NL/SfB
BRL 5015 d.d. 2007-12-06
Nationale beoordelingsrichtlijn Voor het INSPECTIECERTIFICAAT voor ZONNEWONING
Techniekgebied T Vastgesteld door het College van Deskundigen d.d. 1 december 2007 Aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit d.d.
Uitgave:
SKW Certificatie BV
Nadruk verboden
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Uitgave: SKW Certificatie BV Kadegriend 5 1357 CB Almere Postbus 50231 1305 AE Almere Tel: Fax:
036-5402204 036-5348009 www.skw-certificatie.nl www.zonnewoning.nl
[email protected]
Nadruk verboden
Blad 2
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 3
Voorwoord SKW Certificatie BV
Algemene informatie In de tweede helft van 2001 is SKW Certificatie BV benaderd door een aantal organisaties om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Nationale Beoordelingsrichtlijn (BRL 5015) voor het “Inspectiecertificaat Zonnewoning nieuwbouw”. In januari 2002 is een werkgroep gestart met het formuleren van het eisenpakket voor de Zonnewoning. Als uitgangspunt werden daarbij de eisen gehanteerd zoals neergelegd in de diverse programma’s van de Novem (referentiewoningen 1999) en het pakket maatregelen voor een energiezuinige woning van het Wereld Natuur Fonds. Eind juni 2002 was de eerste versie van het eisenpakket voor het “Inspectiecertificaat Zonnewoning nieuwbouw” in concept gereed. In de loop van juli en augustus 2002 is de concept BRL 5015 verder verfijnd, waarna op basis van het eisen pakket, in het najaar van 2002 de eerste keuringen plaats kunnen vinden. Speciale dank gaat uit naar de deelnemers in de werkgroep die deze Nationale Beoordelingsrichtlijn mogelijk hebben gemaakt: Bouwfonds Ecofys/WNF HBG Moes Bouwbedrijf NCB Novem VNG WNF PBF SKW Certificatie BV
: : : : : : : : : :
De heer B. Mathijsen De heer ir. A.G. van de Bree De heer C. Kats De heer C. Mooy De heer L.C. van Es De heer dr. L. Brouwer De heer drs. D.J.M. Bellens Mevrouw E. van der Weiden De heer drs. M. Dingenouts De heer drs. W.C.M. Englebert.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 4
Inhoudsopgave 1. Inleiding ...............................................................................................................................5 1.1 Onderwerp .............................................................................................................................5 2. Toepassingsgebied en strekking BRL 5015 .......................................................................6 2.1 Achtergrond van het Inspectiecertificaat Zonnewoning.........................................................6 2.2 Kwaliteitsborging....................................................................................................................6 2.3 Geldigheid certificaat .............................................................................................................7 3. Terminologie .......................................................................................................................8 4. Procedures ..........................................................................................................................9 4.1 Formele aanvraag..................................................................................................................9 4.2 Inspectieprocedure 1, inspectie op documenten..................................................................9 4.3 Inspectieprocedure 2, Opleveringskeuring op alle eisen.......................................................10 4.4 Certificaat en plaquette..........................................................................................................11 4.5 Hernieuwingonderzoek ..........................................................................................................11 4.6 Voortoets ...............................................................................................................................11 5. Eisen voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning nieuwbouw ............................................12 5.1 Eis 1 .......................................................................................................................................13 5.1.1 Toetsingsmethode .................................................................................................................13 5.2 Eis 2 .......................................................................................................................................15 5.3 Eis 3 .......................................................................................................................................21 5.3.1 Toetsingsmethode .................................................................................................................21 5.4 Eis 4 .......................................................................................................................................23 5.4.1 Toetsingsmethode .................................................................................................................24 5.5 Eis 5 .......................................................................................................................................26 5.5.1 Toetsingsmethode .................................................................................................................26 5.6 Eis 6 .......................................................................................................................................29 5.6.1 Toetsingsmethode .................................................................................................................29 5.7 Eis 7 .......................................................................................................................................32 5.7.1 Toetsingsmethode .................................................................................................................32 6. Werkwijze inspectie-instelling .............................................................................................33 6.1 Het kwaliteitsbeleid ................................................................................................................33 6.2 Het kwaliteitssysteem ............................................................................................................33 6.3 Werkprocedures ....................................................................................................................33 6.3.1 Algemeen...............................................................................................................................33 6.3.2 Aanmelding, inspectie en keuring..........................................................................................33 6.3.3 Aanleg en beheer van projectdossiers ..................................................................................34 6.4 Klachtenregistratie .................................................................................................................35 7. Lijst van vermelde en geraadpleegde documenten ............................................................36 Bijlage 1 ............................................................................................................................................37
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
1.
Inleiding
1.1
Onderwerp
Blad 5
Deze beoordelingsrichtlijn 5015 (verder: BRL 5015) bestaat uit hoofdtekst en bijlagen. De in deze BRL 5015 opgenomen eisen worden gehanteerd door de vanwege de Raad voor Accreditatie erkende inspectie-instellingen bij de behandeling van een aanvraag voor en bij de controle op verkrijging van het Inspectiecertificaat Zonnewoning. Certificaten die op basis van deze BRL 5015 door de erkende inspectie-instellingen worden afgegeven aan woningen en woongebouwen worden aangeduid als Inspectiecertificaat Zonnewoning. De kwaliteit van woningen en woongebouwen, gecertificeerd conform deze BRL 5015, dient hiervoor bij voortduring te voldoen aan de vigerende versie van het Inspectiecertificaat Zonnewoning. Naast de eisen die in deze BRL 5015 zijn beschreven, stellen de inspectie-instellingen aanvullende eisen in de zin van algemene procedure-eisen van de certificatie. Hiervoor komen alleen in aanmerking de eisen en voorwaarden zoals deze zijn vastgelegd in een algemeen certificatiereglement of per certificatieschema gericht opgesteld door de betreffende inspectieinstelling. De in deze BRL 5015 opgenomen eisen hebben in grote mate een privaatrechtelijk karakter. In deze BRL 5015 is geen sprake van verwijzing naar publiekrechtelijke eisen. Deze beoordelingsrichtlijn wordt aangeduid als “BRL 5015 voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning”. Deze BRL 5015 vervangt geen eerdere uitgave van een nationale BRL voor dit onderwerp.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
2.
Blad 6
Toepassingsgebied en strekking BRL 5015
De BRL 5015 voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning wordt door de inspectie-instelling als basis gehanteerd bij het onderzoek ten behoeve van het verlenen van het Inspectiecertificaat. Het toepassingsgebied betreft de nieuwbouw van woningen en woongebouwen, zowel in de gesubsidieerde sector als in de vrije sector. Onderwerp van inspectiecertificatie is de inspectie van de relatie tussen de kenmerken van woningbouwplannen en de eisen uit deze BRL 5015 met inbegrip van de inspectierapportage. Onderwerp van inspectie vormt de woning en in voorkomende gevallen het woongebouw. In voorkomende gevallen is het mogelijk een toets te doen plaatsvinden nadat door middel van een verbouwing een al eerder gecertificeerd project is gewijzigd. Zie paragraaf 4.5 van deze BRL 5015. Voor wat betreft het stadium waarbij de noodzakelijke inspecties uitgevoerd dienen te worden is gekozen voor de eindfase van de ontwikkeling (bestek en tekeningen c.q. technische omschrijving) en de inspectie op het gereedgekomen product, voor oplevering van het product aan de aanvrager/ eigenaar.
2.1
Achtergrond van het Inspectiecertificaat Zonnewoning
Met het Inspectiecertificaat Zonnewoning wordt beoogd toepassingen te stimuleren inzake energiebesparing, duurzame energie, duurzame materialen in woningen en woongebouwen zonder tekort te doen aan het comfort. De eisen hebben betrekking op het ontwerp, de uitvoering en de wijze waarop de (toekomstige) bewoners worden geïnstrueerd in het juiste gebruik van deze aspecten. Hoewel Inspectiecertificaat Zonnewoning genoemd, maken ook andere vormen van duurzame energie dan passieve en actieve zonne-energie (PZE en AZE) onderdeel uit van het certificaat. De mogelijkheid van andere vormen van duurzame energie vergroot de ontwerpvrijheid. Effectief betekent dit dat de warmtepomp en de warmtepompboiler worden toegevoegd als mogelijkheid voor eis 2 (zie hoofdstuk 5). Omdat een warmtepomp zijn hogere rendement alleen haalt bij lage temperatuurverwarmingssystemen, zijn deze twee aspecten gekoppeld. Tevens zijn in het certificaat maatregelen en eisen opgenomen betreffende duurzame productiemethoden van de gebruikte materialen. Dit heeft onder meer geleid tot de eis van het toepassen van FSC-gecertificeerd hout in de woningen en woongebouwen.
2.2
Kwaliteitsborging
De algemene doelstelling voor het ontwikkelen van een BRL 5015 voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning is: • het stellen van eisen aan beheersing en borging van het product woning en/of woongebouw, op zodanige wijze dat woningen en/of woongebouwen gerealiseerd worden met een laag energetisch gebruik en de toekomstige bewoners ten gevolge van de in de woningen en/of het woongebouw opgenomen voorzieningen, gebruik maken van duurzaam opgewekte energie. • het aangeven van een beoordelingsprogramma door de inspectie-instelling.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
2.3
Blad 7
Geldigheid certificaat
Een Inspectiecertificaat Zonnewoning bevestigt dat het gebouw en/of de woning op het moment van de opleveringskeuring door de inspectie-instelling, voldoen aan de opgestelde eisen. Het certificaat is daarna geldig totdat er wijzigingen worden doorgevoerd op het vlak van de eisen. Deze wijzigingen kunnen immers tot gevolg hebben dat één van de bij oplevering gehaalde eisen niet meer voldoet. Indien de aanvrager of bewoner dit wenst kan de inspectie-instelling een herkeuring uitvoeren. Dit zal altijd gebeuren op basis van de meest recente versie van de BRL 5015.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
3.
