Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLAV1/1100000259/kadc. BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE HEER JOHANNES VAN DEN BROEK MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN TE 2330 MERKSPLAS, STRIKKEWEG Z/N. De deputatie van de provincie Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage en hoofdstuk 3 van het decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM); Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 21 juni 2011 ingediend door de heer Johannes Van den Broek, wonend Strikkeweg 5 te 2330 Merksplas strekkende tot het verkrijgen van een milieuvergunning om een varkensbedrijf, gelegen te 2330 Merksplas, Strikkeweg z/n, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 1-B-50b, 1-B-51a, te exploiteren, met als voorwerp: ‒ plaatsen voor 2.980 vleesvarkens (9.4.1.c.2 – 9.4.1.d.1); ‒ opslag van 5.000 liter mazout in een bovengrondse tank (17.3.6.1.b); ‒ verdeelinstallatie met 1 verdeelslang (17.3.9.1); ‒ opslag van 4.800 m³ mest (28.2.c.1); ‒ noodstroomgenerator met een nominaal vermogen van 17 kW (= vermogen teruggebracht tot 50% wegens minder dan 360 bedrijfsuren per kalenderjaar) (31.1.1.b); ‒ grondwaterwinning op een diepte van 204 m met een maximaal opgepompt debiet van 30 m³/dag en 9.000 m³/jaar (53.8.2); Vlarem-rubricering volgens aanvrager: 9.4.1.c.2 – 9.4.1.d.1 – 17.3.6.1.b – 17.3.9.1 – 28.2.c.1 – 31.1.1.b – 53.8.2 Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 21 juni 2011; op het feit dat op datum van 5 juli 2011 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem;
Koningin Elisabethlei 22 | 2018 Antwerpen 1 T 03 240 50 11 | F 03 240 57 79
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek d.d. 17 augustus 2011 waaruit blijkt dat er noch schriftelijke, noch mondelinge bezwaren en/of opmerkingen werden ingediend; Gelet op het gunstige advies d.d. 25 augustus 2011 van het college van burgemeester en schepenen van Merksplas (kenmerk 1/298); Gelet op het ongunstige advies d.d. 1 september 2011 van de afdeling van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), bevoegd voor Milieuvergunningen (AMV) (kenmerk AMV/A/11/7445); op volgende elementen uit dit advies: 1. Het voorwerp van onderhavige aanvraag betreft in hoofdzaak de exploitatie van een nieuw vleesvarkensbedrijf. 2. De exploitant wenst twee nieuwe stallen te bouwen zodat die zal plaats bieden aan 2.980 vleesvarkens en 2.560 biggen (tot 10 weken). De 2 stallen worden met elkaar verbonden door middel van een centrale gang. De stallen zullen ammoniakemissiearm gebouwd worden en voorzien worden van twee biologische luchtwassers met een geurreductie van 45% en een ammoniakreductie van 70%. 3. De geuremissie zal toenemen met 100% aangezien het een nieuw bedrijf betreft. In het aanvraagdossier wordt er niets vermeld over de geschatte geuremissie en eventuele cumulatieve effecten. Er kan bijgevolg niet beoordeeld worden of er gehinderden zullen bijkomen voor wat betreft eventueel omwonenden in agrarisch gebied of gehinderden in het woongebied met landelijk karakter. 4. De totale ammoniakemissie van de inrichting wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor, behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingssysteem. De emissiefactor voor de berekening van de totale emissie omvat de stalemissie inclusief de emissie van de mest die in de stal opgeslagen is. Voor het bedrijf met 2.980 vleesvarkens en 2.560 biggen komt de totale ammoniakemissie op 2.696 kg ammoniak op jaarbasis. Er is een uitbreiding met 100% aangezien het een nieuw bedrijf betreft. 5. De inrichting ligt in de buurt van een speciale beschermingszone ter uitvoering van de EUhabitatrichtlijn. Het bedrijf is gelegen op ca. 720 m van natuurgebied. Het bedrijf is gelegen op ca. 660 m van het habitatrichtlijngebied ‘Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout’ en op ca. 700 m van het VEN-gebied ‘Het Turnhouts vennengebied’. Er dient ten minste een passende beoordeling van de mogelijke effecten op de speciale beschermingszones opgemaakt te worden. 6. Indien er een milieueffectenrapport wordt opgemaakt, moet de passende beoordeling daarin opgenomen zijn. 7. De aangevraagde inrichting omvat stalplaatsen voor 2.980 vleesvarkens. Een inrichting is merplichtig door het houden van meer dan 3.000 mestvarkens. Het aangevraagde aantal stalplaatsen ligt net onder deze MER-drempel. 8. In een arrest van 24 maart 2011 heeft het Europees Hof van Justitie geoordeeld dat het Vlaamse Gewest de artikelen en bijlagen, die in de Europese richtlijn de screening regelen, niet correct heeft omgezet. 9. In het arrest van 24 maart 2011 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de Vlaamse regelgeving niet in overeenstemming is met een aantal bepalingen van richtlijn 85/337/EEG omdat ze een aantal projecten die zijn opgenomen in bijlage II van die richtlijn (o.a. intensieve veeteeltbedrijven), alleen op basis van het criterium ‘omvang van het project’ uitsluit van een zogenaamde screening, dus zonder rekening te houden met andere relevante criteria, onder meer met betrekking tot de aard en de ligging van het project. 10. Ingevolge artikel 260, eerste lid, van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is een lidstaat ertoe gehouden onmiddellijk de maatregelen te nemen die nodig zijn om een arrest van het Hof van Justitie uit te voeren. Voor arresten waarin het Hof vaststelt dat de
2 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
11.
12.
13.
14.
