De informatiecampagne dierlijk vet is een initiatief van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën en de Vereniging Verwerkers Slachtbijproducten. Informatiecampagne Dierlijk Vet Postbus 3095, 2280 GB Rijswijk, tel. 070 319 51 16, fax 070 319 51 96 www.dierlijkvet.nl,
[email protected] Perswoordvoering: Sjors Beerendonk, voorzitter VVS, tel. 0499-364802
nieuwsbrief Stabiele ontwikkeling bij dierlijke vetten in EU De Europese producenten van dierlijke vetten en eiwitten hebben met 2010 een redelijk jaar achter de rug, waarbij ten opzichte van 2009 weinig is veranderd. Grootste verandering tussen genoemde jaren is dat vorig jaar beduidend meer dierlijk vet naar de producenten van biodiesel is gegaan, ten koste van de afzet aan energieproducenten. Dit kwam naar voren uit de presentatie van Patrick Coelenbier, lid van het Executive Comittee van EFPRA en voorzitter van het Franse SIFCO, tijdens het jaarlijkse congres van de European Fat producers and Renderers Association (EFPRA) dat begin juni in Dublin werd gehouden.
Nummer 18, Juni 2011 Stabiele ontwikkeling bij dierlijke vetten in EU ........................................................... 1 Carbon footprint heel gunstig voor dierlijk vet…………………………………………...2 Terugkeer verwerkte eiwitten in mengvoeder stap dichterbij….……………………….3 Diervoederveiligheid blijft hoge prioriteit voor sector…………….…………………….4 EU-controleurs: sector dierlijk vet heeft zaakjes goed op orde………………………5 EFPRA slaat pro-actievere koers in………6
De productie van biodiesel uit dierlijke vetten is in 19 EU-landen (van andere Europese lidstaten zijn geen of onvoldoende gegevens beschikbaar) met maar liefst 86 procent toegenomen in vergelijking met 2009. Vooral categorie 1 - en 2-vetten zijn vaker ingezet: van 50.000 naar 155.000 ton. In totaal zijn vorig jaar 410.000 ton dierlijke vetten naar de biodieselproductie gegaan. De leveringen aan energie (het stoken van met name rundvetten) zijn gedaald. Hierdoor is het aandeel van biodiesel in de totale afzet van dierlijke vetten gestegen van 8 naar 15 procent, terwijl dat van de energie is gedaald van 24 naar 19 procent (zie de figuur op pagina 2). Er is 10 procent meer dierlijk vet in petfood afgezet, tot 356.000 ton in 2010. Hier valt een flinke verschuiving van pluimveevet en varkensvet naar gemengde dierlijke vetten en lard te noteren. Bij de mengvoeders bleef de totale afzet van dierlijk vet weliswaar stabiel (732.000 ton) maar liep het aandeel rundvet wat terug. De oleochemie nam Als onderdeel van de informatiecampagne wordt in elke nieuwsbrief aandacht besteed aan een bedrijf dat of organisatie die actief is in de dierlijk-vetsector.
1
SIFCO-voorzitter Patrick Coelenbier (links) met secretaris-generaal Dirk Dobbelaere van de EFPRA (rechts) in de pauze van het Technisch Symposium. met 604.000 ton 2 procent minder dierlijk vet af maar vroeg wel steeds vaker om gemengde vetten. Naar de voedingsindustrie ging 109.000 ton dierlijk vet, wat een afname van 41 procent betekent. De hoeveelheid dierlijke bijproducten die is verwerkt, is van 2009 op 2010 met 1,3 procent gestegen, van 16,5 naar 16,7
miljoen ton in de 19 EU-landen waarover voldoende gegevens beschikbaar zijn. Bij het categorie 3-materiaal was de stijging 1,7 procent, bij categorie 1- en 2materiaal 0,7%. In Duitsland, Nederland, België en Ierland is de verwerking toegenomen, in Spanje en Portugal iets teruggelopen.