Terminologie
College van Beroep
Nationale Beoordelingsrichtlijn 5015
Inspecteren
Inspectie
Inspecteur Inspectie-instelling
Kwaliteit Kwaliteitshandboek NEN-norm Project Reglement
Blad 8
Een binnen de inspectie-instelling onafhankelijk orgaan dat de klachten van betrokken partijen bij het certificaat behandeld en daarover ook een bindende uitspraak doet. De landelijke richtlijn waarin de eisen zijn opgenomen die door de inspectie-instelling worden gehanteerd bij de behandeling van een aanvraag voor en bij eventuele hernieuwingonderzoeken voor de verkrijging c.q. de instandhouding van het Inspectiecertificaat Zonnewoning. Systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd controle voor het verkrijgen van het inspectiecertificaat, het materiaal en het objectief oordelen daarvan om vast te stellen in welke mate aan overeengekomen criteria is voldaan. Het inspecteren van een woning en of woongebouw of deze voldoet aan de gestelde eisen zoals deze zijn verwoord in de Nationale BRL 5015 voor het Inspectiecertificaat Zonnewoningen. Persoon met bekwaamheid om een inspectie uit te voeren. Een door de Raad voor Accreditatie bevoegde instelling die bedrijven mag inspecteren op basis van de Nationale Beoordelingsrichtlijn. De mate waarin een geheel van eigenschappen en kenmerken voldoet aan eisen. Document dat het kwaliteitsmanagementsysteem van de inspectie-instelling specificeert. De op moment van Bouwvergunningverlening vigerende NEN norm. Het ter inspectie, middels bestek en tekeningen, voorgelegde bouwplan. Document van de inspectie-instelling waarin in omschreven is wat de taken verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn van de personen, organisaties en onafhankelijke organen die betrokken zijn bij dit certificaat.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
4.
Blad 9
Procedures
Het Inspectiecertificaat Zonnewoning is aan te vragen door iedereen in wiens opdracht woningen worden gebouwd. In de praktijk zullen dit vooral opdrachtgevers zoals corporaties en projectontwikkelaars zijn. Het initiatief om tot het Inspectiecertificaat Zonnewoning te komen kan uiteraard ook door bewonersgroepen, gemeenten architecten of particuliere opdrachtgevers worden genomen.
4.1
Formele aanvraag
De formele aanvraag van het Inspectiecertificaat Zonnewoning start met het toezenden aan de inspectie-instelling van het ingevulde en ondertekende aanvraagformulier, tesamen met de op dat moment beschikbare stukken (zie hoofdstuk 6 van deze BRL 5015, Werkwijze inspectie-instelling). De inspectie-instelling controleert op compleetheid van de ingediende documenten. Zij verzoekt bij incompleetheid om aanvullende informatie. Zodra de ingediende documenten compleet zijn, meldt zij de aanvrager dat de eerste keuring op definitief bestek en tekeningen c.q. technische omschrijving zal plaatsvinden. De inspectie ter verkrijging van het inspectiecertificaat geschiedt op twee momenten, nl. op basis van beschikbare technische beschrijving c.q. definitief bestek (eventueel voorafgaand aan start verkoop) en bij oplevering.
4.2
Inspectieprocedure 1, inspectie op documenten
De eerste inspectie toetst vooral de eisen die samenhangen met het ontwerp, zijnde eis neergelegd in de paragrafen 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4. Deze inspectie kan geschieden aan de hand van documentatie welke beschikbaar is bij de verkoop indien hieruit een goed oordeel te geven valt omtrent het al dan niet voldoen aan de eisen voor het certificaat. De inspectie geschiedt alleen indien de juiste en volledige informatie wordt overlegd door de certificaataanvrager (zie 4.3) bijvoorbeeld op grond van de technische omschrijving in de verkoopbrochure dan wel op basis van het definitieve bestek en de daarbij behorende tekeningen, berekeningen en verdere bouwkundige gegevens. Indien één jaar na aanvraag geen eerste inspectie heeft plaatsgevonden, wordt getoetst op basis van de op moment van eerste inspectie vigerende BRL 5015. Indien aan de hand van de ter beschikking gestelde documenten aan de eisen 1, 2, 3 en 4 is voldaan, verstrekt de inspectie-instelling de zogeheten ‘Voorlopige Verklaring Zonnewoning’ welk recht geeft op het gebruik van het beeldmerk Zonnewoning en/of andere beschermde zaken rond het inspectiecertificaat in de verkoopbrochure. De verkoopbrochure dient wel alle eisen van het inspectiecertificaat te noemen en te omschrijven. Hoewel eis 5.3 niet formeel wordt getoetst bij de eerste inspectie, bevat deze eis een aantal onderdelen welke samenhangen met het ontwerp. Het is de verantwoordelijkheid van de certificaataanvrager deze onderdelen bij verkoop te hebben geregeld.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 10
De inspectie-instelling stelt een inspectierapport op. Indien aanpassingen noodzakelijk zijn zal zij dit vermelden in haar rapportage. Na het uitvoeren van aanpassingen controleert de inspectie-instelling indien nodig de ingediende wijzigingen. De inspectie-instelling rapporteert de bevindingen aan de aanvrager schriftelijk binnen 30 werkbare dagen. De aanvrager kan na definitieve goedkeuring de e zinsnede ‘Voldoet aan de eisen Inspectiecertificaat Zonnewoning, 1 toetsing op de technische beschrijving c.q. het definitieve bestek’ opnemen in zijn verkoop- of verhuurinformatie betreffende het project. Het is raadzaam dat wordt gestart met de uitvoering nadat het plan voldoet aan de eisen 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4 uit de BRL 5015. Bij particulier opdrachtgeverschap voor één woning is deze toetsfase facultatief.
4.3
Inspectieprocedure 2, Opleveringskeuring op alle eisen
Als de uitvoering gereed is en weldra zal worden opgeleverd, dient de aanvrager, tenminste 2 maanden voor oplevering, dit te melden aan de inspectie-instelling. Deze zal vervolgens ter plaatse de tweede inspectie uitvoeren en hierover schriftelijk aan de aanvrager rapporteren. Van het resultaat wordt door de inspectie-instelling een rapportage opgesteld binnen vier weken na de keuring, waarna bij akkoordbevinding het certificaat wordt verleend. Corrigerende maatregelen kunnen gedurende maximaal drie maanden tijdens de gebruikelijke onderhoudsperiode in de bouw worden aangebracht behoudens aantoonbare overmacht door lange levertijden. De inspectie-instelling kan deze termijn dan één maal met drie maanden verlengen. Voldoen aan de inspectie bij oplevering leidt tot verlening van het Inspectiecertificaat Zonnewoning. Inspectieprocedure 1 en 2 vinden plaats op basis van het op moment van aanvraag vigerende BRL 5015. Indien deze tijdens het bouwproces gewijzigd wordt, wordt de aanvrager hiervan binnen 14 werkdagen door de inspectie-instelling op de hoogte gesteld. De aanvrager dient binnen 14 werkdagen schriftelijk aan de inspectie-instelling te melden of de aanvraag op basis van de op moment van aanvraag vigerende BRL 5015 dan wel op basis van de gewijzigde BRL 5015 wordt afgehandeld. Indien er van de aanvrager geen tegenbericht komt, gaat de inspectie-instelling ervan uit dat de aanvrager akkoord gaat met de wijzigingen en het project zal uitvoeren naar de eisen zoals gesteld in de gewijzigde BRL 5015. Bij de twee inspectieprocedures dient de aanvrager tenminste de volgende bescheiden te overleggen: Fase Bestek/Techn. Beschrijving/verkoopbrochure
Oplevering
*
Documenten algemene vragenlijst DO definitieve situatietekening, plattegronden, gevels en doorsneden definitieve EPC-berekening EPN definitieve uitdraai ZTW-module EPN definitieve Bouwbesluitberekening (daglicht, ventilatie- & spuicapaciteit) definitieve berekening Daglichtfactoren principedetails definitieve verkoopbrochure inclusief technische omschrijving voorlopige lijst ‘Maatlat Duurzaam Bouwen*/punten groene financiering’ algemene vragenlijst Uitvoering definitieve bouwvoorbereiding- en installatietekeningen definitief bestek of uitgebreide technische omschrijving definitieve woninghandleiding (installaties/materialen – specificaties/gebruik/onderhoud)
De definitieve lijst uit de ‘Maatlat Duurzaam Bouwen’ dient te worden onderbouwd middels tekeningen, verkoopbrochure, bestek en/of andere verklaringen met een juridische status.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
4.4
Blad 11
Certificaat en plaquette
Projecten die bij opleveringskeuring het certificaat hebben verworven, krijgen de beschikking over een gevelplaquette en - per woning - een certificaat.
4.5
Hernieuwingonderzoek
Woningen en woongebouwen worden gedurende de gebruiksperiode regelmatig aangepast, als gevolg van woon- en bouwtechnische ingrepen. Het Inspectiecertificaat Zonnewoning meet of op moment van oplevering van de woning en/of het woongebouw aan de eisen van het certificaat is voldaan. Indien eigenaren van woningen waarvoor in het verleden het Inspectiecertificaat Zonnewoning is verleend een hernieuwingonderzoek overwegen, bijvoorbeeld bij verkoop, bestaat hiertoe een mogelijkheid. Het hernieuwingonderzoek vindt plaats op basis van de dán vigerende versie van de BRL 5015. De inspectie-instelling voert een hernieuwingonderzoek uit als ware het een nieuwe aanvraag betreft. De kosten hiervan zijn voor rekening van de aanvrager.
4.6
Voortoets
Hoewel formeel geen deeluitmakend van procedure, kan de aanvrager in het voorbereidende stadium van het ontwikkelingsproces (voorlopig- of definitieve ontwerpstadium) een voortoets aanvragen bij de inspectie-instelling. Het uitvoeren van een dergelijke voortoets c.q. een voorcontrole op het dan aanwezige ontwerpmateriaal kan verstandig zijn, omdat wijzigingen in een definitief stadium veelal moeilijk door te voeren zijn. De voortoets geschiedt op de eisen 1, 2, 3 en 4 en de andere eisen voor zover toetsbaar. Over de afzonderlijke en toetsbare eisen ontvangt de aanvrager een schriftelijke rapportage. De voortoets wordt niet betrokken bij de formele inspectie van het plan aan de eisen van het Inspectiecertificaat Zonnewoning. De kosten van deze voortoets zijn niet inbegrepen in de kosten voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
5.
