Psychologie: Begrippen, Namen, Data Caroline Risack 2009-2010
1
Hoofdstuk 1: Wat is psychologie?
1.1
Begrippen
psychologie rationalisme nativisme empirisme associationisme evolutietheorie mentale chronometrie introspectie structuralisme gestaltpsychologie functionalisme
behaviorisme operationele definitie S-R-psychologie psychoanalyse homunculus cognitieve psychologie inprenting cognitieve neurowetenschap erfelijkheid-milieu-debat of nature-nurturedebat
een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij die gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen filosofische doctrine die stelt dat de Waarheid achterhaald kan worden door gebruik te maken van de rede sommige kennis is aangeboren de inhoud van de geest komt tot stand op basis van zintuiglijke ervaringen hogere-ordekennis kwam tot stand door combinaties van eenvoudigere idee¨en, het tegelijk ervaren van 2 dingen, leidt meestal tot het mentaal associ¨eren van beide afkomstig van Charles Darwin, in gang gezet met de publicatie van “the origin of species“ men probeert te achterhalen hoeveel mentale processen er nodig zijn voor het uitvoeren van een taak en hoe moeilijk deze processen zijn het kijken naar het eigen bewustzijn van binnenuit een stroming in de psychologie die op basis van introspectie de structuur van het bewustzijn probeerde te ontdekken een reactie tegen het structuralisme ontstaan in Duitsland, die ervoor pleitte om personen niet te ontleden, maar als geheel te zien ontstaan in de Verenigde Staten, hier ligt de klemtoon op het nut van het bewustzijn en is er ook een grote interesse voor individuele verschillen en verschillen tussen mensen en dieren een psychologische stroming waarin men het standpunt huldigt dat enkel observeerbaar, meetbaar gedrag het onderwerp kan vormen van psychologisch onderzoek en theorievorming als men concepten defini¨eert in termen van de gebruikte meetprocessen een stimulus lokt een respons uit bewustzijn en gedrag zijn slechts zeer oppervlakkige fenomenen, de ware oorsprong van het ontstaan van persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen ligt bij onbewuste krachten de geest in de machine (een klein mensje die alles stuurt) de overtuiging dat men menselijk gedrag niet kon begrijpen en voorspellen zonder een beroep te doen op informatieverwerkende (cognitieve) processen die zich afspelen in de hersenen vroege en snelle neiging om een bewegend voorwerp te volgen het onderzoeksgebied dat het psychologische en het neurobiologische onderzoek naar de cognitieve functies combineert men probeert te achterhalen hoeveel van de verschillen tussen mensen bepaald wordt door aangeboren, genetische karakteristieken en hoeveel bepaald wordt door de ervaringen die het individu opgedaan heeft in de omgeving waarin het opgegroeid is
1
theorie literatuurstudie naturalistische observatie reactieve gedragingen vragenlijst gestructureerd interview ongestructureerd interview sociale wenselijkheid opiniepeiling
gestandaardiseerde tests gevalstudie variabele correlatie experimenteel zoek hypothese
onder-
onafhankelijke variabelen afhankelijke variabelen controlevariabelen operationaliseren van variabelen interne validiteit externe validiteit veldexperiment informed consent debriefing
meestal samenhangend geheel van idee¨en dat gebruikt wordt om een fenomeen te verklaren kijken wat al bekend is over de problematiek onderzoekstechniek waarbij het gedrag systematisch geobserveerd wordt in een natuurlijke context geobserveerd gedrag verandert in aanwezigheid van een onderzoeker een reeks van vragen die de ondervraagden in hun eigen tempo beantwoorden de ondervrager heeft een vaste lijst van vragen die in een bepaalde volgorde aan bod komen vragen liggen niet van tevoren vast, er wordt ingehaakt op wat de ondervraagde zegt de neiging van mensen om op vragen te reageren op een manier die maatschappelijk gewaardeerd wordt, waardoor ze in sociaal opzicht een gunstiger indruk maken een inventaris van de opinies bij een representatieve steekproef van de bevolking, op basis waarvan men conclusies trekt over de hele populatie procedures voor het meten van vaardigheden of eigenschappen, die aan een zorgvuldig en uitgebreid vooronderzoek onderworpen werden zodat er een duidelijk beeld is van de te verwachten scores en dat er voldoende waarborg is dat de test op een betrouwbare manier de vaardigheid of eigenschap meet die men wil meten een intensief gedetailleerd onderzoek over een persoon of een gebeurtenis in de hoop principes te vinden die gelden voor het fenomeen in het algemeen elk kenmerk dat kan veranderen en dat gemeten kan worden verwijst naar de mate waarin twee variabelen met elkaar samenhangen, naar de mate waarin wijzigingen in de ene variabele gepaard gaan met wijzigingen in de andere variabele onderzoekers grijpen actief in, ze manipuleren een of meerdere variabelen en kijken of dit effect heeft op een andere variabele een voorspelling op basis van een theorie die in een proef getoetst wordt de variabele die de onderzoeker manipuleert tijdens een experiment om het effect ervan op het gedrag te achterhalen variabele die een onderzoeker meet als deel van het experiment aspecten van een experiment die een onderzoeker constant wil houden het omzetten van afhankelijke en onafhankelijke variabelen naar concrete en meetbare handelingen onderzoek bevat dit als de conclusies die getrokken worden over de oorzaakgevolgrelaties tussen de variabelen gerechtvaardigd zijn verwijst naar de veralgemeenbaarheid van de onderzoeksresultaten buiten de gebruikte onderzoekssetting de onderzoekers proberen controle aan te brengen in een natuurlijke situatie en daarna bepaalde factoren te vari¨eren om te zien hoe deze het gedrag benvloeden proefpersonen moeten hun toestemming geven voor medewerking aan het onderzoek, voordien moeten ze de nodige informatie krijgen over wat de proef in algemene termen zal inhouden na de proef wordt de proefpersoon bij voorkeur ingelicht over het doel van de proef en wat men hoopt ervan te leren
2
1.2
Namen
Copernicus Descartes Hobbes, Locke en Hume Darwin Thomas Young von Helmholtz Donders Weber, Fechner, Plateau Quetelet Wilhelm Wundt Titchener William James Skinner Freud
1.3 1859 1879 1913
De aarde is niet het centrum van het heelal, maar ze draait rond de zon eerste Klassieke filosoof die nadacht over het functioneren van de mens: rationalisme, nativisme, mechanische kijk op de wereld Engelse groep filosofen die nadacht over hoe mensen kennis verwerven, wat leidde tot het empirisme De uitvinder van de evolutietheorie alle zichtbare kleuren voor de mens kunnen worden verkregen uit 3 stimuluskleuren: rood, groen, blauw je kunt de tijd meten die nodig is om een signaal door een zenuw te zenden je kunt meten hoeveel tijd mensen nodig hebben om verschillende taken uit te voeren je kunt meten hoeveel stimuli van elkaar moeten verschillen om het verschil te kunnen zien en op basis hiervan kun je een theorie opstellen over het verband tussen de sterkte van een stimulus en de grootte van de ervaring die ermee gepaard gaat medegrondleger van de statistiek in de gedragswetenschappen voorstander van gecontrolleerde omstandigheden als onderzoeksmethode, grondlegger van het structuralisme alle ervaringen zijn een combinatie van sensaties, beelden en gevoelens de belangrijkste figuur in de vroege Amerikaanse psychologie radicaal behaviorisme: mentale processen zijn niet alleen niet wetenschappelijk te bestuderen, ze bestaan ook niet de grondlegger van de psychoanalyse die vooral de klemtoon legt op het onderbewuste
Data Survival of the fittest: alle huidige levensvormen zijn ontstaan op basis van interindividuele variatie in kenmerken en natuurlijke selectie onder invloed van de omgeving Wilhelm Wundt opent het eerste psychologische laboratorium aan de Universiteit van Leipzig pamflet van John Watson wordt gezien als beginpunt van het behaviorisme
3
2
Hoofdstuk 2: De biologie van het gedrag
2.1
Begrippen
neuronen sensorische neuronen
motorneuronen interneuronen dendrieten axon rustpotentiaal excitatorische signalen inhibitorische signalen actiepotentiaal refractaire periode myelineschede neurotransmitter synaps gliacellen zenuwstelsel centrale zenuwstelsel perifere zenuwstelsel somatische zenuwstelsel autonome zenuwstelsel sympathische stelsel parasympathisch stelsel medulla oblongata pons mesencefalon cerebellum thalamus
hypothalamus
