Drs. Marjan de Gruijter Drs. Fabian Dekker
Monitor en evaluatie van het project Vliegende Brigade Maatschappelijke Stage Deel 1 Behoefteonderzoek
Verwey-Jonker Instituut in opdracht van CIVIQ, Instituut voor vrijwillige inzet Juni 2006
Inhoud 1
Inleiding
5
1.1 1.2 1.3 1.4
Maatschappelijke stage Vliegende Brigade Monitor en evaluatie Opbouw van de rapportage
5 6 7 7
2
Behoefteonderzoek betrokken organisaties
9
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Doelen van maatschappelijke stage Activiteiten Verantwoordelijkheden Uitvoering Randvoorwaarden
9 10 11 12 13
3
Behoefteonderzoek scholieren
15
3.1 3.2 3.3 3.4
De enquête Respons en achtergrondkenmerken van de leerlingen Vrijwilligerswerk Maatschappelijke stage
15 15 16 19
4
Conclusies en aandachtspunten voor het vervolg
25
4.1 4.2 4.3
Conclusies betrokken organisaties Conclusies scholieren Aandachtspunten voor het vervolg
25 26 28
1
Bijlage De expertmeetings
29
Verslag Expertmeeting Vliegende Brigadiers Verslag Expertmeeting Schoolpersoneel en maatschappelijke organisaties
29 33
2
37
3
Bijlage Achtergrondinformatie over de scholierenenquête
Verwey-Jonker Instituut
1
Inleiding Deze rapportage doet verslag van het eerste deel van de monitoring en evaluatie van het project Vliegende Brigade maatschappelijke stage. Dit project van CIVIQ, instituut voor vrijwillige inzet, NOC*NSF, NUSO, Scouting en het Nederlandse Rode Kruis1 heeft tot doel samenwerking te stimuleren tussen maatschappelijke organisaties en scholen bij de ontwikkeling van maatschappelijke stages voor scholieren in het voortgezet onderwijs. Aan het Verwey-Jonker Instituut is gevraagd om het project Vliegende Brigade te monitoren en te evalueren. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op het begrip maatschappelijke stage. Daarna volgt een bespreking van de totstandkoming, de werkwijze en het doel van het project Vliegende Brigade. Vervolgens beschrijven we op welke wijze het Verwey-Jonker Instituut het project monitort en evalueert. Dit hoofdstuk sluit af met een leeswijzer.
1.1 Maatschappelijke stage Maatschappelijke stage is een vorm van leren binnen of buiten de school. Leerlingen voeren vanuit de school een vrijwillige activiteit uit, waardoor ze kennismaken met het nemen van verantwoordelijkheid voor een gemeenschapsbelang. Sinds de jaren negentig is de maatschappelijke stage een terugkerend onderwerp op de politieke agenda. Het doel van de maatschappelijke stage is tweeledig. Aan de ene kant wordt maatschappelijke stage genoemd in verband met een brede kennismaking van jongeren met de samenleving en de ontwikkeling van waarden en normen. Aan de andere kant maken jongeren door maatschappelijke stage kennis met vrijwilligerswerk. Voor de stimulering van maatschappelijke stage is een aantal moties in de Tweede Kamer ingediend. In het regeerakkoord is opgenomen dat maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs bevorderd zal worden. Dit is geconcretiseerd in de onderwijsbegroting voor 2004. Daarin is opgenomen dat in 2007 25% van de scholen in het Voortgezet Onderwijs (VO) maatschappelijke stage moet aanbieden. Dit betekent dat de maatschappelijke stage op het lokale niveau vorm moet krijgen en daadwerkelijk dient te worden uitgevoerd. Het enthousiasme hiervoor is bij scholen en vrijwilligersorganisaties zeker aanwezig, maar de samenwerking tussen deze partijen ontwikkelt zich moeizaam. Uit eerder gehouden pilots is geconcludeerd dat veel organisaties moeite hebben om het aanbieden van maatschappelijke stage op zich te nemen. Oorzaken liggen onder andere in onbekendheid met schoolsituaties, tijdgebrek, 1
De Nationale Jeugdraad was betrokken bij de ontwikkelfase van het project, maar niet bij de uitvoering. Na de start van het project hebben nog drie nieuwe partners zich aan het project gecommitteerd. Deze nieuwe projectpartners zijn Landschapsbeheer Nederland, Vereniging Humanitas en de Stichting Wilde Ganzen.
5
onervarenheid in het omgaan met (groepen) jongeren en in een beperkt zicht op de eigen (extra) werkzaamheden hierbij. Kortom: veel organisaties hebben onvoldoende competentie en vaardigheden in huis om maatschappelijke stage tot een succes te maken. Daarnaast ontbreekt het scholen aan een lokaal netwerk van vrijwilligersorganisaties om groepen leerlingen maatschappelijke stage te laten doen. Scholen maken daarom graag gebruik van een centraal contact voor het vrijwilligerswerkveld.
1.2 Vliegende Brigade CIVIQ, NOC*NSF, NUSO, Scouting, en het Nederlandse Rode Kruis hebben een samenwerkingsproject ontwikkeld om gezamenlijk de maatschappelijke stage breed neer te zetten. Centraal staat de vraag hoe onderwijs en lokale vrijwilligersorganisaties gemotiveerd, gestimuleerd en ondersteund kunnen worden. Uit ervaring blijkt dat een deskundige coördinatiefunctie op lokaal niveau daarbij onmisbaar is. Alleen dán wordt een divers aanbod aan stageplaatsen gecreëerd. En alleen dán blijft het niet bij eenmalige experimenten, maar wordt een basis gelegd voor kwalitatieve en duurzame resultaten. De projectpartners, die elk in de afgelopen jaren al kennis van en ervaring met maatschappelijke stage hebben opgedaan, hebben hiertoe een landelijke Vliegende Brigade maatschappelijke stage geformeerd. Deze Vliegende Brigade bestaat uit enthousiaste toppers uit de huidige pilotprojecten en andere gekwalificeerde organisaties. Het gaat om mensen uit de gelederen van bijvoorbeeld Scouting, NOC*NSF (sportbonden), NUSO, het Nederlandse Rode Kruis. Het zijn mensen die al ervaring hebben met maatschappelijke stage en het begeleiden van samenwerkingsprocessen met genoemde partijen, en die affiniteit hebben met het thema. De groep heeft een intensief trainingsprogramma gekregen om in korte tijd in veel gemeenten aan de slag te kunnen gaan. Zo kunnen ze maatschappelijke stage tot een succes maken voor beide partijen: jongeren én maatschappelijke organisaties. Deze kopgroep van experts verspreidt de kennis via lokale coördinatoren maatschappelijke stage. Dit zijn mensen die bij lokale steunfuncties voor vrijwilligersorganisaties of vrijwilligersorganisaties zelf werken, en kunnen zorgen voor structurele inbedding van de maatschappelijke stage in de betreffende gemeenten. Een tweede onderdeel van het project Vliegende Brigade is een lokale coördinatiefunctie maatschappelijke stage. De achterliggende gedacht is dat deze functie een cruciale schakel is om lokale projecten maatschappelijke stage kwaliteit te geven en duurzaam in te bedden bij de maatschappelijke organisaties en in het onderwijs. Een lokale coördinator trekt projecten uit boven het niveau van incidentele experimenten en zorgt dat er wordt geleerd van ervaringen. De lokale coördinator beschikt over kennis van beide sectoren en onderhoudt uitgebreide lokale netwerken met de organisaties. De lokale coördinatiefunctie maatschappelijke stage kan worden ingevuld door lokale steunpunten vrijwilligerswerk, sportkristallisatiepunten (Olympische steunpunten, sportservicebureaus) en sterke maatschappelijke organisaties die breder kunnen werken dan voor hun eigen leden: sterke sportverenigingen, speeltuinverenigingen scoutingafdelingen en lidorganisaties jeugdraad.
6
De doelen van het project Vliegende Brigade maatschappelijke stage zijn: • Goede, veilige en uitdagende maatschappelijke stageplaatsen realiseren voor jongeren van het vmbo, havo en vwo en roc. • Per schooljaar gaan jongeren in dertig gemeenten maatschappelijke stage lopen en maken daardoor kennis met vrijwilligerswerk. Gemiddeld zijn daarbij per gemeenten honderd jongeren betrokken. • Verspreid over Nederland zijn deskundige lokale coördinatoren maatschappelijke stage beschikbaar. Scholen en organisaties schakelen deze expertise in voor duurzame lokale samenwerkingsverbanden maatschappelijke stage.
1.3 Monitor en evaluatie Het Verwey-Jonker Instituut monitort en evalueert het project Vliegende Brigade maatschappelijke stage. Dit gebeurt door te onderzoeken op welke wijze maatschappelijke organisaties een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van maatschappelijke stage voor scholieren, en in hoeverre jongeren daardoor gestimuleerd worden tot deelname aan vrijwilligerswerk. Het onderzoek monitort zowel het proces (procesevaluatie) als de concrete resultaten (effectevaluatie). Bij de procesevaluatie gaat het om de resultaten die betrekking hebben op de concrete producten of stappen die gerealiseerd zijn om de uiteindelijke doelen te bereiken. De output heeft vooral betrekking op ontwikkelde training, de instrumenten, het stageaanbod van maatschappelijke organisaties en de sturingsmogelijkheden van betrokken organisaties. De effectevaluatie gaat over de vraag of de uiteindelijke doelen zijn gerealiseerd. Is er een aanbod gerealiseerd voor maatschappelijke stage in dertig gemeenten, zijn per gemeenten gemiddeld honderd jongeren bereikt en wat betekent dit voor de beeldvorming en motivatie van jongeren ten aanzien van vrijwilligerswerk? De resultaten van de metingen worden telkens teruggekoppeld naar de uitwisselingsbijeenkomsten voor de kwaliteitsverbetering van het aanbod. Dit vormt een feedbackloop. Daarin worden zowel de resultaten van de procesevaluatie teruggekoppeld, als de inventarisatie van de behoefte van betrokkenen, de kwaliteitsbeoordeling en de resultaten van de effectmeting. Op basis van de resultaten is te beoordelen of aanpassing van het aanbod nodig is, opdat maatschappelijke stage voorziet in een duurzame versterking van het vrijwilligerswerk. Hierbij gaat vooral de aandacht uit naar jongeren met een bepaalde achterstand, de relatie met het schooltype en type maatschappelijke organisatie. Het Verwey-Jonker Instituut monitort en evalueert het project Vliegende Brigade maatschappelijke stage op drie momenten. Eerst voert het instituut een behoefteonderzoek uit, waarin de wensen en behoeften van lokale coördinatoren bij maatschappelijke organisaties en van scholieren in kaart worden gebracht. Dit onderzoek vormt de zogenaamde nulmeting. Vervolgens vindt een procesonderzoek (tussenevaluatie) plaats. Tot slot zal een eindevaluatie worden verricht naar de bereikte resultaten.
1.4 Opbouw van de rapportage Deze rapportage doet verslag van de eerste deelstudie, het behoefteonderzoek. Het doel van het behoefteonderzoek is tweeledig. Enerzijds is nagegaan wat de behoeften zijn van de betrokken organisaties (scholen en maatschappelijke organisaties) wat betreft de inhoud en de organisatie van de maatschappelijke
7
stage. Anderzijds is onderzocht hoe scholieren denken over maatschappelijke stage en wat hun verwachtingen zijn. Hoofdstuk twee gaat in op de behoefte van de betrokken organisaties. Hoofdstuk drie geeft weer hoe scholieren tegen maatschappelijke stage en vrijwilligerswerk aankijken. In hoofdstuk vier worden conclusies getrokken over de behoeften en wensen van betrokken partijen (scholen, maatschappelijke organisaties en scholieren). Ook komen de punten aan bod die aandacht behoeven voor het vervolg van het project Vliegende Brigade maatschappelijke stage.