Blad 12
Eisen voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning nieuwbouw
Voorwoord Aan een Zonnewoning worden eisen gesteld op het gebied van energie, comfort en duurzaam materiaalgebruik welke uitstijgen boven de eisen van het Bouwbesluit of andere wettelijke voorschriften. Evenals het Bouwbesluit zijn de eisen aan de Zonnewoning bedoeld als minimum eisen om een aantal gebouwprestaties vast te leggen welke (nog) niet wettelijk zijn geregeld. Het ontwerpen van woningen is een complexe opgave waarin uiteindelijk verschillende functies van de woning moeten worden gerealiseerd. Bij elk ontwerp is daarom een integrale aanpak essentieel en waarbij alle functies vanaf het begin worden meegenomen in het proces. Naarmate meer van deze functies wettelijk worden vastgelegd, hetzij publiekrechtelijk via het Bouwbesluit dan wel privaatrechtelijk via een certificaat, zal de integrale aanpak steeds belangrijker worden. Voor elke functie bestaan eenvoudige principes en regels welke een ontwerper zich eigen moet maken voordat hij in staat is een integraal ontwerpproces te beginnen. In hoofdstuk 7 (lijst van vermelde documenten) is verwezen naar een aantal bronnen van deze principes en regels op het vlak van energiezuinig, comfortabel, gezond en duurzaam bouwen. Veel bronnen zijn tegenwoordig te vinden op het internet.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
5.1
Blad 13
Eis 1
De woning heeft een betere energieprestatie dan wettelijk voorgeschreven. Met de invoering van de Energie Prestatie Norm (EPN) in 1995 beoogt de Rijksoverheid door het stellen van eisen aan de energetische kwaliteit van nieuwbouwwoningen een substantiële besparing van het energieverbruik te realiseren. In de EPN staat de berekeningsmethodiek beschreven op basis waarvan de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) voor nieuwbouwwoningen bepaald wordt. Deze EPC in 1995 gesteld op 1,4 is respectievelijk in 1998, 2000 en 2006 aangescherpt tot 1.2, 1.0 en 0,8. In het kader van het Inspectiecertificaat Zonnewoning wordt gestreefd naar een hogere energiebesparing. Hiertoe is de EPC verder aangescherpt en worden tevens eisen gesteld aan de isolatiewaarde en de kierdichting van de woning. a. De Zonnewoning kent een EP-coëfficiënt van minimaal 15% lager dan gesteld in het vigerende Bouwbesluit. 2 b. De RC-waarde van de beganegrondvloer en het dak is minimaal 5,0 m K/W. 2 c. De RC-waarde van de gevel is minimaal 4,0 m K/W. 2 d. De U-waarde van dichte buitendeuren is maximaal 1,2 W/m K. 2 e. De U-waarde van het glas in kozijnen en deuren bedraagt maximaal 1,2 W/m K (HR++ glas). 3 2 f. De woning heeft een goede kierdichting: qV,10 = 1,0 dm /s.m . Compensatie: De maximaal toegestane energieprestatie blijft gehandhaafd. Een groter warmteverlies door transmissie (lagere isolatiewaarde) in een bepaald bouwdeel kan worden gecompenseerd door een kleiner warmteverlies in een ander bouwdeel. De compensatie is voornamelijk bedoeld om kleinere bouwdelen zoals dakkapellen, erkers of andere uitbouwen mogelijk te maken met toepassing van het isolatiemateriaal dat al in hoofdzaak wordt toegepast. De eisen aan deze compensatie zijn als volgt: - het brutowarmteverlies (Qbeh;verw;bruto) met de toe te passen isolatiewaarden moet minimaal 5% minder zijn dan het brutowarmteverlies met de volgens de door BRL 5015 voorgeschreven minimale isolatiewaarden; - het oppervlak met een lagere isolatiewaarde dan voorgeschreven mag niet meer dan 15 m2 bedragen; - de laagste isolatiewaarde bedraagt minimaal 50% van de grootste isolatiewaarde, uitgezonderd de isolatiewaarde voor beglazing;
5.1.1
Toetsingsmethode
Uit onderzoek door het ECN en IVAM (zie hoofdstuk 7) blijkt dat berekeningen van het normverbruik voor ruimteverwarming via de EPN-rekenmethodiek het reële verbruik voor de woningen goed weergeven. De theoretische besparing op grond van de EPC-berekening komt goed overeen met de in de praktijk gerealiseerde besparingen. Uit het onderzoek blijkt tevens dat woningen met een goed geïsoleerde woningschil in de regel beter presteren dan woningen die gebruik maken van meer experimentele en geavanceerde technieken. Voor de berekening van deze eis wordt vastgehouden aan de methodiek vastgelegd in de op moment van aanvraag vigerende versie van de NEN 5128/ NPR 5129 (EPN). Ad a De EPC-waarde wordt bepaald aan de hand van de NEN 5128/NPR 5129 (Handleiding rekenprogramma’s bij NEN 5128) en het bijbehorende NEN-computerprogramma. De inspectie-instelling neemt voor de berekening van de EPC van ieder woningtype een steekproef van 10% van het aantal woningen/ woningtypen met een minimum van 1, waarbij voor ieder woningtype de ongunstigst georiënteerde woning in de steekproef is opgenomen.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 14
Indien de aanvrager een EPC berekening kan overleggen niet ouder dan één jaar, uitgevoerd door een daartoe gespecialiseerd bedrijf onder certificaat staand van een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling, wordt de aanvrager geacht aan de eis te hebben voldaan. Ad b t/m f Deze waarden worden getoetst aan de hand van de methodiek beschreven in de NEN 1068, NEN 1087 en/of met behulp van SBR-referentiedetails. Ad d Een dichte deur heeft maximaal een glaspercentage van 20%. Dat betekent dat voor deuren met een glaspercentage groter dan 20% alleen eisen aan het glas worden gesteld. Toetsing compensatiemogelijkheid. Ter toetsing zijn twee EP-berekeningen vereist: een berekening volgens de door BRL 5015 voorgeschreven minimale isolatiewaarden van de verschillende bouwdelen en een berekening met de toe te passen isolatiewaarden bij de verschillende bouwdelen voor de verder gelijke woning. Bij de eerste inspectie (bestek en tekeningen c.q. technische omschrijving) dient aan de genoemde waarden op basis van berekeningen te worden voldaan. Bij de opleveringskeuring dient de aanvrager voor deze aspecten attesten, c.q. kwaliteit- of gelijkwaardigheidverklaringen van de gebruikte materialen dan wel inkoop- en verwerkingsbonnen aan de inspectie-instelling te overleggen waaruit blijkt dat aan de gestelde eisen is voldaan. De inspectie-instelling berekent op basis van een steekproef of bij oplevering aan de gestelde normen is voldaan.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
5.2
Blad 15
Eis 2
In de Zonnewoning worden minimaal twee vormen van duurzame energie toegepast. Indachtig de uitgangspunten voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning wordt onder duurzame energie in het kader van deze BRL 5015 niet verstaan een systeem of techniek die alleen gebruik maakt van (hoog) efficiënte omzetting van fossiele brandstoffen. Zij vallen niet onder het Inspectiecertificaat Zonnewoning. Toepassing van duurzame energievormen is niet vereist voor alle systemen of technieken die in, op of aan de woning worden toegepast. Voor verkrijging van het certificaat dient de aanvragen minimaal twee van de onderstaande vijf vormen van duurzame energie toe te passen. a. b. c. d.
Een zonneboiler of een zonneboilercombi (collectieve variant toegestaan); Een netgekoppeld fotovoltaïsch systeem (PV); Gebruik van passieve zonne-energie; Een warmtepomp met lage temperatuur verwarming (LTV) voor ruimteverwarming (collectieve variant toegestaan); Nb. De combiwarmtepomp geldt als één systeem. e. Een warmtepompboiler voor warm tapwater (collectieve variant toegestaan). Compensatiemogelijkheid vormen van duurzame energie (stadsverwarming) Indien er gebruik wordt gemaakt van stadsverwarming op basis van restwarmte (geen biomassa), dan vervalt de eis voor het toepassing van twee vormen van duurzame energie. In plaats daarvan komt de eis dat de toe te passen DE-optie is: PV van minimaal 750 W p (2 X 350 W p + ca. 5%) dient te 2 2 bedragen. Dit komt overeen met 6,25m multikristallijn PV (120 W p /m ). Aan de vijf mogelijkheden worden de volgende nadere eisen gesteld: Ad a Een zonneboiler voor de bereiding van warm tapwater of een zonneboilercombi voor de bereiding van 1 warm tapwater en ruimteverwarming heeft een DST -opbrengst van minimaal 3 GJ. Een collectieve 2 zonneboiler heeft een dusdanige omvang dat de dekkingsgraad groter of gelijk is dan 35%. Ad b Een fotovoltaïsch systeem (PV) is netgekoppeld en heeft een vermogen van minimaal 350 Watt-piek (W P). Voor deze vormen van actieve zonne-energiemaatregelen (a en b) geldt tevens de eis van een beschaduwingsreductiefactor van 0,85 ten opzichte van de optimale oriëntatie en helling (a en b). Ad c De bruto warmtevraag van de woning wordt voor tenminste 33% gedekt door passieve zonne-energie (PZE). Aan de eisen gesteld aan de zonne-energie kan ook voldaan worden via de daglicht eis. Ad d Een warmtepomp (gas of elektrisch) verzorgt de volledige ruimteverwarming middels een laag temperatuursysteem (vergrote radiatoren, wand- of vloerverwarming, luchtverwarming). Voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning mag een warmtepomp c.q. warmtepompboiler op blok- of wijkniveau voor ruimteverwarming worden toegepast. De bijstook voor het opvangen van de piekvraag middels fossiele brandstof bedraagt maximaal 20% van de totale bruto-warmtebehoefte voor ruimteverwarming.
