jaargang 9 | nummer 5 | oktober 2011
Magazine
nationale veiligheid en crisisbeheersing De DigiNotar-crisis Thema: Leren en evalueren van ‘Moerdijk’ Stedelijke rellen: kan het ook in Nederland gebeuren? Naar betere bovenregionale coördinatie
Inhoud Thema: Leren en evalueren van ‘Moerdijk’ 3 | Oude lessen opnieuw geleerd? (column Ben Ale) 4 | • Rapport IOOV en beleidsreactie Minister van Veiligheid en Justitie 8 | Werkgeverschap tijdens en na de ramp 10 | Effectregio Zuid-Holland Zuid 11 | Lessen waterschap Brabantse Delta 12 | Faciliteren, informeren en nazorg (lessen havenschap Moerdijk) 13 | Akkoord over kosten ‘Moerdijk’ 14 | Naar betere bovenregionale coördinatie
Overige onderwerpen 18 | DigiNotar en het functioneren van de rijkscrisisstructuur 23 | Misbruik van internet door terroristen tegengaan 24 | Cyber Security Raad geïnstalleerd 26 | Stedelijke rellen als maatschappelijke splijtstof 28 | Kan het ook in Nederland gebeuren? 30 | Rellen! En nu? 31 | Laatste voorbereidingen voor bomdatasysteem 32 | USAR.NL, (inter)nationale topsport in zoeken en redden 34 | Inrichting Landelijke Operationele Staf bijna klaar 36 | 3Dimensionale rampenbestrijding 38 | Nieuwe Handreiking Crisisbeheersing op luchthavens gepresenteerd 40 | Orkaan Irene raast over oostkust VS 42 | Beschikbaarheid en prijs voedsel belangrijk voor sociale tevredenheid 44 | Burger vertrouwt meer op capaciteiten Nederlandse overheid dan gedacht 46 | Horen, zien… en beveiligen 48 | Vier vragen aan Piet Hein Donner, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de DigiNotar-crisis
2
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing is een tweemaandelijkse uitgave van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het blad informeert, signaleert en biedt een platform aan bestuurders en professionals over beleidsontwikkeling, innovatie, uitvoering en evaluatie ten aanzien van nationale veiligheid en crisisbeheersing. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteurs.
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’
Oude lessen opnieuw geleerd? In 1974 ontplofte in Flixborough een fabriek waarbij 28 doden vielen. De basisoorzaak was een ontwerpfout, die weer was veroorzaakt doordat de functie van ontwerper vacant was en het ontwerp was gemaakt door een medewerker die er geen verstand van had. Controle en toezicht ontbraken.
prof. dr. Ben Ale, hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding, TU Delft
De meeste rapporten over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk zijn nu binnen. We wachten nog op de Onderzoeksraad voor Veiligheid; daar zijn de procedures iets langer. Uit wat we nu ook officieel weten komt een tamelijk bekend plaatje. Het bedrijf voldoet aan de wet, als ze er aan herinnerd worden. De Arbeidsinspectie noemt dat reactief. Op de schaal van Reason/Hudson kun je dat beter pathologisch noemen. Een bedrijf dat nauwelijks weet waar ze mee bezig zijn. Een bedrijf waar 200 ton brandbaar buiten stond opgeslagen, buiten het bereik van de sprinkler. Een bedrijf waar men een pomp met brandbare stoffen gangbaar maakt met een soldeerbrander. Hoe dom kun je zijn. Bij de bestrijding van de brand gaat dan natuurlijk van alles mis. Bijvoorbeeld omdat laten uitbranden zich moeilijk laat verenigen met het redden van de naastgelegen gebouwen. Die spagaat kan alleen in de voorbereiding worden opgelost en daar was ook van alles mis. Maar voordat uit de rapporten wordt geconcludeerd dat de schade veroorzaakt is door het blussen, kan
men zich beter realiseren dat er zonder brand helemaal niet geblust had hoeven worden. Dat is voor de toekomst dus wel een opgave. Nu kun je manager worden van elk bedrijf, zonder van de inhoud van dat bedrijf verstand te hebben. De vraag is of dat zo moet blijven. En als dat zo moet blijven, of dan niet meer dan nu de eis moet worden gehandhaafd dat er tenminste iemand is in het bedrijf die er verstand van heeft, en dat als blijkt dat dat niet of niet meer zo is, het bedrijf moet worden gesloten. Voor de rampenbestrijding geldt wel een beetje hetzelfde. Het bestrijden van een brand in een chemisch complex is specialistenwerk. Van een lokale brandweer kan niet verwacht worden dat men zonder speciale opleiding tegen dit soort gebeurtenissen is opgewassen. En dan gaat het niet alleen of eigenlijk helemaal niet over het oefenen van specifieke scenario’s, maar over het vermogen om in een complexe, onoverzichtelijke situatie de veelheid van aandachtspunten georganiseerd te adresseren. Verstand hebben dus van rampenbestrijding
en crisisbeheersing bovenop de basiskennis van het brandblussen. Helaas zijn de rapporten over ongevallen en de conclusies daarin toch steeds weer herhalingen van het bekende. Ook als je er geen verstand van hebt kom je een eind weg, maar als het spannend wordt val je door de mand. Dat was 37 jaar geleden zo, en dat is nu nog steeds zo. Inmiddels staat de schadeteller op 71 miljoen. Dat is 5 Euro per Nederlander. Daar kun je een jaar of 70 een flinke inspectiedienst van betalen. Hoogleraar veiligheid Trevor Kletz heeft - mede naar aanleiding van de ramp in Flixborough gezegd “als je denkt dat veiligheid geld kost, moet je een ongeluk proberen”. Dat zou de samenvatting kunnen zijn van de conclusies van alle rapporten tot nu toe. Het was, is en blijft de moeite waard om geld en tijd de steken in opleiding, planning, maar vooral in preventie, waarvan vakbekwaamheid, deskundigheid en deskundig toezicht een belangrijk onderdeel is.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
3
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’
Onderzoek naar de bestrijding van (de effecten van) het grootschalig incident
De Brand
Anton Dorst, senior inspecteur Gido de Vos, inspecteur
Chemie-Pack
Moerdijk
Op 24 augustus 2011 verscheen het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk op 5 januari 2011. Diezelfde dag gaf Gertjan Bos als hoofd van de Inspectie in een persbijeenkomst een toelichting op het rapport. ‘Het onderzoek van de Inspectie OOV is geen onderzoek naar aansprakelijkheden of naar de schuldvraag’, zo benadrukte hij. ‘Het onderzoek is bedoeld om noodzakelijke lessen te trekken voor de toekomst. Het gaat er om of adequaat gehandeld is en of het beter had gemoeten.’ In dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek.
Op 24 augustus 2011 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ), mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gereageerd op de onderzoeken van de Inspectie OOV naar de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk en de Arbeidsinspectie naar het veilig werken van de hulpverleningsdiensten tijdens het werk. In dit artikel wordt in de kaders geciteerd uit deze beleidsreactie van de Minister van Veiligheid en Justitie op het onderzoek van de Inspectie OOV.
Inleiding Het ging op 5 januari 2011 niet om zomaar een brand, maar om een uniek incident dat grote impact heeft gehad op hulpverleners, bevolking en directe omgeving. Een brand van een omvang als deze doet zich niet vaak voor in Nederland. De betrokken brandweerlieden hebben zich bij de bestrijding volledig ingezet en stonden letterlijk in de vuurlinie. Hiervoor verdienen zij respect en bewondering. Het is goed om twee belangrijke constateringen direct te vermelden. De brand is op het buitenterrein van ChemiePack ontstaan. Hier stond een aanzienlijke hoeveelheid brandbare chemicaliën. Volgens de vergunningen mochten zich hier echter geen gevaarlijke stoffen in die hoeveelheid bevinden. In hoeverre hier sprake was van een strafbaar feit wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie.
4
Daar komt bij dat de brand bij aankomst van de eerste brandweerwagen al zo groot was, dat het bedrijf niet behouden had kunnen worden. Het onderzoek In het inspectieonderzoek stond de vraag centraal of de bestrijding van het grootschalige incident bij Chemie-Pack door de bij de rampenbestrijding betrokken organisaties adequaat is verlopen. Hierbij is aandacht besteed aan de voorbereiding door de gemeente Moerdijk en de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, de brandbestrijding, de samenwerking tussen de bij het incident betrokken veiligheidsregio’s en de betrokkenheid van de nationale overheid. De voorbereiding door de gemeente Moerdijk en de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant De gemeente Moerdijk is een gebied met risico’s. Op het industrieterrein, één van de grootste van Nederland, bevindt zich een grote concentratie van bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen. In de gemeente Moerdijk zijn zeventien bedrijven gevestigd die in de categorie ‘meest risicovolle bedrijven’ vallen (de zgn. BRZObedrijven). Eén van deze bedrijven was Chemie-Pack. Overheden moeten zorgvuldig met de binnen de eigen grenzen aanwezige risico’s omgaan. Dit betekent dat zij zich bewust dienen te zijn van de risico’s, en dat zij hier in hun voorbereidingen op incidenten rekening mee moeten houden. Op basis van het onderzoek komt de Inspectie tot het oordeel dat de gemeente Moerdijk en later ook de
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
veiligheidsregio Midden- en West-Brabant steken hebben laten vallen in de voorbereiding op wezenlijke risico’s binnen het eigen verzorgingsgebied. Zij hebben daarmee onvoldoende invulling gegeven aan hun verantwoordelijkheden. Met name bij de gemeente Moerdijk was onvoldoende sprake van risico- en veiligheidsbewustzijn. Zo was de basisbrandweerzorg in de gemeente Moerdijk onvoldoende op orde en te weinig gekoppeld aan de risico’s binnen de gemeente, in het bijzonder die op het industrieterrein Moerdijk. Dit was al langere tijd bij het gemeentebestuur bekend. Het college van B en W heeft eind 2009 aan de gemeenteraad laten weten dat de brandweer niet het gehele industrieterrein van Moerdijk structureel binnen de vereiste opkomsttijd kon bereiken en dat de vereiste personele paraatheid niet 24 uur per dag kon worden gewaarborgd. Dit bewustzijn heeft echter niet geleid tot het nemen van aanvullende maatregelen. Zo heeft het gemeentebestuur lang gewacht om te bezien of bedrijven konden worden aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtig. Dit traject is tot op heden zonder concreet resultaat gebleven. Uit het onderzoek komt tevens naar voren dat het bestuur van de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant bij de verdeling van brandweermaterieel onvoldoende rekening heeft gehouden met de spreiding en de concentratie van risico’s. Zo beschikt het brandweercluster Mark en Dintel, waartoe Moerdijk behoort, niet over aanvullende specialistische eenheden of materieel die zijn gericht op de risico’s in het industriegebied. Ook waren de oefeningen van de regionale brandweer Midden- en West-Brabant onvoldoende gericht op grootschalige incidenten met gevaarlijke stoffen en brandbestrijding in een industriële omgeving.
Beleidsreactie Minister van VenJ: “Ik vind het belangrijk dat veiligheidsregio’s die zich geconfronteerd zien met specifieke risico’s zich hierop specialiseren: de zgn. expertregio’s. Dit is al in gang gezet voor de bestrijding van natuurbranden en op het gebied van nucleaire, biologische en chemische stoffen, de NBC-steunpuntregio’s. Gezien de gebeurtenissen in Moerdijk start ik samen met het Dagelijks Bestuur van het Veiligheidsberaad per direct de voorbereidingen om meer interregionale samenwerking te bevorderen op de terreinen waar specialistische kennis en kunde nodig zijn. Als het gaat om industriële veiligheid is het logisch om hiervoor aansluiting te zoeken bij de specialistische RUD’s (Regionale UitvoeringsDiensten) die voor de vergunningverlening aan en het toezicht op de majeure risicobedrijven (Brzo-bedrijven) in ontwikkeling zijn.”
De brandbestrijding Om te beoordelen of de bestrijding van de brand bij Chemie-Pack adequaat is verlopen, zijn drie processen nader onderzocht: alarmering en opschaling, leiding en coördinatie, en beeldvorming. Ten aanzien van de alarmering en opschaling constateert de Inspectie dat de meldkamer om 14.26 uur de eerste melding van de brand ontving. De gealarmeerde Officier van Dienst schaalde snel op en binnen korte tijd kwam bij het bedrijf een groot aantal brandweereenheden en -officieren op. De opkomst verliep echter ongecontroleerd en ongestructureerd. De opschaling naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack bleef lange tijd beperkt tot het operationele niveau, hoewel de veiligheidsregio zelf heeft voorgeschreven dat bij een incident bij Chemie-Pack naar een hoger, bestuurlijk niveau moet worden opgeschaald. Dit gebeurde pas om 16.52 uur. Bestuurlijke opschaling was eerder gerechtvaardigd geweest vanwege de noodzakelijke afstemming tussen het operationele en het bestuurlijke niveau, de landelijke uitstraling van het incident en de aandacht in de media. De veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, die het meest direct met de gevolgen van de brand te maken had, was al om 15.45 uur opgeschaald naar het hoogste regionale bestuurlijke niveau. De veiligheidsregio Midden- en West-Brabant deed dit pas rond 19.30 uur. Volgens de Inspectie OOV ontbrak het de gemeente Moerdijk en de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant bij de opschaling aan voldoende besef van de gevolgen en de uitstraling van het incident.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
5
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’
Beleidsreactie Minister van VenJ: “Ik ga samen met het Dagelijks Bestuur van het Veiligheidsberaad de huidige GRIP-structuur zo inrichten dat er meer uniformiteit in en afstemming over de opschaling is tussen de veiligheidsregio’s onderling. Ook de aansluiting tussen het regionale en het rijksniveau wordt hiermee beter ingevuld. Het moet voor iedereen helder zijn wat het Rijk op welk moment doet en wat aan informatie verwacht wordt van de veiligheidsregio’s.”
Bij de bestrijding van het incident kan een onderscheid worden gemaakt in drie fasen: de acute fase, de stabilisatiefase en de normalisatiefase. De waardering voor het optreden van de brandweer en het bestuur kan per fase verschillen. Zo is gebrekkige leiding en coördinatie in de acute fase gezien de hectiek verklaarbaar, terwijl dit in de stabilisatie- en normalisatiefase een steeds grotere tekortkoming is. Om een goed beeld te krijgen van de leiding en coördinatie is het belangrijk om de inzettactiek te kennen. Deze is in de acute fase van het incident opgesteld. De aanwezige brandweerofficieren besloten om de brand gecontroleerd te laten uitbranden. De brand wordt dan niet geblust, maar men wil voorkomen dat de brand zich uitbreidt naar de omgeving. Deze keuze is begrijpelijk en logisch. Omdat tevens opdracht werd gegeven te voorkomen dat delen van het bedrijf die nog niet in brand stonden alsnog vlam vatten, was de inzettactiek echter moeilijk om uit te voeren. Dit stelde hoge eisen aan de leiding en coördinatie. De Inspectie OOV constateerde in alle drie de fases van het incident tekortkomingen ten aanzien van leiding en coördinatie. Het ontbrak aan daadkrachtige en eenduidige leiding en in het veld was geen sprake van een duidelijke bevelstructuur. Zo was op een cruciale plek sprake van een dubbelfunctie, kwamen verschillende niet-gealarmeerde officieren op waardoor een informele hiërarchie ontstond, kregen leidinggevenden van organisaties die bijstand verlenen de ruimte om naar eigen inzicht te handelen en communiceerden de leidinggevenden onvoldoende met elkaar en met de brandweereenheden in het veld. Hierdoor werden regelmatig opdrachten gegeven die afwijkend of tegenstrijdig waren aan de inzettactiek. Omdat door deze tekortkomingen meer bluswater is gebruikt dan nodig was, heeft het milieu extra schade opgelopen. Daarnaast werd vanuit de leiding onvoldoende aandacht besteed aan het risico van het vervuilde bluswater voor de hulpverleners. Dat geen ontsmettingsprocedure is opgestart vindt de Inspectie OOV onverantwoord.
6
Voor het effectief kunnen bestrijden van een brand is het essentieel om te beschikken over een goed beeld van de ontwikkelingen van een incident. In de verschillende fases van het incident slaagde de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant er onvoldoende in een totaalbeeld op te stellen en dit te delen met de verschillende teams en andere veiligheidsregio’s. Zowel de technisch als de organisatorische randvoorwaarden om dit te kunnen doen ontbraken. Als gevolg hiervan kwamen de beelden van de verschillende coördinerende teams op operationeel en bestuurlijk niveau op meerdere momenten niet overeen met de feitelijke situatie. Samenwerking veiligheidsregio’s De rookwolk die als gevolg van de brand is vrijgekomen, trok over een groot deel van Nederland. Daardoor raakten ook andere veiligheidsregio’s en het nationale niveau betrokken en ontstond een toenemende behoefte aan informatie om maatregelen te kunnen nemen. Om deze reden is de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en de andere betrokken veiligheidsregio’s onderling, en tussen de veiligheidsregio’s en het nationale niveau onderzocht. Uit het onderzoek komt naar voren dat de andere betrokken veiligheidsregio’s alert en proactief reageerden op het incident. De veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid startte als meest direct betrokken veiligheidsregio direct de op dat moment noodzakelijke processen op, nodig om de bevolking te beschermen en te informeren. De prioriteiten van de overige veiligheidsregio’s lagen bij het uitvoeren van metingen en het waar nodig waarschuwen en informeren van de bevolking. De informatie-uitwisseling tussen de veiligheidsregio’s Midden- en West-Brabant en Zuid-Holland Zuid is naar onderlinge tevredenheid verlopen. De overige veiligheidsregio’s hadden echter moeite om contact te leggen met de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Om dit in de toekomst beter te laten verlopen is het van belang dat veiligheidsregio’s onderling afspraken maken over de wijze waarop zij samenwerken bij bovenregionale incidenten.
Beleidsreactie minister van VenJ: “Werken met het Landelijk Crisismanagement Systeem (LCMS) vind ik een belangrijke voorwaarde voor effectieve informatie-uitwisseling tussen alle betrokken partijen, daarom wordt dit systeem nog verder verbeterd. De uitrol van de nieuwe versie van LCMS zal op 1 april 2012 in alle veiligheidsregio’s voltooid zijn. Om de geoefendheid met LCMS te vergroten wordt in alle grote oefeningen de komende periode met dit systeem gewerkt en geëvalueerd.”
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Beleidsreactie Minister van VenJ: “Een ramp of crisis kan de grenzen van de veiligheidsregio overschrijden of anderszins een (inter) nationale impact hebben. Voor een adequate aanpak is een unité de doctrine nodig voor de werkwijze bij een crisis: er moet sprake zijn van goede onderlinge informatie-uitwisselingen, afstemming, helderheid over rollen en rolvastheid. Ik zal, conform de aanbeveling, de taak- en rolverdeling tussen het Nationaal Crisis Centrum (NCC), het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) en de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCB) herijken en op korte termijn de veiligheidsregio’s hierover informeren.” “Zowel op regionaal als op rijksniveau acht ik versterking van de samenwerking op het gebied van crisiscommunicatie nodig. Het Dagelijks Bestuur van het Veiligheidsberaad en ik delen dit gevoel voor urgentie. Daarom neem ik maatregelen om te zorgen voor eenheid van optreden en kwalitatief goede adviezen.”
Tot slot De Inspectie OOV heeft in haar rapportage aanbevelingen gedaan om noodzakelijke verbeteringen aan te brengen. De veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, het Veiligheidsberaad en de minister van Veiligheid en Justitie hebben inmiddels verschillende stappen gezet om deze verbeteringen daadwerkelijk door te voeren. Foto: Rob de Haas
Betrokkenheid nationale niveau Op het nationale niveau hebben meerdere instanties, waaronder het Nationaal CrisisCentrum en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum, zich bezig gehouden met het verzamelen van informatie om de bewindslieden te informeren en een landelijk operationeel beeld op te stellen. Hierbij ontbrak het echter aan regie en een duidelijke taak- en rolverdeling. Dit creëerde onnodige bestuurlijke drukte, die niet heeft bijgedragen aan een effectieve bestrijding van het incident. Voor een adequate aanpak van een incident is het, zeker wanneer deze incidenten de regiogrenzen overstijgen, van belang dat voor iedereen helder is wat het nationale niveau op welk moment doet en wat veiligheidsregio’s en het nationale niveau van elkaar mogen verwachten ten aanzien van de informatie-uitwisseling. Uit het onderzoek komt naar voren dat er behoefte is aan verduidelijking van de rol en bevoegdheden van het nationale niveau. Dit heeft vooral betrekking op de organisatie van de crisiscommunicatie en het optreden van landelijk opererende diensten.
Naar aanleiding van het incident in Moerdijk is de Inspectie OOV inmiddels een breder onderzoek gestart op welke plekken in Nederland het risico van een soortgelijk grootschalig incident aanwezig is en in welke mate de veiligheidsregio’s op deze risico’s zijn voorbereid. Hierbij zal ook aan de orde komen hoe de verantwoordelijke besturen omgaan met de mogelijkheid om bedrijven aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtig. De rapportage hierover zal in het najaar van 2011 verschijnen.
Beleidsreactie Minister van VenJ: “De uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie OOV vind ik zorgelijk. Evenals het bestuur van de Veiligheidsregio Middenen West-Brabant en het Dagelijks Bestuur van het Veiligheidsberaad ondersteun en neem ik dan ook zonder voorbehoud alle aanbevelingen uit de onderzoeken van de Inspectie OOV over.”
Het rapport Brand Chemie-Pack Moerdijk, waarin meer gedetailleerd wordt ingegaan op de gebeurtenissen, is beschikbaar op de website www.ioov.nl.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
7
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’
Nico van Mourik, algemeen directeur Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
Brand Chemie-Pack Moerdijk
Werkgeverschap tijdens en na de ramp Een complex ‘project’ als de zeer grote brand in Moerdijk vergt ook alert werkgeverschap. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant besefte van meet af aan de bijzondere positie van alle circa 700 op 5/6 januari 2011 betrokken medewerkers en hulpverleners. Het werkgeverschap heeft zich vanaf 5 januari op drie centrale aspecten gericht, te weten: 1 Gezondheidszorg en arbeidsomstandigheden 2 Het begeleiden en ondersteunen van de medewerkers die gehoord zijn door de diverse Inspecties en de Onderzoeksraad voor Veiligheid 3 De emotionele en psychologische ondersteuning van met name de medewerkers van de brandweer organisatie.