zenuwcellen die voornamelijk communiceren met andere neuronen ontvangen informatie van het lichaamsweefsel en de waarnemingsorganen en sturen deze informatie naar de hersenen of het ruggenmerg. Zo krijgen de hersenen info over de buitenwereld en het lichaam vervoeren signalen vanuit de hersenen en het ruggenmerg naar de spieren, organen en klieren van het lichaam. Zij staan in voor de uitvoering van bevelen vanuit de hersenen dragen informatie over tussen neuronen boomvormige structuur die de signalen van andere cellen ontvangen lange dunne vezel die vanuit het cellichaam komt, de axonen van verschillende cellen groeperen zich en vormen de zenuwen het verschil in natriumionen en negatieve eiwitten binnen de cel zorgen voor een lichte negatieve potentiaal van -70 mV sommige stimuli leiden ertoe dat het potentiaalverschil tussen binnen en buiten vermindert stimuli die ertoe leiden dat het potentiaalverschil tussen binnen en buiten vermeerdert het signaal dat informatie overdraagt in het zenuwstelsel, loopt vanuit de axonheuvel naar alle uiteinden van het axon (zoals domino’s) de periode na de doortocht van de actiepotentiaal waarin gedurende korte tijd geen nieuwe actiepotentiaal uitgelokt kan worden een dun vetlaagje dat rond het axon ligt en op regelmatige afstand een inkeping vertoont. chemische stof die in de synaptische spleet wordt losgelaten, zich verspreid en hecht zich tijdelijk vast aan gespecialiseerde receptoren in de membraan van het ontvangende neuron de plaats waar een zenuwimpuls van het ene neuron aan het andere wordt doorgegeven cellen die zich bevinden in de hersenen, kleiner, maar frequenter dan de neuronen het geheel aan neuronen de hersenen en de ruggenmerg vormen dit samen alles wat buiten de hersenen en het ruggenmerg valt (vooral sensorische neuronen en motorneuronen) deel van het perifere zenuwstelsel die de interacties van het lichaam met de buitenwereld controleert deel van het perifere zenuwstelsel die het inwendige van het lichaam controleert wanneer een persoon in actie is werkt vooral dit stelsel; regelt de activiteiten die energie verbruiken wanneer een persoon in rust is werkt vooral dit stelsel; regelt de activiteiten die de energie herstellen en bewaren deel van de hersenstam die onze hartslag en onze ademhaling controleert zonder input van andere delen van de hersenen deel van de hersenstam die uit vezels bestaat die het lichaam met de hersenen verbinden deel van de hersenstam die de bewegingen co¨ordineert; ook wel de middenhersenen genoemd dit zijn de kleine hersenen die dienen om de co¨ordinatie van de bewegingen vlot en nauwkeurig te maken dit deel bevindt zich aan de bovenkant van de hersenstam; dit is een verbindingsstation in de hersenen waar de informatiestroom tussen het perifere en de hogere lagen van de hersenen geco¨ ordineerd worden is een klein geheel van structuren onder de thalamus, die de werking van het autonome en het endocriene systeem controleert en een cruciale rol bij de organisatie van gedragingen die zorgen voor overleving van het individu en de soort; zorgt ook voor temperatuurregeling 4
limbische systeem amygdala septum hippocampus cerebrale cortex frontale lob temporale lob pari¨etale lob occipitale lob somatosensorische cortex primaire visuele cortex primaire auditieve cortex primaire motorische cortex associatiezones elektro-encefalogram (EEG) event-related potential (ERP) functional magnetic resonance imaging (fMRI) gebied van Broca gebied van Wernicke corpus callosum split-brain pati¨enten plasticiteit spontaan herstel hormonen hypofyse pijnappelklier dominant gen recessief gen chromosomen genoom genotype fenotype gedragsgenetica selectieve teelt
speelt een cruciale rol bij het regelen van emoties en bij het opslaan van geheugensporen deel van het limbische systeem die een cruciale rol speelt bij schrikreacties deel van het limbische systeem die betrokken is bij het regelen van emoties deel van het limbische systeem en speelt een cruciale rol bij het geheugen bovenste laagje van beide cerebrale hemisferen; hersenschors belangrijk bij het plannen en controleren van gedrag en spraak speelt een rol bij het herkennen van voorwerpen, geluiden, geheugen, taal zorgt voor het integreren en lokaliseren van informatie; speelt ook een rol bij het ori¨enteren in een ruimte of het richten van de aandacht speelt een rol bij ons zicht ontvangt de gewaarwordingen van aanrakingen, pijn, druk en temperatuur ligt in de occipitale lob; ontvangt signalen van de receptoren in de ogen en stuurt deze door naar andere gebieden in de hersenen ligt in de temporale lob; hier komen de gehoorsignalen toe ligt aan de achterkant van de frontale lob; zorgt voor de beweging van de lichaamsdelen zijn verantwoordelijk voor de verwerking en interpretatie van informatie Een elektro-encefalograaf meet de elektrische activiteit van de hersenen door middel van elektroden de elektrische activiteit van de hersenen als reactie op een specifieke prikkel; dit bekomt men door eenzelfde stimulussoort herhaaldelijk aan te bieden en het gemiddelde te berekenen van die signalen. het meten van de kernspinresonantie van de rode bloedcellen, want er is een verschil tussen zuurstofrijke en -arme; zo weet men waar er veel zuurstof is afgezet Een gebied in de frontale lob van de linker hemisfeer die cruciaal is voor het spreken een grensgebied tussen de pari¨etale, temporale en occipitale lob van de linkerhersenhelft belangrijk voor het taalbegrip een massieve bundel zenuwvezels aan de onderkant van de grote hersenen pati¨enten met een doorgesneden corpus calossum; beide hersenhelften communiceren niet meer met elkaar de belangrijke capaciteit van de hersenen om hun organisatie en functies te herschikken afhankelijk van veranderende omstandigheden het herstel na een letsel in de hersenen zonder enige ingreep, dus eigenlijk vanuit het lichaam zelf chemische boodschappers die door het bloed naar andere lichaamsorganen worden gebracht gesitueerd in de hersenen; wordt gestimuleerd door stoffen van de hypothalamus, waardoor deze hormonen afscheidt in de bloedbaan klier tussen de thalamus en de kleine hersenen waar melatonine wordt geproduceerd gen dat tot uitdrukking komt zodra het aanwezig is gen dat alleen tot uitdrukking komt als het aanwezig is in het erfelijke materiaal dat zowel de moeder als de vader gegeven hebben de verpakking van de erfelijke informatie die in alle lichaamscellen voorkomt behalve in de rode bloedlichaampjes de 3 miljard basenparen van het DNA de genetische samenstelling van een individu zichtbare, meetbare kenmerken en trekken van een individu, met inbegrip van het gedrag onderzoeksgebied die onderzoekt hoe het genoom en het milieu interageren om een bepaald kenmerk te produceren het selecteren van ♂ en ♀ dieren op een bepaalde eigenschap en deze met elkaar paren 5
eeneiige tweelingen twee-eiige tweelingen concordantiegraad adoptiestudies familiestudies theorie van de natuurlijke selectie
2.2
identieke of monozygotische tweelingen; ontstaan uit dezelfde bevruchte eicel dizygotische tweelingen; ontstaan uit twee verschillende bevruchte eicellen en hebben niet meer DNA gemeen dan broers en zussen het percentage verwanten die een bepaald kenmerk ook vertoont; bij duidelijk identificeerbare eigenschappen het bestuderen van tweelingen die geadopteerd zijn door verschillende gezinnen het bestuderen van familieleden; deels gelijk DNA en delen het milieu verschillen tussen individuen bevoordelen sommige individuen om in bepaalde situaties te overleven en nakomelingen te hebben
Namen
Broca Wernicke
stelde vast dat meer mensen taalproblemen hebben na een letsel aan de linkse hemisfeer dan na een letsel aan de rechtse hemisfeer Sommige pati¨enten hebben geen probleem met spreken, maar met het verstaan van taal
6
3
Hoofdstuk 4: Waarneming
3.1
Begrippen
visuele agnosie perceptuele constantie proximale stimulus distale stimulus visuele illusies raster van Hermann bottom-up processen top-down processen
primaire schets
perceptuele organisatie perceptuele groepering figuurachtergrondscheiding
