C lose-u p van de g rote en brede kop van Chinemy.1· nig ricans.
Fo to: J. llofstra
Moeizame kweek met de Kwangtungmoerasschildpad (Chine1nys nigricans) Jelle Hofstra Kerkewal 54 8401 CH Gorredijk
6
INLE IDI NG In 1977 kocht ik een schildpad bij een dierenspeciaal zaak. Voor zover ik mij kan herinnere n zat het di er in een grote bak, tezamen met dieren met zowel ro de als g roengekleurde halzen. Het zeer forse, toe n reeds volwassen vro uwelijke di er had een schildlengte van meer dan 20 cm en een gewicht van 1500 g ram. Omelat het dier erg afweek van de rest, van wege de overwegend zwarte kl eur maar ook door de zeer brede kop, besloot ik juist dit dier re kopen. Gezien de kopbreedte van maar lie fst 4,5 cm en de lengte van het dier
ko n het vo lgens de literatuur d ie mij toen ter beschik king sto nd, alleen maar gaan o m d e C hinese Dikkopschildpad Chinemys megalocephala, waarvan vormen met rode en met groene halzen bekend zijn. Toe n ik in een artike l over de Kwangtung- moerassc hildpad las dat Chinemys megaloceplwla hier zelden in gevangenschap wordt geho uden ( DE BRUIN, 1988), heb ik contact gezocht met de auteur en werd mijn dier gedetermineerd als een we l zeer forse Chinemys kll"angtungensis. O veri gens is de so ortn aam ' kwang tungensis' niet meer geldig en heet het d ier nu o ffi cieel Lacerta 57( I) • 1998
Chinemys nigricans (DE BRUIN. 1992). Over deze schildpad zijn een tijdje geleden twee artikelen versche ne n in Lace rt a. waar reed s uitgebreid wordt ingegaan o p he rkomst, uite rlij k, naamgeving, verzorg ing e n kweek in gevangensc hap (DE B RUIN. 1988. 1992). BRUIKLEEN Aangezie n het bij mij om een eenzaam vrouwe lijk exemplaar g ing e n Ron de Bruin een aanta l jonge mannetjes van d ezelfde soort in z ijn bezit had, werd beslo te n he t dier in 1989 in bruikleen af te staan. He laas bleek dat de manne tj es totaal geen inte resse toonde n voor het o ude vrouwtje. Zonder resultaat kwam. na een afwezigheid van meer dan een jaar, he t d ie r bij m ij te rug, vergezeld van een fraai volwassen ma nnetje. Eind 199 1 zag ik zowaar een paring, o f in iede r geval een pog ing daartoe.
Cflinemys nigricans gravend in het buitenterrarium .
Laccn a 57( I) • 1998
In maart 1992 werd opnieuw een toenadering tussen de beide diere n waargenomen. Nonn aai zitten e ierleggende dieren bij mij in bakken met een zogenaamd zwevend la ndgedeelte dat een derde deel van de bak inneemt: deze constructie heeft als gro te voordeel da t de zwemruimte gehan dhaafd blij ft. Dit landgedeelte is o ngevee r acht centimete r di e p e n gevuld met ri vie rza nd . Aangezien de verwach tingen n ie t hooggespanne n wa re n, ware n de elieren nog o nde rgebracht in ee n bak zonde r landgedeelte . Dit he b ik echter verande rd toen e r in septe mber van dat jaar kapotte eie rschale n in de bak aanwezig b leke n. Erg dunne e n weke eierschale n, d ie van maar één d ie r afkomstig konden namelijk van mijn o ude zijn, Kwang tung-v rouwtj e. Daarmee is de mogelijkheid die DE BRUIN ( 1992) opperde, dat al leen jong-volwassen
