MONTAGEVOORSCHRIFT INTERGAS LOW NOx-ps STAANDE C.V. KETEL Type:
VRTW LOW NOx-ps Gesloten toestel met verhoogd rendement, ventilator, ingebouwde warmwatervoorziening en elektronische pompschakelaar
Toestel categorie
C (.) 2 20-30 mbar
Gasvoordruk Geschikt voor gas
I 2 L (aardgas)
Technische gegevens: Nom. belasting bovenw. Nom. belasting onderw. Nom. vermogen Nom. vermogen Gasverbruik Gasverbruik waakvlam Branderdruk (P1-P2) Inspuiterdiameter Max. waterdruk Max. watertemperatuur Waterinhoud ketel Drukverlies Tapwaterhoeveelheid Tapwatertemperatuur Gewicht
Fig. 1. Inbouwmaten
G22VRTW LOW NOx-ps kW kW kW Mcal/h m3/h m3/j mbar mm bar ˚C ltr mwk ltr/min ˚C kg
12,0-26,5 10,8-23,8 9,0-21,6 7,8-18,7 1,2-2,9 110 2,5-11,5 2 x 3,2 3 90 3 fig. 4 6 60 60
NE 02-04
1. ALGEMEEN
2. INSTRUCTIE VOOR DE CV-INSTALLATEUR
De Intergas staande CV-ketel met verhoogd rendement zijn voorzien van een ventilator en hebben een gesloten verbrandingsruimte. De ventilator zorgt voor het transport van de verbrandingsgassen en de luchttoevoer. Indien de C.V. geen warmte vraagt, draait de ventilator op een laag toerental t.b.v. de waakvlam. De uitmonding door een gevel kan m.b.v. een dubbelpijps- of een kombidoorvoer-horizontaal worden gemaakt. Voor de uitmonding door het dakvlak kan gebruik gemaakt worden van een kombidoorvoer-vertikaal of een kombidoorvoerhorizontaal met een horizontale dakdoorvoerpan. Ook bestaat de mogelijkheid de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer gescheiden uit te voeren of de luchttoevoer en verbrandingsgasafvoer van meerdere ketels te combineren. De Intergas staande C.V. ketel met ventilator is in combinatie met alle omschreven afvoerconstructies Giveg gekeurd, tenzij anders vermeld. De Intergas staande C.V. ketels met verhoogd rendement hebben een ingebouwde warmwatervoorziening. Omdat voor de warmwatervoorziening altijd de maximale verwarmingscapaciteit nodig is, is de ketel standaard voorzien van een tweetrapsregeling op het gasblok, waarmee de capaciteit van de ketel voor CV apart kan worden ingesteld. De fabrieksafstelling voor CV bedraagt 14 kW.
Controleer de ketel na het uitpakken. Eventuele vervoersbeschadigingen direct melden aan de leverancier.
Uitvoering: De Intergas staande C.V. ketel met ventilator is in de standaard uitvoering door de fabriek voorzien van: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Pomp Grundfos Ups 25-40-S180 Gasblok Honeywell V 8600 C met tweetrapsregeling Regelthermostaat Emerson 716R Max./droogkookthermostaat Emerson 710FS (100°C) Koudwaterthermostaat Emerson 716FU Warmwaterthermostaat Fenwall cat. 30.000-0 Driewegklep Honeywell V8044 Elektronische inbouwpompschakelaar VRTW Ventilator EBM G2K 108 Drukschakelaar Huba 602.99144 Vul/aftapkraan Mano/thermometer Aansluitsnoer 230V + RA stekker, lengte ± 0,5 meter buiten de ketel 14. Kamerthermostaat-aansluiting op de ketel 15. Luchtafscheider met automatische ontluchter
Waterleiding: 1. Handel altijd volgens de laatste eisen NEN 1006 en eventuele plaatselijke voorschriften. 2. Monteer indien voorgeschreven een inlaatcombinatie. 3. Monteer in de koudwaterleiding op minimaal 0,5 meter voor de aansluiting op de ketel het standaard meegeleverde doseerventiel. De soldeerkoppeling van het ventiel tijdens het solderen losnemen om beschadiging door oververhitting te voorkomen. Let op de op het ventiel aangegeven stroomrichting. Vermijd knieën, bochten, etc. vlak voor of na het doseerventiel. Monteer het doseerventiel nooit direkt op de inlaatcombinatie. 4. Indien de waterdruk voor de tappot lager is dan 0,8 bar, dient het doseerventiel niet geplaatst te worden maar de doorstroming m.b.v. een reduceer afgesteld te worden op 6 liter per minuut. Voor de doorlaat van het doseerventiel zie fig. 2. 5. Sluit de koud- en warmwaterleiding aan op de tappot overeenkomstig de aansluitmaten van fig. 1. 6. De taptemperaturen zijn afhankelijk van de tapsnelheid en worden weergegeven in fig. 3 bij een koudwatertemperatuur van 10°C. 7. Voor het aftappen van het sanitairwater in de tapspiraal dient de tapspiraal doorgeblazen te worden.
Fig. 2. Grafiek doseerventiel
Los bijgeleverd worden: – doseerventiel 6 ltr/min. – soldeerkoppeling Op bestelling worden los bij geleverd: – Kombidoorvoerset - horizontaal, bestaand uit: 1 Kombidoorvoer horizontaal L = 1000 mm 2 Rosetten ø 120 - ø 195 mm 1 Uitblaasrooster – Kombiverlengpijp - horizontaal L = 1200 mm Dubbelpijps doorvoerset-horizontaal L = 400, bestaand uit: 2 Muurplaten 2 Uitblaasroosters – Kombidoorvoerset - vertikaal, bestaand uit: 1 Kombidoorvoer - vertikaal exclusief dakpan. 1 Afvoerkap.
Opmerking: Alle Intergas staande C.V. ketels met ventilator zijn voorzien van een thermische droogkookbeveiliging. Voor een goed funktioneren dient de ketel in koude toestand een druk te hebben van 1 bar. Instrueer de gebruiker omtrent vullen en ontluchten van de installatie. Monteer altijd een overstortventiel 1/2” - 3 bar bij de ketel.
Fig. 3. Tapgrafiek
CV installatie: 1. Monteer aan de achterzijde van de ketel de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer. 2. Spoel de installatie goed schoon. 3. Sluit de installatie rechtstreeks op de ketel aan volgens fig. 1: inbouwmaten. Let op, dat alle leidingen spanningsvrij gemonteerd worden om tikken van de leidingen e.d. te voorkomen. Bestaande verbindingen mogen niet verdraaid worden i.v.m. Iekkages die hierdoor kunnen ontstaan. 4. Plaats in de retourleiding op een afstand van niet meer dan 500 mm vanaf de ketel een overstort ventiel van 3 bar. Tussen de ketel en het overstort ventiel mag geen afsluiter of vernauwing zijn aangebracht. Het overstort ventiel nooit in de aanvoerleiding plaatsen, omdat de driewegklep de aanvoerleiding afsluit bij geen warmtevraag. 5. Plaats in de retourleiding een expansievat. Sluit de ketel niet aan op een open installatie en gebruik geen leidingen of koppelingen die zuurstof diffusie kunnen veroorzaken, omdat dit schadelijk is voor de ketel. 6. Spoel de installatie nogmaals goed schoon. Draai hierbij alle radiatorkranen open en zet hierbij de driewegklep op handbediening “manuel” achter het nokje. 7. Vul de installatie d.m.v. de vul-/aftapkraan links onder in de ketel. Zet hierbij de driewegklep op handbediening “manuel” achter het nokje. Vul de installatie met schoon drinkwater. Het water mag een pH van 9 niet overschrijden. Gebruik geen toevoegmiddelen om kalkafzetting (b.v. trinatriumfosfaat) of bevriezing (b.v. glycol) tegen te gaan omdat dit schadelijk voor de ketel is. Indien toch een toevoegmiddel aan het c.v. water wordt toegevoegd dan dient het geschikt te zijn voor de in de ketel toegepaste materialen zoals staal, koper, messing, aluminium, kunststoffen en rubber. De pH-waarde dient, na toevoeging van behandelingsmiddelen, binnen de grenzen 7.5 en 8.5 te blijven. 8. Ontlucht de installatie en de ketel d.m.v. de ontluchtingsnippel aan de voorzijde boven in de ketel. Controleer of de automatische ontluchter achter op de ketel goed functioneert. Open het afsluitdopje. Zet hierbij de driewegklep op handbediening “manuel” achter het nokje. 9. Zorg voor een minimale waterdruk van 1 bar in koude toestand.
