BRL 0602 d.d. 2002-03-01
NATIONALE BEOORDELINGSRICHTLIJN VOOR HET ®KOMO-PRODUCTCERTIFICAAT 'BRANDVERTRAGEND BEHANDELEN VAN HOUT EN HOUTPRODUCTEN DOOR MIDDEL VAN DE VACUÜM EN DRUKMETHODE'
Op 10 april 2002 aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit
Uitgave: Certificatie-en attesteringsinstelling Stichting Keuringsbureau Hout SKH Nadruk verboden
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 2 van 15
ALGEMENE INFORMATIE BIJ DEZE UITGAVE Deze nationale beoordelingsrichtlijn is op 18 februari 2002 door de certificatie-instelling Stichting Keuringsbureau Hout SKH conform het SKH Reglement voor Productcertificatie 1988 bindend verklaard en zal per 10 april 2002 worden gehanteerd voor het uitgeven van een SKH-®KOMO-productcertificaat "Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode".
Uitgever: Certificatie-instelling SKH Postbus 50 1270 AB Huizen Telefoon: (035) 526 87 37 Fax: (035) 526 83 81
© Stichting Keuringsbureau Hout SKH Niets uit dit drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van SKH, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
INHOUDSOPGAVE
1.
Inleiding............................................................................................... 4
2.
Procedure ter verkrijging van een productcertificaat ........................... 4
3.
Eisen te stellen aan het productieproces .............................................. 4
4.
Eisen te stellen aan de grondstoffen .................................................... 5
5.
Eisen te stellen aan het gerede product ................................................ 6
6.
Eisen te stellen aan het kwaliteitssysteem van de certificaathouder ...................................................................... 9
7.
Controle door de certificatie-instelling .............................................. 11
8.
Eisen m.b.t. het merken, herkenbaarheid en traceerbaarheid .................................................................................. 11
9.
Lijst van vermelde documenten ......................................................... 12
Bijlage I: Toelichting hoofdstuk 5 ...................................................................... 13 Bijlage II: Snelverweringstest voor brandvertragend behandeld hout toe te passen in risicoklasse 3 ............................................................. 15
Pagina 3 van 15
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 4 van 15
1.
INLEIDING
1.1
Onderwerp De in deze nationale beoordelingsrichtlijn opgenomen eisen worden door de certificatie-instellingen, die hiervoor erkend zijn door de Raad voor Accreditatie, gehanteerd bij de behandeling van een aanvraag voor c.q. de instandhouding van een ®KOMO-productcertificaat "Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode". Onder de vacuüm- en drukmethode wordt in dit verband verstaan het inbrengen van een brandvertragend middel in hout conform de aan de methode gerelateerde voorschriften in NEN 2930 en BRL 0601.
1.2
Algemeen Naast de eisen die in deze beoordelingsrichtlijn zijn vastgelegd, stelt de certificatie-instelling aanvullende eisen, in de zin van algemene procedure-eisen van certificatie, zoals vastgelegd in het algemeen certificatiereglement van de betreffende instelling. De af te geven kwaliteitsverklaring wordt aangeduid als ®KOMO-productcertificaat.
2.
PROCEDURE TER VERKRIJGING VAN EEN PRODUCTCERTIFICAAT
2.1
Toelatingsonderzoek De certificatie-instelling onderzoekt of de in het productcertificaat op te nemen uitspraken in overeenstemming zijn met de beoordelingsrichtlijn. Van het toelatingsonderzoek wordt een rapportage opgesteld, op basis waarvan het ®KOMOproductcertificaat, al dan niet onder bepaalde voorwaarden, wordt verleend.
2.2
Beoordeling van het kwaliteitssysteem van de aanvrager De certificatie-instelling onderzoekt of het kwaliteitssysteem van de aanvrager in overeenstemming is met hoofdstuk 6 van deze BRL.
2.3
Afgifte van het productcertificaat Het productcertificaat wordt in overeenstemming met de door de Harmonisatie Commissie Bouw vastgestelde modellen conform het algemeen reglement van de certificatie-instelling afgegeven wanneer de beoordeling van het kwaliteitssysteem van de aanvrager en de eisen zoals in de beoordelingsrichtlijn zijn geformuleerd in positieve zin zijn afgerond.
2.4
Externe kwaliteitscontrole Na afgifte van het productcertificaat wordt door de certificatie-instelling controle uitgeoefend zoals beschreven in hoofdstuk 7 van deze BRL.
3.
EISEN TE STELLEN AAN HET PRODUCTIEPROCES
3.1
Algemeen De certificaathouder dient te beschikken over productiemiddelen, waarmee producten van een constante kwaliteit vervaardigd kunnen worden. Relevante algemene eisen met betrekking tot het productieproces zijn beschreven in NEN 2930 en BRL 0601 'Houtverduurzaming onder vacuüm en druk'.
