Muziek en Meer Muziekmethode voor basisonderwijs Docentenhandleiding groep 5
Jennemieke Snijders
© Uitgeverij Lambo Parkstraat 30 6828 JJ Arnhem
telefoon: 026-3515613 internet: www.lambo.nl e-mail:
[email protected]
Muziek & Meer Groep 5 Handleiding: isbn: 90-77318-30.8
Inhoud Inleiding
3
Hoofdstuk 1 Snaarinstrumenten Les 1.1 Les 1.2 Les 1.3 Les 1.4 Les 1.5 Les 1.6
7 8 9 10 11 12
Hoofdstuk 2 Muziek is eng Les 2.1 Les 2.2 Les 2.3 Les 2.4 Les 2.5 Les 2.6
13 14 16 17 18 19
Hoofdstuk 3 Muziek uit Indonesië Les 3.1 Les 3.2 Les 3.3 Les 3.4 Les 3.5 Les 3.6
20 21 22 23 24 25
Hoofdstuk 4 Hobby Les 4.1 Les 4.2 Les 4.3 Les 4.4 Les 4.5 Les 4.6
26 27 28 29 30 31
Hoofdstuk 5 Koperen blaasinstrumenten Les 5.1 Les 5.2 Les 5.3 Les 5.4 Les 5.5 Les 5.6
32 33 34 35 36 37
Liedlijst
38
HOOFDSTUK 1: snaarinstrumenten
groep 5
LES 1.1. Nodig - werkboek blz. 3 - gitaar (heb je geen gitaar, vraag eens bij collega’s of leerlingen) Inleiding Vertel het volgende verhaaltje: TRRRING! Ah, de deurbel. Dat zijn vast en zeker opa Sam en oma Hanneke. Koen opent de deur. “Gefeliciteerd met je negende verjaardag, jongen”, zegt opa Sam terwijl hij Koens hand bijna fijnknijpt. Ook oma Hanneke feliciteert Koen en geeft hem een groot cadeau. Het is verpakt in rood blinkend papier met een paarse strik eromheen. Het voelt hard aan en het is ook best zwaar. Wat zou er in zitten? Koen trekt de paarse strik los en scheurt het rode papier open. Wat een vreemd cadeau. Het is helemaal van hout en hol vanbinnen. En er zit een gat in! Ook lopen er een soort touwen over de hele lengte van het cadeau. Koen bekijkt zijn cadeau nog eens goed. “Vind je ’m mooi?” vraagt oma. “Probeer maar eens of je er geluid uit kunt krijgen”, zegt opa. Vraag de leerlingen of zij weten wat voor cadeau Koen heeft gekregen (een gitaar). Koen denkt dat er een soort touwen over het cadeau heen lopen. Hoe noem je deze touwen? (snaren) Waarom zit er een gat in het cadeau? (dat is het klankgat, zo kan het geluid van de snaren via het klankgat in de klankkast weerkaatsen zodat je ze beter hoort). Wat voor soort instrument is een gitaar? (snaarinstrument) Waarom? (omdat het geluid van de gitaar uit de snaren komt) Kern Schrijf snaarinstrumenten op het bord. Laat de leerlingen zo veel mogelijk snaarinstrumenten opnoemen en schrijf deze op het bord. Laat de dunste en de dikste snaar op de gitaar horen. Vraag de leerlingen waarom de ene snaar hoog klinkt en de andere laag (hoe dikker de snaar, hoe lager de klank). Vraag de leerlingen wat er zal gebeuren als je een snaar losser draait: wordt de klank hoger of lager? Probeer het uit door aan de bijbehorende stemknop te draaien. Maak de dikste snaar korter (met je vinger op de snaar drukken). Wordt de klank hoger of lager? Probeer het uit. De leerlingen nemen opdracht 1.1. voor zich. Daar gaan ze zelfstandig invullen wat er gebeurt met de klank van de snaar. Gezamenlijk nakijken. Afsluiting Speel het volgende spel: vraag telkens een leerling voor de klas. Laat deze één van de onderstaande afbeeldingen zien. De leerling gaat uitbeelden hoe je dit instrument bespeelt. Weet hij/zij niet hoe dit moet, doe het dan voor. De leerlingen raden welk instrument wordt uitgebeeld. 1.1. gitaar