8
Verwey-Jonker Instituut
2
Behoefteonderzoek betrokken organisaties In dit hoofdstuk staan de behoeften van scholen en maatschappelijke organisaties centraal. Het gaat daarbij om de wensen en behoeften die zij hebben wat betreft de organisatie en de inhoud van maatschappelijke stage. Om deze behoefte in kaart te brengen, zijn twee zogenaamde expertmeetings georganiseerd. Hierin is met betrokkenen onder andere gesproken over de huidige activiteiten, de samenwerking en doelen die men met de maatschappelijke stage nastreeft. Voor de eerste expertmeeting zijn vliegende brigadiers uitgenodigd. Zij hebben op bovenstaande onderwerpen gereflecteerd vanuit hun rol als aanjager van samenwerking bij maatschappelijke stage in de regio. Op de tweede expertmeeting waren vertegenwoordigers van middelbare scholen én maatschappelijke organisaties aanwezig. De bijeenkomst vond plaats in Tilburg, waar vanwege maatschappelijke stage al enkele jaren wordt samengewerkt tussen scholen en maatschappelijke organisaties. Van beide expertmeetings is een verslag gemaakt dat aan de deelnemers is toegestuurd ter accordering. De verslagen zijn in deze rapportage opgenomen in bijlage 1. In de verslagen van de twee expertmeetings zijn de drie perspectieven van brigadiers, scholen en maatschappelijke organisaties terug te vinden. In onderstaande paragrafen wordt – waar relevant – aangegeven in welk opzicht de perspectieven op maatschappelijke stage van elkaar verschillen. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de doelen van maatschappelijke stage in de ogen van de betrokken organisaties. In paragraaf 2.2 komen de activiteiten rondom maatschappelijke stage aan de orde. In paragraaf 2.3 gaat het om de verantwoordelijkheidstoedeling: wie doet wat of wie zou wat moeten doen? In paragraaf 2.4 wordt stilgestaan bij de feitelijke uitvoering van activiteiten. In de laatste paragraaf ten slotte bespreken we randvoorwaarden waaronder de doelen van maatschappelijke stage kunnen worden bereikt.
2.1 Doelen van maatschappelijke stage Zoals door velen al is geconstateerd: het begrip maatschappelijke stage wordt op diverse wijzen geoperationaliseerd. De een legt de nadruk op het (buitenschools) uitvoeren van een vrijwillige activiteit door scholieren, de ander benadrukt dat activiteiten worden verricht bij een vrijwilligersorganisatie. Deze verschillen geven aan dat ook de doelen van maatschappelijke stage kunnen verschillen, afhankelijk van het ideologische of praktische perspectief van de betrokkene.
9
Grofweg zijn drie soorten doelen te onderscheiden: • maatschappelijke stage als leerplaats of leerervaring voor individuele leerlingen; • maatschappelijke stage als bijdrage aan de samenleving; • maatschappelijke stage als broedplaats voor nieuwe vrijwilligers. Deze doelen sluiten elkaar niet uit; in de praktijk blijkt vaak sprake van een erkenning van alle drie de soorten doelen, waarbij partijen verschillende accenten leggen. In de expertmeetings bleken de vertegenwoordigers van scholen en maatschappelijke organisaties te zijn gestart met maatschappelijke stage vanuit een ideologische inslag: een weerwoord tegen de ontstane ‘ik-cultuur’. Door de scholen wordt echter ook naar voren gebracht dat het bieden van een unieke leerervaring aan scholieren een belangrijke overweging was. Een deelnemer bracht hierbij naar voren dat het hierbij niet alleen gaat om wat de leerling kan leren, maar ook om het benutten van de mogelijkheid om vooroordelen over (vmbo-)leerlingen in de wijdere samenleving weg te nemen. Het beeld van vmboleerlingen die over weinig vaardigheden beschikken en ‘probleemgevallen’ zijn, kan het best worden bestreden door te laten zien dat deze leerlingen wél iets kunnen en hiertoe ook gemotiveerd zijn. Door maatschappelijke organisaties wordt (ook) benadrukt dat het interesseren van jongeren voor vrijwilligerswerk een belangrijk doel is. Scholen benoemen (ook) de mogelijke leereffecten van maatschappelijke stage. In tegenstelling tot de ervaringen van sommige brigadiers met scholen die te zeer gefocust zijn op meetbare leerdoelen, benoemen de vertegenwoordigers van scholen in onze expertmeeting de doelen van maatschappelijke stage juist heel ruim. De scholen laten daarbij veel ruimte voor verschillende leerdoelen. Alle deelnemers aan de expertmeetings zijn het erover eens dat maatschappelijke stage leerervaringen oplevert. De brigadiers – in hun hoedanigheid van bruggenbouwers – noemen daarbij specifiek de leerervaringen voor de deelnemende organisaties: de scholen en de maatschappelijke organisaties. Zij komen met elkaar in contact en gaan relaties met elkaar aan. Dit is een gelegenheid om eens in de spiegel te kijken: wie zijn wij, wat willen we bereiken en hoe presenteren wij ons?
2.2 Activiteiten Hoewel voor de expertmeeting een beperkte groep mensen is gevraagd naar hun activiteiten, valt op dat sprake is van een grote diversiteit, zowel naar inhoud, als naar organisatie en samenwerking. Dit geldt voor individuele brigadiers, scholen en maatschappelijke organisaties, maar ook voor de samenwerkingsverbanden op regionaal niveau waarvan sommigen onderdeel zijn. Wat betreft de activiteiten van de brigadiers: een aantal is al langer bezig met het ondersteunen van netwerkontwikkeling in hun regio of met het bemiddelen bij vraag en aanbod naar maatschappelijke stage. Anderen zijn hiermee recenter gestart. Hierdoor is in hun regio een netwerk rondom maatschappelijke stage nog aan het ontstaan. Deze brigadiers vervullen ook in hun eigen geledingen een belangrijke rol bij het onder de aandacht brengen van de mogelijkheden van maatschappelijke stage en bij het ontwikkelen van strategieën om samen met anderen maatschappelijke stagemogelijkheden te gaan realiseren. Zoals hierboven is aangegeven zijn de vertegenwoordigers van scholen en maatschappelijke organisaties in onze expertmeeting afkomstig uit de regio Tilburg. Hier bestaat al enkele jaren een goed ontwikkeld samenwerkingsverband van scholen en maatschappelijke organisaties. Daarin neemt een welzijnsorganisatie coördinerende taken voor zijn rekening, zoals het zoeken naar en bemid-
10
delen bij stageplaatsen. Een aantal scholen heeft meegedaan in de pilotfase van maatschappelijke stage en heeft hierin waardevolle ervaringen. Er is ontevredenheid over het feit dat deze scholen na de pilot geen vervolgsubsidie hebben gekregen voor de maatschappelijke stage. In het Tilburgse zijn ook een aantal maatschappelijke organisaties goed bekend met maatschappelijke stage, omdat zij binnen het samenwerkingsverband al enige tijd leverancier van stageplaatsen zijn. Ook de vraag hoe de samenwerking verloopt, valt op diverse wijzen te beantwoorden. Brigadiers die recentelijk netwerken zijn gaan ontwikkelen vanwege maatschappelijke stage merken op dat het een grote uitdaging is om scholen bij dat proces te betrekken. Dit komt onder andere doordat maatschappelijke stage geen onderwerp is dat automatisch in het takenpakket van schoolmedewerkers zit. Dit zorgt ervoor dat het lang duurt voordat je met de juiste persoon om de tafel zit. Ook merken brigadiers op dat de jaarplanning van de school zeer bepalend is voor wat er wel, of niet kan binnen een school. Het ritme van de jaarplanning staat tussentijdse activiteiten of initiatieven soms in de weg. Scholen zijn volgens brigadiers overigens wel zeer geïnteresseerd in maatschappelijke stage en zij onderschrijven het nut ervan. Scholen die al maatschappelijke stage (willen) aanbieden, hebben al snel een grote vraag naar stageplekken. Immers, voor iedere leerling van een deelnemende klas moet een stageplaats beschikbaar zijn onder voorwaarden die passen bij het lesrooster, en bij de wensen van school en de leerling. Als de maatschappelijke stage positief verloopt – en dit is gelukkig vaak het geval – dan vergroot dit de vraag naar stageplaatsen in het volgende schooljaar. Méér leerlingen van meer klassen en meer scholen willen een maatschappelijke stage doen. Voor maatschappelijke organisaties heeft dit tot gevolg dat de tijden dat de stages informeel en incidenteel geregeld konden worden, voorbij zijn. Niet alleen krijgen zij te maken met een steeds grotere vraag naar stageplaatsen, ook doen zij steeds meer ervaringen op. Eén van die ervaringen is dat een leerling op de werkvloer goed begeleid moet worden, wil de maatschappelijke stage succesvol verlopen. Dit alles kost (extra) geld. Besteding van middelen aan maatschappelijke stage dient intern te worden verantwoord. Daarbij komt de vraag aan de orde wat het nut is van maatschappelijke stage voor de betrokken organisatie. Maatschappelijke organisaties stellen dat er bij scholen niet altijd gehoor is voor deze capaciteitsproblemen. Als samenwerking tussen scholen en organisaties eenmaal goed op gang is gekomen en er ruimte is voor overleg en het maken van afspraken, dan kunnen de partijen zich over het algemeen goed verplaatsen in de dilemma’s waar de ander mee te maken krijgt. De deelnemers aan de expertmeeting zijn het erover eens dat in samenwerking en overleg een hoop tijd en energie gaat zitten. Met het huidige proces van schaalvergroting is het in de toekomst niet (meer) mogelijk dat alle partijen bilateraal met elkaar overleggen. Ook het overzicht van vraag en aanbod gaat dan verloren. De meeste deelnemers aan de expertmeeting pleiten dan ook voor een centraal aanspreekpunt, waar men terecht kan met vraag en aanbod van maatschappelijke stages. In sommige regio’s is dit al in ontwikkeling, waaronder in Tilburg, waar de tweede expertmeeting plaatsvond.
2.3 Verantwoordelijkheden Op de vraag wie verantwoordelijk is voor maatschappelijke stage hebben de deelnemers aan de expertmeeting verschillende antwoorden gegeven. Iedereen is het erover eens dat een betrokkene eerst zelf verantwoordelijk is voor het
11
aandeel dat hij/zij zelf in de maatschappelijke stage heeft. Dat wil zeggen: de school is verantwoordelijk voor het introduceren van maatschappelijke stage bij de leerlingen en het faciliteren van deelname. De maatschappelijke organisatie is verantwoordelijk voor het aanbieden van een stageplaats en voor het begeleiden van de leerling ‘op de werkvloer’. De leerling is verantwoordelijk voor de keuze voor een (bepaalde) maatschappelijke stage en de uitvoering hiervan. Tot zover is men het met elkaar eens. Maar zoals hierboven al is aangegeven, zijn er ook activiteiten die hiermee nog niet ‘gedekt’ zijn en die zeker duidelijk toebedeeld moeten worden bij een stijging van het aantal leerlingen dat een maatschappelijke stage gaat doen. Bij de vraag en het aanbod van stageplaatsen in een bepaalde regio is afstemming nodig: hoe zorg je ervoor dat er voldoende stageplaatsen zijn en dat deze plaatsen ook worden vervuld door gemotiveerde leerlingen? Op dit moment wordt in de meeste regio’s nog gezocht naar, of geëxperimenteerd met, een (centraal) aanspreekpunt. Ook wat betreft de begeleiding in de school en op de werkvloer wordt nog volop gezocht naar effectieve werkwijzen. Op het niveau van de individuele leerling ten slotte speelt de vraag of deze zelf verantwoordelijk is voor het zoeken van een stageplaats, of dat dit door anderen zou moeten worden gedaan. De meeste deelnemers aan de expertmeeting zouden het liefst zien dat beide opties mogelijk zijn, afhankelijk van de keuze van de leerling. In de praktijk blijkt echter dat aan beide opties voor- en nadelen kleven die alleen kunnen worden opgelost als binnen het samenwerkingsverband heldere afspraken worden gemaakt over taken en verantwoordelijkheden.