Hieronder wordt kort ingegaan op bovengenoemde aspecten. Gezondheidszorg en arbeidsomstandigheden Direct op 6 januari is opdracht gegeven tot het opstellen van een specifiek op de ramp gericht plan van aanpak voor gezondheidszorg en arbeidsomstandigheden. Op 8 en 9 januari is een drietal personeelsbijeenkomsten georganiseerd voor alle betrokken medewerkers en hulpverleners. In die bijeenkomsten is door deskundigen voorlichting gegeven over de gezondheidsaspecten en zo nodig in dat verband te nemen maatregelen. Circa 600 van de 700 betrokkenen hebben de bijeenkomsten bezocht. Deze bijeenkomsten zijn via het interne digitale netwerk van de VR-organisatie ondersteund. Ook is direct het aanbod in de bedrijfsgezondheidszorg opgeschaald. Extra bedrijfsartsen zijn ingezet, extra spreekuren gehouden, telefonische consultaties gepleegd. Ook huisartsen en ziekenhuizen zijn geïnformeerd en betrokken. Alle hulpverleners hebben een speciaal opgesteld formulier ingevuld, ongeacht of men wel of geen klachten had. Op basis daarvan hebben bedrijfsartsen mensen wanneer daartoe maar enigszins aanleiding leek te bestaan actief benaderd, in ieder geval telefonisch en vaak ook via het spreekuur. De Ondernemingsraad is steeds bij alle stappen die gezet zijn actief geïnformeerd en betrokken geweest. In het plan van aanpak arbeidsomstandigheden zijn alle maatregelen gericht op gezondheid, welzijn en hygiëne uitgewerkt, met een belangrijk accent op het ontsmetten van materialen. Een deel van het op 5 januari gebruikte materiaal is separaat opgeslagen en later vernietigd en vervangen door nieuw. Na overleg met de Arbeidsinspectie, naar aanleiding van de kritische terugkoppeling van bevindingen, zijn direct (aanvullende) maatregelen genomen. Het bestuur van de Veiligheidsregio heeft extra geld en menskracht beschikbaar gesteld om alle intussen uitgebrachte aanbevelingen van de Arbeidsinspectie op zo kort mogelijke termijn uit te voeren. Daaronder begrepen het voor het einde van het jaar 2011 afronden van de nog op te stellen risico-inventarisaties (RI & E’s).
8
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Beleidsreactie Minister van VenJ en Staatssecretaris van SZW op het rapport van de Arbeidsinspectie “Veilig werken hulpverleningsdiensten tijdens de brand in Moerdijk”: De Arbeidsinspectie heeft geconcludeerd dat er tijdens de brand onvoldoende aandacht is geweest voor de veilige werkwijzen en procedures die bij een dergelijk incident met gevaarlijke stoffen horen en dat het kennis en risicobewustzijn van gevaarlijke stoffen tekort schoten. De Arbeidsinspectie heeft concrete aandachtspunten geformuleerd voor vergelijkbare hulpdiensten in het land om hun arbeidsomstandighedenbeleid voor dit soort calamiteiten te toetsen en waar nodig te verbeteren: • Een goede risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E), • voldoende kennis over gevaarlijke stoffen en risicobewustzijn bij hulpverleners, • goede afspraken over en goed toezicht op veilig handelen en • of de organisatie en kwaliteit van de toetsingen en evaluaties zelf voldoende in staat zijn om de kwaliteit en het functioneren van deze punten te beoordelen. De volgende acties zijn uitgezet: • De bovenstaande aandachtspunten worden langs het arbeidsomstandighedenbeleid van de politie gelegd en de minister van VenJ ziet erop toe dat eventuele knelpunten door het politieveld worden opgepakt. • De besturen van de veiligheidsregio’s zijn gevraagd om ditzelfde te doen voor de brandweer en GHOR en tijdens een ramp expliciet een functionaris (die al meedraait in de bevelstructuur) toezicht te laten houden op het veilig werken van alle hulpverleners ter plaatse. • De minister van VWS zal via het traject Opleiden, Trainen en Oefenen ter voorbereiding op rampen en crises bij de ambulancediensten extra aandacht vragen voor de afstemming met politie en brandweer.
Het ondersteunen van de medewerkers die gehoord zijn door diverse Inspecties Kort na de zeer grote brand hebben de Inspecties aangegeven medewerkers te willen horen. In totaal zijn circa 90 medewerkers gehoord. Er zijn speciale voorlichtingsbijeenkomsten gehouden om alle medewerkers goed te informeren over wat hen te wachten stond. Met name over het belang van integri-
teit en transparantie. Alle medewerkers die gehoord zijn, hebben van de werkgever deskundige bijstand aangeboden gekregen; nagenoeg alle medewerkers hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Deskundige maatschappelijk werk adviseurs hebben dat gedaan. Nadat alle gesprekken zijn gehouden is er voor alle betreffende medewerkers een terugkombijeenkomst georganiseerd. Daarin zijn de ervaringen met elkaar op openhartige en collegiale wijze gedeeld. Emotionele en psychologische ondersteuning medewerkers brandweerorganisatie In de afgelopen maanden zijn circa zes grote bijeenkomsten georganiseerd, in het bijzonder voor de bij de brand direct betrokken medewerkers van de brandweer. De aanvankelijk geprezen wijze van brandbestrijding was in de media al vrij snel na de brand onderhevig aan (vakinhoudelijke) kritiek. Dergelijke kritiek raakt in emotionele zin zowel de medewerkers als de organisatie (hard). Het op een weloverwogen wijze kanaliseren van die (individuele- en groeps)gevoelens is steeds een belangrijk uitgangspunt van handelen geweest. Binnen de organisatie ruimte bieden om gevoelens te uiten en delen en tegelijkertijd de noodzakelijke professionaliteit te behouden, ook in het verkeren met de media. Het enerzijds hoe dan ook voorkomen van een spreekverbod en anderzijds het stimuleren van een rationele benadering in het omgaan met de kritiek. Brandweermensen, dat geldt overigens ook voor de medewerkers van alle andere betrokken hulpverleningsorganisaties, hebben een beroepstrots en –eer, zijn gemotiveerd en zeer betrokken. Het serieus omgaan met gevoelens en het eerlijk en open ingaan op - soms tegengestelde - meningen of standpunten heeft er aan bijgedragen dat de medewerkers van alle onderdelen van de Veiligheidsregio en de direct bij de brand betrokken partners (zoals Waterschap e.a.) zich gerespecteerd hebben gevoeld en hun inzet gewaardeerd weten. Goed werkgeverschap in het kader van een ramp als op 5 januari omvat vele aspecten en gaat lang niet altijd over ‘de - politiek-bestuurlijk - grote zaken’. Echte aandacht voor het individu of groepen van medewerkers is essentieel. Het bestuur, in het bijzonder de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio, heeft ook in het proces van het werkgeverschap persoonlijk en actief gehandeld en opgetreden. Zichtbaar en voelbaar. En gewaardeerd door de medewerkers / hulpverleners. Het belang van de kwaliteit van werkgeverschap in een situatie van een crisis of ramp kan niet genoeg benadrukt worden.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
9
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’ dr. Peter L.J. Bos, algemeen directeur Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
Brand Chemie-Pack Moerdijk -
Zuid-Holland Zuid Terugrijdend op 5 januari over de A16 uit Den Haag, toevallig net na een collega te hebben verteld over de risico’s voor ZuidHolland Zuid (ZHZ) als effectgebied, werd ik gebeld met de vraag om GRIP 4 te laten afkondigen vanwege een zeer grote brand in Moerdijk. Een niet alledaags verzoek, dat in principe moet leiden tot een gewogen besluit van de voorzitter van de veiligheidsregio om artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s van toepassing te verklaren. Artikel 39 is een belangrijk artikel. Het geeft de voorzitter van de veiligheidsregio doorzettingsmacht omdat hij diverse bevoegdheden van de burgemeester(s) van de getroffen gemeente(n) overneemt . In dit geval was er geen reden om dat besluit niet te nemen. Er was een aanwijsbare gezondheidsdreiging, voortkomend uit een brand bij een bedrijf met gevaarlijke stoffen, van meer dan plaatselijke betekenis. Een grote rookwolk trok over het gebied van Zuid-Holland Zuid, sirenes waren in meerdere gemeenten in werking gesteld en het betrof een omvangrijk incident, naar verwachting met een langdurig en veelomvattend effect. Er waren dus niet alleen meerdere gemeenten betrokken, het incident manifesteerde zich ook in zijn consequenties als van meer dan plaatselijke betekenis. Daarom werd voor de eerste maal sinds het in werking treden van de Wet veiligheidsregio’s snel GRIP 4 gemaakt en artikel 39 Wvr toegepast. Vanzelfsprekend richtte het Regionaal Beleidsteam van ZHZ zich in de acute fase 1
10
van het crisismanagement op het beschermen, waarschuwen en informeren van de bevolking. Strategisch van aard was de vraag of het sirenealarm herhaald moest worden en of daarbij het waarschuwings- en alarmeringsgebied moest worden aangepast. Tegelijk werd vastgesteld of de (ontwikkeling van de) situatie aanleiding gaf extra beschermende maatregelen te treffen. Bij deze afwegingen waren de resultaten van de voortdurende verkenningen van gevaarlijke stoffen in het benedenwinds gebied van grote waarde, evenals het overleg, op strategisch en tactisch niveau, met de bronregio en de aangrenzende effectregio. Van meet af aan was duidelijk dat het belangrijk zou zijn de bevolking consequent en eenduidig te informeren. Dat bleek lastig, gezien de combinatie van overvloedige vrije nieuwsgaring, het veelsoortig deskundigencommentaar en de meerdere soorten stromen van overheidscommunicatie. Het maakte het er voor de burger allemaal niet duidelijker op, maar bleek voor ZHZ een aansporing temeer om in de crisiscommunicatie vooral bij de feiten te blijven en gebruik te blijven maken van de rampenzender en (samen met Midden- en West-Brabant) de website van de rijksoverheid. Terugkijkend wordt uiteraard de systeemvraag gesteld: wie neemt in dit soort bovenregionale situaties de regie op de berichtgeving en wie richt het handelen van de burger? Misschien moet er een nationale rampenzender komen, zeker nu wederom is gebleken dat de regionale
rampenzenders niet overal te ontvangen zijn en soms meerdere veiligheidsregio’s moeten bedienen. Toen in de vroege nacht van 6 januari het sein brand meester werd gegeven, was het voor iedereen duidelijk dat de brand een langdurige nafase zou initiëren. ZHZ vond het niet wenselijk de artikel 39-situatie langer aan te houden dan nodig, immers het structureel aanhouden van een situatie waarin bevoegdheden van de burgemeesters van drie ZHZ-gemeenten min of meer blijvend zouden zijn overgedragen aan de voorzitter. Om die reden, en met het oog op de te verwachten inspannende nafase, nam het bestuur van de veiligheidsregio meteen het besluit een projectteam nafase in te stellen, als samenwerkingsverband tussen veiligheidsregio en getroffen gemeenten. Een van de eerste activiteiten van het nafaseteam was het organiseren van bewonersavonden in de getroffen gemeenten. Het team was uiteindelijk tot 1 juli van dit jaar actief. Het nafasemanagement in de eerste weken na de acute fase bleek minstens zo veeleisend (ook voor de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant) als in de acute fase, hoewel vanwege de aard van de activiteiten veel meer uit het zicht. Het zal interessant zijn te vernemen wat de Onderzoeksraad voor Veiligheid over deze periode concludeert.
Zie ook: P.L.J. Bos, ‘De brand bij Chemie-Pack Moerdijk; de betekenis van bovenregionaal crisismanagement’, in: Recht, Bestuur en Organisatie van Hulpdiensten, juni 2011, 41-55.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’
Daadkracht en zorgvuldigheid gaan heel goed samen
We hebben snel en goed gehandeld, maar de samenwerking
Sinds begin dit jaar staan bij waterschap Brabantse Delta de drie woorden ‘brand’, ‘Moerdijk’ en ‘Chemie-Pack’ in het geheugen gegrift. We zijn vanaf de eerste dag zwaar in de weer geweest met de gevolgen van de brand. Het was een uitzonderlijke calamiteit. Er valt voor alle betrokken overheden veel te leren. Ook voor ons dus. Mijn blik is gericht op de toekomst: wat moet er anders en beter? De rode draad: samenwerking!
Vanaf het allereerste moment lag onze focus op de gevolgen van de brand voor de waterkwaliteit. Daar hebben we dan ook onze verantwoordelijkheid genomen, doordacht en effectief. We moesten onmiddellijk maatregelen treffen om het watersysteem te beschermen. Dat hebben we overigens wel zorgvuldig gedaan, dus in overleg met onze juristen en handhavers. Met andere woorden: op basis van solide afwegingen hebben we vooral snel gehandeld. We hebben onze verantwoordelijkheid genomen en daar ben ik als dijkgraaf bijzonder trots op. Natuurlijk zijn er lessen te leren, en er zijn inmiddels legio gedegen rapporten over ‘Moerdijk’ verschenen. Los daarvan hebben wij een intercollegiale toets laten uitvoeren. Ook daaruit blijkt dat we zorgvuldig, effectief en doordacht hebben gehandeld, maar er zijn altijd lessen te leren. Eén van de lessen heeft te maken met de interactie tussen de veiligheidskolom en de waterkolom. De vanzelfsprekendheid om het waterschap in te schakelen, is er nog niet.
Bij een calamiteit als deze brand, waarbij de druk enorm groot was, bleek dat het ‘lijntje’ naar het waterschap niet meteen werd gelegd. Dat hebben wij vervolgens zelf gedaan. We steken ook de hand in eigen boezem: wij zijn van oudsher erop gericht om zaken zelf aan te pakken en er niet aan gewend om onder ander gezag (de vlag van de Veiligheidsregio) te werken. Het gaat hier dus om betere afstemming maar ook beter op de hoogte zijn van elkaars rollen en taken. Meer gezamenlijk oefenen moet dit verbeteren. Daarnaast zijn de procedures op dit punt aangescherpt. Een andere les heeft te maken met onze expertise. Onze technische analyses van meetresultaten waren logischerwijs (vanuit onze kerntaak) gericht op de waterkwaliteit. Daardoor hadden we te weinig aandacht voor de gevolgen voor de volksgezondheid. Dat is een enorm belangrijk leerpunt: dat we op tijd andere deskundigen inschakelen. Dit wordt nu opgenomen in onze procedures.
Foto: Boyd Smith
Joseph Vos, dijkgraaf waterschap Brabantse Delta
Een ander punt is de capaciteit in onze organisatie. De brand legde een zware wissel op onze calamiteitenorganisatie, ook voor mij persoonlijk. Vanaf het allereerste begin zat ik er bovenop. Je voelt je zó betrokken. Het was moeilijk om dat los te laten. En dat gold niet alleen voor mij, maar velen in onze organisatie. We liepen hierbij hard tegen de grenzen van onze eigen calamiteitenorganisatie aan. We gaan daarom met aanpalende waterschappen overleggen om te zien hoe we elkaar hier kunnen ondersteunen. Terugkijkend kan ik vooral dit zeggen: je weet nooit vooraf wat de impact van een calamiteit kan zijn. Je hoort dat er een grote brand is en dat er een groot risico is op sterke vervuiling en je neemt actie. Zo simpel is het. Ik heb oprecht ontzettend veel waardering voor iedereen binnen het waterschap. Zo’n calamiteit overkomt je. Toch lukte het ons om meteen de juiste keuzes te maken. Bij nacht en ontij wilden onze mensen ‘erbij zijn’. Ik vind dat ze het perfect hebben gedaan.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
11
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’ Marjolein Coppens, communicatieadviseur Havenschap Moerdijk
Faciliteren,
en nazorg
‘Het voorkomen van een ramp is helaas niet mogelijk, je er zo goed mogelijk op voorbereiden wel’
Faciliteren en informeren Jacco Rentrop, manager Veiligheid en Milieu en plaatsvervangend directeur ten tijde van de brand: “Het Havenschap heeft gedetailleerde kennis van alles wat er gebeurt op het havenen industrieterrein Moerdijk. Bij gebeurtenissen zoals de brand bij Chemie-Pack zijn we als Havenschap vooral bezig met het regelen van facilitaire zaken en communicatie naar bedrijven. Ook op 5 januari 2011 was dat het geval. We zijn met man en macht aan de slag gegaan met het regelen van wegafzettingen, verkeersregelaars en meer van dat soort zaken. Ondertussen kregen we de melding dat de sloot tegenover het perceel van ChemiePack overliep met vervuild bluswater. Op zo’n moment denk je alleen maar; hier moet snel wat aan gebeuren. Afspraken met een partij als het Waterschap volgen dan later. Als Havenschap hebben we de afzuiging van de sloot opgepakt en hebben we gronddammen weggelegd om verdere vervuiling van de insteekhavens te voorkomen. Verder hebben we veel gedaan om de bedrijven op het terrein zo goed mogelijk te informeren.” Maar dat is zeker niet de enige rol die het Havenschap die dag had. Het perceel van Chemie-Pack ligt aan het begin van een doodlopende weg. De werknemers van de bedrijven die ook aan die weg zitten konden die dag niet weg. “Het ging in totaal om ongeveer 60 werknemers van twee bedrijven,” aldus Rentrop. “Toen we wisten dat die mensen niet zomaar naar huis konden, hebben we gezorgd voor avondeten. Later 12
hebben we gezorgd dat ze per politieboot naar een andere insteekhaven gebracht werden, zodat ze naar huis konden.” Nazorg en lessen voor de toekomst Maar de inzet hield zeker niet op na het blussen van de brand en de dagen erna. Ferdinand van de Oever, vanaf maart directeur van het Havenschap: “We hebben vanaf de brand consequent en constructief overleg met provincie, gemeente Moerdijk, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio en het Waterschap over de nazorg. Een incident als dit maakt duidelijk dat er gekeken moet worden naar hoe we omgaan met brandweer en gezondheidszorg, maar ook hoe we omgaan met de totale veiligheid op het haven- en industrieterrein in
de toekomst. Er wordt een veiligheidsscan gemaakt om te kijken wat nodig is om een ramp of incident beheersbaar te houden. Want het voorkomen is helaas niet mogelijk, het enige wat je kan doen is je er gezamenlijk zo goed mogelijk op voorbereiden. Zo kijken we nu naar de mogelijkheid om een brandweerpost op het haven- en industrieterrein te plaatsen en om een evacuatieplan op te stellen voor de ruim 10.000 mensen die elke dag op dit terrein werken.” Rentrop vult aan: “De les die we wat mij betreft kunnen leren uit de brand van 5 januari is dat er meer duidelijkheid moet komen over welke instantie waar verantwoordelijk voor is. Ook daar kunnen we afspraken over maken.”
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’
Akkoord over kosten als gevolg van de brand bij in Moerdijk De overheid gaat de kosten als gevolg van de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk verhalen op het bedrijf. De verhalende partijen trekken daarbij samen op. Chemie-Pack wordt beschouwd als de verantwoordelijke partij voor de ontstane schade en moet de kosten die uit de ramp zijn voortgekomen vergoeden. Dat schreef Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie namens de betrokken partijen medio september in een brief aan de Tweede Kamer. Het ministerie van Veiligheid en Justitie zal de kosten dragen voor de inzet van het kantoor van de landsadvocaat. De afgelopen maanden zijn door de gemeente Moerdijk, het waterschap Brabantse Delta, de provincie NoordBrabant, de Veiligheidsregio Midden- en West Brabant en de Rijksoverheid gesprekken gevoerd over de consequenties als lokale overheden hun kosten volledig zelf moeten dragen. Het waterschap en de gemeente kunnen een deel van de kosten opvangen binnen hun algemene- of calamiteitenreserve. Om de kosten geheel te dekken zouden zij aanzienlijke tariefsstijgingen in bijvoorbeeld in de watersysteemheffing en onroerendezaakbelasting (OZB) moeten doorvoeren. Dat is voor alle partijen onwenselijk.
Minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Opstelten verstrekken vanwege de beperkte dekkingskracht van een relatief kleine gemeente als Moerdijk en de grote financiële opgave voor de gemeente, een eenmalige financiële bijdrage. Zij stellen de gemeente Moerdijk daarvoor € 3,5 miljoen ter beschikking. Dit bedrag komt bovenop de wettelijke bijdrage voor de directe bestrijdings- en bijstandkosten. Deze bijdrage, op grond van de Wet Veiligheidsregio’s, wordt nu geschat op € 1,6 miljoen. Staatssecretaris Atsma van Infrastructuur en Milieu heeft aangegeven om in dit uitzonderlijke geval eenmalig € 5,25 miljoen te zullen bijdragen aan de kosten van het waterschap Brabantse Delta. Staatssecretaris Atsma heeft de mogelijkheid geboden om binnen de bestaande budgetten dekking te vinden voor een deel van de kosten van bodemsanering. Als na bodemonderzoek blijkt dat sprake is van een spoedlocatie kan met voortvarendheid de sanering in gang worden gezet.