15. 16.
lidstaat niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen heeft genomen om uitvoering te geven aan verplichtingen die voortvloeien uit een richtlijn van de Europese Unie, betekent dat concreet dat de lidstaat verplicht is zo snel mogelijk het wettelijke en bestuursrechtelijke kader in overeenstemming te brengen met de richtlijn en in afwachting daarvan alle andere maatregelen te nemen om de zogenaamde volle werking van de bepalingen in kwestie van de richtlijn te waarborgen. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat alle administratieve overheden en overheidsinstanties van de lidstaten hun volle medewerking moeten verlenen aan de effectieve en uniforme toepassing van het Unierecht. Aangezien het Hof van Justitie heeft vastgesteld dat de regelgeving die in het Vlaamse Gewest toepasselijk is, niet alle maatregelen bevat die nodig zijn om artikel 4, tweede en derde lid, gelezen in samenhang met bijlage II en III van richtlijn 85/337/EEG, volledig en correct uit te voeren, zijn wijzigingen in de regelgeving nodig om uitvoering te geven aan het arrest. In afwachting van de inwerkingtreding van die wijzigingen moet elke overheidsinstantie die betrokken is bij die regelgeving, alle maatregelen nemen die nodig zijn om de volle werking van de bepalingen in kwestie van de richtlijn te waarborgen. Bijgevolg dient onderzocht te worden of de vergunningsaanvrager een milieueffectrapport moet opmaken. Dit moet gebeuren voor er een beslissing is genomen over de vergunningsaanvraag. De vraag wanneer een milieueffectrapport vereist is voor een project dat onder het toepassingsgebied valt, is slechts in abstracto te beantwoorden. In het algemeen geldt dat voor projecten een milieueffectrapport nodig is als de activiteit een aanzienlijk milieueffect kan hebben wegens haar aard, omvang of ligging. Daarbij moet rekening worden gehouden met de criteria van bijlage II bij het DABM, onder andere: de kenmerken van de projecten, waarbij in het bijzonder de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, de verontreiniging en hinder, alsook het risico van ongevallen in overweging moeten worden genomen; de plaats van de projecten, waarbij rekening wordt gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de geografische gebieden waarop de projecten een invloed kunnen hebben, door in het bijzonder het bestaande grondgebruik en het opnamevermogen van het natuurlijke milieu in overweging te nemen;de kenmerken van het potentiële effect, in het bijzonder met betrekking tot het bereik van het effect (geografische gebied en de grootte van de getroffen bevolking. Momenteel beschikt de AMV over onvoldoende informatie met betrekking tot het aspect geur en ammoniakemissie om een goed oordeel over het aangevraagde project te kunnen vormen. Het is aangewezen dat de initiatiefnemer (exploitant) bijkomende verduidelijkende informatie aan de vergunningverlenende overheid bezorgt met betrekking tot de aspecten geur en ammoniakemissie. Momenteel kan de AMV niet besluiten dat het project niet valt onder de lijst bijlage II van de EU-richtlijn 85/337/EEG. De dienst Mer, departement LNE is hiervoor de bevoegde administratie (Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage). De AMV brengt, rekening houdende met het ontbreken van de hoger vermelde informatie, een voorlopig ongunstig advies uit. De inrichting is geklasseerd als GPBV-bedrijf doordat voor de exploitatie van meer dan 2.000 vleesvarkens (>30 kg) rubriek 9.4.1.d.1 van toepassing is. De GPBV-evaluatie zal uitgevoerd worden na het verkrijgen van alle gegevens;
Gelet op het stilzwijgend gunstige advies van het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO); Gelet op het gunstige advies d.d. 12 augustus 2011 van de afdeling Operationeel Waterbeheer van de VMM (AOW) (kenmerk WAT/A/GW1/2838/vl); op volgende elementen uit dit advies: 1. De aanvraag betreft de vergunning voor de aanleg van een nieuwe grondwaterwinning. 2. De grondwaterwinning bestaat uit 1 winningsput die op een diepte van 204 m grondwater onttrekt uit het Zand van Berchem (HCOV-code: 0254).
3 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
3.
4.
Het grondwater wordt hoofdzakelijk aangewend voor de drinkwatervoorziening van dieren en als reinigingswater voor de stallen. Rekening houdend met de gemiddelde gebruikswaarden voor veeteelt, inclusief reinigingswater en water voor huishoudelijk gebruik, zoals gepubliceerd door het Bestuur Land- en Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw (1990) en de brochure Melkveehouderij van VMM (2006), kan het verbruik worden geraamd op 8.740 m³/jaar. Het aangevraagde debiet is bijgevolg realistisch. Onder verwijzing naar artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid werd voor deze aanvraag onderzocht of er een schadelijk effect door de grondwaterwinning wordt veroorzaakt. Er werd vastgesteld dat het schadelijk effect op het grondwatersysteem beperkt is en dat gunstig kan worden geadviseerd;
Gelet op het gunstige advies d.d. 20 juli 2011 van de watering De Oostelijke Mark in het kader van de watertoets; Gelet op het advies van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC) d.d. 27 september 2011 waarbij de PMVC voorstelt om de termijn te verlengen met twee maanden; op volgende elementen uit dit advies: 1. Mer-screening: De aanvraag heeft betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage 2 bij de richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. Volgende aangevraagde rubrieken geven aanleiding tot de mer-screening: 9.4.1.d.1 - 17.3.6.1.b - 53.8.2 De aanvraag valt onder het toepassingsgebied van de omzendbrief LNE 2011/1 – milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (BS 31 augustus 2011). De AMV zegt over onvoldoende informatie te beschikken met betrekking tot het aspect geur en ammoniakemissie om een goed oordeel over het aangevraagde project te kunnen vormen. Momenteel kan de AMV niet besluiten dat het project niet valt onder de lijst bijlage II van de EUrichtlijn 85/337/EEG. Volgens AMV is de dienst MER, departement LNE hiervoor de bevoegde administratie (Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage). Er wordt een termijnverlenging voorgesteld (cfr. infra). 2. Omschrijving en rubrieken – De omschrijving en rubrieken zoals aangevraagd zijn correct en kunnen behouden blijven. 3. Stedenbouwkundige verenigbaarheid – De PMVC stelt vast dat zij nog geen beschikking heeft over het advies van het ARO. Dit wordt geacht stilzwijgend gunstig te zijn. – De inrichting is volgens het gewestplan Turnhout gelegen in agrarisch gebied en is als landbouwbedrijf principieel in overeenstemming met de bestemmingsvoorschriften. Op 31 mei ll. werd een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag ingediend. – De PMVC is van oordeel dat de inrichting principieel stedenbouwkundig verenigbaar is. 4. Openbaar onderzoek – bezwaren – Er werden geen bezwaren ingediend. 5. Milieutechnische evaluatie – De adviezen van de AOW en het schepencollege zijn gunstig. – De AMV adviseert ongunstig omdat het momenteel over onvoldoende informatie met betrekking tot het aspect geur en ammoniakemissie beschikt om een goed oordeel over het aangevraagde project te kunnen vormen: • De geuremissie zal toenemen met 100% aangezien het een nieuw bedrijf betreft. In het aanvraagdossier wordt er niets vermeld over de geschatte geuremissie en eventuele cumulatieve effecten.