Indien klasse 1 in de bijdrage tot brandvoortplanting dient te worden gerealiseerd, bestaat het proces volgens welke het hout een brandvertragende behandeling dient te ondergaan, uit de volgende onderdelen: Voor-vacuümperiode: Verlaag de druk in de bereidingsautoclaaf tot een absolute luchtdruk van ten hoogste 20 kPa en houd deze drukverlaging gedurende ten minste 15 minuten aan. Vul hierna de autoclaaf volledig met de brandvertragende vloeistof. Persperiode:
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 5 van 15
Verhoog de druk op de vloeistof tot ten minste 900 kPa en handhaaf deze ten minste 2 uur. Verwijder na het persen de brandvertragende vloeistof uit de autoclaaf. Na-vacuümperiode: Verlaag de druk in de bereidingsautoclaaf tot een absolute druk van ten hoogste 20 kPa en houd de bereikte luchtdrukverlaging ten minste 15 minuten aan. De minimum concentratie van de werkvloeistof wordt per middel bepaald op basis van aantoonbare prestaties van het middel. Indien een lagere brandklasse (2 t/m 4) wordt verlangd kan door middel van: a. het verlagen van de concentratie van de werkvloeistof onder handhaving van het beschreven proces, of b. een aanpassing van voor-vacuümperiode en/of persperiode een lagere retentie worden gerealiseerd, e.e.a. in relatie tot de aantoonbare prestaties van het middel en in overleg met de certificatie-instelling. De eisen te stellen aan het vervaardigde product staan vermeld onder hoofdstuk 5. 3.2
Bedrijfsuitrusting De certificaathouder dient te beschikken over een vacuüm- en drukinstallatie zoals omschreven in Bijlage 5 van BRL 0601, met dien verstande dat bij een installatie die voor meerdere doeleinden wordt gebruikt, te allen tijde voorkomen dient te worden dat onaanvaardbare menging optreedt van het brandvertragende middel met andere producten. Bij toepassing van meerder producten in een installatie dient de situatie ter beoordeling aan de certificerende instantie te worden voorgelegd. De bedrijfsuitrusting en procesvoering dienen te zijn afgestemd op het voorkomen van ongewenste concentraties aan schadelijke stoffen in de lucht van werkruimtes, een en ander conform de voorschriften van het ARBO-besluit. Dit geldt met name tijdens piekbelastingen zoals direct na het openen van een installatie waarin hout wordt behandeld. Ten behoeve van de grondstoffencontrole dient de certificaathouder te beschikken over: een elektrische houtvochtmeter met inslagelektroden ter bepaling van het houtvochtgehalte. De houtvochtmeter dient instelbaar te zijn op de te meten houtsoort en corrigeerbaar voor wat betreft de houttemperatuur. De bepaling van het houtvochtgehalte met behulp van een elektrische vochtmeter dient te worden uitgevoerd overeenkomstig paragraaf 7.2.3 van NEN 5461; rolbandmaat voor het bepalen van de breedte, dikte en lengte van bezaagd hout en van de omtrek van rondhout; kubeertabellen voor de inhoudsberekening van brandvertragend te behandelen rondhoutpalen, houtprofielen en houtconstructies; apparatuur voor het bepalen van de sterkte van het in oplossing gebrachte brandvertragende middel zoals een refractometer en/of een areometer in combinatie met een thermometer. Ingeval van een areometrische bepaling is dit: - een maatcilinder waarin de areometer vrij kan drijven; - een areometer conform NEN-ISO 649-1/649-2; - een thermometer met een bereik van 0 oC - 30 oC. Ingeval van een refractometer is dit: - een refractometer conform NEN-EN 12143. Ten behoeve van de controle van het eindproduct dient de certificaathouder te kunnen beschikken over de middelen en methoden die aantoonbaar geschikt zijn.
3.3
Registratie Alle relevante gegevens betreffende het productieproces dienen schriftelijk vastgelegd te worden middels een automatische registratie. Ten behoeve van de traceerbaarheid moet iedere charge een uniek nummer hebben, terwijl door bundelnummering de traceerbaarheid gewaarborgd blijft tot het opheffen van de bundel.
4.
EISEN TE STELLEN AAN DE GRONDSTOFFEN De certificaathouder dient vast te leggen waaraan grondstoffen dienen te voldoen. Aspecten van de grondstoffen die van
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 6 van 15
invloed zijn op procesparameters of eindproduct dienen te worden benoemd. 4.1
Hout - Het te behandelen hout moet vrij zijn van houtaantastende schimmels; - het te behandelen hout moet vrij zijn van verf of andere afwerklagen, die de behandeling negatief kunnen beïnvloeden; - het te behandelen hout moet zijn ontdaan van schors, bast en cambiumlaag; - het hout moet vrij zijn van vuil, ijs, sneeuw enz.; - het te behandelen hout moet vrij zijn van zaag- of schaafresten ter voorkoming van een ongewenste afvalstroom (sludge etc.); - het te behandelen hout dient te worden gedroogd tot een houtvochtgehalte dat passend is voor het beoogde toepassingsgebied. Bij tussentijdse opslag dient het hout zodanig onder dak te worden geplaatst dat het niet in aanraking kan komen met vloeibaar vocht. Voor de bepaling van het vochtgehalte is de meest vochtige plaats in het hout maatgevend. Als goedkeuringscriterium wordt kwaliteitsniveau 3 volgens NEN 5461 gehanteerd; - het hout dient vorstvrij te zijn; - geschaafd en bezaagd hout moet zijn opgelat om de toegankelijkheid van het middel te bevorderen. Indien een eventuele aftekening van de stapellat ongewenst is, mag per twee lagen worden opgelat (met de zichtzijden op elkaar); - alle bewerkingen aan het hout moeten zijn voltooid voordat tot behandeling wordt overgegaan. Indien onvermijdelijk, is na behandeling boren en afkorten beperkt toegestaan; - in één charge mag slechts hout van gelijke impregneerbaarheid worden behandeld. Voor de impregneerbaarheid van houtsoorten, zie NEN-EN 350-2.
