Monitoringsplan waterkwaliteit en ecologie Regte Heide, Riels Laag, Ooievaarsnest en De Hoevens gelegen langs de Oude Leij Definitief
Auteur :
AHF de Glopper, Royal Haskoning, Den Bosch
Opdrachtgever:
Waterschap Brabantse Delta
Gecontroleerd door:
Ronald Buskens, Royal Haskoning, Den Bosch
Adviesnummer:
9W3795 12 april 2012
Datum:
1/45
Inhoudsopgave 1. Inleiding.................................................................................................................... 2 1.1 Aanleiding ................................................................................................................. 2 1.2 Doelstelling ............................................................................................................... 2 1.3 Leeswijzer ................................................................................................................. 3 2. Plangebied................................................................................................................. 4 2.1 Ligging en karakteristieken van het plangebied .............................................................. 4 2.2 Aandachtspunten en maatregelen waterkwaliteit en ecologie ........................................... 5 3.1 Monitoringsplicht ..................................................................................................... 9 3.2 Monitoringsbehoefte .............................................................................................. 11 3.3 Bestaande monitoring ............................................................................................ 11 3.4 Analyse bestaande monitoring................................................................................. 12 3.5 Aanvullende monitoring .......................................................................................... 12 4. Kosten van monitoring .............................................................................................. 16 5. Analyse van monitoringsresultaten ............................................................................. 17 Literatuur ........................................................................................................................ 18 Bijlage 1: Monitoringsplichten en richtlijnen voor inrichting en evaluatie .................................. 20 Bijlage 2: Profiel Habitattype zwakgebufferd ven .................................................................. 30 Bijlage 3: Maatregelenkaart herinrichting Oude Leij (concept versie 23 april 2012) ................... 30 Bijlage 4: Overzicht te meten parameters zwakgebufferd ven ................................................ 40 Bijlage 5: Overzicht te meten parameters doorstroommoeras ................................................ 41
1/41
1.
Inleiding
Deze rapportage bevat het monitoringsplan waterkwaliteit en ecologie voor de gebieden Regte Heide, Riels Laag, Ooievaarsnest en De Hoevens. Er bestaat al een voorstel voor een hydrologisch monitoringsplan grond- en oppervlaktewater voor het betreffende gebied (Brabantse Delta, 2010). Het voorgestelde kwantiteits- en kwaliteitsonderzoek zal na vaststelling van beide (geintegreerde) monitoringsplannen zo spoedig mogelijk daadwerkelijk opgestart moeten worden. Het plan beschrijft de doelstelling van de monitoring, de monitoringsverplichtingen en ±behoefte. Het gaat hierbij om effectmonitoring van de maatregelen voorgesteld in het Inrichtingsplan Oude Leij (Royal Haskoning, 2012b). Naast de bestaande monitoring wordt beschreven welke aanvullende monitoring gewenst is om aan de doelstellingen, verplichtingen en behoefte te voldoen. De exacte locaties van aanvullende metingen dienen in overleg met de betrokken grondeigenaren en terreinbeheerders bepaald te worden. 1.1 Aanleiding In de Provincie Noord-Brabant ligt ca. 39.000 hectare natuuroppervlak met verdrogingsverschijnselen, verdeeld over 205 natuurgebieden. Verdroging van natuurgebieden is een van de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van natuurkwaliteit in Nederland. In de landelijke beleidsdoelstellingen is aangegeven dat het verdroogd areaal natuurgebied in 2010 met 40 % moet zijn teruggebracht. In het kader van de Reconstructie Zandgronden en Revitalisering zijn deze doelstellingen verder aangescherpt: Reconstructiecommissies hebben een resultaatsverplichting tot het realiseren van de sectorale waterdoelen in de natte natuurparels in 2012, en in 2018 dient de gehele EHS met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden gerealiseerd te zijn (Provincie Noord-Brabant, 2002a). Ook in het beheergebied van waterschap Brabantse Delta bevinden zich natuurgebieden met verdrogingsverschijnselen. In het rapport Stand van zaken verdrogingsbestrijding 2003 (Provincie Noord-Brabant, 2004) zijn in het plangebied de volgende gebieden aangemerkt als verdroogd gebied: x Riels Hoefke (verdroogd gebied nr. 62) x Regte Heide en omgeving (verdroogd gebied nr. 63) Het gebied Regte Heide en Riels Laag is door de Provincie aangemerkt als natte natuurparel. Met het vaststellen van het provinciaal waterplan zijn de natte natuurparels tevens aangewezen als TOP-gebieden, waar verdrogingsaanpak met voorrang moet plaatsvinden (Provincie NoordBrabant, 2009). Daarnaast is het gebied Regte Heide en Riels Laag aangewezen als Natura2000gebied. Verdroging is in deze gebieden een van de belangrijke knelpunten. Door de waterafhankelijke delen van de Natura2000-gebieden samen te laten vallen met een aantal natte natuurparels heeft de provincie de processen op elkaar afgestemd. Landgoed de Hoevens en Landgoed Ooievaarsnest vallen gedeeltelijk buiten de natte natuurparel en het Natura2000 gebied, maar zijn wel waardevolle natuurgebieden (TAUW, 2008a).
1.2 Doelstelling Dit monitoringsplan heeft als doel inzicht te geven in de monitoringsinspanning op het gebied van waterkwaliteit en ecologie in het plangebied1. Er wordt vastgelegd welke monitoring zal worden uitgevoerd. Bij de beoordeling van een monitoringswens/opgave wordt eerst nagegaan wat het meetdoel en de meetvraag is. Voor effectmonitoring worden verschillende doelen onderscheiden die relevant kunnen zijn voor het waterschap:
1
Voor de grond- en oppervlaktewaterkwantiteit is een apart monitoringsplan beschikbaar (Brabantse Delta, 2010).
2/45
1. Vaststellen van de effectiviteit en het rendement van herinrichtingsmaatregelen op de waterkwaliteit en de ecologie in de beek zelf 2. Vaststellen van het effect op de waterkwaliteit en de ecologie op de aanliggende gronden (uitstralingseffect)
1.3 Leeswijzer De opbouw van deze rapportage is als volgt. In hoofdstuk 2 is het plangebied kort beschreven, waarmee de monitoring ruimtelijk wordt ingekaderd. In hoofdstuk 3 is de monitoringsstrategie opgebouwd door allereerst de monitoringsverplichtingen de analyseren (paragraaf 3.1) waarna de monitoringsbehoefte (paragraaf 3.2) is beschreven. Nu duidelijk is wat de totale monitoringsvraag is kan deze worden vergeleken met de al bestaande monitoring in het gebied (paragraaf 3.3). Deze vergelijking leidt tot de conclusie of aanvullende monitoring noodzakelijk is of niet (paragraaf 3.5). Deze aanvullende monitoringsbehoefte is in deze betreffende paragraaf nader uitgewerkt.
3/41
2.
Plangebied
2.1 Ligging en karakteristieken van het plangebied Het plangebied van dit monitoringsplan Regte Heide, Riels Laag, Ooievaarsnest en de Hoevens bestaat, zoals de naam al zegt, uit de natte natuurparel Regte Heide en Riels Laag en de landgoederen het Ooievaarsnest en de Hoevens (zie figuur 2.1). Het plangebied is gelegen aan de Oude Leij, ten zuiden van Tilburg, tussen Goirle, Riel en Alphen. Bovenstrooms van het plangebied ligt het landbouwgebied tussen Alphen en Baarle-Nassau. Dit gebied wordt in dit monitoringsplan niet meegenomen aangezien de voorgestelde maatregelen geen effect hebben op de waterkwaliteit en de ecologie bovenstrooms. Een uitzondering hierop zou de vispopulatie kunnen zijn. Vismonitoring is echter geen onderdeel van dit plan, maar wordt separaat uitgewerkt. De Dorpswaterloop van Alphen ligt juist bovenstrooms van het plangebied. De RWZI Alphen loosde tot 20 januari 2008 het effluent op de Dorpswaterloop (lozingspunt van de RWZI Alphen was x:125803,37 y:388116,566). Sindsdien heeft RWZI Riel de taak van RWZI Alphen overgenomen en is de lozing van het effluent op de Dorpswaterloop gestaakt. De RWZI Riel loost haar water benedenstrooms van het plangebied op de Oude Leij (lozingspunt van de RWZI Riel is: x:129995,451 y:393996,993). Voor een uitgebreidere beschrijving van de natuurwaarden zie Herinrichtingsplan Oude Leij (Royal Haskoning, 2012b) en Natuurtoets uitvoeringsontwerp Oude Leij (Royal Haskoning, 2012a). Voor een uitgebreidere analyse van de waterkwaliteit zie de notitie Haalbaarheid helofytenfilter Oude Leij (Royal Haskoning, 2011).
Figuur 2.1: plangebied monitoringsplan Regte Heide, Riels Laag, Ooievaarsnest en de Hoevens
4/45
Ontstaansgeschiedenis (TAUW, 2008a) Het gebied is ontstaan door de ontginning van de woeste gronden. Bovenlopen van laaglandbeken ontstaan uit meerdere loopjes die alle gevoed worden door toestromend lokaal en regionaal grondwater (kwel). Ontginning heeft deze moerassige loopjes en laagten veranderd in rechte, sneller afvoerende en dieper ingesneden waterlopen. Het oorspronkelijk traag afstromende water vanuit met name laagveen en nat heidegebied is veranderd in een snelle waterloop, met als gevolg een verdroging van aanliggende gronden. Onderdeel van beeknormalisatie was ook het plaatsen van stuwen, waardoor de natuurlijke dynamiek van het watersysteem is verdwenen en de versnelde waterstromen onnatuurlijk geremd worden. Naast de ontginning van de woeste gronden heeft ook de onttrekking van grondwater invloed op de waterhuishouding. Beschrijving natuurwaarden (TAUW, 2008a) Regte Heide en Riels Laag (Natura2000) De Regte Heide en Riels Laag bestaan uit droge en vochtige heide, moerassige laagten, loof- en naaldbossen. De Regte Heide ligt tussen de Oude Leij en de Poppelsche Leij (waterschap de Dommel). Het gebied is te verdelen in de beekdalen en het daarbuiten gelegen licht golvende dekzandlandschap waarin hier en daar lage duingebiedjes voorkomen. De Regte Heide en Riels Laag hebben een totaal oppervlak van 531 ha. Landgoed Ooievaarsnest Om verschillende percelen op Landgoed Ooievaarsnest beter geschikt te maken voor landbouwkundig gebruik, zijn in de periode tussen 1850 en 1900, de woeste en moerassige gronden ontgonnen. Hiertoe werd de afwatering verbeterd door het graven van ontwateringsstelsels. Het landgoed heeft een oppervlak van 132 ha. Het landgoed is reeds in 1972 verworven door Brabants Landschap en bestaat voornamelijk uit naaldbossen, omringd en doorsneden door karakteristieke loofhoutlanen en -singels met kleine idyllische weitjes, natte weiden en moerasgedeeltes. Het behoorde vroeger samen met hetnaastgelegen Landgoed de Hoevens tot een groot jachtgebied. Op dit landgoed ontstaat ook één van de bovenloopjes van de Oude leij die samen met de hoofdwaterloop afwatert over verschillende percelen in noordwestelijke richting naar het Riels Laag. Landgoed Ooievaarsnest bezit (zeer) hoog gewaardeerde cultuurhistorische elementen zoals oude beukenlanen en wegstructuren. Landgoed de Hoevens Het landgoed De Hoevens is gelegen ten oosten van Alphen, ten noorden van Baarle Nassau en ten zuiden van Riel. Het heeft een oppervlakte van 190 hectare. Het landgoed is onderdeel van een uitgestrekte natuurgebied- en landgoederenzone langs de Belgische grens. Aan de oostzijde, met als landgoedbegrenzing de Oude Leij, liggen de landgoederen van het Brabants Landschap Ooievaarsnest en Riels Laag. Aan de noordzijde wordt het landgoed grotendeels begrensd door het bosgebied langs de Berkendreef. Westelijk en zuidelijk liggen open landbouwgebieden waar een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. Het huidige beheer van de beheerseenheid binnen het plangebied omvat momenteel o.a. regulier landbouwkundig beheer van grasland. Het landgoed beschikt over enkele monumentale beukenen eikenlanen welke vlak langs de Oude Leij zijn gelegen.