2.4 Uitvoering Voorafgaand aan de bespreking van de uitvoering van maatschappelijke stage moet worden opgemerkt, dat veel deelnemers aan de expertmeeting de term maatschappelijke stage onduidelijk vinden. De term suggereert dat in een (professionele) setting specifieke kennis en vaardigheden moet worden opgedaan. Daarmee komt de vraag in het vizier wat de maatschappelijke stage anders maakt dan de beroepsgerichte stage (in het vmbo). Het element van vrijwillige inzet komt in de term juist weer niet goed tot uitdrukking. Kortom, de term maatschappelijke stage is soms lastig om ‘de boer mee op te gaan’. Dit geldt bijvoorbeeld voor het informeren van de ouders van de leerlingen. Het is soms lastig uit te leggen dat maatschappelijke stage ook kan inhouden dat leerlingen ook na schooltijd, in de avond of in het weekend, activiteiten moeten uitvoeren. Ook voor leerlingen is maatschappelijke stage aanvankelijk een abstract begrip. In Gelderland is een promotie-dvd gemaakt die kan worden gebruikt als introductie en voorbereiding in klassen. In de regio Tilburg is het mogelijk om welzijnsorganisatie Contour te vragen voor een introductieles. Dit gebeurt ook in andere regio’s. Er worden diverse vormen van maatschappelijke stage aangeboden. Er zijn stages in de zorgsector, het welzijn, de sport, verzorging van dieren, natuur en landschap en kinderopvang. Stageplaatsen zijn vaak voor individuele leerlingen, maar er zijn ook groepstages, waarin een aantal leerlingen gezamenlijk activiteiten verrichten bij een maatschappelijke organisatie. Ook de begeleiding van de leerlingen is divers. Afhankelijk van het soort organisatie waar de leerling in terecht komt en het soort activiteiten dat moet worden verricht, wordt meer of minder intensieve begeleiding ingezet. In alle gevallen vindt echter een vorm van begeleiding vanuit de maatschappelijke organisatie plaats. Sommige scholen steken daarnaast veel energie in het inhoudelijk voorbereiden van de leerling op de stage. Terugkoppeling van de ervaringen naar de school vindt niet altijd
12
plaats. Scholen vinden het soms lastig om hiernaar te vragen als met de stage geen studiepunten kunnen worden verdiend. Een school gaf aan in ruil voor een stageverslag toch een studiepunt toe te kennen. Wat betreft de uitvoering van maatschappelijke stage: een systematisch overzicht is op basis van de expertmeetings niet te geven. Het aanbod van maatschappelijke stages staat centraal in deelstudie 2.
2.5 Randvoorwaarden Met de deelnemers aan de expertmeeting is gesproken over de vraag welke voorwaarden aanwezig moeten zijn voor de betrokken organisaties om hun doelen te kunnen bereiken. De meest genoemde voorwaarde voor het welslagen van maatschappelijke stages in een regio is een centraal aanspreekpunt, zoals hierboven is aangegeven. De deelnemers ervaren de huidige situatie als ‘nog niet uitgekristalliseerd’ of ‘onduidelijk’. Het centrale aanspreekpunt moet vraag en aanbod bij elkaar brengen en verantwoordelijk zijn voor die onderdelen van maatschappelijke stage in de regio, die de individuele verantwoordelijkheid van de betrokkenen overstijgt. Een tweede – in diverse bewoordingen – vaak genoemde voorwaarde is het duidelijk definiëren binnen de eigen organisatie van de doelen van maatschappelijke stage en de rol die de eigen organisatie kan spelen in het verwezenlijken hiervan. Als dit duidelijker is hopen betrokkenen effectiever te kunnen overleggen en samenwerken met andere partijen. Een aantal deelnemers aan de expertmeeting stelt dat het formuleren van eigen doelen en kwaliteitscriteria ertoe zal leiden dat zij een sterkere positie hebben ten opzichte van andere betrokken partijen. Kortom, aan het helder afbakenen van verantwoordelijkheden – een derde vaakgenoemde voorwaarde – gaat een reflectie vooraf binnen de eigen organisatie over wat met maatschappelijke stage bereikt zou moeten worden. Naar buiten toe zou – wat betreft de deelnemers aan de expertmeeting – de maatschappelijke stage nog veel beter over het voetlicht kunnen worden gebracht. Gedacht wordt aan het presenteren van ‘best practices’ en het benoemen van de opbrengsten van maatschappelijke stage, ook naar mogelijke financiers. Daarnaast stelt een aantal deelnemers aan de expertmeeting dat een zakelijke benadering van maatschappelijke stage een voorwaarde is voor het overleven ervan in de toekomst. Als meer en meer scholen en leerlingen gaan deelnemen, dan is het noodzakelijk om te werken met geformaliseerde afspraken waaraan een projectplan met een begroting ten grondslag ligt. Dit punt sluit aan bij een laatste – maar in de ogen van de deelnemers zeer belangrijke – voorwaarde, namelijk voldoende financiering. Maatschappelijke stages kosten geld en als er meer vraag komt naar maatschappelijke stages, dan zullen de kosten stijgen. Sommige deelnemers aan de expertmeetings pleiten in dit kader voor het nagaan van de implicaties van het succes van maatschappelijke stage op landelijk niveau.
13
Verwey-Jonker Instituut
3
Behoefteonderzoek scholieren In dit hoofdstuk staan de behoeften van scholieren centraal als het gaat om maatschappelijke stage. Om deze behoeften te inventariseren is een onlineenquête ontwikkeld. Hieronder volgt een verslag van de antwoorden die scholieren gaven op de vragen van het online onderzoek.
3.1 De enquête In het behoefteonderzoek onder middelbare scholieren is gevraagd naar de ervaringen en verwachtingen over maatschappelijke stages. Aangezien bijna alle jongeren actief zijn op het internet (zie bijvoorbeeld het onderzoek van Interview-NSS, 2004), hebben de onderzoekers besloten om de respondenten via een online-enquête te ondervragen. De adressen van de scholen zijn aangeleverd via de vliegende brigadiers. De volledige vragenlijst bestaat uit 47 vragen, en bestaat uit zowel open als gesloten vragen. In een aantal gevallen zijn stellingen geponeerd, waarbij de leerlingen de keuze hebben uit meerdere antwoordcategorieën. Uiteindelijk hebben acht scholen meegedaan aan de scholierenenquête. De periode van dataverzameling liep van november 2005 tot en met half maart 2006. In de volgende paragraaf wordt in beeld gebracht hoeveel leerlingen de vragenlijst hebben ingevuld en welke achtergrondkenmerken deze leerlingen hebben. In paragraaf 3.3 doen we verslag van de ervaringen die de leerlingen hebben met vrijwilligerswerk. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk komen de beelden en verwachtingen rondom de maatschappelijke stage bij leerlingen aan bod.
3.2 Respons en achtergrondkenmerken In totaal hebben 482 leerlingen de vragenlijst volledig ingevuld2 . De gemiddelde tijdsduur van het invullen was elf minuten. Hieronder wordt ingegaan op de achtergrondkenmerken van de leerlingen. In bijlage 2 is meer informatie over de scholierenenquête opgenomen. 1. Type onderwijs Allereerst geven wij een overzicht van de achtergrondkenmerken van de leerlingen. Aan de leerlingen is bijvoorbeeld gevraagd naar het type onderwijs dat zij volgen. 2
482 leerlingen hebben de vragenlijst volledig ingevuld. Een klein aantal leerlingen heeft enkele vragen niet ingevuld. Deze antwoorden van deze leerlingen zijn wel meegenomen. De omvang van de totale groep respondenten komt daarmee op 502.
15
Onderwijstype 1. Gymnasium 2. VWO 3. HAVO 4. VMBO 5. Speciaal Onderwijs Totaal Tabel type onderwijs
(N=502)
In % 2,4 33,1 20,5 40,4 3,6 100%
Vooral vmbo-leerlingen hebben aan de online-enquête deelgenomen (ruim 40%). Aangezien ook de categorieën vwo en havo redelijk zijn gevuld, kunnen we ook uitspraken doen over deze groepen. De respons vanuit het gymnasium en het speciaal onderwijs is hiervoor te klein. 2. Schooljaar De cijfers laten zien dat aan dit onderzoek vooral is deelgenomen door leerlingen uit het derde (35,5%), vierde (33,5%) en vijfde leerjaar (30,9%) (n=502). 3. Leeftijd De meeste leerlingen zijn 16 jaar (41,2%) of 15 jaar oud (32,7%) (n=502). 4. Geslacht Een ander kenmerk van de steekproef is de redelijk gelijke verdeling naar geslacht. In totaal hebben 213 jongens (42%) en 289 meisjes (58%) de enquête ingevuld (n=502). 5. Geboorteland leerling Kijkend naar het geboorteland van de leerlingen, zien we dat ruim 94% in Nederland is geboren (n=502). 6. Geboorteland ouders Aan de leerlingen is ook gevraagd om het geboorteland van de ouders in te vullen. Ruim 86% van de ouders is geboren in Nederland (n=502). 7. Opleidingsniveau en huidige arbeidssituatie Opvallend is het hoge opleidingsniveau van de ouders (n=502). Opleidingsniveau HBO/universitair Middelbaar onderwijs Basisonderwijs Moeder 34% 39% 2% Vader 47% 26% 2% Tabel opleidingsniveau ouders3
Wat betreft de arbeidssituatie van de ouders kan worden opgemerkt, dat de ouders in de meeste gevallen een baan hebben (88% van de vaders, en 72% van de moeders).
3.3 Vrijwilligerswerk In deze paragraaf worden de bevindingen uit de scholierenenquête gepresenteerd voor het onderwerp vrijwilligerswerk.
3
In de tabel is de groep leerlingen die geen antwoord heeft gegeven niet opgenomen. Daarnaast is de invulling van de antwoordcategorie ‘geen onderwijs’ te verwaarlozen (voor beide ouders 1%).
16
We hebben de leerlingen allereerst een aantal stellingen voorgelegd, die ingaan op de perceptie van vrijwilligerswerk (n=502). (in percentages)
Helemaal mee oneens
Vrijwilligerswerk is voor 4% jong en oud Vrijwilligerswerk is iets 3% doen voor de samenleving Iedereen moet ten 10% minste één keer in zijn leven vrijwilligerswerk doen Vrijwilligerswerk wordt 9% ondergewaardeerd in de samenleving In mijn omgeving is het 8% heel gewoon om vrijwilligerswerk te doen Vrijwilligerswerk is heel 7% leuk Het is gaaf om gratis 14% werk te doen voor anderen Vrijwilligerswerk is heel 6% makkelijk Vrijwilligerswerk is heel 12% stoer werk Vrijwilligerswerk kost 17% helemaal niet veel tijd Tabel beeldvorming vrijwilligerswerk
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
5%
11%
46%
34%
3%
10%
62%
22%
17%
37%
26%
10%
24%
34%
28%
6%
17%
48%
23%
4%
10%
59%
20%
4%
26%
44%
12%
3%
19%
61%
13%
3%
26%
54%
6%
2%
39%
35%
9%
1%
Uit de tabel blijkt dat middelbare scholieren in meerderheid vinden dat vrijwilligerswerk zowel voor jong als oud is. Of vrijwilligerswerk gemakkelijk, stoer, gaaf en/of leuk is om te doen, is voor veel scholieren lastig te beantwoorden. Zij lijken hier meestal (nog) geen specifieke ideeën over te hebben. Wellicht ten overvloede: dit heeft waarschijnlijk te maken met het gegeven dat de meerderheid (nog) niet met vrijwilligerswerk in aanraking is gekomen. Dit verklaart het neutrale invulgedrag bij de vragen over de beeldvorming van vrijwillige participatie. Opvallend is de relatie die leerlingen leggen tussen het doen van vrijwilligerswerk en de grote verwachte tijdsbesteding. De meerderheid van de leerlingen heeft het idee dat vrijwilligerswerk veel tijd kost. Er lijkt verdeeldheid te bestaan over de mate van waardering van vrijwilligerswerk in de samenleving. Ongeveer een derde vindt dat vrijwilligerswerk voldoende gewaardeerd wordt, een derde heeft geen mening, terwijl eveneens een derde van de leerlingen vindt dat vrijwilligerswerk wel degelijk ondergewaardeerd wordt. De stelling dat iedereen eigenlijk één keer in zijn leven vrijwilligerswerk zou moeten doen, is voor veel leerlingen eveneens een twijfelgeval. Middelbare scholieren zijn er wel van overtuigd dat met vrijwilligerswerk iets voor de samenleving wordt gedaan (84%).
