Samenvatting Maatschappelijke Organisatie, 410702 Sociologie: Sociale concepten: hoe sociale verbanden kunnen worden ontwikkeld die de diverse leden van maatschappelijke organisaties in staat stellen hun lot in eigen hand te houden. Moderniseringsprocessen leiden tot een voortdurende storing in het maatschappelijk evenwicht tussen de natiestaat, de civil society en de markt. Wat de klassieke sociologie ons vooral leert is dat de autonomie (vanuit de hierarchie) en emancipatie (vanuit gemeenschappen), die invulling geeft aan een eigen identiteit – de zelfverwezenlijking- mogelijk wordt gemaakt door maatschappelijke organisaties, maar óók wordt beperkt door hun behoeften en vereisten. Beoordeling MO‟s: de mate waarin zij erin slagen om, door hun sociale controle, het zelfsturend vermogen en de sociale vaardigheden van hun eigen leden te bevorderen. De sociologische verbeelding is de wijze van argumenteren en redeneren die eigen is aan de sociologie. De sociologische verbeelding zoekt naar kennis en informatie om erachter te komen wat in sociale verbanden structureel kan en moet worden veranderd. Zelfsturing door: Zelforganisatie (maatschappelijke verantwoordelijkheid Zelfbeheer (eigen rol) Zelfregulering Onderzoekstradities: Positivisme is een onderzoekstraditie die ervan uitgaat dat de universele waarheid op basis van empirische kennis is vast te stellen en vast te leggen in causale wetten of wetmatigheden. Wet der historische fasen der vooruitgang o Theologische kennis: mythen o Metafysische kennis: intellect wijsgerige en theologische uitleg. o Wetenschappelijke kennis: zeker: vaststellen en bewijzen. Natuurwetenschappelijke methode Kritiek: idealen van de verlichting Functionalisme is ontstaan vanuit het positivisme, staat voor positieve wetenschap. Net als positivisme verzameling van harde feiten sociale feiten: kenmerken van samenlevingen, herkenbaar door de sociale controle die het uitoefent op het denken, voelen en doen van de leden. Sociale feiten die geen bijdrage leveren aan het maatschappelijk evenwicht zijn disfunctioneel. In plaats van causale relaties worden maatschappelijke functies en disfuncties van sociale verbanden bestudeerd. De belangrijkste bijdrage die het functionalisme levert aan de ontwikkeling van de sociologische verbeelding, is dat het sociale feiten die door de leden als sociale problemen worden ervaren, bestudeert vanuit hun positieve functionele bijdrage aan de sociale integratie van MO‟s. Niet mogelijk een enkel sociaal feit te verklaren zonder te refereren naar de samenleving als geheel. Het functionalisme concentreert op de handhaving of versterking van de gevestigde rolverdeling en klassenstructuur.
Manifeste functies: de voorspelde sociale werkingen van instituties en de zekere gevolgen van sociale feiten in hun bijdragen aan het maatschappelijke evenwicht. Latente functies: onbedoelde bijwerkingen van instituties en onzekere gevolgen van sociale feiten. Het historisch materialisme bestudeert MO‟s als afspiegelingen van historisch ontwikkelde klassenverhoudingen. Klassenstrijd is de norm, ipv maatsch. Evenwicht. Bourgeois wetenschap tegenover proletarische wetenschap Kapitaal buit Arbeid noodzakelijkerwijs uit. Klassenverhoudingen zijn het noodzakelijke gevolg van een immanente wetmatigheid – van de veranderende verhoudingen tussen de productiefactoren Kapitaal en Arbeid. Staat is superbourgeois Klasse für sich: bewustzijn van een klasse, mentaliteitsklasse Verelendung: proces van verarming van het proletariaat. De verstehende Soziologie bestudeert betekenissen, zin of motieven als fenomenen van een bepaalde cultuur of historische periode. Zij zoekt naar de sociaal-culturele voorwaarden waaronder een bepaalde betekenis of zingeving tot stand komt. De verstehende socioloog plakt die voorwaarden op (socio)logisch-consistente wijze aan elkaar in wat een ideaaltype wordt genoemd. Begrijpen Geen objecten of voorwerpen maar subjecten Georganiseerde samenleving in het hoofd van de leden Drie soorten ideaaltypen: o Historische periode o Sociaal fenomeen o Rolgedrag Wahlverwantschaft: houdt in dat sociale processen onderling zo nauw met elkaar samenhangen, dat geen enkele ervan als oorzaak kan worden vastgesteld. Kapitalisme gevormd door innerweltliche ascese, protestantse roep van God om hard te werken. Kritiek: waardeneutraliteit Functionalisme individualisering Historisch materialisme industrialisering Verstehende Soziologie rationalisering Concepten: Organisatie: In het positivisme is een organisatie een afstemming van middelen op het collectieve doel van de organisatie effectiviteit, efficiëntie, legaliteit optimalisering In het functionalisme is een organisatie een afstemming van functies binnen de organisatie, op zodanige wijze dat de organisatie in balans blijft. mate van solidariteit tussen leden Institutie:
