ACO Haustechnik
Handleiding
Uitgave: 2011-08-17
Muli-Star DDP Afvalwateropvoerinstallatie
Type DDP1 Duo draaistroompneumatiek 1 (kuipomvang 1)
Type DDP2 Duo draaistroompneumatiek 2 (kuipomvang 2)
Voor een veilig en correct gebruik dient men de handleiding en andere productbegeleidende documenten aandachtig te lezen. Aan de eindgebruiker overhandigen en tot de productverwijdering bewaren.
0150.32.21_V1.2_DE_Original-Betriebsanleitung
Welkom
Welkom ACO Passavant GmbH (verder ACO genoemd) dankt u voor uw vertrouwen en overhandigt u een afvalwateropvoerinstallatie (verder opvoerinstallatie genoemd) die in technisch opzicht helemaal up-to-date is en die vóór de levering werd gecontroleerd op haar onberispelijke toestand in het kader van onze kwaliteitscontroles. De volgende aanwijzingen zijn bedoeld op u het gebruik van deze handleiding te vergemakkelijken. ■
Een tabellen- en afbeeldingenindex vindt u in appendix 1
■
Een index (trefwoordenregister) vindt u in appendix 2
■
De volgende algemene afkortingen worden in de tekst gebruikt:
■
Afb.
=
afbeelding
hfdst.
=
hoofdstuk
max.
=
maximum
min.
=
minimum
min.
=
minuten
sec.
=
seconden
u.
=
uren
Tab.
=
tabel
b.v.
=
bijvoorbeeld
event.
=
eventueel
De volgende specifieke afkortingen worden in de tekst gebruikt:
GL AUS =
grondlast uit/uitschakelpunt van de eerste pomp
GL
grondlast aan/inschakelpunt van de eerste pomp
SL AUS =
pieklast uit/uitschakelpunt van de tweede pomp
SL
=
pieklast aan/inschakelpunt van de tweede pomp
AL
=
hoogwateralarm
=
ACO Passavant Preenakker 8 B-1785 MERCHTEM Tel.: 052/38.17.70 Fax: 052/38.17.71 www.aco.be
2
Inhoud
Inhoud 1
2
Inleiding ............................................................................................... 7 1.1
ACO-Service ......................................................................................... 7
1.2
Productidentificatie ............................................................................... 7
1.3
Garantie ............................................................................................... 8
1.4
Eigenaar, gebruiker ............................................................................... 8
1.5
Gebruikte symbolen in de gebruiksaanwijzing ........................................... 8
Voor uw veiligheid ................................................................................. 9 2.1
3
4
Reglementair gebruik ............................................................................ 9 2.1.1
Toepassingssfeer ...................................................................... 9
2.1.2
Niet-reglementaire toepassingen ................................................. 9
2.2
Kwalificatie van personen ..................................................................... 11
2.3
Persoonlijke beschermingsuitrusting ..................................................... 11
2.4
Weergave van waarschuwingen ............................................................. 12
2.5
Niet toegelaten onderdelen .................................................................. 13
2.6
Fundamenteel risicopotentieel .............................................................. 13 2.6.1
Thermische risico’s ................................................................. 13
2.6.2
Materiaal-/substantierisico's ..................................................... 13
2.7
Verantwoordelijkheid van de eigenaar .................................................... 14
2.8
Veiligheidssymbolen op de opvoerinstallatie ........................................... 14
Transport en opslag ............................................................................. 15 3.1
Veiligheid bij transport en opslag .......................................................... 15
3.2
Transport ........................................................................................... 16
3.3
Opslag ............................................................................................... 17
Productbeschrijving ............................................................................. 19 4.1
Leveringsinhoud .................................................................................. 19
4.2
Productkenmerken .............................................................................. 20
4.3
Onderdelen ........................................................................................ 23
4.4
Werkingsprincipe ................................................................................ 24
4.5
Aanbevelingen voor de montage ........................................................... 26
4.6
Typeplaatjes ....................................................................................... 27
4.7
Accessoires ....................................................................................... 27
3
Inhoud
4.8
5
6
Bediening ........................................................................................... 28 4.8.1
Overzicht van de bedienings- en indicatie-elementen.................... 28
4.8.2
Bedieningselementen .............................................................. 29
4.8.3
Indicatie-elementen ................................................................. 30
4.8.4
Meldingen op het display ......................................................... 31
4.8.5
Bedieningsinstellingen ............................................................. 31
4.8.6
Instelwaarden in de leveringstoestand ....................................... 32
4.8.7
Instelmogelijkheden ................................................................. 33
4.8.8
Werkingsprincipe van de niveausturing ...................................... 36
Technische gegevens ........................................................................... 37 5.1
Technische gegevens van de opvoerinstallatie ........................................ 37
5.2
Technische gegevens van de sturing ..................................................... 40 5.2.1
Karakteristieken en afmetingen................................................. 40
5.2.2
Schakelschema van de sturing ................................................. 41
Installatie ............................................................................................ 43 6.1
Veiligheid bij de installatie .................................................................... 43
6.2
Sanitaire installatie .............................................................................. 44 6.2.1
Verzamelkuip uitrichten ............................................................ 45
6.2.2
Aansluiting aflaatstop voorbereiden (optioneel) ........................... 45
6.2.3
Toevoerleiding aansluiten ......................................................... 46
6.2.4
Afsluitschuif monteren ............................................................. 47
6.2.5
Luchttoevoerleiding aansluiten .................................................. 48
6.2.6
Terugstuwingsbocht uitvoeren .................................................. 49
6.2.7
Drukleiding aansluiten .............................................................. 49
6.2.8
Afsluitschuif en speciaal bevestigingsstuk monteren ................... 51
6.2.9
Aansluiting aftapkraan voorbereiden (optioneel) .......................... 52
6.2.10 Aansluiting aftapleiding voorbereiden (optioneel) ......................... 52 6.2.11 Aanbevelingen voor buisleidingssystemen .................................. 53 6.2.12 Bevestigingsset aansluiten ....................................................... 53 6.3
4
Elektrische installatie ........................................................................... 55 6.3.1
Sturing aanbrengen ................................................................ 56
6.3.2
CEE-stopcontact aanbrengen .................................................... 56
6.3.3
Lengte van de elektrische leiding van de pompen aanpassen ....... 57
6.3.4
Microcompressor aanbrengen (optioneel) .................................. 57
6.3.5
Leiding voor luchtbelinblaassysteem aansluiten (optioneel) .......... 58
6.3.6
Elektrische leiding van de microcompressor aansluiten ............... 59
6.3.7
Stuurleiding voor niveauregeling aansluiten ................................ 60
6.3.8
Algemene storingsmelding doorsturen (optioneel) ....................... 61
Inhoud
7
8
Eerste inbedrijfstelling en gebruik ..............................................................63 7.1
Veiligheid bij de eerste inbedrijfstelling en het gebruik ............................. 63
7.2
Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... 64 Voorwaarden, aanwezigheid en uitvoering .................................. 64
7.2.2
Proefrun voor uitvoering zonder luchtbelinblaassysteem .............. 65
7.2.3
Proefrun voor uitvoering met luchtbelinblaassysteem .................. 69
7.2.4
Controlewerkzaamheden .......................................................... 72
7.2.5
Luchtbelinblaassysteem instellen .............................................. 72
7.2.6
Accu installeren ...................................................................... 72
7.2.7
Automatische modus instellen .................................................. 73
7.2.8
Opvoerinstallatie overdragen aan gebruiker................................ 73
7.2.9
ACO-onderhoudscontract ......................................................... 73
7.3
Exploitatie .......................................................................................... 74
7.4
Automatische ontluchting van het slakkenhuis ........................................ 74
Onderhoud ..............................................................................................75 8.1
Veiligheid bij het onderhoud .................................................................. 75
8.2
Opvoerinstallatiehandboek ................................................................... 76
8.3
Onderhoudsingrepen voor de gebruiker ................................................. 76
8.4 9
7.2.1
8.3.1
Dagelijkse controles ................................................................ 76
8.3.2
Onderhoudsingrepen indien nodig ............................................. 76
8.3.3
Jaarlijkse onderhoudsingrepen.................................................. 77
Onderhoudsplan voor geschoolde kracht ............................................... 77
Storingsverhelping en reparatie ..................................................................79 9.1
Veiligheid bij storingsverhelping en reparatie .......................................... 79
9.2
Zoeken van storingen .......................................................................... 81
9.3
Reparatie en reserveonderdelen ........................................................... 82
10 Buitenbedrijfstelling en verwijdering ..........................................................83 10.1 Veiligheid bij de buitenbedrijfstelling en verwijdering ................................ 83 10.2 Buiten bedrijf stellen ............................................................................ 84 10.3 Stilzetten ........................................................................................... 84 10.4 Verwijderen ........................................................................................ 85 Tabellen- en afbeeldingenindex .......................................................................86 Index ...........................................................................................................87 Conformiteitsverklaring ...................................................................................90
5
6
Inleiding
1
Inleiding Deze handleiding voor de opvoerinstallatie Muli-Star DDP 1 en DDP 2 werd met de grootste zorg samengesteld en bevat informatie die een veilige en langdurige werking garandeert. Mochten er desondanks fouten in zijn geslopen of mocht er informatie ontbreken, gelieve ons dat dan te laten weten.
1.1
ACO-Service
Met vragen over de opvoerinstallatie en deze handleiding kunt u steeds terecht bij onze ACO-service. ACO Passavant NV Preenakker 8 B-1785 MERCHTEM Tel.: 052/38.17.70 Fax: 052/38.17.71
[email protected]
1.2
Productidentificatie
Identificeer de geleverde opvoerinstallatie aan de hand van de gegevens op het typeplaatje, hfdst. 4.6 en noteer die in de onderstaande tabel. Tab. 1:
gegevens voor de productidentificatie Artikelnr.
Type
Motorvermogen
Afb.
Bouwjaar
Serienr.
P2 [kW] 1202.00.01
DDP1.1
1,5
_________
____________
1202.00.02
DDP1.2
3,0
_________
____________
1202.00.03
DDP1.3
5,5
_________
____________
1202.00.04
DDP2.1
1,5
_________
____________
1202.00.05
DDP2.2
3,0
_________
____________
1202.00.06
DDP2.3
5,5
_________
____________
7
Inleiding
1.3
Garantie
Meer over garantie,
„Algemene verkoopsvoorwaarden“
www.aco.be
1.4
Eigenaar, gebruiker
De eigenaar is verantwoordelijk voor de configuratie (planning en berekening) van de opvoerinstallatie. Wanneer de opvoerinstallatie niet wordt gebruikt door de eigenaar, moeten de volgende punten worden afgesproken met de gebruiker: ■
Wie is verantwoordelijk voor de lopende exploitatie?
■
Wie zorgt voor het onderhouden en/of repareren van de opvoerinstallatie?
■
Wie reageert bij een storing?
■
...
1.5
Gebruikte symbolen in de gebruiksaanwijzing
Om een duidelijk onderscheid te maken tussen verschillende types van informatie in deze handleiding, worden de volgende symbolen gebruikt: Nuttige tips en aanvullende informatie, die het werk vergemakkelijken
Uit te voeren handelingen Verwijzing naar uitgebreidere informatie in deze handleiding of naar andere documenten Weergave van waarschuwingen,
8
hfdst. 2.4.
Voor uw veiligheid
2
Voor uw veiligheid De veiligheidsvoorschriften in dit hfdst. moeten worden gelezen vóór het gebruik van de opvoerinstallatie. Een verkeerd gebruik kan tot ernstige lichamelijke letsels leiden.
2.1
Reglementair gebruik
2.1.1
Toepassingssfeer
Deze opvoerinstallatie dient voor het verzamelen en automatisch opvoeren van afvalwater via het terugstuwingsniveau. Het afvalwater wordt zonder risico voor mensen en onschadelijk voor bouwwerken naar het afvoerkanaal geleid. Het volgende afvalwater mag ingevoerd worden: ■
Fecaliënhoudend en fecaliënvrij afvalwater uit toiletinstallaties, baden, was- en doucheruimten van industriële bedrijven of van meergezinswoningen
■
Vethoudend afvalwater
Andere toepassings- en gebruiksmogelijkheden evenals wijzigingen zijn niet toelaatbaar. De eigenaar is verantwoordelijk voor de configuratie (planning en berekening) van de opvoerinstallatie.
2.1.2
Niet-reglementaire toepassingen
Voorbeelden van niet-reglementaire toepassingen zijn : ■
De opvoerinstallatie buiten de toepassingsgrenzen gebruiken,
hfdst. 5.
■
De opvoerinstallatie of de pompen droog laten werken
■
Gebruik van versleten onderdelen (nagelaten onderhoud)
■
Niet-naleving van de handleiding en de productbegeleidende documenten
■
Gebruik in explosieve omgevingen
9
Voor uw veiligheid
Er mogen nooit schadelijke stoffen in de opvoerinstallatie naar binnen worden gevoerd, die lichamelijke letsels kunnen veroorzaken, die het water kunnen verontreinigen en die de werking van de opvoerinstallatie kunnen aantasten. Daartoe behoren in het bijzonder:
10
■
Zware metalen, b.v. Zink, Lood, Cadmium, Nikkel, Chroom
■
Agressieve Stoffen, b.v. Zuren (Buisreinigingsmiddel met een ph-Waarde van minder dan 4), Logen en Zouten
■
Reinigings- en Ontsmettingsmiddelen, Spoel- en Wasmiddelen in te grote dosissen of middelen die tot een buitensporige Schuimvorming leiden
■
Ontvlambare of explosieve Stoffen, zoals Benzine, Benzol, Olie, Fenol, solventhoudende Lakken, Spiritus
■
Vaste Stoffen, Bijvoorbeeld Keukenafval, Glas, Zand, Assen, Vezelstoffen, Kunstharsen, Teer, Karton, Textiel, Vetten (Olie), Verfresten
■
Vloeibare Stoffen die kunnen verharden, b.v. Gips, Cement, Kalk
■
Biociden, b.v. Plantbehandelingsmiddelen en middelen tegen Schadelijke planten/ dieren
■
Afvalwater uit Mestkuilen en Veeteelt, b.v. Gier, Aalt, Mest
Voor uw veiligheid
2.2
Kwalificatie van Personen
Alle activiteiten aan de opvoerinstallatie moeten worden uitgevoerd door geschoolde krachten, wanneer ze niet uitdrukkelijk voor andere personen (eigenaar, gebruiker) voorzien zijn. Voor de beschikbaarheid daarvan is de directe leverancier van de opvoerinstallatie verantwoordelijk. Geschoolde krachten moeten naast meerdere jaren beroepservaring aantoonbaar over de volgende kennis beschikken: Tab. 2:
kwalificatie van het personeel
Activiteiten
Persoon
Kennis
Configuratie Bedrijfswijzigingen Nieuwe gebruikscontext
Ontwerper
■
Kennis over gebouw-, sanitair- en woningtechniek
■
Beoordeling van toepassingsgevallen van de afvalwatertechniek en correcte configuratie van afvalwateropvoerinstallaties
Transport/opslag
Expediteuren, handelaars ■
Installatie sanitair/elektri- Geschoolde krachten citeit Eerste inbedrijfstelling, onderhoud, Reparatie, Buitenwerkingstelling, Demontage
Bewijs van ladingsbeveiligingsopleidingen
■
Veilige omgang met hijs- en aanslagmiddelen
■
Veilige omgang met gereedschap
■
Leggen en verbinden van buisleidingen en aansluitingen
■
Leggen van elektrische leidingen
■
Montage van verdelers, differentiaaluitschakelaars, uitschakeltoestellen, elektrische machines, schakelaars, sondes, stopcontacten, enz.