2.2 Aandachtspunten en maatregelen waterkwaliteit en ecologie Op het plangebied zijn een aantal natuurbeleidsdoelen van toepassing. Hieronder worden de aandachtspunten en de maatregelen die op deze beleidsdoelen invloed hebben nader beschreven. Voor een uitgebreidere beschrijving van de doelen zie Inrichtingsplan Oude Leij (Royal Haskoning, 2012b). De concept maatregelkaart is in bijlage 3 bijgevoegd.
5/41
Natura 2000 Langs de Oude Leij ligt in het beekdal een aantal instandhoudingsdoelen die door de maatregelen beïnvloed kunnen worden (zie figuur 2.2). Het gaat hierbij om de vochtig alluviale bossen (H91E0C; beekbegeleidend bos) en om de zwakgebufferde vennen (H3130). Voor deze instandhoudingsdoelen is naast de grondwaterstand, de inundatiefrequentie en de oppervlaktewaterkwaliteit van groot belang. In de huidige situatie levert de oppervlaktewaterkwaliteit geen knelpunt op aangezien de zwakgebufferde vennen niet inunderen. Voor een uitgebreidere beschrijving van de relatie tussen de Natura 2000 doelen en de maatregelen zie Natuurtoets uitvoeringsontwerp Oude Leij (Royal Haskoning, 2012a). De maatregelen uit het inrichtingsplan die de instandhoudingsdoelen beïnvloeden zijn: x uitbreiden van het doorstroommoeras x inrichting van de Oude Leij benedenstrooms van de puindam bij Riels Hoefke x verhoging van het oppervlaktewaterpeil in de Oude Leij
6/45
Figuur 2.2: locaties instandhoudingsdoelen Natura 2000- gebied Regte Heide en Riels Laag (concept ontwerp beheerplan Natura 2000, november 2010)
7/41
KRW Volgens de factsheet van 2009 voldoet de biologische en fysisch chemische toestand van de Oude Leij grotendeels niet aan het GEP (zie figuur 2.3). De gegevens zijn afkomstig van drie meetpunten (110001, 110002 en 130006) met name uit 2005. Vanaf 2009 worden de meetpunten jaarlijks fysisch en chemisch bemeten. Biologisch worden deze meetpunten eens in de 3 jaar onderzocht. De overige meetpunten zijn slechts incidenteel projectmatig onderzocht. Biologische en algemeen fysisch chemische toestand De maatlatten zijn gebaseerd op doeltype R4 (Permanente langzaam stromende bovenloop op zand) Huidige situatie Verwachting 2015
Maatlat Macrofauna (EKR)
matig
Overige waterflora (EKR)
GEP
Toelichting
0,55
G3
ontoereikend
0,6
G1
Vis (EKR)
matig
0,48
G3
Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l)
matig
0,12
G1
Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l)
goed
4
G1
Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l)
matig
40
G1
Temperatuur (maximum waarde) (°C)
matig
18
G1
Zuurgraad (zomergemiddelde) (-)
goed
4,5-8,0
G1
Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%)
goed
50-100
Legenda:
slecht
ontoereik end
matig
goed
G1 zeer goed
In de kolom toelichting zijn codes opgenomen voor de hanteerde methodiek. Voor de betekenis van deze codes wordt verwezen naar de toelichting op de factsheets. Figuur 2.3: biologische en algemeen fysisch chemische toestand van Bovenloop Donge (KRW-factheet Bovenloop Donge, 2009)
Maatregelen die het realiseren van het GEP positief beïnvloeden zijn: x uitbreiden van het doorstroommoeras x inrichting van de Oude Leij benedenstrooms van de puindam bij Riels Hoefke x opheffen vismigratiebelemmeringen Provinciaal Waterhuishoudingsplan en Waterbeheerplan 2010-2015 De Oude Leij ter hoogte van de Regte heide en de landgoederen voldoet momenteel grotendeels niet aan het streefbeeld. Daarnaast bevinden zich vismigratiebelemmeringen in de beek. Om deze knelpunten op te lossen zijn de volgende maatregelen gepland: x uitbreiden van het doorstroommoeras x inrichting van de Oude Leij benedenstrooms van de puindam bij Riels Hoefke x opheffen vismigratiebelemmeringen Natte Natuurparel/ EHS In de huidige situatie is de grondwaterstand voor een aantal ambitiebeheertypen te laag. De geplande maatregelen, die zorgen voor een verhoging van de grondwaterstand zijn: x uitbreiden van het doorstroommoeras x inrichting van de Oude Leij benedenstrooms de puindam bij Riels Hoefke EVZ Bovenstrooms van het gebied liggen een tweetal EVZ¶s. Door Arcadis (2010) is uitgewerkt wat de doelen zijn van deze EVZ¶s. De EVZ langs de Oude Leij is gericht op waterkwaliteitsverbetering. De EVZ langs de Dorpswaterloop is bedoeld voor kamsalamander en bermpje. Voor de EVZ benedenstrooms van de Regte Heide en Riels Laag zijn nog geen doelen uitgewerkt. Maatregelen die de doelen van deze EVZ¶s beïnvloeden zijn: x uitbreiden van het doorstroommoeras; x inrichting van de Oude Leij benedenstrooms van de puindam bij Riels Hoefke; x opheffen vismigratiebelemmeringen.
8/45
3. Monitoringstrategie 3.1
Monitoringsplicht
In deze paragraaf worden de verschillende monitoringsplichten van het waterschap voor Regte Heide, Riels Laag, Ooievaarsnest en De Hoevens kort aangegeven (zie
9/41
Tabel 3.1). Het betreft hier alleen de verplichtingen aangaande waterkwaliteit en ecologie. Voor de verplichtingen ten aanzien van de hydrologie zie het hydrologisch monitoringsplan (Brabantse Delta, 2010). In Bijlage 1: Monitoringsplichten en richtlijnen voor inrichting en evaluatie worden de verschillende monitoringsplichten uitgebreid beschreven en is meer achtergrond informatie opgenomen over de monitoringsplichten.
De verplichtingen ten aanzien van de monitoring zijn gekoppeld aan de functie die een gebied heeft.
10/45
Tabel 3.1. Monitoringsplichten op het gebied van waterkwaliteit en ecologie van het waterschap voor gebied Regte Heide, Riels Laag, Ooievaarsnest en De Hoevens Onderwerp Verplichting Meer informatie in bijlage 1: EHS Het gebied Regte Heide en Riels Laag is naast EHS ook een §2 natte natuurparel (zie bijlage 3); monitoringsverplichtingen betreffen de waterkwantiteit en zijn in een aparte rapportage beschreven (Brabantse Delta, 2010) Natte natuurparel Monitoringsverplichtingen betreffen de waterkwantiteit en zijn §3 in een aparte rapportage beschreven (Brabantse Delta, 2010) Natura2000 Een deel van het gebied Regte Heide en Riels Laag is Natura §4 2000-gebied (zie figuur 2.2). Verplichtingen voor monitoring vanuit Natura 2000 zijn nog niet vastgelegd; eerst zal het beheerplan vastgesteld moeten worden, waarna afspraken volgen. Het waterschap is o.a verantwoordelijk voor de monitoring van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. Met name de waterkwaliteit van de zwakgebufferde vennen en het beekbegeleidend bos kan door de voorgestelde maatregelen beïnvloed worden. Op voorhand worden de kwaliteitsontwikkeling van de zwakgebufferde vennen gevolgd. De provincie kan later dit monitoringsplan gebruiken als input voor een nog op te stellen monitoringsplan Natura 2000. Mogelijk moet het projectonderzoek dan uitgebreid worden. De kwaliteit van het ven wordt bepaald door het voorkomen van typische soorten. Het voorkomen van deze soorten is gebonden aan abiotische factoren zoals de fysisch chemische waterkwaliteit. De tabel met typische soorten en een algemene beschrijving van de gewenste abiotische factoren van het habitattype zwakgebufferd ven is opgenomen in bijlage 2 (profieldocument, 2009). In dit monitoringsplan is ervanuit gegaan dat de monitoring van Natura 2000instandhoudingsdoelen (terrestrische natuurdoeltypen) uitgevoerd wordt door de terreinbeheerder. Kaderrichtlijn Water Uit deze KRW doelstelling volgt geen extra §5 monitoringsverplichting voor het waterschap ten opzichte van het bestaande monitoringsprogramma. Voor de verplichtingen zie bijlage 1. De resultaten uit de verplichte KRW-monitoring (operationele monitoring biologie en chemie op 3 meetpunten (110001, 110002 en 130006) worden voor zover relevant meegenomen bij de evaluatie van deze projectmonitoring. Grondwaterrichtlijn Uit de grondwaterrichtlijn volgt geen extra §6 monitoringsverplichting voor het waterschap. Vergunningen Op dit moment zijn er nog geen aanlegvergunningen §7 aangevraagd die voorwaarden stellen aan de monitoring. Over het algemeen voldoet het waterschap al aan de eisen die gesteld kunnen worden in een aanlegvergunning, echter hier wordt natuurlijk ook specifiek op gelet. Keur Bij de voorgestelde maatregelen is geen sprake van §7 aanvoeren, afvoeren, lozen en onttrekken van oppervlaktewater. De ontheffing op de keur van het waterschap stelt geen aanvullende eisen aan de grondwatermonitoring. Subsidie Subsidieverstrekkers kunnen aanvullende eisen stellen aan §8 monitoring. Over het algemeen zullen de gestelde eisen geen aanvullende monitoringsinspanning vergen.
11/41
3.2
Monitoringsbehoefte
Naast bovenstaande verplichtingen bestaat de behoefte om antwoord te krijgen op onderstaande vraag: x Wat is het effect van de uitbreiding van het doorstroommoeras op de oppervlaktewaterkwaliteit (zie ook notitie Haalbaarheid helofytenfilter Oude Leij, Royal Haskoning 2011)?
3.3
Bestaande monitoring
De Oude Leij is onderdeel van het KRW-waterlichaam Bovenloop Donge (NL25_35). Drie meetpunten (110001, 110002 en 130006) zijn vanaf 2009 jaarlijks fysisch en chemisch bemeten. Biologisch worden deze meetpunten eens in de 3 jaar onderzocht, zie figuur 3.1. De overige meetpunten zijn slechts incidenteel projectmatig onderzocht, met name in 2005. Meetpuntlocatie 110002
Duiker Oude rijksweg Breda-Tilburg
110004
Benedenstrooms lozing RWZI Riel
130006
Duiker in Riels Hoefke
130010 130007 130008 130009 130013
Duiker bospad Halve Maanven (Goirle) Duiker in Goorstraat (Alphen) Duiker Koekedongen (Alphen) Bovenstrooms instroom Dorpswaterloop 500 M Benedenstrooms duiker Hondseind
Figuur 3.1: locaties fysisch-chemische en biologische meetpunten.
Daarnaast zijn in 2008 de meeste vennen op de Regte Heide éénmalig fysisch-chemisch en biologisch onderzocht ten behoeve van de opstelling van het beheerplan Natura 2000 (Brabantse Delta, 2008).