het niet meer kunnen organiseren en interpreteren tot een betekenisvolle waarneming van de gewaarwordingen fenomeen van gelijkblijvende voorwerpen ondanks voortdurende veranderingen in het retinale beeld het geheel aan fysische energie dat onze receptoren stimuleert voorwerp in de buitenwereld dat de fysische energie (en dus de proximale stimulus) produceert verkeerde perceptie van iets dat getoond wordt een raster van witte lijnen en zwarte vierkantjes die de indruk geven dat er op de intersectie van de witte lijntjes, zwarte puntjes staan de informatiestroom van de receptoren naar de hersencentra die verantwoordelijk zijn voor het herkennen en classificeren van voorwerpen de informatiestroom van de kenniscentra naar de vroegere stadia van verwerking; zo kunnen we de zoektocht naar sensorische informatie in de omgeving sturen en onze waarneming effici¨enter maken de inputsignalen van het zicht worden zeer sterk vereenvoudigd; hiervoor zijn er 3 voorwaarden: ze moeten bepalen waar de grenzen zijn, de ori¨entatie van de randen en er moet een onderscheid gemaakt worden tussen belangrijke helderheidsveranderingen en toevallige helderheidsveranderingen het proces waarbij de verschillende randen uit het retinale beeld gestructureerd worden in grotere gehelen die in een bepaalde relatie tot elkaar staan processen die ervoor zorgen dat elementen uit de primaire schets waargenomen worden als bij elkaar horend, als onderdeel van eenzelfde perceptuele ervaring de noodzaak om een onderscheid te maken tussen een figuur en een achtergrond
het koppelen van een kijker-gericht beeld aan een voorstelling in het geheugen om een object te herkennen en de bijbehorende informatie te activeren het vergelijken van een reeks sjablonen met de figuur die tijdens de perceptuele orgatemplate-matching nisatie ge¨ısoleerd werd gaat uit van de veronderstelling dat ons visueel systeem voorwerpen kan herkennen kenmerkenherkenning op basis van karakteristieke kenmerken geons basisvormen die voorwerpen kunnen beschrijven een illustratie van de voortdurende interactie tussen bottom-up en top-down processen subjectieve contouren en niet enkel top-down processen woordsuperioriteitseffect een woord helpt bij het herkennen van letters het ontvangen van enigszins andere informatie door beide retina’s doordat de ogen binoculaire dispariteit een aantal centimeter uit elkaar staan monoculaire diepte- dit maakt het mogelijk om ook met een oog dicht diepte te kunnen schatten en zijn aanwijzingen aanwezig in het retinale beeld van elk oog 2 schuine strepen die naar elkaar toe lopen en 2 horizontale, waarvan de ene langer ponzo-illusie lijkt dan de andere twee verticale lijnen: de ene heeft pijltjes aan het einde en de andere heeft vogeltjes M¨ uller-Lyer-illusie aan het einde; die met de vogeltjes lijkt langer dan die met de pijltjes speciale kamer waar je de indruk krijgt dat de persoon in de rechterhoek een reus is kamer van Ames en in de linkerhoek een dwerg de maan lijkt groter te zijn op het ogenblik dat ze vlak boven de horizon staat dan wanneer ze in de lucht is, op de horizon zijn immers voorwerpen om mee te vergelijken; maanillusie meestal zijn voorwerpen aan de horizon ook verder van ons verwijderd dan boven ons hoofd biologische bewegingen bewegingen van levende wezens als we een beweging waarnemen die er niet echt is, bv. lichtjes die aan en uit gaan elk apparente beweging om beurt op een reclamepaneel geven de indruk te lopen van links naar rechts patroonherkenning
7
ge¨ınduceerde beweging
watervalillusie spiegelneuronen theorie van gebeurteniscodering Ebbinghaus-illusie perceptie-actietheorie
planningcontrolemodel visuele klip habituatietechniek
3.2
situatie waarbij de beweging van een voorwerp verkeerd gepercipieerd wordt door een beweging in de achtergrond, bv. stilstaande trein lijkt achteruit te rijden als andere trein vertrekt Als je zeer lang naar iets bewegend hebt gekeken als een waterval en daarna naar iets stilstaand zoals rotsen kijkt dan krijg je het gevoel dat de rotsen bewegen in tegengestelde richting als iemand een actie doet en we trachten die te begrijpen dan gebruiken we deze soort neuronen hiervoor; we doen de actie na in onze hersenen een theorie die zegt dat we in ons geheugen geen aparte herinneringen hebben voor waarnemingen en acties; we slaan daarentegen gebeurtenisherinneringen op, waarin gebeurtenis en bijbehorende actie samen worden opgeslagen en met elkaar interageren 2 even grote cirkels staan naast elkaar; rond de eerste staan kleine cirkeltjes en rond de tweede grote zodat we het gevoel krijgen dat de eerste groter is dan de tweede volgens deze theorie moet er onderscheid gemaakt worden tussen waarneming voor herkenning (wat-baan) en waarneming voor actie (waar-baan) dit model zegt dat de planning van een beweging afhangt van de perceptie (wat-baan) en de doelen van het individu; het controleren van de beweging tijdens de uitvoering staat onder controle van een systeem dat sterk lijkt op de (waar-baan) en wordt enkel be¨ınvloed door de effectiee grootte van het voorwerp een instrument om de diepteperceptie te testen bij kinderen gevormd door een tafel en daarnaast een glazen plaat met een afgrond van een meter eronder wanneer kinderen dezelfde stimulus verschillende keren na elkaar te zien krijgen dan raken ze eraan gewend en verliezen ze hun aandacht ervoor
Namen
Spelke Goldstone
de aangeboren capaciteiten helpen het kind om groeperingsprincipes te ontwikkelen er zijn drie belangrijke mechanismen waardoor ervaring ertoe kan leiden dat mensen in staat zijn om beter waar te nemen: aandacht voor belangrijke kenmerken, specifieke receptoren ontwikkelen voor de verschillende stimuli, het zien van een groter verschil tussen de stimuli die onderscheiden moeten worden
8
4
Hoofdstuk 7: Onthouden en vergeten
4.1
Begrippen
reminiscentiebult het geheugen besparingsmethode vergeetcurve primaire geheugen secundaire geheugen declaratieve geheugen niet-declaratieve geheugen impliciete geheugen episodische geheugen semantische geheugen verwerving bewaren geheugenspoor oproepen sensorische geheugen iconisch geheugen echosch geheugen kortetermijngeheugen langetermijngeheugen seri¨ele positiecurve voorrangseffect
recentheidseffect werkgeheugen dubbeltaken neuraal netwerk
We hebben meer herinneringen van de periode tussen 10 en 30 jaar dan tussen de periode van 30 tot 60. Dit noemt men de reminiscentiebult. Het geheugen verwijst naar het feit dat vroegere ervaringen in onze hersenen opgeslagen worden en tot uiting kunnen komen in ons verder gedrag. Bij het herleren van een lijst heb je minder tijd nodig om ze alweer volledig te kennen. De relatie tussen de mate van vergeten en het tijdsinterval sinds het leren. het geheugen dat gedurende korte tijd de gebeurtenissen en gedachten bijhoudt die we meemaken, een stroom van gedachten in het bewustzijn; kortetermijngeheugen of werkgeheugen het geheugen dat de vroegere gebeurtenissen en ervaringen bijhoudt, het geheugen voor het verleden; langetermijngeheugen is verantwoordelijk voor de bewuste herinnering van feiten en gebeurtenissen die men kan verwoorden is verantwoordelijk voor onbewuste vaardigheden die tot uiting komen in het gedrag synoniem voor niet-declaratieve geheugen dit is het geheugen voor gebeurtenissen die we zelf meegemaakt hebben, herinneringen bevatten hier altijd informatie over de plaats en de tijd waarin de gebeurtenis zich voordeed het geheugen voor feiten en kennis over de wereld, het is hier niet belangrijk wanneer en waar ze verworven werden dit is het initi¨ele leren van informatie en vormt het eerste stadium in het geheugenproces dit proces komt voor als we aandacht besteden aan informatie en vereist veranderingen in het zenuwstelsel die het mogelijk maken om informatie vast te leggen. als veranderingen gebeuren om het mogelijk te maken informatie vast te leggen dan spreekt men van een geheugenspoor die wordt aangemaakt het proces waarbij informatie uit het geheugen gehaald en gebruikt wordt dit geheugen kan gedurende zeer korte tijd de informatie bijhouden die de zintuigorganen bereikt heeft, een voor elk zintuig dit is het sensorische geheugen voor visuele stimuli, die deze ongeveer 1 seconde vasthoudt dit is het sensorische geheugen voor auditieve stimuli, die deze ongeveer 2-4 seconden vasthoudt dit houdt de informatie vast waar we ons op elk moment van bewust zijn, het wordt gekenmerkt door zijn beperkte capaciteit en de fragiliteit van de geheugencode dit geheugen heeft een onbeperkte capaciteit en vergeet zeer traag; om gegevens hierin op te slaan is vooral herhaling nodig in het kortetermijngeheugen een grafiek die aantoont hoe goed een item onthouden wordt afhankelijk van zijn plaats in de stimulusreeks de proefpersonen die een lijst moesten onthouden hadden een betere herinnering voor de eerste 3 ` a 4 items in die lijst als de lijst onmiddelijk mag worden herhaald dan herinneren de proefpersonen zich ook de laatst aangeboden stimuli beter; dit komt omdat deze op dat ogenblik nog in het kortetermijngeheugen zitten bestaat uit 3 componenten: een centrale verwerker, een fonologische lus en een visuospatiaal schetsblad de proefpersonen moeten 2 taken tegelijk uitvoern: een taak waarin men ge¨ınteresseerd is en een taak die een component van het werkgeheugen selectief belast een computermodel dat de werking van de hersenen nabootst door een grote hoeveelheid eenvoudige knopen met elkaar te laten communiceren; informatie ligt vervat in de gewichten van de connecties tussen de knopen