17
Ongeveer de helft van de leerlingen geeft aan dat in zijn of haar directe omgeving iemand vrijwilligerswerk verricht. Dit betreft vaak een vriend(in) en/of moeder en/of vader. Zij werken vooral met kinderen, bij een sportclub, of organiseren evenementen of eenmalige activiteiten. Bereidheid tot het verrichten van vrijwilligerswerk In de online-enquête is onder meer gevraagd naar de bereidheid van leerlingen om vrijwilligerswerk te verrichten (n=502). In het algemeen is de bereidheid om vrijwilligerswerk te verrichten hoog. Ongeveer 49% is bereid om voor drie maanden, een middag via school vrijwilligerswerk te doen4. De meerderheid vindt wel dat dit binnen schooltijd dient te gebeuren. Slechts 14% staat negatief tegenover vrijwilligerswerk. Als er een beloning tegenover staat, bijvoorbeeld in de vorm van extra studiepunten, neemt de bereidheid met 17% toe. Ervaring(en) met vrijwilligerswerk Een belangrijke variabele die de beeldvorming zou kunnen verklaren, is de vraag of de leerlingen al eerder vrijwilligerswerk hebben verricht. In ons onderzoek is gevraagd naar de feitelijke participatie, de redenen waarom iemand vrijwilligerswerk heeft gedaan, en de manier waarop men met vrijwilligerswerk in contact is gekomen (zie ook de volgende tabel). Eerdere deelname Percentage N Ja, ik heb al eens vrijwilligerswerk gedaan 48,2% 242 Soort vrijwilligerswerk Werken met kinderen 33% 78 Werken bij een sportclub 29% 69 Organiseren van evenementen of eenmalige activiteiten 20% 48 Werken voor een belangenorganisaties 17% 40 Helpen met activiteiten op school 17% 40 Zorgen voor dieren 15% 35 Anders 15% 35 Werken met ouderen 11% 26 Werken met gehandicapten 9% 22 Werken met jongeren 8% 20 Werken met zieke mensen 5% 12 Bestuurswerk 4% 9 Organiseren van activiteiten voor buurtbewoners 4% 9 Helpen met veiligheid of schoonmaak in de buurt 3% 6 Werken bij religieuze organisaties 3% 7 Begeleiden van vluchtelingen 1% 3 Tabel eerdere ervaring(en) met vrijwilligerswerk (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
In totaal zijn er 242 leerlingen (48%) die al eerder vrijwilligerswerk hebben verricht. Onder deze groep heeft de meerderheid met kinderen gewerkt, of was bij een sportclub actief. Ook het organiseren van evenementen of eenmalige activiteiten scoort relatief hoog. Behalve naar het type vrijwilligerswerk, zijn vragen gesteld over de wijze waarop leerlingen met het vrijwilligerswerk in contact zijn gekomen, en waarom ze hiervoor hebben gekozen.
4
Als we een onderscheid maken naar leerlingen zónder ervaring met vrijwilligerswerk, daalt dit percentage licht naar 42% (n=260).
18
Van de leerlingen die al eerder vrijwilligerswerk hebben verricht, geeft circa 30% aan dat zij door iemand zijn gevraagd om dit te doen. In 20% van de gevallen verlopen de contacten via de school. In 17% van de gevallen maakt de leerling melding van contacten via vrienden en kennissen. Een vergelijkbaar percentage geldt voor contacten via de sportclub. Het merendeel van de leerlingen die al ervaring hebben met vrijwilligerswerk, doet dit omdat ze hiermee andere mensen helpen (58%). Genoemd wordt ook: het opdoen van nieuwe sociale contacten (27%) en het gezellig bezig zijn met leeftijdsgenoten (27%). Het idee dat leerlingen vrijwilligerswerk verrichten omdat het moet, lijkt in mindere mate van invloed te zijn op de participatie. Dit wordt door ongeveer 13% gerapporteerd.
3.4 Maatschappelijke stage Tot zover zijn we nog niet specifiek ingegaan op de maatschappelijke stage in het vrijwilligerswerk. In deze paragraaf wordt nagegaan in hoeverre leerlingen bekend zijn met de maatschappelijke stage en hoe ze hier tegenaan kijken. De meeste leerlingen (44%) zeggen dat de school niet eerder een maatschappelijke stage heeft aangeboden. Ongeveer 15% geeft aan dat de school al wel eerder een maatschappelijke stage heeft georganiseerd. Van de leerlingen die berichten dat de school al eerder een maatschappelijke stage heeft georganiseerd, zijn er 46 scholieren (63%) die hieraan hebben deelgenomen. De overige leerlingen hebben hier niet aan deelgenomen. De in totaal 456 leerlingen die (nog) geen ervaring met maatschappelijke stage hebben opgedaan, vormen een bruikbare dataset binnen onze nulmeting. De leerlingen die wel in aanraking zijn gekomen met één van de verschijningsvormen van maatschappelijke stage, kunnen ons informeren over de ervaringen en motieven om hieraan mee te doen. De motivatie van leerlingen om al dan niet deel te nemen aan maatschappelijke stage is van groot belang voor het in kaart brengen van mogelijke knelpunten in het aanbod. Leerlingen die eerder hebben meegedaan aan een vorm van maatschappelijke stage, vertellen dat ze dit hebben gedaan omdat het moest (41%), omdat ze via deze weg nieuwe vaardigheden kunnen aanleren (32%) of omdat het simpelweg een mooie uitdaging is (18%). Dat er leerlingen zijn die wel in aanraking zijn geweest met maatschappelijke stage maar hier niet aan hebben meegedaan, is te relateren aan het gegeven dat de scholier toen nog niet op de betreffende school zat, of omdat zijn of haar klas hier niet aan deelnam. Het nut van maatschappelijke stage Als het gaat om het nut dat wordt toegeschreven aan maatschappelijke stages, maken we een onderscheid tussen leerlingen die wel (n=46), én leerlingen die niet eerder een maatschappelijke stage hebben verricht (n=456)5. Eerdere Helemaal deelname mee eens Ja (n=44) 50% Nee (n=448) 16% Tabel ‘Ik vind het goed dat
5
Geen Mee oneens mening 23% 18% 7% 38% 36% 5% scholen maatschappelijke stage invoeren’
Helemaal mee oneens 2% 4%
Bepaalde vragen zijn niet door alle leerlingen ingevuld. Dit komt in deze gevallen tot uiting in een lagere steekproefomvang (n).
19
Eens
Opvallend is dat leerlingen die al een maatschappelijke stage hebben verricht, positiever zijn dan leerlingen die nog geen ervaring hebben met maatschappelijke stage. Vervolgens hebben we de leerlingen gevraagd naar de motivatie om (weer) aan een maatschappelijke stage deel te nemen. We maken hierbij opnieuw een vergelijking tussen leerlingen die wel, én die niet eerder maatschappelijke stage hebben gelopen. Bereidheid tot deelname aan maatschappelijke stage We vroegen de leerlingen: ‘Als jouw school binnenkort (weer) maatschappelijke stage organiseert, heb je dan zin om daaraan mee te doen?’ Eerdere deel- Geen eerdere name (n=44) deelname (n=448) 61% 40% 2% 5%
Ja Nee, omdat het moeilijk is om een stageplaats te zoeken Nee, omdat ik niet zelf de klus mag kiezen 2% Nee, omdat werken met ouderen of zieken mij te 0% zwaar lijkt Nee, ik zal niets nieuws leren 0% Nee, omdat het teveel tijd kost 18% Nee, omdat ik te ver moet reizen 0% Nee, er staat geen financiële beloning tegenover 2% Nee, het levert geen studiepunten of certificaat op 7% Nee, het is geen gezellige of leuke klus 2% Nee, ik vind het geen nuttig werk 0% Nee, het sluit niet aan op een schoolvak of opleiding 2% Anders 11% Tabel motivatie deelname aan maatschappelijke stage (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
8% 3% 1% 26% 3% 9% 7% 5% 3% 5% 21%
Ook nu valt op dat leerlingen die al kennis hebben gemaakt met maatschappelijke stage, hierover positiever oordelen in vergelijking met leerlingen die hier nog geen ervaring mee hebben. In beide gevallen is de tijdsbesteding een veelgenoemd kenmerk om hier niet aan mee te doen. Bij het nalopen van de gegeven open antwoorden, zien we dat veel afhankelijk is van de situatie waarin de stage wordt verricht. ‘Het ligt er maar net aan. Wat voor werk is het, wanneer moet ik het doen, en welke raakvlakken zijn er met mijn opleiding.’ (citaat leerling) Leerlingen met eerdere ervaring zijn vooral gecharmeerd van het werken bij een sportclub (39%), het werken met kinderen (39%) en het zorgen voor dieren (34%). Leerlingen zonder ervaring ventileren eveneens een voorkeur voor het werken met kinderen (56%), werken bij een sportclub (42%) en het zorgen voor dieren (34%). Uit de vragen over de motivatie waarom een bepaald type vrijwilligerswerk de voorkeur heeft, volgt dat het helpen van andere mensen een belangrijke drijfveer is. Het opdoen van nieuwe sociale contacten geldt vooral voor leerlingen zonder ervaring.
20
Waarom dit type werk?
Eerdere deel- Geen eerdere name (n=44) deelname (n=448) 43% 34% 25% 42% 52% 50% 30% 26%
Nieuwe vaardigheden leren Nieuwe mensen leren kennen Andere mensen helpen Om gezellig samen met leeftijdsgenoten bezig te zijn Omdat het moet 7% 14% Vrijwilligerswerk is belangrijk en nodig voor de 18% 14% samenleving Voor dat gevoel van voldoening 7% 21% Mijn vrienden deden het, daarom wilde ik het 0% 2% ook eens proberen Het soort vrijwilligerswerk is interessant 21% 23% Leren durven experimenteren en uitdagingen 14% 19% aangaan Anders 9% 8% Tabel ‘waarom zou je voor dit type vrijwilligerswerk kiezen?’ (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
In het vervolg van deze rapportage, beperken we ons tot de dataset van de groep leerlingen zonder ervaring met maatschappelijke stage. Dit is gedaan omdat we bij de nulmeting zicht willen krijgen op de verwachtingen over de maatschappelijke stage6. Verwachtingen over maatschappelijke stage De kracht van de maatschappelijke stage is het besef dat je hiermee andere mensen kunt helpen (55%). Ook het opdoen van nieuwe sociale contacten (51%) en het aanleren van nieuwe vaardigheden (45%) scoren hoog. Het is daarnaast interessant om te zien welke negatieve verwachtingen leerlingen hebben van maatschappelijke stage. Wat lijkt je niet leuk? Als het teveel tijd kost Als het geen gezellige of leuke klus is Als ik niet zelf de klus mag kiezen Als het mij geen nuttig werk lijkt Als ik te ver moet reizen om het werk te doen Als ik emotioneel belastend werk moet doen Als ik daardoor niets nieuws leer Als je zelf een stageplaats moet zoeken Als het geen studiepunten of certificaat oplevert Als er geen financiële beloning tegenover staat Als vrijwilligerswerk niet aansluit op een schoolvak of opleiding Anders Tabel negatieve verwachtingen maatschappelijke stage
52% 52% 48% 36% 33% 30% 23% 21% 18% 17% 10% 3%
Dat leerlingen vooral leuke klussen willen doen, zal geen verbazing wekken. Wel is de tijdsbesteding een aandachtspunt. Maatschappelijke stage lijkt voor leerlingen vooral aantrekkelijk te zijn tot een maximale tijdsbesteding. Dit is
6
De dataset met leerlingen zonder ervaring met maatschappelijke stage (n=456) komt naar achtergrondkenmerken overeen met de totale steekproef (n=502). Het betreft type onderwijs, leerjaar, leeftijd en geslacht.