12/45
Voor de bestaande grond- en oppervlaktewatermonitoring zie het hydrologisch monitoringsplan (Brabantse Delta, 2010). Biologische monitoring van de beheertypen (EHS) en de instandhoudingsdoelen (Natura 2000) zal uitgevoerd worden door andere partijen en maakt geen onderdeel uit van dit monitoringsplan.
3.4
Analyse bestaande monitoring
Verplichtingen KRW In de huidige situatie wordt voor de monitoring van de biologische en fysisch-chemische situatie voldaan aan de verplichtingen vanuit de KRW. Natura 2000 Verplichtingen voor monitoring vanuit Natura 2000 zijn nog niet vastgelegd; eerst zal het beheerplan vastgesteld moeten worden, waarna afspraken volgen. Op voorhand worden de kwaliteitsontwikkeling van de zwakgebufferde vennen gevolgd, omdat de voorgestelde maatregelen uit het inrichtingsplan invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit. Naar alle waarschijnlijkheid volgt er verder geen extra monitoring voor het waterschap die niet al in een ander kader wordt uitgevoerd. Voor zover ecohydrologische randvoorwaarden voor het beekbegeleidend bos gelden vanuit N2000, wordt de monitoring hiervan ondervangen bij het hydrologisch monitoringsplan. Behoefte De notitie Haalbaarheid helofytenfilter Oude Leij (Royal Haskoning, 2011) geeft aan dat in de directe omgeving van Regte Heide en Riels Laag met name meetpunt 130006 veelvuldig bemonsterd wordt. Dit punt ligt echter net benedenstrooms van het doorstroommoeras dat de laatste 10 jaar ontstaan is als gevolg van het achterwege laten van het onderhoud. De beoordeling van het effect van de uitbreiding van het doorstroommoeras in het beektraject bij De Hoevens (bovenstrooms van huidige doorstroommoeras) kan niet alleen op basis van dit meetpunt uitgevoerd worden. Daarnaast zijn er slechts incidentele metingen beschikbaar van de waterkwaliteit bovenstrooms van het aan te leggen doorstroommoeras, zodat het effect op het benedenstrooms gelegen traject moeilijk te bepalen is.
3.5
Aanvullende monitoring
Uit bovenstaande beschrijving blijkt dat er vanuit verplichtingen en behoefte afgezien van het reguliere KRW-onderzoek een tweetal monitoringsvragen zijn, namelijk: x Verandert de waterkwaliteit van het zwakgebufferde ven gelegen in Riels Laag als gevolg van de maatregelen? x Wat is het effect van de aanleg van het doorstroommoeras op de oppervlaktewaterkwaliteit? Hieronder is per vraagstelling de gewenste monitoringsmethodiek uitgewerkt. Effect op het zwakgebufferde ven (zie figuur 2.2) In de huidige situatie wordt het zwakgebufferde ven niet gemonitord, terwijl de voorgestelde maatregelen wel effect kunnen hebben op dit ven. In het ontwerp Beheerplan van het Natura 2000-gebied Regte Heide en Riels Laag is aangegeven dat de oppervlakte en de kwaliteit van het ven in stand dient te blijven. Dit geldt ook voor het beekbegeleidende bos. Aangezien het beekbegeleidende bos echter minder kritisch is op het gebied van waterkwaliteit, is het voorstel om dit niet te monitoren. In de huidige situatie voert het waterschap routinematige monitoring van vennen uit volgens afspraken gemaakt met de provinciale werkgroep Venherstel en KRW-systematiek.
13/41
Voorgesteld wordt om deels aan te sluiten bij deze methodiek, zodat vergelijking met andere vennen ook mogelijk is. In dit monitoringsplan is echter gekozen voor een sobere insteek, zodat geen overbodige kosten gemaakt worden. Om met behulp van 'verklikkers' te bepalen of de ontwikkeling nog op koers is en de ecologische toestand niet verslechterd is het niet nodig om 'alles' te meten. Macro-ionen bepalen kan informatie over de herkomst van het water opleveren, maar een EGV-bepaling geeft ook een indruk in hoeverre het water "regenwaterachtig" is. Daarnaast is op dit moment al duidelijk dat het ven gevoed wordt door water uit de Regte Hei. Het is niet de verwachting dat er eutrofiëring of hoog zuurstofverbruik is of dat zware metalen aanwezig zijn. Ook bestaan er voor de bovenstaande parameters geen normen vanuit Natura 2000 of KRW, waaraan getoetst kan worden. Mocht er een aanleiding zijn, dan kan altijd nog nader worden gezocht naar een oorzaak met aanvullende metingen van bv. chlorofyl. Dit houdt in dat maandelijks de volgende parameters uit de pakketten algemene chemie, nutriënten, ijzer en alkaliteit en zouten gemeten worden (zie bijlage 4): gehalten N-totaal, P-totaal, zuurstofverzadiging, pH, chloriniteit, alkanliteit, doorzicht en temperatuur. Voorgesteld wordt om voor een periode van 3 jaar te monitoren, waarna met behulp van een evaluatie de methodiek (oa frequentie) bijgesteld kan worden. Een jaar voor uitvoering (indien mogelijk) dient met de monitoring gestart te worden, zodat de nulsituatie vastgelegd is. De locatie van het meetpunt wordt met name bepaald door: de representativiteit (geen schaduw, benedenstrooms) en de bereikbaarheid. Daarnaast kan het wenselijk zijn de locatie van het meetpunt te kiezen daar waar in de toekomst ook vegetatiekundige monitoring plaatsvindt. Aangezien dit nog niet bekend is, is afstemming met de vegetatiekundige monitoring echter nog niet mogelijk. Voorstel is om het meetpunt aan de noordoostzijde van het ven te kiezen, bovenstrooms van waar het ven afwatert via een waterloopje richting de Oude Leij. Dit punt is goed bereikbaar, zodat zo min mogelijk schade aangericht wordt bij betreding. Dit punt is afgestemd met terreinbeheerder Stichting het Brabants Landschap.
14/45
zuurstofverzadiging (%)
50 ± 100
50 ± 80
60 -120
70 - 110
pH
4,5 - 8,0
4,5 - 7,5
4,0 - 7,5
4,5 - 6,5
40
70
chloriniteit (mg Cl/l) temperatuur (ŃC) Doorzicht
27
23
0,9 of bodem
bodem
Alkaliniteit 0,1-1 meq/l * GEP= goed ecologisch potentieel; ZGET= zeer goed ecologische toestand; GET= goede ecologische toestand. ** Voor N-totaal ligt er een voorstel voor aanpassing van de norm van 4 naar 2,4 mg N/l (M. vd Berg, 2011).
Effect aanleg doorstroommoeras In de notitie Haalbaarheid helofytenfilter Oude Leij is geconcludeerd dat uitbreiding van het areaal zuiveringsmoeras (4-6ha) bijdraagt aan de verlaging van de nutriëntengehaltes in de beek. De waterkwaliteit van de beek tot bij de instroom van het effluent van RWZI Riel, kan zodanig worden dat de waterkwaliteitsnorm ZGET in plaats van GEP wordt gehaald. Dit zuiveringsmoeras wordt gerealiseerd door de aanleg van het doorstroommoeras in het beektraject dat door De Hoevens stroomt inclusief het perceel gelegen bij de instroom van de Dorpswaterloop. Om na te kunnen gaan of deze conclusie klopt is aanvullende monitoring noodzakelijk. Het gaat hierbij om de meetpunten bovenstrooms van het te realiseren doorstroommoeras, namelijk meetpunten 130008 en 130009 (zie figuur 3.1) en om meetpunten benedenstrooms van het doorstroommoeras namelijk meetpunt 130007. Voorgesteld wordt om deze maandelijks, jaarrond voor een periode van 3 jaar te monitoren op de volgende parameters uit de pakketten algemene chemie en nutriënten (bijlage 5): N-totaal, N-Kjeldahl, NH4-N, NO3-N, P-totaal en ortho-P, alsmede de zuurstofverzadiging en de pH. Indien mogelijk dient een jaar voor uitbreiding van het doorstroommoeras gestart te worden met de monitoring. Voorgesteld wordt om gebruik te maken van de KRW-toetswaarden (zie tabel 3.2).
16/45
4.
Kosten van monitoring PM: op basis van prijsopgave door AQUON en na goedkeuring door budgethouder.
17/41
5.
Analyse van monitoringsresultaten Na 3 jaar zullen de monitoringsresultaten van beide onderzoeken geanalyseerd worden. De toetswaarden zijn terug te vinden in tabel 3.2. Het doorstroommoeras zal enige jaren nodig hebben voordat de zuiverende werking optimaal is. Indien aan de hand van de resultaten blijkt dat de concentraties stabiel blijven, kan de frequentie van de monitoring verlaagd worden. Daarnaast kan het meten in de winter achterwege gelaten worden, aangezien dit aansluit bij de KRW systematiek en helofyten alleen zuiverend werken bij hogere temperaturen. Ook de monitoringsfrequentie van het zwakgebufferde ven kan na de evaluatie wellicht omlaaggebracht worden. De effectmonitoring zal na een aantal jaar omgezet kunnen worden in trend/ toestand monitoring.
18/45
Literatuur Haterd van de R.J.W., Achterkamp B. Monitoring van oevers en natuurontwikkelingsprojecten 2007. Verdonschot P. 1995. Beken Stromen. Leidraad voor ecologisch beekherstel. STOWA. Utrecht LNV (2005). Handreiking beheerplannen Natura 2000 gebieden. september 2005. 88p. Provincie Noord-Brabant (2002a) Handboek projectmonitoring verdrogingsbestrijding: Richtlijnen voor ontwerp, inrichting en evaluatie van een meetnet. P03-0496, juni 2002, 95p. Provincie Noord-Brabant (2002b) Meerjarenprogramma herstel verdroogde natuurgebieden, 75p+bijlagen. Provincie Noord-Brabant (2002c) Beleidsmeetnet verdroging Provincie Noord-Brabant. P03-0496, juni 2002, 51p Provincie Noord-Brabant (2002d) Streekplan Noord-Brabant 2002: Brabant in Balans. Vastgesteld 22 februari 2002 door de Provinciale Staten van Noord-Brabant. Gedeeltelijk herzien 3 december 2004. 193p. Provincie Noord-Brabant (2002e) Partiële herziening Waterhuishoudingsplan 2003-2006: Plantekst. Vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Brabant, december 2002. 212p. Provincie Noord-Brabant (2005a) Kaders voor het GGOR: Gewenst grond- en oppervlaktewater regime in Noord-Brabant. Vastgesteld september 2005. 71p+bijlagen Provincie Noord-Brabant (2005b)2 OGOR natuur in Noord-Brabant, hydrologische randvoorwaarden voor Brabantse natuurdoeltypen Provincie Noord-Brabant (2008) Ontwerp Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015: plantekst. 129p. Royal Haskoning, 2011. Haalbaarheid helofytenfilter Oude Leij. In opdracht van Waterschap Brabantse Delta. Royal Haskoning, 2012a. Natuurtoets uitvoeringsontwerp Oude Leij, traject Oude Leij. In opdracht van Waterschap Brabantse Delta. Royal Haskoning, 2012b (in wording). Inrichtingsplan Oude Leij. In opdracht van Waterschap Brabantse Delta. Rijkswaterstaat, 2011. Richtlijn KRW Monitoring Oppervlaktewater en Protocol Toetsen & Beoordelen TNO (2005) Ontwerp Meetnet Vernatting rondom de Cork-gebieden 1e planfase. TNO-rapport 05103-B0710, juli 2005, 72p TNO (2006) Ontwerp Referentiemeetnet Vernatting rondom de Cork-gebieden 2e planfase. TNO Rapport 2006-U-R0048/B, 72p.