4.2
Brandvertragend middel Met betrekking tot het brandvertragende middel gelden de volgende algemene eisen: - De producent van het brandvertragende middel dient te zijn gecertificeerd volgens ISO 9001 of te beschikken over een daaraan gelijkwaardige kwaliteitssysteem; - de certificaathouder dient te werken overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften van de producent en/of leverancier van het middel; - de certificaathouder dient in het bezit te zijn van een actueel, door de leverancier geautoriseerd, informatieblad (Material Safety Data Sheet), uitgegeven door de producent van het brandvertragende middel; - de certificaathouder moet van iedere levering van het middel een analyserapport beschikbaar hebben, waaruit blijkt dat de batch voldoet aan de specificaties van de producent; - de minimaal te behalen netto retentie van het middel is, gegeven de gevraagde klasse in de bijdrage tot brandvoortplanting en/of rookproductie, gebaseerd op de combinatie van houtsoort, middel en verkregen testresultaten (zie hoofdstuk 5). De netto retentie wordt uitgedrukt in g/m 2; - de in te stellen minimumconcentratie van het middel is, gegeven de gevraagde klasse(-n) in de bijdrage tot brandvoortplanting en/of rookproductie, gebaseerd op aantoonbare prestaties van het middel; - van de werkvoorraad van het brandvertragende middel dient minimaal 4 maal per jaar de samenstelling te worden geanalyseerd in opdracht van de certificaathouder. Bij regelmatige verstoringen van de samenstelling kan de bepalingsfrequenties door de certificatie-instelling worden verhoogd. Minimaal 1x per jaar zal het onderzoek naar de samenstelling van de werkvoorraad worden uitgevoerd door de certificatie-instelling; - de concentratie van het middel in de werkvoorraad dient dagelijks voor de eerste charge, en ook bij aanmaak van nieuwe oplossing, bepaald te worden. Zonodig dient de concentratie van de werkvoorraad op de voorgeschreven concentratie gebracht te worden; - de temperatuur van het middel dient in de installatie minimaal 5 oC te zijn.
5.
EISEN TE STELLEN AAN HET GEREDE PRODUCT In de paragrafen 5.1 tot en met 5.8 en in Bijlage I worden de algemene eisen en de eventuele beoordelingsgrondslagen en normatieve referenties aangegeven. De prestaties van elk onderdeel worden opgenomen in de kwaliteitsverklaring. Met het 'gerede product' wordt in dit verband bedoeld het brandvertragend behandelde hout, teruggedroogd tot het vochtgehalte dat voor de toepassing is vereist.
5.1
Retentie De na het impregneerproces vastgestelde retentie mag niet lager zijn dan de voorgeschreven retentie.
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 7 van 15
De berekening van de retentie, die wordt weergegeven in g/m2, wordt uitgevoerd aan de hand van de volgende formule:
E = (V0 - Ve) * C A V0 Ve C A E
= = = = =
Volume beginvoorraad (l) Volume eindvoorraad (l) Concentratie van de oplossing (g/l) Oppervlak van het te behandelen hout (m2) Retentie (g/m2)
Bij het niet behalen van de retentie, dient de partij andermaal (indien nodig meerdere malen) te worden geïmpregneerd tot de voorgeschreven retentie is bereikt. Een herhaling van het impregneerproces is niet noodzakelijk indien het in paragraaf 3.1 beschreven proces ter realisatie
van klasse 1 in de bijdrage tot brandvoortplanting is uitgevoerd. 5.2
Houtvochtgehalte Het brandvertragend behandelde hout dient te worden teruggedroogd tot het houtvochtgehalte dat voor de toepassing is vereist. Indien de metingen met een elektrische houtvochtmeter als gevolg van de ingebrachte middelen niet betrouwbaar zijn, dient het houtvochtgehalte door middel van de droogstoofmethode te worden vastgesteld zoals beschreven in NEN-EN 212.
5.3
Brandgedrag Voor eisen te stellen aan het brandgedrag van het gerede product wordt verwezen naar het Bouwbesluit, waarin diverse houttoepassingen, functionele eisen en prestatie-eisen worden onderscheiden. Per toe te passen houtsoort wordt de bijdrage tot brandvoortplanting bepaald aan de hand van NEN 6065; van de bovenzijde van vloeren en trappen aan de hand van NEN 1775. Per toe te passen houtsoort wordt de rookproductie in besloten ruimten bepaald aan de hand van NEN 6066. Wanneer sprake is van vigerende Europese normen volgens welke brandvertragend behandeld hout is of wordt getest, zal een expertiseoordeel dienaangaande deel uitmaken van de procedure ter verkrijging van een productcertificaat.