21
niet verwonderlijk, aangezien jongeren over veel alternatieven beschikken om de vrije tijd te besteden7. Een ander niet onbelangrijk punt is de individuele keuzevrijheid bij het invullen van de stage. Leerlingen vinden het belangrijk om de eigen voorkeur door te laten klinken in de uiteindelijke keuze. Tussen de meer positieve verwachtingen over maatschappelijke stage en het type onderwijs zijn geen significante verbanden gevonden. Er zijn echter wel relaties ontdekt tussen de negatieve verwachtingen over maatschappelijke stage en het type onderwijs. Zo is er een verband tussen het niet zelf uitkiezen van een klus, en het type onderwijs. Het zijn vooral vwo-leerlingen (55%) die een vrije keuze van de werkzaamheden waarderen. Bij havo (47%) en vmbo-leerlingen (41%) speelt dit in mindere mate. Ook zijn het vooral de vwo-leerlingen (64%) die het vaakst de verwachte hoge tijdsbesteding als negatief punt naar voren brengen. Bij havo (53%) en vmbo-leerlingen (40%) ligt hier minder de nadruk op. Tot slot is de reisafstand een ander punt dat vwo-leerlingen (41%) in vergelijking met havo- (24%) en vmbo-leerlingen (31%), minder waarderen. Vormen van waardering en beloning Binnen scholen kan deelname aan maatschappelijke stage worden gestimuleerd door het geven van studiepunten of een certificaat. De meerderheid van de leerlingen vindt dit belangrijk (54%). Voor ongeveer een derde van de leerlingen is een beloning niet van wezenlijk belang. Aan de leerlingen die het belangrijk vinden dat er een vorm van beloning tegenover staat, is een vervolgvraag gesteld. Hierin wordt gevraagd waarom deze leerlingen een beloning verlangen (n=240). Waarom een beloning? Een certificaat kan belangrijk zijn voor later Het is een verplicht onderdeel op school, daar horen extra punten of een certificaat bij Je hoort iets terug te krijgen voor het vrijwilligerswerk Anders Tabel belang van beloning
Percentage 59% 53% 24% 5%
De tabel laat zien dat leerlingen behoefte hebben aan een certificaat, omdat dit van belang kan zijn voor later. Van de leerlingen is 53% van mening, dat onderwijsactiviteiten nu eenmaal beloond horen te worden met studiepunten of een certificaat. Dit is voor deze groep leerlingen een vanzelfsprekende relatie. Overigens betekent dit niet dat leerlingen voor de stage alleen maar beloond willen worden. Leerlingen die wel én die geen behoefte hebben aan een vorm van beloning, rapporteren beiden dat een goed gevoel bij vrijwilligerswerk, en het opdoen van nieuwe ervaringen, misschien wel net zo belangrijk zijn als een certificaat of extra punten. Succesfactoren Aan de scholieren is gevraagd wat volgens hen factoren zijn, die de maatschappelijke stage tot een succes maken. Bij het analyseren van de gegevens kunnen we een onderverdeling maken in meer instrumentele, overwegend altruïstische, en overige antwoorden. Bestudering van de dataset laat zien dat de meeste antwoorden op deze manier zijn te categoriseren.
7
22
Zie bijvoorbeeld SCP (2003). Ontwikkeling in het lokaal vrijwilligersbeleid. Den Haag: SCP.
Instrumentele antwoorden kenmerken zich door een eenduidige nadruk op vormen van waardering en beloning, zoals studiepunten, certificaten, geld en andere vormen van individuele waardering en erkenning. Ook het schouderklopje, en het aanleren van nieuwe vaardigheden vallen onder deze categorie. De oriëntatie ligt grotendeels op het individuele nut. Een leerling stelt: ‘Als ik er wat aan heb gehad’. Altruïsme kenmerkt zich veel meer door een nadruk op het bieden van hulp aan anderen, en het goede gevoel dat scholieren hierbij krijgen. Hier vallen antwoorden onder zoals: ‘Als je mensen blij hebt gemaakt’, en ‘Je helpt de maatschappij’. Antwoorden zoals ‘gezellig met anderen bezig zijn’, ‘als het interessant is’, en ‘als ik nieuwe jongeren heb ontmoet’ zijn in de restcategorie ingedeeld. De resultaten laten zien dat middelbare scholieren in ongeveer de helft van de gevallen instrumentele factoren noemen voor succes van maatschappelijke stage. Het gaat dan om antwoorden als: ‘Als ik er studiepunten voor krijg’, ‘Als ik er ervaring mee heb opgedaan’, en ‘Als ik er iets van heb geleerd’. Dit beeld komt goed overeen met de uitkomsten van de vraag naar vormen van beloning. Hierbij zegt 54% van de leerlingen studiepunten of een certificaat van belang te vinden. Ongeveer een vijfde van de leerlingen noemt vooral altruïstische factoren die de maatschappelijke stage voor hen een succes maken. Een groep van vergelijkbare grootte geeft antwoorden die vallen onder de restcategorie. Deze uitkomsten laten zien dat leerlingen bij maatschappelijke stage verschillende einddoelen voor ogen kunnen hebben. Deze bevinding kan van belang zijn bij het vormgeven van de maatschappelijke stage op scholen. Informatie en inspraak bij maatschappelijke stage Om de stage tot een succes te maken, is het belangrijk om goed te communiceren met de leerlingen. Van de leerlingen die binnenkort gaan deelnemen aan de maatschappelijke stage, is 79% hier (nog) niet van op de hoogte. Dit zou een signaal kunnen zijn, dat de communicatie met de leerlingen voor verbetering vatbaar is. Veel meer ligt het echter voor de hand dat leerlingen binnenkort door de school geïnformeerd gaan worden. Dit verklaart dan het geconstateerde invulgedrag van de scholieren. Hoe dan ook zijn de meeste leerlingen van mening dat het idee van vrijwilligerswerk doen, onvoldoende op school is besproken (75%). Van de leerlingen die wel zijn geïnformeerd, is het meestal de leraar die de scholieren op de hoogte brengt (69%). De meerderheid geeft aan dat men mocht meedenken over het soort vrijwilligerswerk dat wordt verricht (73%). Slechts in veel mindere mate (27%) is dit niet het geval. Dit betekent niet dat de leerling ook de uiteindelijke keuze bepaalt. In niet meer dan de helft van de gevallen mag de leerling daadwerkelijk het soort vrijwilligerswerk uitkiezen. De maatschappelijke stage is in de helft van de gevallen een verplicht onderdeel binnen het lesprogramma van de school (51%). In de andere gevallen is het een vrije keuze voor de leerlingen. Tot slot verwachten de leerlingen per schooljaar gemiddeld tien tot vijftig uur aan vrijwilligerswerk te besteden. Voor de meeste leerlingen blijft dit echter moeilijk om exact in te schatten.
23
Verwey-Jonker Instituut
4
Conclusies en aandachtspunten voor het vervolg In deze deelstudie staan twee vragen centraal. De eerste betreft de behoeften van de betrokken organisaties wat betreft de inhoud en de organisatie van de maatschappelijke stage. De tweede vraag behelst de mening, beelden en verwachtingen van scholieren over maatschappelijke stage. In het hieronderstaande worden deze twee vragen beantwoord op basis van de in hoofdstuk twee en drie gepresenteerde onderzoeksuitkomsten. Het hoofdstuk eindigt met aandachtspunten voor het vervolg.
4.1 Conclusies betrokken organisaties In een tweetal expertmeetings is geïnventariseerd wat behoeften zijn van vliegende brigadiers, scholen en maatschappelijke organisaties voor de inhoud en de organisatie van de maatschappelijke stage. In hoofdstuk 2 zijn vijf onderwerpen aan de orde gekomen. In het onderstaande volgen over deze onderwerpen conclusies over de behoeften van de betrokkenen. Als het gaat om de doelen van maatschappelijke stage blijkt dat deze divers kunnen zijn, maar dat ze in de praktijk eerder in elkaars verlengde liggen, dan dat ze elkaars tegenpolen zijn. Een heel eenduidige smalle definitie is volgens de deelnemers niet nodig. Wel is behoefte aan explicitering van de doelen door partijen in een samenwerkingsverband. Bij voorkeur gebeurt dit al vroeg in een samenwerkingsproces. De term maatschappelijke stage wordt door sommigen ongelukkig gevonden omdat die de suggestie wekt dat het een stage is met een zeer duidelijk omschreven leerdoel (zoals bij beroepsgerichte stages) en omdat het aspect van vrijwillige inzet in de term wegvalt. De activiteiten die in het kader van maatschappelijke stage worden uitgevoerd zijn zeer divers. Globaal is een onderscheid te maken naar personen/organisaties/regio’s die al langer met maatschappelijke stage bezig zijn, en zij die daar pas onlangs mee begonnen zijn. De eerste groep heeft veel waardevolle ervaringen opgedaan die met de tweede groep kunnen worden gedeeld. Aan deze uitwisseling is grote behoefte. Opstartproblemen kunnen deels worden vermeden doordat randvoorwaarden voor het starten van een succesvolle samenwerking al enigszins in beeld zijn. Bij de samenwerking vanwege maatschappelijke stage is vooral behoefte aan een coördinatiepunt of centraal aanspreekpunt om te voorkomen dat alle partijen bilateraal met elkaar moeten gaan overleggen, en om ervoor te zorgen dat vraag en aanbod elkaar daadwerkelijk ontmoeten. Dit raakt aan het onderwerp ‘verantwoordelijkheidstoedeling’. In hoofdstuk twee kwam naar voren dat duidelijke afspraken en een heldere verantwoordelijk-
25
heidstoedeling een grote behoefte is van alle betrokkenen bij maatschappelijke stage. Dit punt wordt vooral naar voren gebracht vanwege het snel groeiende aantal leerlingen dat een maatschappelijke stage doet. Deze groei zet de soms prille samenwerkingsverbanden ongewild onder druk: waar moeten de stageplaatsen vandaan komen en hoe zorgen we ervoor dat alle leerlingen op een passende plaats terechtkomen? Ook wat betreft de uitvoering van maatschappelijke stage is behoefte aan duidelijkheid: wie doet wat. De deelnemers aan de expertmeeting zijn zich er overigens van bewust dat antwoorden op deze vragen pas gegeven kunnen worden nadat ervaringen zijn opgedaan, en dat de maatschappelijke stage nog volop in ontwikkeling is. Niettemin hebben zij een aantal randvoorwaarden geformuleerd waaronder zij de doelstellingen van maatschappelijke stage zouden kunnen bereiken. Met andere woorden: wat is nodig om maatschappelijke stage een succes te laten zijn, met inachtneming van de schaal waarop maatschappelijke stage nu en in de toekomst zal worden ingezet? Hieronder worden deze randvoorwaarden, die gelezen kunnen worden als behoeften van betrokkenen, kort weergegeven: • Centraal aanspreekpunt / coördinatiepunt • Formuleren ‘eigen’ doelen en kwaliteitscriteria • Samenwerken, elk vanuit het eigen perspectief voor een gezamenlijk doel • Heldere afspraken over taken en verantwoordelijkheden • De opbrengsten van maatschappelijke stage meer laten zien (ook PR) • Geformaliseerde afspraken op basis van projectplan op bijvoorbeeld regionaal niveau • Voldoende financiering om ook in de toekomst maatschappelijke stage te kunnen aanbieden/uitvoeren.