9
catastrofale interferentie verbale code
sensorische code motorische code tweevoudigecodeertheorie theorie van de verwerkingsniveaus genereereffect geheugensteuntjes gracieuze degradatie oproepingsaanwijzing verval interferentie proactieve interferentie retroactieve interferentie hypothese van de codeerspecificiteit transfer-aangepaste verwerking isolatie-effect flitslichtherinneringen schema’s valse herinneringen amnesie retrograde amnesie anterograde amnesie kinderamnesie syndroom van Korsakoff organische amnesie functionele amnesie
het feit dat het leren van nieuwe informatie in een neuraal netwerk de bestaande informatie overschrijft stelt mensen in staat om meer te onthouden dan alleen maar concrete voorwerpen waarmee ze in contact gekomen zijn; maakt het immers mogelijk om informatie te hercoderen in termen van arbitraire symbolen (nl. woorden en hun bijbehorende betekenis is een herinnering van de zintuiglijke aspecten van een gebeurtenis; de belangrijkste is de beeldcode de mogelijkheid om lichamelijke vaardigheden zoals zwemmen en fietsen op te slaan, te onthouden en uit te voeren we kunnen informatie beter onthouden als die door 2 codes voorgesteld worden deze theorie opperde dat het geheugen een bijproduct is van de perceptie van een stimulus en dat het niveau waarop de stimulus tijdens de perceptie verwerkt wordt bepalend is voor de kans dat de stimulus later herinnerd zal worden mensen kunnen zich informatie beter herinneren wanneer ze tijdens het verwerven actief betrokken zijn bij het genereren van de stimuli dan wanneer ze de informatie alleen maar passief opnemen speciale technieken om het geheugen te verbeteren de capaciteit van de hersenen om een aanvaardbare output te blijven genereren ondanks schade aan de individuele eenheden en hun connecties iets dat helpt om het gewenste te herinneren; een soort tip verwijst naar fysiologische veranderingen in het neurale spoor van de ervaring, die het geheugenspoor onherroepelijk uitwissen de obstructie die een herinnering uitvoert bij het ophalen van een andere herinnering moeilijkheden om een gebeurtenis op te roepen ten gevolge van activiteiten die aan de opslag van de gebeurtenis voorafgingen moeilijkheden om een gebeurtenis op te roepen ten gevolge van activiteiten die na de opslag van de gebeurtenis hebben plaatsgevonden de gebeurtenis zal enkel door een aanwijzing verbeterd worden als de informatie in de aanwijzing overeenstemt met informatie die in het geheugenspoor aanwezig is alle verwerkingstypes van het bestudeerde materiaal zijn goed zolang ze getransfereerd kunnen worden naar de oproepsituatie een gebeurtenis die distinctief is ten opzichte van andere, gelijktijdige gebeurtenissen, wordt beter onthouden dan wanneer ze niet distinctief zijn levendige herinneringen aan onverwachte, emotioneel geladen momenten algemene, georganiseerde voorstellingen over de structuur van de wereld, de mensen, gebeurtenissen en acties herinneringen aan gebeurtenissen die nooit gebeurd zijn of die heel anders gebeurd zijn geheel of gedeeltelijk geheugenverlies als men geheugenverlies heeft voor de gebeurtenissen die zich afgespeeld hebben voor het ongeval waarbij de hersenen beschadigd geraakt zijn als men geen nieuwe informatie meer kan onthouden door het ongeval waarbij de hersenen beschadigd geraakt zijn we herinneren ons geen herinneringen uit de eerste 3 tot 4 jaar van ons leven komt relatief frequent voor bij langdurig alcoholici en wordt veroorzaakt door een permanente hersenbeschadiging die kan ontstaan na een jarenlang verkeerd eetpatroon (tekort aan B1); op het eerste zicht normaal, maar herhalen vaak hetzelfde en kunnen zelfs geen blad meer lezen, want ze zijn het begin vergeten op het ogenblik dat ze aan het einde zijn geheugenverlies ten gevolge van specifieke schade aan de hersenen geheugenstoornis veroorzaakt door stresserende omstandigheden waarin de persoon zich bevindt
10
4.2
Namen
Ebbinghaus
Atkinson en Shiffrin Sperling Miller Baddeley Proef van Craik en Tuving
McClelland
4.3 1956 1975
Ebbinghaus probeerde 2 kernvragen te beantwoorden: hoeveel vergeten we en hoe snel?, Als een persoon zich niets meer herinnert, is dit dan volledig vergeten? (19de eeuw) Deze 2 waren de vaders van het model met 3 geheugensystemen: het sensorische geheugen, kortetermijngeheugen en langetermijngeheugen ontwikkelde een manier om de opnamecapaciteit van het iconische geheugen te bestuderen toonde aan dat het kortetermijngeheugen slechts een beperkt aantal elementen tegelijkertijd kan vasthouden het werkgeheugen doet meer dan alleen maar informatie bewust toegankelijk maken Eerst kregen de proefpersonen vragen over bepaalde woorden zoals hoofdletters of niet, rijmt op of niet, is een dier? Hoe meer het woord verwerkt was hoe meer ze zich dit woord konden herinneren. Zijn model doet 4 interessante voorspellingen in verband met de werking van het geheugen: meer kans op terugvinden indien vanuit veel kanten connecties hiermee zijn, activatie van de knoop neemt toe naarmate meer aanwijzingen die hiermee verbonden zijn, aanwijzing moet met zo weinig mogelijk knopen verbonden zijn (= effectiever), vanuit een bepaalde ingang kunnen we niet altijd alle informatie opvragen en activeert men soms verkeerde informatie
Data Miller toonde aan dat het kortetermijngeheugen slechts een beperkt aantal elementen tegelijkertijd kan vasthouden Het uitvoeren van de proef van Craik en Tuving
11
5
Hoofdstuk 8: Taal
5.1
Begrippen
telegrafische spraak preverbale boodschap concepten lemma’s lexemen foneem syntactische priming afasie afasie van Broca
het inkorten van zinnen door jonge kinderen; bal weg i.p.v. de bal is weg een boodschap die nog niet in woorden is omgezet psychologische representaties van de idee¨en die in de boodschap zitten abstracte representaties van woorden die de grammaticale eigenschappen van het woord bevatten maar nog niet de uitspraak woordvormen die horen bij de lemma’s een klank in een taal die aanleiding geeft tot een verschil in betekenis de keuze van de woordvolgorde in een zin wordt gedeeltelijk bepaald door restactivatie van voordien geproduceerde of gehoorde zinnen spraakproblemen ten gevolge van een letsel aan de linkerkant van de hersenen de pati¨ent heeft vooral problemen met spreken, want functiewoorden ontbreken en woorden worden met moeite gevonden; taalbegrip is wel relatief intact; gevolg letsel in de frontale lob (gebied van Broca)
cohort
de pati¨ent spreekt vloeiend, volgt de grammaticale regels, maar heeft een zinloze inhoud en moeite om te begrijpen wat tegen hem/haar gezegd wordt; gevolg van een letsel in de bovenkant van de temporale lob lijst van alle mogelijke woorden die beginnen met dezelfde klanken
McGurk-illusie
de vermenging van auditieve en visuele stimuli (bv. ba + ga ⇒ da)
fixatie
stilstaande periode met de ogen tijdens het lezen een snelle oogbeweging tijdens het lezen bij dewelke we gedurende de beweging geen informatie opnemen uit het visuele veld
afasie van Wernicke
saccade
toestand waarbij de automatisering van de woordidentificatie (lezen) en/of de schriftbeeldvorming (spellen) zich zeer moeizaam ontwikkelt
dyslexie fonologische zijn
bewust-
frequentie-effect effect van de verwervingsleeftijd semantische priming prime doelwoord morfeem lexicon syntaxis intuinzinnen pragmatiek semantisch systeem semantisch netwerk concept spreiding van activatie