Carbon footprint heel gunstig voor dierlijk vet Het product dierlijk vet heeft in vergelijking met bijvoorbeeld plantaardige oliën een heel gunstige carbon footprint (CFP, maatstaf voor emissies van broeikasgas). Op basis van levenscyclusanalyses (LCA’s) en toerekening van milieueffecten kan worden gesteld dat de meeste dierlijke vetten een gunstiger CFP hebben dan hun plantaardige alternatieven. Dit was de voorlopige conclusie van Hans Blonk, directeur van Blonk Milieu Advies. Bij de bepaling van de milieuvoetafdruk van een product wordt gekeken naar alle fases in de productie- en distributieketen en het effect dat de processen in deze fases hebben op de uitstoot van broeikasgassen. Dit begint bij het telen van de grondstof via alle schakels van verwerking en transport tot aan de consumptie. Elk effect wordt omgerekend in zgn. CO2 -equivalenten. Zo wordt de uitstoot van 1 kg methaan (CH4) bijvoorbeeld omgerekend tot 25 kilogram CO2-equivalent, en ligt dat getal bij stikstof (N2O) zelfs op 298 kilogram. “Vooral het gebruik van land en kunstmest, en het houden van dieren, vanwe-
Hans Blonk (links) na afloop van zijn presentatie in gesprek met Martin Alm, technisch directeur van de EFPRA. ge de productie van mest, zijn factoren die een relatief grote invloed hebben op de carbon footprint”, hield Blonk zijn toehoorders voor. “Bij het bepalen van de milieu-impact in gevallen waarbij uit één grondstof meer producten komen, speelt
De voornaamste verschuiving in de afzet van dierlijke vetten van 2009 op 2010 betreft die van energie (blauw, rechtsboven) naar biodiesel (oranje, linksboven) - zie artikel op pagina 1.
2
verder natuurlijk vooral de allocatie van effecten naar producten een belangrijke rol. Soms doen we dat op basis van massa of energie-inhoud – een berekening die in de Renewable Energy Directive wordt gehanteerd – en andere keren op grond van economische waarden waarbij voor de prijsfactor 5jaarsgemiddelden worden aangehouden om een te grote invloed van prijsfluctuaties te voorkomen.” Als een dierlijk vet naar food of feed gaat, moet een deel van de carbon footprint van de eerdere productiefases worden meegeteld en is een toerekening op grond van economische waarde relatief gunstig voor het product. Bij levering voor energie of biobrandstof profiteert het vet van de status als restproduct waardoor met die eerdere fases geen rekening hoeft te worden gehouden omdat deze effecten geheel worden toegerekend aan het hoofdproduct. In beide situaties springt dierlijk vet er echter positief uit. Blonk benadrukte dat het van groot belang is dat er op EU-niveau brede overeenstemming wordt bereikt over de manier van allocatie.
n i e u w s b r i e f no. 18 - juni 2011
Terugkeer verwerkte eiwitten in mengvoeder stap dichterbij Binnen het Europees Parlement (EP) wint de gedachte dat verwerkte dierlijke eiwitten onder strikte voorwaarden zouden moeten terugkeren in bepaalde mengvoeders zienderogen terrein. Dit kwam naar voren uit de presentaties van de twee Ierse sprekers op het EFPRA-congres, de secretaris-generaal van het Ierse Ministerie van Landbouw, Visserij en Bosbouw Tom Moran en het Ierse lid van het Europees Parlement Mairead McGuinness. Beide sprekers zijn bekend met de sector van dierlijke vetten en eiwitten en uitten hun respect voor de wijze waarop de sector de grote klappen veroorzaakt door dioxine- en BSE-perikelen in resp. 1999 en 2000 heeft opgevangen. Producenten hebben hun productiesystemen veranderd met hogere temperaturen, systemen van traceerbaarheid ingevoerd, en maatregelen getroffen specifiek gericht op voedselveiligheid. Er zijn bedrijven gesloten, andere zijn genoodzaakt geweest enorme investeringen te plegen. “Als u niet al die miljoenen had geïnvesteerd, zouden we nu niet zijn waar we zijn. U bent goed met de crises omgegaan en er sterker uitgekomen, al voelt u het wellicht nog steeds.” Volgens Moran is de stemming in Ierland en andere EU-lidstaten al enige tijd aan het omslaan. “Er heerst een positief gevoel over de agro-food-sector, die zal moeten groeien om in 2020 zo’n 2 miljard extra mensen te voeden. Verwacht wordt dat de vleessector mondiaal met 70 procent zal moeten groeien. Onnodige risico’s moeten we met onze sector niet nemen. Wij staan open voor een debat over de herinvoering van verwerkte dierlijke eiwitten (PAP’s) in mengvoeder, maar dat zal in de context staan van een duurzame en gegarandeerd veilige uitkomst. Het gaat niet alleen om kosten maar om de toekomst van een sector die crises kan opvangen en doorstaan.” Ook zijn landgenote McGuinness meent dat de reïntroductie van PAP’s in mengvoeders dichterbij komt. “Voedselzekerheid heeft nu een hoge prioriteit. Alleen als je de productie be-
