LUNULA Archaeologia protohistorica XX
Beez (Namur / Namen) 24-25.02.2012
C A M
Cel – Cellule Archéologie des Âges des Métaux Archeologie van de Metaaltijden
Organisé par / Georganiseerd door Greta ANTHOONS, S.B.E.C./B.G.K.S. (Holsbeek) Ignace BOURGEOIS, Prov. Antw. (Antwerpen) Jean BOURGEOIS, UGent (Gent) Anne CAHEN-DELHAYE Guy DE MULDER, UGent (Gent) Alain GUILLAUME, Service public de Wallonie (Namur) Véronique HURT, Musée des Celtes (Libramont) Walter LECLERCQ, U.L.B. (Bruxelles) Jean PLUMIER, Service public de Wallonie (Namur) Claude STERCKX, S.B.E.C./B.G.K.S. (Bruxelles/Brussel) Luc VAN IMPE Eugène WARMENBOL, U.L.B. (Bruxelles) Rédaction / Redactie Guy DE MULDER, UGent (Gent) Véronique HURT, Musée des Celtes (Libramont) Anne CAHEN-DELHAYE Jean BOURGEOIS, UGent (Gent) Ignace BOURGEOIS, Prov. Antw. (Antwerpen) Uniformisation et mise en page / Uniformisering en vormgeving Emmanuel DELYE, U.Lg. (Liège) Publications / Publicaties - Lunula. Archaeologia protohistorica. I. Brussel/Bruxelles, 1993, 80 p., épuisé/uitgeput - Lunula. Archaeologia protohistorica. II. Han-sur-Lesse, 1994, 94 p., 2,5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. III. Gent, 1995, 86 p., 5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. IV. Bruxelles/Brussel, 1996, 89 p., 5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. V. Namur, 1997, 95 p., 5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. VI. Tongeren, 1998, 112 p., 5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. VII. Bruxelles/Brussel, 106 p., 5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. VIII. Libramont, 2000, 113 p., 5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. IX. Dendermonde, 2001, 127 p., 5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. X. Bruxelles/Brussel, 2002, 103 p., 8 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. XI. Treignes, 2003, 69 p., 5 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. XII. Aalst, 2004, 162 p., 8 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. XIII. Bruxelles/Brussel, 2005, 148 p., 8 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. XIV. Mariemont, 2006, 140 p., 8 €. - Lunula. Archaeologia protohistorica. XV. Leuven, 2007, 218 p., 10 € Lunula. Archaeologia protohistorica. XVI. Brussel/Bruxelles, 2008, 148 p., 10 € Lunula. Archaeologia protohistorica. XVII. Liège, 2009, 223 p., 15 € Lunula. Archaeologia protohistorica. XVIII. Tongeren, 2010, 164 p., 13 € Lunula. Archaeologia protohistorica. XIX. Bruxelles/Brussel, 2011, 152 p., 13 € Lunula. Archaeologia protohistorica. XX. Beez (Namur/Namen), 2012, 206 p., 15 €
À commander auprès de / Te bestellen bij Véronique HURT – c/o Musée des Celtes, place Communale 1, B-6800 Libramont (+ frais administratifs et de port / administratieve kosten en verzending) * Depuis la Belgique / Vanuit Belgïe: compte/rekening DEXIA 088-2129594-51 * Pour les payements effectués de l’étranger / Voor betalingen uitgevoerd vanuit het buitenland: BIC Banque/Bank SWIFT DEXIA: GKCCBEBB / IBAN: BE75 0882 1295 9451 Tous les frais pour le donneur d’ordre / Alle onkosten voor de opdrachtgever. ISSN 1373-8623
LUNULA. Archaeologia protohistorica, XX, 2012, p. 89-94.
Late bronstijd-vroege ijzertijd bewoningssporen op de verkaveling Mussenpad 2 in Nijlen (prov. Antwerpen, België) Guy DE MULDER1, Ignace BOURGEOIS2, Rica ANNAERT3 & Johan VAN CAUTER4
1. Inleiding Op vraag van de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen (IOK) voerde de dienst Erfgoed van het Antwerps provinciebestuur begin april 2008 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit op de terreinen van de verkaveling ‘Mussenpad 2’, op zowat 350 meter ten noordoosten van de kerk van Nijlen (fig. 1). Na evaluatie werd besloten het centrale deel van de verkaveling, 5000 m2 bestemd voor de wegenis en de aanpalende huizen, op te graven. Deze opgraving is uitgevoerd in juli en augustus 2008 door het archeologisch projectbureau Archaeological Solutions (Yperman 2008). Het toenmalige Vlaamse Agentschap Ruimte en Erfgoed, afdeling Antwerpen en de provinciale dienst Erfgoed traden op als begeleidende overheden. De IOK bekostigde het veldwerk en de basisrapportage. Het verdere onderzoek werd gecoördineerd en grotendeels gefinancierd door de provinciale dienst Erfgoed. De vondsten en het opgravingsarchief worden bewaard in het provinciaal archeologisch depot en zijn consulteerbaar voor onderzoekers.
