MR. CHR. A. DE RUYTER-DE ZEEUW * ROTTERDAM 22 AUGUSTUS 1907 - IJLST 5 DECEMBER 1995 ONAFHANKELIJK, SOCIAALDEMOCRAAT
DOOR DICK LINDERS
Rond 1926 komt in de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) in Rotterdam een nieuwe generatie sociaaldemocraten in het geweer tegen de vastgelopen koers van de sociaaldemocratische gemeenteraadsfractie op de Coolsingel, het SDAP-Federatiebestuur in het gebouw Voorwaarts op de Slaak en het bestuur van de Rotterdamsche Bestuurdersbond (RBB). De jongeren waren van mening dat de permanente crisis waarin het kapitalisme was geraakt alleen bestreden kon worden door een radicalisering in de opstelling van de georganiseerde arbeidersbeweging. In Rotterdam kwamen zij bijeen in de Linkssocialistische Debatclub, aanvankelijk onder leiding van Jef Last, later geleid door Stien de Ruyter. Laatstgenoemde kan tot de prominente leden van de SDAP worden gerekend. Christina Anna de Ruyter-de Zeeuw was de dochter van Arie de Zeeuw, voorzitter van de Federatie Rotterdam van de SDAP, en voor die partij gemeenteraadslid, wethouder en kamerlid. Zij werd actief in de partij rond haar achttiende jaar. Na het Erasmiaans Gymnasium te hebben doorlopen, studeerde zij rechten aan de Universiteit van Leiden. Op het eerste college verscheen zij demonstratief met een rode tulp in het haar. Daarna werkte zij op het advocatenkantoor van mr. L.A. Donker, de voorzitter van de SDAP-fractie in de gemeenteraad van Rotterdam. Reeds in Leiden opereerde ze op de linkervleugel, in de afdeling die nog door haar stadgenoot Willem van Ravesteyn was opgericht. CWs/s
Naar de mening van de Debatclub was de crisis deze keer geen gewone conjunctuurschommeling, maar de laatste crisis van het westers kapitalisme. Uit de crisis kon maar één winnaar naar voren komen: de arbeidersklasse of het fascisme. En indien deze opvatting juist was, dan mocht de georganiseerde arbeidersbeweging niet rustig wachten op betere tijden. Dan moesten de arbeiders146
massa's van Europa in beweging worden gebracht tegen terreur en oorlog. Men hanteerde formules als 'oppositie in de SDAP is nodig op basis van, en ter verdediging van de Sowjet Unie' en 'ideologisch baseren wij ons op de dictatuur van het proletariaat'. In oktober 1931 schreef Stien in //e/ 7oA?ge Ko/£: ' Het nieuwe Russische vijfjarenplan is een groots en belangwekkend gebeuren. Hoe men de dictatuur en terreur ook verafschuwen mag, 't streven der sowjets is enig in de economische geschiedenis en verdient de volle belangstelling van elke socialist'. Stien was echter geen fellowtraveler van de bolsjewieken, zoals beweerd is. De linksen debatteerden over militarisme, dienstweigering, de algemene werkstaking als internationaal actiemiddel tegen de oorlog, imperialisme, de kwestie Indonesië, en de eventuele samenwerking met de Rooms Katholieke Staats Partij in de landsregering. Maar de discussie in de Federatie Rotterdam van de SDAP wilde niet vlotten. Naar de mening van voorzitter Arie de Zeeuw 'was de tijd voorbij dat we door theoretiseren de maatschappelijke vooruitgang kunnen bespoedigen, een gestadig werken aan de practische zaken zal ons voorwaarts brengen'. En over de kwestie Indonesië merkte hij op dat 'er zich een groep heeft gevormd onder partijgenoten, de linksen, en dat is verkeerd, men kan reëel tegen de partij niets vinden en nu heeft men Indonesië uitgevonden'. En secretaris Harm van Sleen meende dat Jan Pieterszoon Coen destijds Indië had ontdekt en niet Indonesië. Dientengevolge werd over deze punten niets in het Federatie-Propagandaplan opgenomen. Een ander kritiekpunt, begin 1932, was de verlaging van de lonen van de gemeenteambtenaren met drie procent. Dit 'kleine kwaad' was door de fractie toegestaan om het 'grote kwaad' te voorkomen, namelijk het afkeuren van de begroting en het vertrek van de sociaaldemocratische wethouders De Zeeuw en Brautigam. In een vergadering van het Federatiebestuur zette Stien een frontale aanval in. Een dramatisch ogenblik! Aan de ene kant van de tafel vader De Zeeuw, en aan de ander kant, in de woorden van de notulist, 'de jonge oproerkraaier'. Volgens Stien was er tegen het kleine en het grote kwaad maar één remedie, namelijk een nieuw partijprogram. De Zeeuw verzocht een exemplaar van het program toegestuurd te krijgen en zei: 'Wij zullen meer voorlichting moeten geven over ons standpunt, en het contact tussen de partij en haar vertegenwoordigers verstevigen'. Van een stelselmatige oppositie in de Federatie Rotterdam van 147