4 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
Er kan bijgevolg niet beoordeeld worden of er gehinderden zullen bijkomen voor wat betreft eventueel omwonenden in agrarisch gebied of gehinderden in het woongebied met landelijk karakter. • Er is een uitbreiding met 100% (2.696 kg ammoniak op jaarbasis) aangezien het een nieuw bedrijf betreft. De inrichting ligt in de buurt van een speciale beschermingszone ter uitvoering van de EU-habitatrichtlijn. Er dient ten minste een passende beoordeling van de mogelijke effecten op de speciale beschermingszones opgemaakt te worden. – Omwille van het ongunstige advies van de AMV vraagt DLV namens de exploitant een termijnverlenging om de gevraagde gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de merscreening en voor de geur- en ammoniakstudie. – De PMVC stelt termijnverlenging voor opdat: • de exploitant een passende beoordeling zou overmaken, die de vergunningverlenende overheid rechtstreeks voor advies aan het ANB zal voorleggen; • de exploitant bijkomende gegevens m.b.t. het aspect geur en ammoniakemissies van een mer-deskundige zou overmaken, waarin de scenario’s met verschillende verwijderingsrendementen worden doorgerekend, rekening houdend met het feit dat de aanvraag zo weinig mogelijk bijkomende gehinderden dient mee te brengen; • aan de exploitant mee te delen dat: de aanvraag aan een mer-screening zal worden onderworpen en in die context voor advies zal worden voorgelegd aan de dienst Mer; gelet op de omvang van de aangevraagde activiteit en rekening houdend met het feit dat de aanvraag onvoldoende was uitgewerkt wat betreft de emissies naar de lucht en geur, de geldigheid van het gevoerde openbaar onderzoek opnieuw dient te worden beoordeeld; • het advies in te winnen van de dienst Mer m.b.t. het luik mer-screening. Aan de dienst Mer zal concreet het volgende worden gevraagd: Is voor de voorliggende aanvraag de opmaak van een MER vereist ? Indien uw dienst van oordeel is dat een MER vereist is, dient dit MER dan volledig te worden uitgewerkt voor alle disciplines of mag het zich beperken tot bepaalde disciplines ? Indien een beperkt MER tot de mogelijkheden behoort, welke disciplines dienen daarin dan minimaal aan bod te komen ? 6. Watertoets – Uit de toepassing van de beoordelingsschema’s blijkt dat voor de aspecten m.b.t. de grondwaterwinning naar het Vlarem wordt verwezen. Zoals vermeld in het advies van de AOW werd door haar, onder verwijzing naar artikel 8 van het Decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, voor deze aanvraag onderzocht of er een schadelijk effect door de grondwaterwinning wordt veroorzaakt. Er werd vastgesteld dat het schadelijk effect op het grondwatersysteem beperkt is. – Uit de toepassing van de beoordelingsschema’s m.b.t. de watertoets blijkt dat de overige activiteiten van die aard zijn dat ze mogelijk relevant zijn voor wat betreft de invloed op het watersysteem en dat het wateradvies van de AOW en de watering de Oostelijke Mark vereist is. • Het advies van de watering de Oostelijke Mark is gunstig. • Het advies van de AOW bevat geen elementen m.b.t. deze aspecten. Artikel 8§3 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid stelt dat indien binnen de voorziene termijn geen advies werd ontvangen, aan de adviesvereiste mag worden voorbijgegaan. Hieruit kan – mits geen tegenindicaties- geconcludeerd worden dat aan de bepalingen van het decreet integraal waterbeleid voldaan is. 7. Termijn – Nog te bespreken na termijnverlenging.
