Opdrachten 5VWO v1: 0992: v2: 0894; v3: 0999; v4: 0801 v5: 0805; v6: 1111; v7: …
naam: .........................................................................................
• Termen die in deze series opdrachten cursief gedrukt zijn (al of niet vet), moet je op den duur kennen en kunnen gebruiken. Je kunt er informatie over vinden in REFLECTIE, met name in de hoofdstukken Beeldende aspecten, Materialen en Technieken. • Waar de eindwerkstukken op worden beoordeeld staat bij iedere opdracht in de rubriek Wat is belangrijk?
DE MENSELIJKE FIGUUR
Opdracht 1 Modeltekenen In deze opdracht maak je schetsen van medeleerlingen. Na de kerstvakantie wordt deze opdracht herhaald. • FORMAAT
enige vellen 1/2 (50 x 32,5 cm)
• MATERIAAL
potlood 2B of 6B, houtskool, krijt en inkt
• TECHNIEK • TIJD
potlood-‐/houtskool-‐/krijttekening 3/2 lesuren, 2 uur buiten de les
• GEREEDSCHAP
puntenslijper, eventueel gum, tekenplank, papierklem
• IINLEVERDATUM ...........................................................................................
of plakband, fixatief en fixeerspuitje
• BUITEN DE LES
vijf mensfiguren, minstens 20 cm hoog
_______ WERKPLAN Les 1: staand model; les 2: zittend model; les 3: uitbeelding van expressie/beweging. Per stand: 7 tot 10 min. Wil je meer informatie over modeltekenen, vraag dan zelf om S TENCILS . 1 Neem het papier in liggend formaat voor je en zet het met papierklemmen of plakband vast op je tekenplank. 2 Hou je tekenplank schuin, zodat je er recht op neerkijkt. Dat zie je de schetsen zonder vertekeningen. 3 Werk als volgt: – teken heel dun een horizontale middenlijn op het papier. Die geeft het midden van de figuren aan. Vaak is het handig om ook de verticale middenlijn per model te tekenen; – teken alle modellen zo groot mogelijk op het papier; – doe dat schetsmatig, met ‘zoekende’, dunne omtreklijnen; – schets in het begin met potlood, later met houtskool, krijt en O.i.inkt; – gum ‘foute’ lijnen niet uit; – teken het eerste model links op het papier (als je rechts-‐handig bent) en rechts (als je linkshandig bent). Er komen meer modellen op dit tekenvel te staan; – schets de eerste opzet met dunne lijnen, later kun je even-‐tueel wat dikker tekenen; – ga uit van de grondvormen die je in het model ziet; – begin bij de schouderboog, dan de romp, dan de benen en tot slot de armen, de voeten en het hoofd;
– teken in vereenvoudigde vormen. Benadruk daarbij vooral de richtingen van de contouren van de vormen. Daardoor wordt het model wat hoekiger. Dat is prima; – het gaat bij deze schetsen alleen om de houding en de goede verhoudingen van de de mensfiguur. Teken dus geen details, of licht-‐ en schaduwwerking; – let bij lichaamsdelen die van je aflopen op de verkorting.
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Heb je de modellen zo groot mogelijk getekend? Heb je dus het hele papier gebruikt? • Heb je schetsmatig, zoekend getekend en niet met een en-‐kele omtreklijn? Heb je daarbij niet gegumd? • Heb je met potlood, houtskool, krijt en O.i.gewerkt? • Heb je alleen gelet op de grote vorm en geen details als ogen, oren, neus, haren, knopen getekend? • Ben je uitgegaan van de grondvormen in het model? • Heb je de richtingen van de vormcontouren benadrukt? • Is de hoekigheid van de vormen daarmee wat overdreven? • Als belangrijkste: – is de houding goed weergegeven? – kloppen de vormen, verkortingen en verhoudingen?
Opdracht 2 Modelcompositie In deze opdracht maak je met behulp van de modeltekeningen van opdracht 1 een modelcompositie. • FORMAAT
enige vellen 1/4 (25 x 32,5 cm) en
één vel 1/2 (50 x 32,5 cm)
• TECHNIEK • TIJD
collage/schildering 9 lesuren, 3 uur buiten de les
• MATERIAAL
potlood HB en plakkaatverf
• INLEVERDATUM
.......................................................................................
• GEREEDSCHAP
gum, puntenslijper, schaar, lijm, penselen en palet
• BUITEN DE LES
mogelijk: stap 1, 2, 8, 9 en 10
2 _______ WERKPLAN 1 Trek de buitencontouren van ±5 van je modeltekeningen nauwkeurig over op formaat 1/4 (soms 1/2), elke figuur op een apart blaadje. Neem een paar grote en een paar klei-‐nere mensfiguren. Gebruik potlood HB. Wanneer je vormen overtrekt worden ze al snel slap van vorm. Vermijd dat zoveel mogelijk. 2 Knip de figuren heel precies uit. Bewaar alle vormen (dus zowel de mensfiguren als de restvormen!). 3 Verschuif de figuren en restvormen op een vel wit papier (formaat 1/2) totdat een mooie modelcompositie is ontstaan. De mensfiguren moeten herkenbaar blijven en de belangrijkste plaats innemen in het totaal. Maar belangrijker is: • Abstraheer de mensfiguren. Dit betekent niet dat je mensen uit je hoofd moet gaan zitten tekenen, maar dat je de mens-‐figuren, zoals je die uit de natuur hebt nagetekend, abstracter maakt. Meer over abstraheren vind je in B IJLAGE 2. • Schuif met vormen en kijk goed hoe het werkstuk daarbij verandert. Doe dat zonder plan, dus zonder vooraf een onderwerp in je hoofd te nemen. • Speel vrij met lijn en vlak, vorm en restvorm, voor-‐ en achtergrond. Je kunt bijv. een aantal van de uitgeknipte mensfiguren en (rest)vormen doorknippen, in spiegelbeeld neerleggen, alleen de contour ervan gebruiken enzovoort. Voorbeelden van modelcomposities waarbij de mens een belangrijke plaats inneemt vind je in REFLECTIE. Idem, maar dan geabstraheerd: …. Idem voor geabstraheerde ruimte: …. IN HET EINDRESULTAAT MOET, AFGEZIEN VAN HET HIERBOVEN GESTELDE, HET VOLGENDE TE ZIEN ZIJN: – vol-‐leegcontrast. Verdichting van vormen tegenover een betrekkelijke leegte; – aandachtplek. Zorg dat o.a. door dit vol-‐leegcontrast een duidelijke aandachtplek in de compositie ontstaat; – overlapping. Ook overlapping kan hieraan meewerken; – ruimte. Voeg enkele lijnen (= lijnachtige vormen) en vlakken in de achtergrond toe, die samen ruimtewerking veroorzaken. Het doel is niet dat er een realistische ruimte ontstaat, maar juist dat een zekere mate van verwarring, een voortdurend verspringen van voor-‐ en achtergrond zichtbaar wordt: – tegelijkertijd kunnen door de toepassing van lijnen en vlakken in de achtergrond compositorische lijnen ontstaan. Deze kunnen de aandachtsplek(ken) benadrukken en ervoor zorgen dat de mensvormen niet vrij over het papier zweven, maar ‘vaszitten’ aan het kader; – afsnijding. Hierbij worden vormen door de rand afgesneden. Aanvankelijk steken ze gedeeltelijk over de rand van het papier, later worden ze afgeknipt; – asymmetrie in de compositie. Plaats dus bijvoorbeeld de aandachtsplek niet centraal. 4 Bespreek het resultaat met de docent. 5 Plak alle vormen vast en knip de delen die uitsteken af, zodat afsnijding ontstaat. Je hebt nu een collage gemaakt. 6 Maak kleurproefjes met plakkaatverf. Zorg voor een span-‐nende kleurcombinatie met persoonlijke kleuren. Je mag alleen de volgende drie zelfgemengde kleuren gebruiken:
a. een donkere kleur; b. een opvallende, zuivere (felle) kleur; c. een lichte, onopvallende, onzuivere kleur. De lichtste kleur moet voorkomen in de voorraad gekleurd papier van de school (alleen als je ook opdr.3 gaat doen). 7 Bespreek de kleurproefjes met de docent. 8 Meng vervolgens een voldoende hoeveelheid van deze drie kleuren. Doe ze in lege verfpotjes, dan blijft de verf goed. 9 Schilder alle vormen van de collage met deze drie kleuren. Doe dat als volgt: – werk netjes en breng de verf in vlakke kleuren, egaal en dekkend aan; – gebruik alleen de drie kleuren die je zelf hebt gemaakt. Mengkleuren van deze kleuren mag je niet toepassen; – gebruik slechts vlakken en lijnen (= lijnachtige vormen), geschilderd in drie kleuren, maar benut deze zes mogelijkheden ten volle. Zorg dat lijn en vlak, vorm en restvorm samen een evenwichtige, maar dynamische compositie opleveren. De beschildering hoeft niet helemaal de geplakte vormen te volgen, als het werkstuk maar blijft voldoen aan het in stap 3 gestelde; – streef naar een spannende kleurcompositie; – zorg dat er geen wit papier meer zichtbaar is. 10 Alhoewel je er niet mee bent begonnen, kun je nu waar-‐ schijnlijk toch een bepaald onderwerp ontdekken in het eind-‐ resultaat. Geef je werkstuk een passende titel en schrijf die klein en netjes op de voorkant. Het verband tussen afbeelding en titel moet voor de beschouwer duidelijk zijn. Probeer dat uit op een paar klasgenoten.
