1 Nadere regels subsidies Peuterspeelzaalwerk en Voorschoolse Educatie 2016 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere; gelet o...
Nadere regels subsidies Peuterspeelzaalwerk en Voorschoolse Educatie 2016 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere; gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Almere 2011; besluit: vast te stellen de navolgende Nadere regels subsidies Peuterspeelzaalwerk en Voorschoolse Educatie 2016 met inbegrip van de daarbij behorende bijlagen.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze nadere regels wordt verstaan onder: a. Almeerse (doelgroep)peuters: in de gemeente Almere woonachtige kinderen van 2 tot 4 jaar. b. Bestuursrechtelijke handhaving: handhaving in de vorm van een genomen besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom, bestuursdwang of een bestuurlijke boete. c. Borgingsdocument Doorgaande Lijn: stedelijk format waarin de voorschoolse locatie en basisschool hun samenwerkingsafspraken vastleggen. De onderdelen die in het document dienen terug te komen staan in hoofdstuk 7 van het Kwaliteitskader VVE opgesomd. d. College: het college van burgemeester en wethouders e. Doelgroeppeuter: kind dat op indicatie van de JeugdGezondheidsZorg (JGZ) in aanmerking komt voor een peuterplek VVE. f. DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs, onderdeel van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. g. Houder: de rechtspersoon aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet toebehoort, waarbij onder ‘onderneming’ wordt begrepen een in Almere gevestigde locatie voor kinderopvang waar peuterspeelzaalwerk wordt uitgevoerd en die in het LRKP staat geregistreerd als kinderdagverblijf. h. Inkomensverklaring (voorheen IB 60): een officiële verklaring van de Belastingdienst inzake de inkomensgegevens van een persoon in een bepaald belastingjaar. i. Kinderdagverblijf: locatie waar dagopvang voor kinderen tussen de 0 en 4 jaar wordt gerealiseerd, volgens de eisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. j. Kinderopvangtoeslag: de tegemoetkoming van het Rijk aan ouders bedoeld als gedeeltelijke bijdrage in de kosten voor in het LRKP geregistreerde kinderopvang. k. Kwaliteitskader VVE: Bijlage 3 bij deze nadere regels, waarin de eisen die we in Almere stellen aan het VVE-aanbod en de uitvoering ervan staan opgesomd. 2016 geldt als overgangsjaar bij de toepassing van de kwaliteitseisen (zie inleiding en tabel op pagina 12 van het kwaliteitskader voor uitleg over wat overgangsjaar inhoudt). l. LRKP: Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen: Register waarin kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen zijn opgenomen die voldoen aan de wettelijke eisen. m. Ouderbijdrage: financiële vergoeding die ouders moeten betalen voor de afname 1
n. o. p.
q. r.
s.
t.
u.
v.
w.
x.
y.
van een peuterplek (hetzij regulier, hetzij VVE) voor hun kind, afgestemd op het verzamelinkomen van het huishouden. Ouderbijdragentabel: een door het college opgesteld overzicht van de ouderbijdrage per inkomensgroep. Ouders: ouder(s) of verzorgers van de peuter. Peuterestafette: het in Almere gebruikte overdrachtsinstrument waarmee pedagogisch medewerkers op een systematische manier hun beeld van de ontwikkeling van een peuter beschrijven. Dit document wordt vervolgens besproken met ouders en overgedragen naar de toekomstige basisschool. Peutergroep: een peutergroep bestaat uitsluitend uit peuterplekken regulier en/of peuterplekken VVE. Peuterplek regulier: plek van twee dagdelen per week voor peuters vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij uitstromen naar de basisschool, verspreid over minimaal 2 weekdagen, gedurende 40 weken per jaar. Het aantal uren per peuterplek per week is 6. De plek bevindt zich op een peuterspeelzaalwerklocatie die in het LRKP staat geregistreerd als VVE gecertificeerd. Peuterplek VVE: plek voor doelgroeppeuters vanaf 2,5 jaar tot het moment waarop zij uitstromen naar de basisschool, van vier dagdelen per week, verspreid over minimaal 2 weekdagen, gedurende 40 weken per jaar. Het aantal uren per week is 12. De plek bevindt zich op een peuterspeelzaalwerklocatie die in het LRKP staat geregistreerd als VVE gecertificeerd. Peuterspeelzaalwerk: educatieve opvang voor kinderen vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool uitstromen, gericht op ontwikkelingsstimulering en voorbereiding op de basisschool en die voldoet aan de eisen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen met het daarbij behorende Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Peuterspeelzaalwerk wordt uitgevoerd op peuterspeelzaalwerklocaties in groepen van maximaal 16 peuters per groep. De ontwikkeling van alle peuters wordt gevolgd middels een observatiesysteem. Peuterspeelzaalwerklocatie: de locatie, geregistreerd als kinderdagverblijf in Almere in het LRKP, waar de houder peuterspeelzaalwerk uitvoert. De locatie is tenminste vier dagdelen per week geopend voor peuterspeelzaalwerk. Startgroep: een groep waarin gedurende 12,5 uur per week peuterspeelzaalwerk met VVE wordt gerealiseerd voor doelgroeppeuters en niet-doelgroeppeuters, onder regie van de basisschool. Eén van de pedagogisch medewerkers is een leerkracht met een Pabo-opleiding. In Almere zijn voor januari tot en met juli 2016 2 groepen als landelijke Startgroep aangemerkt: Wierwinde/Windekind en Kompas/Precious kids. De locatie Wierwinde/Windekind heeft een openstelling van 15 uur per week. Op de twee gemeentelijke startgroepen zijn de voorwaarden voor reguliere peutergroepen uit deze nadere regels van toepassing. Vereiste taalniveaus: de landelijk gehanteerde eisen aan de taalniveaus van pedagogisch medewerkers op de peuterspeelzaalwerklocaties, te weten 2F voor schrijfvaardigheid en 3F voor spreek- en luistervaardigheid. Deze eisen zijn afkomstig uit de Referentieniveaus taal van de commissie Meijerink. Verzamelinkomen: Door de Belastingdienst gehanteerde term voor het jaarinkomen uit box 1, box 2 en box 3 verminderd met de aftrekposten. Het betreft hier het jaarinkomen van het hele gezin. VVE (voor- en vroegschoolse educatie): hier opgevat als peuterspeelzaalwerk voor kinderen vanaf 2,5 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool uitstromen, waarin via een VVE-programma op gestructureerde en samenhangende wijze activiteiten worden aangeboden gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen op het gebied van rekenen, taal, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. 2
z.
VVE-programma: één van de volgende programma’s voor voorschoolse educatie, gericht op de vier ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, motoriek, sociaal- emotionele ontwikkeling: Piramide, Ko-totaal, Startblokken, Peuterplein en Kleuterplein, Kaleidoscoop, Schatkist, Sporen, Doe meer met Bas, Speelplezier.