Kostenoverzicht • waterschap Brabantse Delta: o.a. de kosten van het opruimen, opslaan en verwerken van verontreinigd oppervlaktewater. Door het adequaat optreden van het waterschap is verdere vervuiling van (rijks)oppervlaktewater en grondwater voorkomen. De totale kosten voor het waterschap bedragen na aftrek van de Rijksbijdrage circa € 8,25 miljoen; • gemeente Moerdijk: o.a. de kosten van het bovengronds opruimen van bluswater en slurrie. De totale kosten voor de gemeente bedragen na aftrek van de Rijksbijdrage circa € 8,95 miljoen; • VenJ, BZK en I&M: bijdrage kosten voor gemeente en waterschap totaal € 8,75 miljoen; • VenJ: wettelijke bijdrage aan de gemeente en de veiligheidsregio’s circa € 1,6 miljoen; • provincie Noord-Brabant: de provincie zal in de komende maanden de kosten voor bodemsanering voorfinancieren. Deze kosten worden nu geschat op circa € 38,22 miljoen; • overige partijen: de veiligheidsregio’s Zuid-Holland Zuid en Midden- en West-Brabant, het Havenschap Moerdijk, de politie Midden en West Brabant en Rijkswaterstaat hebben aanzienlijke kosten gemaakt, samen oplopend tot circa € 7,29 miljoen. Deze kosten kunnen echter worden gedekt binnen hun reguliere begroting of calamiteitenreserves, indien partijen er niet in slagen om deze kosten op Chemie-Pack te verhalen. (bron: Persbericht Ministerie van Veiligheid en Justitie, 16 september 2011)
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
13
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’
Naar 1 bovenregionale coördinatie dr. M.J. van Duin, lector Crisisbeheersing van het gezamenlijk lectoraat van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid en de Politieacademie en decaan MCPM dr. P.L.J. Bos, algemeen directeur Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en nationaal commandant USAR.nl prof. dr. I Helsloot, hoogleraar Besturen van Veiligheid, Radboud Universiteit Nijmegen en voorzitter stichting Crisislab prof. dr. dr. E.R. Muller, hoogleraar Veiligheid en Recht Universiteit Leiden en directeur COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement dr. E. Brainich, zelfstandig adviseur
Bovenregionale coördinatie De gebeurtenissen rondom de brand in Moerdijk in januari 2011 maakten in de opinie van de Tweede Kamer en de auteurs van deze notitie duidelijk dat het bij regiogrensoverschrijdende incidenten die maatschappelijke onrust veroorzaken noodzakelijk is te komen tot een betere bovenregionale coördinatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing tussen veiligheidsregio’s onderling, tussen veiligheidsregio’s en rijk en tussen de verschillende departementen. Met betere bovenregionale coördinatie wordt gedoeld op nationale regie en aansturing (operationeel en bestuurlijk) bij uiteenlopende soorten van incidenten, onregelmatigheden, rampen en crises in zowel de acute fase als de herstelfase. Bij gebeurtenissen dus, die van meer dan regionale betekenis zijn, waarbij meerdere sectoren en organisaties betrokken zijn, die enige vorm van maatschappelijke onrust veroorzaken en vragen om een eenduidige heldere communicatie van de overheid. Probleemschets Wie over regionale crisiscoördinatie spreekt, spreekt over ‘GRIP’. Er is een groeiend besef dat het ontbreken van een rijkscomponent in de huidige GRIP-regeling ongewenst is. In literatuur en praktijk wordt dan gesproken over het ontbreken van ‘GRIP-5’: een bovenregionale, dat wil zeggen nationale, aansturing en betrokkenheid. Er zijn verschillende redenen waarom juist de laatste tijd de noodzaak voor centrale aansturing meer een issue is geworden en de behoefte aan ‘GRIP 5’ meer manifest is geworden. Nieuwe crisisvormen betekenen nieuwe uitdagingen De Wet veiligheidsregio’s heeft niet alleen betrekking op rampenbestrijding, maar op crisisbeheersing in het 1
14
algemeen. Waar (klassieke) rampen (en een aantasting van de openbare orde) in beginsel decentraal worden bestreden, ligt de regie bij andere crises veelal bij het centrale gezag. Al deze crisistypen zullen bovendien meer dan vroeger maatschappelijke effecten hebben en maatschappelijke onrust teweeg brengen. Minister van Veiligheid ‘moet’ regie over veiligheid nemen Hoewel het huidige ministerie van Veiligheid en Justitie niet verantwoordelijk is voor alle veiligheidsthema’s (bijvoorbeeld verkeer, nucleair, volksgezondheid), verwachten politiek en samenleving alleen al vanwege deze verandering een meer integrale aanpak en overkoepelend beleid dan voorheen. Het gegeven dat de minister van V&J een meer integrale regiepositie heeft dan voorheen de minister van BZK legt niet alleen meer verwachtingen neer bij deze bewindspersoon maar benadrukt ook de noodzaak deze versterkte regierol te kunnen waarmaken ten opzichte van andere departementen. Mediatisering dwingt tot het handelen als één overheid Het toenemende belang van de media en de opkomst van sociale media leiden ertoe dat er steeds meer aandacht is voor op zichzelf primair lokale of regionale verstoringen en calamiteiten. De burger verwacht van de overheid dat deze met één mond spreekt, vooral in situaties van maatschappelijke onrust en verwarring, al dan niet als gevolg van dominante en ongrijpbare vrije nieuwsgaring. De overheid dient onrust weg te nemen en verwarring te beteugelen. Regionale samenwerking dwingt ook tot rijkssamenwerking Nu de veiligheidsregio’s vorm hebben gekregen vanuit de uitgesproken noodzaak voor goede samenwerking tussen de hulpdiensten onderling en met andere
De auteurs hebben hun gezamenlijke visie in een meer uitgebreide vorm ter kennis gebracht aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de directeur Nationale Veiligheid.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
decentrale actoren, verwachten de verantwoordelijken voor die decentrale samenwerking ook een overtuigende samenwerking binnen de rijksoverheid die onder andere zichtbaar is in eenduidig naar buiten treden door de rijksoverheid. De beperkte waarde van de Wet veiligheidsregio’s De Wet veiligheidsregio’s suggereert dat rijksaansturing van bovenregionale coördinatie geregeld is, terwijl dat in de praktijk slechts ten dele het geval is. Naast het ‘toezicht op locatie’ dat de Commissaris der Koningin namens de minister uitoefent, heeft de minister zelf weinig middelen om rechtstreeks zelf op te treden. De minister kan via de CdK – in de rol als rijksorgaan – bepaalde maatregelen nemen, maar dat is wel een omslachtige route. Operationele en bestuurlijke opschaling lopen door elkaar heen in de huidige GRIP-regeling Midden jaren negentig kwam de regio Rotterdam/ Rijnmond als eerste met de zogeheten GRIP-regeling. Een regeling die een antwoord gaf op het industriële scenario ‘ontsnapping gevaarlijke stoffen’. GRIP was bedoeld voor de operationele opschaling (GRIP 1 en 2) maar combineerde dat op slimme wijze met bestuurlijke betrokkenheid (GRIP 3 en 4). Daarbij werd voorbijgegaan aan het feit dat deze vermenging tussen operationeel en bestuurlijk verwarrend is (ten slotte is de burgemeester formeel bestuurlijk verantwoordelijk vanaf het kleinste incident). Vragen zijn bijvoorbeeld: is het denkbaar dat de (externe) communicatie op een hoger niveau wordt georganiseerd (bij de regio of op nationaal niveau) dan het feitelijke GRIP-niveau? Hoe werkt de structuur bij een landsgrensoverschrijdende ramp of crisis? Verticale en horizontale coördinatie In de Wet rampen en zware ongevallen werd uitgegaan van een systeem van bovenregionale coördinatie dat paste bij het huis van Thorbecke: Burgemeester – CdK – minister van BZK. Hierin vormde de CdK een operationeel en bestuurlijk tussenstation tussen lokaal en centraal gezag. In de praktijk kwamen noch de
landelijke, noch de provinciale coördinatie noch de landelijke aansturing voldoende uit de verf. Departementen hebben in principe geen hiërarchische verhouding ten opzichte van elkaar. Dit is zichtbaar in bijvoorbeeld de structuren van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming waarin ministers er in onderling overleg uit moeten komen. In de tijdsdruk van crisisomstandigheden kan snelle, afgestemde besluitvorming echter toch noodzakelijk zijn. Voor fysieke veiligheidscrises in het algemeen is geregeld dat ministers in beginsel pas van noodbevoegdheden gebruik maken na overleg met de minister van V&J. Horizontale coördinatie tussen ketens zou volgens de Wvr ook op regionaal niveau plaats moeten vinden, tijdens de responsfase in het Regionaal Beleidsteam (RBT) en zo nodig in het Regionaal Operationeel Team (ROT), maar dat is nog niet overal een vanzelfsprekendheid. Varianten voor verbetering Wij hebben drie varianten voor verbetering opgesteld. Deze gaan van minder naar meer verstrekkend – in de zin van afwijkend van de huidige aanpak en werkwijze. Wij spreken geen voorkeur uit voor een van de varianten. De notitie moet het begin vormen van een debat omtrent de meest wenselijke vorm van bovenlokale coördinatie. Variant I: verduidelijken rol nationale overheid Deze variant gaat uit van een opschalingsniveau boven de bestaande vier GRIP-fasen: nationale opschaling of GRIP 5. Binnen deze variant onderscheiden we een mogelijkheid binnen de bestaande wettelijke kaders en met wijziging van de wettelijke kaders. Variant IA Binnen de huidige wettelijke kaders Kern van deze variant is dat de minister inmiddels reeds beschikt over een aantal formele mogelijkheden, maar die formele mogelijkheden niet altijd bekend zijn en/of benut worden. Op zich kunnen op grond van die bestaande wetgeving interventiemogelijkheden van de minister in een situatie waar bovenregionale coördinatie noodzakelijk is, worden gerealiseerd. De bevoegdheden van de minister omvatten formeel de bevoegdheden die de commissaris van de Koningin namens de minister kan uitoefenen. De crisiswetgeving van V&J kent een scala van bevoegdheden waar de minister gebruik van kan maken. Dit brengt echter wel enkele beperkingen met zich mee. De belangrijkste daarvan is dat de minister niet zelf in staat is rechtstreeks te interveniëren in de beslissingen van een veiligheidsregio. Een ander probleem met bestaande wetgeving zijn de procedures van inwerkingstelling. Daarnaast behoeft de noodwetgeving van V&J een inhoudelijke moderniseringsslag in het bijzonder ten aanzien van grootschalige evacuaties.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
15
Leren en evalueren van ‘Moerdijk’
Ten tweede betreft deze variant verduidelijking en versterking van mogelijkheden van ondersteuning door de centrale overheid van decentraal optreden. Voorbeelden die momenteel al bestaan of bestonden zijn BOT-mi en de inzet van het Nationaal Voorlichtingscentrum ten behoeve van decentrale crisiscommunicatie. Bij specifieke taken zoals bijvoorbeeld communicatie bovenregionaal zou het Rijk een rol kunnen vervullen, terwijl de operationele bevoegdheid om op te treden in de gemeente of de regio kan blijven. Dit is een vorm van gedifferentieerd opschalen naar gelang de specifieke taken die vervuld moeten worden; we noemen dat hier ‘informele coördinatie’, omdat de operationele afhandeling van de crisis zelf volledig in handen blijft van het decentrale gezag. Variant IB Met wijziging van wettelijke kaders In een gemoderniseerd stelsel zal de minister zelf
16
rechtstreeks – zonder tussenkomst van de commissaris – kunnen optreden. Er zou sprake zijn van verbreding van de bestaande doorzettingsmacht op het terrein van terrorismebestrijding naar de andere terreinen van crisisbeheersing. Hierbij zijn er weer twee mogelijkheden. 1. Ten eerste doorzettingsmacht van de minister van V&J bij crises die primair vallen binnen het eigen taakveld van V&J: rampenbestrijding, openbare orde, terrorismebestrijding. 2. Ten tweede doorzettingsmacht van de minister van VenJ op het gehele terrein van crisisbeheersing. Hier moet worden gedacht aan dwingende coördinatie waar nodig, bijvoorbeeld indien maatregelen van vakministeries niet goed op elkaar zijn afgestemd, indien prioriteiten moeten worden gesteld of indien onmiddellijk handelen is geboden waarbij het gebruikelijke overleg niet kan worden afgewacht.
Voordelen: • Sluit nauw aan bij bestaande en alom bekende GRIP-niveaus • Minste aanpassing dus gemakkelijkst realiseerbaar • Voorziet in een bestaande behoefte zijnde de bovenregionale/nationale koppeling aan de bestaande GRIP-regeling • Behoorlijk draagvlak
Nadelen: • Bestaande bezwaren van combinatie operationeel en bestuurlijk blijven gehandhaafd • Mogelijkheden directe sturing minister in variant IA beperkt • Complexiteit huidige GRIP-structuur blijft bestaan • Vergt forse aanpassingen van de wetgeving
Variant II: vereenvoudiging van opschalingsniveaus In de tweede variant wordt een meer fundamentele stap gezet: er wordt niet gegaan naar vijf GRIP-fasen, maar teruggegaan naar drie opschalingsniveaus die de bestuurlijke opschaling aangeven: • opschalingsniveau 1: burgemeester is bevoegd gezag (huidige GRIP 1, 2 en 3) • opschalingsniveau 2: voorzitter is bevoegd gezag (huidige GRIP 4) • opschalingsniveau 3: minister is bevoegd gezag (‘GRIP 5’)
Opschaling wordt daarmee alleen bestuurlijk geduid; operationele opschaling valt er buiten en volgt de eigen procedures. De inzet van operationele teams of modules (met inbegrip van expertteams) kan dus te allen tijde plaatsvinden conform de behoefte daartoe.
Voordelen: • Bestuurlijk heldere drie lagenstructuur (burgemeester, voorzitter veiligheidsregio en Minister) • Ontkoppeling in een regeling van de bestuurlijke en operationele processen • Heldere en eenduidige taak- en bevoegdheids verdeling
Nadelen: • Meer afwijkend van de bestaande alom bekende GRIP-regeling en –niveaus • Meer aanpassing van wet- en regelgeving gewenst • Drie lagenstructuur gesuggereerd die er feitelijk in termen van democratische controle niet is • Vergt forse aanpassingen van de wetgeving
In deze variant wordt enerzijds vermenging van het bestuurlijke en het operationele tegengegaan, anderzijds wordt de rol van het bestuur in die zin versterkt dat het bestuur zich richt op zijn eigenlijke taken. Door deze vermenging vergeet het bestuur zijn ware taken uit te voeren en dupliceert het – zo leert de praktijk – nog wel eens wat in een ROT moet worden of is besproken.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
in de operationele lijn. Operationeel leider van het brongebied wordt operationeel leider voor het gehele incident (dus over regiogrenzen heen) met gebruikmaking van een interregionaal ROT (IROT). Deze variant betekent dat opschaling plaats vindt in de operationele lijn: Leider COPI (of lokaal leider in een andere keten) – leider ROT (of leider in andere keten) – leider LOS en/of een nationaal coördinator. Net als in variant II gaan we hier uit van niet vijf maar drie niveaus van opschaling. Opschaling wordt daarmee alleen operationeel geduid; bestuurlijke betrokkenheid volgt de operationele opschaling. Er is volgens deze variant dus altijd slechts één overkoepelende operationeel leider / incident commander / incident manager, hetzij lokaal, hetzij regionaal, hetzij nationaal. De bevoegdheden waarover deze persoon kan beschikken zijn niet slechts een afgeleide van de bestuurlijke bevoegdheden (zoals nu het geval is met operationeel leiderschap), maar aan hem of haar worden bevoegdheden gedelegeerd of – minder vergaand – gemandateerd. De lokaal, regionaal of nationaal operationeel leider beschikt over de bevoegdheden die nodig zijn voor de bestrijding van het incident of de crisis.
Variant III: invoering operationeel incident commander De derde variant is de meest vérgaande. Deze variant sluit aan bij het idee van terugtreding van de algemeen bestuurlijke gezagsrol door bevoegdheden over te dragen aan de operationeel leidinggevende. In het buitenland wordt wel de term incident commander gebezigd. Deze figuur is binnen Nederland vergelijkbaar met wat bij incidenten op het IJsselmeer en Waddenzee gebeurt (coördinerend RBT bij grensoverschrijdende waterincidenten en eventueel ROTs/RBTs voor bestrijding van effecten op eigen grondgebied), maar dan
Voordelen: • Brede steun bij professionals voor het idee van een grotere rol operationeel leidinggevenden • Aansluitend bij een groeiende praktijk waarin bestuurders meer een duidende en communicerende dan ‘beslissende’ rol vervullen • Ook internationaal is deze variant veel voorkomend
Overigens zal de keuze voor een incident manager afhankelijk moeten zijn van de aard van het incident. Ontkleuring kan functioneel zijn om duidelijk te maken dat operationeel leiderschap niet het exclusieve recht is van één organisatie, maar expertise kan niet worden gemist. Voor het bestuur blijft als altijd de rol van boegbeeld en duider. Zo nodig kan een bestuurder een interventie plegen, maar door benoeming van een incident manager wordt de leiding over de primaire respons niet bij het reguliere bestuur gelegd. De betreffende bestuurder wordt weliswaar doorlopend op de hoogte gehouden, maar staat op afstand. Hij of zij pleegt alleen een interventie als de incident manager zijn taken niet naar behoren uitvoert.
Nadelen: • Forse afwijking bestaande praktijk • Deze optie zet een groot aantal uitgangspunten onder druk (stelselwijiziging tav het bestuurlijk gezag) • Terugtredende rol van bestuurders niet door iedereen gewaardeerd • Afwijkend van bestaande bestel en bevoegdheden verdeling
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
17
Digna van Herwaarden, plv. hoofd Nationaal CrisisCentrum, Ministerie van Veiligheid en Justitie
en het functioneren van de rijkscrisistructuur Minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie informeerden de Tweede Kamer de Staten Generaal twee keer in een brief over de digitale inbraak bij DigiNotar. De inbraak bij DigiNotar heeft volgens de ministers de kwetsbaarheid van de betrouwbare digitale informatievoorziening duidelijk gemaakt: zowel bedrijfsleven als overheid ondervonden hiervan de nadelen. Door een essentieel onderdeel, namelijk het verstrekken en toetsen van de betrouwbaarheid van digitale certificaten, te corrumperen konden in potentie ernstige verstoringen optreden. Een digitale crisis dus, een non-conventionele crisis, een crisis waarmee op nationaal niveau al vaker is geoefend, onder andere via de oefening Cyberstorm in november 2010 en de oefening Copy Paste in april 2011. Een crisis die voor de buitenwereld geen spectaculaire beelden opleverde, maar wel een crisis die gaat over het (herstel van) vertrouwen van burgers in overheidsdiensten. Een veelheid aan organisaties in overheid en bedrijfsleven heeft bijna twee weken met man en macht gewerkt om de zorgen omtrent uitval van essentiële digitale datacommunicatie weg te nemen. In dit artikel de ervaringen van een aantal organisaties dat een bijdrage aan de crisisstructuur heeft geleverd.
Jaap Uijlenbroek, directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Met je inhoudelijke probleem in het bestuurlijke vangnet van NCC Op vrijdag 2 september was er om 14.00 uur programmaraad Logius waarin scenario’s werden besproken over de DigiNotar problematiek. Deze scenario’s ontwikkelden zich nog dezelfde middag en resulteerden in de persconferentie van Minister Donner in de nacht van vrijdag op zaterdag. Daaraan voorafgaand heeft besluitvorming plaatsgevonden in de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing en de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing, hebben op allerlei niveaus overleggen plaatsgevonden met het bedrijf DigiNotar en haar Amerikaanse eigenaar Vasco, met de belangrijkste uitvoeringsorganisaties en is de communicatie meteen opgestart, etc. Deze snelheid in
18
besluitvorming kan alleen als er al een structuur is waarin kan worden opgetreden. Het Nationaal CrisisCentrum biedt die structuur en met het telefoontje van Erik Akerboom om 15.00 uur, ging die structuur ook meteen draaien. Het weekend en de anderhalve week volgend op 2 september was zichtbaar dat het NCC een besluitvormingsstructuur en ondersteunende voorzieningen biedt, die je de ruimte geeft om je helemaal te richten op de inhoud van het probleem: in casu een vertrouwenscrisis ten aanzien van digitale certificaten die potentieel maatschappelijk verstorend is. De besluitvormingsstructuur is tegelijkertijd
dienstbaar en ordenend aan het inhoudelijke probleem. Dienstbaar in de zin dat als er besluitvorming nodig is, deze snel kan worden gerealiseerd met de relevante beslissers, tot op het niveau van het kabinet. Ordenend doordat de algemene ervaring met crises bij het NCC, structuur brengt in de stappen die je zet en dat goed weet te verbinden aan bijvoorbeeld de communicatie. Dankzij de ondersteunende voorzieningen van het NCC gaan een heleboel zaken vanzelf, die anders de nodige aandacht vragen. Bijeenroepen van vergaderingen, verslaglegging, toegankelijkheid in het weekend, conference calls met Amerika, het is geen probleem. Eten en drinken wordt voor
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Maarten Hillenaar, directeur Informatiseringsbeleid Rijk, CIO-Rijk, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Melissa Montoya Gmelig Meyling, secretaris Interdepartementale Commissie van CIO’s (ICCIO)
gezorgd zodat je non-stop door kunt gaan en als het echt te gek wordt, wordt ook gedacht aan de continuïteit en de nodige rust. Bijvoorbeeld het frequente overleg van alle departementale CIO’s, CIO’s van medeoverheden, enkele grote steden en vertegenwoordigers van VNO/NCW kon alleen maar dankzij een goed draaiende ondersteuning.
DigiNotar en het stelsel van
De DigiNotar crisis had overigens ook iets surrealistisch: tijdens één van de weinige mooie zomerweekeinden, zit je met een grote groep mensen een potentieel maatschappelijke verstorend probleem te voorkomen. Af en toe komt er nieuwe informatie binnen waardoor het probleem groter blijkt te zijn dan eerder gedacht. Het probleem ontwikkelt zich ook tot een veiligheidsrisico met het meer bekend worden van de achtergronden van de hack bij DigiNotar. Tegelijkertijd is het rustig buiten en geniet Nederland van de zon. Dat maakte het ook zo bijzonder: het wegvallen van het vertrouwen in een essentiële functie op internet (de digitale certificaten), leidt ertoe dat grote softwarebedrijven gaan handelen (certificaten als onbetrouwbaar aanmerken) wat tot verstoringen leidt in de digitale gegevensuitwisseling (bijvoorbeeld SuwiNet in het SZW domein). En dat terwijl op het niveau van het individuele certificaat weinig rede is om die als onbetrouwbaar aan te merken. Het type van vertrouwenscrisis komt tegenwoordig veel vaker voor: het wegvallen van vertrouwen leidt tot handelen waardoor de operationele problemen ontstaan die moeten worden opgevangen. Banken die vanwege gebrek aan vertrouwen in elkaar, elkaar geen geld meer lenen, mensen die minder gaan vliegen vanwege risico’s voor besmetting, etc. Juist bij dit type van crisis is snel handelen om vertrouwen te herstellen van groot belang. Duidelijke besluiten met goede toelichting en onderbouwing, heldere communicatie daarover, dragen bij aan herstel van vertrouwen. De ervaring die daarmee in de Nederlandse overheid is opgedaan, is goed verankerd in het NCC, en dat geeft weer vertrouwen voor de volgende vertrouwenscrisis.