hetgeen mogelijk maakt om gesproken woorden op te delen in een reeks van fonemen; 4 stadia: onderscheid tussen woorden, lettergrepen,tijmen en ten slotte tussen individuele klanken woorden die frequent voorkomen in een taal worden sneller herkend dan woorden die niet dikwijls voorkomen hoe vroeger we een woord geleerd hebben, hoe sneller we het herkennen het feit dat woorden de activatie van betekenisverwante woorden kunnen verhogen het woord dat de activatie uitlokt van een doelwoord het woord die men uiteindelijk wil bereiken het kleinste bestanddeel van een woord met een betekenis of een grammaticale waarde ons mentale woordenboek van de woorden die we kennen bestaat uit een classificatieschema voor woorden en uit een systeem van regels dat bepaalt hoe de verschillende woordsoorten samengevoegd kunnen worden; zinsleer zinnen die moeilijk te begrijpen zijn omdat we ze spontaan op een verkeerde manier ontleden Verklaringen, vragen, bevelen en bedreigingen hebben pas betekenis voor de spreker en de luisteraar als beiden zowel de algemeen aanvaarde betekenis van de woorden begrijpen als de sociale context waarin de woorden geuit worden hier wordt de betekenis van stimuli geactiveerd een vorm om betekenis op te slaan; bestaat uit concepten die met elkaar verbonden zijn psychologische representatie van alle voorwerpen die een reeks van kernattributen gemeenschappelijk hebben en dus een categorie vormen als een concept actief wordt dan zal de activatie automatisch doorstromen naar concepten die ermee verbonden zijn waardoor extra informatie over het concept beschikbaar wordt
12
latente semantische analyse familiegelijkenis prototype basiscategorie bovengeschikte categorie¨en ondergeschikte categorie¨en exemplaar-gebaseerde theorie proposities
5.2
Dit is een model dat voor elk woord weergeeft hoe vaak het in verschillende soorten tekst voorkomt Voor elke categorie bestaat een representatieve instantie of een prototype het beste voorbeeld van een concept een concept met een duidelijk prototype algemene categorie¨en die verschillende basiscategorie¨en omvatten specifieke onderverdeling van de basiscategorie¨en het lidmaatschap tot een categorie is niet bepaald door een vergelijking met een prototype, maar door een vergelijking met de andere al bestaande leden (exemplaren) van een categorie een combinatie van concepten en hun relaties
Namen
proef van Zwitserlood
een zin wordt voorgelezen en vlak daarna verschijnt een woord op het scherm die de proefpersonen zo snel mogelijk moeten zeggen, indien dit woord iets te maken heeft met het laatste woord in de zin dan wordt het veel sneller herkend
13
6
Hoofdstuk 12: Intelligentie
6.1
Begrippen
analytische intelligentie praktische intelligentie sociale en emotionele intelligentie mentale leeftijd intelligentiequoti¨ent of IQ-score Stanford-Binet-test Wechslertests
Raven Progressive Matrices test SON-R psychometrische benadering
houdt het abstract redeneren en de vaardigheid om met iets om te gaan dat nog niet eerder gebeurd is in de competentie in alledaagse, vertrouwde situaties, zoals de mate waarin een persoon goede oplossingen heeft voor gewone dagelijkse problemen op het werk en thuis hoe goed kan een persoon omgaan met andere mensen in uiteenlopende sociale situaties dit verwijst naar het soort vragen dat het kind kon oplossen op de test Deze score berekent men door de mentale leeftijd te delen door de chronologische leeftijd en te vermenigvuldigen met 100 Een IQ-test gebaseerd op het model van Binet en Simon, die men standaardiseerde Een IQ-test die de opdrachten per taak groepeerde en niet meer per leeftijd. Per taak zijn er verschillende moeilijkheidsgraden, waardoor men gemakkelijk een aparte score per taak kan geven. Ook zijn er taken die niet op taal gebaseerd zijn, waardoor er een beter beeld ontstaat van de intelligentie Dit is een intelligentietest die vroeger in het leger werd afgenomen. Deze test bestaat volledig uit niet-verbaal materiaal en kan in korte tijd groepsgewijs afgenomen worden. De test bestaat uit 60 opgaven van een verschillende moeilijkheidsgraad. een intelligentietest die volledig niet-verbaal is en die oorspronkelijk bedoeld was voor doven. Het kan dus gemakkelijk gebruikt worden voor proefpersonen die het Nederlands minder goed beheersen. de traditionele benadering om analytische intelligentie te meten
de vergelijkingsgroep die nodig is om een accurate weergave te geven van de volledige leeftijdsgroep van de onderzochte personen een statistisch begrip die verwijst naar de volledige groep waaruit de steekproef gepopulatie trokken kan worden een klokvormige curve die de verdeling van heel wat menselijke eigenschappen en normaalverdeling vaardigheden beschrijft de consistentie van de scores uitgedrukt in een correlatieco¨effici¨ent betrouwbaarheid Hierbij biedt men de test tweemaal aan met een tussentijd van enkele weken en betestrekent men de correlaties tussen de scores die de personen bij de eerste testafname hertestbetrouwbaarheid behaalden en bij de tweede. gesplitsteHier berekent men de correlatie tussen de ene helft van de items en de andere helft testbetrouwbaarheid Hier maakt men gebruik van 2 gelijkaardige tests en berekent men de correlatie tussen paralleltestbetrouwbaarheid de scores op beide tests een test moet meten wat hij beweert te meten validiteit de accuraatheid waarmee een test de psychologische processen meet die binnen een begripsvaliditeit theorie gespecificeerd worden de mate waarin de gestelde vragen representatief zijn voor het kennisdomein dat men inhoudsvaliditeit wil meten de mate waarin 2 of meer tests, die door verschillende testpsychologen ontworpen congruente validiteit werden en bedoeld zijn om hetzelfde te meten, correleren een maat die aangeeft hoe goed de testscores correleren met een andere maat voor de criteriumvaliditeit vaardigheid die men wil meten predictieve validiteit wanneer een test gebruikt worddt om toekomstig gedrag te voorspellen dit is een statistische techniek die de correlaties tussen testscores onderzoekt en aanfactoranalyse geeft welke scores samen veranderen g-factor de algemene intelligentie die een rol speelt bij het oplossen van alle intelligentietaken de vaardigheid om relaties waar te nemen bij stimuli waar men nog geen of heel weinig vloeiende intelligentie ervaring mee heeft, steunt op het werkgeheugen gekristalliseerde intel- de mentale vaardigheid om reeds aanwezige informatie uit het langetermijngeheugen ligentie op te roepen en bovendien nodig is bij het oplossen van kennisvragen normsteekproef
14
hi¨erarchische theorie Fagan Test of Infant Intelligence cross-sectioneel onderzoek longitudinaal onderzoek cohort-effect Flynn-effect testwijsheid metacognitie cultuurvrije tests theorie van de meervoudige intelligenties situationeel interview assessment center zwakzinnig hoogbegaafd convergent denken divergent denken
6.2
Volgens deze theorie zijn er drie lagen in de intelligentie, die samen een hi¨erarchie vormen. Helemaal bovenaan staat de algemene intelligentie, daaronder staan 7 brede intelligentievormen en op het derde niveau staat een veelheid aan specifieke factoren die een invloed hebben op specifieke intelligentietests deze test meet de vaardigheid van jonge kinderen om iets nieuws te detecteren en te coderen onderzoek waarbij mensen van een verschillende leeftijd op hetzelfde moment getest worden onderzoek waarbij een groep van mensen gedurende langere tijd gevolgd wordt en op herhaalde momenten getest het feit dat de tijd en de omstandigheden waarin een groep opgroeit invloed kunnen hebben op de resultaten van een studie Bij het uitvoeren van IQ-tests stelde Flynn vast dat elke nieuwe generatie steeds beter presteerde dan de vorige. (zo’n 3 IQ-punten per 10 jaar). Kan niet komen van een verandering in het genotype, dus het moet wel aan milieuvariabelen liggen een voordeel als je een IQ-test doet en nadien een andere IQ-test aflegt met een zekere tussentijd de kennis die een persoon heeft over het eigen cognitieve functioneren, en de kennis van de persoon over welke cognitieve processen bij een bepaalde taak gebruikt moeten worden het weren van vragen die de ene subcultuur meer bevoordelen dan de andere intelligentie omvat de vaardigheden om problemen in een bepaald gebied te detecteren en op te lossen, samen vormen deze vaardigheden de basis voor de verwerving van nieuwe kennis binnen dit gebied hierbij wordt de sollicitant met hypothetische situaties geconfronteerd en moet de persoon aangeven hoe hij/zij hierop zou reageren een reeks van technieken waarbij de potenti¨ele kandidaten in een gesimuleerde werksituatie geplaatst worden om te zien hoe zij onder ietwat stresserende omstandigheden presteren wordt gedefinieerd als een analytische intelligentie beneden de 70 IQ en een slecht aanpassingsvermogen Hebben een hoge IQ-score of uitzonderlijke talenten op een van de intelligenties van Gardner treedt op bij vragen die slechts 1 juist antwoord hebben en komt in grote mate aan bod in intelligentietest komt voor bij vragen waarop veel antwoorden mogelijk zijn en waarbij het de uitdaging is om zo veel mogelijk (ongewone) antwoorden en oplossingen te genereren
Namen en data TO DO!!!