Artikel 2 Doel Deze nadere regels hebben als doelstelling het mogelijk maken van de uitvoering van gesubsidieerd peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE, voor het jaar 2016. Artikel 3 De aanvrager Een subsidieaanvraag kan enkel worden ingediend door een houder. Artikel 4 De aanvraag 1. De aanvraag van een houder moet door de gemeente zijn ontvangen in de periode ingaand op 4 november 2015 en eindigend op 17 november 2015. De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag door de Gemeente Almere moet zijn ontvangen is dus 17 november 2015. 2. Alleen aanvragen die in de periode genoemd in lid 1 compleet, dus inclusief alle bijlagen, zijn ontvangen, worden in behandeling genomen. Artikel 5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens 1. Voor het aanvragen van subsidie dienen de volgende gegevens en stukken overgelegd te worden: a. Het algemeen formulier aanvragen subsidie 2016 van de Gemeente Almere inclusief gevraagde bijlagen; b. Het Format subsidieaanvraag peuterspeelzaalwerk 2016 Gemeente Almere. 2. Daarnaast geldt voor: - Aanvragen van houders die in de voorafgaande subsidieperiode geen subsidie voor peuterspeelzaalwerk hebben ontvangen, en Aanvragen voor nieuwe, nog niet eerder gesubsidieerde locaties, van houders die in de voorafgaande periode wel subsidie ontvingen dat zij de navolgende documenten moeten aanleveren: a. Conform hoofdstuk 4 van het Kwaliteitskader VVE: i. de VVE-certificaten van de pedagogisch medewerkers van de peuterspeelzaalwerklocatie(s) waarvoor subsidie wordt aangevraagd. ii. bewijzen van de taalniveaus van de pedagogisch medewerkers van de peuterspeelzaalwerklocaties waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dan wel bewijzen van lopende deelname aan taalscholing die tot doel heeft de vereiste taalniveaus te bereiken. b. Conform paragraaf 3.7 van het Kwaliteitskader VVE: Een ingevuld en door houder en basisschool ondertekend Borgingsdocument Doorgaande Lijn. Artikel 6 Doelgroepen Subsidie is beschikbaar voor de volgende peuters: 1. Almeerse peuters die een peuterplek regulier bezetten van twee dagdelen per week, en waarvan de ouders aantoonbaar geen recht hebben op kinderopvangtoeslag: subsidie beschikbaar voor twee dagdelen per week. 2. Almeerse doelgroeppeuters die een peuterplek VVE bezetten en waarvan de ouders aantoonbaar geen recht hebben op kinderopvangtoeslag of een gezamenlijk verzamelinkomen hebben van maximaal € 38.455: subsidie 3
beschikbaar voor vier dagdelen per week. 3. Almeerse doelgroeppeuters die een peuterplek VVE bezetten, en waarvan de ouders wel recht hebben op kinderopvangtoeslag en het verzamelinkomen van het gezin minimaal € 38.456 bedraagt: subsidie beschikbaar voor het 3e en 4e dagdeel per week. 4. Houders zijn verplicht bij plaatsing van een peuter op een beschikbaar gekomen peuterplek doelgroeppeuters voorrang te geven. Artikel 7 Hoogte van de subsidie 1. Het college subsidieert het door houder werkelijk gehanteerde uurtarief voor peuterspeelzaalwerk, met een maximum van € 7,55 per uur. Voor startgroepen bedraagt het maximaal te subsidiëren bedrag per uur € 5,27. 2. Het college subsidieert per maand per bezette peuterplek. Voor de in artikel 6 genoemde doelgroepen gelden de volgende maximale subsidiebedragen: a. Voor de in artikel 6 lid 1 genoemde doelgroep bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplek per jaar: 6 uren per week * maximaal € 7,55 per uur * 40 weken / 12 maanden minus de geldende ouderbijdrage op basis van de tabel 1 uit Bijlage 1. b. Voor de in artikel 6 lid 2 genoemde doelgroep bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplek per jaar: 12 uren per week * maximaal € 7,55 * 40 weken/ 12 maanden minus de geldende ouderbijdrage op basis van tabel 2 uit Bijlage 1. c. Voor de in artikel 6 lid 3 genoemde doelgroep bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplek per jaar: 6 uren per week * maximaal € 7,55 * 40 weken / 12 maanden minus de geldende ouderbijdrage op basis van tabel 3 uit Bijlage 1. d. Voor peuters in startgroepen bedraagt de maximale subsidie per bezette peuterplek per jaar: 12,5 uren per week * maximaal € 5,27 per uur * 40 weken / 12 maanden minus de geldende ouderbijdrage op basis van de tabellen uit Bijlage 1. Voor locatie Windekind wordt gerekend met 15 uur per week. 3. Als de ouderbijdrage minder dan 12 keer per jaar in rekening wordt gebracht, dan vindt op bovenstaande berekeningen uit de tekst sub a t/m d een correctie plaats in de vorm van een aanpassing van de 12 maanden-factor. 4. Naast de in lid 2 genoemde subsidiebedragen stelt het college een VVE-toeslag beschikbaar voor doelgroeppeuters van 2,5 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool uitstromen. Deze subsidie wordt verstrekt voor peuters die een VVEpeuterplek bezetten van vier dagdelen (12 uur) per week, ongeacht of de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag: Deze VVE-toeslag bedraagt per geplaatste doelgroeppeuter € 418 per jaar. Indien de doelgroeppeuter de VVE-plek niet het gehele jaar bezet, wordt de toeslag naar rato verstrekt. 5. De in lid 4 genoemde toeslag geldt niet voor peuters in startgroepen. 6. Voor startgroepen geldt, dat bij omzetting van een startgroep naar een peuterspeelzaalwerk-groep per 1 augustus 2016, de subsidie wordt aangepast aan de voor peuterspeelzaalwerk-groepen gangbare voorwaarden uit deze Nadere regels. 7. Het definitieve subsidiebedrag wordt na afloop van de subsidieperiode, op basis van de gegevens uit de eindrapportage van de houder, inclusief het ingevulde rapportageformat Eindrapportage Peuterspeelzaalwerk 2016, door het college vastgesteld. Deze vaststelling vindt plaats op basis van het werkelijke aantal bezette peuterplekken (daaronder wordt hier begrepen het aantal afgenomen uren per werkelijk bezette peuterplek (regulier en VVE), het werkelijk gehanteerde uurtarief, het aantal doelgroeppeuters waarvoor (naar rato) het VVE-jaarbedrag wordt ontvangen en de totaal in rekening gebrachte ouderbijdragen) en kan een 4