Chief Information Officers Sinds januari 2009 wordt er binnen de rijksdienst gewerkt met een stelsel van Chief Information Officers (CIO’s): elk ministerie heeft een CIO die de eigen departementale belangen behartigt, en daarnaast ook een interdepartementale portefeuille heeft. Deze CIO’s zijn verenigd in de Interdepartementale Commissie van CIO’s (ICCIO), voorgezeten door de CIO Rijk. Deze CIO Rijk is verantwoordelijk voor het overkoepelende ICT-beleid bij de Rijksoverheid. Deze governance structuur is inmiddels goed ingeregeld, en heeft zijn meerwaarde ook tijdens de DigiNotar kwestie bewezen. Tijdens de DigiNotar kwestie is het ICCIO overleg vrijwel direct aangevuld met (CIO’s van) de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG/KING), Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen, VNO-NCW en grote gemeenten; een ICCIO+ overleg. Immers, al snel werd duidelijk dat dit een situatie betrof met consequenties voor de maatschappij als geheel. De solide basis van het CIO-stelsel zorgde ervoor dat we binnen no-time iedereen aan tafel hadden en snel konden schakelen. Dankzij het ICCIO+ overleg konden ketenafhankelijkheden en nieuwe mogelijkheden voor ketensamenwerking snel in beeld worden gebracht. De informatie over de kwesties die daarbij speelden, werd verzameld op een steeds voller wordend ‘prikbord’. Ook de complexiteit van het speelveld waarin gemeenten zich bevonden werd vlot geïdentificeerd. Om gemeenten te ondersteunen bij het in kaart brengen van problemen en het vervangen van certificaten is een
‘Vliegende Brigade’ (volgens de EGEM I-teams methode) ingericht die bij diverse gemeenten de oplossing van het probleem heeft kunnen versnellen. Voor de CIO’s was intensieve informatieuitwisseling van cruciaal belang om de continuïteit van de bedrijfsprocessen te kunnen waarborgen, en de diverse maatregelen goed op elkaar te kunnen afstemmen. Daarom vond het ICCIO+ overleg dagelijks plaats zodat iedereen steeds op dezelfde vlieghoogte was. De samenwerking manifesteerde zich ook in een dagelijkse bijeenkomst van het Operationeel Team Continuïteit (OTC) onder voorzitterschap van de DGOBR, waarin onder anderen de CIO van de Belastingdienst zitting had. Uit een eerste evaluatie blijkt dat de interne informatievoorziening bij de departementen positief wordt beoordeeld. De communicatielijnen verliepen via het Nationaal Crisiscentrum en het Nationaal Voorlichtingscentrum, RO.nl, Logius.nl en GovCERT.nl. Dankzij de professionaliteit van het NCC en het NVC was dit helder en efficiënt geregeld. Een uitgebreidere evaluatie volgt, waarbij ook bekeken gaat worden hoe de waardevolle overheidsbrede verbindingen die gelegd zijn, behouden kunnen worden. Een crisis is veelal het gevolg van een gebeurtenis waarop niet of onvoldoende geanticipeerd kon worden. Desondanks kunnen we met een goed gevoel terugkijken op de aanpak. De consistentie van de infrastructuren van het NCC en de ICCIO maakte dat we als overheid adequaat konden reageren op deze crisis.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
19
Achter de schermen
Lucinda Sterk, webredacteur Nationaal Crisiscentrum
Nationaal Voorlichtingscentrum voor het eerst actief
bij de
Hans Blokpoel, algemeen directeur Belastingregio’s, Ministerie van Financiën, voorzitter programmaraad Logius
De DigiNotar-crisis was aanleiding om voor het eerst in 15 jaar de communicatieprofessionals van het Nationaal Voorlichtingscentrum (NVC) op te roepen. Het NVC bestaat uit interdepartementale communicatieprofes-sionals die alleen in geval van een landelijk incident of crisis samenkomen om de pers- en publiekscommunicatie centraal te organiseren. Van zondagmiddag 5 september tot woensdag 14 september zijn tientallen communicatieprofessionals van diverse ministeries, aanverwante uitvoeringsinstanties en betrokken partijen zoals Govcert en Logius actief geweest in de normaal slapende organisatie NVC. Voor publiekscommunicatie werd gebruikgemaakt van het publieksinformatienummer 0800 -1351 en een informatiedossier op www.rijksoverheid.nl. De persvoorlichters van diverse ministeries verzorgde de communicatie naar de pers. Minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaf geregeld een persconferentie. Werken in het NVC was ‘een unieke ervaring’ vonden vele NVC-ers. De samenwerking tussen de diverse communicatiedisciplines zoals webredactie, persvoorlichting en communicatieadviseurs kwam snel tot stand en stroomlijnde meer en meer naarmate de crisis vorderde. Soms was het nodig om tot ’s avonds laat en ’s nachts door te werken ook al was voor de buitenwereld niet altijd duidelijk wat er nu precies het gevolg was van de hack bij DigiNotar. Na tientallen overleggen, persberichten, vragen en antwoorden, omgevingsanalyses en communicatie adviezen is het NVC op woensdag 14 september officieel weer afgeschaald. De crisis mag dan wel over zijn, de evaluatie van de eerste inzet van het NVC biedt voorlopig genoeg werk.
20
Belastingdienst
Op vrijdagmiddag werd ik bij een werkbezoek aan één van ‘mijn’ belastingregio’s voor crisisoverleg naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken geroepen. Bij de ingelaste programmaraad Logius komen er steeds meer signalen bij elkaar dat er een serieus probleem is met de beveiligingscertificaten van Diginotar. Samen met Jaap Uijlenbroek (DG OBR) wordt besloten dat er een echte crisis is, en wordt er opgeschaald naar het NCC. ‘s Avonds schuiven de ministers Donner en Opstelten aan, Financiën wordt vertegenwoordigd door staatssecretaris Frans Weekers. Met een groot deel van de betrokken bestuurders en ambtenaren hebben we daar vervolgens het hele weekend doorgebracht. Complex speelveld Tijdens de eerste dagen is het vooral van belang om de ernst en omvang van de Diginotar-problematiek in kaart te brengen. Alleen al voor de Belastingdienst is dat een pittige klus. Breid dat uit naar de verschillende ministeries en ander uitvoeringsorganisaties en je hebt een uitermate complex speel- en overlegveld. Wat betekenen de DigiNotarproblemen in de praktijk? Als de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), het SUWI-net (Structuur uitvoering werk en inkomen), of de fiscale BAPI-netwerken uit zouden vallen, worden alle landelijke uitvoeringsorganisaties geraakt. En vergeet ook de gemeenten niet. Of de notarissen die geen aktes meer digitaal kunnen aanleveren, of autohandelaren en postkantoren die
geen auto’s meer kunnen overschrijven. En dat is nog maar het topje van de ijsberg. Informatie delen essentieel Het delen van informatie met alle betrokken partijen (overheden, marktpartijen) is een hele klus. Maar dit is essentieel om een actueel beeld van de problematiek te creëren, en dient als basis voor te nemen beslissingen. Dagelijks vinden conference calls met collega bestuurders plaats, versturen we honderden e-mails en worden onder ‘kopjes koffie’ beelden gewisseld. Crisisteam Belastingdienst Naast het landelijke (NCC) crisisteam, wordt er binnen de Belastingdienst een eigen crisisteam geformeerd om de te nemen acties in kaart te brengen en om voor afstemming te zorgen met externe partijen zoals de fiscale intermediairs, VNO-NCW en MKB en natuurlijk de softwareleveranciers. Daarbij wordt vooral gebruik gemaakt van reeds bestaande overlegstructuren. Uitgangspunt is om niet met de armen over elkaar te blijven zitten wachten tot er zich een probleem voordoet, maar elkaar actief te informeren over nieuwe ontwikkelingen en mogelijke problemen. Bij nieuwe incidenten zijn telefoon en email de middelen om elkaar daarover te informeren. Als blijkt dat een marktpartij zich niet senang voelt bij een nieuwe ontwikkeling, is dat probleem snel de wereld uit gepraat. Het crisisteam dat dagelijks bijeenkomt wordt tijdelijk in een aparte kantoorruimte op Financiën gehuisvest zodat alle spelers permanent bij elkaar zitten. Eén van de belangrijkste vragen voor het team is: zijn er nog problemen die we nog niet in beeld hebben?
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
lessen dat de overheid als netwerk sterk en snel opereert, intern en met bedrijfsleven informatie vergaart en deelt. Die vertrouwelijk maar transparant de toestand deelt met betrokkenen. Zo’n overheid kan snel
vertrouwen herstellen, zelfs bij volkomen onverwachte gebeurtenissen.
Check en dubbelcheck Dagelijks wordt er aan het management gerapporteerd over de actuele stand van zaken. Via de site van de Belastingdienst worden de klanten (burgers, ondernemers, fiscaal intermediairs) van informatie voorzien. Zo kan al snel via de site worden gemeld welke beveiligingscertificaten zijn vervangen. Voordat er extern kan worden bericht, moet dit goed intern en met de andere betrokken uitvoeringsorganisaties worden afgestemd. Er vindt in veel gevallen check en dubbelcheck plaats voordat een ‘go’ wordt gegeven op berichten voor externe communicatie.
Publiekprivate samenwerking
Voorlopige analyse Het is vroeg om definitieve conclusies te trekken, maar we hebben alle stappen die zijn gezet goed gedocumenteerd om straks ook te kunnen leren van deze crisis. Wat mij opvalt is dat de overall aanpak van de betrokken bewindspersonen helder was en zeer consequent is vastgehouden. De doelstelling was vanaf de eerste dag ’herstel van vertrouwen‘. Een deel van de identiteitsinfrastructuur was gecompromitteerd, en dat leidde tot de vraag of zaken ’nog wel veilig waren‘. Collega’s uit geraakte sectoren geven op dit moment aan dat ze zich betrokken voelden, dat ze hun situatie aan konden geven maar dat ze ook het gevoel hadden goed geïnformeerd te worden over nieuwe ontwikkelingen. Wat mij betreft is één van de belangrijkste
Op vrijdagavond 2 september vinden de eerste contacten plaats tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en VNO-NCW. De boodschap die gegeven wordt is: door een digitale inbraak bij het bedrijf DigiNotar kan de betrouwbaarheid van de certificaten niet langer worden gegarandeerd. Dit kan grote consequenties hebben, óók voor het bedrijfsleven, waar duizenden certificaten in omloop zijn. Het probleem is vooral complex omdat de gevolgen voor de totale keten lastig in kaart te brengen zijn. De dagen erna worden VNO-NCW en MKBNederland voluit betrokken bij de vele crisisoverleggen die plaatsvinden. Soms tot diep in de nacht wordt op meerdere niveaus
m.m.v. Marcel Homan, woordvoerder Belastingdienst
Nicole Mallens, VNO-NCW en MKB-Nederland
essentieel bij oplossen DigiNotarcrisis
overleg gevoerd, bijvoorbeeld over de mogelijke gevolgen voor de belastingketen. VNO-NCW en MKB-Nederland zijn direct gestart met het geven van actieve voorlichting aan hun leden. In de daaropvolgende dagen worden bedrijven telkens voorzien van aanvullende informatie, worden vragen beantwoord of worden bedrijven met vragen doorgeleid naar de juiste instanties. Door snel en adequaat handelen van vele partijen, van zowel publieke als private zijde konden de kritische processen doorgang vinden. Het is van belang om dit goede overleg ook de komende weken/maanden bij de verdere uitfasering van de DigiNotarcertifaten voort te zetten.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
21
GOVCERT.NL:
waakdienst en expert organisatie Eelco Stofbergen, teamleader Kenniscentrum GOVCERT.NL
GOVCERT.NL, het Cyber Security en Incident Response Team van de Nederlandse overheid, opereert al tien jaar in het internationale cybersecurity werkveld. In die tijd zijn hoogwaardige expertise en een groot internationaal netwerk opgebouwd. Beide aspecten bleken tijdens de DigiNotarcrisis van grote waarde.
lijnen waren naar de verschillende overheiden privatenpartijen betrokken bij de crisis. Mede hierdoor hebben wij snel kunnen samenwerken met softwareleveranciers aan oplossingen. Mozilla, Google en Microsoft maakten op basis van onze informatie hun eigen afweging voor het al dien niet intrekken van certificaten.
Het begon allemaal met een melding die bij GOVCERT.NL werd gedaan door een vertrouwde relatie. In eerste instantie leek het erop dat er geen reden was om aan te nemen dat de fraude impact had voor de websites van de Nederlandse overheid en de beveiligde communicatie tussen overheid en andere organisaties. Op 2 september bleek echter uit de uitkomsten van een nader onderzoek door Fox-IT dat ook de PKIOverheid van DigiNotar geraakt was. In de nacht van 2 op 3 september besloot de overheid, mede op advies van GOVCERT.NL, het vertrouwen in de certificaten van DigiNotar op te laten zeggen. De daaropvolgende actie van GOVCERT.NL was het inschakelen van de ICT Response Board (IRB) om door de bundeling van publieke en private kennis snel inzicht te krijgen in de impact van het wegvallen van het vertrouwen in de certificaten.
Tijdens de DigiNotar-crisis heeft GOVCERT. NL zijn waakdienst uitgebreid en als spin in het web intensief samengewerkt met de verschillende partijen in Nederland, zoals AIVD, KLPD en het Ministerie dan Defensie. Zo werd ook externe expertise binnengehaald om continue bereikbaar te zijn voor onze deelnemers, snel te kunnen schakelen en waar mogelijk de diverse partijen te adviseren en informeren. Dagelijks werd er een dreigingsbeeld geschreven om de besluitvormingsstructuur bij de NCC zo goed mogelijk te informeren. Hierin stonden telkens de laatste ontwikkelingen en dreigingen beschreven. Tijdens de
De DigiNotar-periode was voor GOVCERT.NL de eerste keer dat zij zich als expertorganisatie heeft ingezet tijdens een crisissituatie. Door het brede netwerk van GOVCERT.NL in zowel binnen als buitenland waren er korte
22
verschillende overleggen bij het NCC vervulde GOVCERT.NL de rol van expert en heeft daarmee een cruciale rol gespeeld bij de aanpak van de crisis. Een voorbeeld hiervan zijn de door GOVCERT.NL geschetste scenario’s hoe de crisis zich op korte en middellange termijn verder kon ontwikkelen. Naast het informeren van de besluitvormingsstructuur bij de NCC heeft GOVCERT.NL ook diverse informatieve factsheets uitgegeven die handreikingen gaven voor organisaties, systeembeheerders en burgers. De DigiNotar-crisis heeft de eerste grote lijnen van de samenwerking tussen publieke en private partijen zichtbaar gemaakt, zoals die ook straks vanuit het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) gaat plaatsvinden. De ervaringen die we hebben opgedaan worden meegenomen in de versterking van onze werkzaamheden en het vormen van de juiste aanpak voor Cyber Security vanuit het NCSC.
Tot slot Bovenstaande bijdragen geven een schets van wat een beknopt aantal actoren tijdens de DigiNotar-crisis heeft gedaan. Er waren nog veel meer actoren betrokken bij het functioneren van de rijkscrisisstructuur die door de wijdverspreidheid, de urgentie van mogelijke verstoringen in de publieke en private domein en de betrouwbaarheid van en het vertrouwen in overheidsdiensten een hoge mate van flexibiliteit kende. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid zal de komende periode de opschaling van de rijkscrisisstructuur evalueren.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
But Klaasen, Ministerie van Veiligheid en Justitie (
[email protected])
Misbruik van internet door terroristen tegengaan Overheden krijgen in toenemende mate behoefte om hun beleid in het virtuele domein uit te voeren en de wetgeving ook op internet te hand-haven. Maar op het internet gelden andere spelregels. Informatie kan moeiteloos miljoenen keren gereproduceerd worden en onmiddellijk naar alle hoeken van de wereld verspreid zijn. Daarbij doorsnijdt het de territoriale, juridische grenzen die wij zo gewend zijn. Hoe gaat terrorisme-bestrijding op internet dan in zijn werk? Een nieuwe aanpak is nodig.
Notice-and-Take-Down in Nederland In oktober 2008 verzamelde zich een groep managers van Nederlandse internetbedrijven in de hal van het ministerie van Economische Zaken. Zij overhandigden staatssecretaris Frank Heemskerk de gedragscode Noticeand-Take-Down. De bedrijven maakten daarmee kenbaar hoe ze illegale inhoud op het Nederlandse deel van het internet tegengaan. De gedragscode oogt als een wettekst – inclusief een memorie van toelichting – maar is het niet. Het is ook geen convenant, er is geen enkele handtekening geplaatst en toch werkt het. De reden daarvoor is dat er op de achtergrond eerst een intensieve publiekprivate kennisuitwisseling heeft plaatsgevonden waar de bouwstenen voor de gedragscode zijn samengebracht. De gedragscode wordt onderhouden door een werkgroep waarin overheden en internetindustrie samenkomen binnen het platform ECP-EPN.nl. Internationale aanpak Al begin 2007 stelde de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding vast dat jihadisten het
internet in ruime mate gebruiken als middel voor bijvoorbeeld propaganda of om mensen te rekruteren. Een internationale publiekprivate aanpak om dit tegen te gaan, is wat nu centraal staat in het project Clean IT: ‘fighting the illegal use of internet with public-private partnerships from the perspective of counter-terrorism’. Nederland gaat het project leiden en de Europese Commissie financiert het grootste deel er van. “De sleutel tot het succes ligt echter bij een goede samenwerking met de private sector” aldus Erik Akerboom, die zich voor dit project gesteund weet door zijn internationale partners uit België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en EUROPOL. Door een serie workshops en conferenties in Europese landen zullen de private en publieke deelnemers hun problemen definiëren en proberen te komen tot een aantal algemene handelingsprincipes, die door alle partijen worden gedeeld en vrijwillig zullen worden geïmplementeerd. Gedurende het project kunnen meerdere landen en
private partijen aansluiten als ‘associated partner’. Bottom-up proces De belangrijkste reden voor de positieve ontvangst van het projectvoorstel in Brussel is het voorgestane bottom-up proces. Daarbij zijn de private partijen ‘in the lead’. Dat is ook wat minister Opstelten benadrukte toen hij afgelopen voorjaar de start van dit project aankondigde tijdens een internationale ministeriële conferentie in Budapest over de bestrijding van cybercrime. Het project is in die zin ook bijzonder; het eindresultaat is niet exact gedefinieerd, maar wordt een coproductie door alle betrokken partijen. Of er handtekeningen onder komen te staan is niet zeker, maar draagvlak moet het zeker hebben, is de overtuiging van het projectteam dat bij het ministerie van Veiligheid en Justitie is gehuisvest. Meer informatie is te vinden op de website http://www.cleanITproject.eu
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
23
Gerben Klein Baltink, secretaris Cyber Security Raad
Cyber Security Raad geïnstalleerd
In het verlengde van de Nationale Cyber Security Strategie is op 30 juni de Cyber Security Raad geïnstalleerd. Dit adviesorgaan zal de regering gevraagd en ongevraagd adviseren op het terrein van digitale veiligheid. De samenstelling, met deelnemers uit publieke en private sector en uit de wetenschap, zorgt voor een optimale afstemming tussen partijen.
Erik Akerboom (NCTV) en Eelco Blok (CEO van KPN) zijn de co-voorzitters van de Raad; de overige deelnemers staan voor een brede vertegenwoordiging uit onze samenleving (zie kader). Na de zeer geanimeerde eerste vergadering is overleg gevoerd over Cyber Security met minister Ivo Opstelten. Aansluitend hebben de minister en de meeste leden van de Raad deelgenomen aan de Benelux-conferentie over Cyber Security.