5.4
Duurzaamheid van het hout De duurzaamheid van het toe te passen hout dient voldoende te zijn voor de omstandigheden waaronder het wordt toegepast, e.e.a. conform NEN-EN 460. De omstandigheden, ook wel aangeduid als risicoklassen voor biologische aantasting, zijn gedefinieerd in NEN-EN 335-1. Wanneer de natuurlijke duurzaamheid van een houtsoort onvoldoende is voor het beoogde toepassingsgebied, kan een aan de brandvertragende behandeling voorafgaande houtverduurzamende behandeling (met inbegrip van fixatie en terugdrogen) uitsluitend plaatsvinden indien de combinatie van het brandvertragende middel en het houtverduurzamingsmiddel is beproefd zoals beschreven in paragraaf 5.3.
5.5
Duurzaamheid van de brandvertragende behandeling Afhankelijk van de toepassing van het gerede product kunnen omgevingsfactoren de werking van de brandvertragende behandeling nadelig beïnvloeden.
5.5.1
Luchtvochtigheid Bij toepassing van brandvertragend behandeld hout in risicoklasse 2, dient ten aanzien van het effect van de luchtvochtigheid te worden aangetoond dat het gerede product geen hygroscopisch gedrag vertoont. De hygroscopiciteit van het brandvertragend behandelde hout kan worden vastgesteld conform ASTM D320, met dien verstande dat de luchtvochtigheid in de testruimte 96% dient te bedragen en dat het evenwichtsvochtgehalte van de proefstukken na de testperiode de 28% niet mag overschrijden.
5.5.2
Slijtage
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 8 van 15
Slijtage als gevolg van mechanische belasting van het gerede product kan de werking van het brandvertragende middel negatief beïnvloeden. Indien aanleiding bestaat om het gerede product te voorzien van een afwerklaag, teneinde slijtage aan het houtoppervlak te voorkomen, dan mag deze afwerklaag de brandwerende behandeling niet negatief beïnvloeden. Behandeld hout met verschijnselen van slijtage dient te worden vervangen. 5.5.3
Verwering Wanneer het gerede product wordt toegepast in risicoklasse 3 dient aangetoond te worden dat de brandvertragende werking van het middel blijft voldoen aan de eisen van de beoogde brandklasse. Daartoe dient het brandvertragend behandelde hout een snelverweringstest te ondergaan, conform Bijlage II en te worden beproefd zoals aangeduid in paragraaf 5.2. In aanvulling op de snelverweringstest dient een buitenexpositie te worden uitgevoerd volgens de voorschriften van NEN-EN-ISO 2810 gedurende een periode van 6 jaar. Na de buitenexpositie dienen de proefstukken te worden beproefd zoals aangeduid in paragraaf 5.2. Wanneer sprake is van vigerende Europese normen inzake snelverwering volgens welke brandvertragend behandeld hout is of wordt getest, zal een expertiseoordeel dienaangaande deel uitmaken van de procedure ter verkrijging van een productcertificaat.
5.6
Afwerking van het brandvertragend behandelde hout Indien het gerede product wordt voorzien van een afwerklaag, dient het afwerksysteem te voldoen aan BRL 0801 of SKH 99-02 ‘Beoordelingsgrondslag voor de toepassing van verf op hout’ en dient de combinatie van het afwerksysteem met het gerede product de volgende testen te ondergaan: - uittreden van vluchtige inhoudsstoffen (bepaling droge hechting overeenkomstig ASTM 3359); - blarentest (overeenkomstig NEN-EN-ISO 4628/2); - droge en natte hechting (hechting visueel conform ASTM 3359). Wanneer de testen met goed gevolg zijn afgelegd, dient de combinatie van het gerede product en het afwerksysteem te worden beproefd zoals aangeduid in paragraaf 5.2. Indien een afwerksysteem wordt toegepast in risicoklasse 3 teneinde te voorkomen dat het brandvertragende systeem zijn werking verliest (bijv. als gevolg van uitloging), dient aanvullend de in paragraaf 5.4.3 beschreven procedure te worden gevolgd.
5.7
Mechanische eigenschappen
5.7.1
Toepassing in geveltimmerwerk Door middel van laboratoriumonderzoek moet worden aangetoond in welke mate de mechanische eigenschappen van brandvertragend behandeld hout afwijken van die van het oorspronkelijke hout. De volgende bepalingsmethoden dienen te worden uitgevoerd: buigsterkte, bepaald volgens NEN-EN 408; Janka hardheid, bepaald volgens ASTM D 143; elasticiteitsmodulus, bepaald volgens NEN-EN 408.
5.7.2
Toepassing in dragende constructies Voor constructieve toepassingen moet worden vastgesteld in welke mate sprake is van verlies in sterkte ten opzichte van de oorspronkelijke waarden, conform NEN-EN 338.
5.8
Corrosiviteit Ten aanzien van de corrosiviteit dient te worden aangetoond dat het brandvertragende middel in het gerede product geen corrosieve uitwerking heeft op gangbare metalen.
5.9
Lijmbaarheid De brandvertragende behandeling dient uitsluitend te worden uitgevoerd nadat een eventueel gewenste verlijming van houten onderdelen (bijv. t.b.v. vingerlassen en/of lamineren) is voltooid. Bij de keuze van de lijmsoort dient rekening te worden gehouden met de effecten van het impregneerproces.
