Moeten partners op elkaar lijken? Gelijkenissen onderzocht op het gebied van opvattingen, persoonskenmerken en persoonlijkheid
Naam: Elisabeth Couprie Studentnummer: 0451800 Begeleider: T. Ehring Datum: 7 november 2008
Inhoudsopgave 1. Inleiding
p.3
2. De invloed van gelijkheid van partners op de kwaliteit van de relatie
p.5
2.1 Achtergrondtheorieen
p.5
2.2 Gelijkheid in opvattingen en persoonsgegevens
p.6
2.3 Gelijkheid in persoonlijkheid volgens de Big 5
p.9
3. Conclusie
p.12
4. Literatuurlijst
p.15
Abstract In dit paper wordt onderzocht of partners die op elkaar lijken op het gebied van opvattingen, persoonskenmerken en persoonlijkheid gelukkiger zijn dan partners die niet op elkaar lijken op die gebieden. Het bleek dat partners op elkaar lijken op het gebied van opvattingen en persoonskenmerken en dit zou inderdaad kunnen leiden tot meer tevredenheid over de relatie. Het bleek dat er geen gelijkheid was op het gebied van persoonlijkheid. En er was geen duidelijk bewijs voor een verband tussen de gelijkheid in persoonlijkheid en de tevredenheid over de relatie.
2
1. Inleiding Wanneer is de mens gelukkig? De liefde is een factor die een rol kan spelen in het geluk van de mens (CBS, 2006). Uit vragenlijsten van het Centraal Bureau voor Statistiek, het CBS, bleek dat relaties en huwelijken belangrijk zijn voor het welzijn van mensen. Mensen die geen vaste partner hebben in hun leven zijn over het algemeen minder gelukkig dan mensen die wel een vaste partner hebben gevonden (CBS, 2006). Blijkbaar speelt het hebben van een levenspartner een rol in het welzijn van de mens. Het belang van het hebben van een levenspartner resulteert echter niet in een samenleving waarbij iedereen een relatie of een huwelijk heeft. Echtscheidingen komen steeds regelmatiger voor alsmede het beeindigen van langdurige relaties (CBS, 2006). Volgens het CBS bedroeg het aantal echtscheidingen in Nederland in 2004 ruim 31.000 en in 2005 bijna 33.000. Dit zijn 100 echtscheidingen die per dag worden voltrokken wat inhoud dat een op de drie huwelijken stuk loopt. De vraag is wat een reden zou kunnen zijn van deze onverwachte statistieken. Een mogelijke reden is dat de mensen wiens huwelijk of relatie is beeindigd geen geschikte partner hadden gevonden. Wellicht waren het twee mensen die niet goed bij elkaar pasten. De vraag is wanneer iemand bij je past en wat voor kenmerken deze persoon moet hebben. Er zijn twee verschillende opvattingen die een antwoord geven op deze vraag. De eerste opvatting, de complementary theory, gaat ervan uit dat tegenpolen elkaar aanvullen (Winch, 1958). Twee partners kunnen door hun verschillende gedachtes en persoonlijkheden elkaar aanvullen in het leven. Een praktisch mens kan in een huwelijk de belastingaangiftes regelen maar kan andere dingen misschien wat minder goed. Een creatieve partner zou het koken op zich kunnen nemen en bijvoorbeeld het sociale netwerk kunnen onderhouden. Volgens deze theorie is de mens niet genoodzaakt een partner te vinden die hetzelfde is. Een andere opvatting, de similarity theory, stelt juist dat in een geslaagde relatie of in een geslaagd huwelijk de twee partners zo veel mogelijk op elkaar moeten lijken qua gedachtes en persoonlijkheden (Vandenberg aangehaald in Watkins & Meredith, 1981). Hierdoor begrijpen ze elkaar beter en zal er minder onbegrip ontstaan. De vraag is of partners die op elkaar lijken een gelukkigere relatie hebben dan partners die niet op elkaar lijken. Deze vraag wordt in dit paper onderzocht. Partners kunnen op verschillende manieren op elkaar lijken. Ze kunnen op het gebied van interesses, normen en waarden, politiek voorkeur, leeftijd, ras, religie en inkomen op elkaar lijken. Deze factoren worden hier samengevat als gelijkheid van partners op het gebied van opvattingen en persoonskenmerken. Tevens kunnen de persoonlijkheden
3
van partners op elkaar lijken. De vraagstelling wordt aan de hand van beide soorten gelijkheden beantwoord. Wat de voorwaarden zijn voor een goed huwelijk of een relatie is op veel verschillende manieren te onderzoeken. Er kan gekeken worden naar de karaktereigenschappen die mensen verlangen van een partner. Tevens kunnen de persoonskenmerken besproken worden die het meest geliefd zijn in een potentiele partner. Echter, deze onderwerpen onderzoeken niet de interactie tussen partners. Uit onderzoek is gebleken dat de beste resultaten komen uit onderzoeken waarin de interactie tussen partners is onderzocht (Gottman & Notarius, 2002). Het is volgens dit onderzoek belangrijk om niet alleen te onderzoeken wat de persoonlijkheid is van een persoon in een relatie maar ook wat het resultaat is van het samenspel tussen twee persoonlijkheden. Hetzelfde geldt voor opvattingen en persoonskenmerken. Deze resultaten zijn beter representatief voor de werkelijkheid omdat in een relatie altijd sprake is van interactie. Daarom is in dit paper gekozen voor de interactie benadering. Er is veel onderzoek gedaan naar het verband tussen de gelijkheid van persoonlijkheid bij partners en de kwaliteit van de relatie. De onderzoekers Cooper en Sheldon (2002) hebben een review onderzoek gedaan om de onderzoeken met dit onderwerp kwantitatief samen te vatten. Het resultaat was dat sinds 1932 tot 2002 er 477 studies waren