15
7
Hoofdstuk 14: Psychopathologie
7.1
Begrippen
mentale stoornis psychopathologie statistische criterium sociale criterium persoonlijke criterium biologische perspectief psychologisch perspectief sociale perspectief
diathese-stress-model DSM autisme Theory of mind syndroom van Asperger aan een middel gebonden stoornis schizofrenie positieve symptomen negatieve symptomen dopaminehypothese expressed emotions stemmingsstoornis bipolaire stoornis manische episode depressieve stoornis angststoornis specifieke fobie¨en
een patroon van gedachten, gevoelens en gedrag dat leidt tot persoonlijk lijden en een significante daling in het sociale en arbeidsgerelateerde functioneren het deel van de wetenschap die zich bezighoudt met de aard, de totstandkoming en de mogelijke behandeling en preventie van mentale stoornissen iemand wordt als abnormaal beschouwd wanneer hij/zij lager scoort dan 2 standaarddeviaties onder het gemiddelde of 2 standaarddeviaties erboven een samenleving of een cultuur aanvaardt bepaalde gedragsvormen en andere niet, abnormaal gedrag staat gelijk met gedrag dat afwijkt van een maatschappelijke norm. verwijst naar de gevolgen van de gedragingen, gedachten en gevoelens voor de persoon zelf, sommige eigenschappen vormen een ernstige belemmering voor de persoon in zijn/haar functioneren en in zijn/haar sociale relaties. lichamelijke disfuncties zijn de oorsprong van mentale stoornissen abnormaal gedrag vindt zijn oorsprong in de mentale processen die ten grondslag liggen aan het gedrag abnormaal gedrag is niets anders dan gedrag dat zich niet houdt aan de regels en de criteria van de maatschappij en daarom als abnormaal wordt bestempeld de kans dat iemand een mentale stoornis vertoont wordt bepaald door de kwetsbaarheid (ge¨erfd, afhankelijk van de levensomstandigheden van de persoon, afhankelijk van de denkstijlen van de persoon) van een persoon en de mate van stress in de omgeving. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders: het handboek van de American Psychiatric Association een stoornis gekenmerkt door problemen in de sociale interactie, met de communicatie en de taal, met ontbreken van symbolisch spel en met nood aan structuur, herhaling en vaste ritmen het door hebben dat andere mensen hun eigen gedachten, wensen, verwachtingen en kennis hebben. onderscheidt zich van autisme door het ontbreken van een klinisch significante beperking in de taal en het cognitieve vermogen wanneer een persoon een psychoactief middel gebruikt waaronder de eigen gezondheid, de sociale relaties en/of het werk beginnen te lijden een stoornis die gepaard gaat met wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, ernstig chaotisch of katatoon gedrag en vervlakking van affect, armoede van de spraak en gedachten of apathie (minstens 2 gedurende1 maand significant aanwezig) er wordt iets aan het normale functioneren toegevoegd er ontbreekt iets bij het normale functioneren schizofreniepati¨enten lijden ofwel aan te hoge concentraties van de neurotransmitter dopamine in hun hersenen ofwel aan een extreem hoge gevoeligheid voor dopamine een omgangsvorm waarbij men het wel goed meent, maar waarbij de spanningen voor de pati¨ent en de rest van het gezin zo hoog oplopen dat het risico op terugval verdubbelt. ernstige verstoringen in de stemming die leiden tot een buitensporige neerslachtigheid of opgetogenheid een opeenvolging van een of meerdere manische en depressieve episodes bij eenzelfde individu toestand van intense en onrealistische gevoelens van opwinding en euforie wanneer de depressieve periode in belangrijke mate met het gewone functioneren begint te interfereren bestaat uit een ernstige en aanhoudende vorm van angst zonder een realistische aanleiding intense angstreacties op voorwerpen of activiteiten waarvan het gevaar niet in verhouding staat tot de hevigheid van de reactie
16
sociale fobie veralgemeende angststoornis paniekstoornis obsessieve-compulsieve stoornis somatoforme stoornissen somatisering conversiestoornis hypochondrie ongedifferentieerde somatoforme stoornis dissociatieve stoornissen dissociatieve amnesie dissociatieve fugue dissociatieve teitsstoornis prevalentie comorbiditeit stereotype stigmatisatie
7.2
identi-
geen angst voor een specifiek voorwerp of een specifieke activiteit, maar een algemene angst hebben om negatief beoordeeld te worden en in verlegenheid gebracht te worden in een veelheid aan sociale situaties gekarakteriseerd door een overmatige, chronische bezorgdheid over een hele reeks van gebeurtenissen en activiteiten bestaat uit het krijgen van onverwachte paniekaanvallen zonder een aanwijsbare oorzaak gekenmerkt door het voorkomen van terugkerende ongewilde en opdringerige dwanggedachten of dwangbeelden (obsessies), deze gaan gepaard met dwanghandelingen (compulsies) die de betrokkene meent te moeten uitvoeren om de dwanggedachten te neutraliseren en de gevreesde situatie te voorkomen verwijzen naar een groep aandoeningen waarbij lichamelijke klachten en handicaps ervaren worden zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak de uiting van psychische problemen via lichamelijke klachten men is hier opeens niet meer in staat om een bepaald lichaamsdeel te gebruiken de vrees om een ernstige ziekte te hebben, gebaseerd op een misinterpretatie van lichamelijke symptomen er is sprake van lichamelijke klachten die vooral gaan over vermoeidheid, duizeligheid, verlies van eetlust of maag-darmproblemen, zonder dat er een lichamelijke toestand is die de ernst van de symptomen kan verklaren aandoeningen waarbij er een verstoring voorkomt in het identiteitsgevoel van de persoon het onvermogen om belangrijke persoonlijke informatie te herinneren als gevolg van een traumatische of stresserende ervaring de betrokkene vergeet niet alleen (een deel van) de eigen identiteit, maar trekt weg uit de vertrouwde omgeving en neemt een nieuwe identiteit aan als uitweg uit een situatie die als ondraaglijk wordt ervaren hierbijj ontstaat er een dissociatie tussen twee of meer persoonlijkheden die op belangrijke trekken van elkaar verschillen en elkaar afwisselen hoeveel procent gevallen zijn er in de bevolking het feit dat mensen aan meer dan 1 stoornis tegelijk kunnen lijden verzameling van overwegend negatieve, vaststaande, simplistische en overdreven gegeneraliseerde opvattingen over een groep van mensen verwijst naar het aanbrengen van een schandvlek op iemands reputatie
Namen en data TO DO!!!