terugvordering tot gevolg hebben als houder minder bezette peuterplekken heeft gerealiseerd dan het aantal waarop de hoogte van de subsidieverlening was gebaseerd. 8. Het is toegestaan de werkelijke invulling van de plekken als reguliere of VVEplek ten opzichte van de aantallen genoemd in de subsidieaanvraag, gedurende de subsidieperiode, aan te passen aan de vraag van ouders. Het definitieve subsidiebedrag kan echter nooit hoger worden dan het eerder verleende bedrag. Artikel 8 Subsidieplafond Het college stelt voor deze nadere regels een subsidieplafond vast van € 3.400.000,-. De subsidieverlening voor peuterplekken geschiedt volgens een aantal verdeelcriteria. Deze zijn in volgorde van prioriteit: I. Aanvragen van houders voor een locatie waarvoor deze houder in de voorliggende subsidieperiode gemeentelijke subsidie peuterspeelzaalwerk heeft ontvangen. Uitbreiding van plekken op een reeds gesubsidieerde locatie, ten opzichte van het aantal gesubsidieerde peuterplekken daar in de voorliggende subsidieperiode, komt voor subsidie in aanmerking. Indien de betreffende locatie per 1 januari 2016 reeds tien dagdelen per week bezet is, en verdere uitbreiding van plekken toch wenselijk is, is het toegestaan om de gewenste uitbreiding van plekken op een andere locatie in dezelfde wijk te realiseren. In dit geval valt de aanvraag tot uitbreiding onder prioriteit I. Hoe eerder de beoogde startdatum van de te subsidiëren activiteiten, hoe hoger de prioriteit voor behandeling van de aanvraag. II. Aanvragen voor nieuwe peuterspeelzaalwerklocaties. Deze aanvragen worden geprioriteerd op basis van het percentage gewichtenleerlingen op de basisschool waarmee samengewerkt wordt of gaat worden (zie hoofdstuk 7 van het Kwaliteitskader VVE). Dit percentage gewichtenleerlingen wordt vastgesteld op basis van de meest actuele beschikbare gegevens van DUO (indien beschikbaar op 1 december 2015 hanteren we teldatum 1 oktober 2015, anders teldatum 1 oktober 2014). Daarbij geldt: hoe hoger het percentage gewichtenleerlingen, hoe hoger de prioriteit. Indien een peuterspeelzaalwerklocatie met meerdere basisscholen samenwerkt, dan is het getal van de school met het hoogste percentage gewichtenleerlingen bepalend. Indien de waarde gelijk uitvalt, en het subsidieplafond is nog niet bereikt, krijgt de aanvraag van een peuterspeelzaalwerklocatie die op de vroegste datum start de hoogste prioriteit. Indien de waarde dan nog gelijk uitvalt en het subsidieplafond is nog niet bereikt, krijgt de aanvraag van een peuterspeelzaalwerklocatie in of in directe nabijheid van een basisschool de hoogste prioriteit. Indien ook dan de waarde gelijk uitvalt, wordt het beschikbare budget gelijk verdeeld over de betreffende aanvragen. Artikel 9 Voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen 1. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan houders die voldoen aan de voorwaarden uit het kwaliteitskader VVE ten aanzien van VVE-certificering, taalniveau van de pedagogisch medewerkers, het gebruik van Peuterestafette plus warme overdracht van doelgroeppeuters en samenwerking met één of meer basisscholen. 2. De te subsidiëren activiteiten starten op zijn vroegst op 1 januari 2016 en lopen na de start tenminste door tot en met 31 december 2016. 5
3. Onverminderd de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 9 van de Algemene subsidieverordening Almere 2011 en de subsidievoorwaarden als opgenomen in deze Nadere regels, a. kan de subsidie in ieder geval worden geweigerd indien voor één van de Almeerse vestigingen van de houder vanaf het moment van subsidieaanvraag tot het moment van subsidieverlening bestuursrechtelijke handhaving van kracht is of wordt; b. wordt de subsidie geweigerd indien het uurtarief voor ouders die een beroep doen op kinderopvangtoeslag lager is dan het uurtarief voor de door het college te subsidiëren peuterplekken, als het aanbod in uren per week en weken per jaar voor deze ouders gelijk is. Artikel 10 Toetsing recht op een gesubsidieerde peuterplek 1. Voor het toetsen of een peuter in aanmerking komt voor een gesubsidieerde peuterplek dient de houder vast te stellen of ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit doet de houder aan de hand van de Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag (zie Bijlage 2), in combinatie met een Inkomensverklaring van (bei)de ouder(s) over 2014. Voor ouders die een VVE-plek aanvragen en een inkomen onder de € 38.456 hebben geldt dat zij alleen een Inkomensverklaring over 2014 overleggen aan de houder. 2. Indien het verwachte verzamelinkomen over 2016 wijzigt ten opzichte van het verzamelinkomen dat is aangegeven op de Inkomensverklaring(en) over 2014, dient deze verklaring aangevuld te worden met documenten waaruit de hoogte van het verwachte verzamelinkomen over 2016 blijkt. Dit kunnen zijn: salarisstrook, uitkeringsspecificatie, werkgeversverklaring, verklaring van schuldsanering etc. Uit de documenten dient te blijken dat de inkomenswijziging structureel is, en in ieder geval geldt voor de maand voorafgaand aan plaatsing op een peuterplek. 3. De houder houdt een administratie bij van de documenten aan de hand waarvan de toetsing recht op een gesubsidieerde plek is gedaan, en van bevindingen van deze toetsing. Artikel 11 De ouderbijdrage 1. De hoogte van de ouderbijdrage wordt door de houder bepaald op basis van het verwachte verzamelinkomen over 2016. Dit verwachte inkomen wordt bepaald aan de hand van de door ouders te overleggen Inkomensverklaring (zie Artikel 10 lid 1) over 2014 en eventueel aanvullende documenten zoals genoemd in Artikel 10 lid 2. 2. Na bepaling van het verwachte verzamelinkomen over 2016 stelt houder de hoogte van de ouderbijdrage vast aan de hand van de tabellen in Bijlage 1. Artikel 12 De subsidieverlening 1. Het college beslist op een tijdig en compleet ingediende subsidieaanvraag binnen zes weken na 17 november 2015. 2. Indien gedurende de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft voor de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie bestuursrechtelijke handhaving van kracht wordt, kan dat het herzien of intrekken van het besluit tot subsidieverlening tot gevolg hebben en kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. 3. Indien gedurende de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft tijdens controle door gemeente, GGD en/of onderwijsinspectie blijkt dat de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie niet voldoet aan de voorwaarden uit het Kwaliteitskader VVE, wordt van de houder verwacht dat aantoonbare inspanningen worden gepleegd om in de subsidieperiode wel aan de voorwaarden te gaan voldoen. Indien deze inspanningen niet worden gepleegd, kan dat het herzien of intrekken van het besluit tot subsidieverlening tot gevolg hebben en kan 6