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Is de menselijke figuur de hoofdzaak in de compositie? • Zijn de vormen door het overtrekken niet slap geworden? • Is de mensfiguur geabstraheerd (of toch verzonnen)? • Heb je gespeeld met lijn en vlak, vorm en restvorm, voor-‐ en achtergrond en heb je zonder plan gewerkt? • Is er een bepaalde vorm van ruimtelijkheid ontstaan door de toevoeging van lijnen en vlakken? • Is de ruimtewerking enigszins verwarrend (verspringing van voor-‐ en achtergrond) of toch te realistisch? • Is in het eindresultaat ook te zien: vol-‐leegcontrast, aan-‐ dachtsplek in de compositie, overlapping, afsnijding en asymmetrie? Zitten de mensvormen aan het kader vast? • Heb je gewerkt met maar drie kleuren plakkaatverf (een donkere, een felle en een lichte, onzuivere kleur)? • Is de lichtste kleur te vinden in de voorraad gekleurd papier van de school? • Heb je persoonlijke kleuren gemengd en een spannende kleurcompositie gekregen of is het eindresultaat qua kleur toch wat gewoontjes? • Heb je slechts lijnen en vlakken gebruikt (maar wel voor elk van de drie kleuren) en daarmee een evenwichtige, maar dynamische compositie gekregen? • Is het witte papier helemaal met verf bedekt? • Heb je in vlakke kleuren, egaal en dekkend geschilderd? • Is het verband tussen de afbeelding en de titel (klein en op de voorkant) duidelijk genoeg?
3
Opdracht 3 Linosnede In deze opdracht maak je een twee-‐kleuren linoleumsnede op basis van het resultaat van opdracht 2. • FORMAAT
voorbereiding: twee vel 1/2;
bonpapier, gutsen, inktrollen, glasplaten, courant-‐
afdrukken: enige vellen 1/2 (courantdruk, wit en
druk, oude kranten en linopers of lepel
gekleurd papier)
• TECHNIEK
linoleumsnede
• MATERIAAL
potlood HB, plakkaatverf, palet, penseel, viltstiften,
• TIJD
6 lesuren, 3 uur buiten de les
drukinkt op waterbasis
• INLEVERDATUM
...........................................................................................
• GEREEDSCHAP
gum, puntenslijper, plaat linolem 35 x 24,7 cm, car-‐
• BUITEN DE LES
mogelijk: stap 1, 3, 4, 6, 8, 10 en 12
_______ WERKPLAN Wanneer je meer wilt weten over de techniek van de linoleumsnede kun je om een S TENCIL vragen.
1 Maak een moedertekening voor een twee-‐kleuren linoleum-‐ snede. Doe dat exact op formaat 35 x 24,7 cm, met potlood HB. Let daarbij op het volgende: – alle voorwaarden die ten aanzien van de compositie en het onderwerp van opdracht 2 golden, gelden ook voor deze opdracht 3; – ga uit van de compositie van het eindresultaat van opdr. 2. Breng wel verbeteringen aan. Baseer die op de opmerkingen die gemaakt zijn bij de beoordeling van opdracht 2; – losse lijnen kun je niet gebruiken bij een linoleumsnede. Deze zet je om in lijnachtige, gesloten vormen van minimaal 3 mm breed. Lijnen als scheiding tussen twee kleurvlakken kunnen natuurlijk wel; – alle gebruikte vormen teken je met een enkele contourlijn; – gebruik alleen vlakken en lijnen (= lijnachtige vormen). Hier-‐mee maak je een evenwichtige, maar dynamische compositie. 2 Bespreek de moedertekening met de docent. 3 Leg de moedertekening met de beeldzijde op het raam. Trek de tekening op de achterkant over, zodat het Spiegel-‐beeld van de moedertekening ontstaat. Het overtrekken dient voldoende nauwkeurig te gebeuren, vermijd dat de vormen daarbij slap worden. 4 Het is handig om (bijv. drie) kopieën van dit spiegelbeeld te maken, daarop kun je bij de volgende stap verschillende mogelijkheden uitproberen, terwijl het origineel bewaard blijft. De kopieën mogen wat kleiner zijn dan het origineel. 5 Bedenk weer een kleurcombinatie (drie kleuren!) die voldoet aan de voorwaarden van opdracht 2, maar nu op basis van totaal andere kleuren. De lichtste kleur moet als kleur terug te vinden zijn in de voorraad gekleurd papier van de school. Maak kleurproefjes met plakkaatverf. 6 Kleur de kopieën. Je gebruikt slechts lijnen en vlakken, maar wel voor elk van de drie kleuren (inclusief de kleur van het papier). Probeer verschillende mogelijkheden uit. Dit kun je het snelste doen met bijvoorbeeld viltstiften die de gekozen kleuren zo dicht mogelijk benaderen. 7 Bespreek de ontwerpen en kleurproeven met de docent. 8 Trek het beste ontwerp/moedervel met behulp van carbon-‐ papier en een potlood HB over op een plaat linoleum van het juiste formaat. Dit stuk linoleum wordt de drukvorm. Let er bij het overtrekken op dat de vormen niet verslappen. 9 Laat de voorgetekende drukvorm samen met het ontwerp zien aan de docent.
10 DE EERSTE KLEUR • Bekijk welke vormen in de afdruk de lichtste kleur moeten krijgen (de papierkleur). Snij alle contouren van deze vormen op het linoleum in met een mesje. • Guts deze vormen vervolgens uit. Let daarbij op de guts-‐richting, want de gutsrichting zal in vele gevallen zichbaar zijn in de afdruk en dus een beeldende rol spelen. Gutsen gaat makkelijker als het linoleum warm is. • Klop de drukvorm goed uit, zodat geen gutsresten op de drukvorm achter blijven: ze worden op een storende manier zichtbaar in de afdrukken. 11 Het afdrukken van de eerste kleur: – meng de felle kleur uit het ontwerp met drukinkt. Rol een beetje van dit mengsel gelijkmatig en dun uit op een plaat glas. Rol hiermee de drukvorm gelijkmatig en niet te dik in; – maak voldoende (minimaal vijf) afdrukken op papier van de juiste kleur, maar begin met wat proefdrukken op cou-‐ rantdrukpapier, formaat 1/2. Zorg ervoor dat de afdrukken scherp zijn, niet te vet of te mager, zonder vlekken en dat de afbeelding in het midden van het papier staat. • Maak de drukvorm schoon met water en droog hem af met bijvoorbeeld oude kranten/lappen.