■
Meten van de doeltreffendheid van elektrische beschermingsmaatregelen
■
Productspecifieke kennis
Bediening, exploitatie Bedrijfscontrole Eenvoudig onderhoud en verhelping van storingen
Eigenaar, gebruiker
■
Geen specifieke voorwaarden
Verwijderen
Geschoolde krachten
■
Reglementaire en milieuvriendelijke verwijdering van materialen en stoffen
■
Ontsmetting van schadelijke stoffen
■
Kennis over recycling
2.3
Persoonlijke beschermingsuitrusting
Voor verschillende activiteiten aan de opvoerinstallatie zijn persoonlijke beschermingsuitrustingen vereist. Beschermingsuitrustingen moeten door de bedrijven in voldoende maten ter beschikking worden gesteld aan hun personeel en het dragen ervan moet door toezichthoudende personen worden gecontroleerd.
11
Voor uw veiligheid
Tab. 3:
persoonlijke beschermingsuitrusting
Gebodssymbool
Betekenis
Verklaring
Veiligheidsschoenen bieden een goede bescherming tegen uitschuiven Veiligheidsop natte oppervlakken, alsook een hoge doortrapveiligheid, b.v. voor schoenen dragen spijkers, en ze beschermen de voeten tegen vallende voorwerpen, b.v. bij het transport Veiligheidshelm dragen
Veiligheidshelmen beschermen tegen hoofdletsels, b.v. door vallende voorwerpen of stoten, in het bijzonder bij lage plafonds en bij montagewerken boven het hoofd
Veiligheidshandschoenen beschermen de handen tegen lichte letsels, Veiligheidshandsnijwonden, infecties en hete oppervlakken, in het bijzonder bij transport, schoenen dragen inbedrijfstelling, onderhoud, reparatie en demontage
2.4
Beschermingskleding dragen
Beschermingskleding beschermt de huid tegen lichte mechanische inwerkingen en infecties bij het ontsnappen van afvalwater
Beschermbril dragen
Een veiligheidsbril beschermt de ogen bij ontsnappend afvalwater, in het bijzonder bij inbedrijfstelling, onderhoud, reparatie en buitenbedrijfstelling
Weergave van waarschuwingen
Om een duidelijk onderscheid te maken, worden risico’s in de handleiding aangegeven met de volgende waarschuwingssymbolen en signaalwoorden: Tab. 4:
risiconiveaus
WAARSCHUWING
VOORZICHTIG
LET OP
12
Materiële schade
GEVAAR
Betekenis
Lichamelijke letsels
Waarschuwingssymbool en signaalwoord
Wijst op een gevaarlijke situatie die, wanneer ze niet wordt vermeden, tot de dood of ernstige lichamelijke letsels leidt. Wijst op een gevaarlijke situatie die, wanneer ze niet wordt vermeden, mogelijk tot de dood of tot ernstige lichamelijke letsels kan leiden. Wijst op een gevaarlijke situatie die, wanneer ze niet wordt vermeden, mogelijk tot gemiddelde tot lichte lichamelijke letsels leidt.
Wijst op een situatie die, wanneer ze niet wordt vermeden, mogelijk kan leiden tot beschadiging van onderdelen, van de opvoerinstallatie en/of haar functies of een voorwerp in haar omgeving.
Voor uw veiligheid
Voorbeeld van een waarschuwing:
SIGNAALWOORD Oorzaak van het risico Gevolgen van het risico Beschrijving/lijst van de beschermingsmaatregel(en)
2.5
Niet toegelaten onderdelen
De opvoerinstallatie werd vóór haar marktintroductie onderworpen aan uitgebreide producttests en alle onderdelen werden onder de hoogst mogelijke belasting getest. Het kopiëren (plagiaat) van hoogwaardige reserveonderdelen is in hoge mate toegenomen. Het monteren van niet toelaatbare onderdelen beïnvloedt de veiligheid en doet de door ACO verleende garantie teniet. Gebruik bij een vervanging uitsluitend originele ACO-onderdelen of door ACO vrijgegeven onderdelen.
2.6
Fundamenteel risicopotentieel
In dit hfdst. worden fundamentele risico’s behandeld die de opvoerinstallatie inhoudt.
2.6.1
Thermische risico’s
De elektromotor werkt in onderbroken bedrijf. Wanneer de opvoerinstallatie correct wordt gebruikt, houdt ze geen thermische risico’s in. In geval van een storing kan de motor echter tot 110 °C heet worden en brandwonden veroorzaken. Draag daarom Tab. 3. beschermende kleding
2.6.2
Materiaal-/substantierisico's
Bij contact met fecaliënhoudend water of besmette pomponderdelen, b.v. bij het verhelpen van verstoppingen, kan men infecties opdoen. Draag daarom steeds bescherTab. 3. mende kleding
13
Voor uw veiligheid
2.7
Verantwoordelijkheid van de eigenaar
De naleving van de volgende punten behoort tot de verantwoordelijkheden van de eigenaar: ■
Gebruik de opvoerinstallatie uitsluitend op reglementaire wijze en in onberispelijke hfdst. 2.1. toestand,
■
De werking van de beveiligingsinrichtingen mag niet belemmerd worden
■
Respecteer de onderhoudsintervallen en verhelp storingen onmiddellijk. Verhelp storingen enkel zelf wanneer de maatregelen in deze handleiding worden beschreven. Alle andere maatregelen moeten door ACO-service worden uitgevoerd
■
Controleer het typeplaatje en de waarschuwingssymbolen op de opvoerinstallatie op hfdst. 2.8 en 4.7 volledigheid en leesbaarheid,
■
Persoonlijke beschermingsuitrustingen moeten in voldoende mate beschikbaar zijn hfdst. 2.3. en moeten ook worden gedragen,
■
De handleiding moet in leesbare en complete toestand beschikbaar zijn op de plaats waar de installatie wordt gebruikt en er moet worden onderricht volgens deze handleiding
■
Zet uitsluitend gekwalificeerd en bevoegd personeel in,
2.8
hfdst. 2.2.
Veiligheidssymbolen op de opvoerinstallatie
Op de opvoerinstallatie werden veiligheidssymbolen aangebracht. De eigenaar van de hfdst. 4.7, opvoerinstallatie moet ervoor zorgen dat die symbolen, het typeplaatje, en de markering van de aansluitingen te allen tijde volledig aanwezig en goed leesbaar zijn. Tab. 5:
veiligheidssymbolen op de opvoerinstallatie
Symbool
14
Risico
Installatiegedeelte
Niet-reglementair gebruik van de opvoerinstallatie
Verzamelkuip en sturing
Elektrische spanning
Aandrijfmotor (klemmenkast)
Elektrische spanning
Sturing (klemmenbalk)
Materiële schade en werkingsstoornis bij verkeerde draairichting
Motorlager en waaier
Transport en opslag
3
Transport en opslag Dit hfdst. bevat informatie over het correcte transport en de correcte opslag van de opvoerinstallatie.
Verpakking Opvoerinstallatie en losse onderdelen zijn bij de levering in een karton verpakt die op een hfdst. 4.1. pallet is bevestigd. De volledige eenheid wordt beschermd met een folie,
3.1
Veiligheid bij transport en opslag
Bij het transport en de opslag moet er rekening worden gehouden met de volgende risico’s:
WAARSCHUWING Lees de volgende veiligheidsvoorschriften aandachtig vóór het transport of de opslag. Een verkeerd gebruik kan tot ernstige lichamelijke letsels leiden. Vergewis u ervan dat het transport- en opslagpersoneel over de vereiste kwalificaties hfdst. 2.2. beschikt, Transport door personen: twee personen zijn noodzakelijk,
hfdst. 3.2.
Lichamelijk letsel door te groot gewicht voor één persoon Transport met vorkheftruck of vrachtwagen Ernstige kneuzingen, schokken en ongevallen met ernstige gevolgen bij een ondeskundig transport ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
hfdst. 2.3.
■
Opvoerinstallatie in leveringstoestand (bevestigd op pallet) transporteren
■
Lading voldoende vastzetten
■
Geschiktheid en toestand van de aanslagmiddelen controleren
15
Transport en opslag
WAARSCHUWING Transport met kraan Ernstige kneuzingen en schokken bij vallende lasten ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
■
Installatie uitsluitend transporteren in leveringstoestand (bevestigd op pallet)
■
Max. toelaatbare belasting van de kraan en de aanslagmiddelen controleren
■
Nooit onder de hangende last gaan staan
■
Er voor zorgen dat andere personen de volledige gevaarzone niet kunnen betreden
■
Slingerbewegingen tijdens het transport vermijden
3.2
hfdst. 2.3.
Transport
Hieronder wordt het correcte transport met 2 personen of met een kraan beschreven. Door 2 personen: ➔
Met 2 personen dragen en handgrepen Afb. rechts. gebruiken,
Met kraan: ➔
16
Hefriemen of kabel aan de daartoe bevestigen, voorziene aanslagpunten Afb. rechts.
Transport en opslag
3.3
Opslag
LET OP Een verkeerde opslag of een ontbrekende conservering kan leiden tot schade aan de opvoerinstallatie. De volgende maatregelen moeten worden getroffen: Bij kortetermijnopslag (max. 3 maanden): ■
Opvoerinstallatie opbergen in een gesloten, droge, stof- en vorstvrije ruimte
■
Temperaturen buiten het bereik van -20 °C tot +60 °C vermijden
Bij langetermijnopslag (langer dan 3 maanden): ■
Opvoerinstallatie opbergen in een gesloten, droge, stof- en vorstvrije ruimte
■
Temperaturen buiten het bereik van -20 °C tot +60 °C vermijden
■
Bij niet roestvrij materiaal: conserveringsmiddel aanbrengen op alle uitwendige en inwendige blanke metalen oppervlakken
■
Conservering na 6 maanden controleren en event. herhalen
17
18
Productbeschrijving
4
Productbeschrijving Dit hfdst. geeft een overzicht van de opvoerinstallatie.
4.1
Leveringsinhoud
Controleer of de levering intact en volledig is aan de hand van de volgende tab. LET OP Nooit beschadigde opvoerinstallatie installeren. Meld eventuele beschadigingen aan de opvoerinstallatie aan de leverancier, zodat de klacht vlot kan worden behandeld.
Tab. 6:
leveringseenheden en onderdelen van de opvoerinstallatie
Eenheid
Onderdeel
Reservoir
■
1x verzamelkuip
■
1x stuurleiding 10 m lang
■
2x aansluitleiding 10 m lang, op
Afb.
Verpakking
Houten pallet
klemmenkast motor en in sturing vastgeklemd Bevestigingsset
Sturing
■
4x hoek
■
4x houtschroef
■
4x onderlegring
■
4x plug
■
1x sturing stekkerklaar (accu bijge-
PVC-zakje
leverd)
Accessoires (optioneel)
■
1x microcompressor
■
1x slang 6 x 4, 100 mm lang
b. v. microcom■ pressor 0154.81.27
Documentatie
Karton
1x slang 6 x 3, 500 mm lang
■
1x slang 6 x 3, 9500 mm lang
■
1x opschroefverbinding compleet
■
1x terugslagklep
■
1x slangmondstuk met USIT-ring
■
4x slangklem
■
Handleiding
■
Leveringsdocumenten
Karton
–
PVC-zakje
19
Productbeschrijving
Andere accessoires, zoals bemonsteringsapparaten, toevoerkleppen, afsluitschuiven, productcatalogus, www.aco-haustechnik.de. seininstallatie, enz.,
4.2
Productkenmerken
In dit hfdst. worden de voornaamste kenmerken van de opvoerinstallatie beschreven. Gebruikte vaktermen ■
Terugstuwingsniveau: hoogste punt in een installatie tot waar het verontreinigde water kan stijgen. Het terugstuwingsniveau bevindt zich ter hoogte van de grootste doorsnedeverwijding en moet zo worden uitgevoerd dat het water van de riolering niet terug in de opvoerinstallatie kan stromen.
■
Wervelwaaierpomp: stromingsmachine die door middel van een roterende waaier gebruik maakt van de middelpuntvliedende kracht voor het transporteren van vloeistoffen.
■
Vrijstroomwaaier: een grote vrije ruimte in het pomphuis (vrije kogeldoorgang) maakt een probleemloze doorstroming mogelijk van vloeistoffen en vaste stoffen (langvezelige dikke stoffen, zoals verbanden, textiel, enz.). Een ander voordeel bestaat hierin dat de bedrijfszekerheid in gebruiksgebieden met zeer grote stilstandtijden niet in het gedrang wordt gebracht door een smoorspleet tussen waaier en pompbehuizing.
Beknopte beschrijving van de opvoerinstallatie De opvoerinstallatie conform DIN EN 12050-1 werd ontworpen voor een vrije opstelling in vorstvrije ruimten onder het terugstuwingsniveau. De behuizing bestaat uit hoogwaardige kunststof (PE-HD). De opvoerinstallatie is uitgerust met twee pompen voor fecaliënhoudend afvalwater en een niveauregeling. De wervelwaaierpompen zijn voorzien van robuuste draaistroommotoren en worden met een geïntegreerde plaat uit gietijzer aan de verzamelkuip gemonteerd. De afdichting tussen de pompflens en de motor gebeurt met een glijringafdichting. De vrijstroomwaaier is van kunststof (PUR), de motorbehuizing van gietaluminium en de as van roestvrij staal. De aansluitleiding van de pompen en de stuurleidingen van de niveauregeling zijn telkens 10 m lang.
20
Productbeschrijving
Tab. 7:
Kenmerken van de opvoerinstallatie
Algemeen ■
LGA-keuringscertificaat: nr. 7311203-01
■
Gering gewicht (75 − 124 kg), aansluitklaar, snelle montage
■
Aangepast aan deurmaat van 780 mm
■
CFD (Computational Fluid Dynamics) = stromingsgeoptimaliseerde waaier
■
Vergt weinig onderhoud
■
Hoge chemische bestendigheid van alle onderdelen
■
Selecteer nuttig volume dankzij verschillende toevoerhoogten
■
Geschikt voor vethoudend afvalwater
Verzamelkuip van polyethyleen ■
Aflaatstop R 1
■
Inspectieopening voor eenvoudig onderhoud (DDP1/1x Ø130 mm, DDP2/1x Ø130 mm en Ø250 mm)
■
Bevestigingsset voor een verankering die drijven tegengaat
■
Aansluiting voor handmembraanpomp DN 50
■
2x horizontale toevoeraansluitstomp DN 100
■
4x horizontale toevoeraansluitstomp DN 150
■
1x verticale aansluitstomp DN 100, voor toevoer of ontluchting
■
1x verticale toevoeraansluitstomp DN 150
■
1x verticale toevoeraansluitstomp DN 200
■
1x verticale aansluitstomp DN 70 voor ontluchtingsleiding
Pompen ■
Draaistroommotor 400 V, 50 Hz; beschermingsgraad IP 54
■
Verstoppingsvrije vrijstroomwaaier
■
10 m aansluitingsleiding
Ontwerp van de persleiding ■
Aansluitflens voor afsluitschuif DN 80 PN 16
■
Speciale terugslagklep inclusief kogel in de behuizing, ontworpen als broekstuk, met ingebouwde beluchtings- en bevestigingsschroeven
■
Geïntegreerd speciaal bevestigingsstuk DN 100 voor een elastische aansluiting van de persleiding van Ø108 – 114,3 mm buisbuitendiameter (optioneel Ø88 – 90 mm)
Niveauregeling ■
Niveauregeling met 10 m stuurleiding
■
Optioneel met luchtbelinblaassysteem
Sturing ■
Beschermingsgraad IP 54
■
1,5 m leiding en CEE-stekker (32 A)
■
Potentiaalvrije algemene alarm- en bedrijfsmelding
21
Productbeschrijving
Beknopte beschrijving van de sturing De pompsturing wordt gebruikt voor een automatische niveauregeling van vloeistofniveaus. Daarbij wordt het heersende vloeistofniveau bepaald aan de hand van de stuwdruk van de vloeistof. Voor het aansturen van twee pompen (max. 5,5 kW) werden er gescheiden schakelaars met overbelastingsbeveiliging voorzien en voor het uitvoeren van storingsmeldingen staan er 5 relaiscontacten ter beschikken. Alle instellingen en waarden kunnen via het display worden opgeroepen en gewijzigd.