Fig. 1. Situering van de gemeenten Nijlen.
het projectgebied van noord naar zuid kruisen. Eén structuur was duidelijk een gracht. De tweede was veel ondieper. Hier behoort een interpretatie als gracht, maar ook een toewijzing als weg of breed pad is een mogelijkheid. De meest recente vondsten uit beide structuren zijn 17de-eeuws.
2. Het onderzoek Het Mussenpad ligt op een langgerekte zandrug die de waterscheiding vormt tussen de Grote en de Kleine Nete. De bodemkaart duidt het volledige projectgebied aan als matig droge zandgronden met antropogene humus A-horizont (Zcm; + 8 m TAW). Het archeologisch onderzoek heeft echter duidelijk gemaakt dat het zuidelijke deel van het projectgebied aanzienlijk vochtiger was. Dit deel mag gerekend worden tot de matig natte zandgronden (Zdm). Gronden die men regelmatig aantreft aan de rand van zandplaggenassociaties.
Resten van gebouwen of andere complexere structuren zijn voor geen enkele periode aangetroffen. Toch geven de aard en de hoeveelheid van de vondsten een sterke aanwijzing voor de aanwezigheid van bewoningssporen in de onmiddellijke omgeving en dit voor meerdere perioden (Bourgeois 2011).
3. De bewoningssporen uit de late bronstijd– vroege ijzertijd
In totaal zijn 507 sporen uit diverse perioden geregistreerd. Vier kuilen dateren uit de late bronstijd-vroege ijzertijd (fig. 2). Deze vormen het onderwerp van dit artikel. Een twintigtal kuilen en palen zijn dan weer te plaatsen in de (late ijzertijd-)vroeg-Romeinse periode. Twee waterputten en enkele paalsporen zijn vroeg-middeleeuws. De volle en late middeleeuwen zijn nagenoeg afwezig. Het gros der sporen dateert uit de post-middeleeuwse periode. De belangrijkste sporen uit deze periode zijn twee lijnvormige structuren die
3.1. De sporen Op basis van hun inhoud worden vier sporen in de late bronstijd-vroege ijzertijd geplaatst. Ze komen verspreid in het projectgebied voor en lijken geen samenhang te hebben met de hun omringende sporen. Het is niet uit te sluiten dat sommige paalsporen en kuilen ook nog in de metaaltijden thuishoren maar de schaarse, gefragmenteerde handgevormde ceramiek in sommige structuren is niet altijd met zekerheid aan een specifieke periode toe te wijzen. Daarnaast kwamen er in de zuidoostelijke sector van het opgravingsvlak, verspreid over een afdekkende laag, losse ceramische vondsten voor die als protohistorische ceramiek kunnen worden geïnterpreteerd, maar fragmenten van vroeg-middeleeuws aardewerk zijn eveneens in deze laag aangetroffen.
1
Vakgroep Archeologie, Universiteit Gent, Sint-Pietersnieuwstraat 35, B-9000 Gent.
[email protected] 2 Dienst Erfgoed, Provincie Antwerpen, Koningin Elisabethlei 22, B-2018 Antwerpen.
[email protected] 3 Agentschap Onroerend Erfgoed, Phoenixgebouw, Koning Albert II-laan 19, bus 5, B- 1210 Brussel.
[email protected] 4 Archeologische Dienst Waasland, Regentiestraat 63, B-9100 Sint-Niklaas.
- 89 -
Guy DE MULDER, Ignace BOURGEOIS, Rica ANNAERT & Johan VAN CAUTER
477
587
613 610
0
10 m
Fig. 2. Algemeen overzichtsplan van de sporen op de site. De metaaltijdensporen zijn in het grijs aangeduid (gedigitaliseerd plan AOE).