1. Dynamische Systeem Test. 2. De dekkingsgraad is het deel van de opvallende zonnestraling dat voor verwarming van het tapwater wordt benut. De energiebehoefte voor warm water is afhankelijk van het gemiddeld aantal bewoners.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 16
Toelichting op a en b De beschaduwingsreductiefactor en daarmee de werkelijke jaarlijkse instraling voor actieve zonneenergie is gekoppeld aan een combinatie van oriëntatie en helling van de zonnecollector. De jaarlijkse instraling is een indicatie voor de systeemopbrengst. Toelichting op a en d Vanwege overlappende functies mogen de zonneboiler en de warmtepompboiler op ventilatielucht niet worden gecombineerd. Eveneens geldt dit voor de zonneboilercombi en de warmtepomp. Niet genoemd als eis voor de Zonnewoning maar een goede maatregel uit oogpunt van energiebesparing is gebalanceerde ventilatie met warmte terugwinning. Indien is gekozen voor een warmtepompboiler op ventilatielucht als duurzame energiemaatregel kan niet ook gebalanceerde ventilatie met warmte terugwinning worden toegepast. Het is immers niet mogelijk om de warmte in de afgezogen ventilatielucht tweemaal terug te winnen. Een warmtepompboiler heeft minder zin wanneer zogeheten overventilatie moet worden toegepast. Dit is het geval bij woningen met een klein vloeroppervlak. Collectieve systemen hebben een langere levensduur dan de gemiddelde woonduur van de afzonderlijke bewoners van de woningen. In geval van een collectief systeem dient de situatie voorkomen te worden dat het onderhoud niet structureel is geregeld gedurende de levensduur van het collectieve systeem. Dit leidt tot de volgende specifieke eisen voor collectieve systemen: - Het collectieve systeem heeft een unieke relatie met de woningen waarvoor het certificaat wordt aangevraagd. - In situaties waar verschillende eigenaars collectieve verantwoordelijkheid dragen voor een gemeenschappelijke voorziening dient het beheer en onderhoud van die collectieve voorziening geborgd te zijn. Toelichting op a Uit nauwkeurige berekeningen blijkt dat tussen een dekkingsgraad van 30% en 40% toepassing van collectieve zonneboilers economisch optimaal is. Om de vereiste dekkingsgraad te halen zijn naast het collectoroppervlak ook andere zaken van belang zoals de capaciteit van de opslag. De opslag vangt het verschil op tussen het aanbod van zonne-energie en de vraag naar warm water. Een vuistregel voor de opslagcapaciteit van een collectieve zonneboiler is minimaal 30 liter per vierkante meter collector. Toelichting op d De opslagcapaciteit van een warmtepompboiler moet zijn geoptimaliseerd op de omvang van het huishouden om zowel stilstandverliezen (te grote opslagcapaciteit) als verliezen door bijstook met een elektrisch element (te kleine opslagcapaciteit) te beperken. Het inschakelen van het bijstook-element hangt enerzijds af van de vraag naar warm tapwater en anderzijds van het aanbod aan warmte uit ventilatielucht. Door meer te ventileren dan nodig is kan het aanbod aan warmte worden vergroot (overventilatie). Aan overventilatie is een maximum gebonden van 25%. De benodigde hoeveelheid ventilatielucht voor de warmtepompboiler volgens de specificaties van de fabrikant mag dus niet meer dan 25% groter zijn dan benodigd volgens NEN 5128.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 17
5.2.1 Toetsingsmethode Toetsing Algemene eis actieve zonne-energie Actieve zonne-energiemaatregelen hebben een minimale beschaduwingsreductiefactor van 0,85 ten opzichte van de optimale oriëntatie en helling. De jaarlijkse instraling kan op eenvoudige wijze worden vastgesteld met de zogeheten instralingschijf. Nadat op de instralingschijf –een kartonnen draaischijf met alle windstreken (360°) en alle dakhellingen tussen 0° en 90°– de juiste oriëntatie is ingesteld, kan de jaarlijkse instraling worden afgelezen voor elke combinatie van oriëntatie en dakhelling. De instralingschijf is gebaseerd op het Perez-model. De instralingschijf houdt echter geen rekening met schaduw door omliggende obstakels op of aan de woning of in de omgeving. Voor de bepaling van de toegestane hoek β (t.o.v. het horizontale vlak) vanaf de onderzijde van de collector waarboven zich geen obstakels mogen bevinden om toch de vereiste 85% te halen, wordt de volgende formule gehanteerd.
β=
I jaar − 85% 60%
⋅ (180 − α )
(1)
β Belemmeringhoek Ijaar jaarlijkse instraling bij de gegeven oriëntatie en helling (zonder rekening te houden met belemmeringen) α Helling waaronder de collector wordt geplaatst
Ijaarlijks (α , oriëntatie)
zonnecollector of zonnepaneel op of aan het gebouw
β α belemmering buiten het gebouw
Dit impliceert het volgende: indien de oriëntatie en helling dusdanig zijn gekozen dat de jaarlijkse instraling al op 85% ligt, dan mogen er geen belemmeringen (β=0) in de omgeving voorkomen. De implicatie geldt alleen voor de zijde waarop de collector is gericht. De maximale belemmering is ten hoogste 36° (bij oriëntatie zuid en β= 36°) om minimaal 85% over te houden. De inspectie-instelling toetst aan de hand van de instralingschijf en de toegestane hoek β (t.o.v. het horizontale vlak) de beschaduwingsreductiefactor op basis van het definitieve ontwerp van de woningen. Toetsing ad a Een zonneboiler voor de bereiding van warm tapwater of een zonneboilercombi voor de bereiding van warm tapwater en ruimteverwarming heeft een DST-opbrengst van minimaal 3 GJ. Indien bij de eerste formele inspectie deze waarden zijn opgenomen in het definitieve bestek c.q. de technische omschrijving in de verkoopbrochure wordt de aanvrager geacht aan de eisen voor de eerste toetsing te hebben voldaan. Bij de opleveringskeuring dient de aanvrager attesten c.q. kwaliteits- of gelijkwaardigheidverklaringen, verstrekt door daartoe geaccrediteerde instellingen, te overleggen aan de inspectie-instelling waaruit blijkt dat aan de gestelde normen is voldaan. De DST-waarde van een zonneboiler volgens attest van het fabrikaat/type zonneboiler. Toetsing ad a
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 18
3
Een collectieve zonneboiler heeft een dusdanige omvang dat de dekkingsgraad groter of gelijk is dan 35%. Een goede collector heeft een opbrengst van 1,6 GJ (ISSO 59 – Grote zonneboilers) per vierkante 2 meter collector. Deze opbrengst is groter dan of gelijk aan een output van minimaal 190 W/m bij een instraling van 400 Watt en een verschil van 30 K tussen Tm en Ta (volgens Europese norm EN 129752:2001, Annex E: Power output per collector unit). Hierdoor bepaalt voornamelijk het collectoroppervlak de dekkingsgraad. In tabel 1 wordt voor woongebouwen het collectoroppervlak per woning weergegeven waarmee aan de eis kan worden voldaan. Tabel 1: Minimaal collectoroppervlak per woning voor een dekkingsgraad van 35% bij collectieve zonneboilers in woongebouwen. Aantal slaapkamers
Gemiddelde woningbezetting
1 2 3 of meer
[personen] 1,26 1,74 2,64 of meer
4
Benodigd collectoroppervlak 2
[m ] 0,9 1,1 1,6
Toetsing ad b Een fotovoltaïsch systeem (PV) is netgekoppeld en heeft een vermogen van minimaal 350 WP. Indien in het definitieve bestek c.q. de technische omschrijving deze waarden zijn opgenomen wordt de aanvrager geacht aan de eisen voor de eerste toetsing (bestek en tekeningen, technische omschrijving) te hebben voldaan. Bij de opleveringskeuring dient de aanvrager attesten c.q. kwaliteits- of gelijkwaardigheidverklaringen, afgegeven door daartoe geaccrediteerde instellingen, te overleggen aan de inspectie-instelling waaruit blijkt dat aan de gestelde normen is voldaan. Indien zij dit noodzakelijk acht voert de inspecterende instelling controleberekeningen uit. Toetsing ad c De bruto warmtevraag van de woning wordt door tenminste 33% gedekt door passieve zonne-energie (PZE). De PZE-waarde wordt bepaald aan de hand van de NEN 5128/NPR 5129 (Handleiding rekenprogramma’s bij NEN 5128, zie ook Lit. 6). De dekkingsgraad van de warmtebehoefte door passieve zonne-energie (fPZE) kan met de EPN als volgt worden berekend. 1. Bepaal de Bruto warmtebehoefte van de woning (Qwb;1) 2. Zet de ZTA-waarden van alle transparante delen van de gebouwschil op nul. Verwijder een eventuele serre uit de berekening. 3. Bepaal opnieuw de bruto-warmtebehoefte van de woning (Qwb;0). De dekkingsgraad fPZE is het verschil tussen Qwb;1 en Qwb;0 gedeeld door Qwb;0. De inspectie-instelling neemt voor de berekening van de PZE van ieder woningtype een steekproef van 10% van het aantal woningen met een minimum van 1 waarbij voor ieder woningtype de ongunstigst georiënteerde woning in de steekproef is opgenomen. Toetsing ad d Een warmtepomp (gas of elektrisch) verzorgt de ruimteverwarming middels een lage temperatuursysteem (vergrote radiatoren, wand- of vloerverwarming, luchtverwarming). Voor het 3
De dekkingsgraad is het deel van de opvallende zonnestraling dat voor verwarming van het tapwater wordt benut. De energiebehoefte voor warm water is afhankelijk van het gemiddeld aantal bewoners en het woningtype.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 19
Inspectiecertificaat Zonnewoning mag een collectieve warmtepomp c.q. collectieve warmtepompboiler op blok- of wijkniveau worden toegepast. De bijstook voor het opvangen van de piekvraag middels fossiele brandstof bedraagt in het geval van collectieve systemen maximaal 20% van de brutowarmtebehoefte voor ruimteverwarming. Indien in het definitieve bestek c.q. technische omschrijving deze waarden zijn opgenomen, wordt de aanvrager geacht aan de eisen voor de eerste toetsing (bestek en tekeningen) te hebben voldaan. Bij de opleveringskeuring dient de aanvrager attesten c.q. kwaliteits- of gelijkwaardigheidverklaringen, verstrekt door daartoe geaccrediteerde instellingen, te overleggen aan de inspectie-instelling waaruit blijkt dat aan de gestelde normen is voldaan. Bij de opleveringskeuring dient de aanvrager attesten c.q. kwaliteits- of gelijkwaardigheidverklaringen, verstrekt door daartoe geaccrediteerde instellingen, te overleggen aan de inspectie-instelling waaruit blijkt dat een back-up systeem is aangelegd. Indien een back-up systeem is aangelegd op basis van fossiele brandstof voor het opvangen van de piekvraag is de bijdrage hiervan maximaal 20% van de totale energiebehoefte Een warmtepomp/warmtepompboiler dient te voldoen aan het keurmerk “Warmtepompen”. Aanvrager dient het certificaat bij de opleveringskeuring te overleggen. De capaciteit van een individuele warmtepompboiler is in overeenstemming met het keurmerk ‘Warmtepompen”. Bij een gestandaardiseerde tapvraag volgens NEN 5128 komt een eventueel elektrisch bijstook-element niet in bedrijf. De gestandaardiseerde tapvraag is opgesteld voor verschillende klassen van de totale warmtapwater-vraag van een huishouden. Tabel 2: Vereiste klasse bij toepassing van individuele warmtepompboilers. Aantal slaapkamers
1 2 3 of meer
Gemiddelde woning5 bezetting
Klasse Warmtepompboiler
[personen] 1,26 1,74 2,64 of meer
[-] Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3
De tabel is alleen van toepassing voor individuele warmtepompboilers en niet voor warm tapwater in het algemeen. De klasse-indeling is beschreven in NEN 5128 en wijkt enigszins af van de CW-klasse van Gaskeur. Indien een warmtepompboiler is opgenomen toetst de inspectie-instelling aan de hand van de NEN 5128/NPR 5129 (EPN) of aan de toegestane waarde voor overventilatie wordt voldaan. Indien een individuele warmtepompboiler is toegepast toetst de inspectie-instelling aan de hand van het keurmerk “Warmtepompen” of aan de vereiste klasse is voldaan.