2
Naar dit rapport wordt ook wel verwezen als: Ertsen, D, P de Louw en J Buma (2005) OGOR Natuur in Noord-Brabant. Hydrologische randvoorwaarden voor Brabantse natuudoeltypen. Provincie Noord-Brabant, Den Bosch.
19/41
Waterschap Brabantse Delta (2005) Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta. Versie 29 juni 2005, 34p+bijlagen. Waterschap Brabantse Delta, Waterschap De Dommel, Waterschap Aa en Maas en Provincie Noord-Brabant (2006) Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur. Eindversie ORLG 2006. 13p+bijlagen. Waterschap Brabantse Delta (2009a) Werkinstructie Inrichten Meetpunt. Datum 28-05-2009, document WI 510b.doc. Eventuele updates via kwaliteitshandboek. Waterschap Brabantse Delta (2009b) Invoeren en opslaan. Datum 21-04-2009, document PB410. Eventuele updates via kwaliteitshandboek. Waterschap Brabantse Delta, 2010. Hydrologisch monitoringsplan Regte Heide, Riels Laag, Ooievaarsnest en De Hoevens. Provincie Noord-Brabant, juni 2002b, Handboek projectmonitoring verdrogingsbestrijding Richtlijnen voor ontwerp, inrichting en evaluatie van een meetnet Waterschap Brabantse Delta (Samuels, J. en R. van Nispen), sept. 2008. Afleiding MEP/GEP voor waterlichamen KRW binnen waterschap Brabantse Delta. Deelgebied Boven Mark. Diverse websites zoals: http://www.helpdeskwater.nl/monitoring/leidraad_monitoring/ http://www.helpdeskwater.nl/monitoring/leidraad_monitoring/thema's/ecologie/ http://www.brabantsedelta.nl/zakelijk/waterthema's/items_waterthema's/normen http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/water-ruimte/ecologie_maatregelen/handleiding/eurichtlijnen/krw_monitoring http://krw.stowa.nl/Projecten/KRW_maatlatten.aspx?pId=49
20/45
Bijlage 1: Monitoringsplichten en richtlijnen voor inrichting en evaluatie 1
Monitoringsplichten
2
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
In 2018 dient de gehele EHS met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden gerealiseerd te zijn (Provincie Noord-Brabant, 2002a). In de bestuursovereenkomst tussen provincie en waterschappen is opgenomen dat: "Maatregelen die binnen de EHS alsmede in de omgeving daarvan nadelige gevolgen zullen hebben voor burgers en bedrijven, zullen niet in uitvoering worden genomen zonder de in redelijkheid te vorderen medewerking van de betrokken grondeigenaren en grondgebruikers". Daarnaast is opgenomen dat: "de waterschappen waar nodig en wenselijk overeenkomsten naar burgerlijk recht sluiten met agrarische ondernemers die bereid en in staat zijn om een vorm van dagelijks beheer van de bij hen in eigendom of gebruik zijnde gronden te realiseren die congruent zijn met de doelstellingen van de EHS" (zie artikel 13 lid 3 en 4 van de bestuursovereenkomst tussen de provincie en de waterschappen, 2004). Voor de EHS (geen natte natuurparel of Natura2000) is het verplicht te werken met een interne buffer. Dit betekent, dat stijging van de grondwaterstand alleen binnen de EHS mag optreden en geen uitstralend effect mag hebben op het omliggende (landbouw-) gebied. Hierdoor treedt er in principe geen conflict op in de vorm van schade aan omliggende functies (Provincie Noord-Brabant, 2008). Ook al kan er in principe geen conflict optreden in de vorm van schade aan omliggende functies, het kan toch gewenst zijn om de eventuele uitstralingseffecten buiten de EHS te monitoren. Binnen de EHS kan, indien gewenst door de terreinbeheerder, grondwaterstandmonitoring plaatsvinden, dit is echter niet noodzakelijk.
3
Natte natuurparel
De term natte natuurparel3 is geïntroduceerd in het Streekplan Noord-Brabant 2002 (Provincie NoordBrabant, 2002d). In het streekplan wordt tevens op hoofdlijnen aangegeven wat het nagestreefde doel is, namelijk hydrologische bescherming van deze bijzonder gevoelige natuurgebieden tegen ongewenste ruimtelijke ingrepen. Dit betekent planologisch gezien het weren van intensieve vormen van landbouw (met name gelet op beregening) uit de omgeving en het stimuleren van extensieve vormen van landbouw. Verdere uitwerking van dit ruimtelijk beleid en hoe dit door middel van aanlegvergunningen daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is opgenomen in de reconstructie- en revitaliseringsplannen. De aanwijzing van gebieden als natte natuurparel met als uitgangspunt het tegengaan van verdere verdroging en het streven naar hydrologisch herstel is verder uitgewerkt in de Partiële herziening Waterhuishoudingsplan 2003-2006 (WHP2+) (Provincie Noord-Brabant, 2002e). Het is echter niet zo dat deze gebieden niet eerder al in beeld waren als bijzonder gevoelige natuurgebieden. Op hydrologisch gebied worden de doelstellingen verder uitgewerkt in het WHP2+. Het hydrologische beleid uit het WHP2+ kent twee sporen, namelijk: x de natte natuurparels beschermen tegen verdere verdroging (= standstill beleid) en; x door herstelmaatregelen de verdroging opheffen (= hydrologisch herstel). Spoor 1: standstill beleid Waterbeheerders (provincie en waterschappen) passen een strikt beschermingsbeleid toe in een zone van 500 meter rondom natte natuurparels. Spoor 2: hydrologisch herstel Ten aanzien van het hydrologisch herstel geldt een resultaatsverplichting voor de waterschappen (WHP2+). In de natte natuurparels moeten door herstelmaatregelen specifieke natuurdoelen gehaald worden. De natuurdoelen die gehaald moeten worden in de natte natuurparels zijn vastgelegd in de natuurdoeltypen in de provinciale natuurgebiedsplannen. Het beleid ten aanzien van het hydrologisch herstel staat goed omschreven in de vastgestelde kaders GGOR van de provincie (Provincie Noord-Brabant, 2005a): "Voor de natte natuurparels geldt dat maatregelen tot de rand van het natuurgebied uitgevoerd worden. Door deze maatregelen kunnen uitstralingseffecten ontstaan naar de omliggende functies. De definitieve omvang van de uitstralingszones worden door de waterschappen nader bepaald in gebiedsgerichte uitwerkingen. Het verhogen van de grondwaterstand in omliggend landbouwgebied 3
Waterafhankelijke delen van de Groene Hoofdstructuur die behoren tot een samenhangend complex van natuurgebieden en sterk afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden of kwel. Deze gebieden worden sterk beïnvloed door de inrichting en het beheer van de omgeving en daarom is het beleid er op gericht om de waterhuishouding, waterkwaliteit en inrichting af te stemmen op de ecologische doelstellingen (Provincie Noord-Brabant, 2008).
21/41
door vernattingsmaatregelen in natuurgebieden kan nadelig zijn voor de bedrijfsvoering en bestaande bebouwing, maar dat is niet per definitie het geval. Er kan ook sprake zijn van een verbetering van de landbouwkundige omstandigheden door de afname van droogteschade. Daar waar daadwerkelijk sprake is van beperking van gebruiksmogelijkheden wordt in overleg met betrokken gezocht naar een oplossing. Dit kan in de vorm van technische compensatie, financiële compensatie, maar ook compensatie in de vorm van grond." Dit uitgangspunt is verwerkt in de reconstructie- en revitaliseringsplannen, in de vastgestelde kaders voor GGOR en in bestuursovereenkomsten tussen provincie en waterschappen en tussen provincie en gemeenten. Bij hydrologisch herstel van natte natuurparels kunnen verschillende soorten schade optreden zoals (Waterschap Brabantse Delta et al., 2006): x Inkomensschade: schade als gevolg van gederfde inkomsten door vernatting; x Planschade: schade (waardedaling van gronden en onroerende zaken) die enkel en alleen veroorzaakt wordt door de vaststelling van een (ruimtelijk) plan. Het gaat hier om de aanwijzing van natte natuurparels in reconstructieplannen en/of bestemmingsplannen. Deze schade wordt afgedaan via het ruimtelijk spoor; x Vermogenschade: schade bestaande uit waardedaling van gronden en onroerende zaken die een gevolg is van het uitvoeren van de vernatting. Voor meer informatie over schade en schadevergoedingen wordt verwezen naar Waterschap Brabantse Delta et al. (2006) Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur. Eindversie ORLG 2006. 13p+bijlagen. Als doelstelling geldt dat de aanpak voor alle natte natuurparels in Brabant uiterlijk in 2013 is gestart en vóór januari 2016 is afgerond. In natte natuurparels waarvan op grond van een evaluatie in 2012 is vastgesteld, dat afronding van de uitvoering in 2015 om moverende redenen niet haalbaar is, geldt afronding van de uitvoering in 2018 als termijn (Provincie Noord-Brabant, 2008). Het waterschap heeft een resultaat verplichting voor het hydrologisch herstel van de natte natuurparel (Provincie Noord-Brabant, 2002e). Om de effecten van vernattingsmaatregelen te bepalen is, naast bijvoorbeeld modelmatige grondwaterstandberekeningen, de monitoring van het grondwater binnen de natte natuurparel gewenst. Aangezien de vernattingsmaatregelen voor de natte natuurparels tot de rand van het natuurgebied uitgevoerd worden, kunnen uitstralingseffecten ontstaan naar de omliggende functies. De eventuele uitstralingseffecten worden voor de uitvoering van de maatregelen bepaald (bijvoorbeeld met een grondwatermodel). De monitoring van het grondwater buiten de natte natuurparel (eventuele uitstralingseffecten) is gewenst. Voor het monitoren van de vernatting is rond 2002-2003 het beleidsmeetnet verdroging ingericht (Provincie Noord-Brabant, 2002c). In het kader van het akkoord van Cork is afgesproken dat grondwatermonitoring plaatsvindt in en rond de natte natuurparels (Cork-gebieden). De richtlijnen voor de inrichting van dit meetnet zijn bepaald door TNO (2005 en 2006) en is voorgeschreven door de provincie (verplicht). Het meetnet is ook bedoeld voor het monitoren van uitstralingseffecten. Het meetnet is ingericht en wordt beheerd door het waterschap.
4
Natura2000
Voor Natura2000 gebieden geldt een monitoringsverplichting. Dit zijn gebieden die in Europees verband een bijzondere status hebben en zijn opgenomen in het Register van Beschermde gebieden. Voor deze gebieden bestaat de verplichting om de waterafhankelijke habitattypen in stand te houden. De abiotische monitoring verplichting in de Natura2000 gebieden worden hier kort samengevat (LNV, 2005). De EU-richtlijnen verplichten de lidstaten regelmatig te rapporteren over de staat van instandhouding van soorten en habitattypen. Ze moeten ook rapporteren over de toepassing van genomen maatregelen (met name instandhoudingsmaatregelen) en de effecten van deze maatregelen op de staat van instandhouding van soorten en habitattypen, met speciale aandacht voor de prioritaire soorten. Dit vereist allereerst dat voor de soorten en habitattypen vastgesteld wordt wanneer deze in gunstige staat van instandhouding verkeren (referentie). Per soort en habitattype zal vervolgens moeten worden beoordeeld (landelijk en per gebied) wat de huidige staat van instandhouding is (de nulmeting). Bovendien moet worden bepaald met welke maatregelen de µgunstige staat van instandhouding' te behouden is. Deze rapportage wordt 6-jaarlijks opgesteld. In hoofdlijnen geldt de volgende taakverdeling: x het rijk is verantwoordelijk voor de monitoring van de staat van instandhouding van soorten en habitattypen;
22/45
x
het bevoegd gezag voor het opstellen van het beheerplan is verantwoordelijk voor het monitoren van de maatregelen (inclusief de effectiviteit ervan) en van veranderingen in het gebied en in het gebruik in en om het gebied.