5 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
8. Voorwaarden – Nog te bespreken na termijnverlenging; Gelet op de beslissing d.d. 13 oktober 2011 van de deputatie van de provincieraad om de behandelingstermijn van de milieuvergunningsaanvraag te verlengen met 2 maanden, zoals voorgesteld door de PMVC; Gelet op het feit dat de aanvrager de gevraagde bijkomende gegevens heeft toegestuurd met brief van 25 oktober 2011; Gelet op het advies d.d. 31 oktober 2011 de dienst Mer; op volgende elementen uit dit advies: 1. Vooreerst een zuivere toets aan de mer-plicht. Hierbij dient het project getoetst te worden aan de mer-plicht volgens rubriek 21 b van bijlage I en rubriek 1 e van bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 (BS 17 februari 2005), met name: Bijlage I Rubriek 21: “installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: (…) c) 3.000 plaatsen voor mestvarkens (meer dan 20 kg).” 2. De drempel van bijlage I voor mestvarkens is 3.000 stuks. Het bedrijf doet een milieuaanvraag voor minder dan 3.000 mestvarkens (namelijk 2.980). De drempelwaarde wordt niet overschreden en het bedrijf is bijgevolg niet mer-plichtig volgens bijlage I. Bijlage II Rubriek 1 e): “Intensieve veeteeltbedrijven: (…) °stal met 2.000 tot 3.000 plaatsen voor varkens andere dan zeugen en geheel of gedeeltelijk gelegen in ander gebied dan agrarisch gebied in ruime zin.” 3. De drempel van bijlage II voor varkens is 2.000, deze wordt wel overschreden, gezien de aanvraag betrekking heeft op 3.980 (sic) varkens. Deze drempelwaarde geldt echter alleen als het bedrijf niet geheel in agrarisch gebied ligt. Volgens het gewestplan ligt het bedrijf volledig in agrarisch gebied. Bijgevolg is het ook volgens bijlage II niet mer-plichtig. 4. De vraag hierbij moet beantwoord worden of het project aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Er wordt geoordeeld dat dit het geval is indien de uitbreiding aanleiding geeft tot overschrijding van de drempelwaarde van rubriek uit bijlage I of II (ongeacht de ligging in agrarisch gebied). Met de gewijzigde interpretatie naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (c-435/09, Europese Commissie t. België), moeten we echter niet enkel toetsen aan de drempels, maar in feite geval per geval beoordelen of het project aanzienlijke gevolgen heeft en bijgevolg een project-MER noodzakelijk is. Dit kan via een nota waarin nagegaan wordt wat de effecten zijn. Indien hierbij kan geconcludeerd worden dat er geen aanzienlijke effecten zijn, geldt er geen mer-plicht. Deze nota is vervolgens noodzakelijk bij de vergunningsaanvraag als screening van de project-mer-plicht. Er kan hierbij wel nagegaan worden welke informatie reeds aanwezig is bij de vergunningsaanvraag en welke aanvullend noodzakelijk is om te kunnen oordelen of er geen aanzienlijke effecten zijn. Hierbij willen we dubbele informatie of rapportering vermijden. Voor meer info over de aanpak hieromtrent bij de vergunningsaanvraag kunt u de Omzendbrief en Leidraad op de website van de dienst Mer (www.mervlaanderen.be) raadplegen. 5. In de geest van deze interpretatie en gezien de grenswaarden van een bijlage I rubriek benaderd worden, gezien er een speciale beschermingszone (660 m) en VEN-gebied (700 m) op korte afstand liggen en gelet op het advies van AMV, adviseren wij op basis van de huidige inzichten de opmaak van een MER; Gelet op het aanvullend ongunstige advies d.d. 12 december 2011 van de AMV (kenmerk AMV/A/11/7852); op volgende elementen uit dit advies:
6 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
1.
2.
3.
4.
Het voorwerp van onderhavige aanvraag betreft in hoofdzaak de exploitatie van een nieuw vleesvarkensbedrijf. De aangevraagde inrichting omvat stalplaatsen voor 2.980 vleesvarkens. Een inrichting is merplichtig door het houden van meer dan 3.000 mestvarkens. Het aangevraagde aantal stalplaatsen ligt net onder deze mer-drempel. In een arrest van 24 maart 2011 heeft het Europees Hof van Justitie geoordeeld dat het Vlaamse Gewest de artikelen en bijlagen, die in de Europese richtlijn de screening regelen, niet correct heeft omgezet. In het arrest van 24 maart 2011 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de Vlaamse regelgeving niet in overeenstemming is met een aantal bepalingen van richtlijn 85/337/EEG omdat ze een aantal projecten die zijn opgenomen in bijlage II van die richtlijn (o.a. intensieve veeteeltbedrijven), alleen op basis van het criterium ‘omvang van het project’ uitsluit van een zogenaamde screening, dus zonder rekening te houden met andere relevante criteria, onder meer met betrekking tot de aard en de ligging van het project. Ingevolge artikel 260, eerste lid, van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is een lidstaat ertoe gehouden onmiddellijk de maatregelen te nemen die nodig zijn om een arrest van het Hof van Justitie uit te voeren. Voor arresten waarin het Hof vaststelt dat de lidstaat niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen heeft genomen om uitvoering te geven aan verplichtingen die voortvloeien uit een richtlijn van de Europese Unie, betekent dat concreet dat de lidstaat verplicht is zo snel mogelijk het wettelijke en bestuursrechtelijke kader in overeenstemming te brengen met de richtlijn en in afwachting daarvan alle andere maatregelen te nemen om de zogenaamde volle werking van de bepalingen in kwestie van de richtlijn te waarborgen. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat alle administratieve overheden en overheidsinstanties van de lidstaten hun volle medewerking moeten verlenen aan de effectieve en uniforme toepassing van het Unierecht. Aangezien het Hof van Justitie heeft vastgesteld dat de regelgeving die in het Vlaamse Gewest toepasselijk is, niet alle maatregelen bevat die nodig zijn om artikel 4, tweede en derde lid, gelezen in samenhang met bijlage II en III van richtlijn 85/337/EEG, volledig en correct uit te voeren, zijn wijzigingen in de regelgeving nodig om uitvoering te geven aan het arrest. In afwachting van de inwerkingtreding van die wijzigingen moet elke overheidsinstantie die betrokken is bij die regelgeving, alle maatregelen nemen die nodig zijn om de volle werking van de bepalingen in kwestie van de richtlijn te waarborgen. Bijgevolg dient onderzocht te worden of de vergunningsaanvrager een milieueffectrapport moet opmaken. Dit moet gebeuren voor er een beslissing is genomen over de vergunningsaanvraag. In termijnverlenging werd in het kader van de mer-screening advies aan de dienst Mer gevraagd. De dienst Mer beoordeelde het dossier en adviseert op basis van de huidige inzichten dat de opmaak van een MER nodig is. De AMV brengt, rekening houdend met het advies van de dienst Mer, een ongunstig advies uit;
Gelet op het horen van de heer J. Van den Broek, exploitant, en mevrouw A. Lauwerysen, adviseur van DLV, door de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d. 13 december 2011; Gelet op het gunstige advies d.d. 13 december 2011 van de PMVC; op volgende elementen uit dit advies: 1. Mer-screening: De aanvraag heeft betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage 2 bij de richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. Volgende rubrieken geven aanleiding tot de mer-screening: 9.4.1.d.1 – 53.8.2. (Rubriek 17.3.6.1.b werd in het advies vóór termijnverlenging in dit lijstje opgenomen, maar geeft enkel aanleiding tot de mer-sreening wanneer deze gekoppeld is aan een inrichting met chemische processen. Dit is hier niet het geval.)