Fig. 4. Drukverlies ketel en opvoerhoogte pomp Grundflos Ups 25-50-S180 stand 2 en 3
10. Stel de ketel in bedrijf nadat de ketel gas- en elektrotechnisch is aangesloten (zie hoofdstuk 5 "in bedrijfstelling"). Stel de pompstand in afhankelijk van het ingestelde nominale vermogen en de waterzijdige weerstand van de installatie en de ketel volgens fig. 4. Controleer of het temperatuurverschil tussen de aanvoer en de retour van de ketel en de radiatoren ca. 20°C bedraagt. De minimale doorstroomhoeveelheid voor CV bedraagt 600 liter per uur bij een ingesteld vermogen van 21,6 kW en 300 liter per uur bij een ingesteld vermogen van 9,0 kW. N.B. De thermometer in de ketel is in de retourleiding ingebouwd. 11. Voor het aftappen van de ketel kan gebruik gemaakt worden van de vul-/aftapkraan. Zet hierbij de driewegklep op handbediening “manuel” achter het nokje. Voor het aftappen van de installatie dient op het laagste punt eveneens een aftapmogelijkheid aangebracht te worden. 12. Indien de mogelijkheid bestaat dat de ketel en of de instalIatie kan bevriezen, dient een vorstthermostaat op de retourleiding aangebracht te worden die parallel met de kamerthermostaat op de kroonsteen aangesloten dient te worden volgens het bedradingsschema in fig. 29. Vul de installatie niet met antivries (b.v. glycol) omdat dit schadelijk kan zijn voor de ketel.
Thermostatische radiatorkranen Als de CV-installatie is uitgevoerd met thermostatische radiatorkranen kan op de plaats van de kamerthermostaat een weersafhankelijke regeling met een aan/uit uitgangssignaal of een aanlegthermostaat worden aangesloten. De watertemperatuurvoeler dient op de retour van de circuitleiding gemonteerd te worden. De retour watertemperatuur niet lager instellen dan 30°C. Indien alle radiatoren zijn voorzien van thermostatische radiatorkranen dient een shuntleiding aangebracht te worden voor een minimale watercirculatie. De shuntleiding dient zo ver mogelijk van de ketel verwijderd te zijn om oververhitting van de ketel tegen te gaan.
3.
INSTRUCTIES VOOR DE GASTECHNISCHE INSTALLATEUR
Fig. 6. Branderdruk (P1-P2)
3.1 GASAANSLUITING EN INSTALLATIE. 1. Handel altijd volgens de laatste eisen NEN 1078, NEN 3028 en de plaatselijke voorschriften. 2. Plaats bij te verwachten vuil in het gas bij voorkeur een gaszeef 3. Als het gasblok op dichtheid wordt gecontroleerd dient dit te geschieden met een druk van ten hoogste 500mm Wk. 4. De fabrieksafstelling van de tweetrapsregeling voor de warmwatervoorziening bedraagt 21,6 kW en voor de CV 14 kW. Voor de aanpassing van de CV instelling zie “Tweetrapsregeling”. De branderdruk (P1-P2) is de uitlaatdruk P1 gemeten t.o.v. de vuurhaarddruk P2. Voor de positie van de meetnippels voor de uitlaatdruk P1 en de vuurhaarddruk P2, zie fig. 5. Sluit voor het meten van de branderdruk (P1-P2) de slangen van de drukverschilmeter aan op de meetnippels P1 en P2. In fig. 6 is het nominale vermogen weergegeven t.o.v. de branderdruk (P1-P2).
Fig. 5. Branderdrukinstelling
Tweetrapsregeling Indien de CV-installatie meer of minder vermogen nodig heeft dan de fabrieksafstelling van 14 kW, bestaat de mogelijkheid om met de tweetrapsregeling de capaciteit van de ketel aan te passen aan de CV-installatie. Op de fabriek wordt de hoogste belasting t.b.v. de warmwatervoorziening afgesteld op het nominale vermogen. De tweetrapsregeling (zie fig. 7) kan als volgt ingesteld worden: a. Spoel onbekrachtigd. Lage belasting instellen d.m.v. zeskante stelschroef A (let op dat deze vrij ligt van stelschroef B). b. Spoel bekrachtigd Hoogste belasting controleren en zonodig afstellen d.m.v. stelschroef B. Stift tegenhouden d.m.v. imbus 2,5 mm. c. Stelschroef A aflakken. d. Branderdrukken controleren.
Fig. 7. Tweetrapsregeling
3.2 VERBRANDINGSGASAFVOER EN LUCHTTOEVOER Het afvoersysteem en de uitmonding dient te voldoen aan NEN 1078, sectie vier, gesloten toestellen in opstellingsruimten, toestel met ventilator met een schoorsteenverlies vanaf 17%. De verbrandingsgasafvoer mag op afschot naar de ketel zijn gelegd, omdat met de maximaal toegestane lengte en voorgeschreven isolatie van de verbrandingsgasafvoer geen condensatiewater zal ontstaan. Indien een horizontale kombi- of dubbelpijpsdoorvoer wordt toegepast, dient de doorvoer op een afschot van tenminste 5 mm/m naar buiten te zijn gelegd om inregenen te voorkomen. De ketel is niet geschikt om condensatiewater of regenwater op te vangen.
3.2.1 AANSLUITING OP DE KETEL De verbrandingsgasafvoer- en luchttoevoerleiding van rond 80 mm kunnen eenvoudig in de afvoer- en toevoerstomp van rond 80 mm geschoven worden. Deze verbindingen behoeven niet afgeplakt te worden omdat de ingebouwde siliconen afdichting voor een luchtdichte aansluiting zorgt.
3.2.2 DOORTOCHT, MATERIAAL EN ISOLATIE a. Verbrandingsgasafvoer De verbrandingsgasafvoerleiding dient in rond 80 mm uitgevoerd te worden. Het materiaal van de verbrandingsgasafvoerleiding dient gekozen te worden volgens tabel 8 van NEN 1078 (schoorsteenverlies vanaf 17%). Indien de verbrandingsgasafvoerleiding van de G22VRTW langer is dan 5 meter, dient de gehele verbrandingsgasafvoerleiding geïsoleerd te worden met glas- of steenwolschalen met een wanddikte van minimaal 25 mm of met een gelijkwaardig onbrandbaar isolatie materiaal. Een verbrandingsgasafvoerleiding die zich in een onverwarmde ruimte of in de buitenlucht bevindt dient altijd op deze wijze geïsoleerd te worden.
b. Luchttoevoer De luchttoevoerleiding dient in minimaal rond 80 mm uitgevoerd te worden. Het materiaal van de luchttoevoerleiding kan afhankelijk van de plaatselijke voorschriften van b.v. brandweer en/of gasbedrijf naar keuze uitgevoerd worden in b.v. aluminium, verzinkt plaatstaal (spiralobuis) of kunststof. Indien de kans op condensatie aan de buitenzijde van de luchttoevoerleiding aanwezig is, als gevolg van een lage wandtemperatuur en een hoge ruimtetemperatuur met een hoge relatieve vochtigheid, kan de luchttoevoerleiding geïsoleerd worden met 10 mm dampdicht isolatie materiaal.