6.
EISEN TE STELLEN AAN HET KWALITEITSSYSTEEM VAN DE CERTIFICAATHOUDER
6.1
Interne kwaliteitszorg van de certificaathouder
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 9 van 15
In de navolgende paragrafen zijn eisen geformuleerd waaraan het kwaliteitssysteem van de certificaathouder dient te voldoen in het kader van een productcertificaat. 6.1.1
Algemeen
6.1.2
Verantwoordelijkheid De verantwoordelijkheid voor het fabricageproces van het product, voor de interne kwaliteitsbewaking en voor het gerede product ligt bij de certificaathouder.
6.1.3
Melding van veranderingen Alle veranderingen binnen het kwaliteitssysteem, zoals procedures, IKB-schema, productiewijze, etc., dienen vooraf schriftelijk aan de certificatie-instelling te worden gemeld.
6.1.4
Interne kwaliteitsbewaking De in het kader van het kwaliteitssysteem te volgen procedures voor keuring, beproeving en registratie moeten zijn vastgelegd in een intern Kwaliteitsbewakingsschema (IKB-schema). Dit IKB-schema dient te voldoen aan de in de paragraaf 6.3.12 opgenomen eisen.
6.2
Directieverantwoordelijkheid
6.2.1
Algemeen De verantwoordelijkheid voor het totale kwaliteitsbeleid berust bij de directie. De directie moet dientengevolge dit beleid en de kwaliteitsdoelstellingen omschrijven, alsmede de verplichtingen dienaangaande. Één en ander in overeenstemming met andere bedrijfsdoelstellingen.
6.2.2
Organisatie Van de medewerkers, die betrokken zijn bij de keuring en de beproevingen, dienen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de onderlinge verhoudingen en hun plaats binnen de organisatie (bijvoorbeeld in een organogram) te zijn omschreven. Zij dienen over een passende ervaring c.q. opleiding te beschikken. De bedrijfsvoering moet geschieden onder verantwoordelijkheid van een persoon, waarvan is aangetoond dat hij/zij vakbekwaam is. De vakbekwaamheid is ter beoordeling van het certificerende instituut.
6.2.3
Kwaliteitsfunctionaris Er dient een directievertegenwoordiger te worden aangewezen, die ongeacht zijn overige verantwoordelijkheden, welomschreven verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft voor het bewerkstelligen van de invoering en het op peil houden van het kwaliteitssysteem.
6.2.4
Beoordeling van het kwaliteitssysteem Het kwaliteitssysteem, dat is opgezet met het doel een waarborg te verkrijgen dat producten van een constante kwaliteit worden geproduceerd, moet regelmatig door de kwaliteitsfunctionaris worden geëvalueerd en zo nodig, in overleg met de directie worden bijgesteld. Van de beoordeling dient een schriftelijke rapportage aanwezig te zijn die op verzoek beschikbaar is.
6.2.5
Behoud van eigenschappen van het product Productie, intern transport en opslag van gerede producten moeten op zodanige wijze beheerst plaatsvinden dat de meegegeven eigenschappen behouden blijven. Het externe transport moet zodanig plaatsvinden dat er geen beschadiging of blijvende vormveranderingen kunnen optreden.
6.3
Keuring en beproeving
6.3.1
Kwaliteitssysteem Het kwaliteitssysteem met betrekking tot het voortbrengingsproces moet schriftelijk vastgelegde procedures omvatten voor de keuring en de uitvoering van de beproevingen, zoals vastgelegd in het IKB-schema.
6.3.2
Beheersing van documenten De beheersing van documenten moet bewerkstelligen, dat alleen geldige documenten bij de keuring en beproeving beschikbaar zijn.
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 10 van 15
6.3.3
Registratie Van elke keuring of beproeving, zoals omschreven in het IKB-schema en uitgevoerd conform de vastgestelde procedures, dient een goede registratie te worden bijgehouden. Tevens dient een verificatie plaats te vinden aan de hand van reeds eerder uitgevoerde keuringen en beproevingen om na te gaan of aan de gestelde eisen wordt voldaan.
6.3.4
Kalibreren Keuringsmiddelen, meet- en beproevingsapparatuur dienen periodiek te worden gekalibreerd en onderhouden volgens een vastgesteld kalibreersysteem en op een toegankelijke wijze te worden geregistreerd.
6.3.5
Herkenbaarheid beproevingsmonsters Monsters, bedoeld voor keuring en beproeving, dienen duidelijk herkenbaar te zijn. Tevens dient, zo nodig, de beproevingsvolgorde herkenbaar te zijn.
6.3.6
Producten met tekortkomingen Producten met tekortkomingen dienen duidelijk gekenmerkt te zijn. Tevens dient men te beschikken over een procedure voor de behandeling van deze producten en een herkenbare (aparte) opslag respectievelijk een aanvullend registratiekenmerk (bijvoorbeeld in geval van foutieve fabricage). Zo nodig dienen corrigerende maatregelen te worden genomen.
6.3.7
Toelevering Grondstoffen, halfproducten en andere producten of bewerkingen dienen bij ontvangst te worden gecontroleerd conform het IKB-schema.