3, 2, 1 harp
viool
piano
contrabas
LES 1.2. Nodig - werkboek blz. 3 + 4 - A2 lied Behaard en besnaard (Jennemieke Snijders) - eventueel gitaar (vraag eens bij collega’s of leerlingen) cd 1+2
Inleiding Laat het lied Behaard en besnaard horen. Vraag vooraf waar het lied over gaat. Leer de leerlingen het lied. Kern Vraag het volgende: - Over welk soort instrumenten gaat het lied? (schrijf snaarinstrumenten op het bord) - In het lied wordt gezongen over drie verschillende manieren waarop je een snaarinstrument kunt bespelen. Welke manieren zijn dit? (schrijf tokkelen – strijken – slaan op het bord) - Wat is tokkelen? (snaren één voor één met de vingers bespelen) - Wat is strijken? (met een strijkstok over snaren strijken) - Wat is slaan? (snaren tegelijkertijd met de vingers aanslaan óf de toetsen van een piano indrukken. Aan elke toets zit een hamertje die de juiste snaar aanslaat). Als je een gitaar tot je beschikking hebt, beeld de drie speelmanieren dan uit. De leerlingen nemen opdracht 1.2. voor zich en vullen deze in. Er mag overlegd worden. Gezamenlijk nakijken.
cd 1+2
Afsluiting Herhaal het lied Behaard en besnaard. Laat de leerlingen, terwijl ze zingen, de speelmanieren uitbeelden.
1.2.
harp: gitaar: piano: viool: cello: contrabas:
tokkelen tokkelen, slaan slaan tokkelen, strijken tokkelen, strijken tokkelen, strijken
LES 1.3. Nodig - werkboek blz. 4 + 5 - cd A 2 lied Behaard en besnaard (Jennemieke Snijders) - handtrom Inleiding Lees het volgende verhaaltje voor: Mmmm, lekker, ’t wordt weer herfst. Koen loopt met zijn moeder door het bos. Wat een kleuren! En overal liggen kastanjes en eikels en beukennootjes. “Koen, kom eens hier!” Koen draait zich om. Zijn moeder zit onder een notenboom. Om haar heen liggen wel driehonderd noten. “Heb je honger?” vraagt ze. “Ja, lekker, ik lust wel een noot.” “Lust je deze kwartnoot?” Een kwartnoot? denkt Koen, ik wil een hele noot! Ik heb honger als een paard. Zij moeder zegt: “Zullen we een liedje zingen?” Hè, denkt Koen, wat bedoelt ze nou? Waar heeft ze het over? Geef mij nou maar gewoon een noot. Lekker. “Weet jij eigenlijk dat je met noten muziek kunt maken?” vraagt zijn moeder. “Ja, dat weet ik”, zegt Koen. En nu begrijpt hij het. Zijn moeder denkt dat je met walnoten muziek kunt maken. Maar dat klopt niet. Je kunt muziek maken met muzieknoten. Domme mama. Vraag de leerlingen naar de fout die mama maakt en over welke noot ze het heeft. Mama had het over de kwartnoot en daar gaan de leerlingen vandaag iets meer over leren. Kern De leerlingen nemen opdracht 1.3.a. voor zich. Ze leren meer over de kwartnoot en de kwartrust. Vul deze opdracht gezamenlijk in. De leerlingen nemen opdracht 1.3.b. en c. voor zich. Ze omcirkelen de kwartnoten in het lied Behaard en besnaard met een rood kleurpotlood. En ze tekenen de ontbrekende noot. De leerlingen vullen deze opdracht zelfstandig in. Gezamenlijk nakijken. Noteer het volgende op het bord: a.
b.
c.