3.2.4 VOORBEELD, CONTROLE TOEGESTANE LEIDINGLENGTE In het voorbeeld volgens figuur 9 is gekozen voor: ketel type: G22VRTW. Uitmonding: Dakuitmonding kombidoorvoer vertikaal De toegestane leidinglengte bedraagt volgens par. 3.3.3b 30 meter. De droge lengte ongeïsoleerd, mits deze door een verwarmde ruimte loopt, bedraagt 5 meter volgens par. 3.2.2a. De vervangende leidinglengte van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer volgens fig. wordt als volgt bepaald: Verbrandingsgasafvoer: L1 +L2+L3 = 2x bocht 90° = Totaal
9 meter 4 meter 13 meter
Luchttoevoer: L4+ L5+ L6 2x bocht 90° Totaal
8 meter 4 meter 12 meter
De vervangende leidinglengte van de luchttoevoer en verbrandingsgasafvoer tezamen bedraagt 12 meter + 13 meter = 25 meter. 25 meter is korter dan 30 meter dus de leidinglengte is akkoord. De verbrandingsgasafvoer is langer dan 5 meter dus dient geïsoleerd te worden met glas- of steenwolschalen.
3.2.3 TOEGESTANE LEIDINGLENGTE De toegestane leidinglengte wordt bepaald door de maximale tegendruk die door de ingebouwde ventilator buiten de ketel overwonnen kan worden en de mate van afkoeling van de verbrandingsgassen. De tegendruk buiten de ketel is afhankelijk van de weerstand van de luchttoevoerleiding, de verbrandingsgasafvoerleiding en de in- en uitstroomweerstand van het uitmondingssysteem. De mate van afkoeling van de verbrandingsgassen is afhankelijk van de isolatie waarde van de verbrandingsgasafvoerleiding, de omgevingstemperatuur en het uitmondingssysteem. Afhankelijk van het uitmondingssysteem wordt de maximaal toegestane leidinglengte van de luchttoevoer- en de verbrandingsgasafvoerleiding voor de G22VRTW in meters opgegeven. De vervangende lengte van een bocht 90° (R/D = 1) = 2 meter, een bocht 45° (R/D = 1) = 1 meter, een knie 90° (R/D = 0,5) = 4 meter en een knie 45° (R/D 0,5) = 2 meter, voor R/D verhouding zie fig. 8a en 8b. Bochten met een R/D verhouding kleiner dan 1 moeten zo mogelijk vermeden worden i.v.m. de hoge luchtweerstand. Controle berekeningen t.b.v. de weerstand van de luchttoevoeren de verbrandingsgasafvoerleiding en de wandtemperatuur aan het eind van de verbrandingsgasafvoerleiding worden op aanvraag uitgevoerd.
= =
Fig. 9. Voorbeeld
3.3 UITMONDINGS SYSTEMEN
Fig. 10. Intergas dubbelpijpsdoorvoersethorizontaal
3.3.1 GEVELUITMONDING DUBBELPIJPSDOORVOERHORIZONTAAL Voor een geveluitmonding middels een dubbelpijpsdoorvoer dient de Intergas dubbelpijpsdoorvoer-horizontaal toegepast te worden volgens fig. 10. De Intergas dubbelpijpsdoorvoer-horizontaal kan t.b.v. een balkon/galerij uitmonding met één of twee standaardleidingen van rond 80 mm verlengd worden. De verbinding van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer tussen de ketel en de dubbelpijpsdoorvoer dient uitgevoerd te worden met leidingen van rond 80 mm.
A. Doortocht, materiaal en isolatie — De verbrandingsgasafvoerleiding uitvoeren in rond 80 mm van b.v. enkelwandig aluminium, geïsoleerd met 25 mm glasof steenwol (zie par. 3.2.2a). — De luchttoevoerleiding uitvoeren in rond 80 mm van b.v. spiralobuis en zonodig geïsoleerd met 10 mm dampdicht isolatie materiaal of van b.v. kunststof (zie par. 3.2.2b).
B. Toegestane leidinglengte De toegestane leidinglengte van de verbrandingsgasafvoer- en de luchttoevoerleiding bedraagt tezamen voor de G22VRTW 30 meter inclusief de lengte van de dubbelpijpsdoorvoer. De vervangende lengte voor een bocht 90° = 2 meter, een bocht 45° = 1 meter, een knie 90° = 4 meter en een knie 45° = 2 meter (zie par. 3.2.3 en 3.2.4).
C. Montage verbrandingsgasafvoerleiding — Schuif de verbrandingsgasafvoerleiding in de afvoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Schuif de verbrandingsgasafvoerleidingen in elkaar en wel zo dat vanaf de ketel iedere pijp in de voorgaande is geschoven. — Monteer de verbrandingsgasafvoerleiding met een afschot van tenminste 5 mm/m naar de ketel. — Monteer een eventuele felsnaad naar boven gericht. — Plak de verbindingen indien deze niet gasdicht zijn af met een hitte en vochtbestendige aluminiumtape. — Breng de isolatie aan indien voorgeschreven (zie par. 3.2.2a).
D. Montage luchttoevoerleiding — Schuif de luchttoevoerleiding in de toevoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Plak de verbindingen indien deze niet luchtdicht zijn af met een vochtbestendige tape. — Breng de isolatie aan indien noodzakelijk (zie par. 3.2.2b).
Fig. 11. Geveluitmonding dubbelpijpsdoorvoerhorizontaal (achteraansluiting)
Fig. 12. Geveluitmonding dubbelpijpsdoorvoerhorizontaal (bovenaansluiting)
F. Montage dubbelpijps verlengpijp(en) t.b.v. balkon/galerij uitmonding Indien de vrije uitmonding wordt gehinderd door een dakoverstek, balkon, galerij etc. dient de verbrandingsgasafvoerleiding en luchttoevoerleiding verlengd te worden tot tenminste de voorzijde van het overstekende deel, zie fig. 13a. Indien de luchttoevoer niet verstoord kan worden door obstakels, zoals een konsole of scheidingsmuurtje en de uitmonding zich niet aan de rand van een gebouw bevindt behoeft de luchttoevoerleiding niet verlengd te worden, zie figuur 13b.
E. Montage dubbelpijpsdoorvoer — Zorg voor een vrije uitmonding volgens hoofdstuk 9.3 van NEN 1078. — Maak op de plaats van uitmonding twee sparingen van rond 90 mm bij ongeïsoleerde leidingen of een sparing van rond 130 mm t.b.v. de afvoer en een sparing van rond 100 mm t.b.v. de toevoer bij geïsoleerde leidingen. — Kort de dubbelpijpsdoorvoer in op de juiste lengte volgens de in fig. 11 en 12 aangegeven maten. — Schuif de toe- en afvoerpijp in de sparingen en breng de muurafdekplaten aan om de sparingen af te dekken. — Monteer de uitblaasroosters op de toe- en afvoerpijp en bevestig deze aan de pijpen. — Monteer de dubbelpijpsdoorvoer met een afschot van tenminste 5 mm/m naar buiten om inregenen te voorkomen.