gedaan. Dit zijn zo veel artikelen dat er hier alleen wordt gekeken naar onderzoeken die de Big 5, Five Factor Personality Inventory, hebben gebruikt om de persoonlijkheid gelijkenis te bepalen. Hiervoor is gekozen omdat uit onderzoek is gebleken dat de Big 5 een goede en betrouwbare theorie is om de persoonlijkheid van mensen te beschrijven (Costa & McCrae, 1992). The vijf factoren van de Big 5 waarmee iemands persoonlijkheid is te beschrijven zijn autonomie, ordelijkheid, extraversie, mildheid en stabiliteit. Deze factoren zijn volgens deze theorie stabiel in een persoon en hebben een biologische basis. Tevens blijven de factoren hetzelfde in verschillende situaties en bij verschillende mensen (Costa et al., 1992). In dit paper worden eerst achtergrondtheorieen besproken die in de inleiding nog niet aan bod gekomen zijn. Hierna wordt onderzocht of gelijkheid bij partners op het gebied van opvattingen en persoonskenmerken leidt tot een relatie waarin partners tevreden zijn. In het derde deel wordt onderzocht of partners die op elkaar lijken op het gebied van persoonlijkheid een relatie hebben waarin ze tevreden zijn. Daarna wordt de conclusie gegeven van deze resultaten.
4
2. De invloed van gelijkheid van partners op de kwaliteit van de relatie 2.1 Achtergrondtheorieen
De vraag is of mensen die op elkaar lijken op het gebied van opvattingen, persoonskenmerken en persoonlijkheid een gelukkigere relatie hebben dan mensen die niet op elkaar lijken. De evolutionare theorie probeert hierop een antwoord te geven (Botwin, Buss & Shackelford, 1997). Mannen en vrouwen hebben volgens deze theorie gemeenschappelijke doelen in het leven op het gebied van overleven en voortplanten. Mannen en vrouwen zullen echter verschillende adaptieve problemen tegenkomen waardoor een sekseverschil kan ontstaan voor bepaalde situaties. Het kiezen van een partner is een situatie waarin dit sekseverschil zich kan manifesteren. Voor het reproductieve succes van een man is het nodig een vrouw te vinden die vruchtbaar is zodat ze kinderen op de wereld kan zetten. Schoonheid en jeugd worden onbewust gezien als een advertentie voor vruchtbaarheid. Een man zal volgens deze theorie op zoek zijn naar aantrekkelijke en jonge vrouwen . Echter, vrouwen hebben niet alleen iemand nodig die vruchtbaar is (Botwin, Buss & Shackelford, 1997). Een man moet ook voor de kinderen kunnen zorgen. De leeftijd en daarmee het uiterlijk van mannen speelt een kleinere rol dan het uitelijk van vrouwen. Vrouwen zullen eerder selecteren op het inkomen en opleidingsniveau (Buss aangehaald in Berry & Miller, 2001). Het verschil in de eisen die worden gesteld aan een partner is een argument tegen de theorie dat partners die op elkaar lijken op het gebied van gedachtes en persoonskenmerken een gelukkige relatie hebben. Volgens de evolutionaire theorie is het juist zo dat mannen en vrouwen verschillende dingen willen. Aan de hand van deze theorie wordt verwacht dat mensen niet gelijk hoeven te zijn in de opvattingen en persoonsgegevens om tevreden te zijn met de relatie. Een andere theorie over relaties is de demographic approach. Volgens deze theorie is de stabiliteit van een relatie afhankelijk van verschillende demografische variabelen (Raschke aangehaald in Kurdek, 1992). De demografische variabelen die in het onderzoek als voorbeeld worden gebruikt zijn leeftijd, educatie en inkomen. Volgens de demographic approach representeren deze variabelen de factoren die belangrijk zijn in een succesvol huwelijk. Echtparen die jong zijn, een laag educatieniveau en een weinig financiele zekerheid hebben, zouden eerder uit elkaar gaan dan mensen die ouder zijn, een hoger educatieniveau en veel financiele zekerheid hebben. Tevens stelt de demographic approach dat mensen die
5
relatief snel trouwen eerder scheiden dan mensen die pas later in de relatie trouwen. De tijd om elkaar te leren kennen is nodig om zo veel mogelijk over de partner te weten te komen zowel de positieve als negatieve eigenschappen. Deze theorie onderzoekt niet de gelijkheid tussen partners en de daarmee samenhangende tevredenheid over de relatie, zoals de benadering in dit paper is. Desalniettemin laat deze theorie zien hoe belangrijk de demografische variabelen zijn in een huwelijk en dat het karakter waarschijnlijk minder belangrijk is voor de tevredenheid in een relatie. Aan de hand van deze theorie wordt verwacht dat de gelijkheid in opvattingen en persoonsgegevens invloed zou kunnen hebben op de tevredenheid van de partners in de relatie. De evolutionaire theorie en de demographic approach kijken beiden naar de gelijkheid van opvattingen en persoonskenmerken en niet naar de gelijkheid van persoonlijkheid. Gelijkheid van persoonlijkheid van partners is een onderwerp dat waarschijnlijk tot de verbeelding spreekt van veel mensen. Er is veel onderzoek naar gedaan (Cooper & Sheldon, 2002). Dit onderzoek is echter vooal gebaseerd op een algemene theorie, de similarity theory, en niet op een theorie die zich toespitst op de gelijkheid van persoonlijkheid van partners. Ook dit paper bouwt voort op de similarity theory en verwacht daardoor dat partners die op elkaar lijken qua persoonlijkheid een gelukkigere relatie hebben dan partners die niet op elkaar lijken qua persoonlijkheid.