Tab. 8:
kenmerken van de sturing
Kenmerken ■
LCD-display voor ongecodeerde tekst
■
Hand – 0 – Autofuncties
■
Kwitteringstoets
■
Geforceerde inschakeling van de pompen (24 u.)
■
Intern akoestisch alarm
■
Hoogwateralarm potentiaalvrij
■
Bedrijfsurenteller
■
Hoge storingsbestendigheid
■
Waterpeilmeting door interne drukomvormer
■
Verbinding met geleidingssystemen via digitale en analoge in- en uitgangen
■
Alle instellingen en storingsmeldingen blijven na een stroomonderbreking behouden
■
Draaiveld- en faseuitvalcontrole
■
In manueel bedrijf worden de pompen na een looptijd van 2 min. automatisch uitgeschakeld
■
Thermische en elektrische controle van de pompen
■
Pompuitschakeling via uitschakelpunt en nalooptijd
■
Elektronische controle van de motorstroom
■
Algemene storingsmelding potentiaalvrij en potentiaalgebonden
■
Geheugen „Aantal pompstarts
■
Ampèremeter
■
Automatische pompverwisseling
■
Eenvoudige bediening
■
Service-modus
■
Netstroomonafhankelijk alarm met ingebouwde 9V-accu (ca. 7 u .), volume van het alarmsignaal max. ca. 85 dB
22
Productbeschrijving
4.3
Onderdelen
De volgende afb. toont de bouw en de positie van de afzonderlijke onderdelen van de opvoerinstallatie en maakt een ondubbelzinnige toewijzing mogelijk van beschrijvingen in de verdere hfdst.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13
14
21
20 19 18 17 1 = Broekstuk met ingebouwde dubbele terugslagklep 2 = Speciaal bevestigingsstuk voor elastische aansluiting van de persleiding DN 100 (optioneel DN 80) 3 = Wervelwaaierpomp met draaistroommotor, aansluitleiding (10 m) 4 = Bevestigingshoek met schroeven en pluggen ter voorkoming van drijven 5 = Verzamelkuip 6 = Aansluitflens van de niveauregeling met gemonteerde stuurleiding (10 m)
16
15
6 = Optioneel met luchtbelinblaassysteem
16 = Slakkenhuis met waaier (inwendig)
7 = Aansluitstomp DN 150
17 = Aansluitstomp DN 70
8 = Aansluitstomp DN 150
18 = Aansluitstomp DN 150
9 = Aansluitstomp DN 100
19 = Inspectiedeksel (Ø130 mm bij DDP1, Ø250 mm bij DDP2)
10 = Aansluitstomp DN 100 11 = Aansluitstomp DN 200 12 = Aansluiting R 1 voor aflaatstop 13 = Handgreep
20 = Verstijvingskegel 21 = Aansluiting DN 50 voor handmembraanpomp
14 = Sturing stekkerklaar met CEE-stekker 32 A en leiding 1,5 m 15 = Pitotbuis (inwendig)
Afb. 1: afbeelding van de onderdelen
23
Productbeschrijving
4.4
Werkingsprincipe
In dit hfdst. wordt de werking van de opvoerinstallatie beschreven.
1
2
3
4
5
6
6 7 17
8
16 SL
15 14
9
AL SL AUS
GL AUS
10 GL
11
NLZ AUS
13
1 = Microcompressor (optioneel) 2 = Sturing 3 = Pomp 1 4 = Schroef (voor het beluchten van de persleiding) 5 = Schroef (voor het vastzetten van de kogel)
12
6 = Persleiding
13 = Pitotbuis
7 = Vrije ruimte broekstuk
14 = Toevoer
8 = Broekstuk
15 = Kuipontluchting
9 = Pomp 2
16 = Stuurleiding voor Sturing
10 = Terugslagkogel 11 = Klepzitting 12 = Verzamelkuip
17 = Stuurleiding voor microcompressor (optioneel)
Afb. 2: schematische voorstelling van het werkingsprincipe
Werking: Het afvalwater stroomt via een (of meer) toevoerpunt(en) (14) in de verzamelkuip (12). Het waterniveau in de verzamelkuip (12) wordt weergegeven op het display van de sturing (2). Wanneer het afvalwater een vooraf ingesteld niveau bereikt, worden de pompen (3, 9) automatisch ingeschakeld en wordt het „hoogwateralarm“ geactiveerd.
24
Productbeschrijving
De niveauregeling werkt als volgt: Een in de verzamelkuip (12) gemonteerde pitotbuis (13) is via een stuurleiding (16) met de membraandrukschakelaar in de sturing (2) verbonden. Wanneer het afvalwater stijgt, wordt de lucht in de pitotbuis (13) samengeperst. Bij een bepaalde druk worden de pompen (3, 9) in- of uitgeschakeld door de membraandrukschakelaar. Voor een onberispelijke werking van de automatische niveauregeling is de kuipontluchting (15) en de constante stijging van de stuurleiding (16) van doorslaggevend belang. Wanneer het afvalwater het waterniveau „GL“ bereikt, wordt de pomp (3) of (9) ingeschakeld en wordt het afvalwater via de persleiding (6) en de terugstuwingsbocht in het riool gepompt. Het afvalwater doorstroomt daarbij de bijbehorende gedeelte van het broekstuk (7), verdringt de terugslagkogel (10) in de vrije ruimte (8) en stroomt door de vrijgekomen klepzitting (11) in de persleiding. Wanneer een pomp niet werkt, zit de kogel in de klepzitting en sluit hij de persleiding in het broekstuk af. Zo kan de inhoud van de persleiding niet terugstromen of in de verzamelkuip terechtkomen. De kogel kan met de schroeven (4) en (5) hetzij losgezet (leiding loopt vol) of vastgezet worden (leiding wordt gesloten). Wanneer het afvalwaterniveau verder daalt tot het niveau „GL AUS“ wordt de vooraf ingestelde nalooptijd van de pomp geactiveerd en wordt de pomp bij „NLZ AUS“ uitgeschakeld. De beide pompen (3) en (9) werken beurtelings, d.w.z. er vindt een automatische verwisseling van de inschakelvolgorde plaats van pomp (3) en (9) na iedere nieuwe start. De tweede pomp (9) wordt bij het uitvallen van de eerste pomp, bij een grotere afvalwatertoevoer of bij het bereiken van het waterniveau „SL“ bijkomend ingeschakeld en ze wordt automatisch weer uitgeschakeld bij „SL AUS“. Bij het bereiken van het afvalwaterniveau „AL“ wordt het „hoogwateralarm“ geactiveerd. De inhoud tussen de beide schakelpunten „NLZ AUS + GL“ is het nuttige volume van de verzamelkuip. De automatische niveauregeling wordt door de fabrikant ingesteld op de heersende schakelpunten maar moet voor een optimaal bedrijf worden aangepast aan Hfdst. 7.2.2 of 7.2.3. de specifieke bedrijfsomstandigheden, Bedrijf met microcompressor (optioneel): En microcompressor (1) genereert constant perslucht en stuurt die via een leiding (17) naar de pitotbuis (13). Daarbij sijpelt de perslucht bij de uitlaat uit de pitotbuis vrij in het afvalwater van de verzamelkuip (12), waardoor een verstopping van de pitotbuis wordt verminderd en de niveauregeling nog veiliger wordt gemaakt. Dankzij dit proces worden de meetwaardeschommelingen zeer gering gehouden.
25
Productbeschrijving
4.5
Aanbevelingen voor de montage
In de onderstaande afb. wordt een mogelijke montagesituatie van de opvoerinstallatie weergegeven.
14
1
13
2
12
3 4 5 6 7 8
11 10
1 = Terugstuwingsbocht* 2 = CEE-stopcontact* 3 = Persleiding* 4 = Afsluitschuif (optioneel) 5 = Handmembraanpomp (optioneel)
9
6 = Afsluitschuif persleiding (optioneel) 7 = Driewegskraan (optioneel) 8 = Pompput* 9 = Verzamelkuip 10 = Afsluitschuif toevoerleiding (optioneel)
Afb. 3: montagevoorstel
26
11 = Toevoerleiding* 12 = Luchtbelinblaassysteem (optioneel) 13 = Sturing 14 = Ontluchtingsleiding* * Voorwaarden voor de installatieplaats
Productbeschrijving
4.6
Typeplaatjes
Op de verzamelkuip van de opvoerinstallatie en op de elektromotor bevindt zich een typeplaatje. De volgende gegevens moeten daarvan worden afgelezen en moeten beschikbaar zijn bij informatieverzoeken of verzoeken van welke aard dan ook. ■
Uitvoeringstype
■
Motortype
■
Bouwjaar
■
Artikelnr.
■
Serienr.
4.7
Accessoires
Informatie over bijbehorende accessoires, Productcatalogus
www.aco-haustechnik.de.
27
Productbeschrijving
4.8
Bediening
In dit hfdst. worden de sturing en de niveauregeling beschreven.
4.8.1
Overzicht van de bedienings- en indicatie-elementen
De volgende afb. toont de bouw van de sturing en de positie van de afzonderlijke bedienings- en indicatie-elementen en maakt een ondubbelzinnige toewijzing mogelijk van beschrijvingen in de verdere hfdst.
P1
1 ACO Pumpen
P2
für Hebeanlag
11
2
ACO cont
3for lifting pla 4 P1
10 9
P2
Artikel-Nr./a
5
manual menu
8 7
Beachten Sie die Betriebsanleitung! Read operating manual!
6 enter
www.aco-haustechn
1 = LED: storing pomp 1 of 2 2 = LED: hoogwateralarm 3 = LED: bedrijf pomp 1 of 2 4 = LED: storing algemeen 5 = LED: bedrijfsmodus P1 of P2
6 = Toets: kwittering van de storing en instelling van de waarde 7 = Toets: automatische modus P1 of P2
10 = Toets: manuele modus P1 of P2 11 = Display
8 = Toets: uit P1 of P2 9 = Draaiknop: weergave/ menuselectie
Afb. 4: bediening van de sturing
28
Productbeschrijving
4.8.2
Bedieningselementen
Bedieningselementen en hun betekenis ■
Menu-instellingen oproepen
menu
Met de draaiknop kunnen alle parameters (foutmeldingen, bedrijfsuren, aantal pompstarts en motorstroom) worden opgeroepen en alle instellingen worden uitgevoerd. Display keert na 20 sec. automatisch terug naar het beginscherm.
■
Storingen kwitteren (bevestigen en storingsmeldingen verwijderen) en instellingen wijzigen
enter
Met de toets worden alle storingen (overstroom, P1 of P2 zonder last en thermische storing 2) na het elimineren van de oorzaak gekwitteerd en alle instellingen gewijzigd. Wanneer een storing blijft bestaan, worden alleen het algemene storingsmeldingsrelais en het alarmsignaal uitgeschakeld. Dat geldt ook voor de thermische storing 1 en het „hoogwateralarm“.
■
Manuele modus inschakelen
P1
Met de toetsen wordt de pomp P1 of P2 met de hand ingeschakeld. Daarbij vindt er een automatische uitschakeling plaats na 2 min.
■
Pompen uitschakelen
P2
manual
P1
P2
P1
P2
Met deze toetsen wordt de pomp P1 of P2 uitgeschakeld.
■
Automatische modus inschakelen Met deze toetsen wordt de automatische modus van pomp P1 of P2 ingeschakeld. De pomp wordt automatisch geschakeld via de „niveauregeling“.
29
Productbeschrijving
4.8.3
Indicatie-elementen
Indicatie-elementen en hun betekenis ■
Storing pomp P1 of P2
P1
P2
P1
P2
P1
P2
Bij een storing van pomp P1 of P2: LED brandt.
■
Verzamelkuip vol Wanneer de verzamelkuip vol is = „hoogwateralarm“: LED brandt.
■
Bedrijfsklare toestand Wanneer de pomp P1 of P2 werkt: LED brandt continu. Wanneer de pomp P1 of P2 via de naloopfunctie werkt: LED knippert.
■
Algemene storing Wanneer er sprake is van een algemene storing (b.v. verkeerd draaiveld): LED brandt.
■
Bedrijfsmodus van de pompen Wanneer de pomp P1 of P2 in automatische modus automatisch wordt geschakeld via de „niveauregeling“: LED brandt continu. Wanneer de pomp P1 of P2 manueel wordt bediend: LED knippert regelmatig. Wanneer de installatie in manuele modus na 2 min. automatisch wordt uitgeschakeld: LED knippert onregelmatig.
30
Productbeschrijving
4.8.4
Meldingen op het display
Betekenis van de meldingen op het display: Meldingen in de bovenste regel (1)
■
Waterpeil in de verzamelkuip (wanneer geen van beide pompen werkt)
Motorstroom (wanneer pomp werkt of wisselende waarde wanneer beide pompen werken)
Insteloptie (in de instelmodus)
Meldingen in de onderste regel (2)
■
Bedrijfsuren van de pompen (wanneer de pompen niet worden aangesproken)
Opgetreden storingen (bij de verwisseling)
Veranderbare waarde (in de instelmodus)
4.8.5
... (1) ... (2)
... (1) ... (2)
Bedieningsinstellingen
Het wijzigen van de instellingen in het display is alleen mogelijk in de servicemodus. Wanneer de servicemodus niet actief is, worden de instellingen wel getoond maar niet opgeslagen. ■
Display keert na 20 sec. automatisch terug naar het beginscherm
■
Bedrijfsuren en pompstarts kunnen worden opgevraagd maar niet gewijzigd
Wijziging van de instelling: ➔
➔
➔
➔
Draaiknop „menu” draaien (rechts/links), tot de gewenste instelwaarde verschijnt, hfdst. 4.8.7. Toets „reset/enter” indrukken (de laatste opgeslagen waarde begint te knipperen). Draaiknop „menu” draaien tot de instelwaarde bereikt is (snel draaien veroorzaakt een grotere waardeverhoging of –verlaging, langzaam draaien maakt een fijne instelling mogelijk). Toets „reset/enter” indrukken (waarde stopt met knipperen en wordt opgeslagen).
Instelling (bovenste regel)
menu
Waarde/knippert (onderste regel) –
Waarde –
(onderste regel)
enter
menu
Waarde/vast (onderste regel)
enter
31
Productbeschrijving
4.8.6
Instelwaarden in de leveringstoestand
Vóór de levering wordt de opvoerinstallatie gecontroleerd en wordt er een proefrun uitgevoerd. De menu-instellingen werden voor een toevoer van 250 mm afgestemd en ingesteld. LET OP ■
Wanneer er een andere toevoer wordt aangesloten (toevoer 400 mm of langs boven), menupunten gewijzigd worden, hfdst. 4.8.8 moeten de waarden voor de
■
De menupunten
■
De waarden voor de menupunten moeten tijdens de proefrun, hfdst. 7.2.2 menupunt moet worden of 7.2.3, worden gecontroleerd en de waarde voor het berekend en ingesteld
Tab. 9:
mogen niet gewijzigd worden
instelwaarden Instelwaarden
Instelmenu
Waarde
Eenheid
Grondlast AAN (GL)
5
cm
4.9.7
Grondlast uit (AUS)
3
cm
4.9.7
Pieklast aan (SL)
15
cm
4.9.7
Pieklast uit (AUS)
7
cm
4.9.7
17
cm
4.9.7
Looptijd, max.
0
min.
4.9.5
Looptijdverandering
2
min.
4.9.5
Naloop
2
Sec.