In het functionalisme worden instituties geconceptualiseerd als sociale structuren van gedeelde ideeën en emoties, die de leden in staat stellen om sociale verbanden met elkaar aan te gaan, juist omdat ze elkaar kunnen begrijpen en aanvoelen. In de Verstehende Soziologie worden instituties begrepen als een sociale structuur van gedeelde zingeving of betekenissen. Instituties zijn dan de signalen van betekenissen. Een institutie wordt gevormd, niet gemaakt. Taal is wellicht de belangrijkste institutie
Het geheel van instituties is gelijk aan de sociale structuur van de ideeënwereld en het gevoelsleven van de leden. Een maatschappelijke organisatie kan worden gedefinieerd als een set rollen of rolpatronen, waaruit identiteiten zich ontwikkelen. Het rolconcept is functionalistisch. Mensen kunnen slechts worden herkend aan hun identiteiten Mensen met identiteit subjecten Iemand zonder sociale rol individu Het sociale rolconcept, dat is afgeleid uit de functionalistische onderzoekstraditie, kan worden gedefinieerd als een collectief geaccepteerd verwachtingspatroon dat sociaal gedrag van actoren programmeert of vastlegt in een gedragspatroon. Identiteiten: Volgens het functionalisme is een identiteit een sociale structuur van gedeelde ervaringen en van gedeelde uiterlijke en innerlijke kenmerken. Het aanleren van sociale rollen, en daarmee de verwerving van zelfkennis wordt in de sociologie ook wel socialisatie genoemd. Het derde begrippenpaar is sociale klasse en status. Het klassenconcept is in de eerste plaats afgeleid uit het historisch materialisme, maar als concept is het verfijnd in de Verstehende Soziologie. Het functionalisme verklaart de klassenstructuur als gevolg van de rolverdeling. De identiteitsverdeling die een bepaalde rangorde in zich draagt wordt de statusstructuur genoemd toegang Het verlangen naar reputatie, bekendheid en erkenning binnen een MO is ongetwijfeld het belangrijkste kenmerk als het gaat om statusverwerving. Status zit niet in de persoon zelf, maar in de rol die hij vervult als lid, de (on)deugdzame wijze waarop hij dit doet, de symbolen die met de rol samenhangen, en de sociale waardering die hij terugkrijgt voor de rolvervulling. Marx stel vast dat een klasse altijd een objectieve en subjectieve dimensie kent –de ene uit zich in te observeren klassenkenmerken, de andere in een klassenmentaliteit en klassenbewustzijn. Klassenmentaliteit wordt gevormd door het bezit, inkomen of de arbeid to have or not to have leidt tot to be or not to be. Klassenbewustzijn ontstaat wanneer personen ontdekken dat zij verenigd zijn in een klasse van leden die hebben (bourgeoisie) of niet hebben (proletariaat). Bourgeois: Kapitalist, individualist, rationalist Uitbuiter arbeid
Waarden: emancipatie en autonomie. Tegenstellend: burger Materiële groei, comfort, zekerheid Macht en gezag (functionalisme en verstehende Soziologie): Macht betekent in de eerste plaats definitiemacht en in de tweede plaats beslissingsmacht. Macht betekent dat de machthebber de mogelijkheid heeft om de rollen te verdelen en in te vullen en de identiteiten te definiëren. Dwang, sanctie, incentives vrijheidsbeperking. Terwijl macht altijd iets oplegt, betekent gezag altijd de vrijwillige aanvaarding van iets. Daarom definieert Weber gezag ook wel als gelegitimeerde macht. Gezag is een hiërarchische vertrouwensrelatie tussen twee of meer rollenspelers. Macht Gezag Wil opleggen, dwang Kennis doceren, ondersteuning Activiteit Monitoring, incentives, manipulatie Traditie, sociale controle Kenmerken Beheersing Vrijheid Doel Legitimiteit, vertrouwen Sociale normen Effectiviteit, legaliteit Macht dwingt: Slavernij, geen zelfbestuur. Rolvervulling onderdrukkend geen ruimte voor jezelf Instituties despotisch zelfsturing geen inspirerende waarde Gezag bevrijdt: De mogelijkheid tot zelfsturing wordt geopend door het waarborgen van het politieke rollenconflict tussen wetgevers, ambtenaren en rechters. Voorbeeldfunctie. Gezag op gespannen voet met autonomie. Bij gezag en zelfsturing gaat het niet zozeer om het maken van een eigen keuze, maar om het maken van die keuzes die de leden in staat stellen om zichzelf te besturen. Modernisering: Terwijl natiestaten zich ontwikkelden tijdens het