3
Zowel Tom Moran van het Ierse Ministerie van Landbouw, Visserij en Bosbouw als zijn landgenote EP-lid Mairead McGuinness zijn voorstander van opheffing van het vervoederverbod voor verwerkte dierlijke eiwitten. studeert, besef je hoe kwetsbaar de sector is. De EU heeft een groot gebrek aan eiwitten, haar veevoedersector is te afhankelijk van import en daardoor te kwetsbaar. Een van de aanbevelingen in het recentste EP-rapport is om opnieuw te bezien of PAP’s weer in mengvoer voor varkens en pluimvee mogen worden toegelaten. De commissie ENVI van het Europees Parlement heeft met het rapport ingestemd, maar uiteraard wel onder de voorwaarde van behoud van het huidige niveau van veiligheid.” In juli wordt het rapport plenair in het EP in stemming gebracht. McGuinness verwacht dat scheiding van diersoorten en identificatie van eiwitten de voornaamste punten van discussie gaan worden, zowel in het EP als in de Europese Commissie. Partijen zullen rundeiwitten uit de voedselketen willen houden, kannibalisme eveneens willen voorkomen en daarom stevige voorwaarden stellen ter voorkoming van kruisbesmetting. Ze zei blij te zijn dat de industrie van dierlijke vetten en eiwitten deze en andere kwesties op verantwoorde wijze benadert en de afgelopen jaren bij partijen veel vertrouwen heeft gewekt. EFPRA-voorzitter Niels Leth Nielsen
merkte op dat de lidstaten huiveriger lijken om PAP’s weer toe te staan dan het EP. Technisch directeur van de EFPRA Martin Alm gaf aan dat het toch vreemd is dat het bot waar een heerlijke biefstuk vanaf wordt gehaald, opeens een risicovolle stof is. Hij was blij dat naar verwachting in de tweede helft van 2012 een goede methode zal zijn ontwikkeld die soortdetectie in eiwitten mogelijk zal maken. Ook Dirk Dobbelaere, secretaris-generaal van EFPRA, wees erop dat zowel grote en kleine slagers als grote supermarkten ten onrechte profiteren van de uitzonderingsclausules. Hun Amerikaanse collega, voorzitter Dave Kaluzny van de National Renderers Association (NRA), stoorde zich aan het gebruik van de term ‘kannibalisme’. “In de natuur zijn op de hele wereld voorbeelden te vinden van dieren die hun eigen soortgenoten verslinden. Hier hebben we het niet over het voederen van rauwe delen van dieren aan hun soortgenoten maar over verwerkte dierlijke eiwitten, een praktijk waar overal ter wereld heel positief tegenaan wordt gekeken. Dat de term ‘kannibalisme’ wordt gebruikt is spijtig en ongepast, een term als ‘intra species feeding’ zou veel correcter zijn.” n i e u w s b r i e f no. 18 - juni 2011
Diervoederveiligheid blijft hoge prioriteit voor sector Ook de komende jaren zullen de producenten van dierlijke vetten diervoederveiligheid hoog op hun agenda hebben staan. Dit bleek uit de keuze voor twee sprekers tijdens het Technisch Symposium. Eerst kwam Peter Brattinga, manager van European Feed Ingredients Platform (EFIP), iets vertellen over EFISC, daarna verzorgde Coen Blomsma, scientific & regulatory affairs manager van Fediol, een toelichting op de nieuwe EU Catalogus Voedermiddelen. Volgens Brattinga is de European feed ingredients safety certification (EFISC) een reactie op de verschillen die er nog steeds tussen lidstaten bestaan. “Uit FVO-inspecties kwam naar voren dat de HACCP-regels vaak verschillend worden uitgelegd”, leidde Brattinga zijn betoog in. “Aangezien ook nationale kwaliteitsschema’s tot handelsbarrières op de interne markt leidden, zijn vier à vijf jaar geleden brancheorganisaties gaan praten over een op Europees niveau geharmoniseerd systeem.” Hieruit is het EFIP voortgekomen en – onder andere - de EFISC–code die inmiddels door de EU is aanvaard en gepubliceerd. Dit houdt in dat inspecteurs bij hun bezoek aan fabrieken deze code inmiddels als handleiding gebruiken. De sterke punten van EFISC zijn volgens Brattinga dat er sectorspecifieke documenten onderdeel van zijn die door experts uit de sectoren zijn opgesteld en
Coen Blomsma gaf een toelichting op de EU Catalogus Voedermiddelen.