7.2.2
DDP1.1/2.1
5
A
5.1
DDP1.2/2.2
10
A
5.1
DDP1.3/2.3
15
A
5.1
24 h inschakeling
is geactiveerd
-
4.9.5
Akoestisch alarm*
is geactiveerd
-
4.9.5
is uitgeschakeld
-
4.9.5
Pompverwisseling
is geactiveerd
-
4.9.5
Draaiveldstoring
is geactiveerd
-
4.9.5
is uitgeschakeld
-
4.9.5
Duits
-
4.9.5
voor toevoer 250 mm
-
4.9.7
voorgedefinieerd 90 dagen
-
8.3
Hoogwateralarm (AL)
Stroom, max. P1 + P2
Intervalalarm
Service-modus Taal Schakelpunten Volgende onderhoud * Hoogwateralarm
32
Waarde,
hfdst. …
Productbeschrijving
4.8.7
Instelmogelijkheden
De volgende tab. bevat een overzicht van de verschillende instellingen in het instelmenu. Tab. 10: instelmenu bovenste regel
onderste regel
Instelling
Instelbereik
Grondlast AAN
0 – 200 (500) cm
Inschakelpunt van de eerste pomp.
Grondlast UIT
0 – 200 (500) cm
Uitschakelpunt van de eerste pomp.
Pieklast AAN
0 – 200 (500) cm
Inschakelpunt van de tweede pomp.
Pieklast UIT
0 – 200 (500) cm
Uitschakelpunt van de tweede pomp.
Hoogwater
0 – 200 (500) cm
Bij het overschrijden van de ingestelde waarde schakelt het relais „algemene storingsmelding“ en het relais „hoogwateralarm“.
Looptijd maximum
0 – 60 min.
Looptijdverwisseling
Is uitgeschakeld 1 – 60 min.
Naloop
0 – 180 sec.
Max. stroom – 1 Max. stroom – 2
0,3 – 12,0 A
24 h inschakeling
Is uitgeschakeld, is geactiveerd
Akoestisch alarm
Is uitgeschakeld, geactiveerd Is uitgeschakeld, geactiveerd Is uitgeschakeld, geactiveerd Is uitgeschakeld, geactiveerd
De waarde nul deactiveert deze functie. Wanneer er een waarde van 1 – 60 min. wordt ingesteld, vindt er een uitschakeling plaats wanneer de pomp zonder onderbreking langer dan de ingestelde waarde loopt. De pomp start pas opnieuw wanneer de storing gekwitteerd werd. Bij het overschrijden van de ingestelde tijd in grondlastbedrijf vindt een pompverwisseling plaats. Na drie verwisselingen zonder onderbreking wordt bovendien het „hoogwateralarm“ geactiveerd en verschijnt op het display de melding „looptijdverwisseling“. De pomp werkt na het onderschrijden van het uitschakelpunt nog tot de ingestelde tijd verstreken is. Wanneer pomp 1 of 2 de ingestelde stroomopname gedurende een bepaalde tijd overschrijdt, wordt ze uitgeschakeld. De melding P1 of P2 verschijnt: overstroom. De pomp wordt pas na het bedienen van de toets (7) opnieuw vrijgeschakeld. Is geactiveerd = wanneer de pompen gedurende een periode van 24 uur niet worden aangesproken, werken ze automatisch gedurende een periode van 5 sec. Is geactiveerd = bij een storing weerklinkt er een intern waarschuwingssignaal. Is geactiveerd = het algemene storingsmeldingsrelais schakelt zichzelf in. Is geactiveerd = na iedere werking van de grondlastpomp vindt er een pompverwisseling plaats. Is geactiveerd = bij een verkeerde fasevolgorde of het ontbreken van L2 of L3 wordt het „hoogwateralarm“ geactiveerd en kunnen de pompen niet in werking worden gesteld. Is geactiveerd = alle instellingen kunnen gewijzigd worden. Is uitgeschakeld = instellingen worden weergegeven maar kunnen niet worden gewijzigd. De landstaal op het display is selecteerbaar.
Intervalalarm Pompverwisseling Draaiveldstoring
Service-modus
Taal Schakelpunten
Volgende onderhoud
Verklaring Bovenste en onderste regel
is is is is
Is uitgeschakeld, is geactiveerd
Duits – Engels – Frans – ... Voor toevoer 250mm De schakelpunten hebben betrekking op de aangesloten Toevoer 400/boven toevoer: 250 mm of 400/boven of op aangepaste instellingen. Eigen waarden Is nu noodzakelijk Onderhoud wordt noodzakelijk Is noodzakelijk sinds Nog dagen
33
Productbeschrijving
Overzicht van het instelmenu: ■
Pieklastbedrijf blokkeren Voor een beurtelingse werking van de pompen moet het inschakelpunt voor het pieklastbedrijf op nul worden ingesteld. Op het display verschijnt de melding „Pieklast aan is uitgeschakeld“.
■
■
Instelling van de min. waterpeilinstellingen
Wanneer als inschakelpunt een waarde kleiner dan 5 cm wordt gekozen, wordt automatisch 5 cm ingesteld
Wanneer als uitschakelpunt een waarde kleiner dan 3 cm wordt gekozen, wordt automatisch 3 cm ingesteld.
Instelling van de max. looptijd Er kan een maximale looptijd voor de grondlastpomp worden ingesteld. Na het verstrijken van die tijd vindt er een pompverwisseling plaats. De voorwaarde is dat beide pompen in automatische modus staan. Na drie verwisselingen zonder onderbreking wordt bovendien een alarm geactiveerd en verschijnt op het display de melding „looptijdalarm“.
■
Instelling van de looptijdcontrole De looptijdcontrole betreft de automatische en handmatige modus. In het menu kan het punt Looptijd maximum worden opgeroepen. In de leveringstoestand is de waarde op nul ingesteld, d.w.z. de functie is uitgeschakeld. Wanneer er een waarde van 1 – 60 min. wordt ingesteld, vindt er een uitschakeling van de pomp plaats wanneer de pomp zonder onderbreking langer dan de ingestelde waarde loopt. Verder weerklinkt er een alarm en wordt er een storingsmelding op het display weergegeven. De pomp start pas opnieuw wanneer de storing gekwitteerd werd.
■
Instelling looptijdverwisseling en looptijdcontrole Het is zinvol slechts één van beide functies te activeren. Wanneer bij beide functies een tijd wordt ingesteld, wordt enkel de functie met de kleinere tijdinstelling uitgevoerd.
■
Instelling van de nalooptijd De naloop maakt het mogelijk water af te pompen onder de pitotbuis.
■
Uitlezen foutgeheugen De laatste fout blijft ook bij stroomuitval opgeslagen en wordt in het menu vermeld onder „Laatste storing“. De foutmelding kan met de toets „reset/enter“ uit het foutgeheugen worden gewist.
34
Productbeschrijving
■
Instelling van de stroombegrenzing
Pomp 1 (P1): max. stroom – 1
Pomp 2 (P2): max. stroom – 2
Bij deze instellingen wordt rekening gehouden met een verhoogde aanloopstroom.
■
Melding draaiveldstoring De draaiveldcontrole controleert de fasevolgorde en meldt ook het ontbreken van een fase. Bij een fasestoring worden de pompen niet ingeschakeld. Er vindt een alarm plaats en op het display verschijnt de melding „Draaiveldstoring“. De draaiveldcontrole kan via het menu in- en uitgeschakeld worden. Bij gebruik van 1 ~ motoren moet de draaiveldcontrole uitgeschakeld zijn.
■
Service-modus In de leveringstoestand is de service-modus ingeschakeld (geactiveerd), d.w.z. alle instellingen kunnen gewijzigd worden. Wanneer de service-modus in het menu wordt uitgeschakeld (gedeactiveerd), kunnen de instellingen behalve de landstaal met de draaiknop alleen nog worden opgeroepen maar niet worden gewijzigd.
■
Instelling landstaal De volgende talen kunnen worden geselecteerd: Duits / Engels / Frans / Italiaans / Spaans / Nederlands / Pools / Tsjechisch / Portugees.
35
Productbeschrijving
4.8.8
Werkingsprincipe van de niveausturing
In de onderstaande afb. worden de schakelpunten van de beide mogelijke aansluitingsvarianten (toevoer 250 mm en toevoer 400/boven) getoond en in de tab. worden de bijbehorende waarden aangegeven.
AL SL
AL SL SL AUS 0
SL AUS
GL GL AUS NLZ AUS
GL GL AUS NLZ AUS
0
= nuttig volume
= nuttig volume
Toevoer 400/boven
Toevoer 250 mm
Afb. 5: schematische voorstelling niveauregeling
Tab. 11: schakelpunten Schakelpunten met betrekking tot niveau „0” (onderkant pitotbuis)
Type
36
Nuttig volume
GL AUS [cm]
GL [cm]
SL AUS [cm]
SL [cm]
AL [cm]
[l]
Toevoer 250 – DDP1.x
3
5
7
15
17
65
Toevoer 400/boven – DDP1.x
3
18
20
28
30
110
Toevoer 250 – DDP2.x
3
5
7
15
17
95
Toevoer 400/boven – DDP2.x
3
18
20
28
30
185
Technische gegevens
5
Technische gegevens Dit hfdst. bevat technische informatie over de opvoerinstallatie en de sturing.
5.1
Technische gegevens van de opvoerinstallatie
De onderstaande tabellen bevatten technische gegevens van de opvoerinstallatie. Tab. 12: technische gegevens van de opvoerinstallatie deel 1 Motorvermogen
Karakteristieke gegevens
Korrelgrootte
FreToerental quentie
P1
P2
Stroomopname
Spanning
[kW]
[kW]
[A]
[V]
Muli-Star DDP1.1
1,83 1,50
5,0
1400
Muli-Star DDP1.2
3,45 3,00
10,0
2800
Muli-Star DDP1.3
6,16
15,0
2800
Muli-Star DDP2.1
1,83 1,50
5,0
Muli-Star DDP2.2
3,45 3,00
10,0
2800
Muli-Star DDP2.3
6,16
15,0
2800
Type
5,5
5,5
400
[Hz]
[U/min]
50
Temperatuur Grenswaarde Pompmedium
Omgeving
[mm]
[ °C]
[ °C]
65
40, max. 5 min. 65
40 (lucht)
1400
Tab. 13: technische gegevens van de opvoerinstallatie deel 2 Toevoer 250
Type
Toevoer 400 en langs boven
Nuttig volume
Totaal volume
Nuttig volume
Totaal volume
[l]
[l]
[l]
[l]
Muli-Star DDP1.1 Muli-Star DDP1.2
Leeggewicht
[kg] 75
65
150
110
150
102
Muli-Star DDP1.3
114
Muli-Star DDP2.1
85
Muli-Star DDP2.2 Muli-Star DDP2.3
95
300
185
300
112 124
37
Technische gegevens
De volgende afb. bevatten de afmetingen en aansluitmaten van de opvoerinstallatie.
400
400
250
620
690
Ø108-110 (Ø114)
740
770
920
150 1150
Afb. 6: afmetingen van de opvoerinstallatie DDP1
250
400
400
625
690
Ø108-114,3 (optioneel Ø88-90)
1320
770
740
150 1550
Afb. 6b: afmetingen van de opvoerinstallatie DDP2
38
Technische gegevens
Uit de volgende afb. en tab. kunnen de prestatiegegevens van de opvoerinstallatie worden afgelezen. Toleranties ISO 2548/C
26
n = 1450 1/min * 2900 1/min
24 22 20 m
18 16
12
4 2 0
0 1 0
2 3 5
10
4 5 15
DD
6 7 20
25
Px
DD
.1
P
.3*
6
Px
Minimumdebiet DN80
8
Minimumdebiet DN100
10
DD
Totale opvoerhoogte H
14
x.2
*
8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 l/s 30
35
40
45
50
55
60
65 m 3 /h
Debiet Q
Afb. 7: karakteristieken
Tab. 14: prestatiegegevens
Type
Opvoerhoogte Bereik 2 m [m] [l/s]
Muli-Star DDP1.1
2–6
9,8
Muli-Star DDP1.2
2 – 13
16
Muli-Star DDP1.3
4 – 23
Muli-Star DDP2.1
2–6
9,8
Muli-Star DDP2.2
2 – 13
16
Muli-Star DDP2.3
4 – 23
Totale opvoerhoogte
4m [l/s]
6m [l/s]
6,6
3,4
8 m 10 m 12 m 14 m 16 m 18 m 20 m 22 m [l/s] [l/s] [l/s] [l/s] [l/s] [l/s] [l/s] [l/s]
14,1 12,5 10,5
8,3
15,7 15,5
14,2 13,5 12,4
6,6
15
5,5 11
9,5
7,2
5
11
9,5
7,2
5
3,4
14,1 12,5 10,5
8,3
15,7 15,5
14,2 13,5 12,4
15
5,5
39
Technische gegevens
5.2
Technische gegevens van de sturing
Dit hfdst. bevat technische informatie over de sturing.
5.2.1
Karakteristieke gegevens en afmetingen
De onderstaande tab. bevat technische gegevens van de sturing. Tab. 15: technische gegevens van de sturing Karakteristieke gegevens
Waarden
Bedrijfsspanning
3 ~ 400 V (L1, L2, L3, N, PE)
Frequentie
50/60 Hz
Stuurspanning
230 V/AC/50 Hz
Krachtontneming (veiligheidsschakelaars aangehaald) < 20 VA Aangesloten vermogen, max.
P2 < 5,5 kW
Bereik van de elektrische motorstroombegrenzing
0,3 – 12 A
Alarmcontact potentiaalvrij
3A
Behuizing
Polycarbonaat
Beschermingsgraad
IP 54
Temperatuurbereik
- 20 °C tot + 60 °C
Veiligheid
5 x 20 1AT (alarmuitgang)
Netonafhankelijk alarm
Accu 9 V/200 mAh, ca. 7 u., volume 85 dB
De volgende afb. bevat afmetingen van de sturing.
310
280 x 120
Afb. 8: afmetingen van de sturing
40
Technische gegevens
5.2.2
Schakelschema van de sturing
De volgende afb. toont het verkleinde schakelschema van de sturing. Het schakelschema in originele grootte vormt een bijlage bij de handleiding en kan in geval van hfdst. 1.1. verlies worden aangevraagd bij ACO-service,
Extern waarschuwingssignaal Pomp 1
Pomp 2
Uitgang
Optie
Externe storingsmelding Druksensor
Relais hoogwateralarm Relais algemene storing
Afb. 9: schakelschema
41
42
Installatie
6
Installatie Dit hfdst. bevat informatie over het installeren van de opvoerinstallatie. De onderstaande tab. geeft een overzicht van de benodigdheden (gereedschap, onderdelen, installatiemateriaal) voor de installatie: Tab. 16: benodigdheden voor de installatie gereedschap, onderdelen, installatiemateriaal ■
Potlood
■
Leiding: 2-aderig/0,75 mm2
■
Schroeven en pluggen
■
CEE-stopcontact 32 A
■
Muilsleutel SW 14, 19, 24
■
Schroevendraaiers (sleuf en
■
Cutter
■
Trage zekeringen 25 A
■
Momentsleutel SW 19, 24
■
Pijptang
■
Zijsnijtang
■
Indraaispankop
■
Pijpklemmen
■
Stofzuiger
■
Vijl
■
Zaag
■
Clinometer (waterpas)
■
Hamer
■
■
Meetlint
■
Kabelmes
Klopboormachine met
steenboor Ø12 mm
kruiskop)
gatzaag Ø29 mm
Het leggen van het buisleidingssysteem behoort tot de verantwoordelijkheden van de ontwerper.
6.1
Veiligheid bij de installatie
Bij installatiewerken moet rekening worden gehouden met de volgende risico’s:
WAARSCHUWING De volgende veiligheidsvoorschriften moeten vóór de installatie aandachtig worden gelezen. Niet-naleving kan tot ernstige lichamelijke letsels leiden. Zorg ervoor dat het personeel over de vereiste kwalificaties beschikt,
hfdst. 2.2.
Mechanische risico’s Ernstige kneuzingen bij het vallen van onderdelen (b.v. speciaal bevestigingsstuk, stukken buisleiding) – in het bijzonder bij montagewerken boven het hoofd ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
hfdst. 2.3.