3.2. De materiële vondsten
De grootste structuur is spoor 587 (fig. 3). In grondplan meet deze ovaalvormige kuil 178 bij 168 cm. De bewaarde diepte bedraagt ca. 50 cm. In doorsnede vertoont dit spoor een komvorm met een min of meer platte bodem. Aan de ene zijde heeft deze structuur een strakke schuine vorm; de andere zijde vertoont een meer onregelmatige doorsnede. De vulling bestaat uit twee grote pakketten. Onderaan een donkergrijze tot grijszwarte humeuze laag met daarboven een donkerbruin tot bruingrijs pakket. In de vulling werden 24 scherven aangetroffen. Een datering op houtskool leverde een ouderdom in de late bronstijd op (KIA-43042: 2700±35 BP) (fig. 4).
3.2.1. Het aardewerk Zoals al verscheidene keren op andere sites vastgesteld, is aardewerk de best vertegenwoordigde categorie van materiele vondsten, maar zelfs deze groep is niet rijkelijk aanwezig. In het totaal betreft het maar 161 scherven verdeeld over de vier sporen (fig. 9). De losse vondsten in het opgravingsvlak worden niet meegeteld. Met 98 scherven leverde spoor 477 de ‘rijkste’ context op. De andere sporen telden maar enkele tientallen ceramische vondsten. Gezien de lage aantallen is het weinig zinvol om deze kleine schervencontexten met elkaar te vergelijken. Bij het bekijken van de afwerking moet er rekening gehouden worden met het gegeven dat bij 46 scherven (28%) de afwerking niet kon vastgesteld worden door het afbrokkelen van de wanden (fig. 10). De geëffende scherven steken er boven uit op het vlak van wandafwerking, maar dit beeld is verstoord doordat 29 scherven in deze categorie afkomstig zijn uit spoor 613 en behoren tot eenzelfde individu. Rekening houdende met deze factor kan gesteld worden dat de categorieën glad, geëffend en ruw ongeveer in gelijke aantallen aanwezig zijn. Het voorkomen van een substantieel aantal besmeten scherven is een interessante factor voor de chronologie van het aardewerk. Besmeten aardewerk verschijnt ten vroegste op het einde van de late bronstijd en wordt pas frequenter toegepast tijdens de vroege ijzertijd. Opvallend is de geringe aanwezigheid van versierd aardewerk dat zich beperkt tot een scherf met een patroon van kruisende onregelmatige groeven.
Spoor 477 vertoonde eveneens een ovale vorm en was 203 bij 190 cm groot (fig. 5). De bewaarde diepte bedroeg 47 cm. In doorsnede vertoonde de ene zijde een scherp concaaf profiel met een afgeronde bodem en een zacht oplopend profiel aan de andere kant. De vulling bestond uit twee grote lagen. Onderaan bevond zich een eerder grijs pakket met daarboven een donkerbruingrijs pakket. Plaatselijk bevindt zich een donkergrijze lens tussen beide lagen. Uit de vulling kwam relatief veel houtskool en verbrand bot, naast 98 sterk gefragmenteerde scherven en een fragment metaal. Op een houtskoolstaal werd een 14C-datering uitgevoerd, maar deze leverde een te oude datum op (KIA-40408: 8165±45 BP). Het betreft een fragment van oude houtskool dat in de nabije bodem aanwezig was, zoals nog is voorgekomen op andere sites (fig. 6). De sporen 610 en 613 hebben allebei een omvang van ca. 70 à 80 cm en zijn ca. 45 tot 50 cm diep bewaard. Beiden hebben een overwegend grijsbruine vulling (fig. 7), maar spoor 613 vertoont bovenaan een tweede lichtere vulling (fig. 8). Ze komen voor in een zone met andere grote mogelijke paalsporen, maar enkel deze konden op basis van het aardewerk in de metaaltijden worden geplaatst. Spoor 610 telde 9 scherven en een brok huttenleem. In spoor 613 werden 30 scherven gerecupereerd, waarvan de meeste tot een individu behoorden.
Het aantal determineerbare fragmenten is beperkt. De enige complete vorm is een kleine kom met hoge afgeronde schouder en een korte rechtstaande hals uit spoor 477 (fig. 11:1). De vorm van het lichaam doet denken aan een minikopie van een Schrägrandurne, maar de hals is echter recht in plaats van - 90 -
Late bronstijd-vroege ijzertijd bewoningssporen op de verkaveling Mussenpad 2 in Nijlen (prov. Antwerpen, België)
Fig. 3. Doorsnede van spoor 587 (tekening J. Angenon).