Fig. 13a.
Balkon/galerij uitmonding dubbelpijpsdoorvoer-horizontaal (verbrandingsgasafvoer en luchttoevoer verlengd)
— Verleng de afvoerpijp en zonodig de toevoerpijp van de dubbelpijpsdoorvoer met respectievelijk een standaard verbrandingsgasafvoer- en luchttoevoerleiding op de juiste lengte volgens de in fig. 13a of 13b aangegeven maten. — Schuif de verbrandingsgasafvoer- en zonodig de luchttoevoerleiding om respectievelijk de afvoer- en toevoerpijp van de dubbelpijpsdoorvoer. — Monteer de verbrandingsgasafvoer- en luchttoevoerleiding met een afschot van tenminste 5 mm/m naar buiten om inregenen te voorkomen. — Monteer de uitblaasroosters op de toe- en afvoerpijp en bevestig deze aan de pijpen. — Breng altijd isolatie aan om de verbrandingsgasafvoerleiding
Fig. 13b. Balkon/galerij uitmonding dubbelpijpsdoorvoer-horizontaal (alleen verbrandingsgasafvoer verlengd)
Fig. 14. Intergas kombidoorvoer-horizontaal
3.3.2 GEVEL- EN DAKUITMONDING KOMBIDOORVOER-HORIZONTAAL Voor een gevel- of dakuitmonding middels een kombidoorvoerhorizontaal dient de Intergas kombidoorvoer-horizontaal toegepast te worden volgens fig. 14. De Intergas kombidoorvoer-horizontaal kan t.b.v. een balkon-/galerij uitmonding verlengd worden met de Intergas kombiverlengpijp-horizontaal. De verbinding van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer tussen de ketel en de kombidoorvoer dient uitgevoerd te worden met leidingen van rond 80 mm.
A. Doortocht, materiaal en isolatie — De verbrandingsgasafvoerleiding uitvoeren in rond 80 van b.v. enkelwandig aluminium, geïsoleerd met 25 glas- of steenwol (zie par. 3.2.2a). — De luchttoevoerleiding uitvoeren rond 80 mm van b.v. ralobuis en zonodig geïsoleerd met 10 mm dampdicht latiemateriaal of van b.v. kunststof (zie par. 3.2.2b).
mm mm
Fig. 15. Intergas kombiverlengpijp-horizontaal
spiiso-
B. Toegestane leidinglengte De toegestane leidinglengte van de verbrandingsgasafvoer- en de luchttoevoerleiding bedraagt tezamen voor de G22VRTW 20 meter exclusief de lengte van de kombidoorvoer. De vervangende lengte voor een bocht 90° = 2 meter, een bocht 45° = 1 meter, een knie 90° = 4 meter en een knie 45° = 2 meter (zie par. 3.2.3 en 3.2.4).
C. Montage verbrandingsgasafvoerleiding — Schuif de verbrandingsgasafvoerleiding in de afvoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Schuif de verbrandingsgasafvoerleidingen in elkaar en wel zo dat vanaf de ketel iedere pijp in de voorgaande is geschoven. — Monteer de verbrandingsgasafvoerleidingen met een afschot van tenminste 5 mm/m naar de ketel. — Monteer een eventuele felsnaad naar boven gericht. — Plak de verbindingen indien deze niet gasdicht zijn af met een hitte en vochtbestendige aluminium tape. — Breng de isolatie aan indien voorgeschreven (zie par. 3.2.2a).
Fig. 16. Geveluitmonding kombidoorvoerhorizontaal
D. Montage luchttoevoerleiding — Schuif de luchttoevoerleiding in de toevoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Plak de verbindingen indien deze niet luchtdicht zijn af met een vochtbestendige tape. — Breng de isolatie aan indien noodzakelijk (zie par. 3.2.2b).
E. Montage kombidoorvoer-horizontaal geveluitmonding — Zorg voor een vrije uitmonding volgens hoofdstuk 9.3 van NEN 1078. — Maak op de plaats van uitmonding een sparing van rond 130 mm. — Kort de kombidoorvoer in op de juiste lengte volgens de in fig. 16 aangegeven maten. — Monteer het uitblaasrooster en bevestig deze aan de binnenpijp. — Schuif de kombidoorvoer in de sparing en breng de rozetten aan om de sparing af te dekken. — Monteer de kombidoorvoer met een afschot van tenminste 5 mm/m naar buiten om inregenen te voorkomen.
F. Montage kombiverlengpijp t.b.v. balkon/galerij uitmonding Indien de vrije uitmonding wordt gehinderd door een dakoverstek, balkon, galerij etc. dient de kombidoorvoer verlengd te worden tot tenminste de voorzijde van het overstekende deel zie fig. 17. — Monteer zonodig de kombiverlengpijp op de kombidoorvoer. De kombiverlengpijp wordt met de binnenpijp om en met de buitenpijp in de kombidoorvoer geschoven. — Kort de kombidoorvoer of de kombiverlengpijp in op de juiste lengte volgens de in fig. 17 aangegeven maten. — Monteer het uitblaasrooster en bevestig deze aan de binnenpijp. — Monteer de kombidoorvoer en kombiverlengpijp met een afschot van tenminste 5 mm/m naar buiten om inregenen te voorkomen.
G. Montage kombidoorvoerhorizontaal dakuitmonding — Zorg voor een vrije uitmonding volgens hoofdstuk 9.3 van NEN 1078. — De uitmonding kan op een willekeurige plaats in het dakvlak plaatsvinden. — Monteer op de plaats van de uitmonding een horizontale dakdoorvoerpan (zie fig. 18) geschikt voor pijpdiameter 120 mm. — Monteer het uitblaasrooster op de kombidoorvoer en bevestig deze aan de binnenpijp. — Schuif de kombidoorvoer van binnen naar buiten door de horizontale dakdoorvoerpan, volgens de in fig. 19 aangegeven maten. — Monteer de kombidoorvoer met een afschot van tenminste 5 mm/m naar buiten om inregenen te voorkomen.
3.3.3 DAKUITMONDING KOMBI- EN DUBBELPIJPSDOORVOER VERTICAAL Voor een dakuitmonding middels een kombidoorvoer-verticaal dient de Intergas kombidoorvoer-vertikaal toegepast te worden, volgens fig. 20. Indien de Intergas kombidoorvoer-verticaal niet toegepast kan worden in b.v. een bouwkundige schoorsteen of schacht kan de luchttoevoer en verbrandingsgasafvoer apart uitgevoerd worden middels respectievelijk een standaard dakdoorvoer rond 80 mm met kruiskap en een standaard dubbelwandige dakdoorvoer rond 80 met Giveg afvoerkap. De verbinding van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer tussen de ketel en de kombidoorvoer of dubbelpijpsdoorvoer dient uitgevoerd te worden met leidingen van rond 80 mm.
A. Doortocht, materiaal en isolatie — De verbrandingsgasafvoerleiding uitvoeren in rond 80 mm van b.v. enkelwandig aluminium, geïsoleerd met 25 mm glas- of steenwol (zie par. 3.2.2a). — De luchttoevoerleiding uitvoeren in rond 80 mm van b.v. spiralobuis, zonodig geïsoleerd met 10 mm dampdicht isolatiemateriaal of van b.v. kunststof (zie par. 3.2.2b).