12 DE TWEEDE KLEUR • Trek de felkleurige vormen van het ontwerp opnieuw over op de (droge!) drukvorm. • Laat de voorgetekende drukvorm samen met het ontwerp zien aan de docent. • Snij alle contouren van vormen van de voorstelling die de felle kleur moeten houden in met een mesje. • Guts deze vormen vervolgens uit. Let daarbij weer op de gutsrichting. Verwijder de gutsresten zorgvuldig. 13 Het afdrukken van de tweede kleur: – rol de drukvorm in met de donkere kleur en druk hem als proef af over een niet zo goed gelukte afdruk met de eerste kleur. Zorg dat de tweede kleur goed sluit op de eerste. 14 Bespreek de proefdruk met de docent. 15 Druk de hele oplage in de tweede kleur. 16 Lever de afdruk in die het best gelukt is.
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Heb je een moedertekening gemaakt op basis van het resul-‐taat van opdracht 2: – Is de menselijke figuur de hoofdzaak in de compositie? – Zijn de vormen door het overtrekken niet slap geworden?
lees verder op de volgende pagina u
4 – Zijn de vormen door het overtrekken niet slap geworden? – Is de mensfiguur geabstraheerd (of toch verzonnen)? – Heb je gespeeld met lijn en vlak, vorm en restvorm, voor-‐ en achtergrond en heb je zonder plan gewerkt? – Is er een bepaalde vorm van ruimtelijkheid ontstaan door de toevoeging van lijnen en vlakken? – Is de ruimtewerking enigszins verwarrend (verspringing van voor-‐ en achtergrond) of toch te realistisch? – Is in het eindresultaat ook te zien: vol-‐leegcontrast, aan-‐ dachtsplek in de compositie, overlapping, afsnijding en asymmetrie? Zitten de mensvormen aan het kader vast? • Heb je naar aanleiding van de moedertekening een of meer ontwerpen op schaal en in kleur gemaakt?
• Heb je dezelfde kleurvoorwaarden (een donker, een fel en een lichter/minder opvallende kleur) gebruikt als bij opdr. 2, maar wel met andere kleursoorten gewerkt? • Heb je persoonlijke kleuren gemengd en een spannende kleurcompositie gekregen of is het eindresultaat qua kleur wat gewoontjes? • Heb je slechts lijnen en vlakken gebruikt (maar wel voor elk van de drie kleuren) en daarmee een evenwichtige, maar dynamische compositie gekregen? • Zijn de afdrukken scherp, schoon en niet te vet of te mager? • Staat de afbeelding in het midden van de afdruk? • Sluiten de kleuren goed op elkaar aan?
Opdracht 4 Logo In deze opdracht ontwerp je een logo, waarin letters en een gehele mensfiguur (mag ook een halve verticale mens zijn) zijn verwerkt. Het belangrijkste van deze opdracht is dat je het ZOEKPROCES, in BEELD en WOORD, duidelijk maakt. Ze wegen beide mee. • FORMAAT
een aantal vellen 1/4 (25 x 32,5 cm);
formaat van het logo: tussen de 3 en 7 cm
• TECHNIEK
studies: potlood-‐/viltstift-‐/kleurpotloodtekening; eindprodukt: plakkaatverfschildering
• MATERIAAL
studies: potlood HB, viltstiften/fineliners/kleurpotlood;
• TIJD
6+3 lesuren, 2+2+3 uur buiten de les
eindprodukt: plakkaatverf
• INLEVERDATUM
...........................................................................................
• GEREEDSCHAP
liniaal, gum, puntenslijper, passer, geodriehoek, trek-‐
• BUITEN DE LES
– voorbereidend: verzamel minimaal tien logo's (vijf
pen, penseel en eventueel computer (studies en
letter-‐ en vijf symbool-‐ of combinatielogo's) van zo
procesbeschrijving)
verschillend mogelijke produkten, firma’s/instellingen
– mogelijk: stap 1, 2, 3, 5, 6, 8, 9, 10 en 14
_______ WERKPLAN Voordat je begint moet je eerst weten wat een logo is: Een logo is een beeldmerk dat bedoeld is als herkenningsteken en gebruikt kan worden in bijvoorbeeld een briefhoofd, op verpakkingen enzovoort. Er zijn letterlogo’s en symboollogo’s. In het letterlogo zijn letters verwerkt (bijvoorbeeld AH in het logo van Albert Hein), in het symboollogo staat een symbool (bijvoorbeeld het logo van de Nederlandse Spoorwegen). Combinaties van letter-‐ en symboollogo’s komen vaak voor. Voorbeelden van (beschrijvingen van) logo’s en het spelen met vorm en restvorm vindt je in B IJLAGE 4.1.
Het gaat bij deze opdracht niet alleen om het eindresultaat, maar ook om de weg er naar toe. Je houdt daarom een pro-‐ cesbeschrijving bij die een zoekproces duidelijk maakt en een goede lay-‐out heeft. Hoe de procesbeschrijving eruit moet zien vind je in B IJLAGE 4.2. Over lay-‐out: zie B IJLAGE 4.3. Een voorbeeld van een zoekproces vind je in B IJLAGE 4.4.
VOORBEREIDING: BESCHRIJVING LOGO’S 1 Eerst verwerk je het voorbereidende huiswerk (zie boven). Deze verwerking vormt het begin van de procesbeschrijving. Plak de logo's op 23-‐rings multomap papier en schrijf bij elk: 1 de naam, het soort firma/instelling en dat wat ze maken; 2 of het om een letter-‐ of symbool-‐logo gaat, of om een combinatie hiervan; 3 welke verbanden je ziet tussen het logo en het soort firma/instelling/produkt. Let hierbij op de voorstelling (van het symbooltje) en de vormgeving. Bij dit laatste zijn ook letter-‐vorm en lettertype belangrijk in verhouding tot het gehele logo. Informatie over typografie vind je in B IJLAGE 4.5. 4 wat valt je verder op aan het logo?
FASE 1: IDEEËN ONTWIKKELEN (potlood) 2 Hoe vrijer je je fantasie laat gaan, hoe beter dat is in deze periode van brainstormen. -‐ teken minimaal één schetsblad vol; -‐ ontwikkel daarbij minstens drie verschillende, zo origineel mogelijke onderwerpen of invalshoeken voor het logo; -‐ denk al schetsende (denk dus niet in je hoofd, alles moet zichtbaar worden op papier); -‐ er moet een (deel van) min of meer geabstraheerde mens-‐figuur in het logo verwerkt zijn. Deze figuur moet een be-‐langrijk onderdeel van het logo uitmaken; -‐ de naam of de beginletters van de naam van de instelling, club, vereniging (fitnesscentrum, sportclub, balletgezelschap, sauna enzovoort) waarvoor het logo ontworpen is, moet(en) in het logo verwerkt zijn; 3 Hou tijdens deze fase het geschreven deel van de process-‐ beschrijving bij. Schrijf bij elk van de drie ontwerprichtingen: 1 voor welksoort firma/instelling het logo dienst moet doen. Geef daarbij ook de naam; 2 welke sfeer/boodschap je wilt overbrengen met het logo. Leg jezelf wel beperkingen op, anders wordt het logo veel te ingewikkeld: je kunt beter een of twee dingen zeggen met het logo dan tien; 3 wat je daarvoor allemaal zou kunnen tekenen; 4 welke vormgeving je daarbij denkt te gebruiken. 4 Bespreek van fase 1 de procesbeschrijving (schetsen en tekst) met de docent.
á ! Belangrijk punt!