6.3.8
Laboratorium Voor het verrichten van laboratoriumwerkzaamheden dient men te beschikken over een goed uitgeruste (aparte) ruimte en over de meet- en beproevingsapparatuur. Bij gebruikmaking van een extern laboratorium dient dit door de certificatie-instelling te zijn goedgekeurd.
6.3.9
Interne controle Als aanvulling op de keuringen en beproevingen van de toegeleverde producten, het productieproces en het gerede product dient aantoonbaar te zijn, dat alle vereiste keuringen zijn uitgevoerd. Men dient te beschikken over een passende en toegankelijke registratie van de uitgevoerde keuringen en beproevingen en deze op peil houden om aan de hand hiervan aannemelijk te kunnen maken, dat voldaan is aan de gestelde eisen. Daar, waar nodig, dienen statistische technieken te worden toegepast op de onderzoeksresultaten.
6.3.10
Externe controle De certificaathouder dient medewerking te verlenen aan de door de certificatie-instelling uit te voeren controlewerkzaamheden door toegang tot de fabriek te verlenen en desgevraagd inzage te verschaffen in alle relevante documenten. Zo nodig dienen monsters ter beschikking te worden gesteld.
6.3.11
Klachtenbehandeling De certificaathouder dient aantoonbaar te beschikken over een goede klachtenregistratie en de behandeling hiervan met betrekking tot het product, waarop productcertificaat betrekking heeft. Per klacht dient te worden aangegeven hoe de klacht is geanalyseerd en afgehandeld.
6.3.12
Interne Kwaliteitsbewaking De certificaathouder dient een interne kwaliteitsbewaking te hanteren, hierin dienen minimaal de volgende onderdelen te zijn opgenomen en schriftelijk te zijn vastgelegd: - een ingangscontrole op de grondstoffen; - werkplekinstructies; - controle op het eindproduct; - de controle op de meetapparatuur; - klachtenregistratie.
7.
CONTROLE DOOR DE CERTIFICATIE-INSTELLING De certificatie-instelling controleer 4 x per jaar of de producten aan de technische specificaties voldoen, of de productie
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 11 van 15
in overeenstemming is met de door de certificaathouder vastgelegde en met de certificatie-instelling overeengekomen specificaties en of het interne kwaliteitsbewakingssysteem van de certificaathouder aan de in hoofdstuk 6. vastgelegde eisen voldoet. Zonodig kan, op advies van het College van Deskundigen, bovengenoemde controlefrequentie op grond van argumenten bijgesteld worden.
8.
EISEN MET BETREKKING TOT HET MERKEN, HERKENBAARHEID EN TRACEERBAARHEID Brandvertragend behandeld hout moet ten behoeve van de herkenbaarheid en de traceerbaarheid worden gemerkt. Per order moet uit een aan te brengen merk kunnen worden opgemaakt: 1. dat het hout onder het ®KOMO-productcertificaat is geproduceerd. Op het merk moet het ®KOMO-beeldmerk of het ®KOMO-woordmerk worden opgenomen; 2. door welke certificaathouder het hout brandvertragend is behandeld d.m.v. het aanbrengen van het certificaatnummer van de certificaathouder; 3. op welke wijze het hout brandvertragend is behandeld. Dit kan geschieden door het aanbrengen van een uniek productie/chargenummer. Van elke charge wordt geadministreerd wat de daarbij behorende volgnummers zijn en met welke procesparameters het hout is behandeld; 4. in welke risicoklasse het behandelde hout kan worden toegepast door middel van een aanduiding van risicoklasse 1, 2 en/of 3; 5. met welk middel het hout brandvertragend is behandeld. 6. voor welke brandvoortplantingsklasse (volgens NEN 6065 of NEN 1775) en/of rookproductieklasse (volgens NEN 6066) het behandelde hout is bestemd. Per houten deel moet uit een aan te brengen merk kunnen worden opgemaakt : 1. met welk middel het hout brandvertragend is behandeld; 2. in welke risicoklasse het behandelde hout kan worden toegepast door middel van een aanduiding van risicoklasse 1, 2 en/of 3; 3. voor welke brandvoortplantingsklasse (volgens NEN 6065 of NEN 1775) en/of rookproductieklasse (volgens NEN 6066) het behandelde hout is bestemd; 4. in welk jaar het hout is behandeld.
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 12 van 15
9. LIJST VAN VERMELDE DOCUMENTEN ARBO Besluit: 2002 ASTM D3201:1994 ASTM D3359:1997 BRL 0601:1999 BRL 0801:1999 Bouwbesluit:2000
NEN-EN 212:1988
NEN-EN 335-1:1992
NEN-EN 338: 1996 NEN-EN 350-2:1994
NEN-EN 408: 2000 (Ontw.)
NEN-EN 460: 1994
NEN-EN 12143:1996 EN NEN 177: 1997 NEN 2930:1991 NEN 5461:1999 NEN 6065: 1997 NEN 6066: 1997
ISO 9001: 2000 NEN-ISO 649-1: 1982 NEN-ISO 649-2: 1982 NEN-EN-ISO 2810:1997 (Ontw.) NEN-EN-ISO 4628-2:2000 (Ontw.)