5
CBS-jaarboek 2001.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 20
Toetsing collectieve systemen (ad a, b en ad d). Toetsing Het collectieve systeem heeft een unieke relatie met de woningen waarvoor het certificaat wordt aangevraagd. De inspectie-instelling toetst aan de hand van Definitief Bestek en Tekeningen (installaties) of de woning geen andere aansluitpunten kent dan het systeem. Het beheer en onderhoud van een collectief systeem dient geborgd te zijn. De inspectie-instelling toetst of de eigenaren een Vereniging van Eigenaren (VvE) opgericht hebben, notarieel vastgelegd, ten doel strekkende het onderhouden en beheren van de installatie(s) gedurende de exploitatie van het collectieve systeem. De VvE dient aan de inspectie-instelling een servicecontract te overleggen met een looptijd van tenminste vijf jaar, afgesloten met een daartoe gespecialiseerd bedrijf. De VvE dient aan de inspectie-instelling aan te tonen dat de servicebijdrage voor het onderhoud van de installatie(s) periodiek geïnd wordt en voldoende is voor het te verwachten onderhoud in de komende vijf jaar. Een VvE in het bezit van het procescertificaat voor Verenigingen van Eigenaars waarin het collectieve systeem is onder gebracht, wordt geacht hieraan te hebben voldaan. Indien de VvE een verklaring van een daartoe gespecialiseerd bedrijf kan overleggen, waaruit blijkt dat het onderhoud voor tenminste de komende tien jaar is afgekocht, hetzij door de VvE hetzij door de aanvrager van het certificaat, wordt de VvE geacht aan voorgestelde eisen te hebben voldaan.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
5.3
Blad 21
Eis 3
In de Zonnewoning dienen duurzame materialen en technieken te zijn toegepast. Toelichting In het kader van het toepassen van duurzame materialen en technieken in de bouw heeft de Stichting Bouwresearch het ‘Nationaal Pakket Woningbouw’ uitgegeven (‘Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen Woningbouw, deel nieuwbouw’). Teneinde toepassingen van duurzame energie te stimuleren is in 1996 de Regeling Groenprojecten geïntroduceerd. Nieuwbouwwoningen welke aan het eisenpakket van de Regeling Groenprojecten voldoen kunnen in aanmerking komen voor lagere hypotheekrente (Groenfinanciering). Het eisenpakket voor groene financiering bestaat uit de Maatlat Duurzaam Bouwen welke jaarlijks door het ministerie van VROM wordt vastgesteld en welke is gebaseerd op het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen. Door te voldoen aan dezelfde eisen als de groene financiering voor wat betreft materiaalkeuze, staat de weg open voor kopers om zelf daadwerkelijk een groene financiering te verkrijgen voor een deel van de woning. De ontwikkelaar/bouwer is alleen verplicht aan de eisen te voldoen en hoeft niet het groene financieringscertificaat te verzorgen. De certificaataanvrager dient wel informatie te verstrekken aan de koper over de toegepaste materialen en hoe hij/zij zelf de groene financiering voor een deel van de woning kan aanvragen. In het Inspectiecertificaat Zonnewoning wordt de methodiek en het normenstelsel van de Maatlat Duurzaam Bouwen gehanteerd om te bezien of aan de gestelde eisen is voldaan. Dit leidt tot de eisen: a. In het kader van het Inspectiecertificaat Zonnewoning dient de woning te voldoen aan de vaste maatregelen van de ‘Maatlat Duurzame Woningbouw’ tenzij een eis niet van toepassing is. b. In het kader van het Inspectiecertificaat Zonnewoning dient de woning tenminste 150 punten te behalen op grond van de in de “Maatlat Duurzame Woningbouw” genoemde in de keuzemaatregelen (S maatregelen). Voor het verkrijgen van het Inspectiecertificaat Zonnewoning is het echter niet verplicht om voor Groenfinanciering in aanmerking te komen. Aan het in deze eis 3 gestelde, kan ook voldaan worden zonder een formele aanvraag en erkenning in het kader van de Regeling Groenfinanciering. Gevolg hiervan is dat voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning niet een norm voor de maximale stichtingskosten van de woning wordt gehanteerd in tegenstelling tot de Regeling Groenfinanciering die gebonden is aan een maximale v.o.n.-prijs.
5.3.1
Toetsingsmethode
Voor de toetsing hanteert de inspectie-instelling de vigerende checklisten uit de Maatlat Duurzaam Bouwen. Toetsing ad a In het kader van het Inspectiecertificaat Zonnewoning dient de woning te voldoen aan de vaste maatregelen van de ‘Maatlat Duurzame Woningbouw’ tenzij een eis niet van toepassing is. De inspectie-instelling toetst de eis dat de woningen voldoen aan alle basiseisen zoals neergelegd in het Nationaal pakket Woningbouw en de Maatlat Duurzame Woningbouw aan de hand van het meetvoorschrift neergelegd in het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen - Woningbouw. (Lit. 15) Indien de aanvrager van het certificaat een geldige Groenverklaring bij de toetsing op bestek en tekeningen c.q. technische omschrijving kan overleggen, afgegeven door de daartoe gerechtigde instantie, wordt de aanvrager geacht aan de basiseisen te hebben voldaan.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 22
Bij de opleveringskeuring dient de aanvrager attesten c.q. kwaliteits- of gelijkwaardigheidverklaringen, verstrekt door daartoe geaccrediteerde instellingen, te overleggen aan de inspectie-instelling waaruit blijkt dat de maatregelen zijn uitgevoerd en aan de gestelde normen is voldaan. Indien de aanvrager van het certificaat een geldige Groenverklaring op basis van de opleveringskeuring in het kader van de Groenfinanciering kan overleggen, afgegeven door de daartoe gerechtigde instantie, wordt de aanvrager geacht aan de basiseisen te hebben voldaan. Toetsing ad b In het kader van het Inspectiecertificaat Zonnewoning dient de woning tenminste 150 punten te behalen op grond van de in de “Maatlat Duurzame Woningbouw” genoemde in de keuzemaatregelen (S maatregelen). De inspectie-instelling toetst de eis op grond van de in de “Maatlat Duurzame Woningbouw” genoemde in de keuzemaatregelen (S maatregelen) aan de hand van het meetvoorschrift neergelegd in het Nationaal Pakket Woningbouw en de puntenberekening zoals neergelegd in de Maatlat. Indien de aanvrager van het certificaat een geldige Groenverklaring bij de toetsing op bestek en tekeningen kan overleggen, afgegeven door de daartoe gerechtigde instantie, wordt de aanvrager geacht de keuzemaatregelen, niet zijnde maatregelen waaraan in het kader van de overige eisen van het certificaat Zonnewoning moet worden voldaan, te zullen uitvoeren. De inspectie-instelling toetst de keuze-eis X010 bij de toetsing op bestek en tekeningen aan de hand van het door de aanvrager te overleggen ‘Inspectierapport Definitief Bestek en Tekeningen’ van het Inspectiecertificaat WoonKeur. Bij de opleveringskeuring dient de aanvrager attesten c.q. kwaliteits- of gelijkwaardigheidverklaringen, verstrekt door daartoe geaccrediteerde instellingen, te overleggen aan de inspectie-instelling waaruit blijkt dat de keuzemaatregelen zijn uitgevoerd en aan de gestelde normen is voldaan. Indien de aanvrager van het certificaat een geldige Groenverklaring behorend bij de opleveringskeuring kan overleggen, afgegeven door de daartoe gerechtigde instantie, wordt de aanvrager geacht de keuzemaatregelen, niet zijnde maatregelen waaraan in het kader van de overige eisen van het Inspectiecertificaat Zonnewoning moet worden voldaan, te hebben uitgevoerd. De inspectie-instelling toetst de keuze eis X010 bij de opleveringskeuring aan de hand van het door de aanvrager te overleggen Inspectiecertificaat WoonKeur.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
5.4
Blad 23
Eis 4
De temperatuuroverschrijding per verblijfsgebied boven 25°C bedraagt maximaal 300 uren per jaar. Toelichting Door het bouwkundige ontwerp, zonwerende maatregelen en/of een hoog ventilatievoud dient vermeden te worden dat temperatuuroverschrijding ontstaat in een goed geïsoleerde woning in warme periodes. Deze eis geldt voor elk verblijfsgebied. Verblijfsgebieden zijn volgens het Bouwbesluit beperkt tot een bouwlaag. Temperatuuroverschrijding kan op verschillende manieren worden voorkomen. • Klasse 1: Enkelvoudig ventilatievoud en geen zonwering • Klasse 2: Tweevoudig ventilatievoud en geen zonwering óf enkelvoudig ventilatievoud en binnenzonwering • Klasse 3: Drievoudig ventilatievoud en geen zonwering óf tweevoudig ventilatievoud en binnen zonwering óf enkelvoudig ventilatievoud en buitenzonwering • Klasse 4: Drievoudig ventilatievoud en binnenzonwering óf tweevoudig ventilatievoud en buitenzonwering • Klasse 5: Drievoudig ventilatievoud en buitenzonwering. Het benodigde ventilatievoud is mede afhankelijk van de toegepaste zonwering en gebouwmassa. De ontwikkelaar dient zelf een keuze te maken voor de maatregelen die hij wil inzetten om de temperatuuroverschrijding boven 25°C onder de 300 uren per jaar te houden. Indien blijkt uit een berekening op basis van de nieuwe NEN 5128:2004 dat het ontwerp in de laagste risicoklasse valt voor wat betreft temperatuuroverschrijding, dan wordt aangenomen dat aan de eis is voldaan. Bij de andere, hogere risicoklasse moet op andere wijze worden aangetoond dat wordt voldaan aan de eis. Dit kan bijvoorbeeld met DYWAG, TRNSYS of andere software en desnoods met de oude NEN 5128:2001. Het benodigde ventilatievoud mag ook worden gehaald uit de spuicapaciteit van de woning volgens NEN 1087 (Lit. 5). Bij gebruik van een methode ter voorkoming van temperatuuroverschrijding waarbij de toepassing van zonwering vereist is om aan de gestelde norm te voldoen, gelden de nadere eisen voor toepassing van de zonwering: a. Indien bij de temperatuuroverschrijdingsberekening of de EPC de keuze (mede) op zonwering valt, om aan de TO-eis te voldoen is de aanvrager verplicht om de zonwering op te nemen in de Vrij Op Naam prijs voor de koper, dan wel bij huurwoningen aan te brengen. In dat geval dient ook de aanvrager in de verkoopbrochure te vermelden dat de woning zonder de zonwering niet aan de eis voldoet.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 24