■
Montagewerken boven het hoofd met minstens 2 personen
Elektrische risico’s Contact met spanningvoerende onderdelen kan leiden tot ernstige lichamelijke letsels en de dood. ■
Pompen, microcompressor en sturing door elektricien laten aansluiten
■
Nooit verbouwingen uitvoeren
43
Installatie
6.2
Sanitaire installatie
In de volgende afb. wordt een overzicht getoond van de installatiewerken en de voorwaarden voor de installatieplaats, en in het volgende hfdst. wordt dat allemaal nader beschreven. hfdst. 6.2.11.
Neem de aanbevelingen voor buisleidingssystemen in acht
1
2 3 11
4
10
5
9
6
8 7
1 = Terugstuwingsbocht uitvoeren*,
5 = Aansluiting aflaatstop voorbereiden (optioneel),
hfdst. 6.2.6
hfdst. 6.2.2
2 = Persleiding* aansluiten,
6 = Bevestigingsset aansluiten,
hfdst. 6.2.7
hfdst. 6.2.3 11 = Luchttoevoerleiding* aansluiten,
hfdst. 6.2.12
3 = Afsluitschuif en speciaal bevestigingsstuk monteren,
7 = Verzamelkuip uitrichten, hfdst. 6.2.1
hfdst. 6.2.8 4 = Aansluiting aftapkraan voorbereiden (optioneel), hfdst. 6.2.9
10 = Toevoerleiding* aansluiten,
8 = Aansluiting aftapleiding* voorbereiden (optioneel), hfdst. 6.2.10
hfdst. 6.2.5 11 = Leggen van buisleidingen (algemeen), hfdst. 6.2.11 * Voorwaarden voor de installatieplaats
9 = Afsluitschuif* monteren, hfdst. 6.2.4
Afb. 10: installatiewerken
44
Installatie
6.2.1
Verzamelkuip uitrichten
Ruimten voor opvoerinstallaties moeten zo groot zijn dat naast en boven de te bedienen en te onderhouden onderdelen een werkruimte van minstens 600 mm beschikbaar blijft. Benodigdheden: ■
Waterpas
■
Meetlint
➔
Verzamelkuip (1) horizontaal uitrichten op de installatieplaats.
600
600
1
6.2.2
Aansluiting aflaatstop voorbereiden (optioneel)
Een schroefdraadbus R1 (2) op de verzamelkuip, hfdst. 4.3/ onderdeelnr. 12, kan worden gebruikt voor het aansluiten van een aftapleiding. Benodigdheden: ■
Boormachine met werktuig gatzaag Ø29 mm
➔
Gesloten mofbodem (3) met gatzaag (1, max. Ø29 mm) openboren.
1
2 3
45
Installatie
6.2.3
Toevoerleiding aansluiten
Aansluitstompen met nominale maten DN 100, 150 en 200, hfdst. 4.3/onderdeelnr. 7 – 11, 17 + 18, werden aan de verzamelkuip gegoten. Alle aansluitstompen zijn gesloten en moeten na het kiezen van de benodigde aansluiting (kunnen er ook meerdere zijn) worden geopend. De buitendiameters bedragen : 110 mm, 160 mm en 200 mm. Benodigdheden: ■
Zaag
■
Vijl
LET OP ■
Leiding mag in stromingsrichting niet worden vernauwd
■
Aan de toevoerzijde moet een afsluitschuif worden aangebracht, hfdst. 6.2.4
➔
Gesloten aansluitstomp langs de insnijding (1) opensnijden.
➔
Toevoerleiding aansluiten (verbindingsstuk, schuifbus, enz.).
1
Door het fabricageprocedé kunnen er daarachter ongelijkmatige wanddikten (materiaalophopingen) ontstaan. ➔
Eventuele materiaalophopingen (3) ter hoogte van de bodem van de aansluitstomp (2) met een vijl (1) verwijderen.
1 2 3
46
Installatie
6.2.4
Afsluitschuif monteren
Wanneer de opvoerinstallatie niet rechtstreeks op een toilet wordt aangesloten, moet er in de toevoerleiding (toevoerzijde van de opvoerinstallatie) een afsluitschuif worden gemonteerd. Een dergelijke schuif met nominale maat DN 100, 150 of 200 kan bij ACO hfdst. 4.7. als optie worden verkregen, Benodigdheden: ■
Smeervet
➔
Uiteinde van het spitse eind (4) van de toevoeraansluitstomp van de opvoerinstallatie invetten.
➔
Lipdichtingen (3) van de afsluitschuif (2) invetten.
➔
Uiteinde van het spitse eind (1) van de toevoerleiding invetten.
➔
Afsluitschuif (2) op het uiteinde van het spitse eind (4) van de toevoeraansluitstomp van de opvoerinstallatie schuiven.
➔
Uiteinde van het spitse eind (1) van de toevoerleiding in de afsluitschuif (2) schuiven.
1
2
3
4
47
Installatie
6.2.5
Luchttoevoerleiding aansluiten
Een aansluitstomp met nominale maat DN 70, hfdst. 4.3/onderdeelnr. 17, werd boven op de verzamelkuip voorzien. De aansluitstomp is gesloten en moet worden geopend. De buitendiameter bedraagt 75 mm. hfdst. 4.3/onderdeelnr. 18 als toevoer gebruikt, Wordt de aansluitstomp DN 150, hfdst. 4.3/onderdeelnr. 10 dan moet voor de ventilatie de aansluitstomp DN 100, worden gebruikt. Benodigdheden: ■
Zaag
LET OP
48
■
Ventilatieleidingen (hoofdzakelijk bij opvoerinstallaties voor fecaliënhoudend afvalwater) moeten met gelijke diameter en constant stijgend tot boven het dak van de woning worden geleid. De leiding mag zowel in de hoofd- als in de secundaire leiding worden ingevoerd
■
Ter voorkoming van geurhinder, mag de ventilatieleiding van de opvoerinstallatie nooit worden verbonden met de toevoerzijdige ventilatieleiding van een vetafscheider
➔
Gesloten aansluitstomp langs de insnijding (1) opensnijden.
➔
Ventilatieleiding aansluiten (verbindingsstuk, schuifbus, enz.).
1
Installatie
6.2.6
Terugstuwingsbocht uitvoeren
In de onderstaande afb. wordt een terugstuwingsbocht (1) schematisch voorgesteld. Onder de afbeelding staat informatie over de correcte uitvoering. 1
2
3
Afb. 11: terugstuwingsbocht LET OP Om de werking van de opvoerinstallatie te waarborgen, moet de terugstuwingsbocht met de buisbodem (2) boven het niveau „terugstuwingsniveau“ (3) worden gevoerd. ■
Pompdebiet in l/s Volumestroom die de opvoerinstallatiepomp in het bedrijfspunt over de totale opvoerhoogte pompt.
■
Opvoerhoogte in m Drukhoogte die de opvoerinstallatiepomp in het instelpunt in de persleiding bereikt voor het overwinnen van het statische hoogteverschil en de totale verlieshoogte.
■
Totale opvoerhoogte in m De totale opvoerhoogte is de som van de statische opvoerhoogte en de drukhoogteverliezen in koppelstukken en hulpstukken en de buiswrijvingsverliezen.
6.2.7
Drukleiding aansluiten
Het speciale bevestigingsstuk, hfdst. 4.3/onderdeelnr. 2, montage hfdst. 6.2.8, maakt de elastische aansluiting mogelijk van de door de opdrachtgever voorziene persleiding DN 100 (spits buiseinde Ø108 – 114 mm). In de leveringstoestand is de dichtingsring (4) plus flensring (3) berekent op het speciale bevestigingsstuk (5) en zijn de schroeven (1) een stuk in het schroefdraadgat van de flensring (3) gedraaid. Benodigdheden: ■
Muilsleutel SW 19
■
Momentsleutel SW 19
49
Installatie
LET OP Om materiële schade en werkingsstoringen te vermijden, dient u het volgende na te leven en in acht te nemen: ■
Persleidingen moeten altijd worden aangesloten op geventileerde grondleidingen of verzamelleidingen. De aansluitingen moeten worden uitgevoerd als de aansluitingen van drukloze leidingen
■
De persleiding moet minstens bestand zijn tegen 2,5 bar
■
De persleiding moet constant stijgend worden gelegd.
■
■ ■
■
Het debiet in de persleiding mag niet minder dan 0,7 m/s en niet meer dan 2,3 m/s bedragen Sluit nooit andere leidingen aan op de persleiding Sluit nooit persleidingen van opvoerinstallaties aan op afvalwatervalleidingen Sluit nooit ventilatieleidingen aan in de persleiding
➔
➔
Steek de buis (2) door de flensring (3) en de dichtingsring (4) en schuif ze ca. 50 mm in het speciale bevestigingsstuk (5). Draai de schroeven M12 (1) gelijkmatig kruisgewijs aan (max. 15 N m).
Het gebruik van een andere dichtingsring (4), hfdst. 4.7, maakt het mogelijk een persleiding DN 80 aan te sluiten (spits buiseinde Ø88 – 90 mm).
50
Installatie
6.2.8
Afsluitschuif en speciaal bevestigingsstuk monteren
Benodigdheden: ■
Muilsleutel SW 19 en 24
■
Momentsleutel SW 19 en 24
■
Indraaispankop
■
Pijptang
■
Afsluitschuif (optioneel)
Een afsluitschuif met de nominale maat DN 100 kan bij ACO als accessoire worden hfdst. 4.7. Het speciale bevestigingsstuk wordt los geleverd. verkregen, ➔
➔
Draai de stiftschroeven M16 (8) met indraaispankop in de schroefdraadgaten van de aansluitflens/dubbele terugslagklep (9) (max. 10 N m). Leg de pakking (7) op de aansluitflens van de dubbele terugslagklep.
➔
Schuif de afsluitschuif (4) met de flensboringen over de stiftschroeven.
➔
Schuif de onderlegringen (6) over de stiftschroeven.
➔
Draai de moeren M16 (5) op de stiftschroeven en draai ze gelijkmatig kruisgewijs aan (max. 10 N m).
➔
Leg de pakking (3) op de aansluitflens van de afsluitschuif.
➔
Plaats het speciale bevestigingsstuk (1) overeenstemmend met de flensboringen op de boringen van de afsluitschuif.
➔
Breng de flensverbinding tot stand met het bevestigingsmateriaal (2, schroeven M16/onderlegringen/moeren) en draai de schroeven gelijkmatig kruisgewijs aan (max. 10 N m).
1 2 3 4 5 6 7 8 9
51
Installatie
6.2.9
Aansluiting aftapkraan voorbereiden (optioneel)
Op de beide deksels (1) van de dubbele terugslagklep, positie hfdst. 4.3/ 1 onderdeelnr. 1, bevindt zich telkens een schroefdraadbus R /2 (3). Hier kan een door de opdrachtgever voorziene aftapkraan voor een gedeeltelijke ontluchting van de persleiding worden aangebracht. Benodigdheden: ■
Boormachine en gatzaag Ø16 mm
➔
Gesloten mofbodem (4) met gatzaag (2, max. Ø16 mm) openboren.
1
2
3 4
6.2.10 Aansluiting aftapleiding voorbereiden (optioneel) Een aansluitstomp voor een slangaansluiting met nominale maat DN 50, hfdst. 4.3/ onderdeelnr. 21) werd op de zijkant van de verzamelkuip voorzien. De aansluitstomp is in leveringstoestand gesloten en moet voor het aansluiten van de aftapleiding worden geopend. Benodigdheden:
52
■
Zaag
➔
Gesloten aansluitstomp langs de insnijding (1) opensnijden.
➔
Aftapleiding aansluiten (slang, slangklem, enz.).
1
Installatie
6.2.11 Aanbevelingen voor buisleidingssystemen Deze paragraaf bevat aanbevelingen voor het deskundig installeren van buisleidingen.
LET OP Om materiële schade en werkingsstoringen te vermijden, dient u het volgende na te leven en in acht te nemen: ■
Buisleidingen met helling leggen (behalve persleiding)
■
Afwateringsleidingen spanningsvrij op de opvoerinstallatie aansluiten. Er mogen geen buisleidingskrachten en momenten op de opvoerinstallatie inwerken. Door temperatuur veroorzaakte uitzettingen van de buisleidingen moeten worden gecompenseerd
■
Het gewicht van de leidingen moet worden ondersteund (b.v. met buishouders)
■
Bij niet langskrachtgesloten verbindingen moet de leiding worden beveiligd tegen loskomen (b.v. buishouders)
■
Leidingen vorstveilig uitvoeren
6.2.12 Bevestigingsset aansluiten Uitgerichte verzamelkuip, Hfdst. 6.2.1, op 4 punten met de bijgeleverde bevestigingsset in de bodem verankeren.
LET OP Om materiële schade en werkingsstoringen te vermijden, dient u het volgende na te leven en in acht te nemen: ■
Afvalwateropvoerinstallaties moeten zwenkvast worden geïnstalleerd
■
Opvoerinstallaties die blootstaan aan opwaartse druk moeten zo worden bevestigd dat ze niet kunnen gaan drijven
Benodigdheden: ■
Markeringshulpmiddel (b.v. potlood)
■
Klopboormachine en steenboor Ø12 mm
■
Hamer
■
Stofzuiger
53
Installatie
➔
➔
Hoek (5) in de voorziene kom (3) van aanzicht A = 2, de verzamelkuip, aanbrengen en boorgat op de bodem markeren.
➔
Gat Ø12 mm, 60 mm diep boren.
➔
Zuig het stof uit het boorgat.
➔
Plug 12 W (8) in boorgat steken.
➔
Als geluidsdemping rubberen onderlagen (7) tussen hoek (5) en bodem aanbrengen.
➔
Hoek (5) in kom (3) aanbrengen.
➔
Onderlegringen (6) op houtschroeven 10 x 60 (4) schuiven, schroeven door het gat in de hoek steken en in de pluggen (8) draaien.
➔
54
4 bevestigingspunten (tegenover1 = opvoerinstalliggend) kiezen, latie van boven.
Schroeven 10 x 60 (4) aanhalen (10 N m).
1 A
2 3 4 5 6 7 8
Installatie
6.3
Elektrische installatie
In de volgende afb. wordt een overzicht getoond van de voorwaarden voor de installatieplaats en de elektrische werkzaamheden, en in het volgende hfdst. wordt dat allemaal nader beschreven. 1
2
3
4
5
6
7
1 = Microcompressor aanbrengen (optioneel), hfdst. 6.3.4 2 = Leiding voor luchtbelinblaassysteem aansluiten (optioneel), hfdst. 6.3.5 3 = Elektrische leiding van de microcompressor aansluiten (optioneel),
4 = Sturing aanbrengen, hfdst. 6.3.1 5 = CEE-stopcontact aanbrengen*, hfdst. 6.3.2 6 = Lengte van de elektrische leiding van de pompen aanpassen, hfdst. 6.3.3
7 = Stuurleiding voor niveauregeling aansluiten, hfdst. 6.3.7 8 = Algemene storingsmelding doorsturen (optioneel), hfdst. 6.3.8 * Voorwaarde voor de installatieplaats
hfdst. 6.3.6
Afb. 12: elektrische werkzaamheden
55
Installatie
6.3.1
Sturing aanbrengen
Een overstromingsveilig en vrij wandvlak van ca. B x H = 400 x 500 mm is noodzakelijk voor het aanbrengen van de sturing. De stuurleiding naar de niveauregeling en de elektrische leiding van de pompen moeten elk 10 m lang zijn en moeten reeds zijn aangesloten op de sturing. Benodigdheden: ■
Klopboormachine en steenboor
■
Hamer
■
Stofzuiger
■
Schroevendraaiers (sleuf en kruiskop)
■
Schroeven en pluggen
➔
Breng het gatenpatroon (1) van alle hoeken van de achterwand van de originele sturing (2) op de wand aan.
➔
Boor de gaten.
➔
Zuig het stof uit de boorgaten.