SKH 97-04:2000 SKH 99-02:2001
Gevaarlijke stoffen en biologische agentia – Hoofdstuk 4, april 2002; Standard Test Method for Hygroscopic Properties of Fire-Retardant Wood and Wood-Based Products; Measuring Adhesion by Tape Test; Houtverduurzaming onder vacuüm en druk, juni 1999; Houten gevelelementen, november 1999; Bouwbesluit (Stb. 1991, 680; Stb. 1995, 295; Stb. 1996, 444; Stb. 1997, 34, 461, Stb. 1998, 531, 573; en Stb. 1999, 138, 439) en de Ministeriële regelingen Stcrt, 1992, 100, 104 en 188; Stcrt. 1993, 249; Stcrt. 1994, 44; Stcrt. 1995, 247; Stcrt. 1997, 157; Stcrt. 1998, 112, 138, 237 en 241; Stcrt. 1999, 140, 231; en Stcrt. 2000, 133, 238. Houtverduurzamingsmiddelen – Algemene richtlijnen voor monsterneming en voorbereiding voor het onderzoek van houtverduurzamingsmiddelen en van behandeld hout; november 1999. Duurzaamheid van hout en op hout gebaseerde produkten – Definitie van risicoklassen voor biologische aantasting – Deel 1: Algemeen – 1e druk, december 1992; Hout voor constructieve toepassingen – Sterkteklassen, 1e druk, juli 1996; Duurzaamheid van hout en op hout gebaseerde produkten. Natuurlijke duurzaamheid van massief hout. Deel 2: Richtlijn voor de natuurlijke duurzaamheid en behandelbaarheid van geselecteerde, voor Europa belangrijke, houtsoorten; oktober 1994; Houtconstructies – Hout voor Houtconstructies en gelijmd gelamineerd hout – Bepaling van een aantal fysische en mechanische eigenschappen, 1 e druk, juli 1996; Duurzaamheid van hout en op hout gebaseerde produkten – Natuurlijke duurzaamheid van massief hout – Richtlijn voor de eisen aan de duurzaamheid van hout voor toepassing in risicoklassen, 1 e druk, september 1994; Vruchten- en groentesappen - Bepaling van het gehalte aan oplosbare vaste bestanddelen - Refractometrische methode, oktober 1996; Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren,, 2 e druk, november 1991, inclusief wijzigingsblad NEN 1775/A1, mei 1997; Houtverduurzaming – Vacuüm- en drukmethode – Behandeling met middelen anders dan creosootolie, januari 1991; Kwaliteitseisen voor hout (KVH 2000). Gezaagd hout en rondhout Algemeen gedeelte, 2e druk 1999, maart 1999; Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal (combinaties), 1e druk, november 1991; Bepaling van de rookproduktie bij brand van bouwmateriaal (combinaties), 1e druk, november 1991, inclusief aanvullingsblad NEN 6066/A1, mei 1997; Kwaliteitesmanagementsystemen – Eisen, december 2000; Laboratoriumglaswerk – Areometers voor algemene doeleinden – Deel 1: Eisen, maart 1982; Laboratoriumglaswerk – Areometers voor algemene doeleinden – Deel 2: Beproevingsmethoden en gebruik, maart 1982; Verven en vernissen – Natuurlijke veroudering, juni 1997; Verven en vernissen – Beoordeling van kwaliteitsafname van verflagen – Aanduiding van de intensiteit, hoeveelheid en omvang van algemeen voorkomende gebreken – Deel 2: Aanduiding van de mate van blaarvorming, september 2000; Beoordelingsgrondslag 'Houtsoorten voor toepassing in geveltimmerwerk; eisen en bepalingsmethoden', februari 2000; Beoordelingsgrondslag voor de toepassing van verf op hout, september 2001.
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 13 van 15
BIJLAGE I TOELICHTING HOOFDSTUK 5 5.1
Retentie De retentie wordt uitgedrukt in g/m2. De basisretentie wordt afgeleid uit de resultaten van NEN 6065, NEN 1775 en NEN 6066. Met AQL10 (zoals omschreven in NEN 5461, tabel 24) als uitgangspunt, dient deze basisretentie vermenigvuldigd te worden met een factor 1,7. Aldus dient de gemiddelde retentie van een partij minimaal 1,7 x de basisretentie (g/m2) te bedragen. Door middel van praktijkonderzoek kan desgewenst worden vastgesteld of de factor 1,7 dient te worden bijgesteld. Hiertoe dient per houtsoort van een vijftal charges een partij van 50 houten delen per charge voor en na het impregneren te worden gewogen, e.e.a in samenwerking met de certificatie-instelling.
5.2
Brandgedrag De testen conform NEN 6065, NEN 1775 en NEN 6066 dienen te worden uitgevoerd met de houtsoorten die in de praktijk worden toegepast. Als basispakket dient de volgende groep van houtsoorten: 1. vuren 2. grenen (spint en kernhout) 3. western red cedar 4. eiken 5. uit de groep van plaatmaterialen: Okoumé exterieur multiplex Wanneer een houtsoort niet is getest conform bovenvermelde normen, dan dient de houtsoort met de slechtste score als basis voor de bepaling van de basis- en praktijkretentie. Een betere benadering kan worden verkregen door een indicatieve test (met minder proefstukken dan de resp. normen voorschrijven) uit te voeren, e.e.a. in overleg met de certificatie-instelling.