2.2 Gelijkheid in Opvattingen en Persoonskenmerken
De vraag is of partners die op elkaar lijken een gelukkigere relatie hebben dan partners die niet op elkaar lijken. Deze paragraaf onderzoekt het verband tussen gelijkheid op het gebied van opvattingen en persoonskenmerken en de kwaliteit van de relatie. De onderzoekers Feng en Baker (1994) hebben een longitudinal onderzoek gedaan naar de gelijkheid van partners op verschillende aspecten. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek was of deze gelijkheid hetzelfde bleef na het verstrijken van tijd. Om dit te onderzoeken hebben ze drie keer dezelfde echtparen onderzocht in een tijdsverloop van 16 jaar. De onderwerpen die werden onderzocht waren religie, conservatieve politieke opvattingen en opvattingen over de rol van de man en de rol van de vrouw ten opzichte van elkaar. Het bleek dat de correlaties van gelijkenis van de partners voor deze drie onderwerpen hoog waren. Tevens was er geen verschil over tijd voor de drie onderwerpen. Dit onderzoek concludeerde dat de partners inderdaad op elkaar lijken. De gelijkenis komt niet doordat de partners naar elkaar zijn 6
toegegroeid en elkaars meningen hebben overgenomen maar door de initiele partnerkeuze. In het onderzoek hebben ze echter niet de kwaliteit van het huwelijk onderzocht. Hierdoor zijn er geen conclusies te trekken over de tevredenheid van de partners. Alle partners zijn minstens 19 jaar getrouwd waardoor de indirecte conclusie kan worden getrokken dat de tevredenheid niet laag is. Desalnietemin is dit niet rechtstreeks uit de resultaten van het onderzoek te halen. Het volgende kritiekpunt is dat de echtparen die zijn onderzocht al zeven jaar bij elkaar waren voordat het onderzoek begon. Het zou kunnen zijn dat de gelijkenis niet komt door de initiele partnerkeuze maar doordat de partners elkaars mening hadden overgenomen in de zeven jaar dat ze samen waren. De vraag is of ook aan het begin van een huwelijk de gelijkheid even groot is. De onderzoekers Watkins en Meredith (1981) hebben in hun onderzoek pasgetrouwde echtparen cross- sectional vergeleken met echtparen die een lange tijd waren getrouwd. Het bleek dat pasgetrouwde echtparen niet minder op elkaar leken dan de echtparen die een lange tijd waren getrouwd. Deze resultaten steunden de gelijkheid van partners bij de initiele partnerkeuze omdat de gelijkheid niet toeneent namate een echtpaar langer bij elkaar is. Het onderwerp wat is onderzocht is de educatie van partners. Echter, ook dit onderzoek meet niet de tevredenheid van de partners. Resultaten uit een onderzoek kunnen toepasbaar zijn in een bepaalde cultuur maar de resultaten kunnen ook op meerdere culturen van toepassing zijn als. Als het laaste het geval is zouden de resultaten representatief kunnen zijn voor de beweegredenen van de mens en niet alleen voor een bepaalde populatie. Een onderzoek in Korea heeft de gelijkheid van partners onderzocht op het gebied van educatie niveau, voorkeur voor soort religie, persoonlijkheid en lichamelijke aspecten zoals lengte en gewicht (Hur, 2003). Uit het onderzoek bleek dat er hoge correlaties waren voor het educatie niveau en voor de voorkeur voor soort religie. De lichamelijke aspecten hadden een lage correlatie. Uit dit onderzoek mag geconcludeerd worden dat partners in korea veel gelijkenissen vertonen. De resultaten uit wersters onderzoek zijn ook uit te breiden naar de Aziatische cultuur. Een theorie kan per cultuur verschillen maar bepaalde aspecten uit een cultuur kunnen ook veranderen en dan is het de vraag of de theorie nog toepasbaar is. Een voorbeeld van zo’n verandering is de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt (Sweeney & Cancian, 2004). Tegenwoordig hebben vrouwen meer kansen op een goede baan en een goed salaris. Vroeger werkten vrouwen niet vaak en kregen ze tevens niet de topfuncties. Dit werd ook minder van vrouwen verwacht en was over het algemeen dus geen criterium voor de selectie van een partner. Sweeney en Cancian (2004) onderzochten of de verandering in de arbeidsmarkt ook een verandering heeft teweegebracht in de positie van de vrouw op de huwelijksmarkt. Het 7