Aanpak grondwatermonitoring (minimum eis) (Ministerie van VROM, 2006): x de monitoring is alleen gericht op de Natura2000 gebieden die direct en indirect grondwaterafhankelijk zijn. De overige natuurgebieden worden niet beïnvloed door de grondwaterstand en worden daarom buiten het grondwatermonitoringsplan gelaten; x de monitoring is alleen gericht op het volgen van de geohydrologische veranderingen; x de monitoring is als eerste stap gericht op de veranderingen van de stijghoogte in het onderliggende watervoerende pakket. Argument is dat de stijghoogte meestal de bepalende factor is voor de verdroogde status van het gebied. Het freatische grondwater ondergaat veel fluctuaties en is daarom moeilijker te monitoren. De stijghoogte wordt gemeten in alle Natura2000 gebieden, onafhankelijk van de weerstand die aanwezig is tussen het watervoerende pakket en de bovenliggende freatische laag; x monitoring van freatische grondwaterstanden is optioneel. Het aantal te kiezen peilbuizen is sterk afhankelijk van de grootte van het gebied en de hydrologische karakteristieken. Het is in dit geval altijd maatwerk. De verantwoordelijkheid voor de monitoring van de stijghoogte in het onderliggende watervoerende pakket ligt bij de provincie. De verantwoordelijkheid voor de monitoring van freatische grondwaterstanden ligt bij het waterschap. Meestal worden deze grondwaterstanden al door het waterschap gemonitord. De monitoring wordt opgenomen in het verplichte beheerplan van het Natura2000 gebied (vastgesteld uiterlijk in 2011). Het streven is erop gericht om alle in de beheerplannen opgenomen watermaatregelen voor Natura2000gebieden vóór januari 2016 te hebben uitgevoerd (Provincie Noord-Brabant, 2008).
5
Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (nr. 2000/60/EG) is op 22 december 2000 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (EU, 2000). Daarmee is de richtlijn officieel van kracht geworden. Het hoofddoel van de KRW is het vaststellen van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Het hoofddoel van de KRW is het bereiken van de goede toestand voor grond- en oppervlaktewater. De goede toestand wordt weergegeven per oppervlaktewater4- en grondwaterlichaam5. Monitoring is nodig om te controleren of aan deze doelstellingen wordt voldaan. Voor grondwater gelden de volgende doelstellingen: 1. een goede chemische toestand (stoffen mogen de normen niet overschrijden) én; 2. een goede kwantitatieve toestand (de onttrekking is niet groter dan de aanvulling). Daarnaast is de relatie tussen grondwater, oppervlaktewater en natuur van belang: 3. de kwaliteit van het grondwater moet zó zijn dat dit het bereiken van de oppervlaktewaterdoelstellingen niet in de weg staat én dat het de natuur niet negatief beïnvloedt. Het gaat daarbij zowel om natuur in en rond de wateren (aquatische natuur) als landnatuur (terrestrische natuur); 4. hetzelfde geldt voor de grondwaterstand; ook die moet zodanig zijn dat het oppervlaktewater en de natuur geen significante schade ondergaan. Ad 1. De grondwaterkwaliteit is niet de verantwoordelijkheid van het waterschap. Uit deze KRW doelstelling volgt geen extra monitoringsverplichting. Ad 2. Het betreft hier met name het diepe grondwater. De verantwoordelijkheid van de monitoring van het diepe grondwater ligt niet bij het waterschap. Monitoring wordt vaak uitgevoerd door de provincie en waterwinbedrijven. Uit deze KRW doelstelling volgt geen extra monitoringsverplichting. 4
De KRW definieert een oppervlaktewaterlichaam als: ³Een onderscheiden watermassa van aanzienlijke omvang, zoals (eendeel van) een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal. Als aanbevolen minimumomvang van een oppervlaktewaterlichaam wordt een oppervlak van 50 ha of een stroomgebied van 10 km2 genoemd. Een lidstaat mag ook wateren met een kleinere omvang als waterlichaam definiëren. De hoofddoelstelling van de KRW geldt voor alle wateren in Europa, maar de KRW werkt dit nader uit voor waterlichamen´. 5 De KRW definieert een grondwaterlichaam als: ³een afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen´. Een watervoerende laag, ook wel µaquifer¶ genoemd, bestaat uit ³ één of meer ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen, die voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke grondwaterstroming naar ecosystemen aan het maaiveld of voor de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden grondwater´.
23/41
Ad 3. De grondwaterkwaliteit is niet de verantwoordelijkheid van het waterschap. De oppervlaktewaterkwaliteit is dit wel en wordt al gemonitord door het waterschap. Uit deze KRW doelstelling volgt geen extra monitoringsverplichting. Ad 4. Monitoring effect van grondwaterstand op het oppervlaktewater Door het onttrekken van grondwater neemt de hoeveelheid gedraineerd water door beken en rivieren af. Door de intensieve drainage door het oppervlaktewater is de voeding naar het grondwatersysteem afgenomen. In laag-Nederland is voldoende aanvoer van water en leidt dit niet tot droogvallende sloten. In hoog-Nederland kunnen de bovenlopen van de beken droogvallen. Voor de beoordeling van het effect van de kwelstroming naar afzonderlijke beken wordt gebruik gemaakt van de regionaal geselecteerde peilbuizen. Deze peilbuizen geven een idee van de veranderingen in de regionale kweldruk en zo de bijdrage aan de beken. Monitoring van interactie tussen grond en oppervlaktewater maakt geen deel uit van het standaard KRW monitoringmeetnet en wordt (vooralsnog) niet aan Brussel gerapporteerd (Ministerie van VROM, 2006). Uit deze KRW doelstelling volgt geen extra monitoringsverplichting. Monitoring effect van grondwaterstand op terrestrische ecosystemen Door het onttrekken van (diep) grondwater en het draineren van (ondiep) grondwater zijn natuurgebieden op land in Nederland verdroogd geraakt. Dit betekent zowel een lagere grondwaterstand dan gewenst als een verandering in waterkwaliteit door een verandering in kwelstromen. De KRW vraagt om een analyse waarbij rekening wordt gehouden met veranderingen in grondwaterstand op de terrestrische ecosystemen (Ministerie van VROM, 2006). Op dit moment worden deze effecten niet op het detailniveau van de monitoringsplannen van het waterschap gerapporteerd aan Brussel. Het waterschap monitort de grondwaterstanden in natuurgebieden. De terreinbeheerder is verantwoordelijk voor de monitoring van de toestand van terrestrische ecosystemen en het behalen van bepaalde natuurdoeltypen. Uit deze KRW doelstelling volgt geen extra monitoringsverplichting voor het waterschap. Monitoring ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater Lidstaten moeten in 2006 een monitoringprogramma hebben voor de ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater (art. 8.2). In het KRW-meetnet wordt onderscheid gemaakt tussen: toestand en trend-monitoring (globale ontwikkeling in de tijd) operationele monitoring (vinger aan de pols in waterlichamen die ³at risk´ zijn) De toestand- en trendmonitoring dient plaats te vinden voor alle hieronder genoemde biologische kwaliteitselementen:
x x x x
samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton, samenstelling en abundantie van de overige waterflora, samenstelling en abundantie van de benthische ongewervelde fauna en de samenstelling, abundantie en leeftijdsstructuur van de visfauna.
Operationele monitoring (en derhalve ook de ecologische beoordeling) dient evenwel slechts plaats te vinden voor parameters van één of meer biologische kwaliteitselementen die het meest gevoelig zijn voor menselijke belastingen. Aangezien operationele monitoring met name bedoeld is om de effectiviteit van de maatregelenprogramma¶s vast te stellen, is deze vorm van monitoring en bijbehorende beoordeling het meest relevant. Bij toestand en trend monitoring wordt binnen elk geselecteerd waterlichaam (in West-Brabant zijn er 25 waterlichamen) in principe één meetlocatie gekozen. In de Richtlijn KRW Monitoring Oppervlaktewater en Protocol Toetsen & Beoordelen januari 2011 staat uitgewerkt hoe de monitoring plaats moet vinden en hoe getoetst en beoordeelt kan worden. Voor nadere informatie betreffende de KRW-monitoring (door waterschap Brabantse Delta) zie verder de volgende sites: x http://www.brabantsedelta.nl/zakelijk/waterthema's/items_waterthema's/normen x http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/water-ruimte/ecologie_maatregelen/handleiding/eurichtlijnen/krw_monitoring x http://krw.stowa.nl/Projecten/KRW_maatlatten.aspx?pId=49
24/45
6.
Grondwaterrichtlijn
De Grondwaterrichtlijn is een dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en is eind 2006 definitief vastgesteld (2006/118/EC). De Grondwaterrichtlijn richt zich specifiek op het beschermen van de chemische kwaliteit van het grondwater. De Grondwaterrichtlijn is een uitwerking van de KRW (zie paragraaf 5 van deze bijlage). Uit de grondwaterrichtlijn volgt geen extra monitoringsverplichting voor het waterschap.
7.
Vergunningen
Voor het uitvoeren van maatregelen is een aanlegvergunning noodzakelijk van de betreffende gemeente waar de maatregelen worden uitgevoerd. Daarnaast kan een ontheffing op de Keur van waterschap Brabantse Delta noodzakelijk zijn. Op dit moment zijn er nog geen aanlegvergunningen aangevraagd die voorwaarden stellen aan de monitoring. Over het algemeen voldoet het waterschap al aan de eisen die gesteld kunnen worden in een aanlegvergunning, echter hier wordt natuurlijk ook specifiek op gelet. De keur van het waterschap (Waterschap Brabantse Delta, 2005) gaat met name in op de waterkeringen en oppervlaktewateren. Grondwater wordt slechts tweemaal genoemd in relatie tot aanvoeren, afvoeren, lozen en onttrekken van oppervlaktewater. In volledig beschermde gebieden geldt nog een apart vergunningen regime (zie artikel 4.20 van de keur) waarin de negatieve invloed op de grondwaterstand in de beschermde gebieden wordt meegenomen.
8.
Subsidie
Subsidieverstrekkers kunnen aanvullende eisen stellen aan monitoring. Over het algemeen zullen de gestelde eisen geen aanvullende monitoringsinspanning vergen.
9.
Meetnet
9.1 Inrichting meetnet Bij het meetnetontwerp wordt zoveel mogelijk uitgegaan van bestaande grondwatermeetpunten zodat de extra inspanning voor het plaatsen van meetpunten wordt beperkt en gebruik kan worden gemaakt van historische tijdreeksen. In (en om) de meeste natuurgebieden zijn reeds lokale meetnetten aanwezig waarvan een deel in het DINO-loket zit. De aanwezigheid van tijdreeksen van meetpunten geeft een belangrijke meerwaarde. Zo kan met behulp van een tijdsreeksanalayse de meteorologie uit de reeks worden gefilterd waardoor een eventuele trend overblijft die aangeeft of het natter of droger is geworden. Een nieuw te plaatsen meetpunten in een natuurgebied moet representatief liggen binnen een bepaalde ecohydrologische zone. In ieder geval niet in de oever of aan de rand van een sloot. In percelen die binnen zo'n zone nog greppeltjes kent, wordt het meetpunt min of meer centraal tussen deze greppels geplaatst (Provincie Noord-Brabant, 2002c).