heerschap van Karel de Grote (9e eeuw), is de soevereine natiestaat zoals we die nu kennen ontstaan tijdens de desintegratie van de religieuze gemeenschap door de burgeroorlogen van de Reformatie. Het belangrijkste machtsmiddel waarmee de natiestaat een nationale samenleving organiseert, is het vredesverdrag of sociaal contract, dat nationale samenleving organiseert, is het vredesgedrag of sociaal contract, dat ten grondslag ligt aan de bouw van de rechtstaat. De rechtsstaat is moderne institutie van de natiestaat, die ten doel heeft om de religieuze burgeroorlog te pacificeren. Integreren leden Nederlandse staat: Culturele assimilatie gemeenschappelijke vijand Nationalistische verbeelding Nationale symbolen (vlag) Een almachtige staat onderwerpt de economische macht van de markt de sociale macht van de civil society aan de politieke macht van de staat. In moderne samenlevingen is zelfsturing alleen mogelijk als politieke (natiestaat), economische (markt) en sociale (civil society) macht elkaar in een dynamisch
machtsevenwicht houden, zodat geen van de drie machten zo dominant wordt dat zij de gehele samenleving kan organiseren en besturen. De civil society kan worden opgevat als het geheel van intermediaire instituties. Sociale verbondenheid. De economische rol van de markt bestaat uit de bescherming van het private domein tegen de interventies van de soevereine natiestaat en tegen de bemoeienissen van civil society organisaties (zoals vakbonden, milieubewegingen of mensenrechtenorganisaties). Twee identiteiten: Producent en consument. In moderne samenlevingen is de heersende klasse de bourgeoisie, die, ten koste van de aristocratie, het boerenvolk en het proletariaat (de verliezers in het moderniseringsproces), de instituties van de natiestaat vorm geeft, heerst over markten en sterk is vertegenwoordigd in de civil society. Zij verdeelt de rollen en bepaalt de statusposities. Emancipatie betekent dat de leden de mogelijkheid krijgen om zich los te koppelen van hun gemeenschap, van hun familie, lokale gemeenschap, politieke of religieuze gemeenschap. Autonomie stelt de leden, met ambitie, in staat om iets te bereiken, warbij bereiken wordt gedefinieerd in termen van sociale status of prestige, die zijn gekoppeld aan een bepaald beroep: zij zijn niet gekoppeld aan de roeping, zoals in het geval van het gilde. Als de natiestaat zich emancipeert uit de religieuze gemeenschap, en de bourgeoisie zich emancipeert vanuit de aristocratie, emancipeert ook de wetenschap zich uit de theologie. Individualisering: De individualiseerde samenleving is een gezelschap van leden die vooral worden gemotiveerd door de burgerlijke waarden van autonomie en emancipatie. Het doel van het gezelschap is zelfverwezenlijking van de leden. Gemeenschap Gezelschap Sociale structuur Primaire relaties Contracten Politieke structuur Aristocratisch Democratisch Juridische structuur Gewoonterecht Wetten, regels Economische structuur Agrarisch Industrieel Religieuze structuur Eenheid Verscheidenheid Geografische structuur Dorp Stad Etnische structuur Homogeen (stam, vaderland) Heterogeen (natie) Sterkere afhankelijkheid van anderen organische solidariteit (door specialisaties) Afhankelijkheid van primaire relaties mechanistische solidariteit Anomie: Normloosheid Afwezigheid vaste normen of morele richtlijnen in het denken, voelen en doen van de leden. Geen grenzen of beperkingen voor verwezenlijking van doelstellingen Sturingsprobleem Denkwereld ontregeld Moeite met aanleren normen
Morele chaos Sociale ontbinding van de leden
Social strain theory: Een lid is te beperkt om zijn middelen op (maatschappelijke) doelen af te stemmen. Deze anomische toestand is voor Merton altijd een vorm van afwijkend (deviant) gedrag, omdat de anomische leden de doelen van mo‟s niet kunnen verwezenlijken. 5 typen: Conformist: geen deviant gedrag, acceptatie doelen, doelen bereiken legitiem studeren, werken, sporten etc. Innovator: deviant gedrag, acceptatie doelen, doelen bereiken illegitiem fraude bijv. Ritualist: deviant gedrag, onverschilligheid omtrent doelen, legitieme middelen (studeren omdat het zo hoort) Retraitist: deviant gedrag, zowel doelen als middelen bekritiseerd kluizenaar Rebel: deviant gedrag, zowel doelen als middelen anders alternatieve wijze. Rol en identiteit: Bij individualisering onderscheid tussen publieke en private domein. Het individu wordt geboren wanneer de leden in staat worden gesteld zich te emanciperen uit het publieke domein in de privésfeer, zodat van hem niet langer