5 FASE 2: ONTWIKKELING VORMGEVING (eerst potlood, dan twee kleuren viltstift/fineliner/kleurpotlood/computer) Geef in je werk en procesbeschr. aan waar fase 2 begint! Fase 2 en 3 mag je eventueel ook op een computer tekenen als je die thuis hebt staan. Zorg wel voor voldoende uitdraaien van elke verandering die je aanbrengt in de ontwerpen. 5 Samen met de docent bepaal je wat het beste idee is uit fase 1. Dit idee ga je vormgeven door opnieuw te gaan te-‐kenen. Probeer verschillende mogelijkheden uit. Verdere voorwaarden voor jouw logo: – je mag alleen maar vlakken en lijnen gebruiken en drie egale kleuren (inclusief de witte kleur van het papier). Je hebt dus zes mogelijkheden. Benut ze zonodig allemaal! – je mag geen zuiver zwart als kleur gebruiken; – in het logo moet een verwarring tussen vorm-‐restvorm te zien zijn (zie B IJLAGE 4.6 en de tip in B IJLAGE 2). Let op het volgende: – laat alle overbodige zaken weg uit het ontwerp: ga geen uitleggende ‘verhaaltje’ vertellen in het logo; – gebruik twee kleuren viltstift/fineliner/kleurpotlood bij de laatste ontwerpen. 6 Hou tijdens deze fase het geschreven deel van de process-‐ beschrijving bij: beschrijf kort de relatie vormgeving–onderwerp: waarom die lettervorm, kleuren enz? 7 Bespreek van fase 2 de procesbeschrijving met de docent.
FASE 3: AFWERKING/VERFIJNING VORMGEVING (viltstift, fineliner/kleurpotlood/computer) Geef in je werk en procesbeschrijving aan waar fase 3 begint! 8 Uit de bespreking met de docent zal wel blijken naar welke veranderingen je nog kunt streven. Let in deze fase op vormdetails: elke millimeter lijndikte, elke oneffenheid in de vorm is nu van belang. 9 Welke derde kleuren ga je in de nette uitvoering gebruiken? Meng de kleuren uit dekkende plakkaatverf en bespreek de kleurcombinatie met de docent. 10 Hou tijdens deze fase het geschreven deel van de proces-‐ beschrijving bij: licht (de veranderingen in) de vormgeving kort toe. 11 Bespreek van fase 3 de procesbeschrijving (schetsen en tekst) met de docent.
FASE 4: NETTE UITVOERING LOGO (plakkaatverf, aangebracht met trekpen en vervolgens met penseel) 12 Werk als volgt bij de nette uitvoering van het logo: – maak de voortekening opnieuw in uiterst dunne lijnen met potlood HB. De constructie moet nu perfekt zijn; – meng verf voor de twee kleuren die je gaat gebruiken en doe ze in twee lege potjes. Er moet wat water bij, anders komt de verf niet uit de trekpen. Niet te veel, want dan dekt de verf niet goed. Uitproberen op kladpapier! – teken de contouren van alle vormen die één kleur moeten krijgen met trekpen. Gebruik eventueel mal en passer. Voor het werken met trekpen en tekenhaak: zie B IJLAGE 4.7. Schilder ze vervolgens in met een penseel. Het resultaat moet strak, dekkend en egaal zijn: ‘als drukwerk’. Werk eerst de ene kleur helemaal af, begin dan pas met de tweede. Als je zelden of nooit met een trekpen hebt gewerkt is het verstandig de docent om raad te vragen en eerst te oefenen op kladpapier. Zie ook BIJLAGE 4.7. 13 Draai na afloop de bek van de trekpen open en maak hem grondig schoon met een minimum aan vocht. Hou de trekpen niet
onder de kraan, want dan gaat hij roesten. 14 Hou ondertussen ook het geschreven deel van de pro-‐ cesbeschrijving bij: licht (de veranderingen in) de vorm-‐geving kort toe.
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) PROCESBESCHRIJVING • Heb je de procesbeschrijving gemaakt op 23-‐rings multomap papier, gevat in een plastic klemhoes met naam? • Is de tekst kort en toch voldoende veelzeggend? • Staat de tekst steeds bij de afbeelding en niet apart? • Is de kwaliteit van de lay-‐out goed (overzichtelijk en netjes) • Is het zoekproces makkelijk te volgen in woord en beeld? • Wordt de volgorde en het hoe en waarom van veranderin-‐gen in de ideeën duidelijk gemaakt? • Zijn de vier fasen van het ontwerpproces aanwezig?
VOORBEREIDING: BESCHRIJVING LOGO’S • Zijn de logo’s geschikt en zo verschillend mogelijk? • Heb je vijf letter-‐ en vijf symbool-‐ of combilogo's opgeplakt? • Heb je bij elk logo beschreven: – naam, soort firma/instelling en wat ze maken/doen; – of het om een letter-‐ of symboollogo gaat, of om een combinatie hiervan; – welke verbanden je ziet tussen de vormgeving van het logo en het soort firma/instelling/produkt. Heb je daarbij ook gelet op lettervorm en lettertype; – welke verbanden je ziet tussen de voorstelling van het logo en het soort firma/instelling/produkt? – wat je verder opvalt?
ONTWERPEN LOGO • Is het ZOEKPROCES duidelijk zichbaar geworden? • Is er vooruitgang te zien in de vier fasen? • F1: Heb je gezorgd voor minstens één schetsblad met minimaal drie onderwerpen/invalshoeken? • Is er een geabstraheerde mensfiguur te zien in elk logo? • Neemt die een belangrijke plaats in? • Is duidelijk welke bedoeling je hebt omtrent de sfeer/ boodschap? • F4: Komt die sfeer/boodschap in het eindprodukt over? • Is er tekst gebruikt in het logo (naam of beginletters)? • Is duidelijk dat er bewust is vormgegeven: – is er een goede relatie tussen de letters en de rest? – is de lettervorm goed? – heb je uitsluitend lijnen en vlakken gebruikt? – is de verhouding vorm/restvorm goed? – is de verhouding lijn/vlak goed? – is de kleurcombinatie goed? – heb je drie kleuren gebruikt, maar geen zwart (inclusief de witte kleur van het papier)? – heb je uitsluitend lijnen en vlakken gebruikt? – heb je voldoende gebruik gemaakt van de zes verschil-‐lende mogelijkheden? – is er ergens in het logo sprake van een verwarring tussen vorm-‐ restvorm? • F4: Is het verfgebruik in het eindresultaat strak, dekkend en egaal en zonder vlekken? • F4: Heeft het logo een zekere vorm van originaliteit?
6
Opdracht 5 Sportwedstrijd Deze opdracht bestaat uit een aantal kleinere deel-‐opdrachten die samen een beeldend onderzoek in woord en beeld vormen. Allerlei aspecten van beeldendende vormgeving komen aan de orde. Het belangrijkste van de opdracht is te onderzoeken: ‘Hoe kan ik met steeds dezelfde voorstelling toch een verschillende sfeer of emotie uitdrukken door gebruik te maken van verschillende beeldende middelen’. Het onderzoek wordt gedaan aan de hand van sportfoto's uit de krant. Deze vind je in B IJLAGE 5.1. Ook heb je nodig B IJLAGE 5.2. • FORMAAT
een aantal vellen 1/4
• TIJD
12 lesuren, 4 uur buiten de les
• MATERIAAL
potlood HB, zwarte fineliner, O.i.inkt en vrij
• INLEVERDATUM
...........................................................................................
• GEREEDSCHAP
liniaal, gum, puntenslijper en transparant papier
• BUITEN DE LES
mogelijk: de hele opdracht
• TECHNIEK
potlood-‐, fineliner-‐, penseeltekening en vrij
_______ WERKPLAN De deelopdrachten omvatten zowel tekeningen en schetsen als teksten. Deze drie onderdelen vormen samen een verslag in woord en beeld: reflectie en praktijk gaan bij deze opdracht hand in hand. Voor reflectie en praktijk krijg je een apart totaalcijfer.
Lever steeds het gehele verslag in, zodat de docent de vorderingen kan beoordelen.
Het verslag wordt beoordeeld op: • De inhoud van de tekst – de tekst moet kort zijn, maar afdoende antwoord geven op de gestelde vragen. • De vormgeving – de kwaliteit van de lay-‐out (overzichtlijk en netjes, gemaakt op 23-‐rings multomap papier, gevat in een plastic klemhoes met naam). Zie B IJLAGE 4.2 en B IJLAGE 4.3. Informatie over typografie vind je in B IJLAGE 4.5; – de tekst moet steeds bij de bijbehorende tekening staan; – de kwaliteit van de tekeningen en schetsen, ook in relatie tot de gestelde werktijd.