bleek dat de positie van de vrouw inderdaad was veranderd. Het werk en het salaris spelen een grotere rol bij de partnerselectie maar het is nog niet duidelijk of dit ook heeft geleid tot meer gelijkheid van de partners. Een ander onderwerp is de manier hoe mensen lief hebben en hun liefde uiten. Hahn en Blass (1997) hebben onderzocht of mensen iemand zoeken die een voorkeur heeft voor dezelfde liefdesstijl als hun eigen liefdesstijl. Volgens deze theorie zijn er zes liefdesstijlen namelijk storge (vriendschappelijke liefde), agape (onbaatzuchtige liefde), mania (afhankelijke liefde), pragma (praktische liefde), ludus (liefde waarbij mensen niet oprecht zijn maar spelletjes spelen) en eros (passievolle liefde) (Lee aangehaald in Hahn et al., 1997). In dit onderzoek werd onderzocht of 152 studenten een voorkeur hadden voor iemand met een gelijke liefdesstijl of iemand met een andere liefdesstijl. Uit de resultaten bleek dat de proefpersonen iemand zochten met een gelijke liefdesstijl. Storge en Agape waren het meest geliefd onder de deelnemers. Tot nu toe zijn de resultaten uit verschillende onderzoeken gelijkgestemd over de gelijkheid van partners op het gebied van opvattingen en persoonskenmerken. Echter is het geen antwoord op de vraagstelling omdat de tevredenheid over de relatie niet is getest. Er kan geen direct verband worden gelegd tussen een langdurig huwlijk en de tevredenheid van de partners over dit huwelijk. De resultaten uit twee onderzoeken die dit verband wel hebben onderzocht spreken elkaar tegen. Volgens onderzoeker Gaunt (2006) leidde meer gelijkheid van de partners tevens tot een grotere tevredenheid over de relatie. Aan dit onderzoek deden 248 echtparen mee die vragenlijsten moesten invullen over hun waarden en normen, meningen over de rolverdeling van de man en de vrouw in een gezin en als laaste over religie. De gelijkenis van de score van de partners werd op twee manieren gemeten namelijk door middel van een verschil-score en een profiel-score. Voor een verschil-score worden de scores van de partners afzonderlijk op een bepaald onderwerp, bij elkaar opgeteld. Daarna wordt het verschil berekend door deze van elkaar af te trekken. De verschil-score is dus een indicatie voor het verschil van de scores van de partners op een bepaald onderwerp. Bij een profielscore worden de correlaties van alle scores van de twee partners berekend. Dit is een veel nauwkeurigere meting dan de verschil-score. De resultaten waren dat vooral gelijkenissen op het gebied van waarden en normen resulteerden in grotere tevredenheid. Religie en meningen over de rolverdeling van de man en de vrouw in het gezin lieten een minder sterk verband zien tussen gelijkheid van de partners en de tevredenheid over de relatie. Het resultaat uit een ander onderzoek was dat er juist geen verband was tussen de gelijkheid van partners en de tevredenheid over de relatie (Watson, Klohnen, Casillas, Simms & Haig, 2004). De 8
onderzoekers hebben 291 pasgetrouwde echtparen onderzocht en het bleek dat ze gelijk waren op leeftijd, religievoorkeur en politieke voorkeuren. Deze gelijkheid leidde niet tot een grotere tevredenheid over het huwelijk. Dit onderzoek heeft echter alleen pasgetrouwde echtparen onderzocht wat misschien leidt tot andere resultaten dan een onderzoek met echtparen die al wat langer getrouwd waren. Bij pasgetrouwde echtparen is het mogelijk dat de tevredenheid over het huwelijk gemiddeld als veel beter wordt beoordeeld dan bij echtparen die al langer zijn getrouwd. Hierdoor zullen ze misschien ook minder varieren wat kan leiden tot het gebrek aan een verband tussen de gelijkheid van partners en de tevredenheid over de relatie. Uit deze paragraaf valt te concluderen dat mensen op zoek zijn naar een partner die veel gelijkenissen vertoont op het gebied van opvattingen en persoonskenmerken. Het is niet zo dat mensen die een langere tijd zijn getrouwd of een lange relatie hebben, op elkaar gaan lijken. Bij het selectieproces wordt de partner met de gelijkenissen geselecteerd. De meest onderzochte onderwerpen zijn educatie, religie normen en waarden en politieke opvattingen. De vraagstelling wordt maar door twee onderzoeken behandeld. Het onderzoek van Gaunt (2006) heeft een verband gevonden tussen de gelijkheid van partners en de tevredenheid over de relatie. Dit verband is positief, mensen die gelijk zijn op het gebied van opvattingen en persoonsgegevens zijn meer tevreden over hun relatie dan mensen die niet gelijk zijn. De onderzoekers Watson, Klohnen, Casillas, Simms & Haig (2004) hebben geen verband gevonden tussen de gelijkheid van partners en de tevredenheid over de relatie. Dit onderzoek is echter door de proefpersonen minder betrouwbaar.