4
Peter Brattinga (rechts) in gesprek met Carine van Vuure en Sjors Beerendonk van VION Ingredients. dat deze heel gedetailleerd zijn. Er zitten behalve definities ook sectorale risicoanalyses in die de hele keten bestrijken. Brattinga: “We zijn al toe aan een tweede versie van deze documenten en werken al aan een derde versie. Het is een levend document dat elke dag wordt gebruikt, en waarvan de bedrijven zich echt eigenaar voelen. De EFISC-audit kan worden geïntegreerd met andere waardoor de kosten zo laag mogelijk blijven, er zijn duidelijke regels voor certificatie en de code garandeert dat je voldoet aan de EU-wetgeving.” Sinds november 2010 hebben de EFISCauditors 47 fabrieken gecertificeerd en de verwachting is dat dit aantal snel zal oplopen. De EU ziet het nut van EFISC in en zal de vertaling van de code in alle 27 officiële talen subsidiëren. EFISC Asbl streeft ernaar het systeem ook in andere sectoren te verspreiden die ingrediënten voor feed produceren, tot wederzijdse erkenning te komen met systemen als GMP+ International, Ovocom en QS, en contact te leggen met het Global Feed Safety Initiative (GFSI). Een ander belangrijk element dat de diervoederveiligheid moet borgen, is de Europese Catalogus voor Voedermiddelen die betrekking heeft op de etikettering en marketing van mengvoer(ingrediënten). Hierover ging de presentatie van Coen Blomsma, die aangaf dat de cata-
logus een instrument is om met name de benaming op de etiketten te verbeteren. “Het gebruik van de catalogus is vrijwillig en de lijst is ook niet uitputtend. Volgende week wordt de catalogus gepubliceerd maar eind dit jaar komt er waarschijnlijk al een ingrijpende wijziging.” De invoering van de catalogus gaat niet zonder horten en stoten. Producenten mogen hun ingrediënt met naam en beschrijving zelf op de website toevoegen, maar aangezien er wel eens fouten worden gemaakt, raakt het bestand snel vervuild en heeft de industrie om een kwaliteitscontrole op de site gevraagd. Verder zijn er nog discussies over bijvoorbeeld wat ‘voor het eerst op de markt’ betekent, hoe vetzuren het best kunnen worden gedefinieerd, en wat ‘chemische onzuiverheden’ en wat ‘proceshulpmiddelen’ zijn. Technisch directeur van de EFPRA Martin Alm gaf aan dat de EFPRA met andere Europese brancheorganisaties heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de Feed Catalogue, en dat dierlijke vetten en eiwitten in hoofdstuk 9 terug te vinden zijn. “Volgens artikel 22 moet de naam van het ingrediënt worden aangevuld met de diersoort, de diersoort die er niet in zit, het verwerkte materiaal of het gebruikte proces enz. EFPRA heeft enkele nauwkeuriger definities geïntroduceerd maar het werk is nog niet af.” n i e u w s b r i e f no. 18 - juni 2011
EU-controleurs: sector dierlijk vet heeft zaakjes goed op orde De Europese sector van dierlijke vetten en eiwitten heeft zijn zaakjes goed op orde . Er staat nu een degelijk systeem dat de veiligheid van de verwerking van dierlijke bijproducten garandeert, en hoewel er altijd verbeterpunten zullen zijn, tonen inspecties aan dat de voorschriften goed en ook telkens beter worden nageleefd. Het Food and Veterinary Office (FVO) van de Europese Commissie zal zijn aandacht daarom de komende tijd deels naar andere sectoren verleggen. Namens DG SANCO gaf Matjaz Klemencic, bij de Europese Commissie de opvolger van Tim Gumble, een toelichting op de nieuwe