N.B. De verticale dakdoorvoerpan met schaal of plakplaat, geschikt voor een pijpdiameter van 126 mm dient apart besteld te worden bij de groothandel of b.v. - Interactive, Didam - Keppel, Doetinchem - Ubbink, Doesburg.
B. Toegestane leidinglengte De toegestane leidinglengte van de verbrandingsgasafvoer- en de luchttoevoerleiding bedraagt tezamen voor de G22VRTW 30 meter, exclusief de lengte van de kombidoorvoer of de dubbelpijpsdoorvoer. De vervangende lengte voor een bocht 90° = 2 meter, een bocht 45° = 1 meter, een knie 90° = 4 meter en een knie 45° = 2 meter (zie par. 3.2.3 en 3.2.4). Indien de totale lengte van de verbrandingsgasafvoerleiding tussen de aansluiting op de ketel en de uitmonding groter is dan 1,5 maal de hoogte die het afvoersysteem overbrugt, dan geldt de toegestane leidinglengte volgens par. 3.3.2.
C. Montage verbrandingsgasafvoerleiding — Schuif de verbrandingsgasafvoerleiding in de afvoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Schuif de verbrandingsgasafvoerleidingen in elkaar en wel zo dat vanaf de ketel iedere pijp in de voorgaande is geschoven. — Monteer niet verticale gedeelten van de verbrandingsgasafvoerleidingen met een afschot van tenminste 5 mm/m naar de ketel. — Monteer een eventuele felsnaad in een horizontaal gedeelte naar boven gericht. — Plak de verbindingen indien deze niet gasdicht zijn af met een hitte- en vochtbestendige aluminiumtape. — Breng de isolatie aan indien noodzakelijk (zie par. 3.2.2a).
D. Montage luchttoevoerleiding — Schuif de luchttoevoerleiding in de toevoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Plak de verbindingen indien deze niet luchtdicht zijn met een vochtbestendige tape. — Breng de isolatie aan indien noodzakelijk (zie par. 3.2.2b).
E. Montage kombidoorvoer-verticaal — Zorg voor een vrije uitmonding volgens hoofdstuk 9.3 van NEN 1078. — De uitmonding kan op een willekeurige plaats in het schuine of platte dakvlak plaatsvinden. — Monteer op de plaats van uitmonding in geval van een schuin dakvlak een vertikale doorvoerpan met schaal en in geval van een platdak een plakplaat geschikt voor een pijpdiameter van 126 mm. — Demonteer het spruitstuk van de kombidoorvoer. — Schuif de kombidoorvoer van buiten naar binnen in geval van een schuindak door de vertikale doorvoerpan met schaal volgens fig. 21 en in geval van een platdak door de plakplaat volgens fig. 22. — Monteer het spruitstuk van de kombidoorvoer en borg deze met een plaatschroef of popnagel.
F. Montage dubbelpijpsdoorvoer-verticaal — Zorg voor een vrije uitmonding volgens hoofdstuk 9.3 van NEN 1078. — De uitmonding van de verbrandingsgasafvoer en de luchttoevoer kan op een willekeurige plaats in het schuine- of platte dakvlak plaatsvinden. — De uitmonding van de verbrandingsgasafvoer en de luchttoevoer dient in het zelfde drukvlak plaats te vinden. De luchttoevoer uit het schuine dakvlak en de verbrandingsgasafvoer middels een bouwkundige schoorsteen is ook mogelijk, omgekeerd niet. — Monteer op de plaats van de uitmonding in geval van een schuin dakvlak t.b.v. de verbrandingsgasafvoer een standaard dubbelwandige verbrandingsgasdoorvoer rond 80 mm met Giveg-afvoerkap en t.b.v. de luchttoevoer een standaard ventilatiedoorvoer rond 80 mm met kruiskap in een bijbehorende dakdoorvoerpan volgens fig. 24. — Monteer op de plaats van de uitmonding in geval van een platdak of een bouwkundige schoorsteen t.b.v. de verbrandingsgasafvoer een standaard dubbelwandige verbrandingsgasdoorvoer rond 80 mm met Giveg-afvoerkap en t.b.v. de luchttoevoer een standaard ventilatie doorvoer rond 80 mm met kruiskap in een bijbehorende plakplaat volgens fig. 23 of fig. 24.
3.3.4 DAKUITMONDING PREFABSCHOORSTEEN (NIET GIVEG GEKEURD) Een dakuitmonding middels een prefabschoorsteen kan noodzakelijk zijn indien weinig ruimte in b.v. een schacht aanwezig is. Voor een dakuitmonding middels een prefabschoorsteen bestaat geen bezwaar mits aan de in fig. 25 of fig. 26 aangegeven minimale maten wordt voldaan en de goede werking van de prefabschoorsteen ten aanzien van windaanval, ijsvorming, inregenen etc. door de leverancier van de prefabschoorsteen wordt gegarandeerd. Omdat de prefabschoorsteen in veel verschillende uitvoeringen wordt geleverd en de maatvoering vaak aangepast moet worden op de bouwkundige situatie ter plaatse is geen Givegkeur aangevraagd. De verbinding van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer tussen de ketel en de prefabschoorsteen dient uitgevoerd te worden met leidingen rond 80 mm.
A. Doortocht, materiaal en isolatie — De verbrandingsgasafvoerleidingen uitvoeren in rond 80 mm van b.v. enkelwandig aluminium, geïsoleerd met 25 mm glas- of steenwol (zie par. 3.2.2a). — De luchttoevoerleiding uitvoeren in rond 80 mm van b.v. spiralobuis, zonodig geïsoleerd met 10 mm dampdicht isolatiemateriaal of van b.v. kunststof (zie par. 3.2.2b).
B. Toegestane leidinglengte De toegestane leidinglengte van de verbrandingsgasafvoer- en de luchttoevoerleiding bedraagt tezamen voor de G22VRTW 40 meter. De vervangende lengte voor een bocht 90° = 2 meter, een bocht 45° = 1 meter, een knie 90° = 4 meter en een knie 45° = 2 meter (zie par. 3.2.3 en 3.2.4). Indien de totale lengte van de verbrandingsgasafvoerleiding tussen de aansluiting op de ketel en de uitmonding groter is dan 1,2 maal de hoogte die het afvoersysteem overbrugt, dan geldt de toegestane leidinglengte volgens par. 3.3.3.
C. Montage verbrandingsgasafvoerleiding — Schuif de verbrandingsgasafvoerleiding in de afvoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Schuif de verbrandingsgasafvoerleidingen in elkaar en wel zo dat vanaf de ketel iedere pijp in de voorgaande is geschoven. — Monteer niet vertikale gedeelten van de verbrandingsgasafvoerleidingen met een afschot van tenminste 5 mm/m naar de ketel. — Monteer een eventuele felsnaad in een horizontaal gedeelte naar boven gericht. — Plak de verbindingen indien deze niet gasdicht zijn af met een hitte- en vochtbestendige aluminiumtape. — Breng de isolatie aan indien noodzakelijk (zie par. 3.2.2a).
D. Montage luchttoevoerleiding — Schuif de luchttoevoerleiding in de toevoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Plak de verbindingen indien deze niet luchtdicht zijn met een vochtbestendige tape. — Breng de isolatie aan indien noodzakelijk (zie par. 3.2.2b).
E. Montage prefabschoorsteen — Zorg voor een vrije uitmonding volgens hoofdstuk 9.3 van NEN 1078. — De uitmonding kan op een willekeurige plaats in het schuine of platte dakvlak uitmonden.