9.2 Plaatsing peilbuizen Enkele algemene normen bij de inrichting van meetpunten (Provincie Noord-Brabant, 2002a): x Plaatsing van de peilbuizen dient te gebeuren volgens de NEN norm 5766; x Peilbuizen en peilschalen worden vervolgens ingemeten t.o.v. NAP; x Zet de buizen zo neer dat deze toegankelijk zijn voor monsternemers, maar niet op drukke punten; x Let op overlast bij het beheer van de grond; x Grondwatermeetpunten moeten minstens 10 meter, bij voorkeur 25 meter van een sloot staan en zo ver mogelijk van bebouwing of wegen, minstens 10 meter maar bij voorkeur 15 meter. Dit geldt natuurlijk niet als het doel is om vernatting bij bebouwing te meten; x Meetpunt niet in kuilen of lokale hoogtes; x Let er op of het perceel gedraineerd is. Bij gedraineerde percelen moet de peilbuis midden tussen de drains worden geplaatst;
25/41
x x
x x x x
x
x x x x
Plaats het filter op de juiste diepte zodat peilbus niet droogvalt. Probeer uit meetgegevens de seizoensfluctuatie te herleiden en de filterhoogte hierop af te stemmen. Indien geen gegevens hierover voorhanden zijn, hou dan rekening met een seizoensfluctuatie van maximaal 2 meter; In alle gevallen bij voorkeur meetpunten ruim boven maaiveld (circa 60 cm) en met een beschermkoker afwerken. Hierdoor is peilbuis goed zichtbaar, waardoor beschadiging voorkomen kan worden. Ook wordt hiermee voorkomen dat oppervlaktewater (aan maaiveld) de filterbuizen in kan stromen. In situatie met regelmatige inundatie moeten peilbuizen in ieder geval boven maaiveld worden afgewerkt; Indien het niet mogelijk is de peilbuizen boven maaiveld af te werken dan met straatpot aan maaiveld afwerken; Meetlocaties die niet goed zichtbaar zijn (op maaiveldhoogte afgewerkt) in het veld markeren met een paal; langs een weg de paal of beschermkoker uitrusten met reflector; Filterlengtes en dieptes afstemmen op bodemopbouw. Bij leemlagen opletten met de diepte. In slecht doorlatende lagen langere filters gebruiken. Als ook de grondwaterkwaliteit bepaald wordt dan filterdiepte afstemmen op meetvraag; Doorsnede buis minimaal 33 mm. Voor bemonsteren van grondwaterkwaliteit (niet de verantwoordelijkheid van het waterschap) is het aanbevelenswaardig 50 mm als diameter aan te houden. In deze buizen kan voor bemonsteren een onderwaterpompje gebruikt worden waarmee representatieve monsters genomen kunnen worden; In het boorgat worden afdichtingen (kleiproppen) aangebracht om de omstorting aan boven en onderzijde van het waarnemingsfilter en om doorboorde klei of veenlagen af te dichten. Met de proppen aan boven en onderzijde van het filter wordt voorkomen dat er bij bemonstering via de omstorting water van een andere diepte aangetrokken wordt; De ondiepe grondwaterkwaliteit moet worden gemeten in de wortelzone met filters rond 40 tot 60 cm onder maaiveld; Bij kwaliteitsmetingen van macro-ionen geen toepassing van PVC materiaal, gebruik buis van PE of ander geschikt materiaal; Een profielbeschrijving maken op decimeters nauwkeurig. Het op dat moment zichtbaar waterpeil en fluctuatie beschrijven en in de omgeving waargenomen kwelverschijnselen noteren; Een locatieschets maken met afstanden, detailontwatering, afwatering en grondgebruik.
Waterschap Brabantse Delta voldoet aan bovenstaande algemene normen bij de inrichting van meetpunten. Het werkproces voor de plaatsing van peilbuizen staat uitvoerig beschreven in de Werkinstructie Inrichten Meetpunt (Waterschap Brabantse Delta, 2009a) dat onderdeel uitmaakt van het kwaliteitshandboek van het waterschap. Grondwaterbuizen worden geplaatst volgens de NEN norm 5766 (zie NEN norm 5766 en 5741 (NEN, 2003a,b)). Van elke geplaatste buis worden de gegevens (locatie, datum van plaatsing, boorstaat, filterdiepte) verzameld en opgeslagen door de Medewerker Gegevensbeheer. De meetlocaties worden ook gewaterpast, bij voorkeur door de afdeling GIS waarbij de nauwkeurigheid afhankelijk is van het meetdoel en de kosten. Het plaatsen van grondwaterbuizen wordt in principe uitbesteedt aan een externe partij (Waterschap Brabantse Delta, 2009a). Voor meer informatie wordt verwezen naar van het kwaliteitshandboek van het waterschap: Startpagina Monitoring waterkwaliteit en waterkwantiteit. Hier worden alle procesbeschrijvingen, werkinstructies, formulieren en andere documenten ontsloten, die betrekking hebben op de monitoringsproducten.
10. Filterdiepte De diepte van het filter hangt af van de te verwachte laagste grondwaterstand. Als de meetpunten in de zomer worden geplaatst is dit makkelijker in te schatten dan bij plaatsing in de winter. Een goede aanwijzing geeft de reductiezone aan. Onder deze grens komen geen oxidatieverschijnselen voor en kan worden gezien als de gemiddeld laagste grondwaterstand. Om ook in extreme situaties te kunnen doormeten, dient het filter ongeveer 50 tot 75cm onder dit niveau te worden geplaatst. Een filterlengte van één meter wordt aanbevolen (TNO, 2005). Voor de meeste meetpunten zal één filter voldoende zijn. Soms veroorzaken lokale leem-, klei- of veenlagen, schijnspiegelsituaties. In deze gevallen dienen twee filters te worden geplaatst, één boven de slecht doorlatende laag en één onder de leemlaag. Waar dit het geval is, valt niet van te voren te bepalen. Tijdens de installatie van het meetpunt zal moeten worden besloten of er één of twee filters worden geplaatst. Een leemlaag van 10 cm kan al een sterke invloed hebben op de grondwaterstand waardoor een tweede filter noodzakelijk is (TNO, 2005).
26/45
11.
Onderhoud
Voor het in goede staat houden van de meetpunten is het belangrijk de meetpunten goed te onderhouden (Provincie Noord-Brabant, 2002a). Aanbevolen onderhoudsschema: x 3-jaarlijkse controle van de algemene technische staat en bereikbaarheid van meetpunten; meetpunten kunnen vernield zijn of vol- of overlopen; x 3-jaarlijkse controle op de administratieve gegevens (coördinaten, filterdieptes e.d.); x 3-jaarlijkse controle van de diepte van de meetfilters, zodat eventuele verstoppingen kunnen worden geconstateerd; x 6-jaarlijks schoonpompen van filters.
12.
Meetfrequentie en duur
De grondwater- en oppervlaktewaterpeilmetingen moeten minstens om de 14 dagen plaatsvinden (Provincie Noord-Brabant, 2002c). Bij korte meetperiodes van drie tot vijf jaar worden veel betere tijdreeksmodellen verkregen met hoogfrequente metingen dan met tweewekelijkse metingen. Een voorwaarde is echter dat de neerslag- en verdampingsgegevens voor hetzelfde tijdsinterval beschikbaar zijn. Gegevens op dagbasis blijkt het beste modelinterval bij de huidige meteorologische gegevens (TNO, 2005). De meerwaarde van het gebruik van hoogfrequente metingen neemt af met de meetperiode. Bij een meetperiode van 5 tot 10 jaar maakt het bijna geen verschil meer of hoogfrequent (op dagbasis) of tweewekelijks wordt gemeten. Waterschap Brabantse Delta hanteert voor de uitvoering van grondwaterstandmetingen als norm een automatische meting met een diver (automatische apparatuur) met een meetfrequentie van één keer per dag om 05:00 uur. Hiervan kan gemotiveerd van worden afgeweken. Het uitlezen en de opslag van data gebeurt (minimaal) vier keer per jaar. Alle data wordt na validatie aangeleverd aan TNO en is daarmee algemeen toegankelijk (zie paragraaf 13 van deze bijlage). Het waterschap heeft ook nog meetpunten in beheer waar handmatig om de 14 dagen de grondwaterstanden worden opgenomen.
13.
Opslag en kwaliteitscontrole van meetgegevens
Projectmonitoring wordt zoveel mogelijk opgenomen in reguliere monitoringsprogramma's. De metingen worden ingevoerd in een centrale database bij waterschap Brabantse Delta. Het waterschap gebruikt hiervoor de database en analyse software WISKI (meer informatie op www.wiksi.de). Na een kwaliteitscontrole door het waterschap worden de gegevens geleverd aan TNO (Bouw en Ondergrond) om opgenomen te worden in Dino-loket6 (Digitaal Informatie Systeem van de Nederlandse Ondergrond). Hiermee zijn alle gegevens voor iedereen toegankelijk en kan er zoveel mogelijk gebruik van worden gemaakt. De gegevens in het Dino-loket kunnen gratis worden opgevraagd door particulieren. Voor meer informatie over het proces van gegevensverwerking en kwaliteitscontrole wordt verwezen naar het document Invoeren en opslaan (PB410) (Waterschap Brabantse Delta, 2009b) dat onderdeel uitmaakt van het kwaliteitshandboek van het waterschap.
14.
Evaluatie7
Op basis van meetgegevens worden de maatregelen geëvalueerd op hun effect. Bij de start van het project wordt de nulsituatie vastgelegd. De evaluatie vormt de basis voor het bijsturen van de ingezette maatregelen: zijn de juiste maatregelen genomen, zijn de maatregelen voldoende en is dus de verdroging bestreden of is het onvoldoende en zijn juist aanvullende maatregelen nodig. Ook kan evaluatie inzicht geven in de haalbaarheid van doelen. Daarnaast heeft de projectmonitoring een duidelijke bijdrage aan de beleidsmonitoring, waardoor de evaluaties ook een belangrijke schakel vormen in de bijsturing van beleid (Provincie Noord-Brabant, 2002c).
6
Het Dino-loket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond. Het Dino-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Het archief omvat diepe en ondiepe boringen, grondwatergegevens, sonderingen, geo-elektrische metingen resultaten van geologische, geochemische en geomechanische monsteranalyses, boorgatmetingen en seismische gegevens. Website: www.dinoloket.nl. 7 Delen van dit hoofdstuk zijn overgenomen uit de rapportages Handboek projectmonitoring verdrogingsbestrijding: Richtlijnen voor ontwerp, inrichting en evaluatie van een meetnet (Provincie Noord-Brabant, 2002a) en Beleidsmeetnet verdroging Provincie Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, 2002c).
27/41
15.