➔
Sla de pluggen in de gaten.
➔
Houd de sturing (2) tegen de wand en bevestig ze met de schroeven.
6.3.2
1 2
CEE-stopcontact aanbrengen
De sturing heeft een 1,5 m lange aansluitleiding met CEE-stekker 32 A. LET OP Werkingsstoring bij niet geschikt stopcontact. Voorzie op de installatieplaats een CEE-stopcontact 32 A met de volgende gegevens:
56
■
Aansluitwaarde van 400 V/50 Hz
■
Recht draaiveld
■
Netzekering max. 3 x 25 A traag
➔
Breng het CEE-stopcontact (1) aan op de wand volgens de instructies van de fabrikant.
1
Installatie
6.3.3
Lengte van de elektrische leiding van de pompen aanpassen
De elektrische leidingen zijn elk 10 m lang en zijn in de leveringstoestand reeds aangesloten op de aansluitklemmen in de aansluitdozen van de pomp en de sturing. LET OP De uiteinden van de kabeldraden zijn gemarkeerd. Bij verwisseling van de kabeldraden is er gevaar voor kortsluiting. Wanneer de kabel wordt ingekort, moet de markering van de kabeldraden worden overgedragen. Benodigdheden: ■
Schroevendraaier
■
Zijsnijtang
■
Kabelmes
➔
Aansluitklemmen aandraaien.
Wanneer de kabel niet wordt ingekort, moet de niet benodigde lengte in losse, niet te kleine lussen hangend worden bevestigd.
6.3.4
Microcompressor aanbrengen (optioneel)
Een microcompressor voor een constante luchtbelinblazing kan als optie bij ACO worden hfdst. 4.7. De constante luchtbelinblazing vermindert het gevaar voor verkregen, verstopping van de pitotbuis en maakt de niveauregeling nog veiliger. Een overstromingsveilig en vrij wandvlak van ca. B x H = 200 x 100 mm is vereist. Benodigdheden: ■
Klopboormachine en steenboor
■
Hamer en stofzuiger
■
Schroevendraaiers (sleuf en kruiskop)
■
Schroeven en pluggen
➔
Boor het gat voor de ophangschroef (1) op de voorziene montageplaats.
1
➔
Zuig het stof uit het boorgat.
2
➔
Breng de plug aan.
➔
Houd de microcompressor (2) tegen de wand en bevestig hem met de schroef.
57
Installatie
6.3.5
Leiding voor luchtbelinblaassysteem aansluiten (optioneel)
De kabels en aansluitingselementen worden bij de microcompressor geleverd. LET OP De persleiding moet constant stijgend en vorstvrij worden gelegd. Benodigdheden: ■
Muilsleutel SW 14
■
Schroevendraaier (kruiskop of sleuf)
■
Cutter
■
Pijpklemmen
➔
Draai de schroef M8 (10) met USIT-ring uit het schroefdraadgat (13) van de aansluitflens (14) en werp ze weg.
➔
➔
Schuif de slangklem (5) over het uiteinde (9) van de 9,5 m lange slang.
➔
Steek het slanguiteinde (9) op het slangmondstuk (11) en bevestig het met de slangklem (5).
15
2 3 4 5 6
➔
Schuif de slangklem (5) over het andere slanguiteinde (9).
6
➔
Slanguiteinde (9) op het slangmondstuk van de veerterugslagklep (8), montage7, steken en met slangklem richting (5) bevestigen.
7
➔
➔
➔
58
Draai het slangmondstuk (11) met USIT-ring in de schroefdraadboring (13).
1
8 9
Schuif de slangklem (5) over het uiteinde (6) van de 500 mm lange slang. Steek het slanguiteinde (6) op het slangmondstuk van de veerterugslagklep (8) en bevestig het met de slangklem (5). Schuif de slangklem (5) over het andere slanguiteinde (6).
9 10 11 14 12 13
Installatie
➔
Steek het slanguiteinde (6) op het slangmondstuk van de opschroefverbinding (4) en bevestig het met de slangklem.
➔
Steek het slanguiteinde (2, 100 mm lang) in de opname van de opschroefverbinding en klem het vast.
➔
Steek het andere slanguiteinde (2, 100 mm lang) over de opname (1) van de microcompressor (14).
LET OP Bij een niet correct aangepaste lengte van de kabel valt een verkeerde werking niet uit te sluiten. ➔
1
Snijd de kabel (3) met een cutter (1) in een rechte hoek (2) af.
2 3
6.3.6
Elektrische leiding van de microcompressor aansluiten (optioneel)
De elektrische leiding is in de leveringstoestand reeds aangesloten op de microcompressor (1). Op de sturing moet de elektrische leiding nog worden aangesloten. Benodigdheden: ■
Schroevendraaier (kruiskop of sleuf)
■
Zijsnijtang
■
Kabelmes
➔
Isoleer de leidingsuiteinden (2) en voorzie ze van een draadeindbus.
➔
Klem ze vast in de aansluitdoos van de sturing, zie schakelschema hfdst. 5.2.2
1
2
59
Installatie
6.3.7
Stuurleiding voor niveauregeling aansluiten
De stuurleiding (3) is in de leveringstoestand reeds aangesloten op het slangmondstuk (4) van de aansluitflens (5) van de niveauregeling en ligt in lussen op de opvoerinstallatie en is met kabelbinders bevestigd. LET OP De stuurleiding moet constant stijgend en vorstvrij worden gelegd. Benodigdheden: ■
Schroevendraaier (kruiskop of sleuf)
■
Cutter
■
Pijpklemmen
➔
Schuif de slangklem (2) over het uiteinde (3) van de 10 m lange stuurleiding.
➔
6 1
Steek het slanguiteinde (3) over het slangmondstuk (1) van de sturing (6) en klem het vast met slangklem (2).
2 3 3 4 5 5
LET OP Bij een niet correct aangepaste lengte van de stuurleiding valt een verkeerde werking niet uit te sluiten. ➔
Snijd de stuurleiding (3) met een cutter (1) in een rechte hoek (2) af.
1
2 3
60
Installatie
6.3.8
Algemene storingsmelding doorsturen (optioneel)
Voor het verzenden van het potentiaalvrije contact als algemene storingsmelding moet er eveneens een leiding worden voorzien. Benodigdheden: ■
Leiding: 2-aderig/0,75 mm2
■
Schroevendraaier (kruiskop of sleuf)
■
Cutter
■
Pijpklemmen
➔
Klem de leiding vast in de sturing volgens het schakelschema, hfdst. 5.2.2
61
62
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
7
Eerste inbedrijfstelling en gebruik Dit hfdst. bevat informatie over de correcte eerste inbedrijfstelling en de normale werking van de opvoerinstallatie.
7.1
Veiligheid bij de eerste inbedrijfstelling en het gebruik
Bij de eerste inbedrijfstelling en tijdens de werking moet rekening worden gehouden met de volgende risico’s:
VOORZICHTIG De volgende veiligheidsvoorschriften dienen aandachtig te worden gelezen vóór de eerste inbedrijfstelling en het gebruik van de installatie. Niet-naleving kan tot lichamelijke letsels leiden. Zorg ervoor dat het personeel over de vereiste kwalificaties beschikt,
hfdst. 2.2.
Ondichtheden aan de opvoerinstallatie bij de eerste inbedrijfstelling en het gebruik Letsels/brandwonden aan ogen en huid ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
hfdst. 2.3.
■
Opvoerinstallatie onmiddellijk stilleggen en de gevarenzone verlaten tot de druk van de installatie af is
Contact met fecaliënhoudend afvalwater Infecties van huid en ogen ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
hfdst. 2.3.
■
Bij huidcontact: aangetaste huiddelen onmiddellijk grondig met zeep wassen en desinfecteren
■
Bij oogcontact: ogen uitspoelen. bij aanhoudend tranende ogen arts raadplegen
63
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
7.2
Eerste inbedrijfstelling
In dit hfdst. worden de voorwaarden beschreven voor de eerste inbedrijfstelling, de eerste inbedrijfstelling van de opvoerinstallatie en de overhandiging aan de gebruiker.
7.2.1
Voorwaarden, aanwezigheid en uitvoering
Voorwaarden voor de eerste inbedrijfstelling: ■
Alle sanitaire en elektrische installaties werden afgesloten,
■
Verzamelkuip werd (event. van puin) grondig gereinigd en geledigd
hfdst. 6.
LET OP Wanneer er een andere toevoer is aangesloten dan "toevoer 250 mm", moeten hfdst. 4.8.6. de voorinstellingen van de sturing worden gewijzigd, Vereiste personen bij de eerste inbedrijfstelling: ■
Installateur
■
Elektricien
■
Eigenaar of gebruiker
LET OP Voor een veilige werking van de opvoerinstallatie dient de onderstaande volgorde bij de eerste inbedrijfstelling in acht te worden genomen: 1. Proefrun voor uitvoering zonder luchtbelinblaassysteem, uitvoering met luchtbelinblaassysteem,
hfdst. 7.2.3, minstens 2 maal uitvoeren
2. Controlewerkzaamheden uitvoeren, 3. Luchtbelinblaassysteem instellen, 4. Accu installeren,
hfdst. 7.2.4 hfdst. 7.2.5
hfdst. 7.2.6
4. Automatische modus instellen,
hfdst. 7.2.7
5. Opvoerinstallatie aan eigenaar of gebruiker overdragen,
64
hfdst. 7.2.2, of voor
hfdst. 7.2.8
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
7.2.2
Proefrun voor uitvoering zonder luchtbelinblaassysteem
Hieronder worden de werkzaamheden aan de opvoerinstallatie en de sturing beschreven. Proefrun uitvoeren: ➔
Open de schuif in de toevoerleiding en de persleiding (indien aanwezig).
➔
Steek de CEE-stekker in een CEE-stopcontact.
➔
Draai de zekeringen in.
➔
Controleer de bedrijfsaanwijzingen op de sturing.
➔
Druk op de toets „auto“ (P1 en P2) voor een automatische werking van pomp 1 en 2.
➔
Laat water via de toevoerleiding in de opvoerinstallatie stromen.
Waterpeil bereikt „GL (grondlast)“, pomp 1 wordt ingeschakeld en pompt het afvalwater uit de verzamelkuip via het terugstuwingsniveau.
➔
P1
P2
GL
Onderbreek de waterstroom.
Waterpeil bereikt „GL AUS“, nalooptijd van de pomp wordt geactiveerd.
GL AUS
Waterpeil bereikt „NLZ AUS“, pomp wordt uitgeschakeld.
NLZ AUS
➔
Controleer het waterpeil via geopend inspectiedeksel.
65
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
LET OP Bevindt het waterpeil 2 − zich 3 cm onder de onderkant van de pitotbuis, dan paragraaf B. is de ingestelde nalooptijd (2 sec.) toereikend; ga naar Wanneer het waterpeil zich niet onder de onderkant van de pitotbuis bevindt, ga dan paragraaf A. naar Paragraaf A ➔
➔
Druk op de toets „manual“ (P1 of P2) voor een manuele werking van pomp 1 of pomp 2.
Meet de tijd die verstrijkt tot de waterlijn zich ca. 2 – 3 cm onder de onderkant van de pitotbuis bevindt (visuele controle via inspectiedeksel).
➔
Druk op de toets „off“ van de ingeschakelde pomp om de pomp uit te schakelen.
➔
Tel de gemeten tijd op bij de in de fabriek ingestelde nalooptijd (2 sec.).
➔
Stel de som in als nieuwe nalooptijd d.m.v. de draaiknop „menu“.
➔
Sla de waarde op met de toets „reset/ enter“.
P1
P2
manual
0
-3
P1
P2
+ menu
Alleen op die manier wordt de pitotbuis na ieder pompen UIT opnieuw geventileerd.
+ enter
66
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
➔
Druk op de toets „auto“ (P1 en P2) voor een automatische werking van pomp 1 en 2.
P1
P2
Paragraaf B ➔
Laat weer water in de installatie stromen.
Waterpeil bereikt „GL (grondlast)“, pomp 2 wordt ingeschakeld (alleen wanneer ingestelde „looptijd maximum" overschreden is, anders schakelt pomp 1 opnieuw in) en pompt het afvalwater uit de verzamelkuip via het terugstuwingsniveau. ➔
GL
Watertoevoer verhogen.
Waterpeil bereikt „SL (pieklast)“, pomp 1 wordt bijkomend ingeschakeld en beide pompen pompen het afvalwater uit de verzamelkuip via het terugstuwingsniveau.
➔
Druk op toets „off“ (P1 en P2) van pomp 1 en 2 om de pompen uit te schakelen.
SL
P1
P2
Waterpeil bereikt „AL“ = alarm hoogwater. AL
67
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
Rode LED brandt en het akoestische alarm weerklinkt. ➔
Onderbreek de waterstroom.
➔
Druk op de toets „auto“ (P1 en P2) voor een automatische werking van pomp 1 en 2.
+
P1
P2
Beide pompen worden ingeschakeld en pompen het afvalwater uit de verzamelkuip via het terugstuwingsniveau.
Waterpeil „AL“ wordt onderschreden. ➔
Druk op de toets „reset/enter“. enter
Rode LED gaat uit en het akoestische alarm stopt.
+
Waterpeil bereikt „GL AUS“, nalooptijd wordt geactiveerd.
GL AUS
Waterpeil bereikt „NLZ AUS“, pompen worden uitgeschakeld. De proefrun bij uitvoering zonder luchtbelinblazing wordt beëindigd ➔
68
Voer de proefrun een tweede keer uit.
NLZ AUS
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
7.2.3
Proefrun voor uitvoering met luchtbelinblaassysteem
Hieronder worden de vereiste werkzaamheden voor de gebruiker en de processen in de opvoerinstallatie en de sturing beschreven. ➔
Open de schuif in de toevoerleiding en de persleiding (indien aanwezig).
➔
Steek de CEE-stekker in een CEE-stopcontact.
➔
Draai de zekeringen in.
➔
Controleer de bedrijfsaanwijzingen op de sturing.
➔
Druk op de toets „auto“ (P1 en P2) voor een automatische werking van pomp 1 en 2.
➔
Vul water bij via aangesloten afwateringselementen.
Waterpeil bereikt „GL (grondlast)“, pomp 1 wordt ingeschakeld en pompt de inhoud uit de verzamelkuip via het terugstuwingsniveau.
➔
P1
P2
GL
Onderbreek de waterstroom.
Waterpeil bereikt „GL AUS“, nalooptijd wordt geactiveerd.
GL AUS
Waterpeil bereikt „NLZ AUS“, pomp wordt uitgeschakeld.
NLZ AUS
69
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
➔
Bekijk het waterpeil via geopend inspectiedeksel.
LET OP Bevindt het waterpeil 2 − zich 3 cm boven de onderkant van de pitotbuis, dan is de ingestelde nalooptijd (2 sec.) in orde; anders instelling controleren.
➔
Laat weer water in de installatie stromen.
Waterpeil bereikt „GL (grondlast)“, pomp 2 wordt ingeschakeld (alleen wanneer ingestelde „looptijd maximum" overschreden is, anders schakelt pomp 1 opnieuw in) en pompt het afvalwater uit de verzamelkuip via het terugstuwingsniveau. ➔
GL
Watertoevoer verhogen.
Waterpeil bereikt „SL (pieklast)“, pomp 1 wordt bijkomend ingeschakeld en beide pompen pompen het afvalwater uit de verzamelkuip via het terugstuwingsniveau.
➔
Druk op toets „off“ (P1 en P2) van pomp 1 en 2 om de pompen uit te schakelen.
SL
P1
Waterpeil bereikt „AL“ = alarm hoogwater. AL
70
P2
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
Rode LED brandt en het akoestische alarm weerklinkt. ➔
Onderbreek de waterstroom.
➔
Druk op de toets „auto“ (P1 en P2) voor een automatische werking van pomp 1 en 2.
+
P1
P2
Beide pompen worden ingeschakeld en pompen de inhoud uit de verzamelkuip via het terugstuwingsniveau.