2.3 Gelijkheid in Persoonlijkheid aan de hand van de Big 5
Hebben partners die op elkaar lijken qua persoonlijkheid een gelukkigere relatie dan partners die niet op elkaar lijken qua persoonlijkheid? In de vorige paragraaf is de factor gelijkheid van partners op het gebied van opvattingen en persoonskenmerken besproken. Het resultaat was dat partners op elkaar lijken en dat dit waarschijnlijk leidt tot een grotere tevredenheid over de relatie. In deze paragraaf wordt de vraagstelling aan de hand van de big 5 besproken. Twee onderzoeken die geen verband vonden tussen gelijkheid in persoonlijkheid en de tevredenheid over de relatie worden eerst besproken. Het onderzoek van Gattis, Berns, Simpson en Christensen (2004) onderzocht het verband tussen gelijkheid in persoonlijkheid en de tevredenheid over de relatie. Ze onderzochten dit aan de hand van partners die relatieproblemen hadden en partners die geen relatieproblemen hadden. Door middel van 9
vragenlijsten over de tevredenheid en de persoonlijkheid van mensen werden de twee condities onderzocht. De gelijkheid van partners op de vijf dimensies was erg klein. Tevens was de gelijkheid van partners geen indicatie voor een grotere tevredenheid over de relatie. Dit onderzoek is een negatief antwoord op de vraagstelling. Het tweede onderzoek dat geen verband vond tussen gelijkheid in persoonlijkheid en de tevredenheid over de relatie is het onderzoek van Barelds en Barelds-Dijkstra (2007). Echter in dit onderzoek werden partners wel beoordeeld als gelijk op het gebied van persoonlijheid. Er werd onderscheidt gemaakt tussen partners die op het eerste gezicht verliefd op elkaar waren geworden en partners die gaandeweg verliefd op elkaar werden. De hypothese was, mensen die gaandeweg verliefd op elkaar werden zouden meer gelijkenissen vertonen qua persoonlijkheid dan mensen die op het eerste gezicht verliefd op elkaar werden. Deze hypothese is kloppend bij de resultaten uit een eerder onderzoek (Keller, Thiessen & Young, 1995). Keller et al. (1995) hebben onderzocht hoe mensen een partner selecteren bij de eerste ontmoeting. Uit de resultaten van het onderzoek kwam dat zowel partners die aan het daten zijn als getrouwde partners in eerste instantie hebben geselecteerd op het uiterlijk. De persoonlijkheid is op dat moment minder belangrijk. Echter de partners die zijn getrouwd hebben ook andere kenmerken op het gebied van persoonlijkheid gemeen. Het lijkt zo dat in eerste instantie uiterlijk een grotere rol speelt dan persoonlijkheid. De hypothese van Barelds en Barelds-Dijkstra (2007), mensen die gaandeweg verliefd op elkaar worden zouden meer gelijkenissen vertonen qua persoonlijkheid dan mensen die op het eerste gezicht verliefd op elkaar werden, lijkt dan ook te kloppen. De hypothese werd door de resultaten van het onderzoek ondersteund. Daarna werd gekeken of dit leidde tot grotere tevredenheid over de relatie bij de groep die meer gelijkenissen vertoonde, dan bij de groep waarvan de partners minder op elkaar leken. Dit was niet het geval. Er was geen verschil tussen de twee groepen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de gelijkheid van persoonlijkheid van partners niet in verband staat met de tevredenheid van de partners over de relatie. De resultaten uit de voorgaande twee onderzoek gaven beide geen verband aan tussen gelijke persoonlijkheden en te tevredenheid. De resultaten van een onderzoek kunnen ook een verband aangeven waarvan de richting tegengesteld is aan de verwachte richting. Een onderzoek dat een tegengesteld verband ontdekt is uitgevoerd door Shiota en Levenson (2007) in een longitudinaal onderzoek. De gelijkheid in persoonlijkheid is onderzocht aan de hand van de Big 5 en de daarmee samenhangende kwaliteit van de relatie. Verwacht werd dat gelijkheid in partners zou leiden tot grotere tevredenheid. In het onderzoek werd rekening gehouden met de variabele ‘leeftijdsfase.’ De onderzoekers stelden dat elke leeftijdsfase 10