4.2 Conclusies scholieren De wensen, behoeften en meningen van scholieren zijn gepeild met een onlineenquête met gesloten en open vragen. In de vragenlijst is onderscheid aangebracht in de beeldvorming en deelname aan vrijwilligerswerk in het algemeen, en de maatschappelijke stage in het bijzonder. Ook is er een gedeeltelijke vergelijking gemaakt tussen leerlingen die al hebben deelgenomen aan maatschappelijke stage, en leerlingen waarbij dit niet het geval is. Hoe denken middelbare scholieren over vrijwilligerswerk? Uit de analyses blijkt dat middelbare scholieren vrijwilligerswerk van belang achten voor de samenleving. Ook is in hun beleving vrijwilligerswerk voor zowel jong als oud. De daadwerkelijke participatie van jongeren kan worden gehinderd door de mogelijk grote tijdsbesteding die hiermee is gemoeid. Meer dan de helft van de leerlingen heeft de verwachting dat vrijwilligerswerk veel tijd kost. De bereidheid om vrijwilligerswerk te verrichten is doorgaans hoog. Slechts 14 % is hier minder positief over. Welke ervaringen hebben middelbare scholieren met vrijwilligerswerk? Leerlingen die al eerder vrijwilligerswerk hebben verricht, zijn vooral werkzaam (geweest) op de volgende werkterreinen: werken met kinderen (33%), werken bij een sportclub (29%) en/of het organiseren van evenementen en activiteiten (20%). Het vrijwilligerswerk wordt door deze groep scholieren gezien als een manier om andere mensen te helpen, nieuwe sociale contacten op te doen en/of gezellig bezig te zijn met leeftijdsgenoten.
26
Hoe denken middelbare scholieren over maatschappelijke stage? Uit de nulmeting blijkt dat de meeste leerlingen (nog) geen ervaring hebben opgedaan met maatschappelijke stage. Een kleine groep, in totaal 46 leerlingen, heeft al wel eerder deelgenomen aan maatschappelijke stage. Deze groep leerlingen heeft voornamelijk deelgenomen aan maatschappelijke stage omdat het verplicht was. Ook het via deze weg opdoen van nieuwe vaardigheden wordt genoemd. Het is van belang dat leerlingen die al een maatschappelijke stage hebben verricht, een positieve houding vertonen aangaande het nut. Bij leerlingen die nog geen ervaring hebben, is de houding neutraler. Statistische vergelijkingen zijn weliswaar niet mogelijk aangezien de groepsgrootten te veel van elkaar verschillen, maar dit zou een eerste voorzichtige indicatie kunnen zijn van een meer bij de maatschappij betrokken leerling. Daarnaast zou meer dan de helft van de leerlingen opnieuw aan een nieuwe maatschappelijke stage deelnemen (61%). Ook is duidelijk dat de middelbare scholieren de (verwachte) tijdsbesteding als belangrijk knelpunt beschouwen. Dit zou leerlingen ervan kunnen weerhouden om deel te nemen aan maatschappelijke stage. Wat voorts opvalt, is dat de scholieren bijna allemaal van mening zijn via maatschappelijke stage iets nieuws te leren. Voor welke activiteiten hebben de leerlingen interesse? De resultaten laten zien dat leerlingen vooral interesse hebben in het werken met kinderen, werken bij een sportclub en het zorgen voor dieren. Dit geldt zowel voor leerlingen met én zonder eerdere ervaring met maatschappelijke stage. Het helpen met veiligheid of schoonmaak in de buurt, en het werken bij religieuze organisaties heeft veel minder de voorkeur. Welke positieve en negatieve verwachtingen hebben leerlingen van maatschappelijke stage? In het vervolg van onze analyses staan de leerlingen zonder eerdere ervaring met maatschappelijke stage centraal. In het algemeen geldt dat leerlingen denken dat ze via maatschappelijke stage andere mensen kunnen helpen. Ook kunnen ze zo nieuwe sociale contacten opdoen, evenals nieuwe vaardigheden leren. Als we kijken naar de meer negatieve verwachtingen van leerlingen, blijkt dat de stage niet te veel tijd mag kosten. Het moet een interessante klus zijn, en ze kiezen graag zelf de taak uit. Hieruit volgt dat het draagvlak voor maatschappelijke stage bijvoorbeeld zou kunnen worden vergroot door leerlingen zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk te maken voor het vormgeven van de stage. Vergeleken met havo- en vmbo-leerlingen, zijn het vooral de vwo-scholieren die het niet zelf kunnen kiezen van de werkzaamheden bezwaarlijk vinden, evenals een hoge tijdsbesteding, en een grote reisafstand. Alle leerlingen vinden het van minder belang dat de stage goed aansluit op een schoolvak. Vormen van waardering en beloning Waardering in de vorm van studiepunten of een certificaat blijkt voor meer dan de helft van de leerlingen van belang te zijn. Ze vinden dit niet alleen omdat het een verplicht onderdeel is op school, maar ook omdat dit van belang kan zijn voor later. In dit kader is het tegelijkertijd zo dat leerlingen het ‘goede gevoel’ bij een stage en het opdoen van nieuwe ervaringen, wel degelijk onderschrijven. Hoe wordt de maatschappelijke stage gecommuniceerd? Veel leerlingen die dit schooljaar een maatschappelijke stage doen, zijn hierover (nog) niet geïnformeerd. Niet alleen zijn de leerlingen (nog) niet geïnformeerd over de maatschappelijke stage, ook zijn ze van mening dat het algemene idee van vrijwilligerswerk nog onvoldoende op school is besproken. Als leerlingen
27
geïnformeerd worden, is het vaak de leraar of zijn het andere leerlingen die elkaar op de hoogte brengen. De communicatie verloopt in veel mindere mate via persoonlijke begeleiders en schriftelijke media zoals de schoolkrant. Een vrije keuze? Tot slot staan we stil bij de vraag, in hoeverre de maatschappelijke stage een verplichtend karakter heeft. In de helft van de gevallen geeft men aan dat de maatschappelijke stage een verplicht onderdeel is van de opleiding. Een andere informatieve bevinding is, dat binnen deze groep het wel vooral de leerlingen zelf zijn (77%) die het type vrijwilligerswerk kiezen. Ongeveer 49% van de leerlingen geeft aan dat de maatschappelijke stage een volledig vrije keuze is. De algemene verwachting is dat ze hier per schooljaar tien tot vijftien uur aan gaan besteden.
4.3 Aandachtspunten voor het vervolg In het vervolg van het project kunnen de volgende aandachtspunten worden meegenomen: • Expliciteer (eigen) doelen van maatschappelijke stage in een vroeg stadium van de lokale samenwerking; • Maak duidelijke afspraken over taken en verantwoordelijkheden; • Sluit bij maatschappelijke stages aan bij het positieve idee dat jongeren hebben: ‘iets voor een ander doen’; • Betrek leerlingen nadrukkelijk bij de opzet en keuze van maatschappelijke stages; • Informeer ouders en andere betrokkenen (vroegtijdig) over maatschappelijke stage.
28
Verwey-Jonker Instituut
1
Bijlage De expertmeetings
Verslag Expertmeeting Vliegende Brigadiers Datum: Tijdstip: Locatie:
Donderdag 16 februari 2006 10.00 uur tot 13.00 uur Vergadercentrum SOSA, Utrecht
Aanwezig:
Nelleke Poppelier (De Heuvel), Gerrit Kapteijns (Spectrum CMO), Gert Jan Overduin ( STAMM CMO Drenthe), Jurgen Engelsman (NOC/NSF/NCSU), Monika van Boheemen (Scouting Overijssel), Bianca Talen (VWC Zwolle), Jeanette Stamps (Axion CMO), Marianne Baltjes (Primo N-H), Jan-Piet de Boer (Landschapsbeheer Friesland), Marije Kattenwinkel (Landschapsbeheer Groningen), Paulien Fopma (Rode Kruis), Jacqueline Kuipers (NUSO), Jolanda Elferink (CIVIQ), Marleen Alblas (CIVIQ), Hanneke Mateman (CIVIQ), Marjan de Gruijter (Verwey-Jonker Instituut, gespreksleider) en Fabian Dekker (Verwey-Jonker Instituut, verslag).
Inleiding De onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut zetten het doel van het groepsgesprek uiteen. Het Verwey-Jonker Instituut is op drie tijdstippen gevraagd het project maatschappelijke stage te monitoren en te evalueren. In de eerste deelstudie worden de wensen en behoeften van de betrokken scholen, maatschappelijke organisaties en scholieren in kaart gebracht. Voor dit onderzoeksdeel worden onder andere drie groepsgesprekken georganiseerd, waarvan het onderhavige gesprek met de brigadiers/coördinatoren er één van is. In het groepsgesprek, of ‘expertmeeting’ zal gesproken worden over de huidige activiteiten, samenwerking en doelen die men met de maatschappelijke stage nastreeft. Het verslag wordt voorgelegd aan alle gespreksleden. Eventuele opmerkingen, aanvullingen en onvolledigheden kan men doorgeven aan Fabian Dekker (
[email protected]). Korte introductie vliegende brigadiers Aan de vliegende brigadiers wordt gevraagd hun organisatie en diens betrokkenheid bij maatschappelijke stage kort te introduceren.