7 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
De aanvraag valt onder het toepassingsgebied van de omzendbrief LNE 2011/1 – milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (BS 31 augustus 2011). Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (c-435/09, Europese Commissie tegen België), moet niet enkel getoetst worden aan de drempels, maar in feite geval per geval beoordeeld worden of het project aanzienlijke gevolgen heeft en bijgevolg een projectMER noodzakelijk is. In de geest van deze interpretatie en gezien de grenswaarden van een bijlage I rubriek benaderd worden, gezien er een speciale beschermingszone (660 m) en VEN-gebied (700 m) op korte afstand liggen en gelet op het advies van de AMV d.d. 1 september 2011, adviseert de dienst MER op basis van de huidige inzichten voor deze aanvraag de opmaak van een MER. Gelet echter op de bijkomende gegevens die ondertussen in termijnverlenging werden bezorgd, is de PMVC van oordeel dat de nodige informatie aanwezig is om voor dergelijke exploitatie te kunnen oordelen dat de aangevraagde activiteiten van die aard zijn dat voor het project geen aanzienlijke milieugevolgen te verwachten zijn. De PMVC is van oordeel dat voor deze aanvraag een MER geen meerwaarde zou opleveren. De AMV neemt ter zake een ongunstig minderheidsstandpunt in. 2. Horen van partijen – De heer J. Van den Broek, exploitant, en mevrouw A. Lauwerysen, adviseur van DLV, worden gehoord. – De voorzitter overloopt de reeds doorlopen procedure. De voorzitter verwijst naar het advies van de dienst Mer waarin voor deze aanvraag de opmaak van een MER geadviseerd wordt. • Mevrouw Lauwerysen stelt vast dat de dienst Mer in haar officiële advies geen rekening gehouden heeft met de bijkomende gegevens die werden bezorgd in termijnverlenging. Daarom werden de bijkomende gegevens alsnog naar de dienst Mer opgestuurd met de vraag om het advies te herevalueren. Naar aanleiding van deze vraag stuurde de dienst Mer op 12 december 2011 nog een mail waarin het oorspronkelijke advies genuanceerd wordt. De dienst Mer stelt dat er voor dergelijke aanvraag principieel een MER noodzakelijk is, maar dat de bijkomende vermestings- en geurstudie al een groot gedeelte van het MER dekt. Bovendien voldoet de studie aan de methodologie van het richtlijnenboek landbouwdieren. • De AMV merkt op dat de aanvraag ondertussen zodanig gewijzigd is (combiwasser i.p.v. biologische wasser, bijkomende windsingel) dat het openbaar onderzoek mogelijk geschaad is. Tevens stelt de AMV dat de passende beoordeling niet zo voordelig is, aangezien er voor een omliggende bomenrij (kbq) en een houtkant met gemengd loofhout (khgml) een belangrijke bijdrage van de verzurende depositie is (bijdrage >10% van de kritische last). • Mevrouw Lauwerysen antwoordt dat er tijdens het openbaar onderzoek al geen bezwaren werden ingediend en dat de voorgestelde wijzigingen net een verbetering zijn van het dossier. Bovendien omvat de studie al voor een groot deel de inhoud van een MER. De exploitant engageert zich ook om rekening te houden met de bevindingen van deze studie en hij wil een windsingel aanleggen om de negatieve verzurende effecten op voornoemde BWK-elementen te beperken. Mevrouw Lauwerysen vraagt zich af wat het nut van deze termijnverlenging geweest is, wanneer men het advies van de dienst Mer zou volgen en alsnog een MER zou adviseren, terwijl in feite tijdens de termijnverlenging alle nodige gegevens werden ingediend. • De AMV argumenteert dat termijnverlenging vermeden had kunnen worden wanneer er voor dergelijke aanvraag (aantal dieren net onder de mer-drempel) op voorhand een geurstudie bijgevoegd was geweest. – De voorzitter vraagt naar de stand van zake omtrent de stedenbouwkundige vergunning. • De heer Van den Broek antwoordt dat de stedenbouwkundige vergunning verleend werd. – De voorzitter vraagt of de exploitant nog andere bedrijven heeft.