Wat
Waar dienen de meetgegevens nu aan te worden getoetst? Dit ligt aan de doelen van het project en het meetdoel van het betreffende meetpunt: x Is het doel van het meetpunt het vaststellen van een eventueel uitstralingseffect dan dient de gemeten grondwaterstand te worden vergeleken met de grondwaterstand voor de maatregelen (nulmeting) en aan de eventueel modelmatig berekende grondwatertanden van de effecten van de vernatting. Als er negatieve effecten (schade) zijn berekend dan kan het zijn dat hiervoor een schadevergoeding is uitgekeerd. De evaluatie dient om vast te stellen of de berekende grondwaterstanden correct waren. Ook kunnen deze meetpunten gebruikt worden bij eventuele klachten of schadeclaims van belanghebbenden. x
Staat een grondwatermeetpunt binnen een natuurgebied dan worden de meetresultaten gebruikt voor het vaststellen van de vernatting van het gebied (beleidsdoelen). De gemeten grondwaterstanden dienen te worden getoetst aan het (hydrologische) streefbeeld. Met het streefbeeld wordt het hydrologische regime bedoeld dat nodig is om het gewenste natuurdoeltype te realiseren. Dat is eenvoudig wanneer overal rond de buis hetzelfde natuurdoeltype gepland is en het maaiveld vlak is. In dat geval kunnen de streefwaarden voor de grondwaterstand direct worden afgeleid uit de hydrologische randvoorwaarden van het natuurdoeltype zoals vastgelegd in de OGOR natuur in Noord-Brabant, hydrologische randvoorwaarden voor Brabantse natuurdoeltypen (Provincie Noord-Brabant, 2005b). In werkelijkheid komen echter vaak meerdere doeltypen rond het meetpunt voor en is er vrijwel altijd sprake van reliëf. In dergelijke gevallen is het zonder meer uitgaan van de streefwaarden niet zinnig, omdat dat een grondwaterstandsverloop vereist dat fysiek onmogelijk is. Er is dus vaak een interpretatie nodig om te bepalen welke grondwaterstand in de omgeving van de buis het meest tegemoet komt aan de eisen van de voorkomende natuurdoeltypen. Daarnaast is het natuurdoeltype niet altijd optimaal afgestemd op de lokale terreinomstandigheden en waterhuishouding. De gewenste natuurdoeltypen zijn soms zeer gedetailleerd (tot op perceelsniveau) vastgelegd. Het is echter fysiek onmogelijk om de daarbij behorende specifieke hydrologische randvoorwaarde te realiseren op dit detailniveau. Soms zal een bijstelling van de natuurdoelen nodig zijn op basis van de kennis over de lokale omstandigheden en de vroegere en huidige waterhuishouding. Om bovenstaande redenen wordt in de praktijk wordt vaak getoetst aan de beoogde vernattingsdoelstelling (bijvoorbeeld een stijging GHG van 20 cm). De vernattingsdoelstelling is gebaseerd op het optimale hydrologische regime dat nodig is om het gewenste natuurdoeltypen in de omgeving van het meetpunt te realiseren.
Het waterschap is verantwoordelijk voor de monitoring van de grondwaterstanden en de evaluatie van de meetresultaten. Afhankelijk van de resultaten vindt bijstelling en vervolgonderzoek plaats. Bijstelling kan betekenen aanpassingen aan het watersysteem, maar mogelijk ook een bijstelling van het gewenste natuurdoeltype. Op sommige plaatsen is het niet mogelijk om het vereiste hydrologische regime dat nodig is voor het gewenste natuurdoeltype te realiseren. Het toetsen of de natuurdoeltypen worden behaald is niet de taak van het waterschap, maar dient uitgevoerd te worden door de natuurbeheerder. Bij de evaluatie van de maatregelen staat de vraag centraal: in hoeverre is het hydrologisch streefbeeld bereikt? (Provincie Noord-Brabant, 2002a). Afhankelijk hiervan dient besloten te worden hoe verder met het project te gaan, of het afgerond kan worden of dat er aanvullende maatregelen benodigd zijn. Hierbij kunnen zich vier situaties voordoen: 1. Het streefbeeld is bereikt, het project kan dan worden afgerond. Een selectie van meetpunten gaat over naar het beleidsmeetnet. 2. Het streefbeeld is niet bereikt: aanvullende maatregelen moeten genomen worden. Binnen het project worden de aanvullende maatregelen genomen. Monitoring zal blijven plaatsvinden en een hernieuwde evaluatie zal op termijn uitgevoerd worden. Het kan wenselijk zijn het meetnet aan te passen. Op bepaalde plaatsen waar de gewenste resultaten bereikt zijn kan de monitoring worden stopgezet, op andere plaatsen waar de doelen niet zijn bereikt kan intensievere of meer procesgerichte monitoring noodzakelijk zijn. 3. Aanvullende maatregelen moeten genomen worden echter zijn binnen de kaders van het project niet haalbaar. Denk hierbij aan maatregelen die op langere termijn wel realiseerbaar geacht worden, of maatregelen in de sfeer van (grote) grondwateronttrekkingen. De streefbeelden blijven gehandhaafd en in de projectevaluatie wordt aangegeven welke aanvullend maatregelen benodigd zijn. Ook hier wordt het project afgerond, en zal een selectie van meetpunten overgaan naar het beleidsmeetnet. 4. Het streefbeeld kan met (aanvullende) maatregelen niet gerealiseerd worden, ook niet op langere termijn. In dit laatste geval is de aanpassing van het streefbeeld aan de orde.
28/45
16.
Hoe
Er zijn verschillende manieren mogelijk om grondwaterstanden te verwerken en te presenteren. Een aantal worden hier behandeld.
17.
Vergelijk actuele, historische en gewenste grondwaterstanden
Om een beeld te verkrijgen van de mate van verdroging kan een beeld vervaardigd worden van de actuele ongecorrigeerde grondwaterstand afgezet tegen de historische grondwaterstanden en de gewenste grondwaterstanden. Hiermee kan een beeld verkregen worden van de huidige grondwaterstand in vergelijking met de historische grondwaterstand voor het meetpunt. Daarnaast ontstaat een beeld van in welke mate er nu, maar ook in het verleden, voldaan werd aan de streefbeelden. (Provincie Noord-Brabant, 2002a).
18.
Tijdreeksen corrigeren op weersinvloeden
Als er langere meetreeksen beschikbaar zijn is het mogelijk om de grondwaterstandsmeetreeksen te corrigeren op weersinvloeden. Dit kan met behulp van een tijdreeksanalyse met transfer-ruis modellering8. Daarbij wordt de invloed van neerslag en verdamping op de meetreeks uitgefilterd. Overblijven dan de µantropogene¶ invloeden: de veranderingen in de grondwaterstand die door menselijke ingrepen veroorzaakt worden. Om uit gemeten reeksen te destilleren welke effect de genomen maatregelen hebben gehad, wordt een correctie van weersinvloeden sterk aanbevolen. Voor niet gecorrigeerde reeksen blijft het altijd de vraag of schommelingen worden veroorzaakt door een zeer natte periode of dat er structureel veranderingen optreden door getroffen maatregelen. (Provincie Noord-Brabant, 2002a). Om een zorgvuldige tijdreeksanalyse te kunnen uitvoeren zijn reeksen van minimaal 4 á 7 jaar nodig. Van deze periode dient minimaal de eerste 1 á 2 jaar te zijn van de situatie voorafgaand aan de genomen maatregelen (nulsituatie). Hoog frequente metingen, bijvoorbeeld met dataloggers, zijn aan te bevelen. Voor en uitgebreidere beschrijving van de aanpak van tijdsreeksmodellering wordt verwezen naar TNO (2006).
19.
Stambuizen en referentiebuizen
Ook kunnen de korte meetreeksen van recent geplaatste peilbuizen worden verlengd door middel van de inzet van stambuizen (buistype I). Door het uitvoeren van een tijdreeksanalyse van de stambuizen en het vertalen van de gevonden relatie naar de recent geplaatste peilbuizen (buistype II) kunnen deze in ³het verleden verlengd´ worden (Provincie Noord-Brabant, 2002a). TNO (2006) beschrijft deze methode als volgt: x Buistype I: bemeten ver voor de ingreep: Buistype I is bedoeld om voor een zo lang mogelijk periode kennis te verkrijgen over de dynamiek van het grondwater en het gemiddelde tijdsgemiddelde niveau van de grondwaterstand. Dit is van belang om een goede schatting te kunnen maken van de effecten van de ingrepen. Buistype I kunnen als de zogenaamde referentiemeetpunten worden gezien. x Buistype II: bemeten begint vlak voor de ingreep: Buistype II kan om praktische redenen pas later geïnstalleerd worden, de zogenaamde projectmeetpunten. Deze buizen dienen hoofdzakelijk om het ruimtelijk beeld van de effecten zo nauwkeurig mogelijk te schatten. Ook kan een vergelijking worden gemaakt met een referentiebuis in een gebied wat niet wordt beïnvloedt door projectmaatregelen. De verandering van de grondwaterstand in de referentiebuis geeft dan de grootte aan van de weersinvloeden. Hiermee kunnen de fluctuaties in het wel beïnvloedde gebied worden gecorrigeerd. Met deze methode is het alleen mogelijk een globale trend te bepalen, exacte bepaling van de structurele grondwaterstand is lastig (Provincie Noord-Brabant, 2002a). De methode waarin tijdreeksen worde gecorrigeerd op weersinvloeden met behulp van transfer-ruis modellering is aan te bevelen boven het gebruikt van referentiebuizen.
8
Een transfer-ruisanalyse is een statistische methodiek, die in staat is effecten te kwantificeren van invloedrijke factoren op de grondwaterstand zoals neerslag, verdamping, etc. Veranderingen in één van deze invloedrijke factoren leidt tot een verandering van de grondwaterstand. Het model bepaalt op basis van de beschikbare gegevens de relaties tussen de invloedsfactoren en de grondwaterstand. Vaak wordt de software Menyanthes gebruikt voor de analyses.
29/41
20.
Wanneer
Wanneer de evaluatie van de vernattingsmaatregelen dient plaats te vinden is deels afhankelijk van het project. De Provincie Noord-Brabant geeft aan dat conform gemaakte afspraken in kader van de natte natuurparel door het waterschap uiterlijk vijf jaar na de genomen inrichtingsmaatregelen een evaluatierapportage worden overlegd aan de provincie, waarin de effecten van herinrichting op de grondwaterstand worden geëvalueerd. Voor sommige projecten, waar de maatregelen een beperkte omvang hebben, zal eerder (na één of twee jaar) geëvalueerd kunnen worden. De Provincie Noord-Brabant (2002c) geeft ook aan dat in het kader van de 4-jaarlijkse rapportage van het beleidsmeetnet verdroging en de 4-jaarlijkse Regionale Water Systeem Rapportage (RWSR) verdroging gegevens aangeleverd dienen te worden door het waterschap. Dit betekent echter niet dat een volledige evaluatie van alle projectmeetpunten uitgevoerd dient te worden. Het is wenselijk om tussentijds, na één of twee jaar, een tussenevaluatie uit te voeren. Hierin wordt de stand van zaken van de monitoring bekeken en wordt gecontroleerd of de juiste parameters op de juiste plek worden gemeten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het waterschap (Provincie Noord-Brabant, 2002a). Een evaluatie kort (na één of twee jaar) na de uitvoering van de vernattingsmaatregelen heeft het grote nadeel dat er vaak nog geen lange meetreeksen van de grondwaterstanden beschikbaar zijn, waardoor de waarde van de evaluatie minder kan zijn. Zoals in paragraaf 16 van deze bijlage aangegeven is het wenselijk om langere meetreeksen te gebruiken voor de evaluatie.