de SDAP was in het begin geen sprake. Het verdedigen van eigen stellingen werd toelaatbaar geacht. Anders werd het in 1931 toen de Debatclub eigen kandidaten ging stellen voor organen van de partij en voor verkiezingen in gemeente en provincie. Op het partijcongres van 1931 werden de tegenstellingen nog uitgepraat, maar in 1932 barstte de bom. De Rotterdamse afgevaardigden waren verdeeld. Sommigen gaven de schuld van de spanningen aan het Partijbestuur en aan de sociaaldemocratische wethouders De Zeeuw en Brautigam. Het congres besloot echter het Partijbestuur te volgen, waarna een scheuring en royementen onafwendbaar waren. Met andere geroyeerde jongeren in Rotterdam, vooral afkomstig uit het kader van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), richtte Stien de Ruyter de Rotterdamse Afdeling van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) op. Er kwam ook een Afdeling van het Socialistisch Jongeren Verbond (SJV) tot stand. Alles draaide om Stien die bestuurslid van beide afdelingen en van de landelijke hoofdbesturen was. Voorts waren actief Gerda Brautigam, dochter van de voorman van de Centrale Bond van Transportarbeiders en wethouder Johan Brautigam, Jacques Engels, Jacques de Kadt, Geert van Oorschot, Jan Mounts, Cor Coppens, Philip Happel, Jan Holierook, Ben Leenheer, Wouter de Moor, August van Gils en Jef Last. De OSP was, in de woorden van Stien de Ruyter, een gezellig clubje lawaaischoppers dat altijd bereid was om op SDAPvergaderingen te agiteren en te colporteren met de krantjes Zte Soc/'flr/z$f en De FtfA:A:e/, of bij belangrijke gebeurtenissen zoals verkiezingen, de bom op de Zeven Provinciën, of bijeenkomsten van 'rechts' zelf een daverende protestmeeting te houden, liefst natuurlijk in het Verkooplokaal op de Goudsesingel. De OSP/SJV Rotterdam had dus een jong en hoog AJC-karakter. Vooral in de leiding van de AJC vielen na het royement grote gaten. Dertig tot 40 kaderleden en ongeveer 50 gewone leden werden uit de AJC gezet, ondanks hun uitgesproken voorkeur in de AJC te mogen blijven. Met kunst en vliegwerk hield het overgebleven kader het kernenwerk bij de Rode Wachten en de Rode Valken in stand. De OSP verwachtte de helft van de SDAP-leden mee te krijgen. Maar meer dan ongeveer 400 leden heeft de Rotterdamse afdeling 148
niet geteld. In april/mei 1932 bedankten er in de negen SDAP-afdelingen 438 leden. Daarvan gingen er circa 300 naar de OSP. In die twee maanden meldden zich 671 nieuwe leden bij de SDAP aan. In heel 1932 kwamen er 1.400 nieuwe leden bij, waarmee het totaal op 6.000 kwam. Bij Afdeling VII Vreewijk, de nieuwe wijk op Zuid met veel jonge linkse bewoners, bedankten 170 leden voor het lidmaatschap en gingen er 100 naar de OSP. Daartegenover stonden 175 nieuwe aanmeldingen voor de SDAP. Het Federatiebestuur schreef een actie 'Twee voor Een' uit. Het was de bedoeling dat de afdelingen voor elke afvallige twee nieuwe leden zouden werven. Tijdens deze actie meldden zich 291 mensen aan. Van de OSP heeft de moderne beweging in Rotterdam weinig last gehad. Na 1928 beleefde de SDAP in Rotterdam en de met haar sympathiserende vakbonden, verenigd in de Rotterdamse Bestuurders Bond, een fase van grote bloei. Er kwamen nieuwe leden, afdelingen, gebouwen, tijdschriften, clubs en instellingen bij. De 'Rode Familie', zoals dat later is genoemd, is in die fase gevormd.