De leerlingen nemen opdracht 1.3.d. voor zich. Ze gaan invullen welke van bovenstaande ritmes je geslagen hebt. Leg uit dat je de noten wel hoort, maar de rusten niet: die hoor je in je hoofd. Tel telkens hardop tot vier en sla vervolgens één van de bovenstaande ritmes op de handtrom. De leerlingen vullen in welk ritme je geslagen hebt. Laat ook enkele leerlingen ritmes slaan.
d.
Afsluiting Herhaal het lied Behaard en besnaard. Laat telkens een leerling één van bovenstaande ritmes meespelen op de handtrom. Of laat de helft van de klas zingen, terwijl de andere helft één van bovenstaande ritmes klapt. Cd A 1+2
1.3.b. 1.3.c.
de kwartnoten staan boven de lettergrepen strie-, stra-, strijk, fijn en pijn
LES 1.4. Nodig -
werkboek blz. 6 + 7 cd A 3 + 4 lied Strijkorkest (Jennemieke Snijders) cd A 5 opdracht 1.4.b. handtrom
Inleiding Vraag enkele leerlingen naar de samenstelling van hun gezin. Vraag ze ook naar hun familie. Vertel dat er in de muziek ook verschillende families zijn. Zo heb je de familie Blaasinstrumenten, de familie Slaginstrumenten en de familie Snaarinstrumenten. Binnen de familie Snaarinstrumenten is er een gezin dat de familie Strijkers heet. Dit gezin bestaat uit papa, mama, grote zus en klein broertje. Kern De leerlingen nemen opdracht 1.4.a. voor zich. Ze komen meer te weten over de strijkersfamilie. De leerlingen vullen deze opdracht zelfstandig in. Gezamenlijk nakijken. Vraag enkele leerlingen wie bij hen thuis de laagst klinkende stem heeft (dat is hoogstwaarschijnlijk de papa). Vraag enkele leerlingen wie thuis de hoogst klinkende stem heeft (dat is hoogstwaarschijnlijk het jongste kind). Zet nu gezamenlijk de Strijkers op volgorde van laagst naar hoogst klinkend. De juiste volgorde moet zijn: contrabas – cello – altviool – viool. cd A 5
De leerlingen nemen opdracht 1.4.b. voor zich. Welk strijkinstrument horen ze? Gezamenlijk nakijken.
cd A 3+4
Afsluiting Vertel de leerlingen dat ze hun eigen strijkorkest gaan vormen. Laat het lied Strijkorkest horen. Verdeel de klas in vier groepen: de contrabassen, de cello’s, de altviolen en de violen. Oefen met elke groep de eigen partij. Ondersteun de groepen door de maat aan te geven met behulp van de handtrom. Is dit gelukt, houd dan de volgende opbouw aan (zorg ervoor dat de zingende groepen door blijven zingen). - contrabassen - contrabassen + cello’s - contrabassen + cello’s + altviolen - contrabassen + cello’s + altviolen + violen Evalueer gezamenlijk: wat ging goed, wat ging minder goed. Herhaal het lied en evalueer opnieuw. 1.4.a. 1.4.b.
cello = blauw, altviool = geel, viool = groen, contrabas = rood 1 = cello, 2 = contrabas, 3 = viool, 4 = altviool
LES 1.5. Nodig -
werkboek blz. 8 + 9 cd A 6 opdracht 1.5.a.b. cd A 7 opdracht 1.5.c. triangel
Inleiding Vraag de leerlingen welke snaarinstrumenten ze tot nu toe hebben leren kennen. Vertel dat ze nu de opdrachten kunnen maken die bij les 1.5. horen.