gepaard gaat met andere problemen in de relatie. Het gevolg zou kunnen zijn dat verschillende leeftijdsfasen ook tot verschilende verbanden zou kunnen leiden. In de fase dat mensen hun kinderen opvoeden en een drukke baan hebben zijn betrouwbaarheid en de manier waarop beslissingen worden genomen belangrijk in een relatie. In de fase dat mensen al wat ouder zijn, van hun pensioen genieten en de kinderen uit huis zijn zijn de praktische zaken minder belangrijk. Het is dan belangrijk om goed met elkaar overweg te kunnen omdat de tijd die samen gespendeerd wordt veel groter is dan voor deze fase. De persoonlijkheid van de partners en de tevredenheid over de relatie werden gemeten aan de hand van vragenlijsten. De vragenlijsten over de tevredenheid werden aan het begin van het onderzoek afgenomen alsmede de vragenlijst over de persoonlijkheid. De vragenlijst over de tevredenheid werd tevens na twee jaar, na zes jaar en na 12 jaar opnieuw afgenomen. De tevredenheid werd niet individueel gemeten waardoor de score een indicatie was van de tevredenheid van beide partners. Uit de resultaten van dit onderzoek kon worden geconcludeerd dat er geen samenhang was tussen de kwaliteit van het huwelijk en de gelijkheid van persoonlijkheid van de partners. Dit was gebaseerd op de resultaten van de verschillende leeftijdsfases. Er bleek echter wel een verband te zijn als de resultaten van de leeftijdsfases samen werden gevoegd. Het verband had een andere richting dan verwacht. Over een periode van twaalf jaar kregen de partners met veel gelijkenissen meer relatieproblemen. Dit verband geeft een richting aan die tegengesteld is aan de verwachte richting. Uit het vorige ondezoek bleek dat partners met veel gelijkenissen in persoonlijkheid meer relatieproblemen kregen dan partners die minder gelijkenissen in persoonlijkheid hadden (Shiota & Levenson, 2007). Twee onderzoeken die de gelijkheid van persoonlijkheid per dimensie afzondelijk hebben bekeken kwamen tot de conclusie dat partners niet gelijk waren op de extraversie dimensie (Botwin, Buss & Shackelford, 1997), (Watson, Klohnen, Casillas, Nus Simms & Haig, 2004). Mensen zochten iemand die veel gelijkenissen vertoonde in het karakter (Botwin et al., 1997). Echter, toen de Big 5 opgedeeld werd in afzonderlijke dimensies bleek dat mensen overeenkomsten hadden op de dimensies autonomie, ordelijkheid en mildheid. Op de extraversie- en stabiliteit dimensie werden er geen gelijkenissen gevonden. Uit de resultaten van het onderzoek van Watson et al. (2004) kon zelfs geconcludeerd worden dat extraverte mensen iemand zochten die niet extravert was. Een negatieve correlatie werd gevonden voor de dimensie extraversie. Beide onderzoeken hebben niet onderzocht of een verband was tussen de gelijkheid van persoonlijkheid en de kwaliteit van de relatie.
11
Uit deze paragraaf bleek dat de resultaten van bijna alle onderzoeken erop wezen dat partners niet op elkaar lijken op het gebied van persoonlijkheid. Dit resultaat kwam niet uit alle onderzoeken. De onderzoekers Barelds en Barelds-Dijkstra (2007) concludeerden dat mensen die gaandeweg verliefd op elkaar worden wel gelijk zijn op het gebied van persoonlijkheid. Als de Big 5 wordt opgedeeld in dimensies blijkt dat de dimensie extraversie de geen gelijkenissen vertoont (Botwin, Buss & Shackelford, 1997). De andere dimensies echter wel. Het verband tussen de gelijkheid in persoonlijkheid en de tevredenheid in de relatie werd niet gevonden. Er zijn zelfs onderzoeksresultaten die het tegendeel bewijzen. Uit het onderzoek van Shiota en Levenson (2007) kon worden geconcludeerd dat juist mensen die veel op elkaar leken minder tevreden waren met hun relatie. Deze resultaten geven een negatief antwoord op de vraagstelling van dit paper.