17
8
Hoofdstuk 15: Therapie¨ en
8.1
Begrippen
klinisch psychologe
gaat uit van een fysiologische of biochemische visie op mentale problemen: om gevoelens en gedragingen te veranderen moeten lichamelijke processen veranderd worden voornamelijk dooor middel van geneesmiddelen behandeling waarbij men de gevoelens, gedachten en gedragingen probeert te veranderen door middel van gesprekken, toepassen van leerprincipes en het gebruik van emotionele expressies of het aanbrengen van veranderingen in de sociale omgeving een medicus die een aanvullende opleiding psychiatrie gevolgd heeft en dit is dan ook de enige die de wettelijke bevoegdheid heeft om biologische behandelingen, zoals geneesmiddelen en elektroshocks, voor te schrijven heeft een universitair masterdiploma in de psychologie
verpleger/verpleegster psychiatrie
iemand die hoger onderwijsstudies verpleegkunde heeft gevolgd met specialisatie in de psychiatrie
biologische ling
behande-
psychotherapeutische behandeling psychiater
geneesmiddelentherapie angstdempende neesmiddelen antidepressiva
ge-
antipsychotica elektroconvulsieve therapie psychochirurgie lichttherapie psychomotorische therapie placebo-effect therapie-effectgrootte vertrouwelijkheid Tarasoff-beslissing klassieke psychoanalyse vrije associatie afweermechanismen weerstand overdracht catharsis interpersoonlijke psychotherapie
chemische stoffen worden hierin gebruikt om gedrag, emoties en cognities in gunstige zin te benvloeden onderdrukken de activiteit van het centrale zenuwstelsel en hebben daardoor een kalmerend effect verlichten de symptomen van een depressieve stoornis geneesmiddelen die gebruikt worden bij de behandeling van schizofrenie en andere psychotische stoornissen het toedienen van elektrische stroomstoten in de hersenen men gebruikt een chirurgische ingreep om cognitieve en emotionele stoornissen te behandelen een kuur waarbij de betrokkene ’s morgens blootgesteld wordt aan fel kunstlicht, wat de productie van melatoninen onderdrukt een behandelingsvorm waarbij bewegingsactiviteiten ge¨ıntegreerd worden binnen de psychotherapie een fysiologische of psychologische respons op een substantie of procedure die geen farmacologische of therapeutische componenten bevat De mate van verandering in de experimentele conditie en in de placeboconditie, vanaf 0,5 is de therapie bruikbaar, vanaf 1,0 is de therapie effectief recht op privacy tijdens een therapie therapeuten moeten mogelijke slachtoffers van hun pati¨enten waarschuwen wanneer deze in gevaar zijn, zelfs als de therapeut hiervoor het vertrouwen van de pati¨ent moet schenden ontwikkeld door Freud; mentale stoornissen zijn het gevolg van een onbewust conflict in het Es dat tot stand is gekomen tijdens de psychoseksuele ontwikkeling en geleid heeft tot een fixatie of een regressie in een van de stadia hierbij moeten pati¨enten alles vertellen wat in hen opkomt, hoe vreemd het ook moge klinken onbewuste mechanismen die in het gezondste geval bestaan uit verplaatsing (onaanvaardbare impuls op een veilige manier tot uiting brengen) en sublimatie (de gefrusteerde seksuele energie wordt omgezet in een andere creatieve activiteit) vijandigheid die de pati¨ent vertoont ten opzichte van de pogingen van de therapeut om het conflict te duiden verwijst naar het feit dat huidige en vroegere emoties ten opzichte van de moeder, de vader en andere belangrijke personen overgedragen worden op de therapeut het wegvallen van de spanningen en angsten nadat men zich bewust geworden is van de onderdrukte idee¨en, wensen, verlangens en herinneringen deze therapie heeft haar focus verlegd van de onbewuste conflicten in het individu naar het patroon van relaties dat de pati¨ent heeft (en gehad heeft) met belangrijke anderen
18
cli¨entgerichte therapie
bij deze therapie staat de cli¨ent cnetraal en bepaalt deze wat de inhoud wordt van de therapie, de problemen zijn bewuste en subjectieve ervaringen en de klemtoon ligt op het hier en nu, gedrag wordt bepaald door een aangeboren behoefte om te groeien
onvoorwaardelijke positieve aanvaarding
de aanvaarding van de cli¨ent als persoon gebeurt ongeacht wat deze zegt of doet
empathie authenticiteit focustherapie gedragstherapie systematische desensitisatie flooding implosietherapie aversietherapie token economy modeling cognitieve therapie¨en rationeel-emotieve therapie cognitieve therapie ’stop’ zeggen
warmte die men voelt voor de cli¨ent, indien dit niet het geval is dan moet de therapeut door verwijzen naar iemand anders als er een overeenkomst is tussen wat de therapeut voelt en zegt tegenover de cli¨ent of hoe zij zich gedragen tegenover de cli¨ent er zit veel impliciete, emotionele kennis vervat in ons lichaam en we kunnen leren wat goed en niet goed voor ons is door op onze lichamelijke reacties te focussen is een vorm van psychotherapie die het gedrag van een cli¨ent probeert te veranderen door de wetten en de principes van de leertheorie toe te passen bij deze techniek leert een individu een positieve respons te geven bij een stimulus die angst uitlokt, omdat de positieve respons onverenigbaar is met de angst zal tegenconditionering plaatsvinden procedure waarbij men cli¨enten confronteert met een situatie die voor hen beangstigend is en hen laat ervaren dat de angst niet beantwoordt aan de daadwerkelijke gevolgen variant van floodingtherapie, waarbij de angstaanjagende stimulus niet werkelijk ervaren wordt maar enkel in de verbeelding opgeroepen wordt wordt toegepast bij cli¨enten die een ongepaste stimulus of activiteit als attractief ervaren, hierbij worden de positieve emoties tegengeconditioneerd door de stimulus te koppelen aan negatieve gevoelens hierbij krijgen de pati¨enten punten voor goed gedrag die kunnen worden ingeruild voor privileges en hebbedingen een techniek waarbij cli¨enten gepast gedrag leren door naar personen te kijken die het juiste gedrag vertonen. deze therapie concentreert zich op het ter discussie stellen en vervangen van slecht aangepaste overtuigingen die cli¨enten hebben deze therapie gaat uit van de veronderstelling dat veel mensen onrealistische overtuigingen hebben die hen ertoe aanzetten om irrationeel gedrag te stellen en hen ook te vaak een gevoel van mislukking geven hier worden cli¨enten aangemoedigd om zelf informatie over hun overtuigingen in te winnen en deze samen met de therapeut te identificeren en op basis hiervan hypothesen te formuleren die getoetst kunnen worden in de werkelijkheid een techniek die eenvoudigweg bestaat uit het herkennen van een spiraal van negatieve gedachten en deze op tijd te stoppen
rationele herstructurering
hierbij helpt de therapeut een cli¨ent om de problematische attitudes en gedachten op rationele manier te structureren deze techniek is handig om een tegenslag of een moeilijkheid te vertalen in een uitdapositief denken ging, een mogelijkheid om te tonen wat je waard bent het opdelen van complexe opgaven in deelproblemen is een eerste stap, de theraprobleemoplossingsvaardigheden peut lost het probleem niet op, maar leert de cli¨enten hoe ze zelf problemen kunnen verbeteren aanpakken het trachten te verhinderen van het ontstaan van problemen doordat mensen ervarinattributieverandering gen aan verkeerde, zelf-bedreigende oorzaken toeschrijven een therapie waarbij men ervan uitgaat dat veel problemen niet louter persoonsgebonden zijn, maar ontstaan en onderhouden worden binnen de context van relaties systeemtherapie waarin de betrokkene zich bevindt, het komt er dus op aan de ziekmakende aspecten van dit systeem recht te trekken hierbij worden man en vrouw samen behandeld en wordt gekeken naar hun relatiehuwelijkstherapie moeilijkheden als de relaties in de gezinnen verstoord zijn dan is het zinvoller om het gezin bij de gezinstherapie therapie te betrekken dan om uitsluitend met de individuele therapie voort te gaan
19
groepstherapie
zelfhulpgroepen ambulante heidscentra
gezond-
tussenhuis
bonafide therapie¨en
8.2
deze therapie brengt meerdere cli¨enten samen onder leiding van een therapeut, ze komen meestal een keer per week samen en de groepsleden verbinden zich ertoe om buiten de therapie te zwijgen over wat in de sessies besproken wordt dit zijn groepen die zonder professionele hulp samenkomen om elkaar te ondersteunen, deze groepen worden meestal bijeengeroepen door pati¨enten en/of familieleden die met eenzelfde situatie geconfronteerd worden of werden deze centra richten zich tot iedereen die in geestelijke nood zit en een of andere vorm van begeleiding wil, is een voorbeeld van secundaire preventie en huis in een gewone buurt waarbij de begeleiding minder intens is en de klemtoon ligt op de re¨ıntegratie van de bewoners in de maatschappij na een opname in een instelling therapie¨en waarvan een grote groep in de psychotherapeutische gemeenschap gelooft dat ze heilzaam zijn, die gebaseerd zijn op een coherente psychologische theorie, een zo goed mogelijke wetenschappelijke basis hebben en gegeven worden door officieel opgeleide therapeuten
Namen en data TO DO!!!