wordt verwacht dat hij zijn publieke rol als burger actief vervult. Leden moeten voor rolbeheer en zelforganisatie beschikken over een hoeveelheid sociaal kapitaal. Klasse en status: De institutionalisering van het individualisme, de totstandkoming van het private domein, de dominantie van de waarden van autonomie, emancipatie en sociale mobiliteit over die van waardigheid, vrijheid en democratie, kan niet los worden gezien van de opkomst van de bourgeoisie. Individualisme is klassengebonden: individualisme is altijd „bourgeois individualisme‟. Nieuwe vorm van sociale ongelijkheid: meritocratie: intelligentie, talent en verdienste. Paradox van de individualisering: Massasamenleving Imitatie Kuddegedrag Innerlijk gestuurde persoon: Originaliteit, authenticiteit en vernieuwing. Gedreven door persoonlijke overtuigingen, zelfbestuur Ondergesocialiseerd onafhankelijk autonoom Uiterlijk gestuurde persoon: Aanpassingsvermogen Gedreven door sociale rolverwachtingen Overgesocialiseerd Sfeergevoeligheid
Macht en gezag: Wetboek beslist wat wel en niet mag. De wet als instrument van sociale controle Subsidiariteit: maatschappelijke ondersteuning Individualisering is het sociale proces dat de waarden van autonomie en emancipatie vanzelfsprekend maakt, en sociale verbanden binnen mo‟s heeft gevormd. Postindividualisering: liquide verbanden: Gedurende het individualiseringsproces worden de sociale vaardigheden van de leden zo beperkt dat het voor hen niet langer mogelijk is om duurzame gezelschapsverbanden aan te knopen. Industrialisering: Terwijl individualisering voortkomt uit de religieuze burgeroorlogen van de Reformatie, is het industrialiseringsproces op gang gekomen tijdens de Industriële Revolutie. In het industriële gezelschapsverband van de fabriek wordt arbeid verdeeld tussen de fabrieksarbeiders en raakt het kapitaal geaccumuleerd door de fabrikanten, ondernemers of werkgevers die de productietechnologie bezitten. Eigendom van de productietechnologie geeft de bourgeoisie de macht van de arbeid van de proletariërs te gebruiken voor eigen doeleinden, terwijl eigendom van arbeid de proletariër slechts de macht geeft om te overleven. Onderscheid: zeis (handwerk) t.o.v. machine (vervanger arbeider) Immanente wetmatigheid: omdat het gedrag van de bourgeoisie, als sociale klasse van kapitalisten, wordt gereguleerd door de norm van efficiëntie, dwingen de marktomstandigheden hen ertoe om arbeid uit te buiten. Doordat de vruchten van de arbeid niet naar de arbeiders mar naar de bourgeoisie toestromen, raken de arbeiders vervreemd van hun eigen arbeid. Arbeider kan zichzelf niet langer herkennen in de verrichte arbeid. Vervreemding gekenmerkt door: o Scheiding van arbeid en kapitaal o Baanafhankelijkheid o Arbeidsdeling o Wederzijdse afhankelijkheid o Specialisatie Tegengaan vervreemding: afschaffing specialisatie Zolang de norm van efficiëntie het sociale verband tussen Arbeid en Kapitaal reguleert, kunnen sociale problemen als uitbuiting en vervreemding niet worden beheerst. Collectivisme: Beroepen vormen gezamenlijk het proletariaat gemeenschappelijke vijand: de bourgeoisie Individualisme: organische solidariteit Dat de ongelijke ziekte- en doodsverwachting, of ongelijke levenskans, afhangt van de klasse waarin een lid wordt geboren is een illustratie van het Matteüseffect. Macht en gezag: de verzorgingsstaat De verzorgingsstaat is een nationale institutie die ten doel heeft om de natie te integreren dwars door de tijdelijke klassentegenstellingen heen. Door sociale hervormingen verduistert hij het klassenbewustzijn; door sociaal beleid hervormt hij
de klasse für sich in een klasse an sich, vergroot hij de omvang van de bourgeoisie en verkleint hij de omvang van het proletariaat. Waar de klassenstrijd de natiestaat tracht te breken, tracht de natiestaat, via de verzorgingsstaat, om de klassenstrijd te breken. Blue-collar en white-collar
Postindustrialisering: Service fabriek, MVO, netwerk van fabrieken. Rationalisering: De ijzeren kooi is Webers metafoor die hij gebruikt om aan te geven hoe het denken maatschappelijk wordt georganiseerd in moderne organisaties. Het is de gevangenis van de gerationaliseerde samenleving waarin de leden hun denken niet kunnen ontketenen van gevestigde methoden, logica‟s, procedures en regels, die technisch, bedrijfskundig of juridisch zijn ontworpen als middelen of instrumenten om doelen als veiligheid, welvaart en leefbaarheid nationaal te verwezenlijken. Het proces waarin de denkwijze gaat van waarderationeel naar doelrationeel.