cd A 6
cd A 7
cd A 7
Kern De leerlingen nemen opdracht 1.5.a. en b. voor zich. Ze kiezen dieren die het best bij de diverse geluidsfragmenten passen. De leerlingen vullen deze opdracht zelfstandig in. Gebruik de pauzetoets om waar nodig de geluidsfragmenten van elkaar te scheiden. De leerlingen nemen opdracht 1.5.c. voor zich. Lees de opdracht gezamenlijk door. Pizzicato betekent dat je de snaren van een strijkinstrument niet strijkt maar tokkelt. Vraag de leerlingen de strijkinstrumenten nogmaals te benoemen (contrabas, cello, altviool en viool). Gebruik vervolgens cd A nr. 7 terwijl de leerlingen een dier tekenen dat ze erbij vinden passen. Gezamenlijk bespreken. Afsluiting Speel het volgende spel: een leerling is de muis. De muis sluipt door de klas terwijl alle leerlingen hun ogen dicht houden. De muis laat een spoor na van triangelklank. Op het eind van zijn route legt hij de triangel neer. Wie kan het spoor van de muis precies nalopen en zo de triangel bemachtigen? Draai tijdens het spel de Pizzicatopolka. Dit werkt sfeerverhogend en maakt de opdracht moeilijker. 1.5.a. 1.5.b.
2, 4, 1, 3 bij = cello, olifant = contrabas, kangoeroe = piano, vlinder = harp
LES 1.6. Nodig -
cd A 8+9
cd A 10
cd A 11
werkboek blz. 10 + 11 cd A 8 + 9 lied Trap omhoog, trap omlaag (Jennemieke Snijders) cd A 10 opdracht 1.6.a. cd A 11 opdracht 1.6.b. staafinstrument met staven f, g en a eventueel losse klankstaven op volgorde van laag naar hoog (voor de extra opdracht)
Inleiding Laat het lied Trap omhoog, trap omlaag horen. Vraag vooraf waar het lied over gaat. Stel achteraf vragen als: - wie oefent er wel eens op zijn/haar muziekinstrument? - hoe reageren andere gezinsleden hierop en wat doe je dan? - wie is Bach? (Johann Sebastian Bach werd geboren in 1685, in Duitsland. Hij behoorde tot een familie die veel goede musici voort heeft gebracht. Zijn vader en moeder verloor hij al op jonge leeftijd, waardoor hij vanaf zijn tiende jaar door zijn broer werd grootgebracht. Hij leerde orgel, viool en klavecimbel spelen. Hij componeerde in zijn leven meer dan 1000 stukken, waaronder veel kerk- en koormuziek. De Matthäuspassion is misschien bekend bij de leerlingen. In 1750 stierf Bach. Zijn invloed op na hem komende componisten is enorm.) - wat wordt bedoeld met een trap omhoog en een trap omlaag? Schrijf toonladder op het bord. Leer de leerlingen het lied. Kern Zet het staafinstrument op zijn kant, zodat de langste staaf onderaan en de kortste staaf bovenaan ligt. Vertel dat dit de toonladder is. Laat de toonladder van de onderste c tot de bovenste c horen. De leerlingen nemen opdracht 1.6.a. voor zich. Ze horen drie keer het mannetje de toonladder oplopen, maar op één trede zet hij telkens twee voeten. De leerlingen omcirkelen welke trede dat was. Gezamenlijk nakijken. De leerlingen nemen opdracht 1.6.b.voor zich. Ze horen vier toonladderdansjes, maar er ontbreekt telkens een trede. De leerlingen tekenen zelfstandig de ontbrekende trede. Gezamenlijk nakijken. De leerlingen nemen opdracht 1.6.c. voor zich. De leerlingen gaan hun eigen toonladderdansje ontwerpen. Speel zelf het voorbeeld:
Laat een aantal leerlingen hun toonladderdansje op het staafinstrument spelen. Vergeet niet de E- en de B-staaf te verwijderen. Spoor de leerlingen aan om de staven als kwartnoten te bespelen (iedere noot duurt één tel), zodat er een strak ritme ontstaat. cd A 8+9
Afsluiting Herhaal het lied Trap omhoog, trap omlaag. EXTRA: Heb je voor minimaal drie kinderen een losse klankstaaf (bijvoorbeeld c-d-e), dan kun je een levende piano maken. Zet daarbij leerlingen voor de klas op lengte, van groot naar klein. Laat de kinderen op een stoel zitten. Het grootste kind geef je de langste klankstaaf, het kleinste de kortste klankstaaf. De bespeler gaat achter de levende piano staan en geeft telkens een tik op de schouder van een kind. Dit is het teken om één tik op de staaf te spelen. Wie kan er een echt liedje spelen op de levende piano? 1.6.a. 1.6.b.