20
9
Hoofdstuk 17: Sociale psychologie
9.1
Begrippen
sociale psychologie
de wetenschappelijke studie van de invloed van anderen op onze gedragingen (met inbegrip van onze gedachten en gevoelens)
conformisme
hierbij voegen we ons gedrag naar dat van de groep waartoe we behoren (of willen behoren) zonder dat er sprake is van een directe oproep om dit te doen
gehoorzaamheid de¨ındividuatie omstandereffect inschikkelijkheid voet-tussen-de-deurtechniek zodra-de-bal-aan-hetrollen-is-techniek deur-tegen-de-neustechniek sociale facilitatie sociaal lijntrekken effect van de loutere blootstelling wil om zichzelf bloot te geven engagement eenzaamheid triangulaire van de liefde
theorie
hechtingsstijlen
sociale cognitie impliciete persoonlijkheidstheorie illusoire correlaties beschikbaarheidsheuristiek confirmatieneiging zichzelf vervullende voorspelling causale attributie dispositionele oorzaken
dit is een reactie op een bevel en de meest rechtstreekse vorm van sociale be¨ınvloeding dit is als mensen hun persoonlijke identiteit verliezen doordat ze onderdeel zijn van een massa hoe meer mensen getuige zijn van het noodgeval hoe kleiner de kans dat elke persoon afzonderlijk zal helpen de vraag of we zullen ingaan op een verzoek van iemand anders men vraagt eerst om in te gaan op een klein verzoek en later om in te gaan om een groter, moeilijker verzoek dit houdt in dat men eerst overhaalt om iets te kopen tegen een relatief lage prijs en later -na overleg met de meerdere- men meldt dat de prijs spijtig genoeg hoger ligt hierbij begin je met een zeer groot verzoek waar niemand op zou ingaan en daarna stel je een kleiner en redelijker verzoek, dit verhoogt de bereidheid om op het tweede verzoek in te gaan doet zich voor wanneer de aanwezigheid van andere mensen een positieve invloed heeft op onze prestaties een persoon presteert minder goed in groep dan alleen dit effect stelt dat loutere blootstelling aan een persoon of een voorwerp de positieve gevoelens ten opzichte van deze persoon of dit voorwerp verhoogt het feit dat de partners bereid zijn om gevoelens, opinies en geheimen met elkaar te delen er bestaat een verbondenheid tussen de partners om de relatie in de toekomst voort te zetten deze negatieve emotie ervaren we wanneer onze sociale relaties tekortschieten, zowel kwantitatief als kwalitatief in de liefde kan men 3 componenten onderscheiden: intimiteit (de geliefde kennen, zich goed voelen bij elkaar), passie (de seksuele en de emotionele component) en engagement (om bij elkaar te blijven) er zijn hier 3 soorten in: de veilige hechting (het kind zoekt sociale omgang en intimiteit op en voelt zich daarbij gemakkelijk), de vermijdende hechting (het kind vermijdt onderlinge omgang en intimiteit) en de angstige/ambivalente hechting (het ene moment zoekt het kind sociale interactie en intimiteit, het ander moment wijst het die af) de studie van hoe mensen informatie over zichzelf en anderen waarnemen, onthouden en interpreteren het geheel van geheugenschema’s dat we hebben over verbanden tussen waarneembare persoonseigenschappen en persoonlijkheidstrekken en tussen persoonlijkheidstrekken onderling overtuigingen van een sterk verband tussen twee eigenschappen terwijl er in werkelijkheid slechts een heel klein verband of helemaal geen verband bestaat het feit dat mensen geneigd zijn om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen af te leiden uit het gemak waarmee zij informatie erover uit het geheugen kunnen oproepen de neiging die mensen hebben om meer waarde te hechten aan evidentie die overeenstemt met hun overtuigingen dan aan evidentie die hun overtuigingen in twijfel trekt het feit dat mensen zich dikwijls gedragen op een manier die hun verwachtingen doet uitkomen het proces waardoor wij proberen de oorzaken van gedrag bloot te leggen verklaringen voor gedrag die voortkomen uit het karakter, de motieven en de vaardigheden van de persoon die het gedrag vertoont 21
situationele oorzaken effect van de valse consensus representativiteitsheuristiek fundamentele attributiefout actor-observatordiscrepantie zelfdienende attributies geloof in een rechtvaardige wereld stereotype ingroep
vooroordeel
ingroepfavoritisme theorie van de sociale identiteit stigma geslachtsstereotypering gestandaardiseerde effectgrootte contacthypothese zelfperceptie zelfconcept zelfperceptietheorie theorie van de sociale vergelijking zelfwaardering zelfcomplexiteit zelfvermeerdering onrealistisch me
9.2
optimis-
verklaringen voor het gedrag die voortkomen uit externe of omgevingsfactoren, waaronder de aanwezigheid van andere mensen de neiging die we hebben om te denken dat andere mensen dezelfde opinies, kenmerken en gedragingen hebben als wijzelf neiging die mensen hebben om de homogeniteit binnen een categorie te overschatten de neiging om bij iemand anders in de eerste plaats te denken aan een dispositionele attributie dit effect stelt dat wij als observator de neiging hebben om het gedrag van andere mensen aan persoonseigenschappen toe te schrijven, maar tegelijkertijd geneigd zijn om ons eigen gedrag aan situationele factoren toe te schrijven we zijn geneigd om attributies te maken die ons zelfbeeld ten goede komen de neiging om attributies te maken die onze overtuiging in stand houden dat de wereld fair is en dat mensen krijgen wat ze verdienen een verzameling van vaststaande simplistische en sterk veralgemeende opvattingen over een groep van mensen de groep met wie een persoon zich identificeert de emotioneel geladen houding tegenover personen op grond van hun lidmaatschap van een groep, bevat 3 componenten: een cognitieve (negatieve percepties), een emotionele (vijandige gevoelens) en een gedragsmatige (handelingen die de ander achteruitstellen, discrimineren) de leden van een groep hebben al vlug de neiging om hun eigen groep als superieur te beschouwen we begrijpen en evalueren onszelf in belangrijke mate door te kijken naar de groepen waartoe we behoren een schandvlek van een ongewenst verschil, die door een sociaal dominante groep opgelegd wordt aan groepen die niet aan de idealen van die dominante groep beantwoorden het feit dat velen andere verwachtingen hebben ten opzichte van een individu wanneer ze vernemen dat die persoon een man of een vrouw is een berekeningswijze die het verschil samen vat tussen 2 groepen die allebei variabiliteit vertonen het feit dat in 2 groepen die gedwongen moeten samenwerken aan projecten, de barie`eres beginnen te verdwijnen en vriendschappen beginnen te ontstaan de manier waarop we onszelf zien en evalueren, leidt tot zelfkennis het geheel van overtuigingen dat we hebben over onze eigen kenmerken veel van onze opinies, gevoelens, eigenschappen en motieven zijn weinig toegankelijk voor ons bewustzijn we vergelijken ons vooral met mensen die tamelijk dicht bij ons staan op de dimensie in kwestie de emotionele beoordeling van onze waarde als persoon het aantal en de diversiteit van de zelfaspecten die we ontwikkeld hebben voor verschillende situaties, rollen en sociale relaties een iets gunstiger beeld van onszelf hebben dan objectief te rechtvaardigen valt als men aan mensen vraagt hoe groot de kans is dat hun iets slechts zal overkomen, dan blijken zij de kans daarop iets lager te schatten bij zichzelf dan bij anderen
Namen en data TO DO!!!
22