Zelfsturing is geen doelrationele of bureaucratische activiteit, maar een waarderationele activiteit: vrijheid is niet afhankelijk van doelrationele methoden en procedures, maar van sociologische verbeeldingskracht. Sociale normen: legaliteit, efficiëntie en effectiviteit Objectiviteit van de identiteit nummers Mortificatieproces moord op het subject Commodificatie is een historisch materialistisch concept dat duidt op een sociaal dehumaniseringsproces, waarbij het rolgedrag van actoren in maatschappelijke organisaties in toenemende mate wordt afgemeten aan de marktwaarde van dit gedrag. De rationaliteitenstrijd is een klassenstrijd: wijzen van denken zijn altijd klassengebonden. Centralisatie van openbaar bestuur Norbert Elias duidt het doelrationele verband aan met het concept van Selbstzwang of zelfbeheersing, dat hij vergelijkt met het traditioneel rationele verband dat hij omschrijft als Fremdzwang. Bij Fremdzwang komt de sociale druk om een sociaal verband aan te gaan van buiten het eigen hoofd. Waar traditionele en waarderationaliteit leidt tot bewondering en erkenning van de menselijke waardigheid in grandeur, keurt doelrationaliteit dit af als grootheidswaanzin of onverantwoord gedrag, dat zelden legaal, efficiënt of effectief is. In de ijzeren kooi worden statusposities vooral vervuld door doelrationele actoren, zoals wetenschappers, technologen en technocraten, en waarderationele actoren zoals priesters, vrijwilligers, burgers en ondernemers hun subsidiaire gezag wordt ontnomen. Macht en gezag: bureaucratie: o Hiërarchische wijze o Onpersoonlijk o Competenties o Doelrationele normen: efficiëntie, effectiviteit en doelmatigheid Gezag: traditioneel, charismatisch, rationeel-legaal. Van legitimiteit naar legaliteit Rationalisering is het sociale proces dat doelrationele cognitie vanzelfsprekend en sociale relaties vastlegt in contractuele, anonieme of zakelijke verbanden.
Postrationalisering: o communicatieve rationaliteit betekent dat kritische leden in staat zijn om wederzijds begrip te ontwikkelen voor ieders standpunten en waarden, zonder daarbij op doelrationele of strategische wijze elkaar te willen beheersen. o Reflexiviteit: reflex op onbedoelde gevolgen van regels, reflectie kritische blik op informatie. o Relativering o Nihilisme Ongeldigheid van moraal, in de zin dat morele waarden geen absolute geldigheid hebben; moraal is subjectief. Ongeldigheid van waarheid: objectieve eeuwige waarheden zijn niet kenbaar; waarheid is subjectief. Er is geen god: een eeuwige macht bestaat niet; de mens staat alleen. Eeuwige herhaling: de geschiedenis heeft geen doel.
Globalisering: De leden van de geglobaliseerde samenleving van het wereldtoneel zijn alle mensen die samen de mensheid vormen. Herdefinitie situatie. Kosmopolitisch verband, omdat het grenzeloos is. Maatschappelijk probleem: uitsluiting van vreemdelingen van het wereldtoneel. De insluiting van vreemdelingen, van verschillende etniciteiten, talen en religies sluit de legitimiteit van oorlogsvoering op de vreemdeling uit. Door het uitsluiten van de mogelijkheid tot uitsluiting van vreemdelingen neemt het beheersingsvermogen van natiestaten af. Superbourgeois wereldmarkt en wereldburger wereldgemeenschap, mensheid dienen. Globalisering is de institutionalisering van het modernisme. Dit betekent dat de andere drie genoemde moderniseringsproces hier deel van uit maken. De andere drie processen barsten bij globalisering uit hun voeten. Naties worden door burgers gevormd. Dit betekent dat het extreem moeilijk deze weer af te schaffen: Gemeenschappelijke factoren als taal, religie, etc. staan dit meestal in de weg. Dit betekent dat globalisering geen proces is dat de natiestaten snel zal doen verdwijnen. Globalisering leidt dan ook niet tot het eind van naties maar tot een verandering in identiteit van die naties. Media Media vormt een belangrijke institutie die vereist is voor globalisering. Media zorgen voor de snelle communicatiestromen die nodig zijn in het proces. Daarbij moet worden vermeld dat de publieke omroepen niet zozeer bijdragen aan het globaliseringsproces, maar dat zij vooral de identiteit van de natie bevestigen. Het zijn vooral de commerciële omroepen die van belang zijn. Deze omroepen zijn niet ongewoon multinationale, globale bedrijven. Zij bepalen tegenwoordig het nieuws en kunnen paradoxaal genoeg wel op natieniveau invloed uitoefenen. Dit door de sterke invloed die zenders als Fox hebben in het vormen van denkbeelden en kennis van mensen. Fox kan hiermee voordeel doen aan de republikeinse partij in Amerika.