Fig. 5. Doorsnede van spoor 477 (tekening J. Angenon).
Fig. 4. 14C-datering op een fragment houtskool uit spoor 587.
Fig. 6. 14C-datering met een mesolithische ouderdom op een houtskoolfragment uit spoor 477.
Fig. 7. Doorsnede van spoor 610 (tekening J. Angenon).
Fig. 8. Doorsnede van spoor 613 (tekening J. Angenon).
uitstaand. Een verwant voorbeeld is bekend uit een extractiekuil te Voroux-Goreux (Goffioul et al. 2000). Daarnaast was er nog een bodemfragment in deze context (fig. 11:3). Spoor 613 leverde een exemplaar op van wat oorspronkelijk een schouderbeker met goed geëffende wanden moet zijn geweest (fig. 11:2). Boven de schouderknik is deze vorm echter niet meer bewaard, waardoor hij niet aan specifiek type kan worden toegewezen. Door de incomplete staat van deze beker kan een exacte datering niet vooropgesteld worden maar dergelijke vormen komen voor in de late bronstijd van de zogenaamde Noordwestelijke groep (Desittere 1968), maar zijn ook nog aanwezig tijdens de vroege ijzertijd te Court-SaintEtienne (Mariën 1958). In spoor 587, met een houtskooldatering in de late bronstijd, bevinden zich een viertal herkenbare scherven (fig. 11:4-7). Een ervan is een fragment van een typische greep voor een geoorde kom (fig. 11:4). De korte uitstaande rand met een ondersneden lip is niet echt chrono-
logisch bepalend, maar is ook gekend in late bronstijdcontexten (fig. 11:5). Kruisende groefpatronen verschijnen vanaf de late bronstijd in het aardewerkrepertorium, maar zijn ook gekend in vroege ijzertijdcontexten (fig. 11:6). Tenslotte is er een wandfragment van een afgeronde schouderknik die ook in het chronologisch plaatje van de late bronstijd-vroege ijzertijd kan thuishoren (fig. 11:7). Alhoewel niet compleet doet dit fragment denken aan kleinere vormen van Schrägrandurnen zoals aangetroffen in de nederzettingscontext van Ravels/Broekstraat (Verbrugge et al. 2006) en het depot in de waterkuil van Oud-Turnhout/Bentel (Cryns 2010) De aanwezigheid van besmeten wandscherven wijst verder, zoals de 14 C-datering, op een datering op het einde van de late bronstijd tot vroege ijzertijd. Verspreid in de afdekkende laag in de zuidoostelijke zone van de opgraving zijn ook nog een aantal herkenbare protohis- 91 -
Guy DE MULDER, Ignace BOURGEOIS, Rica ANNAERT & Johan VAN CAUTER
Wandafwerking
Aantal scherven 60
120 100
98
56
50
46
40
80 30
22
21
60
Totaal 40
30
24 20
20
15
10
1 0
9
Glad
Geëffend
Ruw
Besmeten
Versierd
Onbepaald
0
Sp 477
Sp 587
Sp 610
Fig. 10. Wandafwerking van de scherven in hun totaliteit.
Sp 613
Fig. 9. Aantal scherven per spoor.
Fig. 11. Selectie van het aardewerk en een slijpsteen uit Nijlen-Mussenpad 2 (tekening J. Angenon).
- 92 -
Late bronstijd-vroege ijzertijd bewoningssporen op de verkaveling Mussenpad 2 in Nijlen (prov. Antwerpen, België)
tijd. Sporen uit deze periode waren in de gemeente Nijlen niet bekend met uitzondering van de indicaties van een vermoedelijk urnengraf in de deelgemeente Kessel. Op de site ‘Het Beleke’ werden in 1960 bij uitgravingen de bodem van een urne, een kleine beker en gecremeerde beenderen gevonden. Deze vondst sluit aan bij het beeld van urnengraven in de provincie Antwerpen. Een proefsleuf leverde geen verdere informatie op wegens de verstoring van de omgeving (Warmenbol 1984).
torische scherven, waaronder twee randen, aangetroffen (fig. 11:8-9). De ene heeft een schuine driehoekige rand; de tweede is een korte rechtopstaande hals met een verdikte rand. Parallellen voor de laatste komen voor in contexten in de regio o.a. te Broechem/Nierlenders (Annaert 2004) en Broechem/ Bistweg (Verstappen 2011). Ondanks het beperkte aantal scherven kan globaal genomen het aardewerk zowel technisch als typologisch in de eindfase van de late bronstijd tot de vroege ijzertijd worden gedateerd. Dit wordt verder ondersteund door een 14C-datering op houtskool.