8 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
•
De heer Van den Broek antwoordt dat hij nog andere bedrijven heeft. Samen met het bedrijf van zijn broer en dit bedrijf zullen deze bedrijven een gesloten kring vormen. 3. Omschrijving en rubrieken – Zie advies PMVC d.d. 27 september 2011. 4. Stedenbouwkundige verenigbaarheid – Zie advies PMVC d.d. 27 september 2011. 5. Openbaar onderzoek – bezwaren – Er werden geen bezwaren en/of opmerkingen ingediend. – Gelet op de omvang van de aangevraagde activiteit en rekening houdend met het feit dat de aanvraag onvoldoende was uitgewerkt wat betreft de emissies naar de lucht en geur, dient de geldigheid van het gevoerde openbaar onderzoek opnieuw beoordeeld te worden. • De PMVC is van oordeel dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering inhouden t.o.v. de oorspronkelijke aanvraag. Daarom is de PMVC (m.u.v. de AMV) van oordeel dat het openbaar onderzoek niet geschaad is. 6. Milieutechnische evaluatie – Zie ook advies PMVC d.d. 27 september 2011. – De exploitant bezorgde in termijnverlenging de gevraagde gegevens. – De oorspronkelijke aanvraag werd ter advisering voorgelegd aan de dienst Mer. Gelet op het feit dat met deze aanvraag de grenswaarden van een bijlage I-rubriek benaderd worden, gezien er een speciale beschermingszone (660 m) en VEN-gebied (700 m) op korte afstand liggen en gelet op het advies van de AMV, adviseert de dienst Mer de opmaak van een MER. Dit advies houdt echter nog geen rekening met de bijkomende gegevens die in termijnverlenging werden bezorgd. Per mail d.d. 12 december 2011 bevestigt de dienst Mer dat er voor dergelijke aanvraag principieel een MER noodzakelijk is, maar dat de bijkomende vermestings- en geurstudie al een groot deel van het MER dekken. Bovendien voldoet de studie aan de methodologie van het richtlijnenboek landbouwdieren. De dienst Mer laat de beslissing of er al dan niet een MER moet opgesteld worden over aan de vergunningverlenende overheid. – Rekening houdend met het advies van de dienst Mer, bevestigt de AMV na termijnverlenging haar ongunstige advies. • Ter zitting argumenteert de AMV dat de aanvraag ondertussen zodanig gewijzigd is (combiwasser i.p.v. biologische wasser, bijkomende windsingel) dat het openbaar onderzoek mogelijk geschaad is. Tevens stelt de AMV dat de passende beoordeling niet zo voordelig is, aangezien er voor een omliggende bomenrij (kbq) en een houtkant met gemengd loofhout (khgml) een belangrijke bijdrage van de verzurende depositie is (bijdrage >10% van de kritische last). – Er werd door de AMV subadvies gevraagd aan het ANB. Dit advies werd echter niet ontvangen. – De PMVC (m.u.v. de AMV) • verwijst naar de bijkomende gegevens die werden bezorgd in het kader van termijnverlenging. Hierin wordt gemeld dat er overgegaan wordt van een biologische wasser naar een combiwasser met een geurreductie van 70% en een ammoniakreductie van 85%. Met deze wijziging werd rekening gehouden in de geur- en ammoniakstudie. In deze studie werd ook een passende beoordeling verwerkt. Uit de studie blijkt dat de aangevraagde activiteiten weinig tot geen negatieve effecten zullen veroorzaken inzake geurhinder. Om de negatieve effecten inzake verzuring en vermesting ter hoogte van de aangeduide BWK-elementen (een omliggende bomenrij (kbq) en een houtkant met gemengd loofhout (khgml)) verder te beperken, wordt een de aanleg van een windsingel aangeraden ten NO en ZO van de inrichting. Ter hoogte van de te beschermen habitats binnen het habitatrichtlijngebied worden geen significante effecten inzake verzuring en vermesting verwacht. De PMVC besluit hieruit dat de impact van de aangevraagde activiteiten milieutechnisch aanvaardbaar is.
9 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
•
wenst in te gaan op de argumentatie van de AMV: De AMV argumenteert in haar ongunstige advies dat de aanvraag ondertussen zodanig gewijzigd is (combiwasser i.p.v. biologische wasser, bijkomende windsingel) dat het openbaar onderzoek mogelijk geschaad is. De PMVC merkt hierbij op dat er geen bezwaren werden ingediend met de oorspronkelijk milieuvergunningsaanvraag en dat de voorgestelde wijziging net een verbetering van het dossier is. Tevens stelt de AMV dat de passende beoordeling niet zo voordelig is, aangezien er voor een omliggende bomenrij (kbq) en een houtkant met gemengd loofhout (khgml) een belangrijke bijdrage van de verzurende depositie is (bijdrage >10% van de kritische last). De PMVC merkt hierbij op dat dit effect gemilderd wordt door de aanleg van een windsingel (zie supra). De exploitant wil zich engageren om deze windsingel aan te leggen. De PMVC stelt dan ook voor om dit als een bijzondere voorwaarde op te leggen. • is van oordeel dat de nodige informatie aanwezig is om voor een dergelijke exploitatie te kunnen oordelen dat de aangevraagde activiteiten van die aard zijn dat voor het project geen aanzienlijke milieugevolgen te verwachten zijn. De PMVC is van oordeel dat voor deze aanvraag een MER geen meerwaarde zou opleveren. • adviseert deze aanvraag gunstig. De AMV neemt een ongunstig minderheidsstandpunt in. 7. Watertoets – Zie advies PMVC d.d. 27 september 2011. 8. Termijn – De vergunning kan verleend worden voor een termijn van 20 jaar en met een termijn voor ingebruikname van 3 jaar. 9. Voorwaarden a. Algemene voorwaarden – Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) – Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) b. Sectorale voorwaarden – Dieren: hoofdstuk 5.9 – Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 – Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in ondergrondse houders: afdeling 5.17.3 – Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen: afdeling 5.17.5 – Motoren met inwendige verbranding: hoofdstuk 5.31 – Winning van grondwater: hoofdstuk 5.53 c. Bijzondere voorwaarden De PMVC stelt volgende bijzondere voorwaarden voor: – Een windsingel (uitgebreid groenscherm) dient aangelegd te worden ten NO en ZO van de inrichting. Deze windsingel dient te bestaan uit streekeigen beplanting. – Het combiluchtwassysteem moet geïmplementeerd worden op de varkensstal. De uitvoering en het gebruik van het luchtwassysteem moet volledig gebeuren conform het Ministerieel besluit van 31 mei 2011 tot wijziging van bijlage 1 van het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen (met ondermeer een urenteller, een waterpulsmeter, een halfjaarlijkse monstername van het spuiwater, een onderhoudscontract en een logboek waarin metingen, onderhoud, analyseresultaten van het waswater en storingen bijgehouden worden). – Het combiluchtwassysteem moet een ammoniakverwijderingsrendement hebben van 85% en een geurverwijderingsrendement van 70%.