3. Conclusie Lijken partners op elkaar op het gebied van opvattingen, persoonskenmerken en persoonlijkheid? En is deze gelijkheid belangrijk voor de tevredenheid van de partners over de relatie? Deze vraag is als eerste behandeld door te kijken naar de gelijkheid van partners op het gebied van opvattingen en persoonskenmerken. Uit de besproken onderzoeken bleek dat partners inderdaad veel op elkaar leken. Dit was het resultaat van de selectie van de partner. Partners gingen niet meer op elkaar lijken nadat ze langer getrouwd waren. Uit de resultaten van het onderzoek van Feng en Baker (1994) bleek dat partners gelijk scoorden op religie, conservatieve politieke opvattingen en opvattingen over de rol van de man en de rol van de vrouw ten opzichte van elkaar. De partners waren tevens gelijk op het gebied van educatie (Watkins & Meredith, 1981). Hur (2003) concludeerde in zijn onderzoek dat het educatie niveau en de voorkeur voor soort religie voor de partners gelijk was. De voorkeur voor een bepaalde liefdesstijl van partners was ook gelijk aan elkaar (Hahn en Blass, 1997). Deze onderzoekers hebben de gelijkheid van partners onderzocht maar niet het effect van deze gelijkheid op de tevredenheid over de relatie. De tevredenheid over de relatie is wel indirect af te leiden uit verschillende onderzoeken omdat de partners die worden onderzocht vaak een lange tijd getrouwd zijn. Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs het geval te zijn. Er zijn twee onderzoeken besproken die het verband hadden onderzocht tussen de gelijkheid van de partners en de tevredenheid van de partners over de relatie. Volgens onderzoeker Gaunt
12
(2006) leid meer gelijkheid van de partners op het gebied van waarden en normen tot een grotere tevredenheid over de relatie. Watson, Klohnen, Casillas, Simms en Haig (2004) kwamen tot de conclusie dat gelijkheid van partners niet leid tot een grotere tevredenheid over de relatie. De proefpersonen in dit onderzoek zijn zoals al eerder aangegeven pasgetrouwde partners en daardoor zouden ze minder betrouwbaar kunnen zijn voor het onderzoek. Uit de resultaten kan de conclusie getrokken worden dat partners waarschijnlijk op elkaar lijken op het gebied van opvattingen en persoonsgegevens. Of deze gelijkheid leid tot een grotere tevredenheid over de relatie is niet zeker. Aan de hand van de besproken onderzoeken lijkt het zo dat de gelijkheid inderdaad kan leiden tot een grotere tevredenheid over de relatie. De vraagsteling is in de volgende paragraaf behandeld door te kijken naar de gelijkheid van partners op het gebied van persoonlijkheid en het effect daarvan op de tevredenheid over de relatie. Het voornaamste resultaat was dat partners niet op elkaar lijken op het gebied van persoonlijkheid. Dit resultaat kwam echter niet uit alle onderzoeken. De onderzoekers Barelds en Barelds-Dijkstra (2007) concludeerden dat mensen die gaandeweg verliefd op elkaar worden wel gelijk zijn op het gebied van persoonlijkheid. Naast de algemene Big 5 zijn de verschillende dimensies apart ook onderzocht. Partners vertoonden geen gelijkheid op de dimensie extraversie en emotionele stabiliteit (Botwin, Buss & Shackelford, 1997). Op de andere dimensies autonomie, ordelijkheid en mildheid vertoonden de partners wel gelijkheid. De vraagstelling, of gelijke partners gelukkiger zijn in hun relatie, is niet bevestigd. Er werd geen verband gevonden tussen de gelijkheid in persoonlijkheid en de tevredenheid over de relatie. Uit het onderzoek van Shiota en Levenson (2007) is wel een verband naar voren gekomen echter niet met de verwachte richting. Juist mensen die veel op elkaar leken op het gebied van persoonlijkheid waren minder tevreden met hun relatie. Deze resultaten geven een negatief antwoord op de vraagstelling van dit paper. Aan de hand van de evolutionaire theorie, die aan het begin van dit paper besproken is, werd verwacht dat partners niet gelijk zouden zijn in de opvattingen en persoonsgegevens (Botwin, Buss & Shackelford, 1997). Dit werd verwacht omdat een man over het algemeen op een andere manier een partner zou selecteren dan dat een vrouw dit zou doen. Een man selecteert volgens de evolutionaire theorie vooral op uitelijk en op leeftijd. Een vrouw daarentegen zou eerder op inkomen en educatieniveau selecteren. De resultaten van de onderzoeken spraken dit tegen. De partners waren gelijk in de opvattingen en persoonsgegevens. De evolutionaire theorie is hiermee niet geheel ontkracht. Er is een onderzoek besproken waarin werd geconcludeerd dat bij de eerste ontmoeting zowel vrouwen als mannen selecteren op het uiterlijk. Hierbij is echter niet verder ingegaan op de schoonheid 13