Dierlijke Bijproductenverordening, de combinatie van Verordening (EU) 1069/2009 en Verordening (EU) 142/2011. Het nieuwe juridische kader lijkt heel veel op het oude, al zijn er bijvoorbeeld nu meer mogelijkheden om materialen na een positieve EFSAbeoordeling sneller tot categorie 3 te benoemen en is er ruimte geschapen voor een soepeler behandeling van handelsmonsters. Dierlijk vet dat op de eigen fabriek wordt gestookt in ketels, hoeft niet te worden gereinigd. Klemencic: “In het nieuwe systeem is ‘safe sourcing’ verplicht, daarna moet je kiezen tussen ‘safe treatment’ of ‘safe use’.”
Matjaz Klemencic gaf een toelichting op de nieuwe Dierlijke Bijproductenverordening, die op 4 mart jl. In werking is getreden. Bedrijven die afgeleide producten of technische producten opslaan, hebben voortaan voldoende aan registratie i.p.v. erkenning, transporteurs en handelaren moeten zich nu wel laten registreren om transporten door de hele keten heen te kunnen volgen. Klemencic erkende dat er nog steeds vragen blijven. “Biologische meststoffen en bodemverbeteraars mogen alleen cat. 2 en cat. 3materialen bevatten, we zullen de EFSA vragen of cat. 1-materiaal ook veilig is maar tot het zo ver is mag dat materiaal
FVO-directeur Michael Scannell (links) naast Patrick Coelenbier.
5
niet worden gebruikt. Er zijn ook nog geen geharmoniseerde regels voor de import van gebruikte frituurvetten en – oliën ten behoeve van de productie van biodiesel en het is nog onduidelijk wat we moeten doen met dierlijk vet waar bijvoorbeeld wat visolie in zit.” Uit de daaropvolgende discussie met de zaal kwam naar voren dat de producenten van dierlijke vetten en eiwitten nog met enkele vragen zitten. Zoals over de uitzondering die is geschapen voor ‘kleine hoeveelheden’ dierlijke bijproducten. In de praktijk is het eenvoudig om deze bepaling, die spreekt van maximaal 20 kilogram, te misbruiken. “Wanneer hebben we het over een kleine hoeveelheid? Is 20 kilogram beenderen en vet die de zelf slachtende slager aan het eind van de dag over heeft een ‘voormalig voedingsmiddel’? We weten dat er slagers zijn die de gaten in de wetgeving proberen te vinden.” Volgens Klemencic was de uitzondering bedoeld voor de detailhandel. “De uitzondering is geschapen om de detailhandel tegemoet te komen, dus voor onverkochte biefstuk, worst e.d., niet voor onverwerkte materialen die bij de slagers blijven liggen.” De controle op de correcte toepassing van de voorschriften van de Dierlijke Bijproductenverordening in de EUn i e u w s b r i e f no. 18 - juni 2011
lidstaten ligt bij het FVO. FVO-directeur Michael Scannell schetste in zijn presentatie het ontstaan van zijn dienst en dat van DG SANCO waaronder het FVO ressorteert, en gaf aan in welke mate hun activiteiten vanaf 2000 invloed op de sector hebben gehad. “Onze bureaucratie werkt langzaam, maar niet als het om voedselveiligheid gaat. We hebben SRM -lijsten opgesteld, het vervoederverbod
ingevoerd, de regels voor het ophalen en verzamelen van dood vee gebracht enzovoort. Deze maatregelen hebben een enorme impact op uw sector en op de vleessector gehad, en natuurlijk zijn er toen fouten gemaakt, we beschikten niet over alle informatie, maar die maatregelen hebben wel gewerkt. Sinds ze zijn ingevoerd is de BSE-incidentie gedaald en nu zijn zaken als herintroductie van