Eelco Blok over deze eerste vergadering: “Ik ben een nuchtere Rotterdammer en geloof in een directe, no nonsense aanpak. De manier waarop de leden van de Raad aan deze eerste vergadering hebben deelgenomen, geeft mij veel vertrouwen voor de toekomst. Ik denk dat we een groep terzake kundige en gemotiveerde mensen hebben, die digitale veiligheid bijzonder serieus nemen”. Onderstaand worden de prioriteiten voor de Raad benoemd evenals de activiteiten die sinds de oprichting hebben plaatsgevonden. Daarbij is de betrokkenheid van de Raad bij het DigiNotar dossier een wel heel bijzonder voorbeeld. Erik Akerboom heeft in een vroeg stadium van het DigiNotar traject besloten om de Raad in een conference call te informeren over de actuele situatie. Die eerste telefonische consultatieronde leverde zoveel bruikbare inzichten op, dat later nog twee van dergelijke conference calls hebben plaatsgevonden. Erik Akerboom daarover: “Voor mij was het heel belangrijk om de leden van de Raad te informeren over de vele dillemma’s die het DigiNotar incident opleverden. De gevraagde en ongevraagde terugkoppeling die dat opleverde hebben mij enorm geholpen. Ik denk ook dat het heeft geholpen om de diverse partijen goed te informeren over de problemen en de bedachte
24
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
De leden van de Raad worden, naast het reguliere overleg, regelmatig gevraagd om deel te nemen aan diverse activiteiten. Zo leveren zij concrete input bij diverse projecten rondom digitale veiligheid, wordt deelgenomen aan gerelateerde bezoeken aan andere landen en wordt meegedacht over de Nationale Onderzoeksagenda Cyber Security. De eerstvolgende vergadering van de Raad vindt plaats op 10 november. Op de agenda staan onder andere de voortgang van de oprichting van het Nationaal Cyber Security Centrum, het Dreigingsbeeld Cyber Security Nederland en de uitkomsten van enkele specifieke brainstormbijeenkomsten over verbeterde mogelijkheden voor de beveiliging van digitale gegevensuitwisseling. Door alle aandacht voor digitale veiligheid en de vele incidenten waarmee we geconfronteerd worden, lijkt het nut van de Cyber Security Raad boven elke twijfel verheven. Het enthousiasme van de deelnemers en de beschikbare deskundigheid staan in elk geval garant voor inhoudelijke bijdragen aan de verbetering van een veilige digitale samenleving.
oplossingen. Wat mij betreft schakelen we de Raad in voorkomende gevallen vaker op deze manier in”. De Raad heeft in haar eerste vergadering een vijftal prioriteiten benoemd, waar de komende maanden de focus op gericht zal zijn. Het gaat daarbij om: • opbouwen van een adequate response capaciteit; • beschikken over een actuele en betrouwbare dreigingsanalyse; • versterken en aansturen van onderzoek; • aandacht voor een proactieve benadering, naast preventieve maatregelen; • vergroten van het bewustzijn van cyber dreigingen bij publiek, overheid en bedrijfsleven. Vanzelfsprekend worden deze onderwerpen opgepakt in lijn met de Nationale Cyber Security Strategie en met gebruikmaking van bestaande organisaties, capaciteiten en overlegfora. De oprichting van het Nationale Cyber Security Centrum (januari 2012) zal sterk bijdragen aan het realiseren van enkele van deze prioriteiten. Hoewel er bewust is gekozen voor een Nederlandse insteek, zal internationale samenwerking terdege worden betrokken bij de activiteiten van de Raad.
Leden Cyber Security Raad • Eelco Blok, co-voorzitter van de Raad, CEO KPN; • Erik Akerboom, co-voorzitter, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid; • Harry van Dorenmalen, namens de ict leveranciers, voorzitter ICT~Office en Chairman IBM Europe; • René Steenvoorden, namens de grote ict-eindgebruikers, voorzitter CIO Platform en CIO Rabobank; • Frank Heemskerk, namens eindgebruikers en het MKB, voorzitter Raad van Toezicht ECP-EPN en lid Raad van Bestuur Royal Haskoning; • Ben Voorhorst, namens vitale infrastructuur, operationeel directeur en lid Raad van Bestuur TenneT; • prof. Corien Prins, Universiteit van Tilburg; • Mark Dierikx, DG Energie, Telecom en Mededinging, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie; • Mark van Nimwegen, College van PG’s, portefeuillehouder cybercrime; • prof. Michel van Eeten, TU Delft; • generaal-majoor Sander Schnitger, Ministerie van Defensie; • prof. Bart Jacobs, Radboud Universiteit Nijmegen; • Ruud Bik, korpschef KLPD; • Jan Kees Goet, wnd hoofd AIVD.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
25
Godfried Engbersen, hoogleraar algemene sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
als “Los Angeles is dichterbij dan wij denken”, waarschuwde VVDprominent Bolkestein in 1993 in een televisieprogramma. Bolkestein sloot daarbij aan bij de waarschuwende woorden van partijgenoot en toenmalig Tweede Kamerlid Linschoten die eerder sprak over explosieve situaties in oude stadswijken. Hij achtte het gevaar niet denkbeeldig dat in steden als Amsterdam en Den Haag zich rellen zouden kunnen voordoen die vergelijkbaar waren met de rellen die zich op 29 april 1992 voordeden in South Central Los Angeles.
De uitbarsting in Los Angeles overtrof in ernst de rassenrellen rond de strijd om de burgerrechten begin jaren zestig van de vorige eeuw. Toen na 48 uur van rellen en plunderingen de balans werd opgemaakt bleken er 54 doden te zijn gevallen, ruim tweeduizend gewonden en waren bijna tienduizenden winkels en bedrijven geplunderd, in brand gestoken of vernield1. De profetieën van deze liberale zieners waren overigens al eerder krachtig verwoord door de toenmalige Amsterdamse hoofdcommissaris Nordholt die al verschillende malen had gewaarschuwd voor gewelddadige confrontaties tussen autochtonen en allochtonen in zijn stad. Ook de rellen in de voorsteden rond Parijs en in andere Franse steden (in 2005) riepen vergelijkbare reacties op en hetzelfde geldt voor de reactie op de stedelijke rellen die recentelijk plaatsvonden in Londen en andere Engelse steden. Keer op keer wordt de vraag opgeworpen in hoeverre dergelijke rellen ook in Nederland zouden kunnen voorkomen. Voordat ik nader op deze vraag in ga, wil ik stil staan bij de oorzaken van de recente rellen in Londen en Parijs. Hoe zou je die kunnen verklaren? Twee verklaringsmodellen domineren vaak in het publieke debat. Het eerste model wijst vooral op maatschappelijke factoren, zoals armoede, (jeugd-)werkloosheid, en bezuinigingen op sociaal beleid. Ook verwijst men naar de groeiende afstand tussen arm en rijk en het feit dat we in een consumptiesamenleving leven waarin het bezit van bepaalde consumptieartikelen (flatscreen tv’s, Nikes, computers) van belang is voor status en identiteit en voor het gevoel er bij te horen. Verder wordt vaak melding gemaakt van
1
26
het verdwijnen van effectieve sociale controle door het uit elkaar vallen van gezinnen en de geringe sociale samenhang in arme wijken waarin tientallen nationaliteiten samenleven. Het tweede verklaringsmodel wijst vooral op het moreel verval en het asociaal gedrag (criminaliteit, geweld, dronkenschap, drugsmisbruik, misplaatst slachtofferschap) van burgers die aan rellen deelnemen. Daar wordt veelal aan toegevoegd dat dit in de hand wordt gewerkt door het moreel relativisme van hulpverleners uit de middenklasse die dit gedrag zouden vergoelijken. Zij zouden het deviante gedrag van burgers vooral verklaren uit bovenindividuele, maatschappelijke oorzaken en geen aandacht schenken aan de individuele verantwoordelijkheid van burgers om voor zichzelf te zorgen en zich fatsoenlijk te gedragen. Naar mijn overtuiging is het eerste verklaringsmodel veel te globaal en het tweede veel te normatief. Stedelijke rellen zijn mijns inziens het gevolg van een bepaalde mix van zeven elementen. Ik zal ze kort duiden. Over hoe de verschillende elementen zich precies tot elkaar verhouden zou nader onderzoek moeten worden gedaan. Maar tezamen kunnen ze een explosieve maatschappelijke cocktail vormen. Het eerste element is het plaatsvinden van een ernstig incident, zoals de molestatie van Rodney King door politieagenten in Los Angeles, het elektrocuteren van drie jongens uit een randgemeente van Parijs die zich in een elektriciteitscabine verborgen hielden hebben voor de politie, en de dood van Mark Duggan die door de politie werd doodgeschoten in Tottenham nadat zijn taxi was aangehouden voor nader onderzoek. Het tweede element is sociaal-economische uitsluiting, in het bijzonder jeugdwerkloosheid en armoede. De officiële jeugdwerkloosheid bedraagt momenteel 19% in Engeland, maar is in veel arme wijken vele malen hoger. Jongeren groeien op zonder perspectief op werk. Het derde element betreft het mechanisme van stijgende verwachtingen van jongeren die opgroeien in een samenleving waarin het gelijkheidsprincipe van groot belang is (gelijke rechten), evenals het principe van gelijke
G. Engbersen, ‘Een koraalrif van ressentiment: enkele achtergronden bij de rellen in Los Angeles’, in: Beleid & Maatschappij, 19 (1992), 197-206.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
maatschappelijke splijtstof kansen. De alledaagse realiteit is vaak anders en dat leidt tot frustraties. Het vierde element is dat frustraties zich kunnen verharden en uitgroeien tot gevoelens van wrok en ressentiment. Het sociaal-pyschologische mechanisme van ressentiment is beschreven in het werk van Scheler uit het begin van de twintigste eeuw. Hij schreef dat gevoelens van ressentiment vooral ontstaan in open samenlevingen waarin een ieder voor de wet gelijk is, maar waarin de dagelijkse praktijk daarvan duidelijk afwijkt: ‘Ressentiment must therefore be strongest in a society like ours, where approximately equal rights (political and otherwise) or formal social equality, publicly recognized, go hand in hand with wide factual differences in power, property and education.”2 Het vijfde element is dat rellen tot groepsvorming kunnen leiden. Heterogene groepen organiseren zich tegen een gemeenschappelijke vijand (de staat, de politie). Deze groepsvorming kan mede in de hand worden gewerkt door publieke uitspraken van politici, bijvoorbeeld de uitspraak van de toenmalige Franse minister Sarkozy die opmerkte “We zullen dit tuig eens van de straat vegen”. Publieke beledigingen kunnen olie op het vuur gooien. Ook premier Cameron gebruikte zware woorden om te relschoppers te diskwalificeren. Het zesde element betreft de media. In Frankrijk ontstond bij de rellen van 2005 een zekere concurrentie tussen groepen en steden in de mate waarin zij de aandacht konden krijgen van de media. De media kunnen door hun aanwezigheid en de accenten die zij leggen in de verslaggeving een bijdrage leveren aan het voorduren van rellen. Een ander aspect betreft het gebruik van sociale media waardoor groepen zich snel kunnen organiseren. Het zevende element is de rol van de politie. Vaak is zij betrokken bij de tragische incidenten die de aanleiding vormen van rellen. Maar belangrijk is vooral de relatie tussen politiemedewerkers en bewoners. Staan zij tegenover elkaar of zijn er goede onderlinge relaties? Het populaire zero tolerance beleid heeft in een aantal Britse steden de verhouding tussen bewoners (met name jongeren) en politie op scherp gesteld. Mijn stelling is dat indien deze zeven elementen bij elkaar komen een vruchtbare voedingsbodem voor 2
stedelijke rellen ontstaat. Het gaat dus om een samenspel van maatschappelijke factoren, incidenten, gevoelens van achterstelling en een problematische relatie met de politie. Ik zie zo’n explosieve cocktail in Nederland nog niet zo snel ontstaan. Vooral de sociaal-economische uitsluiting is in Nederland veel geringer. Ook de kwaliteit van de huisvesting en publieke voorzieningen is in Nederlandse achterstandswijken relatief hoog. Verder is de armoede beperkt, functioneert het openbaar vervoer en is de verhouding tussen de bewoners (inclusief jongeren) en de politie in de regel minder gespannen dan in de arme wijken van Los Angeles, Parijs of Londen. Natuurlijk zullen er soms relletjes voorkomen zoals die nog niet zo lang geleden hebben plaatsgevonden in de Utrechtse wijk Ondiep of in Amsterdam-Slotervaart. En voor het verklaren ervan zijn de beschreven zeven elementen zeker relevant. Maar deze Hollandse relletjes zijn onvergelijkbaar met de stedelijke rellen in Los Angeles, Parijs en Londen. Amerikaanse, Franse of Engelse toestanden zijn verder weg dan we denken.
M. Scheler, ‘Negative Feelings and the Destruction of Values: Ressentiment’, in: M. Scheler, On Feeling, Knowing, and Valuing, Chicago: University of Chicago Press, 1992, 116-143. Citaat op p. 120.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
27
?
Otto Adang, lector Openbare orde & Gevaarbeheersing aan de Politieacademie
Kan het in Nederland gebeuren Rellen verspreid over het land, harde confrontaties met de politie, honderden gewonden, tientallen miljoenen euro’s schade, plunderingen op grote schaal, kan dat ook in Nederland gebeuren? Op die vraag heb ik twee antwoorden. Het eerste antwoord luidt als volgt: op de grootschalige plunderingen na, gebeurt het al in Nederland. Elk jaar weer, rond de jaarwisseling. En hij komt er al weer aan.
Het tweede antwoord is wat langer. Vorig jaar hebben we een uitvoerig onderzoek gepubliceerd1 naar het antwoord op de vraag waarom er de laatste decennia in Nederland geen grootschalige, over het land verspreide meerdaagse etnische rellen geweest zijn zoals die er wel geweest zijn in Britse inner cities en in Franse banlieus. We hebben daarvoor literatuur over die Britse en Franse rellen bestudeerd en in Nederland vergelijkend onderzoek gedaan naar vijf casus die alle ingrediënten in zich hadden om te escaleren, maar waarbij dat niet gebeurd was. Waar lag dat aan? Onze conclusie was dat het niet alleen een kwestie van geluk is geweest. Er blijkt in Nederland structureel geen sprake van een cumulatie van etnisch gerelateerde risicofactoren. De wijze waarop in Nederland overheid, maatschappelijke partners en politie gebiedsgebonden op sociale cohesie gericht beleid voeren en achterstanden proberen weg te werken draagt bij aan relaties die minder conflictueus zijn en meer op samenwerken gericht. Als er incidenten ontstaan, blijkt de de-escalerende aanpak die gevolgd wordt in een combinatie van preventie en repressie, empathie en handhaven cruciaal om rellen te voorkomen. Zo’n aanpak is alleen mogelijk met een politie die stevig verankerd is in de lokale samenleving en die een beroep kan doen op bestaande contacten en relaties. Dat wil niet zeggen dat in de toekomst meerdaagse of over een geografisch gebied verspreide etnische rellen in bijvoorbeeld Nederland uitgesloten moeten worden geacht. Tenslotte zijn er in de afgelopen jaren wel degelijk meerdaagse wijkgebonden rellen geweest in Nederland, zij het zonder etnische component. De Miro-rellen in Enschede (1996), de rellen in de Graafsewijk in Den Bosch (2000 en 2005) en de rellen in het Utrechtse Ondiep (2007)
1
28
maken duidelijk dat ondanks een beleid gericht op sociale cohesie en het wegwerken van achterstanden en ondanks gebiedsgebonden politiewerk heftige meerdaagse wijkgebonden rellen tot de reëele mogelijkheden behoren. Dus ja, het kan ook in Nederland gebeuren. Op basis van de onderzoeksresultaten is een escalatiemodel voor grootschalig intergroeps geweld geformuleerd (het Adang-Horowitz model) dat de factoren bevat die noodzakelijk zijn voor het ontstaan van grootschalig intergroeps geweld. Als een van de factoren ontbreekt, komt het niet tot grootschalig geweld. Het model ziet er als volgt uit:
• o p relationeel niveau is er sprake van een tegenstelling, gespannen situatie of vijandschap tussen verschillende groepen. Naast dagelijkse interacties hebben structurele factoren invloed op de aard van de relatie tussen de betrokken groepen; • er is sprake van een incident, misverstand of gebeurtenis die verontwaardiging oproept bij tenminste een van de betrokken groepen. De verontwaardiging die opgeroepen wordt heeft niet zozeer te maken met de objectieve feiten van de gebeurtenis, maar met de relationele component ervan; • deze verontwaardiging wordt breder gedeeld in ten minste een van de betrokken groepen, komt tot uiting in vormen van geweld en het gevoel bij sommigen dat geweld een legitieme reactie is; • er zijn gelegenheden om ongestraft geweld te plegen: er is sprake van een inschatting van verminderde risico’s in combinatie met solidarisering en onderlinge steunverlening via het proces van sociale identificatie.
O. Adang, R. van der Wal en H. Quint, Zijn wij anders? Waarom Nederland geen grootschalige etnische rellen heeft, 2010.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
?
Bovengenoemde factoren zijn noodzakelijk voor het ontstaan van grootschalig geweld. Het zijn niet de enige factoren die de vorm, de schaal en de heftigheid van het geweld verklaren, maar als een van deze factoren ontbreekt, komt het niet tot grootschalig geweld. Er zijn na de rellen in Engeland al wel veel stokpaardjes bereden en verklaringen geopperd over hoe dit toch zo kon gebeuren, maar er zijn nog geen analyses beschikbaar.
“ Het is onmogelijk alle incidenten te voorkomen, maar het is wel mogelijk te voorkomen dat incidenten uitgroeien tot grootschalige of langdurige rellen.” Vanuit het model zou het logisch zijn als in elk geval de volgende vragen ook beantwoord worden: • In hoeverre waren politie en andere maatschappelijke instellingen op de hoogte van wat er leefde in wijken? De laatste jaren is na 9/11 en de bomaanslagen op 7 juli 2005 in Londen veel aandacht gegaan naar terrorisme, radicalisering en moslims. Is dat wellicht ten koste gegaan van aandacht voor ontwikkelingen in de rest van de maatschappij? • Wat was de relatie tussen politie en andere maatschappelijke instellingen en maatschappelijke groepen, hoe waren en zijn politie en andere maatschappelijke instellingen verankerd in de wijken en in hoeverre heeft dat effect gehad op het verloop van de rellen? Zijn er in dat opzicht verschillen tussen steden en wijken? Het is cruciaal om niet alleen maar te kijken naar de plaatsen
waar het tot geweldsuitbarstingen is gekomen, maar juist ook om te kijken naar vergelijkbare wijken waar het NIET geëscaleerd is. • Hoe is omgegaan met de verontwaardiging die het startincident heeft opgeroepen? Zijn de emoties onderkend en is daar ruimte aan gegeven? • Wat was de effectiviteit van de gehanteerde tactieken om gelegenheden voor het ongestraft plegen van geweld te verminderen en solidarisering te voorkomen? Antwoorden op deze vragen zijn belangrijk om te begrijpen hoe dergelijke geweldsuitbarstingen ontstaan en hoe ze voorkomen kunnen worden, niet alleen in Engeland, maar ook bij ons. Het is onmogelijk alle incidenten te voorkomen, maar het is wel mogelijk te voorkomen dat incidenten uitgroeien tot grootschalige of langdurige rellen. Het Adang-Horowitz model biedt handvatten voor het voorkomen en de-escaleren van grootschalig geweld. In preventieve zin is het van belang expliciet aandacht te besteden aan het relationele aspect en gespannen/ vijandige relaties te onderkennen. Gebeurtenissen die heftige verontwaardiging op kunnen roepen dienen daarbij herkend, gesignaleerd en waar mogelijk vermeden te worden. Als er toch sprake is van een incident is het van belang ruimte te geven om op een niet-gewelddadige wijze uiting te geven aan gevoelens van verontwaardiging. Er zou daarbij ook aandacht moeten komen voor zoiets als verzoening, om de angel uit het conflict te halen. Bij een incident is het van belang effectieve tactieken te hanteren om gelegenheden om ongestraft geweld te plegen te verminderen: met gevoel voor het relationele aspect, dus gedifferentieerd (niet op basis van groepskenmerken of stereotypen, maar op basis van gedrag) en zonder verontwaardiging verder te voeden.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
29
Janine Odink en Martin Scholtz, directie Nationale Veiligheid, NCTV
Rellen! En nu? In augustus 2011 was er gedurende een aantal dagen sprake van heftige en grootschalige rellen in Londen na het doodschieten door de politie van Mark Duggon, een 29-jarige inwoner van Noord-Londen. De rellen die daarop volgden, lijken echter geen directe reactie op de dood van Duggon; het incident lijkt veeleer als trigger te hebben gefungeerd voor reeds langer sluimerende onvrede.
Nederland heeft de afgelopen jaren sporadisch grootschalige, meerdaagse, rellen gekend met een vergelijkbare trigger als in het Verenigd Koninkrijk (VK). Zoals in Den Bosch Graafsewijk (2000) waar een arrestant overleed door een politiekogel. Ook in de Utrechtse wijk Ondiep braken in het voorjaar van 2007 rellen uit nadat een wijkbewoner door de politie was neergeschoten. In Slotervaart (Amsterdam) was het dagenlang onrustig nadat een verwarde persoon was overleden bij een aanval op politiemedewerkers in het politiebureau ter plaatse (oktober 2007). Deze rellen hadden telkens grote aantrekkingskracht op relschoppers uit andere delen van het land, maar behielden - in tegenstelling tot de rellen in het Verenigd Koninkrijk - een zeer plaatselijk karakter. Hierdoor waren de rellen meer beheersbaar dan die in het VK. In de Nederlandse situatie zal de eerste reactie op een gebeurtenis die veel emoties oproept en mogelijk kan uitgroeien tot maatschappelijke onrust, vrijwel altijd gegeven worden door het lokaal bestuur omdat de onrust zich vrijwel altijd als eerste in een gemeente manifesteert. Als er nationaal wordt opgeschaald zal het Nationaal CrisisCentrum (NCC) de communicatie van de rijksoverheid aansturen en kaders stellen voor communicatie op lokaal en regionaal niveau. Bij de eerste reactie is het van belang om de volgende aandachtspunten uit de crisiscommunicatie scherp te hebben: • Werk vanuit de doelstelling van schadebeperking. Do’s: wees beschikbaar voor de pers en de getroffen wijk/stad, benoem pijnpunten en leg accent op verbinding en samenleven. Don’t’s: onzichtbaar zijn,
30
ontkennen van het probleem, oorlogstaal gebruiken, te snel hoge bestuurders inzetten, wel op tv zijn maar niet in de wijk. • Werk vanuit de informatiebehoefte van betrokkenen/ de maatschappij en niet vanuit de eigen behoefte als bestuurder om verantwoording af te leggen. • Randvoorwaarde daarvoor is dat vanaf de eerste signalen ervaren crisiscommunicatie-professionals worden betrokken in het crisisteam en dat capaciteit en ICT faciliteiten aanwezig zijn om een omgevingsanalyse (regionaal) op te starten om de informatiebehoefte, het gedrag en de duiding van pers en publiek permanent te volgen. • Stem af met de overige communicerende partijen over rol, duiding, boodschap en timing. • Het uitvergroten van wat in wezen een lokaal probleem is tot een nationaal probleem kan leiden tot een self-fullfilling prophecy. Vanuit het rijk zijn er verschillende ondersteuningsmogelijkheden bij (dreigende)onrust. Het NCC biedt strategisch communicatieadvies aan bestuurders of
communicatieadviseurs tijdens (dreigende) crises. Op basis van crisiservaring adviseert het NCC wie, wat, wanneer en hoe het beste te communiceren en welke middelen de betreffende overheidsinstantie daarbij het beste in kan zetten. Ander voorbeeld is het praktijkteam overlastgevende Marokkaans-Nederlandse jongeren. Dit team kan op verzoek van gemeenten op heel korte termijn worden ingezet en bestaat uit materiedeskundigen van de ministeries van VenJ en BZK, FORUM (instituut voor multiculturele ontwikkeling) en het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit van de politie. Met de betreffende gemeente wordt besproken welke hulp en expertise kan worden geboden. Voor meer informatie:
[email protected] (voor vragen over grootschalige maatschappelijke onrust)
[email protected] (voor vragen over het praktijkteam) NCC 0800-1351 (voor vragen over crisiscommunicatie)
Meer lezen? A. van Hoek, J. de Kleuver, P. van Soomeren, Wei Ji en de menselijke maat, Amsterdam: DSP groep, 2007. O. Adang, R. van der Wal en H. Quint, Zijn wij anders? Waarom Nederland geen grootschalige etnische rellen heeft, Apeldoorn 2010. M. Eysink Smeets, H. Moors en T. Baetens, Schaken op verschillende borden, 2011. I. van Leiden, N. Arts en H. Ferwerda, Rellen om te rellen. Een studie naar grootschalige openbare ordeverstoringen en notoire ordeverstoorders, 2009. Handboek Sociaal Calamiteitenplan, Forum 2009.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Eef Herregodts, Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
Laatste voor bomdatasysteem onder meer de politie, de EOD en het NFI de voor hen relevante informatie in het systeem invoeren, maar wordt deze informatie alleen gedeeld met gebruikers voor wie deze informatie van belang is. Daar bovenop kan de gebruiker het veiligheidsniveau aangeven, zodat alleen daartoe bevoegde personen de informatie kunnen raadplegen.