De gemeente Nijlen bevindt zich in een gebied dat vanaf de 19de eeuw een rijke traditie van urnengrafveldenonderzoek heeft gekend. De meeste grafvelden die toen zijn ontdekt, bevinden zich echter hoofdzakelijk ten noorden van de gemeente zelf. Ten oosten situeren zich de grafvelden van Ranst en Broechem, ten noorden de site van Zandhoven/Begijnenbos die al bekend was in het midden van de 19de eeuw. In noordoostelijke richting ligt de gemeente Grobbendonk waar meerdere waarnemingen zijn op het einde van de 19de en de vroege 20ste eeuw (De Mulder 2011).
3.2.2. Het metaal In spoor 477 kwamen een drietal metalen fragmenten aan het licht. Metaal is in het algemeen eerder zeldzaam in nederzettingscontexten uit deze periode. De röntgenopname van de ‘ijzerklompjes’ bracht een aantal interessante zaken aan het licht. Bij een fragment lijkt zich rond de ijzeren kern een organische materie, mogelijk ivoor, been of hout, te bevinden. Bovenaan is een groen, cirkelvormig element herkenbaar, waarschijnlijk is dit een koperen klinknageltje om de organische materie aan het ijzer te bevestigen. Als werkhypothese interpreteren we dit fragment als de restant van een greep (fig. 12). In een tweede ijzerklomp kan een fijn stuk geplooid ijzer worden herkend, mogelijk afkomstig van een stuk draad of plaat. Voor het laatste fragment wordt gedacht aan een restant van een ijzeren nagel.
Op het vlak van kennis over nederzettingen uit deze periode in de regio is onze kennis tijdens de laatste jaren sterk toegenomen. De meeste bewoningssites zijn hoofdzakelijk nog steeds gedocumenteerd door de ontdekking van kuilen, die het enige relict van de vroegere bewoning zijn. Zoals reeds aangehaald zijn op zeker twee plaatsen in Broechem sites uit de vroege ijzertijd aan het licht gekomen, nl. aan de Bistweg (Verstappen 2010) en te Nierlenders (Annaert 2004). De aanleg van een aardgasleiding leverde eveneens enkele kuilen van een nederzetting uit de vroege ijzertijd op (Sprengers et al. 2007). Voor de schaars gedocumenteerde gebouwplattegronden kan verwezen worden naar de site van Kontich/Duffelsesteenweg waar een gebouw van het type Oss 2B, gekenmerkt door een drieschepige structuur en wandgreppel aan het licht is gekomen. Daarnaast was er nog een tweede gebouw waarvan de interne structuur niet meer kon achterhaald worden (Verbeeck & Annaert 2007). Momenteel is er een archeologisch onderzoek lopende op de industriezone Lier/Duwijck II waar ook indicaties van potentiële gebouwplattegronden uit deze periode zijn aangetroffen (mondelinge informatie Pieter. Laloo GATE Archaeology).
3.2.3. Steen Spoor 195 is een van de sporen die niet met zekerheid aan de metaaltijden kunnen worden toegeschreven. In de vulling werd een fragment van een slijpsteen gerecupereerd (fig. 11:10). De steen had een lichtgrijze kleur. De bovenwand was goed gepolijst en glad aanvoelend. De zijden waren afgerond. In de vulling van spoor 477 kwam verder nog een fragment van een mesolithische microkling aan het licht (determinatie Joris Sergant, UGent).
4. De regionale context De vondsten op de verkaveling Mussenpad 2 wijzen op de aanwezigheid van een site uit de late bronstijd-vroege ijzer-
Fig. 12. Foto en röntgenfoto van het vermoedelijke heft (Archeologische Dienst Waasland).
- 93 -
Guy DE MULDER, Ignace BOURGEOIS, Rica ANNAERT & Johan VAN CAUTER
5. Besluit
DESITTERE, M. 1968. De urnenveldenkultuur in het gebied tussen Neder-Rijn en Noordzee (periodes Ha A en B), Dissertationes Archaeologicae Gandenses XI. Brugge: De Tempel.