Foto: J. Hofstra
7
vrouwtj es (en mannetjes) aan de voortplanting zoude n meedoen, als onjuist gekwalificeerd. NESTBOUW EN EI-AFZET Wat betreft he t g raven van een nestkuil vertoont he t vrouwtje vergeleken met a nde re schildpadden een zeer afwijke nd gedrag. Hoewel sporadisch één enkel gat wordt gegraven, zoals schildpadde n no rmaal plegen te doen o m eieren in af te zette n, worden door dit vrouwtje meestal twee gaten tegelijk gegraven. Deze gaten liggen soms zelfs 20 cm uit elkaar, al naar gela ng de ruimte die het dier te r beschikking heeft. Zo is de hartafsta nd van de gaten beduidend groter in he t buitenterrarium dan in he t binne nte rra rium, waar de ruimte beperkter is . Het linke rgat wordt met de rechte rachterpoot gegraven e n he t rechtergat me t de linkerachterpooL
Proefnest van Chinemys nigricans in het buitenterrarium. Foto: J. Hofstra
Het zal duidelijk zijn dat de schildpad, vooral in he t buite nte rrarium, flink hee n e n weer moet lopen bij he t om beurten g raven aan het e ne e n het a ndere gat. 8
Op dezelfde w ijze worden de eiere n, die bij dit dier vaak zeer duidelijk voelbaar zijn in beide liezen, over beide gaten verdeeld. Dit graven van twee nestkuilen was voor mij e n de mij be ke nde schildpaddenhoude rs een nog onbekend fenomee n. Een ander merkwaardig gedrag van het dier is dat ze, nadat ze het nest heeft gedicht, nog een laatste ei afzet. Dit kan zowel o p het land als in het water worden gelegd. Vaak worden drie keer per seizoen eie re n afgezet, variërend van 3 tot I I stuks, maar meestal 5 à 6 eie re n per legsel. De e iere n meten gemiddeld 50x24 mm met een gewicht van ongeveer 17 gram e n zijn beduidend g roter en zwaarder dan de eie ren afkomstig van de j onge vrouwtjes van DE BRUIN ( 1992). De eieren zijn voorzien van een zeer dunne e n zachte schaal die na het leggen vaak de ukjes vertoont. Dit komt geheel nie t overeen met de eieren die de dieren van De Bruin leggen. Deze eieren zijn volgens de eigenaar voorzien van een stevige kalkschaa L Ook he t toedie ne n van extra kalk e n vitamine n aan mijn di e r bracht hierin geen verande ring. KORTE INCUBATIETIJD Afgezette eieren zij n uitgebroed in vochti ge turfmolm e n later ook in vermic uliet. Bij deze eieren is vrij snel te zie n o f ze bevrucht zijn. Eie re n di e 's ochtends bijvoorbeeld gelegd zijn, vertone n 's avonds reeds een w itte vlek. Na verloop van tijd kan de vorm van he t e i verandere n e n flink wat boller worden, maar bij sommige eieren - die overigens wel uitkwamen - gebeurde dit niet. De incubatietijd bedroeg bij 28 à 29°C gemiddeld 54 dagen, een tijd die goed overeen ko mt met de incubati etijd van de j ongen bij DE B RUIN ( 1992). Een wel zeer korte incubatie tijd, die bij mij slechts werd overtroffen door eie ren van de Afrikaanse Moerasschildpad Lacerta 57( I) • 1998
Pelomedusa subrufa, gemiddeld 39 dagen (HOFSTRA, 1995) en de Australische Roodbuikspitskopschildpad Emydura subglobosa, gemidde ld 44 dagen.