30/45
Bijlage 2: Profiel Habitattype zwakgebufferd ven
31/41
32/45
33/41
34/45
35/41
36/45
37/41
38/45
39/41
Bijlage 3: Maatregelkaart herinrichting Oude Leij (concept versie 23 april 2012)
40/45
D
T
L
Rielsedijk
L
D
D
D
T
Rillaarse
V TRAJECT 5
D
L
L
L
L
D
L
L
L
L
T
TRAJECT 5 TRAJECT 4
Baan
D
L
D
DD M L
D
D
GOIRLE
L
D
L D
L
L D
LD
L
D
L
T
DL
L
D
D
L
D
T
D
L
D
L
D
e
LD
L
D
L
D
L
M
L
M
M
D
M
M
M
M
M
M
M M
M
H
M
H
M
M
H
M
M H M
M
H M
M
M
M
M
ML
ML
ML
ML
t aa tr ns ke Ve
D
D
T ML
D
D
M
D
L
D
T
D
T
T D
T D
L L
D DL L
T D
M
M
D
TD
M
Duiker
T
Stuw
D
Lokale oeververbreding t.b.v. meer variatie (b = ca. 2 m)
T
Kadastrale grens
Verwijderen bodemval
D
Waterloop
Vispaseerbaar maken bodemval
L
D
Nieuwkerkse dijk
2D Vispasseerbaar maken stuw
M
Dempen watergang
Aanbrengen knijpstuw
L
D
L
Afgraven verhoogde oever
Natte zone
Eus selp ad
Aanleggen watergang
Moeraszone
Verondiepen watergang
Vochtig hooiland
Afgraven kade
Waterhuishouding herstellen
D
(Ziggo, Prov. Noord Brabant, KPN, Eurofiber, Reggefiber)
Data-telecom
(Enexis. Prov. Noord Brabant)
Elektra, laagspanning
(Enexis)
Elektra, middenspanning
Aanleggen poel
(Gem. Goirle, Gem. Alphen-Chaam, Gem. Baarle-Nassau)
(Ned. Gasunie, Defensie)
L
Locatie inbrengen zand
Locatie aanbrengen boomstam in beek (h = 0,2 m)
(Gem. Goirle, Gem. Alphen-Chaam, Gem. Baarle-Nassau)
Riool onder druk
Riool vrijverval
Buisleiding gevaarlijke inhoud
getekend
20-04-2012
23-05-2012
datum
C. van Doveren
akkoord
C. van Doveren
D L M
L M
D LD
L LD M M
M
L
9W3795
projectnummer
Telefoon Fax E-mail Internet
/ 2323-100
tekeningnummer
Boschveldweg 21 Postbus 525 5201 AM 's-Hertogenbosch +31 (0)73 687 41 11 +31 (0)73 612 07 76
[email protected] www.royalhaskoning.com
HASKONING NEDERLAND B.V. Infrastructuur en Transport
gecontroleerd
C. van Doveren
C. van Doveren
(Brabant Water)
(Enexis, Intergas energie)
bladnr.
van
M.Oosterbaan
Waterleiding
M. Oosterbaan
(Enexis, Intergas energie)
Gasleiding, hoge druk
Gasleiding, lage druk
Definitief ontwerp
fase
Waterschap Brabantse Delta
Oude Leij
M
Verondiepen beek (0,2 m) d.m.v. aanbrengen boomstammen en inbrengen zand
L
DP 16
D
es
Legenda
Bestaand
Maatregelen
omschrijving
Diverse wijzigingen
L
H
Legenda
A
revisie
opdrachtgever
project
omschrijving
1:6000
schaal
Overzicht maatregelen
A0
formaat
DL
RIEL
1B.3 Verwijderen bodemval
DP 15
0
300 meter
Regte Heide
De Ze s Blok sk
dijk ede Twe
L
DP 13
Brake lsep ad
Leun svoo rtsest raat
1A.11 Verondiepen zijwaterlopen
TRAJECT 4 TRAJECT 3
3A Aanbrengen knijpstuw (overstortput) op duiker
DP 14
1B.2 Uitvoeren kleinschalige morfologische ingrepen
DP 12
DP 11
Aerschotsedijk
M
D
L
ke
en
oer
M
L
ef
D
enm
k dij se ot ch rs Ae
D
Pap De
Ho
D
D
t
1B.1 Aanpassen beekprofiel beekbodem 20cm verhogen
He
1A.11 Verondiepen zijwaterlopen
D
sbaantje Nieuwkerk
L
fk
D
1A.11 Verondiepen zijwaterlopen Aandachtspunt: mogelijk hoge historische waarde
D
D
oe
D
tH
D
D
1A.3 Natte zone aansluiten op Oude Leij
TRAJECT 3 TRAJECT 2
Aandachtspunt: zwak gebufferd ven
1A.11 Verwijderen stuw
L
D
D
D
D
D
an ba se rg bu Til D
t traa
L
1A.5 Aanleg poel ter plaatse van te dempen beek
M D LD
1A.2 Nieuw beektrac op laagste punt, type moerasbeek Opschonen bestaande greppel L
D
de Ou D
D LMD
DP 10
Goors
D D
D
D
1A.11 Verondiepen zijwaterlopen
DP 8
D D
DP 7
DP 6
D D
M
1A.8 Afgraven (ca. 6m) kade t.b.v. moeraszone DP 9
D D
Blekendreef
L
M
M
k edij Aels D
1000 meter
D D
M
1A.4 Gelijdelijk dempen huidige beekloop, afgraven verhoogde oever en inrichting moeraszone met poelen en natte boszone
M
1A.6 Waarborgen afwatering huidige poel richting natte zone
D D
D
g we se en ph Al
D
D
M
M
D D M
D
0
D
M
M
L
D M
D
D
T
L
MD
M
M
DP 5
DD
DD
1A.4 Gelijdelijk dempen huidige beekloop, afgraven verhoogde oever en inrichting moeraszone met poelen en natte boszone
D D
TRAJECT 2 TRAJECT 1
1A.9 Verwijderen houtwal t.b.v. doorsteek naar doorstroommoeras 1A.10 Verondiepen zijwaterlopen
DP 2
2A Aanbrengen hellingbaan t.p.v. bodemval
DP 1
DP 4
1A.7 Vervangen duiker (nieuwe BOB), locatie afhankelijk van Goorstra at onderzoek kabels en leidingen
DP 3
1A.12 Herstel detailontwatering (ondiep) t.b.v. laanbomen
T
1A.1 Aantakking Oude Dorpswaterloop en aanleg moeraszone + doorsteek naar doorstroommoeras
1A.11 Verondiepen zijwaterlopen
T
D
L
M D
T
M
L
M D
ind Hondse T
DD
De D onge
T
M
T
T
DD
n aa eb les ar Ba
LD M
L
D
D
Dorpswaterloop
D M
TRAJECT 1
He
TD
D
TD
D
T D M
D
s
ven
M
L
D
L L
DM
L
eno
ML
Natura 2000
T D
D
s Het Sa
De Scha ns
Be lsl ijn tje
Oud eT ilbu rgs eba an
De D onge
ken
De Sc hrie
Natte Natuurparel
M
T
L
D
D
L
DM
D
t D
T
D
st slu Bo
D
L L
raa D
T
M
D D
L
L ML L
M D
L
TDM
Pastoriehoef
TD
D
D
Overzicht beektrajecten, Natura2000 en NNP
D
L
L
schaal 1:20.000
D
M
L
M
TLL
rst T
L
ML L
D
M
L D
L
T
D
Ste
De
Goo D
Be lsl ijn tje DL
D L
Legenda
L
LL
T
L
Filename : L:\Sites\NL-Denbosch\Project\9W3795\Technical_Data\CAD\kader\DO\2323-100a - Inrichtingsplan Oude Leij.dwg
Le ij Ou de D
D M
D
lestraat
L
M
DL
L M
LD
Kr uis ba an D D
L L M
D L L M D
T
D D
D
D
D
D
DD
D
D
Bijlage 4: Overzicht te meten parameters zwakgebufferd ven
WnsPakket
WnsParameter
WnsCode
WnsOmschrijving
algemene chemie
Geleidendheid
WNS6673 GELDHD [mS/cm] [INSU] [OW]
algemene chemie
Zuurgraad
WNS3835 pH [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Schuim
WNS7146 SCHUIM [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Temperatuur
WNS3838 T [oC] [INSU] [OW]
algemene chemie
zuurstof
WNS3839 O2 [%] [INSU] [OW]
algemene chemie
Vuil
WNS8074 VUIL [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Bedekking ijzeroer
WNS8075 BDKYZR [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
zuurstof
WNS3840 O2 [mg/l] [INSU] [OW]
algemene chemie
Gloeirest
WNS7385 GR [%] [dg] [OW]
algemene chemie
Olie
WNS6813 OLE [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Doorzicht
algemene chemie
Troebelheid
WNS6855 ZICHT [m] [INSU] [OW] TROEBHD [DIMSLS] [INSU] WNS6856 [OW]
algemene chemie
Kleur
WNS6927 KLEUR [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Geur
WNS7073 GEUR [DIMSLS] [INSU] [OW]
Ijzer en alkaliteit
ijzer
WNS1042 Fe [mg/l] [NVT] [OW]
Ijzer en alkaliteit
Alkaliteit
WNS5022 ALKLTT [meq/l] [NVT] [OW]
nutriënten
stikstof
WNS2333 N [mg/l] [N] [OW]
nutriënten
nitraat
WNS2753 NO3 [mg/l] [Nnf] [OW]
nutriënten
ammonium
WNS2337 NH4 [mg/l] [Nnf] [OW]
nutriënten
ammoniak
WNS1404 NH3 [mg/l] [N] [OW]
nutriënten
totaal fosfaat
WNS2354 P [mg/l] [P] [OW]
nutriënten
nitriet
WNS2752 NO2 [mg/l] [Nnf] [OW]
nutriënten
orthofosfaat
WNS2786 PO4 [mg/l] [Pnf] [OW]
nutriënten
stikstof Kjeldahl
WNS2323 NKj [mg/l] [N] [OW]
zouten
sulfaat
WNS1836 SO4 [mg/l] [NVT] [OW]
zouten
chloride
WNS2261 Cl [mg/l] [NVT] [OW]
te monitoren parameters zwakgebufferd ven
41/41
Bijlage 5: Overzicht te meten parameters doorstroommoeras
WnsPakket
WnsParameter
WnsCode
WnsOmschrijving
algemene chemie
Geleidendheid
WNS6673 GELDHD [mS/cm] [INSU] [OW]
algemene chemie
Zuurgraad
WNS3835 pH [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Schuim
WNS7146 SCHUIM [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Temperatuur
WNS3838 T [oC] [INSU] [OW]
algemene chemie
zuurstof
WNS3839 O2 [%] [INSU] [OW]
algemene chemie
Vuil
WNS8074 VUIL [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Bedekking ijzeroer
WNS8075 BDKYZR [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
zuurstof
WNS3840 O2 [mg/l] [INSU] [OW]
algemene chemie
Gloeirest
WNS7385 GR [%] [dg] [OW]
algemene chemie
Olie
WNS6813 OLE [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Doorzicht
algemene chemie
Troebelheid
WNS6855 ZICHT [m] [INSU] [OW] TROEBHD [DIMSLS] [INSU] WNS6856 [OW]
algemene chemie
Kleur
WNS6927 KLEUR [DIMSLS] [INSU] [OW]
algemene chemie
Geur
WNS7073 GEUR [DIMSLS] [INSU] [OW]
Ijzer en alkaliteit
ijzer
WNS1042 Fe [mg/l] [NVT] [OW]
Ijzer en alkaliteit
Alkaliteit
WNS5022 ALKLTT [meq/l] [NVT] [OW]
nutriënten
stikstof
WNS2333 N [mg/l] [N] [OW]
nutriënten
nitraat
WNS2753 NO3 [mg/l] [Nnf] [OW]
nutriënten
ammonium
WNS2337 NH4 [mg/l] [Nnf] [OW]
nutriënten
ammoniak
WNS1404 NH3 [mg/l] [N] [OW]
nutriënten
totaal fosfaat
WNS2354 P [mg/l] [P] [OW]
nutriënten
nitriet
WNS2752 NO2 [mg/l] [Nnf] [OW]
nutriënten
orthofosfaat
WNS2786 PO4 [mg/l] [Pnf] [OW]
nutriënten
stikstof Kjeldahl
WNS2323 NKj [mg/l] [N] [OW]
zouten
sulfaat
WNS1836 SO4 [mg/l] [NVT] [OW]
zouten
chloride
WNS2261 Cl [mg/l] [NVT] [OW]
te monitoren parameters doorstroommoeras
42/45
43/45