In aanloop naar de lancering van het bomdatasysteem in november 2011 worden komende maand de laatste voorbereidingen getroffen. Het bomdatasysteem slaat alle gegevens over chemische, biologische, radiologische, nucleaire en explosieve incidenten en dreigingen in Nederland centraal op. Deze informatie kunnen gebruikers zelf toevoegen en realtime delen met hun (inter)nationale collega’s. Crisisbeheersing en terrorismebestrijding ondersteunen “De uitwisseling van technische en gevalideerde informatie ondersteunt crisisbeheersing en terrorismebestrijding,” legt Erik Akerboom uit, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). “Wanneer het gaat om de veiligheid van burgers, hulpverleners en kritieke objecten, moet zo snel mogelijk over de juiste informatie beschikt kunnen worden. Dit is een van de harde lessen van verschillende incidenten en aanslagen, zowel nationaal en internationaal.” Sneller op- of afschalen Deze manier van kennisdeling kan het opof afschalen van de ernst van een situatie versnellen. Het systeem is zowel bij actuele dreiging, als voor nationale trend- en dreigingsanalyses en forensische doeleinden bruikbaar. Met het bomdatasysteem kan bijvoorbeeld een aangetroffen poederbrief, direct op het gebied van lay-out, envelop en handschrift worden vergeleken met eerder aangetroffen poederbrieven. Wanneer blijkt
dat deze overeenkomt met de eerdere brieven, dan kan dit worden meegewogen in het besluit om de situatie op of af te schalen. Op deze manier kan sneller en kostenefficiënter worden gehandeld, doordat de kans op een (te) grote inzet wordt geminimaliseerd. Daarnaast maakt de bundeling van informatie in het bomdatasysteem nieuwe trends snel zichtbaar. Veiligheidsdiensten kunnen bij het opstellen van dreigingsanalyses direct rekening houden met deze ontwikkeling. Ook kan op basis van dit soort gegevens lesstof constant geactualiseerd worden. Op forensisch gebied kunnen diensten op basis van deze informatie worden aangepast, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een methode die een nieuw soort explosief sneller kan bepalen. Informatie autoriseren De gebruikers blijven zelf eigenaar van de door hen toegevoegde informatie. Het systeem wordt ingericht volgens het ‘need to know’-principe. Afhankelijk van functie van de gebruiker en de organisatie waarbinnen hij werkzaam is, krijgt hij automatisch de juiste inzicht- en aanpassingsrechten. Zo kunnen
Mobiele apparatuur verstrekt Gedurende de laatste fase van de pilot zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ‘webbased servers’ geïmplementeerd, zodat de pilotdeelnemers via een beveiligde internetverbinding kunnen inloggen, incidenten kunnen invoeren en informatie kunnen raadplegen. Omdat niet iedereen over mobiele apparatuur beschikte, ontvingen de deelnemende organisaties ieder drie Windows Mobiles, iPads, Blackberry’s of laptops van de NCTV en het NFI (Nederlands Forensisch Instituut). Op deze manier kunnen ze het bomdatasysteem tijdens de pilotfase overal raadplegen en optimaal testen. Nauw contact met gebruikers onderhouden “Gedurende het afgelopen jaar, het jaar waarin we het bomdatasysteem hebben gebouwd, hebben we op regelmatige basis met de gebruikers om tafel gezeten om hun behoeften te inventariseren en het systeem hierop te laten aansluiten. Tijdens de meest recente bijeenkomst bleek bijvoorbeeld dat de gebruikers het vervelend vinden dat het systeem ze weigert als ze drie keer een fout maken bij het invoeren van hun wachtwoord. Als je dan net op een plaats delict staat, is dat knap lastig. Het aantal invoerpogingen wordt daarom nu naar vijf verhoogd. Deze fase staat in het teken van fine tuning, zodat het systeem in november optimaal werkt.” vertelt Elisa van den Heuvel, projectleider van het bomdatasysteem bij het NFI. Het veiligheidssysteem wordt door het NFI ontwikkeld in opdracht van de NCTV. Het bomdatasysteem kan onder meer door de politie, de EOD en het NFI worden gebruikt.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
31
USAR.NL,
Peter L.J. Bos, landelijk commandant USAR.NL, tevens directeur veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid Martin Evers, plv. landelijk commandant USAR.NL, tevens plv. regionaal brandweercommandant Haaglanden
(inter)nationale topsport in zoeken en redden Sinds 2003 heeft Nederland de beschikking over een Urban Search And Rescue team, USAR.NL. De oprichting van USAR.NL vloeide voort uit de aardbeving in Turkije (Istanbul, 1999) en de Vuurwerkramp (2000). In beide gevallen moest worden geconstateerd dat een effectieve respons in en/of van ons land niet mogelijk was gebleken, hetgeen als niet acceptabel werd beschouwd. Mede namens Nederland is daarom in 2002 VN-resolutie 57/150 opgesteld en aangenomen, waarin wordt aangemoedigd dat lidstaten hun capaciteiten op het gebied van search and rescue organiseren en op elkaar afstemmen. De VN hebben daarvoor een coördinatiemechanisme via OCHA-INSARAG, zodat de nationale inspanningen elkaar op het internationale gebied van samenwerking kunnen versterken. Nederland is ingedeeld in de regio Africa-Europa-Middle East en is inmiddels gepolst om het inkomend voorzitterschap van deze INSARAG-regio op zich te nemen. USAR.NL is daarmee niet alleen nationaal inzetbaar, maar maakt ook deel uit van de internationaal inzetbare capaciteiten van ons land. Het team is modulair inzetbaar en bestaat in zijn maximale omvang uit 59 medewerkers die in staat zijn om, zonder verdere logistieke ondersteuning, gedurende 10 etmalen zoek- en reddingsactiviteiten uit te voeren. Daartoe is het team samengesteld uit een commandogroep, een staf- en ondersteuningsgroep en een viertal zoek- en reddingsgroepen. Het unieke aan USAR.NL is dat het een multidisciplinair team is, waarvan de deelnemers ter beschikking worden gesteld door de 4 veiligheidsregio’s in Zuid-Holland, het KLPD (speurhonden), Defensie en het Medisch Centrum Haaglanden. De samenwerkingspartners ontvangen voor hun medewerking een niet-kostendekkende vergoeding. Beheer- en instandhouding van USAR.NL komen ten laste van de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie, bij een buitenlandse inzet worden de additionele kosten vergoed uit de noodhulpbudgetten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Multidisciplinaire samenwer-
32
king staat aan de basis van het product fysieke veiligheid in opdracht van de Rijksoverheid; een prima formule die prima verbreed zou kunnen worden naar andere specialistische noodhulp, zodat synergie kan ontstaan tussen wat Nederland voor binnenlandse inzet nodig heeft en wat ons land in internationale zin wil kunnen bijdragen. Daarmee zou ook goed kunnen worden ingespeeld op relevante ontwikkelingen binnen het verband van de Europese Unie. USAR.NL bemachtigt herclassificering Heavy-team In 2007 is USAR.NL door de Verenigde Naties gekwalificeerd voor de hoogste USAR-status, namelijk die van Heavy-team. De Heavy-teams vormen de topspecialisten op het gebied van zoek- en reddingswerkzaamheden. Eind september heeft de herclassificatie plaatsgevonden tijdens een grote oefening “Viking Rescue” in Tinglev (Denemarken). Door Minister Opstelten werd de eerste nieuwe VN-badge in ontvangst genomen, waarna hij op zijn beurt de teamleden de nieuwe badge kon opspelden. USAR.NL was het eerste Europese team dat destijds de status “heavy-team” verwierf en is nu weer koploper als het om herclassificering gaat. Behalve het herclassificeren, diende deze oefening om een aantal doorgevoerde belangrijke wijzigingen in organisatie, procedures en middelen te toetsen. De meest in het oog springende verandering is wel dat de totale uitrusting van het team (totaal 16 ton) inmiddels op een speciale trailer is opgeslagen en niet langer in magazijnstellingen. Daardoor is de inzetsnelheid van het team sterk toegenomen, waarmee de inzetbaarheid binnen de grondcirkel – dat is de cirkel waarbinnen transport over de weg de snelste opkomst oplevert – sterk wordt vergroot. Daarmee zal USAR.NL de – deels terechte – kritiek op de beperkte binnenlandse inzetbaarheid mitigeren. De positieve ervaringen met het trailerconcept tijdens de oefening in Denemarken zullen worden verwerkt in de operationele procedures van USAR.NL. Aansluitend zullen komend najaar alle veiligheidsregio’s een update ontvangen, zodat duidelijk is in welke gevallen USAR.NL ingezet kan worden om bij te dragen aan de veiligheid van onze burgers in Nederland, in Europa en als het moet wereldwijd.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Foto’s: R. Verkerk, USAR.NL
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
33
Rob Jastrzebski
Inrichting Landelijke Operationele Staf bijna klaar Binnen vier uur een eerste landelijk operationeel advies De Landelijke Operationele Staf (LOS) stáát. Sinds 1 maart dit jaar is de staf operationeel, maar op onderdelen wordt nog verder gebouwd aan de inrichting van de organisatie, die in 2013 helemaal gereed moet zijn. In een tweedaags oefenprogramma op 19 en 20 september heeft de LOS haar structuren en producten getoetst op werkbaarheid. “Als we morgen bijeen worden geroepen, kan het land op ons rekenen”, zegt LOS-voorzitter Peter van Zunderd zelfverzekerd.
De Landelijke Operationele Staf is een pool van gezaghebbende strategisch crisismanagers, die garant staat voor een deskundig operationeel advies voor crisisbesluitvorming door de nationale overheid. Binnen vier uur na alarmering moet de staf een eerste operationeel advies voor kunnen leggen. Gemeentelijke expertise Momenteel bestaat de LOS uit de klassieke ‘operationele vier’ die zijn vertegenwoordigd in het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC): politie, brandweer, GHOR en defensie. Die LOCC-structuur vormt qua personeel en organisatie de basis voor de landelijke staf. Peter van Zunderd, voorzitter van de LOS, licht toe: “De Landelijke Operationele Staf is het dak op het huis van het LOCC. Maar het huis moet nog wel verder worden ingericht. Onder andere de gemeentelijke expertise ontbreekt nog. Binnen de regio’s bestaan al structuren voor het coördineren en bundelen van capaciteit voor de gemeentelijke crisisbeheersingsprocessen en de nazorgfase. Ook in de bovenregionale coördinatiestructuur mag die gemeentelijke expertise niet ontbreken.” Behalve een vaste vertegenwoordiging van ervaren gemeentelijk experts aan de overlegtafel, ziet Van Zunderd mogelijkheden om gemeenten en regio’s met inhoudelijke deskundigheid te kunnen ondersteunen. “In de meeste veiligheidsregio’s zijn voor de organisatie van de gemeentelijke processen pools van gemeentelijke functionarissen gevormd. Zo kan de kennis en capaciteit die binnen de gemeenten aanwezig is worden gebundeld en nog effectiever worden ingezet. Die ondersteuning kunnen we ook op landelijk niveau organiseren. Over de wijze waarop we de gemeentelijke kolom binnen het 34
LOCC en de LOS goed kunnen invlechten, overleggen we met de VNG en het Landelijk Overleg van Coördinerend Gemeentesecretarissen. Vanuit dat landelijk overlegorgaan zal een vertegenwoordiger worden toegevoegd aan het LOCC en de LOS.” Aanhaakmodel De LOS is bij het ontwikkelen van een operationeel advies in sterke mate afhankelijk van de inbreng van de inhoudelijke deskundigheid van andere organisaties. Deze afhankelijkheid is met name gelegen in de specifieke scenariokennis, bijvoorbeeld met betrekking tot nucleaire ongevallen. Van Zunderd: “De scenario’s, zoals beschreven in de Nationale Risicobeoordeling (NRB), bepalen welke expertise van andere dan de operationele kolommen nodig is om tot een operationeel advies te komen. De LOS zal tijdens een ramp samenwerking zoeken met de expertise leverende vakdepartementen, zoals Infrastructuur en Milieu, Volksgezondheid of Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Maar ook deskundigheid van private vitale bedrijfstakken, zoals de energievoorziening of de drinkwatersector zal waar mogelijk worden benut. En bij scenario’s in de sfeer van Cybercrime met dreigende landelijke ICT-uitval kan bijvoorbeeld een vertegenwoordiging van GOVCERT.NL aan de staf worden toegevoegd.” Patrick Voss, hoofd LOCC en chef-staf van de LOS, vult aan: “Op basis van de NRB zijn we momenteel netwerkkaarten aan het opstellen voor nationale crisisscenario’s waarbij het LOCC een nadrukkelijke rol speelt. Die netwerkkaarten geven inzicht in het spectrum van publieke en private partijen die per scenario een rol hebben te vervullen en die de LOS van aanvullende expertise kunnen voorzien. We sluiten hiermee aan op het landelijk project Vitale
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Partnerschappen, dat vanuit het Veiligheidsberaad is geïnitieerd. Vitale bedrijfstakken in de drinkwater- en energievoorziening en de ICT sluiten in dat kader samenwerkingsconvenanten met de veiligheidsregio’s. We merken dat de vitale bedrijfssectoren in het verlengde daarvan nu ook aansluiting zoeken bij het landelijk niveau. De landelijke drinkwaterkoepel VEWIN heeft ons al benaderd voor overleg over de invulling van haar mogelijke rol in de nationale crisisbeheersingsstructuur van het LOCC en de LOS. Dit bespreken we ook met de verantwoordelijke vakdepartementen.” Coördineren of sturen? De kerntaak van de Landelijke Operationele Staf is het coördineren van de inzet van capaciteiten en adviseren bij rampen en crises met landelijke impact. Maar wat wordt nu precies de status van de adviezen van de LOS? In de huidige opzet en structuur is de LOS een adviserend orgaan, dat handelingsperspectieven ontwikkelt en die in de vorm van een landelijk operationeel advies voorlegt aan de nationale crisisstructuur. Als onderdeel van een integraal advies komt het via het Adviesteam en de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCB) uiteindelijk terecht bij de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCB) die zich over de operationele dilemma’s zal buigen. Van Zunderd: “De LOS neemt geen lokale of regionale commandofuncties over en verandert niets aan de bestuurlijke gezagsverhoudingen. Ook bij een nationale crisis behoudt de burgemeester zijn formele lokale verantwoordelijkheid en gezagspositie. Maar als de LOS via het MCCB wordt geactiveerd, praten we over een crisissituatie of –dreiging die vérgaande regie op landelijk niveau vereist. Krachtige nationale coördinatie is noodzakelijk om bij bijvoorbeeld een grootschalige evacuatie in meerdere regio’s chaos bij de uitvoering te vermijden. In principe zijn de producten die de LOS voor de nationale overheid maakt adviezen, maar de staf wordt wel gevormd door gezaghebbende mensen en de adviezen zijn zwaarwegend. Ze vormen de inhoudelijke onderbouwing voor beslissingen door de rijksoverheid over de uitvoering van zaken als beschermende maatregelen voor de bevolking, evacuatie en de verdeling van schaarste in reddingscapaci-
teit. In dat opzicht zal de LOS bij nationale crises wel degelijk een ‘sturend’ karakter hebben.” Nucleaire testcase De tweedaagse oefening op 19 en 20 september maakt duidelijk hoe een operationeel advies van de LOS stapsgewijs gestalte krijgt. In dit geval tijdens een fictieve crisis rond de kerncentrale in het Belgische Doel, waarbij grote delen van Zuid-West Nederland radioactief waren besmet. Om tot een volwaardig operationeel advies te komen is expertise van de Eenheid Planning en Adviesnucleair (EPA-n) van het ministerie van I en M nodig. Dit wordt gerealiseerd door de deelname van een LOS functionaris in de EPA-n. In feite vindt op dat niveau al afstemming plaats tussen het EPA-n advies en het operationeel advies van de LOS. Op deze manier wordt ook inbreng van onder andere de sectoren volksgezondheid, landbouw en de drinkwatersector geborgd. En om de verkeersstromen vanuit de te evacueren gebieden goed te kunnen sturen, zal ook samenwerking worden gezocht met de landelijk verkeersmanager van Rijkswaterstaat. Tevens is afstemming met de Belgische overheid over de operationele maatregelen noodzakelijk, zodat de evacuatiestromen vanuit Nederland en België elkaar niet in de weg zitten. In dit scenario ligt de bron in België en het grootste deel van het effectgebied op Nederlandse bodem, als gevolg van de heersende windrichting. Maar dat kan snel veranderen met het draaien van de windrichting en eventuele escalatie van het incident. Ook andere Nederlandse en Belgische regio’s kunnen dan in de gevarenzone komen te liggen. De rode draad in de rol van de LOS in dit scenario is dat een operationeel advies niet is gericht op acute actie op de korte termijn, maar ook handelingsperspectief biedt voor de voorziene ontwikkeling van de crisis in de tijd. En bovenal laat de omvang en impact van het scenario zien waarom dit een gebeurtenis is die niet via de reguliere regionale besluitvormingslijn kan worden beheerst. Bij een crisis van deze omvang kunnen strategische beslissingen over operationele maatregelen in het algemeen belang alleen op nationaal niveau worden genomen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
35
3 Wim Holthuis, manager Contingency en Crisiscoördinatie Luchtverkeersleiding Nederland
dimensionale
De beperkte aandacht voor de gevolgen voor het luchtverkeer van grote calamiteiten zoals de Moerdijkbrand waren aanleiding onderzoek te verrichten naar de risico’s voor de luchtvaart. Uit de resultaten blijkt dat rampbestrijding in Nederland overwegend tweedimensionaal georiënteerd is: bestrijding van de calamiteit op de grond. De derde dimensie, diepte, bleek onderbelicht.
36
Het onderzoek “3 Dimensionale Rampbestrijding“ “2011” was mijn afstudeeropdracht voor de studie Integrale veiligheid aan de Hogeschool van Wageningen. Luchtruim Het Nederlandse luchtruim is één van de drukste ter wereld. Wekelijks handelt Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) ruim tienduizend vluchten af, veilig en efficiënt. Daarbij zijn de luchtverkeersleiders gehouden aan strenge milieuregels. De elementen veiligheid, efficiëntie en milieu vormen het kader waarbinnen de luchtverkeersleiders het luchtverkeer begeleiden. Vliegverkeer van en naar de Nederlandse luchthavens volgt routes en vaste patronen. Voor het uitgaande verkeer liggen de routes vast in de wet. Op Schiphol landen en starten op de drukke momenten ruim 100 vliegtuigen per uur. Effect van calamiteiten op luchtverkeer Een grote brand of grote hoeveelheid emissie van chemische stoffen kan ertoe leiden dat het luchtverkeer, met name van en naar luchthavens, ernstig wordt gehinderd. Voor de zuurstofvoorziening in een vliegtuig wordt lucht van buiten het toestel naar binnen gehaald. Deze lucht wordt behandeld, maar niet gefilterd. Bij een chemische ramp of grote brand, komen vrijwel altijd chemische en/of toxische stoffen vrij. Een overvliegend vliegtuig zuigt deze overwegend toxische rook of chemicaliën direct naar binnen. De gevolgen voor passagiers en bemanning kunnen levensbedreigend zijn. Daarbij zullen
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
rampenbestrijding vliegers aangeven niet door dichte ozonconcentraties te willen vliegen vanwege het slechte zicht en mogelijke risico’s voor de motoren. Voor het luchtverkeer is het van daarom van belang zo snel mogelijk te weten waar en op welke hoogte zich rook- en chemicaliënconcentraties bevinden, wat de samenstelling is en waar die rookwolk naar toe trekt. Met deze informatie kan het luchtverkeer deze gebieden mijden en kan luchtverkeersleiding adequaat inspelen en verkeerspatronen aanpassen. Constatering De grote Scheepsbrand in Velsen in 2007 had door het vrijkomen van blauwzuurgas tot gevolg dat vliegtuigen niet de gebruikelijke landingsbaan konden bereiken en moesten omvliegen. Hierbij moest worden afgeweken van de milieuregels voor het luchtruimgebruik. Als de situatie langer had aangehouden, en de betreffende landingsbaan daardoor langer niet beschikbaar was, zou de capaciteit van Schiphol zijn beperkt. Dat zou tot vertragingen hebben geleid. Ook de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk in januari 2011 en de brand bij Chemical Storage in het Westelijk Havengebied van Amsterdam in februari 2011, hadden dit soort ingrijpende gevolgen voor het luchtverkeer. Tijdens deze genoemde voorvallen is de luchtvaartsector laat en onvolledig geïnformeerd. Als de luchtvaartsector uiteindelijk wordt geïnformeerd is de melder vaak onbekend, waardoor het lastig is de melding te verifiëren. Uit mijn onderzoek is gebleken dat in de taakomschrijving van de partijen bij de rampbestrijding op de grond
betrokken zijn, nergens staat beschreven dat de luchtvaartsector geïnformeerd moet worden. Conclusie De hulpverlening focust zich op het bestrijden van de calamiteit en het beschermen van mens en dier op de grond. In de organisatie van de rampbestrijding ontbreekt de factor vliegverkeer structureel. Veiligheidsregio’s realiseren zich onvoldoende dat een grote brand een gevaar voor de luchtvaart kan betekenen. Aanbevelingen Draag er zorg voor dat de luchtvaartsector zo snel mogelijk wordt geïnformeerd als zich een dergelijke calamiteit voordoet.Eendirectelijntussendeveiligheidsregio,Luchtverkeersleiding Nederland en/of het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, kan ervoor zorgen dat de luchtvaartsector direct op de hoogte is en blijft van ontwikkelingen tijdens grotere calamiteiten. Er moet meer zorg worden besteed aan het vaststellen van luchtvaartrisico’s; niet iedere brand levert een gevaar op. Bij een grotere calamiteit kan een Beleidsondersteunend Team - Milieu-incidenten (BOT-mi) aangevuld met een luchtvaartexpert uitkomst bieden. De vliegveiligheid heeft in Nederland een hoog niveau. Laten we door samenwerking dit gebied niveau zekerstellen!