Daarnaast is internet een belangrijk medium ter bevordering van globalisering, hoewel ook internet twee paradoxen heeft. Ten eerste is het namelijk zo dat de rechten van internet bij de Amerikaanse overheid, een natie, liggen. Ten tweede is het belangrijk om te constateren dat landen in staat zijn te censureren, wat wederom een actie op natieniveau in plaats van op globaal niveau is. EU De EU is geen voorbeeld van globalisering. Het is een voorbeeld van internationalisering omdat de grenzen niet verdwijnen, maar alleen verlegd worden. Daarbij is het zo dat de grenzen van Europa steeds fermer worden aan de buitenkant. Dit is een resultaat van nationaliseringsprocessen die altijd hand in hand gaan met internationalisering. Nationalisering vind in Europa plaats omdat de Europese landen proberen hun eigen belangen te beschermen, en de bevolking is het hier duidend mee eens. Ze proberen zich te beschermen tegen de arme mensen uit bijvoorbeeld Afrika die de EU proberen binnen te komen. Als de Afrikanen volledig toegang zouden hebben tot de EU zou dit namelijk het einde van de naties binnen Europa zijn zoals wij die kennen; Het zou een globalisering zijn. Dit is volgens de EU niet wenselijk. Globalisering stelt naties bloot aan krachten waar zij zich maar al te vaak tegen proberen te beschermen, hoewel de mogelijkheid tot beschermen vaak tegelijkertijd minder wordt (internet is zo‟n voorbeeld: China probeert te censureren maar slaagt slechts gedeeltelijk hierin). Nationalisme, Kosmopolitanisme en Internationalisme nationalistische mensen zijn mensen die de nationale belangen verdedigen en daarbij de natiestaat ophemelen. Kosmopolieten zijn mensen die hechten aan het wereldtoneel. Ze bezitten aspecten van veel verschillende culturen en hebben per definitie een complexe identiteit Nationalistische personen hebben een begrensde identiteit, kosmopolitaanse een onbegrensde. Terrorisme Terreur is een typisch gegeven van het wereldtoneel, waar we net als met nihilisme nooit vanaf komen. Terreurbewegingen zijn hypermodern omdat ze moderne communicatiemiddelen perfect hanteren, en goed in staat zijn geld te verwerven. De strijd van terreurorganisaties is tegen alle instituties tegen alle instituties die in dit college zijn genoemd: Ijzeren kooi, de fabriek, en andere „moderne‟ instituties. Ze strijden voor een stammengemeenschap en gemeenschapswaarden. Paradoxaal is dat zij strijden voor een premoderne samenleving met de modernste middelen. Ook is paradoxaal dat terwijl zij tegen de fabriek vechten zij wel veel geld verdienen met drugshandel. Taliban probeert agrarische economiën te herstellen, en komen dan ook uit het platteland in plaats van de grote steden in het Midden Oosten. Modernisering wordt in grote mate geïdentificeerd met het Westen. [Talib is een weesschool. Er waren dankzij sovjet overheersing 5 miljoen kinderen in deze zogenoemde talib. Deze kinderen waren makkelijke prooi voor internationale terreurorganisaties: De genesis van taliban. Taliban is een beleggingsinstelling met veel topeconomen, sterk in het verwerven van fondsen door beleggingen. ]
Wereldwijde Cultuurindustrie Wanneer we het hier over hebben bedoelen we de industrie die ons voorschrijft waar we naar moeten kijken, luisteren, welk nieuws we kijken etc. Op dit wereldtoneel ontwikkelt zich een
strijd: In Hollywood films zijn individuen de helden, onafhankelijk, goed gekleed door commerciëlen. Bollywood films worden beheerst door families en de kleding wordt niet door stylisten verwezenlijkt. Hieruit blijkt een nieuwe vorm van de rationaliteitenstrijd: Doelrationaliteit versus Traditionele rationaliteit. Macht en Gezag Van staten krijgen burgers politieke en civiele rechten. Dit maakt de inwoners tot burgers. Dit kan zijn recht op onderwijs, recht op gezondheidszorg. Globalisering betekent dat je hier niet langer zeker van kunt zijn. je rechten worden aangetast. Globaal, op het wereldtoneel, heeft iedereen mensenrecht. Een mensenrecht is vrijheid van religie, vrijheid van meningsuiting, en allerbelangrijkst het recht van leven. In het mensenrecht zit een combinatie van sociaal, klassiek, politiek en civiel recht, vertaald naar een globale vorm. Mensenrechten worden gehandhaafd door de VN, het internationale gerechtshof, Amnesty, etc. Per definitie zijn dit kosmopolitische organisaties. Paradoxaal genoeg zijn het in de praktijk vooral de natiestaten die de mensenrechten handhaven en schenden. Postglobalisering Globalisering gaat samen met tegenbewegingen. Antiglobaliserings organisaties strijden vooral tegen kapitalistische organisaties, en zij strijden dan ook vooral in de internationale economische centra en bij symbolen van het kapitalisme zoals het WTC. Paradoxaal genoeg zijn deze organisaties zelf geglobaliseerd. Het is dan ook beter om ze te definiëren als een organisatie die tegen modern kapitalisme vecht. Globalisering wordt in dit geval gedefinieerd als Amerikanisering. De bedreiging van allerlei buitenlandse invloeden zorgt er voor dat de lokale identiteit steeds belangrijker wordt voor mensen. Daardoor ontstaan lokalen op het wereldtoneel. Basiswaarden sociologische verbeelding: vrijheid, waardigheid en democratie. Samenvatting Maatschappelijke Organisatie De samenleving is het totaal van maatschappelijke organisaties. Een onderneming bestaat als maatschappelijke organisatie. Een onderneming is dan een ongelofelijk complex van instituties. Ook is het een comlex van organisaties, een complex van rolpatronen en de identiteiten die daaruit springen. De klassenstructuur weeft ook dwars door de onderneming heen: er is een top en een boven. Het is geheel van statussen, en het kan een statussymbool zijn. Ten slotte is het een machtsstructuur, er moet gekeken worden naar bedrijfspolitiek. Elke maatschappelijke organisatie is te typeren aan deze 4 concepten. Modernisering is de structurele verandering van de ene type maatschappelijke organisatie naar de andere. Hét kenmerk van modernisering is de natiestaat. De natiestaat zet de veranderingen in gang (reformatie). Geen enkel management en bestuur kan functioneren zonder modernisering. Individualisering: verandering van de gemeenschapsorganisatie naar de gezelschapsorganisatie. Dit betekent dat individualisering niet een toename in vrijheid of zelfsturing duidt, maar een overgaan naar een contractensamenleving;
Een verandering van de normen van de leden.