de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. 4. Houders die subsidie ontvangen zijn verplicht om uiterlijk op de datum van de start van de te subsidiëren activiteiten op hun website een overzicht van de geldende ouderbijdragen per inkomensgroep en per soort peuterplek, die voor de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie gelden, te publiceren. Indien houder niet aan deze verplichting voldoet, kan dat het herzien of intrekken van het besluit tot subsidieverlening tot gevolg hebben en kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. 5. Indien gedurende de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft blijkt dat de het uurtarief op de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie voor ouders die een beroep doen op kinderopvangtoeslag lager is dan het uurtarief voor de door het college te subsidiëren peuterplekken, als het aanbod in uren per week en weken per jaar voor deze ouders gelijk is, wordt de subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd. Artikel 13 Verantwoording subsidie 1. In afwijking van het gestelde in artikel 13 van de Algemene subsidieverordening Almere 2011 levert houder op uiterlijk 15 juni 2016 een tussenrapportage over de periode januari tot en met juni 2016 aan het college aan, middels het Format Tussenrapportage Peuterspeelzaalwerk 2016. 2. In afwijking van het gestelde in de artikelen 17 en 18 van de Algemene subsidieverordening Almere 2011 levert houder op uiterlijk 15 maart 2017 een eindrapportage aan het college aan, middels het Format Eindrapportage Peuterspeelzaalwerk 2016. 3. Voor subsidies van € 125.000 - en hoger dient de eindrapportage voorzien te zijn van een controleverklaring. 4. Voor subsidies tot € 125.000 geldt dat het college bij houder nadere gegevens kan opvragen om de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie conform de opgelegde voorwaarden te controleren. Daartoe is houder is verplicht de het college desgewenst inzage te geven in diens administratie betreffende onder meer: o Inkomensverklaringen of andere bewijzen hoogte gezinsinkomen; o verklaringen Geen recht op kinderopvangtoeslag (zie Bijlage 2) van ouders; o plaatsingsovereenkomst peuter waaruit aantal uren, soort peuterplek, ouderbijdrage en start- en (verwachte) einddatum blijken. o VVE-indicaties, afgegeven door de JGZ, voor plaatsingen van doelgroeppeuters. Artikel 14 Vaststelling subsidie 1. De vaststelling van de subsidie vindt plaats door toepassing van de formules uit artikel 7 lid 2 op de informatie uit de eindrapportage zoals genoemd in artikel 13 lid 2. 2. Indien gedurende of na afloop van de subsidieperiode blijkt dat het werkelijk gehanteerde uurtarief voor ouders die een beroep doen op de kinderopvangtoeslag lager is dan het werkelijk gehanteerde uurtarief voor de door het college gesubsidieerde peuterplekken, heeft het college het recht de subsidie te herzien of lager vast te stellen en de subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Artikel 15 Hardheidsclausule Het college beslist in alle voorkomende gevallen waarin deze nadere regels niet voorzien. Daarnaast is het college bevoegd om in bijzondere gevallen van hardheid gemotiveerd van deze regeling af te wijken. 7
Artikel 16 Citeertitel Deze nadere regels worden aangehaald als ‘Nadere regels subsidies Peuterspeelzaalwerk 2016’. Artikel 17 Duur van de nadere regels Deze nadere regels treden in werking op de dag na bekendmaking ervan en blijven gelden voor zover dat voor de uitvoering van deze nadere regels nodig is. Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders d.d. 3 november 2015, Burgemeester en wethouders van Almere,
de secretaris,
de burgemeester,
A.J. Grootoonk
F. M. Weerwind
8
Bijlage 1
Ouderbijdragetabellen 2016
Tabel 1. Ouderbijdrage bij twee dagdelen per week ouderbijdrage per uur gezinsinkomen 2016
als uurtarief ≤ € 6,89
als uurtarief > € 6,89
€0 € 18.177
€ 18.176 € 27.946
7,0%
€ 0,48 + (deel uurprijs boven € 6,89)
8,3%
€ 0,57 + (deel uurprijs boven € 6,89)
€ 27.947
€ 38.455
14,7%
€ 1,01 + (deel uurprijs boven € 6,89)
€ 38.456
€ 52.304
21,9%
€ 1,51 + (deel uurprijs boven € 6,89)
€ 52.305
€ 75.184
36,5%
€ 2,52 + (deel uurprijs boven € 6,89)
€ 75.185
€ 104.184
60,8%
€ 4,19 + (deel uurprijs boven € 6,89)
€ 104.185
en hoger
76,2%
€ 5,25 + (deel uurprijs boven € 6,89)
Deze tabel geldt voor ouders die aantoonbaar geen recht hebben op kinderopvangtoeslag.
Tabel 2. Ouderbijdrage bij vier dagdelen per week voor inkomens tot en met € 38.455 gezinsinkomen 2016
ouderbijdrage per jaar € 165 per jaar
€0
€ 18.176
€ 18.177
€ 27.946
€ 220 per jaar
€ 27.947
€ 38.455
€ 275 per jaar
Deze tabel geldt voor alle ouders waarvan de peuter als doelgroeppeuter geïndiceerd is, tenminste 2,5 jaar oud is en vier dagdelen per week komt. Deze ouders hoeven geen kinderopvangtoeslag aan te vragen.
Tabel 3. Ouderbijdrage bij vier dagdelen per week voor inkomens vanaf € 38.456 ouderbijdrage per uur over twee dagdelen gezinsinkomen 2016
als uurtarief ≤ € 6,89
als uurtarief > € 6,89
€ 38.456
€ 52.304
21,9%
€ 1,51 + (deel uurprijs boven € 6,89)
€ 52.305
€ 75.184
36,5%
€ 2,52 + (deel uurprijs boven € 6,89)
€ 75.185
€ 104.184
60,8%
€ 4,19 + (deel uurprijs boven € 6,89)
€ 104.185
en hoger
76,2%
€ 5,25 + (deel uurprijs boven € 6,89)
Deze tabel geldt voor ouders die aantoonbaar geen recht hebben op kinderopvangtoeslag en waarvan de peuter als doelgroeppeuter geïndiceerd is, tenminste 2,5 jaar oud is en vier dagdelen per week komt. De ouderbijdrage wordt berekend over de eerste twee dagdelen, over het 3de en 4de dagdeel wordt geen ouderbijdrage in rekening gebracht. Ouders die wel recht op kinderopvangtoeslag hebben, vragen kinderopvangtoeslag aan over de eerste twee dagdelen. Over het 3e en 4e dagdeel wordt geen ouderbijdrage in rekening gebracht. 9
Bijlage 2
Verklaring Geen recht op kinderopvangtoeslag
De gegevens in deze aanvraag op naam van de ouder/verzorger die geen inkomen heeft. Voorletters en achternaam: Burgerservicenummer (BSN): Straatnaam, huisnummer + toevoeging: Postcode en woonplaats: Gegevens kind
U hoeft alleen de gegevens in te vullen van het kind dat gaat deelnemen aan peuteropvang Voorletters en achternaam: Geboortedatum: BSN-nummer:
Hierbij verklaar ik geen recht te hebben op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk. Dit verklaar ik door het bijgevoegde Inkomensverklaring (voorheen IB60-formulier). (Dit formulier kunt u gratis aanvragen via de belastingtelefoon: 0800-0543.) Tevens verklaar ik hierbij (maak uw keuze door het juiste vakje aan te kruisen) : in geval van 2 ouders/verzorgers, dat er sprake is van 1 ouder/verzorger met inkomen en de andere ouder/verzorger geen inkomen heeft en ook niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag op grond van de omschrijvingen in de toelichting bij een alleenstaande ouder/verzorger dat er geen inkomen is en ik ook niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag op grond van de omschrijvingen in de toelichting 1 op een andere wijze aan te tonen dat ik geen recht heb op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk. Bewijsstukken bijvoegen. Ondergetekende verklaart dat dit formulier naar waarheid is ingevuld zodat de gemeente kan vaststellen of ik/wij recht hebben op een gesubsidieerde peuterplek. Ik weet dat het onjuist invullen van dit formulier strafbaar is. Ik verklaar ermee bekend te zijn dat mijn gegevens door de gemeente op juistheid worden gecontroleerd bij andere personen en instanties. Ik weet dat wijzigingen die het recht op een gesubsidieerde peuterplek kunnen beïnvloeden, onmiddellijk moeten worden doorgegeven aan de instelling die de gesubsidieerde peuterplek aanbiedt, onder overlegging van bewijsstukken. Handtekening:
Plaats en datum:
……………......
……………......