Let op! Tekenpapier heft geen A4 formaat. Om toch een net verslag te krijgen op A4 formaat, moet je het tekenpapier voor je met tekenen begint op A4 snijden.
Maak opdrachten in de aangegeven volgorde!!!! 1 praktijk a Kies de sportfoto (I t/m V) uit B IJLAGE 5.1 die je het meest geschikt lijkt om onderstaande opdrachten mee te maken. b Trek van deze foto de belangrijkste binnen-‐ èn buitencon-‐touren, gevormd door de verschillende toonwaarden, nauw-‐keurig over op transparant papier. Doe dat met een zwarte fineliner. Zorg dat de vormen daarbij niet slap worden. Deze overgetrokken foto dient als moederblad. Voeg dit moederblad als eerste tekening toe aan je verslag. c Trek dit moederblad driemaal over op wit tekenpapier 1/4. Doe dat met potlood HB. Zorg dat de vormen daarbij niet slap worden. Deze drie lineaire tekeningen zijn de voortekeningen van onderstaande praktijk-‐opdrachten. 2 reflectie a Beschrijf de voorstelling van de bij 1 uitgekozen foto: wat bevindt zich waar in beeld en hoe groot t.o.v. het kader? Iemand die de afbeelding niet ziet moet aan de hand van jouw beschrijving een redelijke tekening kunnen maken. Een voorbeeld-‐beschrijving vind je in B IJLAGE 5.2.
b Beantwoord : -‐ De vier vragen uit B IJLAGE 5.2 in je verslag. En verder: -‐ Waarom is voor fineliner gekozen bij 1b en niet voor 6B potlood? -‐ Waarom voor zwart? -‐ Waarom is ervoor gekozen in contouren te tekenen bij 1b? -‐ Noem bij elke foto uit B IJLAGE 5.1 het beeldend middel dat volgens jou het belangrijkste is. Noem bij elk plaatje een ander beeldend middel. Geef bij elk beeldend middel aan onder welk beeldend aspect het valt! 3 praktijk Neem één van de drie voortekeningen van 1c. Geef met penseel en (verdunde) O.i.inkt de belangrijkste toonwaarden van de bijbehorende foto weer. Doe dat in egale vlakken. Zorg dat de grijstinten niet in elkaar overvloeien. Gum de voortekening uit. Je hebt nu een tonale tekening gemaakt. Dit is de tweede tekening in je verslag. 4 reflectie a Wat is een lineaire tekening en wat een tonale? b Beschrijf de werkwijze bij 3 kort en zakelijk (o.a. de werkvolgorde: ”Eerst deed ik…, toen…, daarna… enz.”). c Waarom is bij 3 voor penseel en (verdunde) inkt gekozen? 5 reflectie a Neem de bij 1a uitgekozen foto. Geef in 1 of 2 kenmerkend tref-‐ woorden aan wat volgens jou het karakter van de voorstelling is. b Je gaat in de volgende praktijk-‐opdracht dit ‘karakter van de voorstelling’ versterken, door middel van kleur, materi-‐aal(keuze) en werkwijze. Geef voor elk van deze drie aan hoe je dat versterken beeldend denkt te bereiken. 6 praktijk Neem een tweede voortekening. Voer 5b uit en probeer het doel (versterken) te bereiken door de beeldende middelen toe te passen die je hebt gekozen bij 5b. Schrijf de trefwoorden uit 5a onder de tekening. Dit is tekening drie van je verslag. 7 reflectie Schrijf op wat je geslaagd en minder geslaagd vindt in het eindresultaat van 6, gelet op de doelstelling (versterken) en hoe je die dacht te bereiken (5b). 8 reflectie a Je zorgt er bij praktijk-‐opdracht 9 voor dat kleur, material-‐(keuze) en werkwijze een zo groot mogelijk contrast vormen met het bij 5a genoemde ‘karakter van de voorstelling’. Omschrijf het contrast met minimal twee trefwoorden. lees verder op de volgende pagina u
7 b Geef voor elk van deze drie aan hoe je dat contrast beeldend denkt te bereiken. 9 praktijk Neem een derde voortekening. Voer 8 uit en probeer het doel (zeer groot contrast) te bereiken door de beeldende middelen toe te passen die je hebt gekozen bij 8. Schrijf de trefwoorden uit 5a onder de tekening. Dit is tekening vier van je verslag. 10 reflectie Schrijf op wat je geslaagd en minder geslaagd vindt in het eindresultaat van 9, gelet op de doelstelling (zeer groot contrast) en hoe je die dacht te bereiken (8). 11 reflectie a Maak van elk van de vijf foto’s uit B IJLAGE 5.1 een niet te kleine compositietekening op schaal en geef daarin het volgende duidelijk aan: (voorbeeld in B IJLAGE 5.2) – het kader; – de belangrijkste vormcontouren (je mag ze niet overtrekken, je moet ze natekenen, daarom moet de compositietekening wat groter of kleiner zijn dan de foto); – de opvallendste compositorische lijnen/richtingen en tegen-‐ richtingen. Doe dat met pijlen respectievelijk streepjespijlen; – de aandachtsplek(ken), indien aanwezig. Omcirkel deze met een stippellijn. b Welke foto uit B IJLAGE 5.1 heeft het duidelijkst één opval-‐lend ritme in de personen? Schrijf het cijfer op. Geef het ritme met een kleurtje aan in de juiste compositietekening van 11a. c Welke foto heeft duidelijk meer dan één ritme in de per-‐sonen? Schrijf het cijfer op. Geef de ritmes met verschillende kleuren aan in betreffende compositietekening van 11a. d De compositie van foto V is beweeglijk te noemen. Geef voor deze bewering twee argumenten. e Toch zit er in foto V ook een element van rust. Geef voor deze bewering een argument. f In welke foto speelt afsnijding de belangrijkste rol? g Wat is van die afsnijding het beeldend effect? h Welke drie beeldend aspecten ontbreken in alle foto’s?
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) PRAKTIJK-‐OPDRACHTEN 1 Zijn de belangrijkste contouren omgetrokken? Zijn de vormen daarbij niet slap geworden? 3 Zijn de belangrijkste toonwaarden egaal geschilderd? 6 Is het ‘karakter van de voorstelling’ versterkt door – het kleurgebruik, – (de keuze van) het materiaal – de werkwijze? 9 Vormt het ‘karakter van de voorstelling’ een zeer groot contrast met – het kleurgebruik, – (de keuze van) het materiaal – de werkwijze?
REFLECTIE-‐OPDRACHTEN 2a Heb je de voorstelling precies beschreven? 2b Heb je de vier vragen over B IJLAGE 5.2) juist beantwoord? 2c Heb je de vraag over fineliner en zwart beantwoord? 2d Heb de vraag over contouren beantwoord? 2e Zijn voor elke foto het belangrijkste beeldende middel en het bijbehorende beeldende aspect genoemd? 4a Heb je het verschil tussen een lineaire en een tonale tekening uitgelegd? 4b Is een goede beschrijving van de werkwijze gegeven? 4c Heb je de vraag over het gebruik van penseel en O.i.inkt beantwoord? 5a Heb je in een of twee kenmerkende trefwoorden aangegeven wat het karakter van de voorstelling is? 5b Heb je voor kleur, materiaalkeuze en werkwijze vermeld hoe ze het ‘karakter van de voorstelling’ kunnen versterken? 7 Heb je opgeschreven wat je geslaagd en minder geslaagd vindt in het resultaat van 6, ook gelet op de doelstelling (versterken) en hoe je die dacht te bereiken? 8 Heb je voor kleur, materiaalkeuze en werkwijze aangege-‐ven hoe ze een zeer groot contrast kunnen vormen met het ‘karakter van de voorstelling’? 10 Heb je vermeld wat je geslaagd en minder geslaagd vindt in het resultaat van 9, ook gelet op de doelstelling (zeer groot contrast) en hoe je die dacht te bereiken? 11a Heb je een goede, niet te kleine compositie tekening van elk van de foto’s uit B IJLAGE 5 gemaakt en gelet op: schaal, kader, vormcontouren, (tegen)richtingen, aandachtsplek(ken)? 11b Heb je de foto uitgekozen (cijfer opgeschreven) met één ritme en heb dat ritme aangegeven met kleur? 11c Heb je de foto uitgekozen met meer dan één ritme en heb je dat ritme aangegeven met verschillende kleuren? 11d Heb je twee argumenten gegeven voor de beweeglijkheid van de compositie van foto V? 11e Heb je ook het element van rust in deze foto genoemd? 11f Heb je aangegeven in welke foto afsnijding de belangrijkste rol speelt? 11g Heb je het beeldend effect van de afsnijding uitgelegd? 11h Heb je opgeschreven welke drie beeldende aspecten in alle foto’s ontbreken?