Primaire verbanden zijn gemeenschapsverbanden, contractuele verbanden zijn verbanden volgens afspraken.
Het grote probleem van de geïndividualiseerde samenleving is anomie. Er is een risico dat de normen van een lid verloren raken door een gebrek van primaire verbanden.
De rechtstaat maakt contractuele verbanden.
Emancipatie is het trekken uit de gemeenschap in het gezelschap.
Industrialisering: De sociaal economische dimensie is hier de belangrijkste factor. Het gaat over kapitaal en arbeid.
Arbeid wordt in de moderne samenleving sterk verdeeld (hoge mate van specialisatie) (ook bijvoorbeeld binnen een universiteit).
Kapitaal accumuleert zich op bepaalde „punten‟.
Hierdoor ontstaan twee kampen: Diegene die over kapitaal en diegenen die over arbeid beschikken.
Door hun verschillen en verschillende belangen ontstaat de klassenstrijd.
De grote problemen zijn vervreemding en uitbuiting. Uitbuiting door de kapitaal(krachtigen). Vervreemding komt tot stand door de specialisatie van arbeid.
De verzorgingstaat is een organisatie van de natiestaat die er op doelt om de schade van vervreemding en uitbuiting te verzachten. Het is het totaal van sociale wetgeving.
Rationalisering: Het proces is de verandering van waarderationaliteit naar doelrationaliteit. Dit is altijd relatief en uitsluitend.
Het probleem van rationalisering is nihilisme: dit betekent dat waarden teniet worden gedaan. De waarden, inclusief de waarde van menselijke waarde, worden vernietigd. Menselijk waarde komt telkens tot uiting in de aantasting van de menselijke waarde zaken zoals Auschwitz. Hier zijn alle waarden voor menselijke waarde vernietigd. Dat wij ons hier niet aan houden betekent dat wij niet compleet modern zijn.
Globalisering: Globalisering is het uit zijn voegen barsten van de andere moderniseringsprocessen, het over de grenzen heen vloeien hier van.
Een reactie en fenomeen van globalisering is terrorisme. Het is dus een hypermodern verschijnsel.
Globalisering heeft een impuls gekregen door het eind van WOII en het eind van de koude oorlog, omdat net na deze oorlogen de mensenrechten bedacht werden.
Dit werden belangrijke instituties waaromheen allerlei organisaties zich schaarden: Naties, EU, VN, bedrijven etc.
Uw identiteit wordt kosmopolitisch. echter is dit een enorm moeilijk identiteit te verkrijgen. Dan moet je jezelf kunnen identificeren met de mensheid.