Tweelingen van Chinemys nigricans stierven steeds vroegtijdig af. Foto: J. Hofstra
GEEN GROOT SUCCES Het uitbroeden van de eieren bleek met grote moeilijkheden gepaard te gaan. Turfmolm werd soms te nat, vermiculiet vermoede lijk een enkele keer te droog. Maar vooral de plek waar de eieren werden uitgebroed bleek naderhand verre van ideaal. Embryo's stierven hal verwege de incubatietijd af, maar ook jongen die al zo goed als volgroeid waren. De broedstoven (methode au bainmarie) stonden in het begin in een kelder die vermoedelijk door onvoldoende ventilatie op extreem warme dagen erg vochtig werd doordat het vocht uit de warme lucht op de koude keldermuren condenseerde. Hierdoor ontstond op Lacerta 57( I) • 1998
den duur een erg bedompte lucht door schimmelvorming. Ik denk dat deze bedorven lucht uiteindelijk grote schade aan de eiere n toebrengt, zoals ik ook denk dat dit het geval kan zijn met jodium- en formalinedampen. Sommige eieren stierven vermoedelijk a r door jodiumdampen, nadat ik een schildpad met schildrot rijkelijk had be handeld metjodium en het dier in een bak plaatste in de kamer waar toen de broedstoof stond. Ook denk ik dat formalinedampen schadelijk kunnen zijn voor bevruchte eieren. In elk geval overkwam het mij dat een 20-tal larven van een Australische kikker (Limnodynastes tasmaniensis) binnen enkele uren afstierven - nadat ze een vliegreis vanuit Sydney hadden overleefd - door dampen die uit een potje fo rmaline ontsnapte n waarin een platgereden pad voor een buurmeisje was gelegd. Formalinedampen die de poreuze schaal van schildpaddeneieren passeren, lijken me dan ook verre van onschadelijk. Het is daarom ongetwijfeld verstandig de broedstoof in een schoon en fri s vertrek te plaatsen en vooral niet in dezelfde omgeving te prutsen met jodium, formaline of iets dergelijks. Twee keer ging het mis omdat zich in een ei een tweeling ontwikke lde. Bij één ei was het ene embryo reeds uitgegroeid tot een lengte van 25 mm, terwijl het andere e mbryo nog maar 12 mm lang was. Al met al een bedroevend resultaat als men bedenkt dat uit 76 gelegde e ieren hoewel niet alle bevrucht - slechts 17 jongen werden gebore n. LANGZAME GROEI Het opkweken van de jonge dieren bij te mperaturen rond de 28°C, met vaak en afwisse lend voederen (HOFSTRA, 1996), brengt geen enkel probleem met zich mee. Het eerste jaar wordt het 9
Jonge dieren van Chinemys nigricans zijn geen snelle groeiers.
water na het verversen steeds voorzien van een vitaminepreparaat als Petaid of Turtle Vitamin. Ook is de constante aanwezighe id van verpul verde kippene ischalen in het water aan te bevelen. Vergeleken met jonge dieren van de Ambonese Doosschildpad Cuora amboinensis, waarvan sommjge exemplaren wel 5 of 6 cm per jaar kunnen groeien (HOFSTRA, 1994), groeien de dieren van Chinemys nigricans niet erg snel. Dieren die in 1995 werden geboren bij een lengte van 37 mm en een gewicht van gemiddeld 12 gram, zij n in drie jaar uitgegroeid tot dieren van slechts 7,5 cm lengte met een gewicht van 70 gram. LEGNOOD Eind maart 1998 begon het vrouwtje weer met het maken van proefnesten. Vier dagen achtereen werden kui len gegraven, soms zelfs twee per dag. Op 27 maart was het dier, na het graven van 10
Foto: J. Hofstra
een nestkuil, zeer onrustig. Liggend onder water bleef ze steeds met haar achterpoten langs haar c loaca wrij ven. Hoewel dit voor mij nieuw was, was mijn eerste gedachte: legnood. Na het nog enkele uren te hebben aangezien leek mij ingrijpen toch noodzakelijk en kreeg het dier door een dierenarts Oxytocine toegediend (0,5 I.E. Oxytocine per kg lichaamsgewicht intramusculair). Ook daarna bleef het dier onrusti g en gleed e lke keer als ze op het landgedeelte werd gezet terug in het water. Na drie kwartier bedaarde de schildpad en begon een half uur later met haar achterpoten spastische bewegingen langs haar staart te maken. Na enkele minuten werd het eerste ei onder water afgezet en dit ging met tussenpozen door tot ik maar liefst IJ eieren boven water had gehaald. Drie dagen na de ei-afzet bleef het dier nog doorgaan met het graven van nestkuilen. Eén van de e lf e ieren bleek slechts bevrucht. Laccrta 57( I) • 1998
