Mondiaal Dorp Een enorme zonnebril verhulde de ogen van een al even groot gezicht. Bram liet zich uitbollen, kwam tegenover het reclamebord tot stilstand. De rest van het paneel werd in beslag genomen door een onscherpe idylle. Net herkenbaar waren een café, een kerktoren en een treurwilg. Ondanks deze dorpse achtergrond weerspiegelde de zonnebril van het model een skyline van wolkenkrabbers. DE WERELD WORDT UW DORP Door het bijbehorende televisiespotje kon hij de slogan plaatsen. Daarin surfte dezelfde vrouw over het mysterieuze internet terwijl de wereld over haar spiegelglazen voorbij gleed. Iets te spectaculair om voor werkelijk door te gaan, toch keek Bram uit naar het moment waarop hij inloggen kon. Gerinkel van een fietsbel deed hem omkijken. Gert en Dries kwamen aansnelden. ‘Blijven gaan’ en ‘Fietsen, Bram!’ riepen ze hem in het passeren toe. Het reclamebord de rug toekerend, zette Bram de achtervolging in. Het laantje voerde hen door een residentiële wijk, voorbij een wei, naar de zomen van het Daalbos. Op een koel wegeltje hielden ze stil. Geen toegang, waarschuwde het aan een boom genagelde verbodsbord hen. ‘De Rammeleir is toch nergens te bespeuren?’ vroeg Dries. Bram, die zijn knipoog zag, begreep meteen de bedoeling. ‘Laat ons hopen van niet,’ zei hij. Te voet gingen ze verder, fiets in de hand, doorheen een opening in de afrastering. Algauw zagen ze het doel van hun tocht tussen de bomen glinsteren. ‘De Rammeleir?’ vroeg Gert. ‘Jawel. Daarom gaan we een stukje verder chillen. Minder opvallend,’ zei Dries. Overdreven om zich heen kijkend, wandelde hij met Dries langs de voormalige kleigroeve. ‘Ligt dat aan mij, of zijn jullie paranoïde?’ vroeg 1
Gert. ‘Verre van,’ zei Dries. ‘Vorige keer had die gek ons bijna te pakken.’ ‘Lopen dat we gedaan hebben,’ vulde Bram aan, waarna ze aan de waterkant gingen zitten. ‘We mogen blij zijn dat we onze tanden nog hebben!’ ‘Wacht even,’ zei Dries. ‘Laten we eerst in de stemming komen, voor we dat verhaal vertellen.’ Hij plakte twee sigarettenvloeitjes in een L aan elkaar. ‘Heeft er iemand tabak en een tipje?’ Terwijl Gert tabak aanbood, scheurde hij een snipper van een oud treinticket. ‘Goed voorbereid, Dries,’ zei hij, hem het stukje karton overhandigend. ‘Niet zagen, Bram.’ Dries haalde een plastiek zakje boven. ‘Het belangrijkste ingrediënt heb ik wel!’ Hij verkruimelde een knopje wiet in zijn handpalm, voegde daar een pluk tabak bij, liet, na wat gesukkel met de papiertjes, het geheel een pirouette maken tussen zijn vingers. Toen plakte hij het knutselwerkje toe. Het smalle gedeelte in zijn mond houdend, bracht Dries een vlammetje bij het andere uiteinde. ‘De Rammeleir,’ zei hij. Verpakt in een wolk rook, verliet het woord zijn mond. ‘Die maakt zijn rammelspeeltje met de tanden van zijn slachtoffers. Mensen die hij betrapt heeft op zijn eigendom.’ ‘Ja, dat heb ik eerder gehoord,’ zei Gert. ‘Een sprookje om de kinderen weg te houden bij de put!’ Bram, die de joint aangereikt kreeg, nam een trek. De rook kriebelde in zijn keel. Bijna hoestte hij, maar door langzaam uit te ademen bedwong hij de prikkel. ‘Toch niet,’ zei Dries. ‘Vorige week zaten we hier ook. Om exact te zijn, één inham verder.’ ‘Ik rookte er mijn eerste joint,’ zei hij, ondertussen het volgende exemplaar doorgevend. ‘We waren aan het discussiëren over de fauna en flora van de put. Bram had, naar eigen zeggen, een enorme schildpad gezien,’ zei Dries. ‘Zo groot als een basketbal,’ verduidelijkte hij. ‘Een tropisch exemplaar met antivries in de aderen om de winter te overleven.’ ‘Een schildpad, Bram, wordt maar zo groot als zijn omgeving toelaat,’ rakelde Dries het dispuut verder op. ‘De put heeft de afmetingen van een voetbalveld, dus volgens mijn logica kan hij niet groter worden dan een voetbal!’ ‘Idioten,’ concludeerde Gert, de joint opnieuw aan Dries overhandigend, ‘vertel me liever over de Rammeleir.’ ‘Wel, we waren dus aan het chillen,’ zei Dries. ‘Toen we een geluid hoorden. Te-tsCH! Te-tsCH! Het geluid van rammelende tanden. Te-tsCH!’ ‘Muisstil hielden we ons,’ ging Bram verder, ‘om ons heen loerend terwijl het zweet van onze gezichten droop.’ 2
‘Wat hebben jullie toen gedaan?’ vroeg Gert. ‘Gaan lopen, natuurlijk,’ zei Dries. ‘Hals over kop onze fiets gepakt en er vandoor gegaan. Helemaal de put rond, tot aan die andere opening in den draad.’ Een onnatuurlijke golf kabbelde hun richting uit. Niet zo groot, eigenlijk, eerder ongewoon. Alsof een motorboot voorbij kwam, zij het dan dat er op de put nooit boten voeren en het bij een enkele klots bleef. ‘En?’ vroeg Gert. ‘Heb je hem gezien?’ ‘Dat niet,’ zei Dries. ‘En gelukkig maar! Voor een onderonsje met die griezel pas ik liever!’ Bram nam de joint weer in ontvangst, liet hem opgloeien totdat zijn tong droog tegen zijn gehemelte plakte. ‘Hierrr Gert, de ressst is voor u,’ zei hij moeizaam. ‘Bedankt,’ zei Gert. ‘Hebben jullie zin om te zwemmen?’ vroeg Dries. ‘Het moet wel veertig graden zijn.’ Opnieuw leek het alsof er een puls door de vijver trok. ‘Bij die reuzenschildpadden?’ vroeg hij met een nog steeds onwillige tong. ‘Nee, dank u!’ ‘Hier,’ zei Dries, hem de fles water aanreikend. ‘Een beet’eke stoned zeker, Bramme?’ Hij knikte. Dit had hij nooit eerder gevoeld. ‘Ik ook,’ zei Gert. ‘Zo stoned als ne patat.’ Door te lachen, net nu hij een slok nemen wou, smodderde hij zichzelf onder met water. Aanleiding genoeg voor Dries en Gert om zich ook over te geven aan een lachbui. ‘Overstroming!’ riep Dries. Te-tsCH! Hij mikte het water uit de fles over Dries heen, toen er – Gert keek verschrikt op – een geluid weerklonk als – Dries veerde recht – rammelende tanden – Te-tsCH! ‘Lopen!’ riep Dries. Gert spurtte er vandoor. Zo snel had hij deze nog nooit gezien. Hij klopte zich op de dijen van plezier. Ook Dries stond krom van het lachen. Daar kwam Tom tevoorschijn, die een simpel soepblik met steentjes heen en weer schudde. Gert ging op Tom af, sloeg het blik uit diens handen. ‘Rustig aan maar, Gert,’ kalmeerde Dries hem. ‘Zie, den Tom is zelf gaan lopen!’ zei Bram. ‘Vorige week had ik het ook zitten!’ ‘Dat is echt een klote grap,’ vond Gert. ‘Om van te flippen! Eerst een lachkick en dan dat gerammel.’ ‘Kicken is voor kikkers,’ riep Tom vanachter een boom. ‘Houdt gij uw kikkersmoel maar,’ riep Gert terug. ‘Over kicken gesproken,’ zei Tom, terwijl hij vanachter zijn boom kwam, ‘vanaf vandaag hebben we internet over de kabel. Ik was net bij de 3