1
U hebt bijstand en werk, uitkering als kunstenaar en volgt een traject gericht op arbeidsinschakeling (WWIK), u bent jonger dan 18 jaar hebt bijstand en studeert, u volgt een reïntegratietraject en hebt geen uitkering of werkgever, u volgt een inburgeringtraject op grond van de Wet inburgering, u volgt een reïntegratietraject via UWV of gemeente, of u bent student
Toelichting bij verklaring Kinderopvangtoeslag Een ouder die geen recht heeft op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk, kan bij gebruik van peuteropvang in aanmerking komen voor ‘de gemeentelijke regeling’. De ouder dient middels de ‘verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag’ en een Inkomensverklaring (voorheen IB60-formulier) aan de peuteropvangaanbieder en aan gemeente te verklaren dat ze geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Wat is kinderopvangtoeslag? Kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang via de Belastingdienst. U komt in aanmerking voor kinderopvangtoeslag wanneer er sprake is van: twee werkende ouders/verzorgers in 1 gezin, of ouders/verzorgers die een studie of traject volgen; een alleenstaande ouder/verzorger die werkt, of een studie of traject volgt; een gemeentelijke doelgroep waar een of beide ouder(s)/verzorger(s) onder vallen, bijvoorbeeld: inburgeringcursus of sociaal/medische indicatie. Kinderopvangtoeslag vraagt u aan bij de belastingdienst via www.toeslagen.nl. Hier kunt u ook een proefberekening maken. Tegemoetkoming voor ouder(s)/verzorger(s) met een eigen onderneming Zelfstandig ondernemers komen ook in aanmerking voor kinderopvangtoeslag volgens de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk. Ook de ouder, die zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van art. 3.78 van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Dit artikel gaat over de meewerkaftrek, die geldt als de partner meer dan 525 uur per jaar meewerkt. Als de man dus een onderneming heeft en de vrouw (of andersom) minimaal 525 uur per jaar meewerkt, voldoen ze beiden aan de criteria voor de Wet Kinderopvang, hebben ze dus recht op een tegemoetkoming van de belastingdienst en kan er dus geen gebruikgemaakt worden van de ‘gemeentelijke regeling’. Hoe kom ik in aanmerking voor ‘de gemeentelijke regeling’? Een ouder/verzorger dient aan te tonen dat er geen recht is op de kinderopvangtoeslag. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als u geen of niet allebei een inkomen heeft. U kunt dit op een aantal manieren aantonen. Het meest eenvoudige is om een inkomensverklaring IB60 aan te vragen bij de Belastingdienst. Voorwaarde hiervoor is wel dat u een belastingaangifte ingediend heeft. Wat is een Inkomensverklaring IB60? Een inkomensverklaring (voorheen IB60-fomulier) is in feite bedoeld om (overheids)instanties, die geen inzage hebben in de inkomensgegevens van burgers, te informeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een woonstichting die graag wil weten hoeveel inkomen iemand heeft om vast te kunnen stellen of iemand voor een bepaalde huurwoning in aanmerking komt. Indien een belastingplichtige een beroep doet op een dergelijke inkomensafhankelijke regeling van een (overheids)instantie dan wenst zij een overzicht waarop de inkomensgegevens van de belastingplichtige staat. Hij kan zich in dit geval wenden tot de Belastingdienst met het verzoek een inkomensverklaring te ontvangen. De Inkomensverklaring moet aangevraagd worden voor de ouder die geen inkomen heeft, maar deze moet dus wel, eventueel via de partner, een aangifte ingediend hebben.
1
Bijlage 3 Kwaliteitskader VVE
Kwaliteitskader Voor- en Vroegschoolse Educatie 2016 Een Almeerse standaard voor het werken met VVE
Deel A: De VVE-context ................................................................................................................................... 5 1.
De doelgroep van VVE............................................................................................................................. 5
2.
Toeleiding naar VVE ................................................................................................................................ 5
C. Opbrengsten van VVE................................................................................................................................ 12 9.
Bijlage 1: Toezichtsvorm per kwaliteitseis………………………………………………………………………………………………..12
3
1. Inleiding De afgelopen jaren is in het kader van het Masterplan Het Jonge Kind gewerkt aan de kwaliteitsverbetering van het stedelijk VVE-aanbod. Zo is de samenwerking tussen voor- en vroegschoolse locaties versterkt, dragen de stedelijke hbo-coaches bij aan de versterking van het opbrengstgericht werken en is er geïnvesteerd in het partnerschap met ouders. Er zijn opbrengsten behaald waar we trots op kunnen zijn en die we willen behouden. Dit kwaliteitskader is een instrument om de ontwikkelde praktijken, de verworven kennis en het ontwikkelde beleid te borgen. Het kwaliteitskader VVE is tevens een bijlage op de Nadere regels Peuterspeelzaalwerk en Voorschoolse Educatie 2016.
Een Almeerse standaard voor het werken met VVE Het Kwaliteitskader VVE is een bundeling van gemaakte afspraken, ontwikkelde praktijken en beleid op het gebied van VVE. De meeste kwaliteitseisen uit dit kader komen overeen met de indicatoren uit het Toezichtskader VVE van de Onderwijsinspectie of zijn een lokale uitwerking daarvan. Dit Kwaliteitskader VVE vormt hiermee de Almeerse standaard voor VVE. Het maakt duidelijk welke eisen we als stad stellen aan de kwaliteit van (gesubsidieerde) peuterspeelzaalwerkplekken en welke afspraken er zijn gemaakt met het onderwijs over de uitvoering van vroegschoolse educatie. Het kwaliteitskader is daarnaast een basis voor de praktijk van de stedelijke hbo-coaches. Het laat zien waar locaties minimaal aan moeten voldoen, om te kunnen spreken van een kwalitatief aanbod. De Almeerse standaard voor VVE, en daarmee ook het Kwaliteitskader VVE, is nadrukkelijk nog in ontwikkeling, onder andere binnen het Expertisenetwerk Nul tot Zes Almere (ENTZA). Idee is dat we de goede praktijken die we de komende jaren ontwikkelen verspreiden en ze uiteindelijk onderdeel worden van het Kwaliteitskader VVE.
Overgangsperiode 2016 In 2016 zal nog gewerkt worden aan het realiseren van een aantal kwaliteitseisen, zoals het opbrengstgericht werken en de samenwerking tussen voorschoolse locaties en basisscholen. Daarnaast beseffen we dat de kinderopvangorganisaties die het peuterspeelzaalwerk recent hebben overgenomen tijd nodig hebben om in hun rol als kwalitatief hoogwaardig VVE-aanbieder te groeien. Die tijd wordt hen gegund. Tijdens de overgangsperiode augustus 2015- december 2016 is ondersteuning beschikbaar voor de overnamepartners en andere aanbieders die nog niet voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen. Eind 2016 verwachten we dat alle gesubsidieerde voorschoolse aanbieders van VVE aan de eisen van het kader voldoen. In 2016 werken we, in samenspraak met de VVE-aanbieders, uit hoe we gaan toezien op het voldoen aan de eisen. De vorm en wijze van toezicht vanaf 2017 voegen we in de volgende versie van het Kwaliteitskader (najaar 2016) toe. Het toezicht van de GGD op een aantal kwaliteitseisen blijft ongewijzigd in de overgangsperiode. In bijlage 1 is opgenomen om welke eisen het gaat.
Opbouw van dit kader Het kwaliteitskader is als volgt ingedeeld: Deel A gaat in op de context van VVE: Hieronder valt de Almeerse doelgroepdefinitie, de toeleiding naar VVE en de basiseisen die wettelijk gesteld worden aan het vve-aanbod; Deel B gaat in op de VVE-uitvoering en gaat in op de kwalificatie van beroepskrachten, het uitvoeringsproces, ouderbetrokkenheid en de doorgaande lijn; Deel C gaat in op de opbrengsten van VVE en hierin gaan we in op de gemaakte Resultaatafspraken VVE. We lichten elk onderdeel kort toe, waarna we de kwaliteitscriteria opsommen.