Omkeerbare warmtepomp Een alternatief voor het voorkomen van temperatuuroverschrijding betreft de omkeerbare warmte6 pomp. Dit is een warmtepomp welke zowel als LTV kan worden ingezet en, na (handmatige) omschakeling van het proces, ook voor koeling kan zorgen. De koeling is afhankelijk van de capaciteit van de warmtepomp en het beschikbare koelende oppervlak. (vloeren, wanden, radiatoren) Serres De toepassing van een serre heeft zowel een positief effect, namelijk voorverwarming van ventilatielucht, als een negatief effect, namelijk verminderde directe zontoetreding tot de woning. De verminderde directe zontoetreding heeft eveneens gevolgen voor daglichttoetreding. Dit leidt bij toepassing van serres tot de volgende eis: Om temperatuuroverschrijding in de woning te voorkomen moeten serres dusdanig ontworpen zijn dat, directe toetreding van buitenlucht in een bepaald vertrek mogelijk is óf dat bij indirecte toetreding van buitenlucht (via de serre) de temperatuur in de serre niet meer dan 2°C hoger is dan de temperatuur van de buitenlucht. Compensatiemogelijkheid. De temperatuuroverschrijding is gekoppeld aan een verblijfsgebied. Een temperatuuroverschrijding (>300 uren per jaar) in het ene verblijfsgebied kan worden gecompenseerd door een betere prestatie in de andere verblijfsgebieden. De eisen aan deze compensatie zijn als volgt: - Maximaal 1 verblijfsgebied per woning komt in aanmerking voor compensatie. - De temperatuuroverschrijding boven 25 °C van meer dan 300 uren per jaar in het betreffende verblijfgebied moet worden gecompenseerd door een verlaging van het aantal toegestane uren temperatuuroverschrijding boven 25 °C in de andere verblijfgebieden met een factor 4. - De temperatuuroverschrijding boven 25 °C mag nooit meer dan 350 uren per jaar bedragen. Toelichting: Indien bijvoorbeeld het aantal uren temperatuuroverschrijding boven 25 °C in een verblijfgebied 330 uren per jaar bedraagt, dan mogen het aantal uren temperatuuroverschrijding boven 25 °C in de andere verblijfgebieden niet meer dan 180 uren per jaar zijn (300 - 4 x (330-300)).
5.4.1
Toetsingsmethode
Toetsing hoofdeis: De temperatuuroverschrijding per verblijfsgebied boven 25°C bedraagt maximaal 300 uren per jaar. De inspecterende instelling toetst de TO-uren per verblijfsgebied via een berekening met de ZTWmodule bij de NPR 5129 (EPW). De ZTW-module van de NPR 5129 geeft alleen een uitkomst indien aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan. In het algemeen is aan deze randvoorwaarden te voldoen indien in de NPR 5129 de woning wordt opgedeeld in een zone voor elke bouwlaag (verblijfsgebied). De jaarlijkse temperatuuroverschrijding van woningen met serres en van woongebouwen kan niet met de ZTW-module worden bepaald. Hiertoe zal de certificaataanvrager aantoonbaar gebruik moeten maken van gespecialiseerde, gevalideerde software. Ventilatievoud De inspectie-instelling toetst benodigde ventilatievoud (in combinatie met het type zonwering en de gebouwmassa) door een berekening via de ZTW-module van de EPN. Dan wel, indien nodig, via een berekening van de spuicapaciteit van de woning volgens NEN 1087 (Lit. 5).
6
Lage Temperatuur Verwarming.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 25
Indien gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning zonder bypass wordt toegepast mag de ventilatiecapaciteit hiervan niet worden ingezet voor vermindering van de temperatuuroverschrijding. Toetsing subeisen De subeisen a, b en c worden door de inspectie-instelling getoetst aan de hand van bestek en tekening c.q. technische omschrijving (a en c) en de verkoopbrochure (b). Serres Om temperatuuroverschrijding in de woning te voorkomen moeten serres dusdanig ontworpen zijn - dat directe toetreding van buitenlucht in een bepaald vertrek mogelijk is óf - dat bij indirecte toetreding van buitenlucht (via de serre) de temperatuur in de serre niet meer dan 2°C hoger is dan de temperatuur van de buitenlucht Bij de keuring op bestek en tekeningen c.q. de technische omschrijving toetst de inspectie-instelling of in de serre een zesvoudige ventilatie zonder buitenzonwering of tweevoudige ventilatie met buitenzonwering kan worden bereikt. Dit eerste impliceert mechanische serreventilatie omdat dit op natuurlijke wijze niet kan worden bereikt.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
5.5
Blad 26
Eis 5
Een Zonnewoning heeft in de verblijfsruimten voor een zone tot 3 meter uit de gevel een minimale gemiddelde daglichtfactor: Voor de verschillende verblijfsruimten gelden de volgende minimale gemiddelde daglichtfactoren: - 3,5% voor de verblijfsruimte waarin zich de woonkamer bevindt; - 2,5% voor de verblijfsruimte waarin zich de keuken bevindt - 2,0% voor de verblijfsruimte waarin zich een slaapkamer bevindt. Toelichting Het Bouwbesluit stelt dat de equivalente daglichtoppervlakte minstens zo groot moet zijn als 10% van 2 de vloeroppervlakte van het verblijfsgebied en minimaal 0,5 m per verblijfsruimte. Deze minimum eis van het Bouwbesluit kan leiden tot onvoldoende daglichttoetreding in bepaalde ruimtes. Daarom is voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning een zwaardere eis opgenomen. Het ontwerp biedt voldoende daglichttoetreding in verblijfsruimten. Aan woonkamer, eetkamer en/of keuken worden hogere eisen gesteld dan aan slaapkamers. Een activiteit kan zonder kunstverlichting worden uitgevoerd indien een bepaald oppervlak dat benodigd is voor de uitvoering van die activiteit, voldoende daglichtopbrengst heeft. De daglichtfactor is een maat voor de relatieve hoeveelheid daglicht op een bepaald punt in een bepaald vertrek. De daglichtfactor verschilt van punt tot punt vanwege de afstand tot de daglichtopening, door de reflectiefactoren van omliggende wanden, vloer en plafond en door overstekken en belemmeringen. In het certificaat Zonnewoning wordt gerekend met de gemiddelde daglichtfactor. Dit is het gemiddelde van de daglichtfactoren van de afzonderlijke punten in een ruimte. De gemiddelde daglichtfactor is daarmee eveneens een indicatie voor de daglichtkwaliteit van een bepaalde ruimte. Activiteiten die daglicht vereisen hoeven niet op elke plek in de woning te kunnen worden uitgevoerd. Het is al voldoende als ze ergens kunnen worden uitgevoerd. De bewoner wordt geacht de inrichting van zijn woning hierop af te stemmen. Om die reden wordt er voor het certificaat Zonnewoning vanuit gegaan dat alle activiteiten waarvoor voldoende daglicht is gewenst zich in principe afspelen in een zone tot 3 meter uit de gevel, rekeninghoudend met belemmeringen van de vrije indeelbaarheid. Hierbij moet rekening gehouden worden met (dak)overstekken, met belemmeringen buiten de perceelgrenzen en met zaken welke de vrije indeelbaarheid van de woning beperken. Compensatiemogelijkheid De daglichttoetreding is gekoppeld aan een verblijfsruimte. Een lagere daglichtfactor dan voorgeschreven kan worden gecompenseerd door (fictieve) samenvoeging van de betreffende verblijfsruimte met een of meer andere, aangrenzende verblijfsruimten waarvoor ook een daglichteis geldt. De eisen aan deze compensatie zijn als volgt: - de daglichtfactor van de betreffende verblijfsruimte bedraagt minimaal 85% van de voorgeschreven daglichtfactor; - de samen te voegen verblijfsruimten hebben alle een daglichteis; - de scheidingswand tussen de aangrenzende verblijfsruimte(n) waarmee de betreffende verblijfsruimte wordt samengevoegd is niet-dragend; - de daglichtfactor van de samengevoegde verblijfsruimte is minimaal gelijk aan de daglichtfactor van de afzonderlijke verblijfsruimte met de hoogste eis welke is betrokken bij de samenvoeging.