Bij rellen in Crooswijk in 1934 arresteerde de Rotterdamse politie het Rotterdamse Afdelingsbestuur van de OSP in de mening dat een landelijk verspreid opruiend pamflet door hen was opgesteld. Stien was met haar moeder op vakantie in Valkenburg en keerde direct terug om als advocaat te proberen haar medebestuurders vrij te krijgen. In plaats daarvan werd zij in de trein gearresteerd door rechercheur Kist. Op verzoek van haar vader, Arie de Zeeuw, die vooraf op de hoogte was gesteld, had de politie de arrestatie uitgesteld om haar zieke moeder te ontzien. Stien werd op het kantoor van de Havenpolitie gevangen gezet. Het bureau Haagseveer werd 'voor een dame als u' te vies geacht. Mr. Donker nam de verdediging op zich en kreeg Stien en haar collega-bestuurders snel vrij toen het misverstand over het (Amsterdamse) pamflet was opgehelderd. Vele OSP-ers waren zo geschrokken dat zij onderdoken en hun lidmaatschap opzegden. De afdeling ging als een nachtkaars uit. De leden waren te bang geworden. De OSP profileerde zich steeds meer naar links om het verschil met de oude partij te handhaven. Stien kwam steeds geïsoleerder te staan en zocht contact met de Revolutionair Socialistische Partij (RSP) van Ab Menist, die in Rotterdam ongeveer 100 leden telde. De OSP kreeg in Rotterdam nauwelijks steun van de kiezers. Qua 149
. Mr. C/zr./l
sfeer hebben de OSP en de RSP veel gemeen. Beide waren mede uiting van onvrede onder de jongeren. Te traag, te bureaucratisch, te burgerlijk conservatief, zo kan hun kritiek op de 'oude' partij en vakbond worden samengevat. In maart 1935 fuseerden RSP en OSP tot Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (RSAP). Maar Stien deed meer mee op persoonlijke titel dan als leider van de gedecimeerde Afdeling Rotterdam van de OSP. Stien stond op kandidatenlijsten steevast als tweede achter Menist geplaatst. Ook de jongerenclubs fuseerden. De RSAP was een succes. Men richtte een Algemene Werklozen Bond op (die concurreerde met de SDAP-Werklozenschool), een Bureau voor Arbeidsrecht (dat het 'echte' nog door Spiekman opgerichte RBB-bureau tijdelijk overvleugelde), een filmclub, en gaf het blad /tec/z/ voor ,4//etf, later omgedoopt in Zte 150
uit. Er werd niet alleen kritiek geuit, maar ook zelf flink aangepakt. De periode van een uitsluitend kritische houding was naar de mening van Stien de Ruyter en Ab Menist voorbij. Via eigen organen en eigen beginselen zou de arbeidersklasse een nieuwe maatschappij tot stand moeten brengen. Met de arbeiders in Rotterdam kon zij het goed vinden. Velen van hen verdedigde zij als advocaat, als ze in conflict waren gekomen met onderkruipers, politieagenten en werkbazen in de werkverschaffing. Zij kreeg daardoor in de stad een goede naam. Na de eerste showprocessen van de Stalinterreur vervaagde voor haar het verschil tussen het Nazi-Duitse en het Russische bewind, nam zij openlijk afstand van de partij en werd zij tenslotte in november 1936 geroyeerd. rn cfe S/X4P
Stien bleef slechts kort partijloos. De berichten over de burgeroorlog in Spanje van Jef Last deden haar besluiten op het oude nest terug te keren. Volgens Stien was het nodig alle krachten te verzamelen tegen het opkomend fascisme in Duitsland en Italië. Het moet Stien niet moeilijk gevallen zijn zich weer in de schoot der moederpartij te vlijen. De Rotterdamse moderne beweging kende ruim 500, veelal vrijgestelde, bestuurders van partij, vakbonden, centrales, corporaties, krant en gebouw Voorwaarts, en vele stichtingen, clubs en verenigingen. Wat daar als eenling en uitgestoten door de kleine groep van revolutionairen en syndicalisten tegen te doen?