4
Deel A: De VVE-context 1. De doelgroep van VVE Tot de Almeerse doelgroepkinderen VVE in de voorschoolse periode rekenen we kinderen die voldoen aan één of meerdere van de onderstaande criteria: A: Het kind heeft een gewicht conform de gewichtenregeling van het onderwijs B: Het taalaanbod in het Nederlands is onvoldoende: de ouders spreken thuis geen Nederlands C: Het taalaanbod is onvoldoende: de taalomgeving thuis is onvoldoende stimulerend D: Het kind loopt een risico op een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze definitie is vastgesteld in de VVE werkgroep op 10 mei 2012. De Jeugdgezondheidszorg screent alle kinderen bij 16 maanden en/of 24 maanden op deze kenmerken. Alleen de JGZ kan ook de VVE-indicatie afgeven. Peuters kunnen vanaf 2 jaar doelgroepkind VVE zijn. Vanaf 2,5 jaar hebben doelgroeppeuters recht op twee extra dagdelen voorschoolse educatie en een gereduceerde ouderbijdrage.
2. Toeleiding naar VVE Om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk doelgroeppeuters gebruik maken van het VVE-aanbod, wordt gewerkt volgens de Sluitende aanpak Toeleiding naar VVE. Daarnaast zijn er de toeleidingactiviteiten Minisamenspel en Opstapje. Dit zijn programma’s om ouders kennis te laten maken met (VVE-)peuterspeelzaalwerk. Ook wordt gebruik gemaakt van huisbezoeken in de gevallen dat ouders lastig te bereiken zijn en verwacht wordt dat zij met een persoonlijke benadering wel bereikt worden.
3. Basiseisen VVE-aanbod De basis voor een kwalitatieve uitvoering van VVE ligt besloten in het landelijke Besluit kwaliteit voorschoolse educatie. Almeerse voorschoolse educatiegroepen moeten aan de voorwaarden van dit besluit voldoen. Daarnaast stellen we aanvullende eisen ten aanzien van het opleidingsplan en de taakuren voor pedagogische medewerkers. 3.1 Kwaliteitseisen ten aanzien van het VVE-aanbod voor voorschoolse voorzieningen Voorschoolse educatie op gesubsidieerde peuterspeelzaalwerkgroepen wordt tenminste vier dagdelen en twaalf uur per week aangeboden. De dagdelen zijn verspreid over minimaal twee weekdagen en worden 40 weken per jaar aangeboden.2 2
Voor een vve-aanbod binnen het reguliere kinderopvangaanbod gaan we uit van een aanbod van 12 uur per week. Dit aanbod komt niet voor subsidie in aanmerking. 5
Op een VVE-groep staat minimaal één beroepskracht per 8 kinderen. De maximale groepsgrootte is 16 en een bezetting van ten minste één beroepskracht per acht kinderen is verplicht; Het VVE-programma is erkend en gericht op het gestructureerd en samenhangend stimuleren van de ontwikkeling op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaalemotionele ontwikkeling (zie ook het H5 het uitvoeringsproces). Het personeel dat voorschoolse educatie geeft heeft minimaal een PW-3 opleiding en heeft specifieke scholing over voorschoolse educatie gehad. (Ten aanzien van de kwalificatie van pedagogisch medewerkers stellen we een aantal aanvullende eisen, zie hoofdstuk 4) De houder van het kinderdagverblijf waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin staat beschreven hoe de kennis en vaardigheden in voorschoolse educatie van beroepskrachten worden onderhouden In het jaarlijks opleidingsplan is beschreven hoe leidinggevenden hun kennis en vaardigheden ten aanzien van VVE ontwikkelen, dan wel op peil houden. Pedagogische medewerkers beschikken binnen hun aanstelling aantoonbaar over taakuren voor voorbereidende werkzaamheden, oudercontacten, overlegmomenten en opleidingen.
Ten aanzien van vroegschoolse educatie zijn op landelijk niveau afspraken gemaakt over de inzet van vve-programma’s en de dubbele bezetting, die ook voor de Almeerse basisscholen gelden. Ook is er een Almeerse richtlijn opgesteld om te bepalen wanneer de inzet van een VVE-programma gewenst, dan wel verplicht is. 3.2 Kwaliteitseisen ten aanzien van het VVE-aanbod voor basisscholen Inzet VVE-programma Bij scholen met meer dan 15% gewichtenleerlingen is inzet van een VVE-programma gewenst. Bij scholen met meer dan 20% gewichtenleerlingen is inzet van een VVE-programma verplicht. Het VVE-programma dat wordt aangeboden aan doelgroepkleuters is gericht op het gestructureerd en samenhangend stimuleren van de ontwikkeling op het gebied van taal, rekenen, sociaal-emotioneel en motoriek. Op scholen met een VVE-programma is er een dubbele bezetting (twee beroepskrachten per vve-groep). De beroepskrachten zijn geschoold in het toepassen van het VVE-programma.
6
B: de VVE-uitvoering 4. Gekwalificeerde beroepskrachten Voor een goede uitvoering van VVE zijn goed opgeleide beroepskrachten onmisbaar. Daarom stellen we als eis dat beroepskrachten VVE-gecertificeerd zijn en over een voldoende taalniveau beschikken. Van beroepskrachten en leidinggevenden aan VVE verwachten we daarnaast dat ze zich doorlopend blijven ontwikkelen in hun vakgebied; de stedelijke hbo-coaches helpen hen daarbij en coachen op onderwerpen als opbrengstgericht werken en educatief partnerschap. 4. Kwaliteitseisen ten aanzien van de kwalificatie van beroepskrachten De pedagogisch medewerkers op de betreffende peuterspeelzaalwerklocatie zijn gecertificeerd voor het VVE-programma waarmee op die locatie wordt gewerkt, als gevolg van personeelsverloop of het opstarten van een nieuwe groep mag worden volstaan met 1 gecertificeerde pedagogisch medewerker en 1 pedagogisch medewerker in opleiding per groep. De pedagogisch medewerkers beschikken op het moment van de start van de subsidieperiode over de vereiste taalniveaus (3f voor lezen en spreken, 2f voor schrijven). De houder maakt gebruik van het aanbod van de stedelijke hbo-coaches, met als doel de professionaliteit van de VVE-uitvoering te verhogen. Leidinggevenden aan VVE beschikken over voldoende kennis en vaardigheden om de VVEuitvoering aan te sturen en door te ontwikkelen, of zijn in opleiding om deze kennis en vaardigheden te verwerven.
5. Het uitvoeringsproces De basis voor de VVE-uitvoering is een VVE-programma dat zich richt op de ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, sociaal-emotioneel en motoriek. Om de brede ontwikkeling van kinderen te kunnen volgen, wordt op elke locatie gewerkt met een kindvolgsysteem. De Almeerse standaard voor de VVE-uitvoering is daarnaast uitgewerkt in de Kijkwijzer VVE. In de Kijkwijzer VVE is aan de hand van negen principes een observatielijst opgesteld. In de Kijkwijzer VVE is onder andere aandacht voor het pedagogisch handelen en diverse aspecten van opbrengstgericht werken (zoals het volgen van de brede ontwikkeling van kinderen en het afstemmen op de ontwikkeling van kinderen). De Kijkwijzer VVE is een leidraad voor de praktijk van de stedelijke hbo-coaches. De volledige Kijkwijzer is te vinden.