5.5.1
Toetsingsmethode
De inspectie-instelling bepaalt de equivalente daglichtoppervlakte volgens NEN 2057.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 27
De eis wordt door de inspectie-instelling getoetst via de BRE-formule voor de bepaling van de gemiddelde daglichtfactor of middels een door de certificaataanvrager te overleggen berekening van de gemiddelde daglichtfactor van een daartoe speciaal ontworpen en gevalideerd rekenprogramma. BRE-formule ten behoeve van berekening gemiddelde lichttoetreding van een verblijfruimte:
DFAV = DFAV Araam Aschil Traam γ RAV
Araam ⋅ Traam ⋅ γ 2 Aschil ⋅ 1 − R AV
(
)
(2)
gemiddelde daglichtfactor raamoppervlak van het vertrek schiloppervlak van het vertrek (vloer, plafond, wanden inclusief ramen) transmissiefactor raam (LTA) hemelzichthoek (rekening houdend met overstekken en belemmeringen) gemiddelde reflectiefactor van de schil. (exclusief de ramen)
Raamoppervlak (Araam) Het raamoppervlak betreft de netto daglichtopening, dus exclusief het oppervlak van kozijnhout. Transmissiefactor raam(Traam) De totale transmissiefactor (LTA) is het product van de transmissiefactoren van alle beglazing tussen het betreffende vertrek en buiten. Bij inpandige ruimtes met licht via een ander vertrek moet de diepte van het andere vertrek worden meegerekend als overstek. Voor een indicatie van LTA-waarden voor de verschillende glassoorten wordt verwezen naar de glastabel in het Vademecum energiebewust ontwerpen van nieuwbouwwoningen. (Lit. 1) Gemiddelde reflectiefactor (RAV ) De reflectiefactor wordt bepaald door de kleur en de textuur van het materiaal. Voor vloeren, (lichte) wanden en (licht) plafond in nieuwbouwwoningen mag respectievelijk een forfaitaire reflectiefactor van 0,3, 0,7 en 0,8 worden aangehouden. De gemiddelde reflectiefactor wordt gewogen naar het bijbehorende schiloppervlak. Schiloppervlak Indien de vertrekdiepte groter is dan 3 meter dient voor de reflectiefactor van het denkbeeldige oppervlak van de achterwand op de 3 meterlijn te worden gerekend met de gemiddelde reflectiefactor, gewogen naar oppervlak, van de wanden buiten de 3 meterzone. Indien via een permanent open verbinding naar een andere verblijfsruimte ook daar vandaan daglicht komt in de betreffende verblijfsruimte, dan behoeft een deel van de denkbeeldige achterwand niet te worden meegenomen. Indien de open verbinding buiten de 3 meter zone ligt, dan wordt de openverbinding geprojecteerd op de denkbeeldige achterwand, loodrecht op de daglichtopening van de betreffende verblijfsruimte. Hemelzichthoek (γ) De hemelzichthoek (γ) hangt samen met de overstekken (α) en de belemmeringen (β) welke in de Energieprestatienorm (EPN) worden gehanteerd. De hemelzichthoek is namelijk de onbelemmerde blik vanuit een raam (op de hemel) minus de beperking hiervan door overstekken en belemmeringen. Overstekken zijn verbonden aan het gebouw. Belemmeringen worden bepaald door de omgeving. De hemelzichthoek is maximaal 75°. Beperking vrije indeelbaarheid De niet vrij indeelbare functies zoals ‘keuken’ kunnen (deels) buiten de 3 meterzone liggen. In dat geval dient een extra vloer-, wand- en plafondoppervlak te worden meegenomen samenhangend met de extra diepte. (tot het verste punt van het keukenblok) De extra diepte hoeft niet verder te gaan dan tot het midden van de woning. Aangenomen wordt dat in een strook van 0,90 meter langs de verst gelegen binnenwand ten opzichte van de gevel geen activiteiten plaats vinden. Deze strook ter breedte van een openslaande deur dient
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 28
als loopzone. De 3 meter zone behoeft niet verder te gaan dan de rand van deze strook en kan daardoor dus feitelijk minder diep zijn dan 3 meter bij kleinere vertrekken. Toetsing Compensatiemogelijkheid Ter toetsing is een aanvullende berekening en bijbehorende tekening nodig van de daglichtfactor van de samengevoegde verblijfsruimtes.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
5.6
Blad 29
Eis 6 7
Ter bevordering van duurzaam bosbeheer is gebruik van hout met het FSC -keurmerk een vereiste voor alle navolgende houttoepassingen in de Zonnewoning. Toelichting Indachtig de uitgangspunten voor het certificaat wordt in de Zonnewoning zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzaam geproduceerde materialen. De houtbranche kent diverse labels en keurmerken voor duurzaam geproduceerd hout. FSC-gecertificeerd hout is gecontroleerd door onafhankelijke gecertificeerde instanties. Dankzij een degelijk controlemechanisme is het FSC-keurmerk het enige keurmerk voor duurzaam geproduceerd hout waarover gedurende de gehele levensloop van het hout, van het begin tot aan de toepassing, zekerheid kan worden verkregen dat het hout daadwerkelijk duurzaam is geproduceerd en verwerkt. In het kader van het Inspectiecertificaat Zonnewoning wordt voor houttoepassingen, gecertificeerd hout door de Forest Stewardship Council (FSC) voorgeschreven. Daarnaast kent het FSC-certificaat ook eisen waardoor recht gedaan wordt aan het sociale en economische welzijn van de locale bevolking. Tevens wordt FSC-gecertificeerd hout geproduceerd conform internationale afspraken en overeenkomsten. De leveringstermijn dient wel acceptabel te zijn. Concreet betekent dit dat de leveringstermijn nooit langer kan zijn dan vanaf het moment dat de aannemingsovereenkomst wordt gesloten (of uiterlijk daadwerkelijk wordt gestart met de bouw) tot aan het of de momenten dat het FSC-hout (voor verschillende onderdelen) in de woning wordt verwerkt. Het is natuurlijk zaak van de ontwikkelaar om de aannemer (direct) bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst de aannemer hierop te wijzen. Het is nog beter om een en ander expliciet op te nemen in de aannemingsovereenkomst. De eis voor toepassing van FSC-hout is niet van kracht op houtproducten waarvan de aanvrager kan aantonen dat deze niet leverbaar zijn en waarvoor geen gelijkwaardig alternatief bestaat. De leveringstermijn is in principe geen reden om niet te kunnen voldoen aan de FSC-eis. De houtsoort is in principe eveneens geen reden om niet te kunnen voldoen aan de FSC-eis. Het FSC Keurmerk geldt bij toepassing van hout voor de volgende onderdelen van de woning: - Gevelelementen; - Gevelkozijnen en buitendeuren; - Dakelementen; - Draagconstructies; - Vloeren; - Ruwbouw timmerwerk; - Trappen en ballustrades; - Erfafscheidingen en waterkeringen (voorzover door de aannemer geleverd). Toelichting Gelijkwaardigheid heeft betrekking op de kwaliteiten van het hout dat voor een bepaalde toepassing is vereist vanuit de regelgeving of vereiste garanties. (bijvoorbeeld GIW-garantie)
5.6.1
Toetsingsmethode
De inspectie-instelling controleert de toepassing van het in de woning gebruikte hout bij de keuring op definitief bestek en tekening aan de hand van de vastlegging van het gebruik van FSC-hout in het definitieve bestek. Bij de opleveringskeuring dient de aanvrager via het Chain-of-Custody (C-o-C) nummer van de producent, importeur en verwerker (timmerfabriek) attesten te overleggen waaruit blijkt dat het gebruikte 7
Forest Stewardship Council.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 30
hout afkomstig is uit FSC-gecertificeerde bossen of facturen te overleggen voor het betreffende project met deze C-o-C nummers en een duidelijke omschrijving van de daarbij behorende houttoepassingen.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 31
Indien gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid voor ontheffing van de FSC-eis voor een bepaalde houttoepassing, toetst de certificerende instelling: - of voor de houttoepassing de opgegeven duurzaamheidklasse correct is; - of voor de houttoepassing de eventuele overige opgegeven toepassingseisen terecht zijn; - of de certificaataanvrager voldoende stukken heeft verzameld om aan te tonen dat de ontheffing is te rechtvaardigen; - of er een gelijkwaardig alternatief bestaat met FSC-keur. (facultatief) Bij het aantonen van een gelijkwaardig alternatief speelt de levertijd een rol vanaf het moment dat dit alternatief beschikbaar was voor de certificaataanvrager. De certificaataanvrager is verplicht om alle informatie te verstrekken die het mogelijk maakt een eventueel alternatief te toetsen.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
5.7
Blad 32
Eis 7
De aanvrager dient een duidelijke en eenvoudige bewonershandleiding op te stellen voor het duurzaam gebruik van de Zonnewoning en de in de woning aangebrachte voorzieningen. Daarnaast dienen de bewoners al bij verkoop een toelichting te krijgen over het bijzondere karakter van de woning en de daarin opgenomen zaken. De toelichting bij de koop geschiedt via de verkoopbrochure. De bewonershandleiding zelf is een losbladig systeem waarin ook gemakkelijk documentatie van makelaar, hypotheekverstrekker, fabrikanten en leveranciers kan worden opgenomen. Toelichting De beoogde duurzaamheid wordt niet alleen bereikt met de invulling van de eisen 1 t/m 6. Hiermee wordt een belangrijke voorwaarde geschapen voor het duurzame gebruik van de woning. Minstens zo belangrijk is dat de toekomstige bewoners van de woning kennis en begrip hebben van de toegepaste materialen en installaties en daarmee het optimaal functioneren van de woning. Onbekendheid met het juiste gebruik van de installaties kan leiden tot onoordeelkundig gebruik en verkeerd onderhoud. Hierdoor kan het met het certificaat beoogde resultaat verminderen dan wel te niet worden gedaan. Wanneer bewoners gemotiveerd kiezen voor een Zonnewoning zal in de regel de duurzaamheid ook op de langere termijn gewaarborgd zijn. Voor het certificaat leidt dit tot de nadere invulling van de eis: In de verkoopbrochure van de Zonnewoning is opgenomen: - een aparte paragraaf waarin de zeven eisen voor het certificaat zijn genoemd en kort beschreven. - een bevestiging van de inspectie-instelling dat de woning en/of woongebouw c.q. het project voor het certificaat is aangemeld. Bij oplevering van de woning krijgt de bewoner een bewonershandleiding waarin is opgenomen: - een aparte paragraaf waarin de zeven eisen voor het certificaat aangegeven te zijn. - een korte toelichting per eis en de concrete invulling van deze eis in de woning, bijvoorbeeld voor eis 1 de behaalde EPC, de gekozen elementen uit eis 2, et cetera. - documentatie van fabrikanten en leveranciers. - documentatie inzake de installaties te weten: • functie(s)/werking • onderdelen/technische specificaties • inbedrijfstelling/bediening/uitschakeling • levensduur/onderhoud/reiniging • wat te doen bij storingen • garantie/verzekering • adresgegevens leverancier/reparateur - gebruiktips - kopieën van de productcertificaten en attesten.