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
37
drs René Verjans, senior beleidsadviseur, Amsterdam Airport Schiphol, Safety, Environment & Fire Brigade
Nieuwe
Crisisbeheersing op
luchthavens gepresenteerd Hoe moet je als luchthaven reageren als er een passagiersvliegtuig nadert waarvan de piloot zegt dat hij het vermoeden heeft dat een passagier drager is van een ernstige infectieziekte? Welke bestuurlijke aandachtspunten zijn er bij een kaping? Hoe kunnen de operationeel verantwoordelijken van de GHOR, Brandweer, Politie en KMar zich samen met de gemeente en exploitant van een luchthaven voorbereiden op luchtvaartongevallen? Op 15 september jl. werd een nieuwe handreiking gepresenteerd die hulp biedt bij de beantwoording van deze vragen.
behoefte bij de hoofddoelgroepen van de handreiking aan herijking van de inhoud, ontstond de wens om de oude leidraad te vernieuwen. De hoofddoelgroep bestaat uit exploitanten van luchthavens, organisaties en instellingen die betrokken zijn bij de crisisbeheersing in operationele zin en bestuurlijk verantwoordelijken die deel uit maken van de Veiligheidsregio’s, colleges van B&W en gemeenteraden van gemeenten. In de afgelopen jaren is er veel veranderd op het vlak van wet- en regelgeving en is ook een aantal inzichten herzien ten aanzien van de aanpak van crises. Door crisisbeheersing bij infectieziektes en kaping in de nieuwe handreiking toe te voegen, sluit deze beter aan bij het dreigingsbeeld anno 2011 en kan met de inhoud beter invulling gegeven worden aan de eisen van de actuele internationale en nationale wet- en regelgeving. Scenario’s als hulpmiddel Denken in termen van scenario’s staat in de handreiking centraal waar het gaat om de voorbereiding op de crisisbeheersing bij de drie genoemde crisistypen. De scenario’s bieden een denkraam bij het richting geven aan de lokale voorbereiding en beschrijven een redelijkerwijs te verwachten incident. Hierin staan met name centraal de tijd/ tempo-factoren en de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partners die betrokken zijn bij een betreffend crisistype.
Waarom een handreiking? De nieuwe handreiking is een update-‘plus’ van de ‘Leidraad vliegtuigongevallenbestrijding op luchtvaartterreinen’ uit 1997 die alleen de rampenbestrijding bij vliegtuigongevallen beschreef. De leidraad is destijds geschreven in het eerste jaar na de ‘Herculesramp’ toen er behoefte ontstond aan duidelijke kaders bij de inrichting van de rampenbestrijding bij vliegtuigongevallen op en in de nabijheid van luchthavens. Inmiddels zijn we 14 jaar verder. Mede door de verbreding van rampenbestrijding naar crisisbeheersing en de
38
Bij het vertalen van de beschreven maatscenario’s naar de lokale situatie op de verschillende luchthavens in Nederland bieden tal van parameters hulp. Voorbeelden hiervan zijn aantallen te verwachten gewonden en doden per scenario; in te zetten materieel en menskracht van brandweer, GHOR en politiediensten; te verwachten schadecirkels bij vliegtuigongevallen; doorlooptijden van gewonden die in Geneeskundige Combinaties (GNK-C’s) geholpen worden, etc. Bovenstaande informatie is voor elk van de drie hoofddoelgroepen afzonderlijk inzichtelijk gemaakt waarbij ook de rol van de gemeenten duidelijk aan bod komt. Kern van de handreiking is te focussen op díe zaken die specifiek van toepassing zijn bij de beheersing van crises met luchtvaartuigen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
de opzet van een kennispublicatie voor operationeel leidinggevenden wordt momenteel nagedacht. Vragen voor de expertgroep kunt u stellen via de website van Infopunt Veiligheid. Meer informatie? De handreiking is te vinden op: www.infopuntveiligheid.nl in de dossiers: Kennisdocumenten fysieke veiligheid of Crisisbeheersing op luchthavens van het NIFV.
Voorbeeld kaping Er waren tijden dat kapingen aan de orde van de dag leken, echter, de laatste jaren vinden er weinig kapingen plaats. Op 26 augustus 2008 ontstond er op de luchthaven bij Rotterdam als gevolg van liefdesperikelen een situatie waarbij de hulpdiensten uitgingen van een op handen zijnde kaping. De politie had namelijk een tip gekregen dat een passagiersvliegtuig gekaapt zou worden. Op dergelijke momenten ontstaan er tal van vragen en dilemma’s voor de allerlei partijen die betrokken zijn bij het luchthavenproces en de repressie.
Focus op preparatie Crises met kaping, ongevallen met vliegtuigen en incidenten met besmette passagiers doen zich gelukkig weinig voor en dat is tevens het probleem. Doordat deze crisistypen zich weinig voor doen, hebben relevante partijen relatief weinig ervaring met crisisbeheersing in de ‘warme’ situatie. Daarom ligt de focus voor alle partijen op de voorbereidende fase die grotendeels bestaat uit zowel mono- als multidisciplinaire voorbereiding in de vorm van met name planvorming, oefening en evaluatie. De handreiking bevat in ruime mate achtergrondinformatie om invulling te geven aan deze voorbereiding. De maatscenario’s bieden het kader voor zowel de voorbereiding op papier als ook de organisatie van opleiding en oefening. Nog even los van alle informatie die voor de drie betrokken hoofddoelgroepen afzonderlijk weergegeven is, is er nadrukkelijke aandacht voor vigerende wet- en regelgeving, achtergronden van de crisistypen met verschillende recente voorbeelden, achtergrondinformatie voor de opzet van de maatscenario’s en tips bij de vertaling van wet- en regelgeving naar de praktijk. Brede steun bij implementatie De Handreiking is ontwikkeld met input vanuit alle betrokken partners. De implementatie wordt ondersteund door een kennispublicatie voor bestuurders; over
Infectieziekte China Het aantal gevallen met geïnfecteerde passagiers of bemanningsleden is wereldwijd erg klein te noemen. De laatste bekende epidemie in 2009 (H1N1) ligt al weer meer dan 2 jaar achter ons. In China namen de autoriteiten de dreiging serieus op en werden passagiers in aankomende vliegtuigen gecheckt op symptomen van de ziekte en zonodig in quarantaine geplaatst. Wetenschappers verwachten voor de komende decennia een grotere kans op het uitbreken van infectieziekten onder invloed van klimatologische omstandigheden, bevolkingsdichtheid en de veehouderij. Vervoer van mensen en dieren door de lucht speelt een grote rol bij de verspreiding van infectieziektes.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
39
Het was geen verrassing dat orkaan Irene in het laatste weekend van augustus een route koos over de oostkust van de VS. Orkanen komen tijdig in beeld bij het National Hurricane Center dat vervolgens nauwlettend hun ontwikkeling, route en kracht volgt. Aan de oostkust zijn orkanen overigens wel een uitzondering en de voorspellingen over Irene leken niet erg gunstig. In dit artikel een impressie van de voorbereiding, respons, nazorg en tot slot een overpeinzing over deze natuurramp in relatie tot de staat van de infrastructuur.
Orkaan Orkaa Irene raast over oostkust VS
Pauline Veldhuis, Washington DC Metro Area
“Wij hopen er het beste van, maar moeten ons voorbereiden op het ergste”. Dat waren woorden van president Obama in een persconferentie op vrijdag 26 augustus. De voorbereidingen waren toen al in volle gang, orkaan Irene zou in het weekend van 27 en 28 augustus naar verwachting eerst aan land zou komen in de staat South Carolina om vervolgens noordwaarts te trekken richting de noordelijk gelegen staten Vermont en New Hampshire. Voorbereidingen Net als dat in Nederland het geval is, is de lokale overheid in de VS primair verantwoordelijk voor de voorbereiding, de respons en de nazorg bij rampen en zware ongevallen. Kan het lokale niveau een situatie niet aan dan zal assistentie elders uit de staat moeten komen. Een naderende orkaan vormt op voorhand een situatie waarvan duidelijk is dat het de capaciteiten van de betrokken staten zal overstijgen en federale assistentie noodzakelijk is. De Federal Emergency Management Agency (FEMA) heeft tot taak het verlenen van assistentie aan overheden, in de vorm van menskracht en middelen, bij grootschalige incidenten en rampen. FEMA, destijds zwaar bekritiseerd na orkaan Katrina in 2005, koos in de voorbereiding op Irene voor een proactieve aanpak samen met de betrokken staten. Dat betekende dat ondersteuningseenheden tijdig naar de staten werden gezonden en logistieke voorbereidingen werden getroffen. FEMA was niet de enige die assistentie bood. Het ministerie van Volksgezondheid zond bijvoorbeeld medische assistentieteams naar ziekenhuizen en het ministerie van Defensie had extra menskracht beschikbaar, militaire bases werden gereed gemaakt voor logistieke ondersteuning van federale activiteiten en een amfibisch marineschip lag voor de kust gereed voor
40
logistieke hulpverleningsacties en het verlenen van medische hulp. Aan voorlichting geen gebrek. Naast algemene voorlichting van de federale overheid werd op lokaal niveau vooral maatwerk geleverd. Dat betekende dat in sommige gevallen, met name in de kustgemeenten, een verplichting tot evacuatie werd afgekondigd. In andere gevallen bleef het bij een advies. Alles bij elkaar opgeteld zouden 3,5 miljoen mensen hebben moeten evacueren naar veiliger oorden. In minder risicovolle gebieden werd het advies gegeven ramen en deuren dicht te timmeren en zandzakken voor de deuren te leggen. Aan één activiteit ontkwam bijna niemand: het hamsteren van water en – lang houdbaar – voedsel. Natuurlijk moest ook een rampenkoffertje gereed staan. Lokale afdelingen van het Rode Kruis zorgden voor de inrichting en bemensing van in totaal zo’n 500 opvangcentra. Sommige wegen, gebieden en tunnels werden preventief gesloten en de stad New York besloot om tijdens het weekend het openbaar vervoer stil te leggen. Respons Het goede nieuws was dat toen Irene op zaterdag 27 augustus aan land kwam, haar kracht was afgenomen en ze gekwalificeerd werd als een tropische storm. Zondagmiddag was het allemaal voorbij en begonnen de overheden, burgers en bedrijven met het inventariseren van de schade. Op papier was Irene meegevallen, maar de schade viel lang niet mee. Vooral het noorden van de staat New York en de staat Vermont bleken zwaar getroffen. In sommige delen van Vermont waren voedseldroppings nodig voor mensen die ingesloten waren door het water. Zo’n 10.000 militairen van de National Guard werden ingezet om puin te ruimen en op andere wijze assistentie
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
te verlenen. Op woensdag 31 augustus, drie dagen na de storm, was Irene voor de rest van Amerika allang geen nieuws meer, maar 1,7 miljoen mensen zaten toen nog steeds zonder stroom. Talloze huizen zijn verwoest en de infrastructuur heeft in sommige gebieden ernstige schade opgelopen; bruggen zijn ingestort en wegen zijn als kaartenhuizen in elkaar gezakt. Nazorg en herstel Het venijn leek in de staart te zitten door tropische storm Lee. Lee veroorzaakte dagenlang hevige regen langs de oostkust, met als gevolg dat sommigen die aanvankelijk opgelucht adem hadden gehaald na Irene nu toch straten en huizen onder water zagen lopen. Voor anderen betekende de aanhoudende regen extra schade. FEMA heeft ondertussen ‘Disaster Recovery Centers’ in de meest getroffen gebieden ingericht. Burgers en bedrijven kunnen daar informatie krijgen over beschikbare hulpprogramma’s. Financiële hulp is overigens aan strikte voorwaarden gebonden; uitgangspunt is dat een ieder adequaat verzekerd moet zijn. Een verzekering tegen de gevolgen van overstromingen en landverschuivingen is echter niet altijd mogelijk. Ondertussen wordt ook de FEMA door geldzorgen geplaagd. Aangekondigd is dat sommige wederopbouwprojecten, noodzakelijk na eerdere natuurrampen, uitgesteld zullen worden. De staten zelf zitten door de aanhoudende economische crisis ook slecht bij kas en zien met zorg de herstelwerkzaamheden tegemoet. Tot besluit - het kostenplaatje Naar schatting zestig mensen hebben het leven verloren. In materiële zin worden de kosten van Irene in totaal geschat op 7 miljard dollar. Dat is vanuit financieel
oogpunt, althans naar Amerikaanse begrippen, een relatief klein prijskaartje voor een natuurramp. Eén vraag wordt niet gesteld maar is niettemin intrigerend: zouden de kosten lager zijn uitgevallen als de staat van onderhoud van de infrastructuur beter zou zijn geweest? Een overpeinzing die niet zomaar uit de lucht komt vallen. Neem bijvoorbeeld de jaarlijkse rapporten over infrastructuur van de onafhankelijke organisatie American Society of Civil Engineers (ASCE). In 2008 heeft deze organisatie (onder andere) een rapport over de infrastructuur van de staat Vermont gepubliceerd, een staat die na Irene tot één van de meest zwaar getroffen gebieden behoort. Het rapport concludeerde toen dat 39% van de bruggen structureel gebrekkig, of functioneel verouderd zijn. Van de 572 dammen in de staat vormen 57 een hoog risico. Veertig procent van de wegen zijn in slechte of matige conditie. Of de staat van de infrastructuur in Vermont inderdaad heeft gezorgd voor de door Irene veroorzaakte omvangrijke infrastructurele schade is onduidelijk. Wel kan worden vastgesteld dat er de laatste jaren, in navolging van experts en wetenschappers, in toenemende mate ook politieke aandacht is voor de kwaliteit van de nationale infrastructuur. Eén van de vele pleitbezorgers is Stephan Flynn, die in 2007 in zijn boek The Edge of Disaster stelt dat Amerikanen de neiging hebben om voortdurend te ontkennen hoe kwetsbaar het land is voor de gevolgen van natuurrampen. Misschien is het niet toevallig dat president Obama, in zijn onlangs gepresenteerde banenplan, voorstelt om werkgelegenheid te scheppen door het creëren van banen gericht op de verbetering van de nationale infrastructuur. Een plan dat – uiteraard – veel geld kost. In Nederland zouden we zeggen ‘de kost gaat voor de baat’, hoe daar in Amerika over gedacht wordt, zal moeten blijken.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
41
Kees de Bont en Ben Kamphuis, Landbouw Economisch Instituut, Wageningen UR Joke Timmers, ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Voedsel is één van de basisbehoeften van de mens. Beperkte beschikbaarheid of hoge voedselprijzen kunnen al vrij snel leiden tot maatschappelijke onrust, zoals gebleken is tijdens de jaren 2007/2008 en 2010/2011, toen de voedselprijzen scherp stegen. Sindsdien staat de wereldvoedselvoorziening internationaal weer in de schijnwerpers. Hoe zit dit nu in Nederland? Kunnen we hier ook schaarste aan voedsel verwachten? Zijn wij wel voldoende geïnformeerd over de ontwikkelingen op de wereldmarkt voor wat betreft voedselschaarste en voedselprijzen? Hebben we inzicht in de drijvende krachten achter de beschikbaarheid van voedsel?
Beschikbaarheid en prijs van voedsel belangrijk voor
sociale tevredenheid Marktinformatie voor landbouwbeleid Ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van het EU landbouwbeleid is in de loop der tijd een uitgebreid en gedetailleerd marktinformatiesysteem ontwikkeld. Dit systeem heeft bijgedragen aan de succesvolle agrarische ontwikkeling in de EU. In dat systeem worden de ontwikkelingen op de landbouw- en voedselmarkten op uiteenlopende wijze gevolgd onder andere via oogstramingen, markt- en prijs informatiesystemen en modellen voor lange termijn projecties. Een breed scala aan agrarische producten wordt daarbij in kaart gebracht.
