemen en gevoelens van mensen als vertrekpunt nemen om te zien wat je met elkaar kunt doen om daar de juiste oplossing voor te vinden. Dan is niet het belang van je eigen organisatie de inzet, maar de gezamen lijke wil om die problemen op te lossen. Die wil is in de meeste gevallen aanwezig, ook bij de mensen zelf. Als je in staat bent om hen zelf een bijdrage te laten leveren bouwen ze ook nog eens zelfvertrouwen op.” Wat zijn uw belangrijkste ambities ten aanzien van veiligheid en in hoeverre verschilt uw aanpak met die van uw voorganger?
“De overeenkomsten zullen veel groter zijn dan de verschillen. Daarbij tref ik de stad in
80
behoorlijk goede conditie aan. Dat neemt niet weg dat er zorgelijke ontwikkelingen zijn. Zie behalve de intolerantie ook het geweld tegen overheidspersoneel. Brandweermensen zijn het zat om lastig gevallen te worden als zij hun werk doen, nota bene in het belang van ons allemaal. Hetzelfde geldt voor ambulancepersoneel, politieagenten of baliemedewerkers. Elk geweld is verwerpelijk maar ik vind dat soort geweld volstrekt abnormaal. Op dit punt hebben we langzamerhand terrein verloren, het is mijn ambitie om dat terug te winnen. Dat zal niet eenvoudig zal zijn en is zeker niet van vandaag op morgen geregeld. Maar ik sta er gelukkig niet alleen voor. Ik kom veel mensen tegen die willen helpen. En je moet ergens en ooit beginnen. Dat is wat mij betreft hier en nu.”
vervoer van mensen, ook na afloop van de huldiging. De samenwerking met al die partijen is erg goed verlopen en daar heb ik ze voor bedankt. We hebben ons als vijfhoek ook gebogen over de maatregelen en scenario’s. Wat als we plotseling het evenement moeten stoppen, of versoberen? Wat als er zich een ernstig incident voordoet? Dergelijke scenario’s hebben we ook doorgenomen met de minister van Binnenlandse Zaken en Justitie. We hebben ons laten adviseren door deskundigen van het COT om te voorkomen dat we blinde vlekken zouden ontwikkelen. Het moest niet alleen goed, maar ook nog eens heel snel. Door alle voorbereidingen en de inzet van bezoekers en bewoners verliep de huldiging zonder incidenten en heb ik zelf kunnen genieten van een sfeervolle dag.”
Hoe heeft u de organisatie van de huldiging van het Nederlands elftal ervaren?
Op welke manier kan de nieuwe voetbalwet u helpen bij de aanpak van grootschalige incidenten en evenementen?
“Ik viel met mijn neus in de boter. Het was een feestelijke en eervolle opdracht, maar wel één met risico’s. Bij winst van Nederland zouden we misschien wel twee miljoen toeschouwers hebben. Een enorme uitdaging qua mobiliteit en crowd management in de stad en daarbuiten. Er lagen al hele goede scenario’s en de mensen hier hebben veel ervaring en een groot improvisatietalent. In korte tijd heb ik geleerd en gezien wat een enorme klus het is om een dergelijk evenement te organiseren. We hebben erg goed samengewerkt met de KNVB, Radio 538 en andere partijen op lokaal en landelijk niveau, zoals met de NS en Prorail over het
“Er zijn veel initiatieven genomen, maar soms helpt het onvoldoende. Ook in Amsterdam hebben we last van hooliganisme. Problemen met hooligans lijken zich ook steeds vaker voor te doen in de binnenstad, tussen het winkelende publiek en mensen die daar wonen. Hooligans gaan in juli met bivakmutsen, ’s woensdags op zoek naar supporters van de tegenstanders; hoe primitief wil je het hebben? Hooligans die het voor de echte voetbalsupporters verzieken, horen aangepakt te worden. Politie en justitie doen daar al het nodige aan maar de nieuwe voetbalwet biedt extra mogelijkheden.”
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing juli/augustus 2010
Magazine
nationale veiligheid en crisisbeheersing Thema: Dag van het Risico - gezond omgaan met risico’s Innovatiecongres Veiligheid Evenementenveiligheid Britse Veiligheidsraad interessant voor Nederland