Waterpeil „AL“ wordt onderschreden. ➔
Druk op de toets „reset/enter“. enter
Rode LED gaat uit en het akoestische alarm stopt.
+
Waterpeil bereikt „SL AUS“, pomp 1 wordt uitgeschakeld. Waterpeil bereikt „GL AUS“, nalooptijd wordt geactiveerd. Waterpeil bereikt „NLZ AUS“, pomp 2 wordt uitgeschakeld.
SL AUS
GL AUS NLZ AUS
De proefrun bij uitvoering met luchtbelinblazing wordt beëindigd ➔
Voer de proefrun een tweede keer uit.
71
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
7.2.4
Controlewerkzaamheden
Vóór, tijdens of na de proefrun moet het volgende worden gecontroleerd: ■
dichtheid van de opvoerinstallatie, armaturen en leidingen
■
werking van de afsluitorganen
■
werking van de eventueel geïnstalleerde handmembraanpomp
■
instelling van het luchtbelinblaassysteem,
7.2.5
hfdst. 7.2.5
Luchtbelinblaassysteem instellen
Om het volume van de microcompressor te verkleinen moet de luchtstroom worden verminderd. LET OP Verminder de luchtstroom slechts in die mate dat er altijd nog luchtbellen uit het uiteinde van de pitotbuis ontsnappen en in het afvalwater opstijgen (het bubbelt nog, controleren via inspectiedeksel). ➔
Verminder de luchtstroom met de draaiknop (2) van de microcompressor (1).
1 2
7.2.6
Accu installeren
De bijgeleverde accu (2) voor het netonafhankelijke alarm moet in de sturing worden geïnstalleerd. ➔
Laat de accu (2) door een elektricien installeren op positie (1) op de printplaat.
1 9V
Na het installeren van de accu wordt het alarm automatisch geactiveerd.
72
2
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
7.2.7
Automatische modus instellen
Voer de volgende instelling uit op de sturing: ➔
Druk op de toets „auto“ (P1 en P2) voor een automatische werking van pomp 1 en 2.
De groene LED brandt continu, pomp P1 of P2 staat in automatische modus en wordt via de niveauregeling automatisch inen uitgeschakeld.
P1
P2
P1
P2
Opvoerinstallatie is bedrijfsklaar.
7.2.8
Opvoerinstallatie overdragen aan gebruiker
Bij de overdracht aan de gebruiker: 1. Werking van de opvoerinstallatie uitleggen. 2. Opvoerinstallatie in normaal functionerende toestand overdragen. 3. Overdrachtprotocol met de belangrijkste gegevens van de inbedrijfstelling (bijv. aanvullingen of wijzigingen aan de fabrieksinstellingen) overhandigen. 4. Handleiding overhandigen.
7.2.9
ACO-onderhoudscontract
Voor het behoud van de waarde en de goede werking van de opvoerinstallatie, en om de fabrieksgarantie niet teniet te doen, raden wij u aan de werken rechtstreeks door de fabrikant, ACO, te laten uitvoeren. Dat waarborgt een langdurige bedrijfszekerheid en bovendien profiteert u van revisies en moderniseringen die in het kader van onze productontwikkeling worden uitgevoerd. Om een offerte aan te vragen voor een onderhoudscontract kopieert u de onderstaande paragraaf, vult u ze volledig in en faxt u ze naar 052/38.17.70 Met vragen kunt u steeds terecht bij onze ACO-service,
hfdst. 1.1..
73
Eerste inbedrijfstelling en gebruik
Aanvraag: offerte voor een onderhoudscontrole bij de opvoerinstallatie Stuur mij a.u.b. een vrijblijvende offerte voor een regelmatig onderhoud. Afzender
Type: Geïnstalleerd op:
Gebruik:
industrieel gebruik
Postnummer Gemeente
7.3
meergezinswoning
Exploitatie
LET OP De opvoerinstallatie mag uitsluitend conform de voorschriften worden gebruikt, hfdst. 2.1..
De opvoerinstallatie werkt automatisch. Vereiste ingrepen tijdens de werking beperken zich tot: ■
maandelijkse inspecties van minstens 2 periodetijden of proefruns, 7.2.2 of 7.2.3
hfdst.
Andere inspecties aan de opvoerinstallatie beperken zich tot onderhoudsingrepen, hfdst. 8.3 + 8.4.
7.4
Automatische ontluchting van het slakkenhuis
Tijdens de werking wordt het slakkenhuis automatisch ontlucht waardoor de pomp tegen schade wordt beschermd. Uit boringen (2) tussen pomp en slakkenhuis (3) spuit het water in de verzamelkuip (3).
1
3
74
2
Onderhoud
8
Onderhoud Voor een jarenlange veilige en storingsvrije werking is een regelmatig onderhoud onontbeerlijk. De vereiste onderhoudsingrepen worden in dit hfdst. beschreven.
8.1
Veiligheid bij het onderhoud
Bij het onderhoud aan de opvoerinstallatie moet in principe rekening worden gehouden met de volgende risico’s:
WAARSCHUWING De volgende veiligheidsvoorschriften vóór onderhoudsingrepen moeten aandachtig worden gelezen. Een verkeerd gebruik kan tot ernstige lichamelijke letsels leiden. Zorg ervoor dat het onderhoudspersoneel over de vereiste kwalificaties beschikt, hfdst. 2.2. De gebruiker mag uitsluitend ingrepen uitvoeren die in deze handleiding worden beschreven. Alle andere ingrepen vereisen uitgebreide vakkennis evenals ruime ervaring in de omgang met opvoerinstallaties. Daarvoor is de ACO-service bevoegd. Elektrische risico’s ■
Werkzaamheden aan de elektrische uitrusting van de opvoerinstallatie moeten door een elektricien worden uitgevoerd.
VOORZICHTIG Ondichtheden aan de opvoerinstallatie bij onderhoud Letsels/brandwonden aan ogen en huid ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
hfdst. 2.3.
■
Opvoerinstallatie onmiddellijk stilleggen en de gevarenzone verlaten tot de druk van de installatie af is (ca. 30 min.)
Contact met fecaliënhoudend afvalwater Infecties van huid en ogen ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
hfdst. 2.3.
■
Bij huidcontact: aangetaste huiddelen onmiddellijk grondig met zeep wassen en desinfecteren
■
Bij oogcontact: ogen uitspoelen. bij aanhoudend tranende ogen arts raadplegen
75
Onderhoud
VOORZICHTIG Scherpe randen door materiaalafsplinteringen Bijzonder voorzichtig en aandachtig zijn ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
8.2
hfdst. 2.3.
Opvoerinstallatiehandboek
ACO raadt aan een opvoerinstallatiehandboek te maken, waarin de volgende gegevens en informatie kunnen worden opgetekend: ■
gegevens van de regelmatige inspectie- en onderhoudsingrepen
■
opgetreden storingen, storingsoorzaken, getroffen maatregelen
■
gegevens van uitgevoerde reparaties
■
gegevens van uitgevoerde tests
Het bijhouden van een dergelijk handboek biedt vele voordelen, b.v. traceerbaarheid van maatregelen en een gerichte opsporing van storingen.
8.3
Onderhoudsingrepen voor de gebruiker
Dit hfdst. beschrijft de ingrepen aan de installatie die door de gebruiker kunnen worden uitgevoerd.
8.3.1
Dagelijkse controles
De volgende controles moeten om de 1 − 2 dagen worden uitgevoerd: ■
Opvoerinstallatie en haar onderdelen op ondichtheden controleren
■
Bedrijfsklare toestand van de opvoerinstallatie op de sturing controleren
■
Op opvallende verschijnselen (bijv. ongewone werkingsgeluiden van de pompen) letten, reageren en maatregelen nemen
8.3.2
Onderhoudsingrepen indien nodig
De volgende ingrepen moeten indien nodig door de gebruiker worden uitgevoerd: ■
Reinigingsingrepen aan de opvoerinstallatie en de sturing
LET OP Ter voorkoming van materiële schade uitsluitend in de handel verkrijgbare, nietagressieve reinigingsmiddelen gebruiken. ■
76
Na een overstroming van de opvoerinstallatie en vóór een herinbedrijfstelling moet hfdst. 8.4. de installatie aan een onderhoud worden onderworpen,
Onderhoud
■
Pitotbuis reinigen
Benodigdheden:
Muilsleutel SW 13
Inbussleutel maat 6
➔
4 cilinderschroeven M6 (1) losdraaien en uitdraaien.
➔
Pitotbuis (2) uit de verzamelkuip nemen.
➔
Pitotbuis (2) en dichting (3) reinigen.
➔
Pitotbuis (2) opnieuw installeren.
➔
Schroeven (1) gelijkmatig kruisgewijs aandraaien (aanhaalmoment max. 8 N m).
8.3.3
1 2 3
Jaarlijkse onderhoudsingrepen
Het volgende moet één keer per jaar worden uitgevoerd: ➔
een accu (2) door een elektricien in de sturing in positie (1) op de printplaat laten installeren.
1 9V
8.4
2
Onderhoudsplan voor geschoolde kracht
De volgende tab. bevat een overzicht van de onderhoudsingrepen die door een vakman hfdst. 2.2. moeten worden uitgevoerd, De onderhoudsingrepen, voerd:
tab. 17, moeten met de volgende intervallen worden uitge-
Gebruik van de opvoerinstallatie in * Gebruik van de opvoerinstallatie in * * Geldt uitsluitend voor Duitsland. Bepalingen kunnen in andere landen variëren.
77
Onderhoud
tab. 17: onderhoudsschema geschoolde kracht Opvoerinstallatie
Activiteit
Instelwaarden
Onderdeel
Beschrijving
uitvoeren/uitgevoerd
Sturing
Toestand/werking van de statuslampjes controleren
Toestand/werking van de bedieningselementen controleren
Toestand/werking van het display controleren Functies en menu-instellingen controleren Proefrun uitvoeren Werking afstandssignalering controleren Bevestiging van zekeringen controleren Klemaansluitingen aandraaien Niveauregeling
Pitotbuis reinigen Stuurleiding controleren Aansluiting van de stuurleiding controleren
Microcompressor
Toestand controleren Werking controleren Luchtinstelling controleren
Verzamelkuip
Toestand controleren Binnen- en buitenkant van kuip reinigen Beveiliging tegen drijven controleren
Pompen
Toestand en werking van motor controleren Werkingsgeluiden controleren Toestand van de waaier controleren en reinigen Toestand van het slakkenhuis controleren en reinigen Buitenkant van motoren reinigen
Broekstuk met dubbele terugslagklep Speciaal bevestigingsstuk Toevoerkleppen
Toestand en werking controleren Toestand van de kogels controleren Toestand controleren Toestand en werking controleren Smeren van verstelspil
Afsluitschuif persleiding
Toestand en werking controleren Smeren van verstelspil
Toevoerleiding
Toestand buisleiding controleren Verbindingspunten controleren Bevestigingen controleren
Luchttoevoerleiding
Toestand buisleiding controleren Verbindingspunten controleren Bevestigingen controleren
Persleiding Hulpstukken
Toestand buisleiding controleren Toestand controleren Buitenkant reinigen
Opvoerinstallatie compleet
Flensverbindingen en aansluitingen controleren Buitenkant reinigen Proefrun uitvoeren Omgeving reinigen
= leeg voor het aanvinken van de uitgevoerde ingrepen
78
Storingsverhelping en reparatie
9
Storingsverhelping en reparatie Dit hfdst. bevat informatie over het verhelpen van storingen en het uitvoeren van reparaties aan de opvoerinstallatie.
9.1
Veiligheid bij storingsverhelping en reparatie
Bij het verhelpen van storingen en het uitvoeren van reparaties aan de opvoerinstallatie moet in principe rekening worden gehouden met de volgende risico’s:
WAARSCHUWING De volgende veiligheidsvoorschriften moeten vóór het verhelpen van storingen en het uitvoeren van reparaties aandachtig worden gelezen. Niet-naleving kan tot ernstige lichamelijke letsels leiden. Zorg ervoor dat het personeel over de vereiste kwalificaties beschikt,
hfdst. 2.2.
De gebruiker mag uitsluitend ingrepen uitvoeren die in deze handleiding worden beschreven. Alle andere ingrepen vereisen uitgebreide vakkennis evenals ruime ervaring in de omgang met opvoerinstallaties. Daarvoor is de ACO-service bevoegd. Elektrische risico’s ■
Werkzaamheden aan de elektrische uitrusting van de opvoerinstallatie moeten door een elektricien worden uitgevoerd
79
Storingsverhelping en reparatie
VOORZICHTIG Contact met fecaliënhoudend afvalwater Infecties van huid en ogen ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
hfdst. 2.3.
■
Bij huidcontact: aangetaste delen van de huid met zeep wassen en desinfecteren
■
Bij oogcontact: ogen uitspoelen. Bij aanhoudend tranende ogen arts raadplegen
Scherpe randen door materiaalafsplinteringen Lichamelijke letsels door versleten onderdelen ■
Bijzonder voorzichtig en aandachtig zijn
Bij een storing kan de motor van de pomp tot 110° heet worden
80
■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
■
motor min. 30 min. laten afkoelen
■
Bijzonder voorzichtig en aandachtig zijn
hfdst. 2.3.
Storingsverhelping en reparatie
9.2
Zoeken van storingen
De onderstaande tab. helpt u de oorzaken van storingen op te sporen en de vereiste maatregelen te treffen. tab. 18: storingen zoeken deel 1 Storing
Oorza(a)k(en)
Maatregel(en)
Vakman vereist
Storingen aan de opvoerinstallatie en aan de aansluitingen Pomp pompt niet of te weinig of
Afsluitschuif in de persleiding niet helemaal open of gesloten Persleiding verstopt
Afsluitschuif volledig openen
Waaier verstopt
Pomp demonteren en waaier reinigen Pomp demonteren en ontluchtingsboringen van het slakkenhuis reinigen Versleten pomponderdelen vervangen Motor vervangen
Verzamelkuip vol Ontluchting slakkenhuis verstopt
Pomp draait niet
Pomponderdelen versleten Motor is defect
Persleiding reinigen
Pomp is geblokkeerd door vreemd voorwerp
Pomp werkt alleen in manuele modus
Pomp werkt luid en verhoudingsgewijs lang of wordt niet meer uitgeschakeld
Pomp lekt
Pomp demonteren, waaier en slakkenhuis reinigen Elektrische aansluiting is Aansluiting controleren onderbroken en eventueel herstellen Automatische modus is Automatische modus uitgeschakeld inschakelen Overbelastingsbeveiliging Pomp demonteren, van de pomp is geactiwaaier en slakkenhuis veerd en kan niet worden reinigen gekwitteerd Stuurleiding van de Stuurleiding controniveauregeling lek, leren en reglementaire verkeerd gelegd, geknikt toestand herstellen of verstopt Pitotbuis verstopt Pitotbuis reinigen Drukschakelaar in sturing defect Persleiding of ventilatieleiding is verstopt Ventilatieleiding is niet of verkeerd geïnstalleerd Verkeerde dimensionering van de persleiding, verliezen te hoog Dubbele terugslagklep defect
Dichting defect
Sturing vervangen Leiding reinigen Leiding correct installeren Verliezen verminderen door een grotere nominale diameter te kiezen Terugslagklep openen; huis, zitting en kogel schoonmaken, event. vervangen Dichting vervangen
7.2.2 7.2.3 x
9.3
x
9.3
x
7.4
x
9.3
x
9.3
x
9.3
x
6.3 7.2.7
x
9.3
6.3.7 8.3.2 x
9.3
x
9.3
x
6.2.5
x
6.2.7
x
9.3
x
9.3
81
Storingsverhelping en reparatie
tab. 19: storingen zoeken deel 2 Storing
Oorza(a)k(en)
Maatregel(en)
Vakman vereist
Storingsmeldingen op de sturing Display: max. stroom Indicatie-elementen: P1
P2
+
+
Display: hoogwateralarm Indicatie-elementen:
+
Pomp is geblokkeerd door vreemd voorwerp en stroombegrenzing heeft storing veroorzaakt Overbelastingsbeveiliging van de pomp is geactiveerd en kan niet worden gekwitteerd Afsluitschuif in de persleiding niet helemaal open of gesloten Automatische modus niet ingeschakeld Pompmotor defect
Pomp demonteren, waaier en pomphuis reinigen
Persleiding verstopt Pomponderdelen versleten
Versleten pomponderdelen vervangen
Ontluchting slakkenhuis verstopt
x
9.3
x
9.3
Afsluitschuif volledig openen Automatische modus inschakelen Manuele modus controleren, event. motor vervangen Pomp demonteren en waaier reinigen Pomp demonteren en ontluchtingsboringen van het slakkenhuis reinigen Persleiding reinigen
Waaier verstopt
9.3
Pomp demonteren, waaier en slakkenhuis reinigen
7.2.2 7.2.3 7.2.7 x
9.3
x
9.3
x
9.3
x
9.3
x
9.3
Reparatie en reserveonderdelen
Voor reparatie-ingrepen en het bestellen van wisselstukken dient u zich te wenden tot de hfdst. 1.1. ACO-service met vermelding van de informatie op het typeplaatje,
82
Buitenbedrijfstelling en verwijdering
10
Buitenbedrijfstelling en verwijdering Dit hfdst. bevat informatie over de correcte buitenbedrijfstelling en verwijdering van de opvoerinstallatie.