OHAINAN Verspreidingsgebied van Chinemys nigricans. BREEDING EXPERIENCES WITH
CHINEMYS NIGRICANS In 1977 I bought an adult, predominantly black, female turtle with a carapace measuring 20 cm. The size, in actdition to the extremely broad head of 4.5 cm, initially made me assume that the animal was a Chinemys megalocephala. Later, however, the specimen tumed out to be a very large Chinemys nigricans. In this C. nigricans the oviposition procedure appears to be different from other turtles. lnstead of the customary single hole, the animal frequently digs two holes. Depending on the dimensions of the enclosure. the holes may be as far as 20 cm apart. The eggs are distributed over both holes. Usually clutches of five to six eggs are laid, three times a season. The eggs have a thin. soft shell which often shows small dents when freshly laid. lncubating the eggs. I encountcred sevcral difticulties. Twicc an cgg spoilcd presumably duc to the devclopment of twins. Many eggs died; probably due to the substratc - vcrmiculite or peat dust - which either turncd to be too dry or too wet. In addition. the cellar that housed thc incubators. became very humid on warm days: even to thc cxtent that a musty odour became apparent. Somc eggs apparently pcrishcd duc to iodinc or formaldehyde vapours present in this cellar. Of the 76 eggs Jaid (not all fertilized). only 17 young hatched. The incubation Lacerta 57(1) • 1998
Naar: De Bruin ( 1992) period of on the average 54 days (at 28-29°C), is very short consirlering experiences with other turtle species. LITERATUUR BRUIN, R. DE, 1988. Enige opmerkingen over de Kwangtung-moerasschildpad (Chinemys kwangttmgensis). Lacerta 46: 172-178. BRUIN, R. DE, 1992. De K wangtung-moerasschildpad ( Chinemys nigricans), kweek en ontwikkeling in het terrarium. Lacerta 51: 42-46. HoFSTRA, J., 1994. Kweken met de Ambonese Doosschildpad (Cuora amboinensis). Lacerta 53: 18-22. HoFSTRA, J., 1995. De Afrikaanse Moerasschildpad, Pelomedusa sulm~/(t, in het terrarium. Lacerta 54: 70-75. HoFSTRA. J.• 1996. Moerasschildpadden. Lacerta's Beginnersgids. Lacerta 55: 19-23.
IJ
RECTIFICATIE In het artikel Moeizame kweek met de Kwangtung-moerasschildpad ( Chinemys nigricans) van Jelle Hofstra (Lacerta 57: 6-11) zijn een paar storende foutjes geslopen. Zo wordt er abusievelijk vermeld dat er bij de Dikkopschildpad Chinemys megalocephala dieren zijn die zowel rode als groene halzen bezitten. Dit is natuurlijk onjuist. Van de Kwangtung-moerasschildpad Chinemys nigricans bestaan vormen met zowel rode als groene halzen. Verder wordt onder het hoofdje Nestbouw en ei-afzet de indruk gewekt dat de schildpad bij het graven van de twee nestkuilen heel wat afsjouwt in het terrarium. Ook dit is niet correct. Slechts de achterpoten verplaatsen zich van links naar rechts en vica versa; alleen de achterkant van het schild maakt de grootste heen- en weergaande beweging. De voorpoten komen niet van hun plaats. De oude verspreidingskaart die bij het artikel is geplaatst, blijkt inmiddels achterhaald. Gebaseerd op IVERSON ( 1992) is het bijgaande recentere kaartje.
24,5°
Verspreidingsgebied Chinemys nigricans.
Naar: IVERSON ( 1992)
Two corrections nre reported fortherecent paper by Hofstra (Lacerta 57: 6-11 ). ft is wrongly stated that Cllinemys megaloceplwla has forms with either red or green necks. Thc remark of course should refer to Cllinemys nigricans. Further, the impression may have been given that thc female turtle digs two nest holes relativcly far apart. This is incorrect. She remains stationary with only the hind legs active and the posterior part of thc carapax moving sideways: thc frontal part of thc fcmalc hardly shifts during excavation of thc two holes. Finally, a more recent distribution map of Cllinnnys nigricans has become availablc and is reproduced here. IVERSON. J.B .. 1992. Revised checklist with distribution maps of the turtles of the world.
Privately publishcd. Richmond.
Jelle Hofstra
64
Lacerta 57(2) • 1998