5. Kwaliteitseisen rondom het uitvoeringsproces. 5.1 VVE-programma Op de VVE-locaties wordt gewerkt met een VVE-programma. Daaronder verstaan we één van de volgende programma’s voor voorschoolse educatie, gericht op de vier ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, motoriek, sociaal- emotionele ontwikkeling: Piramide, Ko-totaal, Startblokken, Peuterplein en Kleuterplein, Kaleidoscoop, Schatkist, Sporen, Doe meer met Bas, Speelplezier. 5.2 VVE-kijkwijzer In de VVE-uitvoeringspraktijk komen de volgende principes (en onderliggende indicatoren) zoals benoemd in de VVE-Kijkwijzer als minimaal ‘voldoende’ terug: 1A: Het bieden van respect en ondersteuning, structuur en veiligheid. 7
1B: Het bieden van uitdaging. 2: Het effectief benutten van de beschikbare tijd (time on task). 3: Een doelmatig groeps- en klassenmanagement (er heerst een taakgerichte werksfeer). 4: Het geven van een goede uitleg bij (instructie)lesje/activiteiten: scaffolding, inhoudelijke helderheid en structuur, feedback, activering. 5: Het bevorderen van aanpakgedrag (strategieën voor denken en leren) bij kinderen. 6: Het systematisch volgen van de ontwikkeling van kinderen. 7: Het afstemmen op verschillen in ontwikkeling tussen kinderen (maatwerk). 8: De actieve betrokkenheid van kinderen. 9: Het stimuleren van de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van kinderen. 5.3 Gebruik kindvolgsysteem De houder maakt gebruik van een kindvolgsysteem om de brede ontwikkeling van kinderen te volgen.
6. Ouders Ouders zijn een onmisbare partner in voor- en vroegschoolse educatie. De voorschoolse locatie en de basisschool werken samen met ouders aan een zo goed mogelijke start van doelgroepkinderen in het basisonderwijs. In het stedelijk beleidsplan educatief partnerschap3 is opgenomen dat Almeerse professionals inzetten op contact en educatief partnerschap met alle ouders. Ook is afgesproken dat we uitgaan van de kracht van ouders en van wat ouders zelf wensen, weten en kunnen. Bij de uitwerking van de beleidsvisie voor de vve-leeftijd, gaan we uit van de criteria zoals opgenomen in het onderdeel Ouders van het toezichtkader VVE. Om ouders te stimuleren thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen (6.4), werken we met programma’s VVE-thuis en Opstap. 6. Kwaliteitseisen ten aanzien van Ouders en VVE 6. 1 Gericht ouderbeleid Er is een visie met bijbehorende doelen op het gebied van VVE-ouderparticipatie geformuleerd. Er is een analyse van de ouderpopulatie verricht waarbij factoren zijn meegenomen zoals taalachtergrond, opleidingsniveau, werkend/ niet-werkend en sociaal-economische factoren. Op basis van de analyse van de ouderpopulatie, de wensen en mogelijkheden van de ouders en de eigen doelstellingen is een concreet VVE-ouderbeleid geformuleerd en op schrift gesteld. Het beleid wordt in de praktijk ook daadwerkelijk uitgevoerd. Op de vroegschoolse locatie vormt het VVE-ouderbeleid een onderdeel van het ouderbeleid van de basisschool. 6.2 Ouders zijn vooraf adequaat geïnformeerd Ouders worden adequaat geïnformeerd over het beleid van de voor/vroegschool, met name over het veiligheids-, gezondheids-, pedagogisch en ouderbeleid, de plaatsingsprocedure, frequentie van informatie-uitwisseling en doelstellingen t.a.v. VVE . Adequaat informeren betekent dat de voor/vroegschool er ook zorg voor draagt dat de informatie begrepen wordt door de ouders en dat ‘de boodschap dus is overgekomen’. Bij centraal geregelde plaatsing worden ouders binnen één maand adequaat geïnformeerd door de voorschool van hun kind. Het adequaat informeren is aantoonbaar doordat pedagogisch medewerkers/leerkrachten kunnen laten zien dat een bepaalde procedure wordt gevolgd en uit gesprekken met pedagogisch medewerkers/leerkrachten, leidinggevenden en eventueel ouders blijkt dit ook. 3
6.3 Intake Er is een standaard intakeformulier waarop voor elk kind (samen met de ouders) aspecten worden ingevuld over onder andere: 1. Samenstelling van het gezin en de plaats van het kind daarin. 2. Bijzonderheden van de ontwikkeling. 3. Ontwikkelings- en kindkenmerken. 4. Gezondheid en (opvallende) gedragskenmerken van het kind. 5. De wijze van opvoeden en het stimuleren van de ontwikkeling (rol van beide ouders, tijd voor het kind, eet- en slaapritme, voorlezen, samen spelen, thuistaal, enz.) De intake is face-to-face. 6.4 Stimuleren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen Alle ouders worden door de pedagogisch medewerkers/leerkrachten gestimuleerd om thuis VVE-activiteiten met hun kinderen te doen. Ouders krijgen spelmaterialen mee (met instructies of handleidingen) die zij thuis met hun kind(eren) kunnen gebruiken. Dit materiaal is afgestemd op de mogelijkheden van de ouder (qua taal, uitvoerbaarheid, wensen, enzovoort). Ouders worden door de pedagogisch medewerkers/leerkrachten geïnformeerd over hoe ze met hun kind(eren) activiteiten kunnen uitvoeren. De pedagogisch medewerkers/leerkrachten koppelen met ouders en kinderen terug of en hoe de activiteiten thuis zijn uitgevoerd. Voldoende ouders voeren thuis activiteiten uit, zoals bedoeld in de oudercomponent van het VVE-programma (minimaal 60%). 6.5 Participatie in VVE-activiteiten in de voorschool/vroegschool De voor- en vroegschool organiseert voldoende relevante ouderactiviteiten (zoals informatiebijeenkomsten over VVE, themabijeenkomsten, inloopuren, koffieochtenden) en stimuleert de ouders om hieraan deel te nemen. Er is een aanbod van activiteiten die ouders bij binnenkomst met hun kinderen kunnen doen. De ouders worden gestimuleerd om (elke dag) bij het brengen van hun kind activiteiten te doen met hun kind. Voldoende ouders (minimaal 60%) participeren in de activiteiten. Pedagogisch medewerkers/leerkrachten voeren bij het brengen en halen informeel korte gesprekken met ouders over hun kinderen. 6.6 Informeren over de ontwikkeling van hun kind Er is tenminste drie keer in de peuter- en de kleuterperiode een oudergesprek op uitnodiging van de voor/vroegschool, waarin ouders worden geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind. Tijdens de oudergesprekken worden toetsresultaten en observatiegegevens bekeken en besproken. Bij zorgpunten worden ouders direct geïnformeerd over hun kind en zijn er regelmatig gesprekken om de voortgang te bespreken.