10.1 Veiligheid bij de buitenbedrijfstelling en verwijdering Bij de buitenbedrijfstelling en verwijdering van de opvoerinstallatie moet in principe rekening worden gehouden met de volgende risico’s:
WAARSCHUWING De volgende veiligheidsvoorschriften moeten vóór de buitenbedrijfstelling en verwijdering aandachtig worden gelezen. Niet-naleving kan tot ernstige lichamelijke letsels leiden. Zorg ervoor dat het personeel over de vereiste kwalificaties beschikt, Leef ook de veiligheidsvoorschriften voor „Transport en opslag“ na,
hfdst. 2.2. hfdst. 3.1.
Elektrische risico’s Contact met spanningvoerende onderdelen kan leiden tot ernstige lichamelijke letsels en de dood. ■
Werkzaamheden aan de elektrische uitrusting van de opvoerinstallatie moeten door een elektricien worden uitgevoerd
■
Buitenbedrijfstelling van de elektrische uitrusting door een elektricien laten uitvoeren
VOORZICHTIG Contact met fecaliënhoudend afvalwater. Infecties van huid en ogen ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
hfdst. 2.3.
■
Bij huidcontact: aangetaste delen van de huid met zeep wassen en desinfecteren
■
Bij oogcontact: ogen uitspoelen. Bij aanhoudend tranende ogen arts raadplegen
83
Buitenbedrijfstelling en verwijdering
VOORZICHTIG Scherpe randen door materiaalafsplinteringen Lichamelijke letsels door versleten onderdelen ■
Bijzonder voorzichtig en aandachtig zijn
Lichamelijke letsels door vallende onderdelen van de buisleidingsdelen ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
■
Bijzonder voorzichtig en aandachtig zijn
hfdst. 2.3.
Lichamelijke letsels door verbrandingsrisico ■
Persoonlijke beschermingsuitrusting dragen,
■
Motor laten afkoelen
■
Bijzonder voorzichtig en aandachtig zijn
hfdst. 2.3.
10.2 Buiten bedrijf stellen Procedure voor de buitenbedrijfstelling: 1. CEE-stekker van de sturing uit het CEE-stopcontact trekken 2. Verzamelkuip en alle leidingen ledigen 3. Sturing afdekken en tegen vocht beschermen 4. Verzamelkuip/opvoerinstallatie afdekken en tegen vocht beschermen 5. Bij buitenbedrijfstelling van meer dan een maand opvoerinstallatie conserveren, hfdst. 3.2.
10.3 Stilzetten Procedure voor de buitenbedrijfstelling: 1. CEE-stekker van de sturing uit het CEE-stopcontact trekken 2. Pompenaansluitleiding in de sturing loskoppelen 3. Microcompressor aanwezig: in de sturing loskoppelen 4. Stuurleidingen aan de sturing demonteren 5. Verzamelkuip en alle aangesloten leidingen ledigen 6. Aansluitleidingen demonteren 7. Verzamelkuip/opvoerinstallatieonderdelen demonteren
84
Buitenbedrijfstelling en verwijdering
10.4 Verwijderen De opvoerinstallatie bestaat uit herbruikbare materialen. LET OP Een verkeerde recycling brengt het milieu onnodig in gevaar. Regionale afvalverwijderingsvoorschriften moeten worden nageleefd. ■
Alle stalen en gietijzeren onderdelen demonteren en aan een recyclingbedrijf bezorgen
■
Alle rubberen onderdelen (NBR) demonteren en aan een recyclingbedrijf bezorgen
■
Alle plastic onderdelen (PE-HD en PUR) demonteren en aan een recyclingbedrijf bezorgen
■
Sturing en microcompressor (indien aanwezig) demonteren en aan een recyclingbedrijf voor elektrisch en elektronisch materiaal bezorgen
85
Tabellen- en afbeeldingenindex
Tabellen- en afbeeldingenindex Tabellenindex Tab. 1:
gegevens voor de productidentificatie ...........................................6
Tab. 2:
kwalificatie van het personeel ..................................................... 10
Tab. 3:
persoonlijke beschermingsuitrusting ............................................ 11
Tab. 4:
risiconiveaus ............................................................................ 11
Tab. 5:
veiligheidssymbolen op de opvoerinstallatie ................................. 13
Tab. 6:
leveringseenheden en onderdelen van de opvoerinstallatie ............. 17
Tab. 7:
kenmerken van de opvoerinstallatie ............................................. 19
Tab. 8:
kenmerken van de sturing .......................................................... 20
Tab. 9:
instelwaarden ........................................................................... 30
Tab. 10:
instelmenu ................................................................................ 31
Tab. 11:
schakelpunten........................................................................... 34
Tab. 12:
technische gegevens van de opvoerinstallatie deel 1 ..................... 35
Tab. 13:
technische gegevens van de opvoerinstallatie deel 2 .................... 35
Tab. 14:
prestatiegegevens ..................................................................... 37
Tab. 15:
technische gegevens van de sturing ............................................ 38
Tab. 16:
voorwaarden voor de installatie................................................... 40
Tab. 17:
onderhoudsschema geschoolde kracht ........................................ 74
Tab. 18:
storingen zoeken deel 1 ............................................................. 77
Tab. 19:
storingen zoeken deel 2 ............................................................. 78
Afbeeldingsindex
86
Afb. 1:
afbeelding van de onderdelen ..................................................... 21
Afb. 2:
schematische voorstelling van het werkingsprincipe ...................... 22
Afb. 3:
montagevoorstel ....................................................................... 24
Afb. 4:
bediening van de sturing ............................................................ 26
Afb. 5:
schematische voorstelling niveauregeling ..................................... 34
Afb. 6:
afmetingen van de opvoerinstallatie ............................................ 36
Afb. 7:
karakteristieken ........................................................................ 37
Afb. 8:
afmetingen van de sturing .......................................................... 38
Afb. 9:
schakelschema ......................................................................... 39
Afb. 10:
installatiewerken ....................................................................... 41
Afb. 11:
terugstuwingsbocht ................................................................... 46
Afb. 12:
elektrische werkzaamheden........................................................ 52
Index
Index 24 h inschakeling 32, 33
A Accu gegevens 40 installeren 64 vervangen 77 ACO-service 7 Afkortingen 2 Aflaatstop 44 Aansluiting voorbereiden 45 Afmetingen Opvoerinstallatie 38 Sturing 40 Afsluitschuif, optioneel 26, 46 inbouwen 47 Aftapkraan 44 Aansluiting voorbereiden 52 Aftapleiding 44 Aansluiting voorbereiden 52 Alarm 22, 32, 33 Interval 32 Draaiveldstoring 30, 31 Akoestisch 31, 32 Looptijdverwisseling 33 Hoogwater 32 Algemene verkoopsvoorwaarden 8
B
C CEE-stopcontact 56 Compressor -> zie „Microcompressor (optioneel)“ Conformiteitsverklaring 90 Conservering 17 Controles tijdens werking 72 dagelijks 76 indien nodig 76 jaarlijks 77
D Debiet 39 Display 24, 28, 31 Doelgroep -> zie „Kwalificatie“
E Eigenaar 8, 14 Gebruiker 8, 73 Elektrische installatie 55
F Foutmeldingen 29
G Garantie
Bedrijfsuren 29, 31 Beschermuitrustingen -> zie „Persoonlijke beschermingsuitrustingen“ Bevestigingsset 19, 53 Bouwjaar 7, 27 Buisleidingssystemen, aanbevelingen 53 Buitenbedrijfstelling 11, 83 Veiligheid 83
Garantie 8 Gebruik 73 Veiligheid 63 Eerste inbedrijfstelling 64 Manuele modus 29 Automatische modus 29, 73 instellen 73
I Indicatie-elementen 28, 30 Inspectie -> zie „Controles“ Installatie 43 Veiligheid 43 Sanitair 44 Elektro 55 Instellingen -> zie „Menu-instellingen“
87
Index
K
N
Karakteristieke gegevens 37, 40
Kopieën 13
Naloop 22, 32 Indicatie-element 30 Instellen 66 Leveringstoestand 32 bij min. niveau-instelling 31
Korrelgrootte 37
Niveaumeting -> zie „Niveauregeling“
Kortetermijnopslag 17
Niveauregeling 36, 73 Stuurleiding monteren 60
L
Niveauschakeling -> zie „Niveauregeling“
Karakteristieken 39 Kwalificatie personen 11
Landstaal -> zie „Taal“ Langetermijnopslag 17
O
LEDs -> zie „Indicatie-elementen“
Onderdelen 23
Leveringsinhoud 19
Onderhoud 33 Indicatie, volgende 33 Onderhoudscontract 73 Veiligheid 75 Ingrepen gebruiker 76 Onderhoudsschema geschoolde kracht 77 Formulier 74
Leveringstoestand 15, 57 Luchtbel-inblaassysteem (optioneel) 26 Aansluiting 58 Proefrun 65, 69 instellen 72
M Maten -> zie „Afmetingen“ Menu-instellingen (instelmenu) 32 Pieklastmenu 32, 33 Niveau-instelling 32, 33 Looptijdcontrole 34 Looptijdverwisseling 33, 34 Naloop 33, 34 Stroombegrenzing 32, 33 Foutgeheugen 34 Draaiveldstoring 35 Servicemodus 33, 35 Instelwaarde 32 Menu-instellingen Oproepen 31 Leveringstoestand 32 Microcompressor (optioneel) 24, 25 monteren 57 Aansluitleiding aansluiten 58 Volume 72 Montagevoorstel 26 Motorvermogen 7, 37
88
Opslag 15, 17 Kortetermijnopslag 17 Langetermijnopslag 17 Conservering 17 Opvoerhoogten 39 Opvoerinstallatie -> zie „Product“ Opvoerinstallaties handboek 76
P Parameters 29 Persleiding 24, 25, 26 aansluiten 49 Persoonlijke beschermingsuitrustingen 11 bij transport en opslag 15 bij de installatie 43 bij eerste inbedrijfstelling en gebruik 63 bij onderhoud 75 bij buitenbedrijfstelling en verwijdering 83 Pictogrammen -> zie „Symbolen“ Plagiaat -> zie „Kopieën“ Pompen 20, 24 Technische gegevens 37 Verwisseling (looptijdverwisseling) 33, 34 Aansluitleiding 57
Index
Pompstarts 29 Proefrun Uitvoering zonder luchtbelinblaassysteem 65 Uitvoering met luchtbelinblaassysteem 69
T Taal 32
Product Identificatie 7 Kenmerken 20
Technische gegevens 37 Karakteristieke gegevens 37, 40 Afmetingen opvoerinstallatie 38 Afmetingen sturing 38 Karakteristieken 39 Sturing 40
R
Terugstuwingsbocht uitvoeren 49
Reglementaire gebruik 9 Reiniging 76 Reclamatie -> zie „Garantie“
S Sanitaire installatie 44
Terugstuwingsniveau 20, 49, 65 Toebehoren 27 Toepassingssfeer 9 Toerental 37 Toevoerleiding 44, 46 Transport 15 Typeplaatje 27
Schakelaars -> zie „Indicatie-elementen“ Schakelpunten 25, 36 Leveringstoestand 36
V
Serienummer 7
Veiligheidsvoorschriften 9 op de opvoerinstallatie 14 bij transport en opslag 15 bij de installatie 43 bij eerste inbedrijfstelling en gebruik 63 bij onderhoud 75 bij storingsverhelping en reparatie 79 bij buitenbedrijfstelling en verwijdering 83
Service -> zie „ACO-service“ 7 Sturing 28 Bedienings- en indicatie-elementen, overzicht 28 Indicatie-elementen 30 instellen 31 Technische gegevens 40 aansluiten 56 Storingen aflezen 31 kwitteren 31 Draaiveld 32, 35 Melding, extern 61 Verhelpen, veiligheid 79 Storingen zoeken 81 Storingen zoeken 81 Storing kwitteren 81 Symbolen 8 Waarschuwingen 12 Gebodssymbolen 12 op de opvoerinstallatie 14
Ventilatieleiding 48 Verkeerde toepassingen, voorzienbaar 9 Verpakking 15 Verpakkingseenheid -> zie „Leveringsinhoud“ Verwijdering (als afval) 83 Veiligheid 83 Verzamelkuip 23 opstellen 45
W Waarschuwingsopmerkingen, weergave 12 Werkingsprincipe Opvoerinstallatie 24 Niveauregeling 36 Wisselstukken 13, 82
89
Conformiteitsverklaring
Conformiteitsverklaring Muli-Star DDP Afvalwateropvoerinstallatie voor fecaliënhoudend afvalwater / vrije opstelling
Hierbij verklaart de fabrikant:
ACO Passavant GmbH Ulsterstraße 3 36269 Philippsthal
dat de machine-installatie:
Muli-Star DDP1 en DDP2
overeenstemt met de bepalingen van:
EG-RL 2006/42/EG
Machinerichtlijn
Machines van de installatie stemmen overeen met de bepalingen van de verdere richtlijnen:
EG-RL 2006/95/EG
laagspanningsrichtlijn
98/336/EEG
EMC-richtlijn
92/31/EEG
EMC-richtlijn
De volgende geharmoniseerde normen werden toegepast:
DIN EN 12050-1
Uitgave 2001-05
EN ISO 12100-1
Uitgave 2009-10
EN ISO 12100-2
Uitgave 2009-10
DIN EN 60335
Uitgave 2008-01
Volgende aangemelde organen werden ingeschakeld:
-
-
Bijlage:
-
Opmerking :
De afvalwateropvoerinstallatie dient voor het verzamelen en automatisch opvoeren van facalienhoudend en fecaliënvrij afvalwater via het terugstuwingsniveau.
Bevoegde documentenlasthebber:
de heer Marco Eulenstein
ACO Passavant GmbH Im Gewerbepark 11c 36457 Stadtlengsfeld
Philippsthal, 15.01.2011
90
de heer Ralf Sand
Zaakvoerder ACO Passavant GmbH
ACO Passavant
91
ACO Passavant
ACO passavant Reeds 40 jaar uw partner voor opvang, voorbehandeling en afvoer van afvalwater
Voor inlichtingen over ons afscheidersassortiment www.aco.be
s.a. ACO Passavant n.v. Preenakker 8 1785 Merchtem Tel: 052 38 17 70 Fax: 052 38 17 71
[email protected] www.aco.be
Technische wijzigingen voorbehouden.
Service-lijn: Tel. 052/38.17.70