van dit uiterlijk. Het zou kunnen dat mannen selecteren op een jong en mooi uiterlijk en dat vrouwen selecteren op een slim of rijk uiterlijk. Desalniettemin is er geen verschil gevonden voor educatieniveau en inkomen tussen mannen en vrouwen. Aan de hand van de demographic approach theory werd verwacht dat de opvattingen en persoonsgegevens belangrijk zouden kunnen zijn in een relatie of huwelijk (Raschke aangehaald in Kurdek, 1992). De resultaten uit het onderzoek bevestigen dit. Partners zijn over het algemeen gelijk. Tevens zou deze gelijkheid kunnen leiden tot tevredenheid van de partners over de relatie. Verwacht werd ook, volgens de similarity theory, dat de partners gelijk zouden zijn op het gebied van persoonlijkheid (Vandenberg aangehaald in Watkins & Meredith, 1981). Alsmede dat deze gelijkheid zou leiden tot een tevreden relatie. Dit is niet uit de resulaten gebleken. De complementary theory zou beter aansluiten op de resultaten van het onderzoek (Winch, 1958). Misschien hebben mensen een partner nodig die hun aanvult. De demographic approach is de enige theorie die de verwachtingen kon bevestigen. Dit is echter geen allesomvattende theorie en kan daarom niet de hele vraagstelling verklaren. Een alternatieve verklaring voor de gelijkheid in opvattingen en persoonskenmerken is dat mannen en vrouwen vooral in hun omgeving een partner zoeken. Voorbeelden zijn een omgeving waarbij kennissen misschien dezelfde interesses hebben, een schoolklas waarbij de leerlingen waarschijnlijk dezelfde intelligentie tentoonspreiden, een baan waarin collega´s hetzelfde verdienen. In deze omgeving een partner selecteren leidt hoogst waarschijnlijk tot gelijkheid op opvattingen en persoonskenmerken. Deze verklaring geeft echter geen reden voor het mogelijke verband tussen de gelijkheid in opvattingen en persoonsgegevens en de tevredenheid over de relatie. Het is een mogelijkheid dat gelijkheid in intellect en daarmee waarschijnlijk gelijkheid in de cognitieve vermogens van partners een basis vormen voor een succesvolle relatie. Als de persoonlijkheden van partners verschillend zijn maar men heeft de mogelijkheid om elkaar te begrijpen en op elkaars niveau te kunnen communiceren is dat misschien de kern van een gelukkige relatie. Dit zou in de toekomst onderzocht kunnen worden. Als de liefde een grote rol speelt in het geluk van de mens is het belangrijk te weten hoe deze bereikt moet worden.
14
4. Literatuurlijst Barelds, D. P. H. & Barelds-Dijkstra, P. (2007). Love at first sight or friends first? Ties among partner personality, trait similarity, relationship onset, relationship quality, and love. Journal of Social and Personal Relationships 24, 479–496. Berry, D. S. & Miller, K. M., 2001. When boy meets girl: attractiveness and the five-factor model in opposite-sex interactions. Journal of Research in Psychology, 35, 62-77. Botwin, M. D., Buss, D. M. & Schakelford, T. K. (2006). Personality and mate preferences: five factors in mate selection and marital satisfaction. Journal Of Personality 65, 107 – 136. Buss, D. M. & Barnes, M. (1986). Preferences in human mate selection. Journal of Personality and Social Psychology, 50, 559-570. Cooper, M. L. & Sheldon, M. S. (2002). Seventy years of research on personality and close relationships: substantive and methodological trends over time. Journal of personality 70, 783-812. Costa P. T. & McCrae R. R. (1992). Four ways five factors are basic. Personality and Individual Differences, 13, 653-665. Feng, D. & Baker, L. (1994). Spouse similarity in attitudes, personality and psychological well-being. Behavior Genetics, 24, 357-364. Gattis, K. S. & Berns, S. (2004). Birds of a feather or strange birds? Ties among personality dimensions, similarity and marital quality. Journal of Family Psychology, 18, 564574. Gaunt, R. (2006). Couple similarity and marital satisfaction: are similar spouses happier? Journal of Personality, 74, 1401-1420. Gottman, J. M. & Notarius, C. I. (2002). Marital research in the 20th century and a reseach agenda for the 21st century. 41, 159-197. Hahn, J. & Blass, T. (1997). Dating partner preferences: a function of similarity of love styles. Journal of Social Behaviour and Personaity, 12, 595-611. Hur, Y. (2003). Assortative mating for personality traits, educational level, religious affiliation, height, weight, and body mass index in parents of a Korean twin sample. Twin Reseach, 6, 467-470. Keller, M. C., Thiessen, D. & Young, R. K. (1995). Mate assortment in dating and married couples. Personality and Individual Differences, 21, 217-221.
15
Kurdek, L. A. (1992). Predicting marital dissolution: a 5-year prospective longitudinal study of newlywed couples. Journal of Personality and Social Psychology, 64, 221-242. Luo, S. & Klohnen, E. C. (2005). Assortative mating and marital quality in newlyweds: a couple-centered approach. Journal of Personality and Social Psychology, 88, 304-326. Shiota, M. N. & Levenson, R. W. (2007). Birds of a feather don’t always fly farthest: similarity in big 5 personality predicts more negative maital satisfaction trajectories in long-term marriages. Psychology and Aging, 22, 666-675. Sweeney, M. M. & Cancian, M. (2004). The changing importance of white woman’s economic prospects for assortative mating. Journal of Marriage and Famil, 66, 10151028. Watkins, M. P. & Meredith, W. (1981). Spouse similarity in newlyweds with respect to specific cognitive abilities, socio-economic status, and education. Behavior Genetics, 11, 21p. Watson, D., Klohnen, E. C., Casillas, A., Nus Simms, E., Haig, J. & Berry, D. S. (2004). Match makers and deal breakers: analyses of assortative mating in newlywed couples. Journal of Personality, 72, 1029 – 1068. Winch, R. F., (1958). Mate-selection: a study of complementary needs. New York: Harper.
16