trede 5, trede 7, trede 3
Liedlijst muziek-cd Cd A A1 A2 A3 A4 A5 A6 A7 A8 A9 A 10 A 11 A 12 A 13 A 14 A 15 A 16 A 17 A 18 A 19 A 20 A 21 A 22 A 23 A 24 A 25 A 26 A 27 A 28 A 29 A 30 A 31 A 32 A 33 A 34 A 35 A 36 A 37 A 38 A 39 A 40 A 41 A 42 A 43 A 44 A 45 A 46 A 47 A 48 A 49 A 50
opdracht 1.2. 1.2. 1.4. 1.4. 1.4.b. 1.5.a.b. 1.5.c. 1.6. 1.6. 1.6.a. 1.6.b. 2.1. 2.1. 2.1.e. 2.2. 2.2. 2.2. 2.4.a. 2.4.c. 2.4.d. 2.5. 2.5. 2.5. 2.6.a.b. 2.6.c.d. 3.1. 3.1. 3.2. 3.3.b. 3.3.c. 3.3.d. 3.4. 3.5. 3.5. 3.6. 4.1. 4.1. 4.1. 4.1.a.b. 4.1.c. 4.2.a. 4.2.b. 4.2. 4.3.a. 4.5. 4.5. 4.5. 4.6. 4.6. 4.6.b.
Muziek & Meer 5 soort lied zing mee lied lied opdracht opdracht opdracht lied zing mee opdracht opdracht lied zing mee opdracht lied zing mee dans opdracht speelstuk speelstuk lied zing mee liedbegeleiding opdracht opdracht lied zing mee spel opdracht opdracht opdracht opdracht lied zing mee voorbeeld lied zing mee voorbeeld opdracht opdracht opdracht opdracht voorbeeld opdracht lied zing mee speelstuk lied zing mee opdracht
titel behaard en besnaard behaard en besnaard strijkorkest strijkorkest strijkinstrumenten vier dieren pizzicato-polka trap omhoog, trap omlaag trap omhoog, trap omlaag drie toonladderdansjes vier toonladderdansjes he daar, is er iemand thuis he daar, is er iemand thuis ritmes uitgelaten uitgelaten hondenpas spinnenpootjes spinnenspeelstuk I spinnenspeelstuk II de draak de draak de draak de draak enge geluiden topi saja bundar topi saja bundar springspelritme gong, gender, kendang twee gamelanfragmenten de danseres begeleidingsritme gamelanmuziek kicir kicir kicir kicir voorbeeld van angklungmuziek hokey pokey hokey pokey voetbalpubliek voetbalspeelstuk I voetbalspeelstuk II twee schilderijen twee tekeningen de gnoom vijf soorten dansmuziek muziek uit oude rommel muziek uit oude rommel ritme imiteren wat een herrie wat een herrie zes muziekstukjes
Cd B B1 B2 B3 B4 B5 B6 B7 B8 B9 B 10 B 11 B 12 B 13 B 14 B 15
opdracht 5.1. 5.1. 5.2. 5.2. 5.2. 5.2.a. 5.3. 5.3. 5.4 5.4. 5.4. 5.5. 5.5.b. 5.6.b. 5.6.c.
soort lied zing mee lied zing mee voorbeeld opdracht voorbeeld speelstuk lied zing mee opdracht voorbeeld opdracht opdracht opdracht
titel de optocht de optocht trompetterdetetter trompetterdetetter voorbeeld trompet william tell ouverture twee voorbeelden van de hoorn hoor(n) je dat? oma's schuiftrompet oma's schuiftrompet glissando's op trombone tuba ritmes op tuba trombone, trompet, tuba, hoorn slag, snaar- of blaasinstument