Het archeologisch onderzoek van de verkaveling Nijlen/ Mussenpad 2 bracht voor de metaaltijden een viertal kuilen uit de eindfase van de late bronstijd–vroege ijzertijd aan het licht. Dit vormen de enige overblijfselen van een vroeger erf, maar dit fenomeen is frequent vastgesteld in België en eveneens in Noord-Frankrijk (Clotuche 2006). Naast het schaarse aardewerk op de vindplaats is de aanwezigheid van metaal, waaronder een vermoedelijke greep, in een nederzettingscontext te vermelden. De late bronstijd-vroege nederzetting van Nijlen vormt een nieuw puzzelstukje in het zich ontrafelende patroon van bewoning tijdens de bronstijd en ijzertijd in het zuiden van de provincie Antwerpen.
GOFFIOUL, C., PREUD’HOMME, D., FOCK, H. & BOSQUET, D. 2000. Traces d’occupations protohistoriques sur le tronçon oriental du T.G.V. à Hélécine (prov. de Brabant) et à Voreux-Goreux (prov. de Liège): le cas des grandes fosses d’extraction. Lunula. Archaeologia protohistorica, VIII, pp. 35-44. MARIËN, M.-E. 1958. Trouvailles du Champs d’Urnes et des Tombelles hallstattiennes de Court-Saint-Etienne, Monographies d’Archéologie Nationale 1. Bruxelles: Musées royaux d’Art et d’Histoire.
Bibliografie SPRENGERS, N., VANSWEEVELT, J. & ANNAERT, R. 2007. De ijzertijdvondsten op de aardgasvervoerleiding DN 600 Herentals-Zandhoven 2 (prov. Antwerpen). Lunula. Archaeologia protohistorica, XV, pp. 177-182.
ANNAERT, R. 2004. Late Bronstijd- en Vroege IJzertijdsporen tussen de Merovingers te Broechem (gem. Ranst, prov. Antwerpen). Lunula. Archaeologia protohistorica, XII, pp. 43-50.
YPERMAN, W. 2008. Archeologisch onderzoek op de geplande verkaveling te Nijlen – Mussenpad (provincie Antwerpen). Definitief rapport. AS – Rapportage 2008 / 23. Mechelen: Archaeological Solutions.
BOURGEOIS, I. 2011. Eeuwenoude menselijke aanwezigheid aan het Mussenpad in Nijlen. De Poemp. Tijdschrift Heemkring Davidsfonds Nijlen, 70/71, pp. 11-13. CLOTUCHE, R. 2006. Onnaing "ZAC de la vallée de l’Escaut". In: P. BRUN, C. MARCIGNY & J. VANMOERKERKE, (dir.). Une archéologie des réseaux locaux. Quelles surfaces étudier pour quelle représentativité? Actes de la table ronde des 14 et 15 juin 2005 à Châlons-en-Champagne, Les Nouvelles de l’Archéologie 104-105. Paris: Editions Errance, pp. 51-56.
VERBEECK, H. & ANNAERT, R. 2007. Kontich-Duffelsesteenweg. Nederzettingssporen en een grafveld uit de vroege ijzertijd, campagnes 2005/2006 (provincie Antwerpen). Lunula. Archaeologia protohistorica, XV, pp. 167172. VERBRUGGE, A., PERDAENS, Y. & ANNAERT, R. 2006. De ijzertijdvondsten op de aardgasvervoerleiding DN 600 Weelde-Zandhoven 2 (prov. Antwerpen). Lunula. Archaeologia protohistorica, XIV, pp. 35-44.
CRYNS, J. 2010. Een vermoedelijke waterput uit de vroege ijzertijd en nederzettingssporen uit de ijzertijd tot de volle middeleeuwen op de site Bentel te Oud-Turnhout (provincie Antwerpen, België). Lunula. Archaeologia protohistorica, XVIII, pp. 113-119.
VERSTAPPEN, P. 2010. Een kuil uit de vroege ijzertijd aan de Bistweg te Broechem (provincie Antwerpen, België). Lunula. Archaeologia protohistorica, XVIII, pp. 121-124.
DE MULDER, G. 2011. Funeraire rituelen in het Scheldebekken tijdens de late bronstijd en de vroege ijzertijd. De grafvelden in hun maatschappelijke en sociale context. Gent, doctoraatsscriptie Universiteit Gent.
WARMENBOL, E. 1984. Kessel (Antw.): een urnengraf. Archeologie, 1, pp. 22-23.
- 94 -