10 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
–
–
De bedieningshandleiding, de technische fiche, het monsternameprotocol, het logboek, het onderhoudscontract en de analyserapporten moeten ter inzage liggen voor de toezichthoudende overheid. Spuiwater afkomstig van het combiluchtwassysteem wordt apart opgevangen in een geschikte opslagplaats en afgevoerd voor verdere verwerking of uitgereden conform de bepalingen van het Mestdecreet;
Gelet op de ligging van de inrichting in een agrarisch gebied van het gewestplan Turnhout; Overwegende dat gesteld kan worden dat de exploitatie van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met voormelde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat de elementen die de aanvrager heeft aangebracht tijdens het horen door de PMVC, kan worden verwezen naar het advies van de PMVC; Overwegende dat de nieuwe stallen zullen worden uitgerust met een gecombineerd luchtwassysteem; dat hiermee een ammoniakverwijderingsrendement van minimaal 85% en een geurreductie van 70% kan gerealiseerd worden; Overwegende dat het Ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen bepaalde eisen stelt aan de uitvoering en het gebruik van luchtwassystemen; dat dit ondermeer inhoudt dat een urenteller voor het registreren van de draaiuren van de circulatiepomp moet geïnstalleerd worden; dat een watermeter de hoeveelheid spuiwater registreert; dat elk half jaar een monstername van het spuiwater moet genomen worden; dat het luchtwassysteem jaarlijks moet gereinigd worden; dat een ammoniakverwijderingsrendement van minimaal 70% moet gehaald worden; dat in een logboek metingen, onderhoud, analyseresultaten van het waswater en storingen bijgehouden worden; dat er een onderhoudscontract en een adviescontract moet afgesloten worden met de leverancier; dat het logboek en een beoordeling van het jaarlijkse technisch onderhoud ter inzage moeten liggen voor de toezichthoudende overheid; Overwegende dat overeenkomstig artikel 5.9.2.1.bis § 2 van titel II van het Vlarem na afwerking van de bouw van een ammoniakemissiearme stal een attest moet worden afgeleverd dat aantoont dat de bouwwerken werden uitgevoerd conform de ammoniakemissiearme staltechnieken; dat dit attest moet zijn afgeleverd voor er varkens in de stal worden gehouden; dat dit attest ter inzage moet liggen van de toezichthoudende overheid; Overwegende dat de gunstige adviezen in aanmerking worden genomen; Overwegende dat het ongunstige advies van de AMV voldoende wordt weerlegd door de argumenten van de overige adviezen; Overwegende dat het Mestdecreet veronderstelt dat de exploitant de nodige nutriëntenemissierechten verkregen heeft alvorens hij kan exploiteren; Overwegende dat uit de toepassing van de beoordelingsschema’s blijkt dat voor de aspecten m.b.t. de grondwaterwinning naar het Vlarem wordt verwezen; dat zoals vermeld in het advies van de AOW door haar, onder verwijzing naar artikel 8 van het Decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, voor deze aanvraag werd onderzocht of er een schadelijk effect door de grondwaterwinning wordt veroorzaakt; dat er werd vastgesteld dat het schadelijk effect op het grondwatersysteem beperkt is; dat uit de toepassing van de beoordelingsschema’s m.b.t. de watertoets blijkt dat de overige activiteiten van die aard zijn dat ze mogelijk relevant zijn voor wat
11 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
betreft de invloed op het watersysteem en dat het wateradvies van de AOW en de watering de Oostelijke Mark vereist is; dat het advies van de watering de Oostelijke Mark gunstig is; dat het advies van de AOW geen elementen bevat m.b.t. deze aspecten; dat artikel 8§3 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid stelt dat indien binnen de voorziene termijn geen advies werd ontvangen, aan de adviesvereiste mag worden voorbijgegaan; dat hieruit – bij gebrek aan tegenindicaties – kan geconcludeerd worden dat aan de bepalingen van het decreet integraal waterbeleid is voldaan; Overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage 2 bij de richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten; dat de aanvraag valt onder het toepassingsgebied van de omzendbrief LNE 2011/1 – milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (BS 31 augustus 2011); Overwegende dat de aanvraag werd getoetst aan de criteria van bijlage 2 van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM); dat naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (c-435/09, Europese Commissie tegen België), niet enkel moet getoetst worden aan de drempels, maar in feite geval per geval moet beoordeeld worden of het project aanzienlijke gevolgen heeft en bijgevolg een project-MER noodzakelijk is; dat de dienst Mer in de geest van deze interpretatie en gezien de grenswaarden van een bijlage I rubriek benaderd worden, gezien er een speciale beschermingszone (660 m) en VEN-gebied (700 m) op korte afstand liggen en gelet op het advies van de AMV d.d. 1 september 2011, de opmaak van een MER adviseert; dat, gelet op de bijkomende gegevens die in termijnverlenging werden bezorgd, de nodige informatie aanwezig is om voor dergelijke exploitatie te kunnen oordelen dat de aangevraagde activiteiten van die aard zijn dat voor het project geen aanzienlijke milieugevolgen te verwachten zijn; dat voor deze aanvraag een MER geen meerwaarde zou opleveren; Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning volledig toe te staan voor een termijn van 20 jaar; B E S L U I T: ARTIKEL 0 – Mer-screening Voor voorliggend project is geen MER vereist. ARTIKEL 1 - Voorwerp Aan de heer Johannes Van den Broek, wonend Strikkeweg 5 te 2330 Merksplas wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit vergunning verleend om een varkensbedrijf, gelegen te 2330 Merksplas, Strikkeweg zn, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 1-B-50b, 1B-51a te exploiteren, met als voorwerp: ‒ plaatsen voor 2.980 vleesvarkens (9.4.1.c.2 – 9.4.1.d.1); ‒ opslag van 5.000 liter mazout in een bovengrondse tank (17.3.6.1.b);
12 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
‒ ‒ ‒ ‒
verdeelinstallatie met 1 verdeelslang (17.3.9.1); opslag van 4.800 m³ mest (28.2.c.1); noodstroomgenerator met een nominaal vermogen van 17 kW (= vermogen teruggebracht tot 50% wegens minder dan 360 bedrijfsuren per kalenderjaar) (31.1.1.b); grondwaterwinning op een diepte van 204 m met een maximaal opgepompt debiet van 30 m³/dag en 9.000 m³/jaar (53.8.2).