Strakke, die als een gek probeert toegang te krijgen. Drie keer heeft hij de hulplijn gebeld, als het ondertussen niet al vier keer is.’ ‘Kan me geen barst schelen,’ liet Gert weten. ‘Wij gaan ons binnenkort ook abonneren,’ zei Bram. ‘Wie niet? Binnenkort heeft iedereen internet aan hoge snelheid,’ voorspelde Tom. ‘Das goed,’ riep Gert, ‘dan hoef ik onder het chatten uwe kop niet meer te zien!’ ‘Kerel!’ riep Tom terug. ‘Het was maar een grap.’ ‘Vrede,’ stelde Dries voor. ‘Ik sponsor een vredesjoint.’ Een verklaring die de rust herstelde. Weer zag Bram de golven onnatuurlijk hoog opspatten. Alsof er een trilling door het water voerde, een schok waarvan de oorzaak zich diep onder het oppervlak bevond. ‘Hier Tom, jij mag hem fiksen,’ zei Dries. ‘Dat hoef je me geen twee keer te vragen,’ zei Tom. Beter voorbereid dan Dries en met meer training achter de rug, was de joint in geen tijd gerold. ‘Weet je wat dat is met die hitte?’ vroeg Dries. ‘Wat?’ vroeg Bram. ‘Dat het water steeds aanlokkelijker wordt.’ Volgens de geruchten was de put onwaarschijnlijk diep. Een peilloze duisternis die zich uitstrekte tot een paar meter voor de oevers, waar de bodem zichtbaar werd doorheen het heldere water. ‘Daar is hij weer met zijn zwembrevet,’ zei Gert. ‘Spring er dan toch gewoon in!’ ‘Dat doe ik,’ zei Dries. ‘En dan ga ik naar de Strakke. Eens kijken hoe serieus ik die internethype nemen moet.’ ‘Ik ga mee,’ zei Tom. ‘Maar eerst wil ik nog eens lurken aan die joint.’ Voor hij het geurende goedje doorgaf, nam Bram nog een trek. ‘Zien jullie dat ook?’ vroeg hij. ‘Wat?’ vroeg Dries. ‘Veel te veel golven,’ zei hij. ‘Dat zal de wind zijn,’ zei Gert. ‘Het is windstil!’ ‘Wind of niet,’ zei Tom, ‘ik ga het water in.’ In boxershort voegde hij de daad bij het woord. Ook Dries volgde hem. Gert nam een aanloop. ‘Kamikaze!’ riep hij. De manshoge splash die op zijn sprong volgde, sproeide wraakzuchtig koud over Tom en Dries heen. Met de joint in zijn hand, bleef Bram op de oever staan. Met argwaan observeerde hij het deinende element, keek neer in de kabbelende spiegel, zag in zijn donkere silhouet een brandend punt oplichten. Hij ademde uit, liet de rook weg vlieden, bedacht dat de put vandaag wel erg 4
veel water bevatte. ‘Wat is er Bram, waarom zwem je niet mee?’ vroeg Dries, terug op het droge. ‘Ik vertrouw die put niet. Het water stijgt nu toch wel echt!’ ‘Ja ja. Goeie wiet, niet?’ ‘Neen, ik meen het. Het is alsof de put zelf kleiner geworden is, terwijl hij nog steeds dezelfde hoeveelheid water bevat.’ ‘Vorige keer zag je ook al een schildpad ter grootte van een basketbal.’ ‘Ach ja, het zal wel aan mij liggen,’ gaf hij toe. Na de duik ging iedereen richting dorpscentrum. Maar ook fietsen was nu een vreemde ervaring. De wegen plooiden en glooiden over het anders zo vlakke land. Steeds moest hij bijsturen. Soms moest hij harder trappen, andere momenten kon hij zich laten uitbollen. Alsof hij de hele tijd heuvels en dalen te verduren kreeg. ‘Hé Bram, kijk uit waar je fietst!’ waarschuwde Gert. Zijn gewaarwordingen werden steeds onwaarschijnlijker. De aarde was aan het schuiven. De grond zakte weg. Hij moest wel ontzettend stoned zijn. Ze rondden de bocht die hen uit de residentiële wijk voerde. Weer werd de reclame zichtbaar. Nog steeds surfte de dame door een skyline van wolkenkrabbers. Opnieuw las hij de slogan. DE WERELD WORDT UW DORP Toen pas begreep hij wat hij voelde. Alles wat hem zo onmogelijk stoned voorkwam, de pulsen in het water, de glooiingen onder het fietsen, het verschuiven van de aarde, had zijn oorzaak in het internet. Waardoor de planeet, ingesnoerd door al die elektronische kabels, in ijltempo tot dorpsformaat ineenkromp.
Jan Van Dyck @ Fantasmania.be
5