Beschikbaarheid van voedsel in Nederland Voedselonzekerheid en voedselschaarste hebben tot in de jaren ’50 van de vorige eeuw in Nederland en West Europa voor grote problemen gezorgd. De voedselschaarste tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de periode die daarop volgde is mede aanleiding geweest voor het oprichten van de EU. “Nooit meer honger” was een van de drijfveren achter de oprichting van de EU en doelstelling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Het GLB werd een van de eerste en belangrijkste beleidsterreinen van de EU en was zo succesvol dat Nederland en de EU meer dan zelfvoorzienend zijn geworden voor de meeste agrarische producten en levensmiddelen. Sindsdien hebben zich geen noemenswaardige problemen met de voedselvoorziening voorgedaan in Nederland en de EU. 42
De verzamelde informatie wordt voor verschillende doelen gebruikt, bijvoorbeeld voor aan- en verkoopbeleid van bedrijven, voor overheidsbeleid, waaronder het GLB van de EU, als ook als input voor statistieken en onderzoek. Bij het vergaren en verwerken van deze informatie zijn vele instanties betrokken, zoals de productschappen voor de verschillende landbouwsectoren, het Landbouw Economisch Instituut als onderdeel van Wageningen UR, het ministerie van EL&I, de Europese Commissie, etc. Het brede formele en informele netwerk van instanties en personen wordt niet alleen gebruikt voor de reguliere informatievoorziening over de ontwikkelingen op de landbouwmarkten, maar ook in crisissituaties. Marktinformatie wordt ondermeer gebruikt ten behoeve van het vaststellen van compensaties voor dieren die uit de productie worden genomen bij het bestrijden van dierziekten of producten die uit de markt worden genomen zoals bij de recente EHEC-crisis. Vernieuwing van informatiesystemen Door de recente ontwikkelingen in de mondiale en regionale voedselvoorziening neemt de belangstelling
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
voor de internationale markten weer toe. Vanuit de FAO, de OECD, NGO’s en andere nationale en internationale instanties wordt aandacht gevraagd voor de ontwikkelingen in de globale en regionale voedselvoorziening. Er is behoefte aan systemen die niet alleen de ontwikkelingen monitoren maar ook inzicht geven in mogelijke toekomstige ontwikkelingen, om zo adequaat op eventuele regionale voedselschaarste en prijsstijgingen te kunnen anticiperen. De bestaande systemen zijn daarvoor nog onvoldoende uitgerust. De sterke prijsstijgingen van landbouwproducten in 2007 en 2010 zijn immers niet adequaat voorspeld. Vernieuwing en aanpassing van de systemen is daarom nodig. Daarbij zou de aandacht meer gericht moeten worden op de essentiële landbouwproducten zoals granen en rijst en minder op het vastleggen van gedetailleerde informatie over voor de basisvoedselvoorziening minder relevante agrarische producten. Daarnaast zal er meer aandacht moeten komen voor aspecten die van invloed (kunnen) zijn op de regionale voedselvoorziening en prijsvorming. Naast de traditionele oogstramingen geldt dat bijvoorbeeld voor handelspolitieke maatregelen, de relatie tussen energieprijzen en voedselprijzen, voorraden, dollarkoersen etc. Begrip van de samenhang tussen ontwikkelingen is essentieel Naast informatie over de ontwikkelingen in vraag en aanbod en de prijzen van landbouwproducten is er meer kennis en inzicht nodig in de achtergronden van de fluctuaties op de markten. De sterke prijsstijgingen in de jaren 2007 en 2010 werden onder andere veroorzaakt door het slechte weer en daardoor de tegenvallende oogst. Deze factoren waren echter niet de enige verklaring. Een belangrijke oorzaak is de sterk groeiende wereldbevolking en toenemende koopkracht, waardoor de vraag naar voedsel, voornamelijk van dierlijke oorsprong, melk en vlees, sterk is toegenomen. Verder laten de ontwikkelingen zich deels verklaren uit gewijzigde marktomstandigheden: globalisering, de omvang van de wereldmarkt en de samenhang tussen de markten. Zo hangen de markten tussen energie, kunstmest en voedsel steeds nauwer met elkaar samen. Dit leidt er toe dat een verstoring op de energiemarkt wordt overgedragen op de voedselmarkt. Daarnaast is het aanbod van voedsel op de wereldmarkt de afgelopen jaren krapper geworden. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen zoals het gebruik van een deel van het productieareaal voor de productie van biomassa, de beperktere hoeveelheid agrarische producten die op de wereldmarkt worden verhandeld als gevolg van geopolitieke ontwikkelingen waarbij bilaterale afspraken tussen landen onderling gemaakt worden
over de levering van voedsel. Maar ook het sluiten van grenzen voor export van producten door de verwachte tegenvallende oogsten, etc. Daarnaast treden er in bepaalde regio’s als gevolg van interne machtverhoudingen problemen op met de beschikbaarheid, het transport en de verdeling van voedsel. Dit bleek bijvoorbeeld begin 2011 bij de problemen in het Midden Oosten, waar als gevolg van de sterk gestegen voedselprijzen rellen uitbraken (die uiteindelijk hebben geleid tot machtswisselingen). Verstoringen in de beschikbaarheid van voedsel en een abrupte stijging van voedselprijzen treden vooral op als enkele van de hiervoor geschetste ontwikkelingen zich in combinatie voor doen. Dit pleit ervoor om de ontwikkelingen in de markten goed te volgen en te kijken in hoeverre zich situaties voordoen of dreigen voor te doen die kunnen leiden tot ernstige verstoringen in de beschikbaarheid van voedsel en de voedselprijzen. Verwachtingen voor de toekomst Naar verwachting zullen er in Nederland geen dusdanige crisissituaties optreden dat er problemen komen zodanig dat de voedselvoorziening structureel in gevaar komt. Wel mag worden verwacht dat de voedselprijzen als gevolg van een aantal ontwikkelingen in de mondiale vraag en het aanbod in de toekomst een stijgende tendens zullen vertonen. Dit naast prijsverschillen als gevolg van calamiteiten, slechte weersomstandigheden etc. Crisissituaties zijn echter niet uitgesloten. Vandaar dat vanuit strategisch oogpunt aandacht wordt besteed aan de nationale voedselvoorziening. Zo wordt er in het kader van het interdepartementale programma Nationale Veiligheid nagedacht over de mogelijkheid van een crisis in de voedselvoorziening van Nederland. Voedsel is aangemerkt als een van de vitale sectoren van de Nederlandse samenleving. Mogelijke oorzaken voor een ontwrichting van de voedselvoorziening in de toekomst in Nederland en de EU kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in grootschalige ICT uitval, energie-uitval of (bio) terrorisme. De kans op een voedselcrisis in Nederland wordt beperkt geacht, maar in andere regio’s is echter wel sprake van serieuze problemen in de voedselvoorziening. Naast tegenvallende oogsten door slechte veranderende weersomstandigheden spelen daarbij ook regionale en geopolitieke factoren een rol van betekenis.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
43
Leonie Hoijtink, Hans te Brake, Michel Dückers (Arq/Impact) Ira Helsloot, Crisislab
Burger vertrouwt meer op capaciteiten
Nederlandse overheid in crisistijd dan gedacht
De afgelopen jaren wordt regelmatig gesproken over de ‘vertrouwenscrisis’ tussen burgers en de overheid. De burger zou geen vertrouwen hebben in de capaciteiten en het optreden van de overheid1, wat op zijn beurt een negatief effect zou hebben op de beleving van veiligheid door burgers.2 Het vertrouwen in de overheid en de informatie die door die overheid wordt verstrekt, blijkt echter nog steeds hoog en dat is maar goed ook omdat dit een van de pijlers is voor de psychosociale veerkracht van burgers. Dit blijkt uit onderzoek van Impact in opdracht van het ministerie van VenJ. In opdracht van het ministerie van VenJ heeft Impact onderzocht welke factoren de psychosociale veerkracht van burgers na rampen of crises beïnvloeden.3 Het onderzoek, uitgevoerd met een voor Nederland representatieve steekproef van 1361 respondenten, heeft achterhaald welke factoren de psychosociale veerkracht van burgers na rampen of crises beïnvloeden. Het gaf daarmee een eerste inzicht in het mechanisme achter veerkracht. Vier factoren zijn geïdentificeerd die ten grondslag liggen aan veerkracht: (i) psychologische aspecten als zelfvertrouwen, zelfdiscipline en doorzettingsvermogen, (ii) sociale context, de relatie die mensen met hun omgeving onderhouden, (iii) veronderstelde impact en gedrag naar aanleiding van rampscenario’s, en (iv) vertrouwen in overheid en
44
informatie in rampencontext. Dit artikel gaat specifiek over een ‘bijvangst’ van het onderzoek: het vertrouwen in het functioneren van de overheid rondom rampen. Vertrouwen in capaciteiten Respondenten is gevraagd naar de mate waarin zij vertrouwen hadden in de capaciteiten van de lokale en nationale overheid en operationele diensten van leger, politie, brandweer en ambulance om een ramp te voorkomen dan wel te beheersen. Uit de resultaten blijkt dat bijna tweederde van de Nederlanders van mening is dat de nationale overheid redelijk tot volledig voorbereid is op een ramp (tabel 1). Voor de gemeente denkt een ruime meerderheid dit. Slechts 7 procent van de Nederlanders geeft aan te denken dat de nationale overheid helemaal niet tot weinig is voorbereid en voor de lokale overheid is dit 11 procent. Ter vergelijking, eenzelfde soort onderzoek van de Universiteit van Gent onder 1050 Vlamingen in 2005, toonde aan dat ruim een kwart van de Vlamingen van mening is dat hun nationale overheid niet voorbereid is op een ramp; voor de Vlaamse lokale overheid dacht zelfs 68 procent van de bevolking dit.4 Mocht een ramp of crisis toch uitbreken, dan is ruim de helft van de Nederlanders er van overtuigd dat de nationale overheid (heel) goed in staat is de gevolgen daarvan te beheersen en voor de lokale overheid is 45 procent van de Nederlanders deze mening toegedaan.
1
NSOB, Betekenis geven aan vertrouwen: naar een vertrouwenwekkende overheidscommunicatie, 2010.
2
Het CCV, Veiligheid en Vertrouwen: kernen van een democratische rechtsstaat, 2011.
3
L. Hoijtink, H. te Brake & M. Dückers, Veerkracht Monitor – de ontwikkeling van een meetinstrument voor psychosociale veerkracht na rampen. Amsterdam: Impact, 2011.
4
Onderzoek door prof. dr. Gino Verleye, Universiteit van Gent.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Tabel 1 De mate waarin de rijksoverheid en de gemeente voorbereid en in staat worden geacht een ramp of crisis te beheersen
Helemaal Niet Enigszins Goed niet
Heel goed
Rijks- overheid
Voorbereid
1
7
28
54
10
Beheersen
1
5
38
50
6
Gemeente
Voorbereid
1
10
35
48
6
Beheersen
1
8
46
40
5
Het meeste vertrouwen wordt echter gesteld in ambulance, brandweer en politie. Respectievelijk 87, 86 en 82 procent van de Nederlanders is de mening toegedaan dat deze diensten redelijk tot volledig voorbereid zijn op een ramp. Wanneer het aankomt op het opereren tijdens een ramp dan scoort de ambulancedienst wederom net het hoogst: 79 procent van de Nederlanders gelooft dat zij (heel) goed in staat is de ramp te beheersen. Voor de brandweer en de politie ligt dit percentage op respectievelijk 78 en 72 procent. Vertrouwen in informatie Tevens is respondenten gevraagd naar het vertrouwen in de informatie die door de overheid wordt verstrekt. Uit de resultaten (gepresenteerd in tabel 2) blijkt dat de informatie van zowel de nationale als lokale overheid door de meeste respondenten als volledig, duidelijk en betrouwbaar wordt ervaren, waarbij vooral de betrouwbaarheid als goed wordt beoordeeld.
Tabel 2 De volledigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid van informatie van de rijksoverheid en gemeente
Helemaal Niet Enigszins Goed niet
Heel goed
Rijks- overheid
Volledig
2
7
37
46
7
Duidelijk
2
7
33
48
5
Betrouwbaar
2
6
31
53
7
Gemeente
Volledig
1
8
40
45
6
Duidelijk
1
8
38
44
4
Betrouwbaar
1
7
35
51
6
Bovendien komt uit het onderzoek naar voren dat meer dan 80 procent van de respondenten aangeeft het advies van de overheid tijdens een ramp te volgen. Hoewel natuurlijk onzeker is of dit bij een echte ramp ook werkelijk het geval zal zijn, is dit al met al geen slechte score. In het onderzoek is ten slotte gekeken hoe men tegen verschillende bronnen van informatie aankijkt, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen kranten, radio en tv, internet in het algemeen, sociale media en universiteiten. Klassieke informatiebronnen (radio en tv) blijken (nog steeds) beter te scoren op zowel volledigheid als betrouwbaarheid en duidelijkheid. Rond de 67 procent van respondenten geeft hoge scores aan deze bronnen. Minstens zo opvallend is het lage vertrouwen in de volledigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid van sociale media. Wel verschilt het oordeel van jongere (tot 36 jaar) en oudere respondenten (≥36 jaar): jongeren staan positiever tegenover dit medium vooral met betrekking tot de volledigheid en duidelijkheid van informatie. Echter, wat betreft de betrouwbaarheid van informatie verspreid via sociale media, gaat dit “generatieverschil” niet op. Zo geeft 11 procent van de totale steekproef aan sociale media (heel) betrouwbaar te vinden, terwijl dit percentage onder respondenten jonger dan 36 nog lager is: 10 procent. Deze resultaten impliceren dat sociale media niet altijd de aandacht verdienen die ze tegenwoordig vanuit de overheid vaak wel krijgen: na rampen en crises vertrouwen de meeste mensen toch gewoon op radio en tv. Vertrouwenscrisis? De gepresenteerde onderzoeksresultaten lijken haaks te staan op de “vertrouwenscrisis” waarover vaak gesproken wordt door media en wetenschappers. De meerderheid van de Nederlanders heeft vertrouwen in de capaciteiten en de informatie van de overheid en denkt bovendien aanwijzingen van die overheid tijdens crises te volgen. Deze resultaten mogen de overheid ook zelf vertrouwen geven, maar leggen ook een verantwoordelijkheid op de schouders van de overheid om het vertrouwen waar te maken. Want we weten dat ‘vertrouwen te voet komt, maar te paard gaat’.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
45
Ellis Hazendonk, NCTV Communicatie
en beveiligen Via e-learning beter voorbereid op terrorisme en criminaliteit Een bedrijf kan slachtoffer worden van een aanslag, maar kan daar ook ongewild een bijdrage aan leveren. Terroristen of criminelen kunnen misbruik maken van zaken als toegangspasjes, inlogcodes en bedrijfsgevoelige informatie. Maatregelen hiertegen kunnen goedkoper en eenvoudiger zijn dan u denkt. Vaak zit dat hem in kleine zaken. Variërend van het toepassen van een scherper toegangsbeleid tot het zorgvuldig instrueren van eigen personeel. E-learningmodule Zeker van je Zaak Veiligheidsbewustzijn (security awareness) bij personeel kan bijdragen aan het voorkomen van terrorisme, het terugdringen van criminaliteit en het vroegtijdig signaleren van ongewenst gedrag. Security awareness is de mate waarin iedere medewerker op elk niveau in de organisatie het belang en de mate van beveiliging begrijpt, zijn eigen individuele beveiligingsverantwoordelijkheden inziet en daar ook naar handelt. Om bedrijven te helpen bij het trainen van hun mede-werkers op security awareness gebied heeft de Nationaal Coördinator voor Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de e-learning module Zeker van je Zaak ontwikkeld. Zeker van je Zaak gaat over ‘veiligheidsbewustzijn’ voor bedrijven en instellingen. Het laat medewerkers zien dat er ook op de werkplek verdachte situaties kunnen zijn die de bedrijfsvoering ernstig kunnen verstoren. Het gaat daarbij om acties of voorbereidingen daarop door criminelen, vandalen, extremisten en terroristen. De module leert mede-
46
werkers hoe ze alert kunnen zijn op ongewenste verstoringen op de werkvloer én wat ze daartegen kunnen doen. Er zijn twee modules: eentje voor managers en veiligheidscoördinatoren (die daar ook in leren hoe ze zelf hun personeel kunnen trainen), en eentje voor (nieuwe) medewerkers. E-learningmodule Alerteringssysteem Terrorismebestrijding De kans dat een terroristische aanslag precies uw organisatie treft kan klein zijn. Maar als het gebeurt, zijn de gevolgen groot. Steeds meer bedrijven in Nederland passen hierop hun veiligheidsbeleid aan. Zo werken de overheid en het bedrijfsleven met een aantal sectoren al intensief samen in het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (ATb). Dit waarschuwingssysteem is gericht op (terroristische) dreiging voor vitale bedrijfssectoren in Nederland. Het vormt de basis voor de te nemen maatregelen en zorgt ervoor dat bedrijven en overheden zich beter kunnen voorbereiden op een terroristische dreiging. Dat kan op het moment dat het speelt een hoop tijd, geld en ellende schelen.
Voor iedereen die wil weten wat het ATb nou precies is, hoe het werkt en wie erbij betrokken zijn is er een e-learningmodule ontwikkeld. Deze geeft kort uitleg, stelt vragen en aan de hand van een fictieve casus kunnen organisaties hun kennis over alertering testen en verbeteren. E-learning methode Werken via e-learning zorgt voor een brede en gemakkelijke toegang tot informatie die kan helpen om uw bedrijf veiliger te maken. E-learning biedt flexibiliteit en snelheid. Het betekent 24 uur per dag en zeven dagen per week toegang tot de leerstof. De ‘cursist’ heeft toegang tot trainingsmogelijkheden waar, wanneer en zo snel hij maar wil: thuis of op het werk. Ook na afronding van de module kan de cursist nog steeds op ieder gewenst moment de leerstof raadplegen en daarmee zijn kennis opfrissen. Dat biedt grote voordelen op traditionele trainingen en cursussen onder leiding van een docent. Website www.nederlandtegenterrorisme.nl Op dit moment zijn er twee e-learningmodules beschikbaar: Zeker van je Zaak en de ATbmodule. Er wordt hard gewerkt aan uitbreiding van de modules met onderwerpen zoals spionage en dierenextremisme. De modules zijn te vinden op de website www.nederlandtegenterrorisme.nl, het online platform voor iedereen die in zijn dagelijks werk te maken heeft met terrorisme en beveiliging.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
Colofon Redactieadres Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing
Ministerie van Veiligheid en Justitie Kamer H1420 Postbus 20301 2500 EH Den Haag E-mail:
[email protected] Redactie
Redactiecommissie: Ruth Clabbers, Marije Breedveld, Chris van Duuren, Donna Landa, Judith Sluiter, David van Veenendaal en Geert Wismans (samenstelling en eindredactie) Redactiesecretariaat: Nalini Bihari (070-426 53 00) Redactieraad
Prof. dr. Ben Ale (Technische Universiteit Delft) Dr. Arjen Boin (Universiteit Utrecht) Mr. dr. Ernst Brainich Prof. dr. Adelbert Bronckhorst (TNO/VU Amsterdam) Dr. Menno van Duin (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid) Prof. dr. Georg Frerks (Universiteit Wageningen) Prof. dr. Bob de Graaff (Nederlandse Defensie Academie) Prof. dr. Ira Helsloot (Radboud Universiteit Nijmegen) Prof. dr. Erwin Muller (Universiteit Leiden) Dr. Astrid Scholtens (Crisislab) Prof. dr. Erwin Seydel (Universiteit Twente) Prof. dr. Rob de Wijk (The Hague Centre for Strategic Studies)
Aan dit nummer werkten mee:
Fotografie
Otto Adang, Ben Ale, Ineke Beemster, Hans Blokpoel, Peter Bos, Kees de Bont, Yolanda de Bruin, Ernst Brainich, Mathilda Buijtendijk, Marjolein Coppens, Nathalie Doesberg, Piet Hein Donner, Anton Dorst, Michel Dückers, Menno van Duin, Godfried Engbersen, Martin Evers, Ellis Hazendonk, Ira Helsloot, Eef Herregodts, Digna van Herwaarden, Maarten Hillenaar, Wim Holthuis, Marcel Homan, Leonie Hoijtink, Rob Jastrzebski, Ben Kamphuis, But Klaasen, Gerben Klein Baltink, Nicole Mallens, Tijs Manten, Melissa Montoya Gmelig Meyling, Nico van Mourik, Erwin Muller, Ludwig Oberendorff, Janine Odink, Martin Scholtz, Nils Senff, Lucinda Sterk, Yvonne Stilting, Eelco Stofbergen, Joke Timmers, Jaap Uijlenbroek, Renske van Veen, Pauline Veldhuis, René Verjans, Ronald Voorthuis, Gido de Vos, Joseph Vos, Marieke van Wijk
ANP, Boyd Smith, FEMA, Rob de Haas, Hollandse Hoogte, Rob Jastrzebski, LVNL, Ministerie van Veiligheid en Justitie, NCTV, NFI, NIFV, R. Verkerk/USAR.NL, VR Midden- en West Brabant IIlustraties
LVNL, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, NIFV Vormgeving
Grafisch Buro van Erkelens, Den Haag Productiebegeleiding
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Communicatie en Informatie / Grafische en Multimediale Diensten Druk
Delta Hage © Auteursrecht voorbehouden. ISSN 1875-7561
Voor een gratis abonnement mail:
[email protected]. Het magazine is te downloaden via www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/crisis-en-nationale-veiligheid.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011
47
Vier vragen aan: Piet Hein Donner, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Wat is u het meest bijgebleven van de crisisaanpak naar aanleiding van de digitale inbraak bij Diginotar en wat neemt u voor uzelf mee uit de gebeurtenissen?
“We mogen min of meer tevreden constateren dat de werkwijze die wij hebben gekozen ook effectief is geweest. Binnen de kortste keren zaten alle deskundigen van V&J en BZK bij elkaar in de ruimten van het NCC. Dat gaf de mogelijkheid voor een snelle analyse en er konden vrijwel onmiddellijk oplossingen worden voorgesteld. En dat heeft de politieke besluitvorming weer versterkt. Het was ook bijzonder dat we niet hebben geaarzeld om snel onze stappen uit te dragen, zelfs toen het midden in de nacht van vrijdag op zaterdag was. Weet u, het is niet vanzelfsprekend voor bestuurders om zo snel mogelijk zelf met het slechte nieuws naar buiten komen en ook meteen duidelijk maken wat je gaat doen. Maar hier gold zeker wat collega Opstelten, de huisbaas van het NCC - of was het nu Johan Cruijf? - zo treffend zei: ‘Zorgen dat je zelf aan de bal blijft’.” Hoe kijkt u terug op de publiekprivate samenwerking bij de aanpak?
“De inbraak bij DigiNotar heeft opnieuw een aspect van de kwetsbaarheid van digitale informatievoorziening duidelijk gemaakt. Zowel het bedrijfsleven als de overheid hebben hier de nadelen van ondervonden. Gelukkig bleek dat het bedrijfsleven en de overheid elkaar effectief weten te vinden als het echt crisis is. Om een voorbeeld te geven: wij kregen al heel snel de persoonlijke steun van de heer Wientjes van VNO/NCW voor de aanpak die wij hadden gekozen. Dat heb ik zeer gewaardeerd. Er was sowieso sprake van 48
een coöperatieve opstelling van allerlei organisaties. Naast VNO-NCW ook van het MKB-Nederland, de Cyber Security Raad, ICT-Office, ICT Response Board, CIO-platform en diverse softwareleveranciers in zowel het publieke als private domein. Daardoor zijn potentieel ernstige verstoringen voorkomen. Dat geeft goede hoop voor toekomstige samenwerking, want we zijn er natuurlijk nog niet als het gaat om een veilig internet. Overigens heeft het kabinet de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, voor alle zekerheid gevraagd het functioneren van de crisisstructuur te evalueren.” Welke korte termijn maatregelen heeft u ondernomen?
“We zijn begonnen om alle websites van de overheid niet langer van de DigiNotarcertificaten gebruik te laten maken en zijn overgestapt op andere leveranciers. De overheid heeft daarnaast het operationeel beheer van alle certificaten van DigiNotar overgenomen om tijdens de overgangsfase de boel scherp in het oog te kunnen houden. Het ministerie van EL&I zal, in afstemming met de OPTA, de mogelijkheden bezien voor een beter toezicht, dat wil zeggen op welke manier de audits van bijvoorbeeld PWC en KPMG beter kunnen bijdragen aan een vergroting van de zekerheid. Verder wordt onder andere bekeken welke nadere eisen moeten worden gesteld aan certificatenleveranciers, die onder het PKI(-Overheid) stelsel certificaten verstrekken.” Welke structurele maatregelen op de langere termijn worden genomen om de veiligheid van digitale datacommunicatie te verbeteren?
“Het is goed ons te realiseren dat absolute
veiligheid niet bestaat. Geen enkel huis is volledig inbraakvrij. Geen enkel datacommunicatiesysteem is volledig te beschermen. Wat we dus doen, is het steeds opnieuw beter aanpakken en we hebben gekozen - zoals ik al in de Kamer meldde - voor een driesporenbeleid. Het eerste spoor is dat we, om het simpel te zeggen, het de inbrekers moeilijker willen maken. Een voorbeeld is het opnemen van meerdere certificaten binnen één systeem. We zullen aan de certificatenleveranciers onze vereisten en normen explicieter maken en hun werk ook laten controleren; het toetsen van de feitelijke veiligheid. Verder zullen de handreikingen van GOVCERT.NL om websites te beveiligen zeer nadrukkelijk onder de aandacht worden gebracht bij de centrale en decentrale overheden. En er wordt gewerkt aan een meldplicht voor ICT incidenten voor organisaties die cruciale maatschappelijke functies vervullen. Het tweede spoor is dat we klaar staan om ingeslagen ruiten en deuren meteen te vervangen. Dit wordt nu nader uitgewerkt en zal een plaats krijgen in de Nationale Cyber Security Strategie. Het derde spoor bestaat uit structurele systeemverbeteringen op mondiaal niveau. Voor een deel is het huidige certificatensysteem vastgelegd in EU regelgeving. We gaan daar actief invloed op uit oefenen. We zullen ook onze ervaringen met de DigiNotar-crisis delen met het internationale CERT-netwerk, waar GOVCERT.NL deel van uitmaakt, en de JBZRaad. Daarnaast zullen we onze ervaringen inbrengen in al lopende initiatieven. Verder vertrouw ik erop dat onze experts nog een paar azen in de mouw hebben die ze nu even niet willen uitspelen.”
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing oktober 2011