VERZORGING EN LAY-‐OUT VAN HET VERSLAG • Heb je het verslag gemaakt op 23-‐rings multomap papier, gevat in een plastic klemhoes met naam? • Is de lay-‐out overzichtelijk en netjes? • Is de tekst kort? • Staat de tekst steeds bij de afbeelding en niet apart? • Worden de ideeën en motiveringen van de beeldende keuzes duidelijk gemaakt? • Zijn de tekeningen verzorgd? • Is de kwaliteit van de compositie-‐tekeningen goed, ook in relatie tot de gestelde werktijd?
8
Opdracht 6 Ritmische groep mensen In deze opdracht maak je een werkstuk naar aanleiding van een titel. In het eindresultaat moet de ritmische ordening van een groep menselijke figuren de hoofdrol spelen. • FORMAAT
1/2 (50 x 32,5 cm); voorstudies: 10 x 6,5 cm
• MATERIAAL
voorbereiding: potlood, krijt en keuze kleurmateriaal;
schrift waarin volgens jou duidelijk een eentonig
eindwerkstuk: vetkrijt
ritme zit en één waarin duidelijk een afwisselend ritme te zien is (zie B IJLAGE 6). Geef de ritmische
• GEREEDSCHAP
vetkrijtkrabber, peut en doekje/tissue
richtingen en vormen in de afbeeldingen aan met
• TECHNIEK
diverse kleurmaterialen en vetkrijttekening
viltstift. Plak de afbeeldingen op multomappapier
• TIJD
3+5 lesuren, 2+1 uur buiten de les
en schrijf erbij: "Eentonig ritme", respectievelijk
• INLEVERDATUM
...........................................................................................
• BUITEN DE LES
– voorbereidend: zoek één afbeelding uit een tijd-‐
"Afwisselend ritme". Doe ze in een plastic klemhoes;
– mogelijk: stap 1
_______ WERKPLAN Als je goed kijkt, kun je in een groep mensen soms een her-‐haling ontdekken van vormen en richtingen. Deze herhaling kan ritmisch gebeuren. Je zou kunnen proberen dit ritme na te trommelen. Ritme is een speciale vorm van herhaling. Zie als voorbeeld B IJLAGE 6. Niet alleen vormen en richtingen, maar ook kleuren kunnen door herhaling voor ritme zorgen. Door ritme kan een element van beweging in de compositie ontstaan. Let op: niet èlke herhaling zorgt voor ritme! Herhaling en ritme zijn niet synoniem. Ritme en herhaling zijn een onderdeel van compositie. Voorbeelden van herhaling/ritme vind je in de afbeeldingen oefenvragen beeldende aspecten (ELO): vraag 4g, 5b, 12, 13a/b, 31.
VOORSTUDIES 1 Maak drie voorstudies op schaal (10 x 6,5 cm) van een groep mensen met een sumiere omgeving/achtergrond. Doe dat met twee verschillende materialen. Tijdindicatie: 15 min per studie. Kies uit de volgende titels: "Rij met wachtenden” (voor tram, bioscoop, uitvoering/optreden), "Muurtje bij een strafschop", "Zangkoor", "Groepsportret’. Je mag, in overleg met de docent, de titel enigsinds aanpassen. 7 voorwaarden: -‐ 1 Zorg ervoor dat in de voorstudies sprake is van een zoek-‐proces, zodat een groei merkbaar wordt. -‐ 2 in de groep mensen overheersen twee ritmes, zodat de compositie een zekere element van beweging krijgt; -‐ 3 de ritmes komen ondermeer tot stand door het benadruk-‐ken van de restvormen en richtingen. Dit kun je proberen te bereiken door de restvormen en richtingen wat te verzelf-‐standigen (zie bijvoorbeeld opdracht 2, pagina 2); -‐ 4 hierdoor ontstaat een zekere mate van abstractie (voor het proces van abstraheren: zie B IJLAGE 2). Ook de vormen (van mensen en omgeving) en de ruimte zijn in zekere mate geabstraheerd: net als in opdracht 2 en 4 gaan mens en achtergrond (vorm en restvorm) in zekere mate in elkaar over (zie B IJLAGE 4.6).; -‐ 5 in het geschetste eindresultaat spelen elementen van de achtergrond/omgeving een rol, al zijn ze sumier gebleven; -‐ 6 de compositie is evenwichtig, maar dynamisch (beweeglijk); -‐ 7 de titel is in de voorstelling te herkennen en staat onder elke studie vermeld. 2 Bespreek de voorstudies met de docent. 3 Werk het beste resultaat uit als kleurstudie in een kleur-‐ materiaal naar eigen keuze. 4 Bespreek de voorstudies en lever ze in!
EINDWERSTUK 5 Om een gekleurde ondergrond te krijgen, breng je op het gehele oppervlak van een wit tekenvel, formaat 1/2, een dunne laag vetkrijt aan. Dit herhaal je nog eens met een andere kleur. Meng de twee lagen door elkaar met een in peut gedrenkt doekje. De gekozen kleuren bepalen voor een groot deel de kleursfeer van het eindresultaat. 6 Vergroot de beste studie op deze ondergrond. Doe dat met potlood HB, in omtreklijn. 7 Let bij de uitwerking met vetkrijt op het volgende: – zoek naar een persoonlijke kleurstelling. Mengen kan alleen maar als je meer dan één kleur vetkrijt in dunne lagen over elkaar aanbrengt en door elkaar werkt; – de kleur van de onderlaag moet een belangrijke rol spelen in de kleursfeer van het eindresultaat. Gebruik het vetkrijt dus niet te dekkend; – probeer het ritme te versterken door het kleurgebruik. 8 Zet de gekozen titel klein en netjes op de voorkant van van het werkstuk. Is de titel voor de beschouwer herkenbaar? Probeer dat uit op je klasgenoten.
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Is er sprake van een groei in het zoekproces? • Heb je een keuze gemaakt uit de titels? • Overheersen twee ritmes in de compositie? • Zijn ze o.a. tot stand gekomen door de benadrukking /verzelfstandiging van restvormen en richtingen? • Ontstaat o.a. hierdoor beweging in de compositie? • Zijn de mensvormen en de ruimte geabstraheerd, o.a. door het gedeeltelijk opheffen van het contrast vorm (mens) en restvorm (achtergrond/omgeving)? • Ben je bij het proces van abstraheren uitgegaan van schetsen naar de natuur? • Is de compositie evenwichtig, maar dynamisch? • Speelt de achtergrond/omgeving een (sumiere) rol? • Is er in het eindresultaat sprake van een persoonlijke kleurstelling? • Benadrukt het kleurgebruik het ritmische karakter? • Speelt de kleur van de ondergrond nog mee in de kleursfeer van het eindresultaat? • Staat de titel klein en netjes op de voorkant en is hij door de beschouwer in het eindresultaat te herkennen?