Van haar 'onafhankelijk' uitstapje heeft Stien geen hinder ondervonden. De partij was blij dat ze terug was. Op voorspraak van haar werkgever Donker werd zij in 1939 lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland. Op 1 april 1939 nam zij de leiding over van het Bureau voor Arbeidsrecht van de Rotterdamse Bestuurders Bond. Blijkens het aantal behandelde zaken, van 645 in 1936 tot 1297 zaken in 1939, bracht zij het Bureau tot nieuwe bloei. De persoonlijke belangenbehartiging was destijds een belangrijke pijler van het bondswerk en dus voor iemand die zich wilde profileren een prima uitvalsbasis. Als ambtenaar van het Bureau nam ze deel aan de vergaderingen van het bestuur van de RBB. Na een jaar werd ze zelfs als adviserend lid tot het bestuur toegelaten. Daarmee was ze tot de kern van de leiding van de Rotterdamse moderne vakbewe151
ging doorgedrongen. Ze werd ook lid van het groepsbestuur van de Vrouwenbond en een van de meest gevraagde sprekers in de stad. Ze sprak over algemeen-strategische kwesties en vrouwenemancipatie. Ze was eindredacteur van het blad W//', Krowwert. Het is haast overbodig te zeggen dat het blad aan abonnees en invloed won. Zij schreef vele brochures. A/ior cte oor/og Een van de eerste taken die Stien op zich nam, was de voorbereiding van het werk van de Bureaus voor Arbeidsrecht van het NVV. Het werk werd gecentraliseerd en geregionaliseerd, en nog meer dan voor de oorlog in handen van vakjuristen gelegd. Zij kreeg de leiding van het Regionale Bureau voor Arbeidsrecht voor Rotterdam, Dordrecht en de Eilanden. In 1946 werd zij lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Het was voor die tijd ongebruikelijk dat een vrouw dit ambt ging bekleden. Stien stemde toe en gaf daarmee de kans op een zetel in de Tweede Kamer op. Naar eigen zeggen kwam ze terecht in een stoffige club van christelijke heren. Zij voelde zich driedubbel gediscrimineerd 'als vrouw, als socialist en als jongere'. Eén van de heren zei: 'We hebben er eens over nagedacht, maar er is eigenlijk niets bij voor een vrouw. Wij geven wel subsidie aan zuigelingenbureau's en misschien is dat wel wat voor u.' Zij kreeg de portefeuille Gezondheidszorg. Later nam ze er Ruimtelijke Ordening, Natuur en Milieu bij. Bij het afscheid van de Staten in 1970 zei de Commissaris der Koningin: 'Wie na uw aftreden de kaart van Zuid-Holland bestudeert, zal allerlei plaatsen kunnen aanwijzen, waar onze provincie haar gelaat heeft veranderd, dank zij uw activiteiten. Er zijn overal recreatieve voorzieningen gekomen, begonnen met de aanleg van rijwielpaden en picknickplaatsen, voortgezet in recreatieschappen'. De Brielse Maas zou er zonder Stien nu heel anders hebben uitgezien. Haar eerste project was het Loetbos in de Krimpenerwaard. Haar werk als gedeputeerde stond in het verlengde van haar vooroorlogse werk voor de Rotterdamse arbeiders. Het ging haar niet om 'het belang van Rotterdam', maar om de Rotterdammers. Stien de Ruyter meende dat de mensen niet alleen recht hebben op een baan en een huis, maar ook op schone lucht, schoon water en recreatiemogelijkheden en natuur. Voor de mensen zonder auto en tweede woning moeten er dicht bij de stad re152
creatiegebieden zijn. Ook Midden-Delfland pastte in die opvatting, maar dit project achtte Stien slechts deels gelukt. Het plan Noordrand en de verlengde A-4 vormen een bedreiging. Stien was, ook als gedeputeerde, van mening dat actie van bewoners nodig is. 'Alleen met hearings en inspraak haal je het niet'. Het Openbaar Lichaam Rijnmond, dat ze mee hielp voorbereiden, heeft volgens Stien de Ruyter veel goeds gedaan voor het milieu, met name voor de afvalverwerking. Maar bestuurlijk gezien vond ze Rijnmond niet geslaagd. De autonomie van de gemeenten en de provincie Zuid-Holland bleef intact: 'daar zat de mislukking ingebakken'. Stien de Ruyter-de Zeeuw heeft veel functies bekleed. Ze was voorzitter van het Recreatieschap De Brielse Maas, voorzitter van het Recreatieschap Rottemeren, vice-voorzitter van de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap en president van de Coördinatiecommissie Meting Luchtverontreiniging (1967). Andere nevenactiviteiten waren voorzitter van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening (RARO, 1975), curator van de Academie van Sociale Wetenschappen en Maatschappelijk Werk (1962), lid van het Ambtenarengerecht (1953) en lid van de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk (1959). Voor haar verdiensten werd zij benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw (1959) en commandeur in de orde van Oranje-Nassau (1988). Stien de Ruyter-de Zeeuw's betekenis voor de Rotterdamse sociaaldemocratie is op veel momenten manifest geweest. De oprichting (en opheffing!) van de OSP. Het werk op de Bureaus voor Arbeidsrecht en bij de Bestuurdersbond. Haar streven de vrouwen te emanciperen. En tenslotte haar bestuurlijke activiteiten in ZuidHolland. Haar betekenis is ook te vinden in haar poging iets van de geschiedenis van de sociaaldemocratische beweging in Rotterdam vast te leggen, namelijk in het sympathieke boekje uit 1971: en in £>e eerste roflfe we/Tzowcfers VÖ/I /?o//mfara uit 1987 over Arie Heijkoop en Arie de Zeeuw. * De familienaam luidt volgens de burgerlijke stand: De Ruijter. De schoonvader van Stien is begonnen met een foutieve schrijfwijze van de naam. Ook Stien schreef altijd De Ruyter. 153
. A//. //.