EFPRA slaat pro-actievere koers in De European Fat Producers and Renderers Association (EFPRA), de Europese brancheorganisatie voor de producenten van dierlijke vetten en eiwitten, heeft besloten zich de komende tijd nog proactiever richting Europese instanties op te stellen. Weliswaar wordt in steeds bredere kring erkend dat de sector de afgelopen twintig jaar enorm en ten goede is veranderd, maar er zijn nog steeds dossiers waarop de Europese industrie onnodig tegen knelpunten botst. “EFPRA heeft de laatste maanden gewerkt aan een grotere zichtbaarheid, en een nieuw logo dat alles zegt over waar de brancheorganisatie voor staat: veiligheid en duurzaamheid van dierlijke vetten en eiwitten”, deelde EFPRAvoorzitter Nielsen mee. “EFPRA is een
autoriteit op het gebied van dierlijke vetten en dierlijke bijproducten en wil in samenwerking met partners uit de voedselketen goed onderbouwde commentaren op – voorgenomen – beleid leveren.” Hij toonde zich verheugd dat de inzet van EFPRA op het dossier van herinvoering van PAP’s in mengvoeders zijn vruchten begint af te werpen. Daarnaast zal EFPRA vaker informatie over de sector verschaffen aan parlementsleden en aan het publiek, en onderzoek stimuleren, zoals naar mogelijkheden om de effecten van de dierlijke productie op milieu te verminderen en de bioveiligheid te verbeteren. Voor een recent voorbeeld van een in opdracht van de EFPRA vervaardigd filmpje, klik hier.
PAP’s in mengvoeder zelfs weer bespreekbaar.” Ook Scannells conclusie was dat de sector de laatste jaren veel verbeteringen heeft doorgevoerd. Er is een grote rationalisatie doorgevoerd, er is veel geïnvesteerd in hogere standaarden, de minder goede producenten hebben hun zaak gesloten en er zijn nieuwe afzetmarkten voor de producten gevonden. De FVO-rapporten zijn nog steeds hard wat betreft commentaren en suggesties, maar ze worden wel jaar na jaar dunner. Reden voor het FVO om de focus van de inspecties de komende jaren te verleggen naar producten en sectoren waarvan de risico’s groter dan wel minder goed bekend zijn. In de dierlijke sector zal bijvoorbeeld meer worden gecontroleerd bij gelatine en collageen en op de import van bepaalde grondstoffen. De meeste aandacht zal echter uitgaan naar de plantaardige sector. Scannell: “Onze auditors hebben soms een slechte reputatie, maar hebben in uw sector toch goed werk gedaan. Onze inspecteurs stonden tegenover dezelfde problemen als de lidstaten, namelijk de vraag hoe de wet- en regelgeving in de praktijk zou uitpakken. De FVOinspecties hebben geholpen zwakheden in die regels te vinden en mede daardoor zijn er in de nieuwe Bijproductenverordening verbeteringen doorgevoerd. De operators moeten nu de tijd hebben om veranderingen door te voeren. Wij zullen daarom niet meteen gaan auditen, zeker niet omdat we al zoveel verbeteringen hebben gezien. Wij werken risicogericht en ik verwacht daarom dat we ons de komende jaren meer zullen richten op de microbiologie van voeding en groente.” Hij gaf aan dat de effectiviteit van controles wel een cruciaal punt van discussie zal zijn in het debat over de opheffing van het vervoederverbod, waarbij hij voorspelt dat in brede kringen aversie zal zijn tegen het terugdraaien van maatregelen genomen in het kader van de BSE -bestrijding. ‘Een groot deel van mijn baan bestaat uit het gemakkelijker maken van het werk van de industrie. Een strikt stelsel dat de veiligheid garandeert, is ook in uw belang."
6
n i e u w s b r i e f no. 18 - juni 2011