9
Opdracht 7 Temidden van een dreigende menigte In deze opdracht maak je een schildering. Je staat midden in een opgewonden, dreigende menigte. De menselijke figuur vormt het belangrijkste element van de voorstelling. De menselijke emoties, uitgedrukt door de schilderwijze, lichaams-‐houding en gezichtuitdrukking, spelen de hoofdrol. • FORMAAT
voorstudies: 1/4; eindwerkstuk: 1 (50 x 65 cm)
• MATERIAAL
voorstudies: vrij; voortekening: (potlood,) houtskool;
• BUITEN DE LES
– voorbereiding: stap 1 – voorbereidend: verzamel eventueel beeldmateri-‐
eindwerkstuk: plakkaatverf
aal, te gebruiken voor gezichtsuitdrukkingen,
• GEREEDSCHAP
eindwerkstuk: varkensharen kwasten, penselen, af-‐
lichaamshoudingen, achtergrond/om-‐geving. Plak
vloeipapier en palet
de foto's op 23-‐rings multomap papier en
• TECHNIEK
plakkaatverfschildering
bespreek ze samen met de rest van het voor-‐
• TIJD
2+6 lesuren, 1+3 uur buiten de les
bereidende huiswerk
• INLEVERDATUM
...........................................................................................
– mogelijk: stap 3
_______ WERKPLAN VOORBEREIDING 1a Voor het onderwerp mag je kiezen uit de volgende titels: "Protestdemonstratie", "Publiek bij een wedstrijd", "Publiek bij een popconcert", "Staking", "Rellen". Maak je keuze uit de titels. Je mag, in overleg met de docent, de titel aanpassen. b Verzin welke lichaamshoudingen, gezichtsuitdrukkingen, attributen en omgeving/achtergrond je kunt gebruiken bij het gekozen onderwerp. Vul ze in bij B IJLAGE 7.1. c Lees pagina 73 t/m 79 van KUNST TEN TOON. Bij expressionistische kunstwerken staat de (uiting van) emoties centraal. Vul bij B IJLAGE 7.1 in wat je bij expressionistische schilderijen meestal: ziet ten aanzien van vorm, licht, kleur, contrasten, materiaalgebruik en werkwijze. d Vul onderstaande vragen in met potlood bij B IJLAGE 7.1: • In het werkstuk heb je een compositie nodig die dynamisch is. Waarom? • Welke beeldende middelen ga je gebruiken om de compo-‐sitie dynamisch te maken? Noem er drie. • Welke beeldende middelen ga je gebruiken om de ruimte-‐ werking zo te maken dat de beschouwer het gevoel krijgt dat hij/zij midden in de mensenmenigte staat? Noem er drie. • Welke beeldende middelen ga je gebruiken om de licht/schaduwwerking zo te maken dat de expressie in het eindwerkstuk zo groot mogelijk wordt? Noem er drie. 2 Bespreek stap 1 en het eventuele beeldmateriaal (zie huiswerk, bovenaan opdracht).
VOORSTUDIES 3 Trek op formaat 1/4 de horizontale en verticale middenlijn. Je hebt nu vier vakjes om voorstudies te maken. De voorstudies moeten voldoen aan 9 voorwaarden: – 1 maak de voorstudies in drie verschillende materialen. – 2 Zorg ervoor dat in de voorstudies sprake is van een zoekproces, zodat een groei merkbaar wordt. – 3 de materiaalkeuze en de werkwijze van de voorstudies passen bij het expressionistische karakter van deze opdracht; – 4 uit de lichaamshoudingen en gezichtuitdrukkingen spreekt dreiging. Ze zijn zodanig, dat de expressie zo sterk mogelijk is en de emoties goed worden weergegeven. Je hebt voor inspiratie geput uit het verzamelde beeldmateriaal en het betreffende lijstje uit stap 1; – 5 de ruimtewerking maakt duidelijk dat de beschouwer midden tussen de menigte staat: je hebt de betreffende punten van stap 1 toegepast;
– 6 de licht/schaduwwerking is zo gekozen, dat het dreigende karakter van de groep mensen zo groot mogelijk is: je hebt de betreffende punten van stap 1 toegepast; – 7 er is een zekere mate van vervorming/vormvereenvoudi-‐ging zichtbaar, die de expressie zo sterk mogelijk maakt; – 8 de compositie is dynamische: je hebt de betreffende punten van stap 1 toegepast; – 9 hou in de gaten dat het grootste deel van het papierop-‐pervlak door mensfiguren wordt ingenomen en dat de achtergrond/omgeving en de attributen slechts een onder-‐ steunende rol spelen. 4 Bespreek de voorstudies met de docent en lever de voorstudies in ter beoordeling.
EINDWERKSTUK 5 Maak naar aanleiding van de beste voorstudie de voorte-‐kening van het eindwerkstuk op formaat 1. Gebruik hiervoor houtskool. Je kunt een voorstudie uitvergroten met behulp van een ruitjespatroon (ruitjes 2 x 2 of 1 x 1 cm) dat je in zeer dun-‐ne potloodlijnen op de voorstudie tekent. Vervolgens breng je dat patroon vergroot aan (in dit geval viermaal) op formaat 1. Nu kun je de voorstudie per vakje uitvergroten. 6 Laat de voortekening aan de docent zien. 7 Fixeer het houtskool half en schilder de voortekening als volgt met plakkaatverf: – 1 breng over het hele papier dunne, transparante, schilder-‐ achtige lagen aan van kleuren die volgens jou de stemming weergeven die past bij het onderwerp. Het houtskool zal een beetje uitlopenen en zo meehelpen aan de kleursfeer en de schilderachtige losheid van het eindresultaat; – 2 schilder over de (droge) onderlaag op expressionistische wijze met dekkende verfstreken in verschillende sterk ver-‐ ontreinigde, onzuivere kleuren. De schilderwijze mag zo los zijn, dat de onderschildering hier en daar zichtbaar blijft. De kleuren moeten de dreigende sfeer versterken; – 3 streef naar een schilderachtig handschrift. Afwisselende verf-‐ texturen bereik je door verschillende werkwijzen toe te passen bij het schilderen (ruige kwaststreek, afvloeien van verflaag, tekenen in verflaag met achterkant penseel enz.); – 4 zorg ervoor dat één kleurfamilie gaat overheersen in het eindresultaat: de kleuren zijn dus niet zo expressionistisch!
lees verder op de volgende pagina u
10 – 5 breng in dit stemmige geheel hier en daar goedgekozen kleuraccenten aan met wat zuiverder kleuren. Hierdoor ontstaan kleurcontrasten die het beeld verlevendigen. – 6 in het eindresultaat mag houtskool ook nog een rol spelen. 8 Zet de gekozen titel klein en netjes op de voorkant van van het werkstuk. _______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Heb je bij stap 1 opgeschreven welke lichaamshoudingen, gezichtsuitdrukkingen, attributen en omgeving/achtergrond je kunt gebruiken bij het gekozen onderwerp? • Heb je de vragen van stap 1 beantwoord? • Heb je een (groei in het) zoekproces bij de studies bereikt? • Heb je in de studies de uitkomsten van stap 1 gebruikt t.a.v: – de keuze van werkwijze en materiaal (expressionistisch); – lichaamshoudingen, gezichtsuitdrukkingen, attributen en omgeving/achtergrond; – ruimtewerking (middenin de menigte);
– licht/schaduwwerking; – eventueel vervorming; – compositie? • Geeft het eindresultaat je het gevoel dat je midden in een menigte staat? • Is de sfeer in het eindresultaat dreigend? • Is de uitstraling van het expressief? • Speelt de achtergrond/omgeving een ondersteunende rol? • Is in het eindresultaat de invloed van de transparante on-‐ derschildering nog merkbaar? • Is er op expressionistische wijze met dekkende plakkaatverf geschilderd in de bovenlagen? • Is er in het eindresultaat sprake van een los, schilderachtig, afwisselend handschrift? • Heeft het eindresultaat stemmige, onzuivere kleuren? • Overheerst hierbij één kleurfamilie? • Is het beeld verlevendigd door accenten van wat zuiverder kleur? • Staat de titel klein en netjes op de voorkant, is hij herkenbaar en gekozen uit het aangeboden rijtje?