Vlarem-rubricering: 9.4.1.c.2 – 9.4.1.d.1 – 17.3.6.1.b – 17.3.9.1 – 28.2.c.1 – 31.1.1.b – 53.8.2 ARTIKEL 2 – Koppeling aan de stedenbouwkundige vergunning §1 Deze milieuvergunning is geschorst indien voor de inrichting die er het voorwerp van uitmaakt ook een stedenbouwkundige vergunning of melding als bedoeld in artikel 4.2.1 en artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex RO, vereist is en deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief werd verleend of de melding niet is gedaan. Deze schorsing duurt tot de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend of is geweigerd in laatste aanleg of zolang de handelingen waarvoor de stedenbouwkundige melding is verricht, niet mogen worden aangevat op grond van artikel 4.2.2,§4 van de Vlaamse Codex RO. De vergunninghouder dient het definitief verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning te melden aan de deputatie bij ter post aangetekende zending. §2 De geschorste milieuvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de stedenbouwkundige vergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. §3 De stedenbouwkundige vergunning die verkregen is voor de inrichting die het voorwerp is van de voormelde milieuvergunningsaanvraag wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend. Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex RO meldingsplichtige handelingen wordt de uitvoerbaarheid van de stedenbouwkundige melding opgeschort. §4 Deze geschorste stedenbouwkundige vergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de milieuvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. ARTIKEL 3 – Voorwaarden De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden: §1. Algemene: – Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) – Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) §2. Sectorale: – Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 – Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in ondergrondse houders: afdeling 5.17.3 – Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen: afdeling 5.17.5 – Motoren met inwendige verbranding: hoofdstuk 5.31 – Winning van grondwater: hoofdstuk 5.53 §3. Bijzondere:
13 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
– –
– –
–
Een windsingel (uitgebreid groenscherm) dient aangelegd te worden ten NO en ZO van de inrichting. Deze windsingel dient te bestaan uit streekeigen beplanting. Het combiluchtwassysteem moet geïmplementeerd worden op de varkensstal. De uitvoering en het gebruik van het luchtwassysteem moet volledig gebeuren conform het Ministerieel besluit van 31 mei 2011 tot wijziging van bijlage 1 van het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen (met ondermeer een urenteller, een waterpulsmeter, een halfjaarlijkse monstername van het spuiwater, een onderhoudscontract en een logboek waarin metingen, onderhoud, analyseresultaten van het waswater en storingen bijgehouden worden). Het combiluchtwassysteem moet een ammoniakverwijderingsrendement hebben van 85% en een geurverwijderingsrendement van 70%. De bedieningshandleiding, de technische fiche, het monsternameprotocol, het logboek, het onderhoudscontract en de analyserapporten moeten ter inzage liggen voor de toezichthoudende overheid. Spuiwater afkomstig van het combiluchtwassysteem wordt apart opgevangen in een geschikte opslagplaats en afgevoerd voor verdere verwerking of uitgereden conform de bepalingen van het Mestdecreet.
De opgesomde algemene en sectorale milieuvoorwaarden kunnen teruggevonden worden in Vlarem II. Deze zijn evenwel louter indicatief; bij wijzigingen van Vlarem II wordt de exploitant immers steeds geacht de meest actuele versie van de van toepassing zijnde bepalingen na te leven. De integrale en geconsolideerde tekst van Vlarem II is te raadplegen op de website van de provincie Antwerpen, via onderstaande link: http://www.provant.be/leefomgeving/milieu/milieuvergunningen/ reglementering/milieuvergunningende/recente_wijzigingen ARTIKEL 4 - Termijn voorafgaand aan ingebruikname De in artikel 1 vergunde inrichting dient in gebruik genomen te worden binnen 3 jaar vanaf de datum van deze vergunning, zoniet vervalt deze vergunning van rechtswege. ARTIKEL 5 - Vergunningstermijn De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn: 1. die aanvangt op de datum van dit besluit, behoudens wanneer: a) Deze milieuvergunning is geschorst omdat de stedenbouwkundige vergunning op datum van deze milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermijn aan op de datum waarop de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend; de exploitant dient deze datum bij aangetekende brief te melden aan de deputatie; b) Onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, §2 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan. 2. die eindigt op 22 december 2031 behoudens wanneer: de vergunningstermijn overeenkomstig het bepaalde in 1. a) later wordt gestart; in dat geval wordt de einddatum van deze milieuvergunning met een overeenstemmende termijn verdaagd. ARTIKEL 6 - Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden.
14 / 15
MLAV1/1100000259 Van den Broek Johannes
ARTIKEL 7 §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het Vlarem. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningsverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. ARTIKEL 8 Tegen de beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag kan beroep worden aangetekend binnen een termijn van dertig dagen na de eerste dag van bekendmaking van de bestreden beslissing bij de Vlaamse minister van Leefmilieu, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 51 van het Vlarem. Tot staving van de ontvankelijkheid van het eventuele beroep dient bij het beroepschrift het hierbij gevoegde attest van betekening evenals het bewijs van betaling van de voorgeschreven dossiertaks gevoegd te worden. Antwerpen, in zitting van 22 december 2011. Aanwezig: mevrouw Cathy Berx, Gouverneur-Voorzitter, de heer M. Wellens, mevrouw I. Verhaert, de heren K. Helsen, P. Bellens, R. Röttger en B. De Nijn, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever: Rik Röttger In opdracht: De Provinciegriffier,
De Voorzitter,
D. Toelen
Cathy Berx
15 / 15