5.7.1
Toetsingsmethode
De inspectie-instelling toetst aan de hand van een checklist bij de keuring op definitief bestek en tekeningen of de verkoopbrochure voldoet. De inspectie-instelling toetst aan de hand van een checklist bij de opleveringskeuring of de bewonersinstructie voldoet.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
6.
Werkwijze inspectie-instelling
6.1
Het kwaliteitsbeleid
Blad 33
Het kwaliteitsbeleid van de inspectie-instelling is zodanig dat een goede planinspectie gewaarborgd is.
6.2
Het kwaliteitssysteem
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de medewerkers van de inspectie-instelling zijn vastgelegd in een kwaliteitssysteem en een kwaliteitshandboek. De inspectie-instelling kan een keuringsbureau inschakelen bij de planinspectie. De eisen die gesteld worden aan het keuringsbureau zijn vastgelegd in het kwaliteitshandboek van de inspectie-instelling.
6.3
Werkprocedures
6.3.1
Algemeen
De procedure voor het verkrijgen van het Inspectiecertificaat Zonnewoning start bij de aanmelding van het project bij de inspectie-instelling. De aanvrager dient ter voorbereiding van elke inspectie een aantal activiteiten uit te voeren en een aantal gegevens te verzamelen, opdat het uitvoeren van een inspectie mogelijk wordt. Zo dient een project een bepaald stadium bereikt te hebben in de planvoorbereiding, opdat de noodzakelijke gegevens aanwezig zijn om een planinspectie uit te voeren.
6.3.1.1
Projectvoorbereiding
De aanvrager dient ter voorbereiding van de aanvraag van het certificaat de volgende activiteiten uit te voeren: • verificatie van het compleet zijn van de bouwplangegevens. In paragraaf 3.3 is aangegeven wat hieronder wordt verstaan. • projectplanning opstellen en contactpersoon aanwijzen. De aanvraag van het certificaat wordt schriftelijk gedaan door middel van het aanmeldingsformulier. De aanvraag dient vergezeld te gaan van: • de naam van de projectleider/projectverantwoordelijke. Indien tijdens de planinspectie blijkt dat bepaalde aspecten van de bouwplangegevens onvoldoende duidelijk zijn wordt dit schriftelijk aan de aanvrager meegedeeld. Deze krijgt vervolgens enige tijd om nadere schriftelijke informatie of aanvullende gegevens aan de inspectie-instelling te verschaffen.
6.3.2
Aanmelding, inspectie en keuring
De inspectie-instelling controleert op compleetheid van de ingediende documenten. Zij kan bij incompleetheid verzoeken om aanvullende informatie. Zodra de ingediende documenten compleet zijn meldt de inspectie-instelling aan de aanvrager dat de eerste keuring zal plaatsvinden.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
6.3.3
Blad 34
Aanleg en beheer van projectdossiers
De werkprocedures van de inspectie-instelling zijn schriftelijk vastgelegd in een activiteitenschema (als onderdeel van het kwaliteitshandboek). Dit betreft zowel de inspectieprocedures, de administratieve afhandeling, het beheer van dossiers, alsmede de interne kwaliteitsbewaking. Van elke aanvraag wordt separaat een projectdossier bijgehouden. In dit dossier zijn alle documenten die op de aanvraag betrekking hebben opgeslagen. Minimaal maken de volgende documenten deel uit van het dossier:
6.3.3.1
Bouwplangegevens
De bouwplangegevens worden vastgelegd op grond van informatie, die verstrekt wordt door de aanvrager van het certificaat. De bouwplangegevens worden gevormd door: 1. administratieve gegevens. 2. technische plangegevens. De bouwplangegevens die tenminste vastgelegd moeten worden zijn: 6.3.3.1.1 • • • • • • • • • • •
Administratieve gegevens
de gemeente de bouwlocatie, bestemmingsplan huursector/koopsector de naam van het bouwplan (identificatie) adres kadastraal nummer de opdrachtgever van het bouwplan de toekomstige eigenaar van het bouwplan (voor zover bekend) de aanvrager van het certificaat de architect van het bouwplan de aannemer van het bouwplan.
6.3.3.1.2
Technische plangegevens
Hieronder wordt tenminste verstaan: • alle beschrijvingen van het werk, in de vorm van tekeningen, bestekken en overige bewijsstukken, die aangeven dat voldaan wordt aan de eisen uit de BRL 5015. Voorbeelden hiervan zijn: • bestektekeningen en detailtekeningen • het bestek • voor koopwoningen tenminste een technische omschrijving welke onderdeel vormt van de gunning c.q. de koopovereenkomst • constructietekeningen en -berekeningen en -details behorende bij de bouwvergunningbescheiden • geluidsrapport indien van toepassing • installatieadvies, tekeningen en berekeningen, indien van toepassing • resultaten berekening energie prestatie norm • een overzicht van aantallen en typeaanduidingen van zelfstandige woonvoorzieningen, alsmede voor zover aanwezig de in een woongebouw gelegen gemeenschappelijke verblijfsgebieden • aantal bouwblokken • de bruto vloeroppervlakte, (BVO) en gebruiksoppervlakte (GBO) van de zelfstandige woonvoorzieningen, alsmede de totalen hiervan per project (definities en bepaling volgens NEN 2580, 1991 en Bouwbesluit) • de situatietekening, alsmede het aantal bouwplaatslocaties • de voor het project opgestelde contractbescheiden met bijbehorende voorwaarden, inclusief de bouwplangegevens (bestek en voorwaarden met de bijbehorende bestektekeningen) • correspondentie omtrent nadere informatie (compleetheid bouwplangegevens)
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
• • • •
Blad 35
de rapportages correspondentie omtrent eventuele klachten aanduiding gebruikte gegevensbestanden (herkomst, peildatum, etc.) het projectdossier wordt minimaal gedurende vijf jaar na de rapportagedatum afgesloten voor onbevoegden opgeslagen.
6.4
Klachtenregistratie
Klachten van aanvragers van de toets, bewoners/gebruikers, of andere belanghebbenden, worden geregistreerd in een klachtenlijst. Bij elke klacht wordt minimaal vastgelegd: • de datum van de klacht. • naam en adres van de klager. • omschrijving van de klacht. • datum en wijze van afhandeling. • eventuele gevolgen voor het activiteitenschema en het personeelorganisatieschema. • reactie (tevredenheid) klager na afhandeling klacht. • bij ontbreken van overeenstemming over de afhandeling van de klacht, wordt de klacht verlegd naar het College van Beroep van de inspectie-instelling.
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 36
7.
Lijst van vermelde en geraadpleegde documenten
Lit. 1
Vademecum energiebewust ontwerpen van nieuwbouwwoningen, Novem/BOOM, Utrecht, februari 2000 Energy conscious design - a primer for architects, John R. Goulding et al. (ed.), ECSCEEC-EAEC, Dublin, 1992 VAC-kwaliteitswijzer - integrale visie op de gebruikskwaliteit van woningen en woonomgeving, Landelijk contact van de VAC’s, Utrecht, mei 1997 NEN 1068:2002, NPR 2068 – … (o.a. aanwijzingen voor werkvoorbereiding en uitvoering van isolatiewerkzaamheden) NEN 1087:2001 – Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor nieuwbouw NEN 5128:2004, NPR 5129:2005 – Energieprestatie van woonfuncties en woongebouwen - Rekenprogramma (EPW) met handboek Luchtdicht bouwen; Deel A Ontwerpaanbevelingen, SBR/Nieman, Rotterdam, 2001 Luchtdicht bouwen; Deel B Uitvoeringsaanbevelingen, SBR/Nieman, Rotterdam, 2001 SBR-referentiedetails Woningbouw (stapelbouw, gietbouw, houtskeletbouw en/of comfort), ook op Cd-rom (AutoCad14, Arkey) Handboek vocht en ventilatie - basis voor ontwerp, uitvoering en beheer, ISSO/SBR, Rotterdam, januari 2000 Energiezuinig bouwen met zonneboilers, leidraad zonneboilers voor projectmatige nieuwbouw, Ecofys bv, Utrecht, juli 2002 Leidraad PV-projecten, Novem, Utrecht, februari 2003 NVN 7250 – zonne-energiesystemen; integratie in daken en gevels; bouwkundige aspecten, NNI, Delft, NVN 7250:2003 Nationaal Pakket Woningbouw; Duurzaam Bouwen – Nieuwbouw, SBR, Rotterdam (De eisen voor Groenfinanciering zijn te vinden via www.novem.nl door te zoeken naar ‘Groenfinanciering’ of ‘Maatlat’). Handboek Nieuwbouw Politiekeurmerk Veilig Wonen®
Lit. 2 Lit. 3 Lit. 4 Lit. 5 Lit. 6 Lit. 7 Lit. 8 Lit. 9 Lit. 10 Lit. 11 Lit. 12 Lit. 13 Lit. 14 Lit. 15
Inspectiecertificaat Zonnewoning Nationale beoordelingsrichtlijn 5015 d.d. 2007-12-06
Blad 37
Bijlage 1 Inspectiecertificaat Zonnewoning
Nummer: SKW09/5015/…/… Uitgegeven: datum Zonnewoningen: Projectnaam Adres Postcode en Plaats
Opdrachtgever: Naam Adres Postcode en Plaats
Verklaring van SKW Certificatie B.V. Dit inspectiecertificaat is op basis van BRL 5015, d.d.6 december 2007 afgegeven door SKW Certificatie BV, conform het Reglement van SKW Certificatie BV, d.d. 1 januari 2008. SKW Certificatie BV verklaart dat het Naam Project” voldoet aan de in de BRL 5015, d.d. 6 december 2007 voor het Inspectiecertificaat Zonnewoning, vastgelegde eisen, zoals getoetst op Datum Toetsing.
Voor SKW Certificatie BV
drs. W.C.M. Englebert Directeur Gebruikers van dit inspectiecertificaat wordt geadviseerd om bij SKW Certificatie BV te informeren of dit document nog geldig is Dit inspectiecertificaat bestaat uit 1 bladzijde.
Nadruk verboden
Beoordeeld is: Product eenmalige controle