Opdracht 8 BOEKOMSLAG In deze opdracht ontwerp je een boekomslag. • FORMAAT
ontwerpen: 1/4;
eindwerkstuk: minimaal 20 x 13 cm, maximaal 30 x 21,5
• TECHNIEK • TIJD
aquarelverfschildering met pentekening 3 lesuren, 4 thuisuren
cm (aquarelpapier)
• INLEVERDATUM
...........................................................................................
• MATERIAAL
aqarelverf en O.i.inkt en vrij
• HUISWERK
– voorbereiding: stap 1 en vooral 3
• GEREEDSCHAP
tekenplank, papierplakband, eventueel een föhn,
– mogelijk: stap 1, 2, 6
penselen, afvloeipapier, palet, omsteekpen en vrij
_______ WERKPLAN 1 Je mag voor het boek enz. uit de volgende titels kiezen: "Hoe langer hoe zwanger", "Hij laat zijn buik staan", "Sportblessures", "Eenzame grotestadsbewoner" en " ... " 2 Kies uit de titels (op de “…” mag je zelf iets invullen) en maak voorstudies van het boekomslag. Let op het volgende: – ontwerp alleen maar de voorkant van het boek; – zorg dat de voorstudies een zoekproces vormen; – streef zoveel mogelijk naar een persoonlijke visie en sfeer, een eigen gezicht en zeggingskracht; – zorg dat op de omslag beeld en tekst aanwezig zijn; – zorg dat tussen beeld en tekst een duidelijk verband bestaat qua vormgeving en qua inhoud; – zorg dat de lay-‐out (tekst en beeld) een geheel is; – BEELD. Maak minstanes 3 ontwerpjes, waarbij je let op: a. de relatie voorstelling-‐inhoud (bijvoorbeeld: dekt de voor-‐ stelling de titel van het boek?). b. de relatie van voorstelling en inhoud met de vormgeving. Let daarbij op de compositie (bijvoorbeeld vorm, licht-‐donker, andere contrasten) en in een later stadium op de kleur. – TEKST. De titel en de schrijver moeten op de omslag worden vermeld. Voor de tekst ontwerp je zelf de letters. Maak minimaal 2 ontwerpjes waarbij je let op afmetingen en vormsoort. Het lettertype moet passen bij het beeld en de inhoud. Hou de algemene regels van teksten in de gaten. Informatie over typografie vind je in B IJLAGE 4.5;
– zorg dat het laatste ontwerp op ware grootte is en zowel beeld als tekst bevat. 3 Lever alle ontwerpen (minstens 3+2) in en bespreek ze met de docent en breng verbeteringen aan. 4 Span een stuk aquarelpapier op een tekenplank. 5 Experimenteer met het materiaal aquarelverf. Maak minimaal twee proefjes waarbij je een aantal mogelijkheden uitprobeert: gelaagd schilderen en "nat in nat", vlekken maken, afvloeien enzovoort. 6 Beproef het materiaal vervolgens in combinatie met pen en O.i.inkt. Gebruik daarbij onder andere fijne lijn-‐structuren. Penseeltechnieken in O.i.inkt mogen dus ook worden toegepast. Maak minimaal twee proefjes. 7 Bespreek de resultaten van de voorbereiding met de docent: minstens 3+2 ontwerpen en 2+2 materiaalproefjes. 8 Voer het eindontwerp in het net uit. 9 Lever de ontwerpen (minimaal 5) en proefjes (minimaal 4) opnieuw in, samen met het eindwerkstuk. lees verder op de volgende pagina u
11 _______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Heb je de materiaal-‐ en techniek-‐proefjes ingeleverd? • Is er sprake van een zoekproces bij de voorstudies? • heb je minstens 5 ontwerpen en 4 proefjes en een eindwerkstuk ingeleverd? • Wordt uit de resultaten van de voorbereiding duidelijk dat: – je hebt geëxperimenteerd met aquarelverf en O.i.inkt (op zijn minst met fijne penstructuren)? – je hebt gezocht naar een vormgeving (compositie, vorm, kleur) van tekst en beeld die de titel goed verbeeldt?
• Heb je beeld en tekst (titel en schrijver) toegepast in het omslag en is er sprake van een verband tussen deze twee qua vormgeving en inhoud? • Is de lay-‐out van de omslag (tekst en beeld) een geheel? • Is de tweede techniek gelijkwaardig toegepast? • Ziet je ontwerp er uit als een boekomslag? • Is de tekst leesbaar? • Heeft de omslag een persoonlijke visie en sfeer, een eigen gezicht en zeggingskracht gekregen?
Opdracht * Gezien in een vlek Voor deze opdracht krijg je een apart stencil
Opdracht 9 Slotopdracht: keuze thema Na de serie opdrachten over de menselijke figuur krijg je een slotopdracht waarbij je een vrij werkstuk maakt naar aanleiding van een afbeelding òf een verbaal gegeven. Tevens schrijf je een officiële procesbeschrijving. • FORMAAT
vrij
• TIJD
6-‐8 lesuren, 3-‐4 uur buiten de les
• MATERIAAL
vrij
• INLEVERDATUM
..........................................................................................
• GEREEDSCHAP
vrij
• BUITEN DE LES
mogelijk: hele opdracht
• TECHNIEK
vrij
_______ WERKPLAN Voordat je aan deze opdracht begint, maak je in 2 blokuren tien experimentele materiaal/techniek-‐bladen. Lever er vijf in. Van twee bladen verander je de abstracte vormen in een voorstelling. De beoordelingscriteria vind je in het aparte stencil “Gezien in een vlek”. Het doel van deze korte opdracht is: je ‘los en vrij’ te maken. BIJLAGE 9.1 is het formulier van de procesbeschrijving dat je ook volgend jaar bij je eindexamen gaat gebruiken. 1 In B IJLAGE 9.2 vind je opdrachten (titels, een foto en een gedicht of stuk tekst. Maak je keuze en vraag je af: – wat kan de titel allemaal betekenen? – welke associaties komen er in mij op bij dit onderwerp, zowel qua inhoud als qua vormgeving? – welke beeldende aspecten, materialen, technieken enzovoort kan ik het best gebuiken om mijn doel te bereiken? Als je de foto kiest geldt: de voorstelling van de foto moet in alle werkstukken als uitgangspunt herkenbaar blijven. 2 Voorgaande overwegingen gebruik je om een proeftekst te formuleren die je op de procesbeschrijving-‐deel 1 wilt invullen. Een week na de start van de slotopdracht bespreek je de proeftekst met de docent. Dan schrijf je een vebeterde versie netjes op het p.b.-‐formulier. Dit lever je in. 3 Van je ideeën maak je studies (voorstelling/compositie). Ook doe je minstens drie experimenten met verschillende materialen en technieken. 4 Op basis van je voorstudies maak je een eindwerkstuk. 5 Bespreek iedere week de vorderingen (laat aftekenen!). Elke keer dat je dat vergeet wordt er 0,5p. van het eincijfer van de slotopdracht afgetrokken.
6 De laatste les van deze opdracht krijg je de p.b. weer terug en vul je deel 2 in. Je levert de p.b. samen met het eindwerk-‐stuk in. Natuurlijk is het erg verstandig om van te voren de tekst van deel 2 thuis in het klad te maken.
_______ WAT IS BELANGRIJK? (beoordelingscriteria) • Procesbeschrijving-‐deel 1 ingevuld en op tijd ingeleverd? • Heb je iedere week de vorderingen van deze opdracht met de docent besproken en laten aftekenen op het beoordelingsformulier? • Hoe verhoudt zich het ingeleverde werk tot de werktijd? • Heb je voldoende voorstudies (voorstelling/compositie)? • Heb je minstens drie verschillende materialen/technieken experimenten gedaan? • Is het zoekproces voldoende? • Heb je voldaan aan de eventuele extra voorwaarden die bij de opdracht staan? • Als je de foto hebt gekozen: is in alle werkstukken de voorstelling herkenbaar gebleven als uitgangspunt? • Heb je in je eindwerkstuk gedaan wat je in de proces-‐ beschrijving hebt aangekondigd? • Heb je de procesbeschrijving-‐deel 2 ingevuld en samen met het eindwerkstuk ingeleverd? EINDE