9
7. Doorgaande lijn, samenwerking en overdracht Om een doorgaande lijn binnen voor- en vroegschoolse locaties te realiseren, werkt elke voorschoolse locatie aantoonbaar samen met een of meer basisscholen. Bij voorkeur wordt samengewerkt met een basisschool met een aanbod van vroegschoolse educatie. We verwachten dat er afstemming is op verschillende onderdelen van de doorgaande lijn, zoals het educatief handelen, de zorgstructuur en ouderbetrokkenheid. Daarnaast zijn de afspraken omtrent de overgang van de voorschool naar de basisschool vastgelegd. Er wordt voor alle peuters gewerkt met het overdrachtsinstrument Peuterestafette en voor doelgroeppeuters vindt er een warme overdracht plaats . Dat er wordt samenwerkt is schriftelijk vastgelegd, bij voorkeur in het stedelijk borgingsdocument Doorgaande Lijn (Link Borgingsdocument invoegen). De gemaakte afspraken worden bovendien regelmatig geëvalueerd. Samenwerking rondom VVE vindt ook plaats op het niveau van de Almeerse wijken Passend Onderwijs. Per wijk vindt periodiek een wijkoverleg Het Jonge Kind plaats waarop vve-thema’s zoals educatief partnerschap, samenwerking in combinatie en de opbrengsten van VVE besproken worden. Kwaliteitseisen doorgaande lijn, samenwerking en overdracht 7.1 De inhoudelijke doorgaande lijn Elke voorschoolse locatie heeft een samenwerkingspartner (bij voorkeur een locatie met een vroegschools aanbod). De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool werken met hetzelfde vve-programma of hebben hun aanbod aantoonbaar op elkaar afgestemd (sequentieel). De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool hebben ook gedurende het jaar hun aanbod op elkaar afgestemd (parallel). De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool kunnen aantonen dat het pedagogisch klimaat en het educatief handelen op elkaar is afgestemd. De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool stemmen de activiteiten gericht op ouderbetrokkenheid op elkaar af. De samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool stemmen de zorgstructuur op elkaar af. In het kader van de stedelijke Resultaatafspraken VVE (zie hoofdstuk 9) evalueren de samenwerkende voorschoolse locatie en basisschool jaarlijks gezamenlijk de opbrengsten van VVE. Zij gebruiken daarbij in ieder geval de door de gemeente geleverde wijkrapportages. 7.2 De overgang van voorschool naar basisschool De voorschoolse locatie maakt voor alle peuters gebruik van Peuterestafette. Er is sprake van een warme overdracht van doelgroeppeuters naar de basisschool. De voorschool heeft beleid of heldere afspraken om er voor te zorgen dat zoveel mogelijk peuters doorstromen naar de basisschool waar mee wordt samengewerkt (optioneel). 7.3 Kwaliteitszorg t.a.v. de doorgaande lijn Er is binnen de voorschool iemand specifiek verantwoordelijk voor het leggen en onderhouden van contacten met de basisschool waarmee wordt samengewerkt. Binnen de bassischool is iemand specifiek verantwoordelijk voor het leggen en onderhouden van contacten met de voorschool/voorscholen. Deze contactpersoon onderneemt aantoonbaar gerichte activiteiten om de doorgaande lijn tussen voorschoolse locatie en basisschool zo soepel mogelijk te laten verlopen. De voorschoolse locatie legt de samenwerkingsafspraken genoemd onder 7.1 t/m 7.3 met de basisschool vast, en gebruikt daarbij bij voorkeur het borgingsdocument doorgaande lijn. De samenwerkingsafspraken worden minimaal een keer per jaar geëvalueerd. 7.4 Deelname wijkoverleg Het Jonge Kind De voorschoolse locatie en vroegschoolse locatie nemen deel aan de wijkoverleggen Het Jonge 10
Kind waarop periodiek VVE-thema’s worden geagendeerd.
8. Kwaliteitszorg Van VVE-locaties verwachten we dat zij, conform de criteria uit het Toezichtkader VVE van de Inspectie, ten minste een keer per jaar systematisch de kwaliteit van VVE evalueren. Het onderdeel kwaliteitszorg werken we in schooljaar 2015/2016 uit en zal later toegevoegd worden aan het Kwaliteitskader. Kwaliteitseisen kwaliteitszorg De locaties evalueert aantoonbaar ten minste een keer per jaar systematisch de kwaliteit van VVE.
11
C. Opbrengsten van VVE 9. Resultaatafspraken VVE Als sluitstuk van het VVE-beleid zijn Resultaatafspraken VVE geformuleerd. Dit zijn streefdoelen voor VVE. De Almeerse schoolbesturen en kinderopvangorganisaties hebben de volgende resultaatafspraak vastgelegd. “80% van de doelgroepleerlingen behaalt een bovengemiddelde progressie in taalontwikkeling tussen E1 en E2.” De progressie meten we met behulp van vaardigheidsscores op de toets Taal voor Kleuters en Rekenen voor Kleuters. Jaarlijks rapporteren we in een stedelijke rapportage en in wijkrapportages over de behaalde resultaten. Deze rapportages bieden daarnaast achtergrondinformatie over de kenmerken van VVE en (doelgroep)kinderen in de wijk. Met de resultaatafspraken willen we de kwaliteitsdialoog over VVE stimuleren. Op basis van de rapportages zal er op drie niveaus gesproken worden over de Resultaatafspraken: op het niveau van de samenwerkende voorschoolse locatie en de vve-basisschool, op wijkniveau (wijkoverleggen Het Jonge Kind) en op bestuurlijk niveau (managementoverleg passend onderwijs/stuurgroep Het Jonge kind). 9. Kwaliteitseisen ten aanzien van de Resultaatafspraken VVE. Als onderdeel van de interne kwaliteitszorg, evalueert elke voorschoolse locatie, gezamenlijk met de samenwerkende basisschool, jaarlijks de resultaten van VVE. De gemeente stelt jaarlijks wijkrapportages beschikbaar waarin per locatie is opgenomen of de resultaatafspraken worden behaald. De voorschoolse en vroegschoolse locaties nemen deel aan de wijkoverleggen het Jonge kind waarin de resultaatafspraken VVE jaarlijks geagendeerd zullen worden.
12
Bijlage 1. Toezichtsvor Kwaliteitseisen ten aanzien van: 3. Basiseisen VVE-aanbod 3.1 VVE-aanbod voor voorschoolse voorzieningen 3.2 VVE-aanbod voor basisscholen 4. Kwalificatie van beroepskrachten 5. Uitvoeringsproces. 5.1 VVE-programma 5.2 VVE-kijkwijzer 5.3 Gebruik Kindvolgsysteem 6. Kwaliteitseisen ten aanzien van Ouders en VVE 6.1 Gericht ouderbeleid 6.2 Ouders zijn vooraf adequaat geïnformeerd 6.3 Intake 6.4 Stimuleren om thuis ontwikkelingstimulerende activiteiten te doen 6.5 Participatie in VVE-activiteiten in de voorschool/vroegschool 6.6 Informeren over de ontwikkeling van hun kind 7. Kwaliteitseisen doorgaande lijn, samenwerking en overdracht 7.1 De inhoudelijke doorgaande lijn 7.2 De overgang van voorschool naar basisschool 7.3 Kwaliteitszorg t.a.v. de doorgaande lijn 7.4 Deelname wijkoverleg Het Jonge Kind 8. Kwaliteitszorg 9. Resultaatafspraken VVE
13
Toezichtsvorm GGD-toezicht Toezicht in ontwikkeling GGD-toezicht GGD-toezicht Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling Toezicht in ontwikkeling