5.3
Toepassing houtverduurzamingsmiddel in combinatie met brandvertragend middel Wanneer een combinatie van houtverduurzamingsmiddel en brandvertragend middel gewenst is, dient in beginsel van de houtsoorten grenen en vuren vastgesteld te worden in hoeverre sprake is van een verandering in brandgedrag. Indien geen significante verschillen worden vastgesteld, kan worden aangenomen dat deze waarneming ook van toepassing is op andere houtsoorten. Indien wel verschillen worden geconstateerd, zal, afhankelijk van de resultaten, door de certificatie-instelling worden besloten of dit verschil wordt verwerkt in de praktijkretentie van andere houtsoorten of dat afzonderlijke testen worden gevraagd.
5.4
Duurzaamheid van de brandvertragende behandeling
5.4.1
Luchtvochtigheid Het hygroscopisch gedrag van het behandelde hout dient minimaal te worden getest op de houtsoorten western red cedar en grenen.
5.4.2
Slijtage Wanneer een afwerksysteem wordt aangebracht op brandvertragend behandeld hout teneinde slijtage aan het houtoppervlak te voorkomen, moet worden aangetoond dat de afwerklaag de brandwerende behandeling niet negatief beïnvloedt conform de testen die worden genoemd in 5.5 (evt. 5.4.3) en 5.2.
5.4.3
Verwering Om na te gaan of een brandvertragend middel (zonder aanvullende maatregelen, zoals het aanbrengen van een coating op het behandelde hout) geschikt is voor toepassing in risicoklasse 3, volstaat het om in eerste instantie alleen de houtsoort grenen te onderwerpen aan de snelverweringstest, zoals omschreven in deze BRL. Indien de proefstukken blijk geven van een significante achteruitgang in brandgedrag ten opzichte van proefstukken die geen versnelde verwering hebben ondergaan, dan is het middel ongeschikt voor toepassing in risicoklasse 3 zonder aanvullende maatregelen. Wanneer het brandvertragend geïmpregneerde hout uitsluitend in combinatie met een verfsysteem kan worden toegepast in risicoklasse 3, dan dient per hoofdgroep van de afwerksystemen (zie paragraaf 5.5) minimaal een middel op in ieder
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
Pagina 14 van 15
geval brandvertragend behandeld grenen, te worden onderworpen aan de snelverweringstest. Een buitenexpositie met een duur van 6 jaar dient te worden uitgevoerd volgens de voorschriften van NEN-EN-ISO 2810. De afmetingen van de proefstukken dienen te zijn afgestemd op de in paragraaf 5.2 genoemde testen. Afhankelijk van de beoogde praktijktoepassing van het behandelde hout, dient een voor de praktijk relevant pakket van houtsoorten al dan niet in combinatie met een selectie uit de hoofdgroepen van afwerksystemen te worden samengesteld. 5.5.1
Afwerking De in paragraaf 5.5 genoemde testen dienen als basis voor de bepaling van de compatibiliteit van behandeld hout en verfsysteem. Het volstaat om per hoofdgroep minimaal één middel te testen op ten minste brandvertragend behandeld grenen. De hoofdgroepen zijn als volgt te onderscheiden: 1. alkydharsverven 2. acrylaatdispersies 3. high solids 4. producten op basis van lijnolie Voor toepassing van verfsystemen op brandvertragend behandeld hout in risicoklasse 3 wordt verwezen naar de snelverweringstest in paragraaf 5.4.3
5.6.1
Mechanische eigenschappen De drie genoemde testen behoeven in eerste instantie op 1 houtsoort naar keuze te worden uitgevoerd. Afhankelijk van de testresultaten dient in overleg met de certificatie-instelling te worden vastgesteld of ook andere, praktijkrelevante, houtsoorten dienen te worden getest.
5.6.2
Dragende constructies Voor dragende constructies dient de sterkteklasse volgens NEN-EN 338 te worden vastgesteld indien de resultaten van de in paragraaf 5.6.1 genoemde testen hiervoor een aanleiding vormen.
Nationale beoordelingsrichtlijn nr. 0602 Brandvertragend behandelen van hout en houtproducten door middel van de vacuüm- en drukmethode, d.d. 2002-03-01
BIJLAGE II SNELVERWERINGSTEST VOOR BRANDVERTRAGEND BEHANDELD HOUT, TOE TE PASSEN IN RISICOKLASSE 3 Voorafgaande aan brandproeven dient brandvertragend behandeld hout een snelverweringstest te ondergaan bestaande uit 6 cycli van: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8 uur 24 uur 40 uur 8 uur 16 uur 8 uur 64 uur
IR-bestraling beregening vriezen beregening rustperiode IR-bestraling rustperiode
(ruimtetemperatuur 40 0C) (ruimtetemperatuur 25 0C) (ruimtetemperatuur -10 0C) (ruimtetemperatuur 25 0C) (ruimtetemperatuur 25 0C) (ruimtetemperatuur 40 0C) (ruimtetemperatuur 25 0C)
Pagina 15 van 15