3.3.5 DAKUITMONDING CLV SYSTEEM Een dakuitmonding middels een Combinatie-LuchttoevoerVerbrandingsgasafvoersysteem (CLV-systeem) is toegestaan, mits het systeem voldoet aan de eisen volgens hoofdstuk 8.7 van NEN 1078. Voor de gemeenschappelijke verbrandingsgasafvoerkap en luchttoevoerkap is een verklaring van geen bezwaar of een gaskeur van het VEG-Gasinstituut nodig. De gemeenschappelijke luchttoevoer en de gemeenschappelijke afvoer van de verbrandingsgassen mogen hetzij concentrisch hetzij afzonderlijk zijn aangebracht (zie fig. 27). De verbinding van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer tussen de ketel en de kombidoorvoer of dubbelpijpsdoorvoer dient uitgevoerd te worden met leidingen van rond 80 mm.
A. Doortocht, materiaal en isolatie — De verbrandingsgasafvoerleiding uitvoeren in rond 80 mm van b.v. enkelwandig aluminium, geïsoleerd met 25 mm glas- of steenwol (zie par. 3.2.2a). — De luchttoevoerleiding uitvoeren in rond 80 mm van b.v. spiralobuis, zonodig geïsoleerd met 10 mm dampdicht isolatiemateriaal of van b.v. kunststof (zie par. 3.2.2b).
B. Toegestane leidinglengte De toegestane leidinglengte van de verbrandingsgasafvoer- en de luchttoevoerleiding bedraagt tezamen voor de G22VRTW 30 meter. De vervangende lengte voor een bocht 90° = 2 meter, een bocht 45° = 1 meter, een knie 90° = 4 meter en een knie 45° = 2 meter (zie par. 3.2.3 en 3.2.4).
C. Montage verbrandingsgasafvoerleiding — Schuif de verbrandingsgasafvoerleiding in de afvoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Schuif de verbrandingsgasafvoerleidingen in elkaar en wel zo dat vanaf de ketel iedere pijp in de voorgaande is geschoven. — Monteer de verbrandingsgasafvoerleiding met een afschot van tenminste 5 mm/m naar de ketel. — Monteer een eventuele felsnaad naar boven gericht. — Plak de verbindingen indien deze niet gasdicht zijn af met een hitte- en vochtbestendige aluminiumtape. — Breng de isolatie aan indien voorgeschreven (zie par. 3.2.2a).
D. Montage luchttoevoerleiding — Schuif de luchttoevoerleiding in de toevoerstomp van de ketel (zie par. 3.2.1). — Plak de verbindingen indien deze niet luchtdicht zijn af met een vochtbestendige tape. — Breng de isolatie aan indien noodzakelijk (zie par. 3.2.2b).
E. Gemeenschappelijke verbrandingsgasafvoer — De doortocht van het gemeenschappelijke afvoersysteem moet voldoen aan tabel 1.
F. Gemeenschappelijke luchttoevoer — De doortocht van het gemeenschappelijke toevoersysteem moet voldoen aan tabel 2.
4. INSTRUCTIES ELEKTROTECHNISCH INSTALLATEUR 1. Handel altijd volgens de laatste eisen, NEN 1010 en eventuele plaatselijke voorschriften. 2. De netvoeding 230V is volgens het bedradingsschema in fig. 29 aangesloten d.m.v. een snoer met randaarde stekker. Let op dat de wandcontactdoos binnen het bereik zit van de randaarde stekker (lengte snoer + 0,5 meter). 3. Sluit de kamerthermostaat volgens het bedradingsschema in fig. 29 op de kroonsteen 6 kT en 7 kT aan. Open hiervoor het deurtje en neem het bedieningspaneel naar voren weg, nadat de beide schroeven boven in zijn losgedraaid en de knop van de regelthermostaat naar voren is afgeschoven. Het deurtje behoeft niet weggenomen te worden. 4. Stel de terugkoppelweerstand van de kamerthermostaat in op 0,5 Amp. Bij twijfel moet de stroom worden opgemeten en overeenkomstig worden ingesteld. De maximale weerstand van de thermostaatleiding en de kamerthermostaat bedraagt tezamen 15 Ohm. 5. Voor een voeding van een 24V~ klokthermostaat of een weersafhankelijke regeling is maximaal 2 VA van de trafo beschikbaar. Voor aansluiting zie fig. 29. 6. Elektrische stroom inschakelen nadat de ketel gastechnisch en CV-technisch is aangesloten. 7. Spaarschakelaar Op het gasverbruik van uw Intergas gaswandketel met verhoogd rendement en ingebouwde warmwatervoorziening kunt u besparen door het aansluiten en het verstandig gebruiken van een spaarschakelaar. Hiermee schakelt u de warmwatervoorziening uit zodra u de warmwatervoorziening voorlopig niet meer gebruikt (b.v. ‘s nachts). Verwijder de doorverbinding 4-5 op de kroonsteen en sluit de spaarschakelaar aan volgens het schema in fig. 28A of 28B. Elektrische stroom inschakelen nadat de ketel gastechnisch en CV-technisch is aangesloten en gevuld.
5. IN BEDRIJFSTELLING — Stel de ketel in bedrijf nadat deze CV technisch, gastechnisch en elektrotechnisch is aangesloten. — Controleer of de installatie en de ketel goed zijn gevuld en ontlucht. De waterdruk dient in koude toestand minimaal 1 bar te zijn. — Controleer alle water- en gasverbindingen op lekkages. Ontlucht de gasleiding via de voordrukmeetnippel. — Stel de ketel in bedrijf volgens de bedieningsvoorschriften. — Controleer de voordruk en de branderdruk (zie fig. 5 en 6). — Stook de ketel goed heet en ontlucht de ketel en de installatie na het afkoelen. Zet hierbij de elektrische stroom uit. Het is mogelijk dat tijdens het uitschakelen van de elektrische stroom de waakvlam dooft. Voor het opnieuw aansteken zie hoofdstuk "aansteken" van het bedieningsvoorschrift. — Controleer of het temperatuurverschil tussen de aanvoer en de retour van de ketel en de radiatoren ca. 20°C bedraagt. Zonodig pomp en radiatorkranen instellen (zie fig. 4). N.B.: De thermometer in de ketel is in de retourleiding ingebouwd. — Controleer de ketel en de installatie op de goede werking. — Instrueer de gebruiker omtrent het vullen en het ontluchten van de ketel. — De ketel is voorzien van een inbouwpompschakelaar. De pomp gaat draaien bij het inschakelen van de ketel met een nadraaitijd van 5 minuten na het uitschakelen en gaat automatisch 1 x per 24 uur 5 minuten draaien. De periodieke inschakeling van de pomp vindt plaats op hetzelfde tijdstip als de laatste warmtevraag. Het tijdstip van de periodieke inschakeling van de pomp kan dus gewijzigd worden door op het gewenste tijdstip de kamerthermostaat even hoog te zetten. N.B. De ventilator van de Intergas staande C.V. ketel draait bij geen warmtevraag op een laag toerental t.b.v. de waakvlam. Schakel daarom na het in bedrijfstellen nooit de elektrische stroom uit.