29
Het adviesbureau De Heuvel ondersteunt het vrijwillige jeugd- en jongerenwerk in Rotterdam. In het kader van maatschappelijke stages loopt het project ‘Stilzitten is niks’. Vmbo-leerlingen lopen hierbij stage bij vrijwilligersorganisaties. Het adviesbureau Spectrum is binnen de provincie Gelderland actief. Vanaf het voorjaar 2005 lopen verschillende projecten. De stichting STAMM Drenthe is een aantal jaren gelden gestart met pilotprojecten. Op dit moment ontwikkelt men een netwerk rond meerdere gemeenten in Drenthe. De sportkoepel NCSU heeft in opdracht van NOC/NSF de behoefte gepeild onder sportverenigingen. NCSU speelt een actieve rol in de ontwikkeling van sportbeoefening. Scouting Overijssel en de Vrijwilligerscentrale Zwolle houden zich sinds een paar maanden actief bezig met maatschappelijke stage. Axion ondersteunt de provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en vrijwilligersinitiatieven in Flevoland. Eind vorig jaar heeft men deelgenomen aan trainingstrajecten in het kader van maatschappelijke stage. De adviesorganisatie Primo-NH is op zoek naar middelen om activiteiten vorm te gaan geven. De provincie Noord-Holland is voor Primo-NH de belangrijkste opdrachtgever. Landschapsbeheer Friesland richt zich op het in stand houden van het landschap. Honderden vrijwilligers zijn hierbij actief. Men is landelijk bezig met een strategisch acquisitieteam. Het onderwerp maatschappelijke stage neemt daar een belangrijke plaats in. Landschapsbeheer Groningen ziet de maatschappelijke stage als een goed initiatief om meer jongeren bij het beheer en onderhoud van natuur te betrekken. Het vrijwilligerswerk komt immers steeds meer onder druk te staan door vergrijzing. Het Rode Kruis ziet de maatschappelijke stage eveneens als een goed initiatief om jongeren kennis te laten maken met vrijwilligerswerk. NUSO is een landelijke organisatie voor speeltuinwerk en jeugdrecreatie. Vanaf december 2005 oriënteert men zich rond maatschappelijk stage. Op dit moment is men actief in Amsterdam en Limburg. Maatschappelijke stage: vraag (van scholen en leerlingen) en aanbod Verschillende brigadiers hebben al ervaring opgedaan met maatschappelijke stages. Anderen hebben ervaringen met bijvoorbeeld beroepsgerichte stages, of met het betrekken van jongeren bij vrijwilligerswerk. Een grote uitdaging bij maatschappelijke stage is het betrekken van de school. De deelnemers beamen dat het lastig blijft om bij scholen binnen te komen. Iemand zegt hierover: ‘Voordat je de juiste persoon te pakken hebt, ben je al een behoorlijke tijd verder. Ook assistenten en secretaresses houden veel verzoeken tegen’. De deelnemers aan de expertmeeting constateren dat bij de school niet altijd de randvoorwaarden voor maatschappelijke stages aanwezig zijn. De jaarplanning is
30
vol, de docenten zijn druk bezet, et cetera. Nieuwe activiteiten en afspraken rondom maatschappelijke stage lijken vooral te ontstaan op basis van toevalligheden en incidentele contacten. Hieruit moet overigens niet de indruk ontstaan dat er vanuit de scholen geen belangstelling is voor maatschappelijke stage: in tegendeel. De vraag van de scholen naar stageplekken is er, maar er is nog vaak sprake van onvoldoende aanbod van stageplekken. Het vinden van voldoende kwalitatief goede stageplekken is een knelpunt. Een manier om interessante stageplekken voor leerlingen te ‘genereren’ is om te kijken naar de activiteiten die jongeren al binnen het vrijwilligerswerk uitvoeren. Deze activiteiten lenen zich voor vaak ook voor een maatschappelijke stagiair(e). “Neem iemand die nu de F-pupillen traint bij een sportvereniging. Misschien zijn er binnen dezelfde vereniging meer gelijksoortige activiteiten denkbaar’”. Promotie van maatschappelijke stage en het onder de aandacht brengen hiervan bij scholen (én leerlingen) is belangrijk. Een deelnemer aan de expertmeeting laat een dvd zien met een promotiefilm die kan worden gebruikt als introductie en voorbereiding in klassen. In dit geval is de dvd verstuurd naar scholen in Gelderland. De dvd kan ook door andere brigadiers worden besteld. Verantwoordelijkheden en taken De meeste deelnemers die ervaring hebben met maatschappelijke stages zijn van mening dat een centraal aanspreekpunt binnen de eigen organisatie een bijdrage kan leveren aan de verdere samenwerking met scholen en instellingen. Deze persoon kan de contacten onderhouden en leerlingen begeleiden of dit afstemmen met de organisaties. Deze persoon kan ook invulling geven aan de aard van klussen. Anderen vragen zich af waarom dit niet binnen de school zelf kan worden gedaan. Iemand anders oppert dat het opzetten van een goede structuur voor maatschappelijke stage en het begeleiden van leerlingen een leuke afstudeeropdracht kan zijn. De grootte van de organisatie en het aantal stageplaatsen moet bepalend zijn voor de vorm die deze structuur zou moeten aannemen. Begeleiding en verantwoording De begeleiding van leerlingen moet overigens – omdat de maatschappelijke stages pas nu van de grond beginnen te komen – nog vorm krijgen. Nu is iedereen nog zoekende: de begeleiding moet in de toekomst nog een ‘gezicht’ krijgen. De meeste organisaties onderschrijven dit. Iemand zegt hierover: ‘Het moet allemaal in elkaar gaan vallen. Veel is ook afhankelijk van de lokale situatie. De school is vaak richtinggevend. Het moet passen binnen het onderwijsprogramma en de ideeën die mentoren en begeleiders hebben’. Ook richting de ouders moet het nut en de ervaringen met maatschappelijke stages worden uitgelegd. Er moet draagvlak zijn. Iemand zegt hierover: ‘Het is soms moeilijk aan ouders uit te leggen dat leerlingen ook na schooltijd uren maken en klusjes doen’. Daarnaast bestaan wettelijke belemmeringen, zoals het feit dat je voor bepaalde werkzaamheden minimaal 18 jaar moet zijn. Doelen en opbrengsten Voor de deelnemers is het lastig om concrete doelstellingen op te noemen. Iedereen is het erover eens dat leerlingen via een maatschappelijke stage van alles kunnen leren en kennis maken met allerlei facetten van de samenleving. De stage bevordert de binding en sociale samenhang in de maatschappij. Dit zijn voor scholen vaak belangrijke argumenten voor deelname. Voorts hopen de deelnemers de activiteiten in de toekomst uit te breiden naar meer instellingen en gemeenten. Ook hoopt men jongeren te behouden voor het vrijwilligerswerk. Voor scholen kunnen de doelen ook nog op het gebied van de PR liggen (het
31
tonen van maatschappelijke betrokkenheid) en het bevorderen van de sociale competenties van jongeren. Veel verschillende organisaties komen door de maatschappelijke stage met elkaar in contact. Iemand vertelt: ‘Het zijn vaak eilandjes, die langs elkaar heen werken. Via de maatschappelijke stage leren we van elkaar’. De stage houdt de organisatie als het ware een spiegel voor. Bovengenoemde verschillende doelen van maatschappelijke stage kunnen met elkaar botsen. Scholen denken bijvoorbeeld veelal vanuit de opvatting dat leerlingen er in ieder geval iets van moeten leren en dat het meetbaar en benoembaar moet zijn wat het geleerde is. De deelnemers zijn daarentegen van mening dat de maatschappelijke stage bovenal een positieve ervaring moet zijn voor leerling en organisatie. Dat is minder te vertalen naar concrete leeropbrengsten. De deelnemers vinden dat er een gevaar bestaat dat scholen met maatschappelijke stages aan de haal gaan, terwijl het ook vrijwilligersorganisaties zijn die hier veel in investeren. De organisaties zouden aan scholen ‘best practices’ kunnen presenteren. Hierbij staat de ervaring van leerlingen centraal, zonder dat vooraf op een knellende of beperkende manier geformuleerd is wat leerlingen er precies van moeten leren. Wat dat betreft zijn de deelnemers er voorstander van om de leerlingen zoveel mogelijk vrijheid te geven bij het vormgeven van een stage. Scholen moeten het niet te verplichtend introduceren, dat leidt tot starheid en tegenzin. Het vrijwillige en speelse karakter van vrijwilligerswerk wordt hiermee aangetast en dit werkt contraproductief. Om te voorkómen dat vrijwilligersorganisaties een (veredeld) stagebureau voor scholen wordt is het van belang om aan scholen een totaalpakket aan te bieden, waarin naast de stageplaatsen zelf, ook de voorbereiding en het natraject een plaats hebben. Aan de hand van zo’n pakket kunnen de rollen van alle betrokken partijen (ook die van de school!) worden benoemd. Bij één van de deelnemers is dit al een voorwaarde voor samenwerking. Door de maatschappelijke stage goed te introduceren bij de leerlingen creëer je betrokkenheid en draagvlak bij jongeren en dit vergroot de succeskans van de stage. De toekomst De deelnemers formuleren tot slot een aantal aandachtspunten voor de toekomst, te weten: • Hoe kunnen we de samenwerking met scholen intensiveren? • Hoe kunnen we de samenwerking met andere vrijwilligersorganisaties het beste vormgeven? • Hoe kunnen we onze ideeën omzetten in de praktijk, en hoe voorkom je overlap? Kunnen we gezamenlijk stedelijke/regionale afspraken maken? • Zijn er in de toekomst nog wel voldoende stageplekken? Immers, steeds meer scholen passen binnen het onderwijsprogramma een maatschappelijke stage in. • Hoe kunnen we de maatschappelijke stage beter afbakenen van andere activiteiten, zoals beroepsgeoriënteerde stages? Tot slot De deelnemers worden bedankt voor hun inbreng. Het verslag zal aan hen worden voorgelegd.
32
Verslag Expertmeeting Schoolpersoneel en maatschappelijke organisaties Datum: Tijdstip: Locatie:
Woensdag 26 april 2006 11.00 uur tot 13.00 uur Contour, Tilburg
Aanwezig:
Jac van den Ende en Hans Happel (Koning Willem 2 College), Geert Mulders en Ine Oomen (2 College Wandelbos), Yvonne Neyman en Carla Van den Boer (Stichting De Wever), Helma Janssens en Rob Neumann (Rohel Drugshonden), Eddy van Berkel en Rob Hendriks (Midden Brabant College), Youssef Aabich (Jeugden jongerenwerk Tilburg Noord), Marielle Moonen (Moonen Sport en Leisure), Hans Ebbing (Contour Tilburg), Marleen Alblas (CIVIQ), Marjan de Gruijter en Fabian Dekker (Verwey-Jonker Instituut, verslag)
Inleiding De onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut zetten het doel van de bijeenkomst uiteen. Het Verwey-Jonker Instituut is op drie tijdstippen gevraagd het project maatschappelijke stage te monitoren en te evalueren. In de eerste deelstudie worden de wensen en behoeften van de betrokken scholen, maatschappelijke organisaties en scholieren in beeld gebracht. Voor dit onderzoeksdeel worden onder andere drie groepsgesprekken georganiseerd, waarvan het onderhavige gesprek met het schoolpersoneel en maatschappelijke organisaties er één van is. Tijdens de bijeenkomst zal gesproken worden over de doelen die de betrokken organisaties willen bereiken met maatschappelijke stage, de coördinatie van de activiteiten, de verdeling van taken en verantwoordelijkheden, en de voorwaarden die aanwezig moeten zijn voor het bereiken van de doelen die de betrokkenen hebben met maatschappelijke stage. Tevens wordt op grond van de uitkomsten van een enquête die het VerweyJonker Instituut heeft uitgevoerd onder scholieren, ingegaan op de verwachtingen die leerlingen hebben van vrijwilligerswerk en maatschappelijke stage. Na een voorstelronde bespreekt Fabian Dekker kort de bevindingen van het onderzoek onder ruim 500 middelbare scholieren. Enkele resultaten van het onderzoek Fabian meldt dat circa 500 leerlingen aan het online-onderzoek hebben deelgenomen. Vooral leerlingen vanuit het vmbo, vwo en in minder mate havo hebben de vragenlijst ingevuld. De meeste leerlingen zijn 16 jaar, of 15 jaar oud. In het algemeen geldt dat de leerlingen in meerderheid aangeven dat vrijwilligerswerk voor zowel jong als oud is. Ook de bereidheid tot het verrichten van vrijwilligerswerk is zeker niet laag te noemen. Slechts 14% staat hier negatief tegenover. Uit de nulmeting blijkt dat de meeste leerlingen (nog) geen ervaring hebben opgedaan met maatschappelijke stage. De verwachte tijdsbesteding wordt als belangrijk knelpunt beschouwd. Wat ook opvalt, is dat scholieren bijna allemaal van mening zijn via maatschappelijke stage iets nieuws te leren. Fabian spreekt ook over de positieve en negatieve verwachtingen die leerlingen hebben van maatschappelijke stage. Daarnaast wordt ingegaan op vormen van waardering en beloning, en de vraag in hoeverre de maatschappelijke stage een verplichtend karakter heeft. De resultaten van het online-onderzoek zijn volgens planning begin juni 2006 gereed.