6. STORINGEN
Fig. 28. Aansluiting spaarschakelaar
Voor het controleren en of vervangen van defekte onderdelen kan de bovendeksel van de ketel weggenomen worden en het deurtje geopend. Neem voor het opnemen van het schakelkastje beide schroeven aan de voorzijde van het bedieningspaneel los, en schuif de knop van de regelthermostaat naar voren weg. Neem het bedieningspaneel naar voren weg. Let op: Wanneer in het schakelkastje moet worden gewerkt, dan eerst de stroom uitschakelen. Het is mogelijk, dat tijdens het uitschakelen van de elektrische stroom de waakvlam dooft. Voor het opnieuw aansteken zie hoofdstuk "aansteken" van het bedieningsvoorschrift. A. De waakvlam ontbrandt niet. Mogelijke oorzaken: 1. De gastoevoer is te gering door een vervuilde gaszeef, te lage voordruk of te lage instelling. 2. De piëzo-ontsteking vonkt niet. 3. De waakvlamafstelling is te laag of te hoog, waardoor deze niet ontsteekt. B. De waakvlam brandt wel, doch gaat weer uit bij het loslaten van de knop op het gasblok. Mogelijke oorzaken: 1. De knop op het gasblok is niet ver genoeg ingedrukt. 2. De waakvlam is te laag afgesteld of is niet goed op het thermokoppel gericht. 3. De thermokoppel aansluiting is niet goed of het thermokoppel is defekt. 4. De maximaalthermostaat is defekt, nog te heet of niet goed aangesloten op de thermokoppelonderbreker. 5. De powerunit is defekt. C. De waakvlam dooft enige tijd na het loslaten van de knop op het gasblok. Mogelijke oorzaken: 1. De 230 Volt voeding is onderbroken. 2. De 70 Volt aftakking van de printplaat is defekt. 3. De ventilator is defekt. D. De waakvlam brandt wel, doch de hoofdbrander komt niet in en de rookgasventilator draait niet. Mogelijke oorzaken: 1. De kamerthermostaat is niet gesloten. 2. De 230 Volt voeding is onderbroken. 3. De zekering is defekt of zit los (zekering 160 mA traag). 4. De regelthermostaat staat te laag of is defekt. 5. De bedrading is niet in orde, Controleer volgens het bedradingschema in fig. 29. Controleer ook op losse contacten in de kroonsteen. 6. De printplaat VRTW of de ventilator is defekt.
7. De luchtdrukschakelaar komt niet terug in zijn ruststand. Controleer de verbrandingsgasafvoer, de luchttoevoer en de ketel op lekkages. Een lekkage kan het drukevenwicht in de ketel bij windaanval verstoren. Controleer of de slang van de bovenste pilaar aan de linkerzijde van de rookkast is aangesloten op nippel P2 van de drukschakelaar (tevens bevindt zich in deze slang een beluchtingspijpje). Controleer of de slang van de onderste pilaar aan de linkerzijde van de rookkast is aangesloten op nippel P1 van de drukschakelaar. Indien de luchtdrukschakelaar defekt of ontregeld is, deze vervangen, dus nooit opnieuw instellen. De luchtdrukschakelaar is aan de fabriek afgesteld en verzegeld. 8. De koudwaterthermostaat is nog warm of is defekt (alleen tijdens tappen). E De waakvlam brandt wel, doch de hoofdbrander brandt niet en de rookgasventilator draait wel op 230 Volt. Mogelijke oorzaken: 1. De spoel van het gasblok is defekt. 2. De luchtdrukschakelaar schakelt niet. Controleer de verbrandingsgasafvoer, de luchttoevoer en de ketel op lekkages en verstopping. Een lekkage kan het drukevenwicht in de ketel verstoren. Een verstopping, een te lange verbrandingsgasafvoer en luchttoevoer of een verkeerde uitmonding kan te weinig luchttransport tot gevolg hebben, waardoor de luchtdrukschakelaar niet schakelt. Controleer de slangen aan de luchtdrukschakelaar op verstopping of lekkage. F. De hoofdbrander brandt, doch de radiatoren en het tapwater blijven koud. Het water circuleert niet. Mogelijke oorzaken: 1. Er zit lucht in de installatie of ketel. 2. De pomp zit vast of is defekt. Controleer de stromingsrichting (pijl naar boven). 3. De bedrading is niet in orde (zie bedradingsschema fig. 29). 4. De elektronische inbouwpompschakelaar is defect. 5. De radiatorkranen staan dicht (indien aanwezig). G. De ketelwatertemperatuur is te laag. Mogelijke oorzaken: 1. De kamerthermostaat is te laag ingesteld of defekt. (Terug-koppelweerstand instellen op 0,5 Amp.). 2. De branderdruk is niet juist ingesteld (zie fig. 6). 3. De regelthermostaat staat te laag. H. De CV wordt wel warm, het tapwater niet. Mogelijke oorzaken: 1. De koudwaterthermostaat is defekt. 2. De driewegklep is defekt. 3. De warmwaterthermostaat is defekt. 4. De branderdruk is te laag afgesteld (zie fig. 6). I. De CV wordt niet warm, het tapwater wel. Mogelijke oorzaken: 1. De kamerthermostaat staat te laag of is defekt (terugkoppelweerstand instellen op 0,5 Amp.). 2. Er zit lucht in de installatie. 3. De koudwaterthermostaat is defekt. 4. De bedrading is niet in orde. 5. De warmwaterkraan sluit niet goed af. 6. De radiatorkranen staan dicht. 7. De driewegklep is defekt. Om toch tijdelijk over warmte te beschikken, de driewegklep op “manuel” zetten. 8. De regelthermostaat staat te laag. J. De tapwatartemperatuur is te laag, Mogelijke oorzaken: 1. De warmwaterthermostaat staat te laag of is defekt. 2. De tapwaterhoeveelheid is te groot. Het doseerventiel is defekt. 3. De driewegklep is defekt (rubberbal, sluit niet goed af, of staat nog op “manuel”). 4. Er zit kalk in de tapspiraal. K. De tapwaterhoeveelheid is te gering. Mogelijke oorzaken: 1. Er zit vuil voor het doseerventiel of het doseerventiel is defekt 2. Er zit kalk in de tapspiraal. L. Schommelingen in de taptemperatuur. Mogelijke oorzaken: 1. De tapwaterhoeveelheid varieert door snel wisselende voordruk of het doseerventiel is defekt. 2. De warmwaterthermostaat is ontregeld of defekt. 3. De warm- en koudwaterleiding zijn verkeerd om aangesloten. M. De driewegklep geeft bij het omschakelen een bonkend geluid. Mogelijke oorzaken: 1. Er zit lucht in de ketel. Ontluchten met driewegklep op handbediening “manuel” achter het nokje en stilstaande pomp.
7. ONDERHOUD De ketel en de installatie dienen elk jaar door een erkend vakman gecontroleerd te worden. 1. Sluit de gaskraan en draai de koppeling boven het gasblok los. Denk om de ringafdichting.