33
Na de bespreking van enkele onderzoeksresultaten, discussiëren de groepsleden over de ontwikkelingen, knelpunten, en voorwaarden waarbinnen de maatschappelijke stages worden verricht. Motieven voor maatschappelijke stage Verschillende groepsleden geven aan dat ze vanuit een ideologische inslag zijn begonnen met maatschappelijke stage. Een deelnemer vertelt dat de samenleving in toenemende mate wordt gekenmerkt door ‘een individuele ik-cultuur’. Ook het vooroordeel van ‘een vmbo-leerling die toch niets kan’ was voor hun aanleiding om te starten met maatschappelijke stage. De maatschappelijke stage draagt volgens deze zienswijze bij aan de kwaliteit van de samenleving. Veel deelnemers bevestigen dit beeld. Iemand zegt hierover: ‘Toen eenmaal duidelijk werd dat maatschappelijke stages ertoe doen, en dat ze bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van sociale competenties, doken de scholen en organisaties er ‘en masse’ op’. Vrijwilligerswerk óf stage? De deelnemers vragen zich af in hoeverre er nu sprake is van een stage (de beroepsbenadering) óf van vrijwilligerswerk (scholieren die iets doen voor de samenleving). Wat dat betreft is maatschappelijke stage een onduidelijke term, aldus de deelnemers. Door het woord ‘stage’ wordt gesuggereerd dat er afgebakende leerdoelen zijn voor de scholier. Het element van vrijwillige inzet, waarbij eigen doelen niet op de eerste plaats staan, gaat in de term maatschappelijke stage verloren. Een meerderheid van de aanwezigen is overigens van mening dat vrijwillige inzet zich goed laat verenigen met eigen leerdoelen, maar dat de noemer van ‘maatschappelijke stage’ vaak verwarring oproept. Vraag en aanbod De deelnemers concluderen, dat de vraag naar plaatsen om de maatschappelijke stage uit te voeren fors is toegenomen (schaalvergroting). Hierdoor ontstaat er concurrentie tussen diverse scholen, die immers allemaal op zoek zijn naar plaatsen. Wat opvalt, is dat organisaties selectiever worden in het honoreren van verzoeken, en dat eigen spelregels of eisen worden geformuleerd en gehanteerd. Tevens dienen de activiteiten rondom maatschappelijke stage ook intern steeds meer te worden verantwoord. Een deelnemer stelt dat dit zich lastig verhoudt tot het doel dat maatschappelijke organisaties stellen, namelijk dat de organisaties er iets aan hebben Een concreet knelpunt is dat organisaties onvoldoende tijd/middelen hebben voor begeleiding van scholieren. Ook het gebrek aan afstemming in de vragen die op maatschappelijke organisaties afkomen is een probleem. De deelnemers geven aan dat er behoefte is aan één centraal (regionaal) aanspreekpunt. Iemand zegt: ‘Er is afstemming en structuur nodig’. Financiële randvoorwaarden De deelnemers zijn van mening dat maatschappelijke stage van nut is voor de samenleving en scholieren, maar dat onderkend moet worden dat de maatschappelijke stage geldt kost, zeker als meer en meer scholieren aan maatschappelijke stages gaan deelnemen. Via diverse subsidies kan men nu ondersteuning krijgen van organisaties zoals Contour in Tilburg. De verwachting is dat het wegvallen van subsidies zal betekenen dat maatwerk bij het zoeken van en bemiddelen voor maatschappelijke stage zal verdwijnen. Dit komt de kwaliteit niet ten goede, waardoor ook de doelen van maatschappelijke stage op de tocht komen te staan. Bij het wegvallen van de huidige subsidiebronnen, zullen andere geldstromen moeten worden aangeboord, maar de deelnemers hebben hiermee weinig ervaring en bovendien weinig zicht op de mogelijkheden. Een deelnemer zegt:
34
‘We hebben bijna een ‘subsidioloog’ nodig’. Één van de deelnemers wijst op andere mogelijkheden om aan financiële middelen te komen. Zo zijn er diverse fondsen die geld beschikbaar hebben voor het werken met jeugd. Ook zou een nieuwe stichtingsvorm (bijvoorbeeld ‘De stichting maatschappelijke stage Tilburg’), een mogelijkheid zijn om subsidie aan te vragen. Waardering en beloning Er zijn verschillende manieren om scholieren te waarderen dan wel te belonen. Eén van de deelnemers maakt duidelijk dat leerlingen zeker belang hechten aan waardering en erkenning. Dit hoeft echter niet in de vorm van geld of studiepunten. Een schouderklopje is ook een vorm die door leerlingen gewaardeerd wordt. Een andere deelnemer zegt dat de leerlingen op school studiepunten ontvangen voor maatschappelijke stage: ‘Voor de meeste leerlingen is het uiteindelijk niet relevant, maar het zorgt er wel voor dat ze hun ervaringen serieus op papier zetten in een stageverslag’. Er is in enkele gevallen wel sprake van een zekere spanningsrelatie tussen het verplichte karakter van de stage en de motivatie van de leerlingen. De meeste deelnemers zijn van mening dat het aspect van vrijwillige inzet zonder daar direct zelf baat bij te hebben een belangrijk element van de maatschappelijke stage is en moet blijven. Rondvraag en sluiting bijeenkomst Tot slot formuleren de deelnemers een aantal aandachtspunten voor de toekomst, te weten: •
‘We moeten opletten dat ons idealisme geen valkuil wordt. Wellicht moeten we in de toekomst de maatschappelijke stage wat zakelijker benaderen. Ik denk dan aan het schrijven van projectplannen, inclusief een begroting. Ook moeten afspraken meer geformaliseerd worden’.
•
‘Blijf aandacht houden voor de kwaliteit van maatschappelijke stage. Uiteindelijk gaat het om het belang van de individuele leerling’.
•
‘We moeten successen in de toekomst beter naar buiten brengen. Het mag best eens duidelijk worden dat vmbo leerlingen veel kunnen, en behoorlijk enthousiast zijn over maatschappelijke stage’.
•
‘Landelijk moet beter worden nagedacht over de implicaties van het succes van maatschappelijke stage. Wat gebeurt er als heel Nederland straks mee doet? Vrijwilligerswerk speelt een belangrijke rol in de maatschappij, misschien past daar een meer landelijke regie bij’.
Het verslag wordt voorgelegd aan alle gespreksleden. Eventuele opmerkingen, aanvullingen en onvolledigheden kan men doorgeven aan Fabian Dekker (
[email protected])
35
Verwey-Jonker Instituut
2
Bijlage Achtergrondinformatie over de scholierenenquête Via de vliegende brigadiers zijn een aantal scholen aangedragen, die (binnenkort) een vorm van maatschappelijke stage aanbieden. De onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut hebben vervolgens contact opgenomen met de scholen om afspraken te maken over de wijze van dataverzameling. Acht onderwijsinstellingen hebben op onze oproep gereageerd. De deelname van de scholen aan het onderzoek is daarom wat willekeurig. Op het eerste gezicht lijken de Brabantse regio’s in de steekproef bijvoorbeeld oververtegenwoordigd. Vier scholen zijn afkomstig uit Tilburg, één school uit Eindhoven, één school uit Geldrop, één school uit Oosterhout en één school uit Leeuwarden. Zonder een volledig beeld te kunnen schetsen van dé deelname aan maatschappelijke stages in Nederland, bieden de uitkomsten van het onderzoek inzicht in de beeldvorming, wensen en behoeften, en motivatie van middelbare scholieren die met deze vorm van vrijwilligerswerk in aanraking (gaan) komen. In totaal hebben 502 scholieren de vragenlijst volledig (of bijna volledig) ingevuld. Hieronder is de respons per vraag aangegeven. Bij sommige vragen – vooral vooraan in de vragenlijst – is door meer dan 502 personen geantwoord. Dit komt omdat docenten en coördinatoren (enkele vragen uit) de vragenlijst zelf getest hebben, alvorens deze aan de leerlingen voor te leggen. Deze groep is uit de dataset gefilterd. Dit is gebeurd op basis van de variabele leeftijd, én het tijdstip van invullen. Vraag Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 Vraag 7 Vraag 8 Vraag 9 Vraag 10 Vraag 11 Vraag 12 Vraag 13 Vraag 14
37
Respons per vraag Naam school Gemeente Datum Type onderwijs Welke klas Leeftijd Geslacht Geboorteplaats Geboorteplaats moeder Geboorteplaats vader Opleidingsniveau moeder Opleidingsniveau vader Arbeidssituatie moeder Arbeidssituatie vader
Open vraag Open vraag Open vraag 518 518 Open vraag 518 518 518 518 518 518 518 518
Vraag 15 Vraag 16 Vraag 17 Vraag 18 Vraag 19 Vraag 20 Vraag 21 Vraag 22 Vraag 23 Vraag 24 Vraag 25 Vraag 26 Vraag 27 Vraag 28 Vraag 29 Vraag 30 Vraag 31 Vraag 32 Vraag 33 Vraag 34 Vraag 35 Vraag 36 Vraag 37 Vraag 38 Vraag 39 Vraag 40 Vraag 41 Vraag 42 Vraag 43 Vraag 44 Vraag 45 Vraag 46 Vraag 47
Matrixvraag (stellingen) Stelling Stelling MC wie doet vrijwilligerswerk MC soort vrijwilligerswerk Wel eens vrijwilligerswerk gedaan MC soort vrijwilligerswerk Hoe aan vrijwilligerswerk gekomen MC motivatie School heeft mstage georganiseerd Al aan mstage meegedaan MC motivatie MC motivatie geen deelname Perceptie mstage MC zin in deelname MC soort vrijwilligerswerk MC motivatie MC wat niet MC waarom dit type niet Belang beloning MC waarom MC waarom niet van belang MC wat lijkt je leuk aan stage MC wat lijkt je niet leuk MC opbrengsten stage Wanneer een succes Op de hoogte van vrwerk Hoe te weten gekomen Participatieproces Communicatie Eigen keuze Aantal uren dit schooljaar Stage verplicht
510 510 510 510 510 510 243 243 243 506 75 46 73 498 498 498 498 498 498 498 272 491 491 491 491 Open vraag 491 121 121 485 485 485 485
Op de acht deelnemende scholen zijn in totaal 763 potentiële respondenten bereikt. In ruim 70% van de gevallen is men vervolgens gestart met het invullen van de enquête. De meeste respondenten zijn in het algemeen bereid geweest om aan het onderzoek mee te werken. Dat er toch wat leerlingen zijn die niet zijn gestart met het invullen van de vragenlijst, kan te maken hebben met de context waarin de enquête is afgenomen. Ondanks de aanwezigheid van docenten en een meegeleverde handleiding, kunnen we veronderstellen dat sommige leerlingen in een computerlokaal minder interesse hebben in het invullen van een online-vragenlijst. Er is mogelijkerwijs wat meer contact tussen de leerlingen, terwijl de afstand tussen docent en leerling juist iets groter kan zijn. Dit alles neemt niet weg dat er een goede respons is behaald. Van de respondenten die daadwerkelijk zijn gestart met het invullen van de enquête, heeft circa 91% de enquête volledig ingevuld. Daarna is gecontroleerd voor scores die niet in de dataset tuishoren (de docenten en coördinatoren). Dit resulteert in de uiteindelijke respons van de leerlingen, namelijk 482. De respondenten hebben gemiddeld elf minuten besteed aan het invullen van de vragenlijst.
38
Colofon financiers opdrachtgever auteurs eindredactie basisontwerp binnenwerk opmaak uitgave
Ministerie van VWS, VSB-fonds, SkaN-Fonds, Stichting Porticus CIVIQ, instituut voor vrijwillige inzet Drs. M. de Gruijter, drs. F. Dekker I. Linse Gerda Mulder BNO, Oosterbeek M. de Bondt Verwey-Jonker Instituut Kromme Nieuwegracht 6 3512 HG Utrecht telefoon 030-2300799 telefax 030-2300683 e-mail
[email protected] website www.verwey-jonker.nl
Verwey-Jonker Instituut, programma Maatschappelijke participatie working paper 17.
Juni 2006 D7571875-4_017E
De publicatie De publicatie kan gedownload worden via onze website: http://www.verwey-jonker.nl.
ISBN-10: 90-5830-205-9 ISBN-13: 978-90-5830-205-2
39