2. Wacht tot de ketel en brander zijn afgekoeld en neem de stekker uit de wandcontactdoos. 3. Neem de elektrische bedrading van het gasblok los en neem de thermokoppelonderbrekingsdraden los van de maximaalthermostaat. 4. Draai de vleugelmoeren waarmee de brander op de voorplaat is bevestigd los en schuif de brander naar voren. 5. Reinig de brander door van buiten naar binnen door de uitstroompoorten te blazen, zodat het stof via de mengbuis de branders verlaat. Reinig ook de inspuiter, de primaire luchttoevoer opening en de waakvlam. Let op dat het isolatie materiaal niet beschadigt. 6. Reinig de eventueel aanwezige gaszeef in de leiding. 7. Inspecteer de geëmailleerde warmtewisselaar via de branderruimte. Is de warmtewisselaar vervuild, reinig deze dan met perslucht of borstel. Let op dat het isolatiemateriaal niet beschadigt. 8. Verwijder het bovendeksel van de ketel. Demonteer de deksel van de rookkast nadat de vier vleugelmoeren zijn losgedraaid. Draai daarna de twee moeren van de linkerplaat los en verwijder de plaat als de slangen van de drukmeetnippels zijn losgenomen. Inspecteer de aluminium warmtewisselaar. Neem de vierpolige stekker van de ventilator los en schuif de ventilator met de tussenplaat iets opzij waarna deze in zijn geheel naar boven uit de rookkast kan worden geschoven. Is de warmtewisselaar vervuild reinig deze dan met perslucht of borstel. Let op dat het isolatiemateriaal niet beschadigt. 9. Monteer alle onderdelen weer op de juiste plaats in omgekeerde volgorde. Zorg ervoor dat de afdichtingen goed aansluiten. Is dit niet het geval dan dient de pakking te worden vervangen. 10. Controleer of de slang van de bovenste pilaar aan de linkerzijde van de rookkast is aangesloten op nippel P2 van de drukschakelaar (tevens bevindt zich in deze slang een beluchtingspijpje). Controleer of de slang van de onderste pilaar aan de linkerzijde van de rookkast is aangesloten op nippel P1 van de drukschakelaar. 11. Controleer of alle bedrading weer op de juiste wijze is aangesloten. 12. Open de gaskraan en controleer de gasleiding op gaslekkage. 13. Ontlucht de ketel zonodig aan de voorzijde boven in de ketel. 14. Controleer of zich geen kalk in de tapspiraal heeft afgezet. Deze zonodig reinigen. 15. Stel de ketel in bedrijf en controleer de installatie, de ketel en de warmwatervoorziening op zijn goede werking.
GARANTIEBEPALINGEN Mededeling aan de gebruikers inzake fabrieksgarantie. Met inachtneming van de hieronder vermelde voorwaarden garandeert Intergas Verwarming BV tegenover de erkende installateur de deugdelijkheid van de gebruikte materialen, alsmede de goede werking van haar Centrale Verwarmingsprodukten, indien gebruikt voor het doel, waarvoor deze worden geleverd. In de voorkomende gevallen, dienen wij in de gelegenheid te worden gesteld, zonodig ter plekke ons te kunnen vergewissen omtrent de deugdelijkheid van de garantie-aanspraak. De garantie omvat: 1. De garantie beperkt zich tot het gratis herleveren van de onderdelen, die tijdens die garantieperiode geheel ter onzer beoordeling materiaal- of fabrikagefouten vertonen, die niet het gevolg zijn van normale slijtage e.d.. Deze onderdelen dienen onder aangeving van het mankement franko aan ons te worden toegezonden en worden na vervanging ons eigendom. 2. De garantieperiode op onderdelen is 2 jaar te rekenen vanaf de installatiedatum. Van garantie zijn echter uitgesloten de onderdelen: ontsteek-, ionisatiepen, glaszekering, thermokoppel en ontluchter. 3. De garantieperiode op de dichtheid van de warmtewisselaar van de ketel bedraagt 12 jaar met dien verstande dat indien door korrosie ter onzer beoordeling niet ter plaatse te verhelpen lekkages ontstaan, wij dit keteldeel leveren tegen een vergoeding van oud voor nieuw gerekend vanaf de installatiedatum bij de vervanging: de eerste 5 jaar gratis, het 6e jaar 15%, het 7e jaar 30% etc. tot het 11e jaar 90% van de dagprijs van het te vervangen keteldeel. 4. De garantie vervalt indien wordt vastgesteld dat de gebreken, beschadigingen of overmatige slijtage te wijten zijn aan of oneigenlijk gebruik of onoordeelkundige behandeling of aan ondeskundige reparatie, instelling, installatie of onderhoud, door niet erkende installateurs of aan het onderhevig zijn aan stoffen met agressieve chemicaliën (o.a. haarlak) en andere schadelijke stoffen. De garantie vervalt tevens wanneer leidingen en koppelingen in de installatie zijn toegepast, die zuurstofdiffusie kunnen veroorzaken of het defekt het gevolg is van ketelsteenafzetting (schadelijk voor de ketel en installatie). Oppervlaktebeschadigingen alsmede transportschade vallen buiten de garantie. Het recht op garantie vervalt indien niet kan worden aangetoond, dat de C.V.-ketel/C.V.haard na ingebruikname niet tenminste 1 maal per jaar door een daartoe door of vanwege het gasbedrijf bevoegd verklaarde installateur aan een onderhoudsbeurt is onderworpen. De installatie- en gebruiksvoorschriften die wij voor de betreffende ketels/haarden afgeven, dienen geheel in acht te worden genomen. 5. De aansprakelijkheid van de fabrikant uit hoofde van de overeenkomst is nadrukkelijk beperkt tot de nakoming van de in dit artikel omschreven garantieverplichtingen. Elke vordering tot schadevergoeding behoudens die ter zake van het niet nakomen van de garantieverplichtingen is uitgesloten. Met inachtneming van de dwingendrechtelijke bepalingen inzake (produkt-)aansprakelijkheid kunnen nimmer rechten worden ontleend terzake van enige bedrijfs- of gevolgschade, zuivere vermogensschade of welke schade dan ook die zou kunnen voortvloeien uit defekten aan door de fabrikant geleverde materialen of uitgevoerde werkzaamheden. Verder zijn op alle aanbiedingen tot en overeenkomsten inzake door ons te verrichten leveringen en/of diensten van toepassing de algemene leveringsvoorwaarden voor de metaal- en elektrotechnische industrie, door de Vereniging F.M.E.-C.W.M. op 19 oktober 1998 gedeponeerd ter griffie van de arrondissementsrechtbank te Den Haag (nummer 119/1998). Een exemplaar van deze voorwaarden wordt u op aanvraag gratis toegezonden. Uitdrukkelijk worden andersluidende voorwaarden afgewezen. 6. De garantie is uitsluitend geldig indien het door de koper ondertekend aanhangsel van dit garantiebewijs binnen 8 dagen na de installatie aan ons is geretourneerd. Door ondertekening van de garantiekaart verklaart de koper zich akkoord met de goede staat van het geleverde. Indien het bedrijf van de installateur vóór het verstrijken van de garantieperiode beëindigd is, kan de gebruiker een beroep doen op onze garantieverplichtingen tegenover de installateur.
Overeenkomstigheidsverklaring volgens ISO/IEC GUIDE 22 Fabrikant : Adres :
Intergas Verwarming BV De Holwert 1, 7741 KC Coevorden Verklaart hierbij dat het CV-toestel: INTERGAS Type : G22 VRTW Low NOx-ps
• Richtlijn inzake rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale verwarmingsketels (94/42/EEG) • EMC richtlijn (89/336/EEG) zoals laatstelijk gewijzigd in richtlijn (93/68/EEG). Coevorden, 12 maart 2001
Voldoet aan de bepalingen van de volgende richtlijnen: • Machine richtlijn (89/392/EEG) zoals gewijzigd in richtlijn (93/68/EEG) • Laagspanningsrichtlijn (73/23/EEG) zoals gewijzigd in richtlijn (93/68/EEG) • Richtlijn inzake gastoestellen (90/396/EEG)
H. Bosscher Directeur
Fig. 29. Bedradingsschema
zwart
Wijzigingen voorbehouden 880.417-06
Intergas Verwarming BV De Holwert 1 Postbus 6 7740 AA Coevorden Telefoon 0524 - 512345 Fax 0524 - 516868