Postindividualisering betekent dat de relaties die je hebt liquide worden. Je bent niet langer gecontracteerd maar geliquidieerd. Postindustrialisering is het kenmerk niet meer de lopende band maar kennis. Arbeid is kennisgerichte arbeid. Arbeid is flexibel, erg gespecialiseerd, in kleine eenheden (onderneming), netwerken zijn belangrijk. Postrationalisering betekent dat doelrationeel denken zijn langste tijd wel weer gehad heeft. De nieuwe manier wordt reflexiviteit genoemd. Het vernietigt bureaucratieën (tentamen). Het maakt het bijna onmogelijk doelrationeel te handelen. Als een kernreactor ontploft is iemand niet in staat doelrationeel te handelen, hier wordt dan reflexief op gereageerd. Postglobalisering duidt op de beweging tegen het verder openen van grenzen. Een kenmerk is het teruggrijpen naar lokale identiteit (paradoxaal met de kosmopolitische identiteit). Ook wel glokalisering genoemd. Het wordt ingegeven door het verzwakken van nationale grenzen. Alles wordt gerelateerd aan lokale markten hoewel het internationale spelers zijn die hierop op reageren. Deglobalisering is bij Gray wat wij noemen postglobalisering. Alle postglobale fenomenen zijn paradoxaal genoeg geglobaliseerd. Ze operen op wereldniveau en niet op lokaal niveau. Terrorisme opereert bijvoorbeeld overal. Verschil tussen bourgeois burger en proletariër. In het latijn en engels is bourgeois en burger exact tegenovergesteld. Een burger is niets anders dan een actor binnen de politieke gemeenschap van de staat. De burger is dan ook een politiek dier. Een bourgeois is antipolitiek; een handelswezen. Hij acteert niet in het publieke domein maar in het private domein van de markt. Het is bovenal dus economisch. Het niet politiek zijn heeft allerlei gevaren. Vrijheid bijvoorbeeld is uitsluitend mogelijk binnen een staat. Alleen als burger kan je vrijheid krijgen. Aanbod en vraag resulteren niet in vrijheid. Vrije markten worden door staten geschapen, dus ook een vrije markt is ondenkbaar in een complete markt. selfgovernment bestaat uit zelfregulering (gedragen in overeenstemming met uw eigen normen (normen zijn objectief en worden per definitie gedeeld dus van de maatschappelijke organisatie, zelfwetgeving en zelfhandhaving), zelfbeheer betekent dat u uw eigen voorzieningen in uw eigen handen hebt, dat je het in eigen bezit houdt. Zelforganisatie heeft te maken met in hoeverre u uw eigen identiteit kunt ontwikkelen, in hoeverre je in staat bent om kennis over jezelf te verkrijgen. In despotische staten is het onmogelijk jezelf te kennen vanwege het gebrek aan wetgeving om dit laatste te bereiken. In despotische staten handel je in opdracht of uit gewoonte. vrijheid is de waarde om kritisch te beoordelen. vrijheid is de mogelijkheid op zelfbestuur. Absolute vrijheid is onmogelijk. Vrijheid is onmogelijk zonder sociale controle. Een vrije samenleving zou moeten zijn een samenleving waarin de problemen van de 4 moderniseringsprocessen zo min mogelijk zijn. Hierin is de vrijheidsgraad het hoogst. Het is een gevolg van tradities. Volledige vrijheid is ook niet mogelijk omdat volledige zelfkennis niet mogelijk is. Actor is rol, subject is een identiteit. Uit een actor ontstaat altijd een identiteit. Uit slaper als actor ontstaat slaper als identiteit. Een maatschappelijke organisatie is nodig voor het spelen van een rol en dus voor het krijgen van een identiteit. In hoe meer organisaties je meedoet,
hoe complexer je identiteit wordt. Hoe meer rollen, hoe moeilijker vrijheid in zelforganisatie wordt. Alle waarden zijn metafysisch en de aanslag hierop is een kenmerk van nihilisme. Geen samenleving zonder macht, rechtssysteem. De vraag is dan wat voor een type actor er in het parlement komt. Een bourgeois kan wel apolitisch zijn, maar tegelijk politiek zijn. Politiek wordt bedrijfsvoering, er voor zorgen dat de samenleving blijft rollen, en vooral dat markten in stand blijven. een proletariër kan wel veel geld verdienen maar hij zal altijd een proletariër blijven vanwege zijn meegemaakte socialisatie. Een klasse ten eerste getypeerd worden aan kapitaal: een lid heeft veel geld dus hij komt in een hogere klasse. Echter laat dit sociaal kapitaal achterwege. Iemand kan wel over veel kapitaal beschikken maar tegelijk over weinig is (verkeerde groep). Cultureel kapitaal maakt het helemaal moeilijk: Wat voor kleding, literatuur, interesses etc. etc. Technologie is ambivalent: een speer is ook technologie. Echter veranderd de functie en aard van technologie tijdens modernisering. Tentamen: voor het tentamen is het belangrijk dat je tentamenconcepten goed kunt beschrijven. 3 vragen over industrialisering, 2 over individualisering, 3 glob en 3 ratio. Vaak een krantenartikel. Aan de hand van concepten moet je zon vraag beantwoorden. Dit kan ook vanuit bijvoorbeeld vanuit functionalisme. Het gaat er niet zozeer om dat je de namen van wetenschappers kent. Het gaat om inzicht in maatschappelijke organisaties en de instituties etc. Ook het begrijpen van je eigen positie, het kunnen toepassen van bijvoorbeeld anomie op jezelf. Vragen worden veel in „hoeverre‟ gesteld. Concepten zijn nooit te bereiken namelijk. Je moet kunnen laten zien dat je je dingen af kunt vragen, dat je concepten concreet kunt maken en naar persoonlijke situaties moet kunnen verhalen. -gebruik subject ipv mens, dit is concreter. - open vragen op tentamen. - goed kijken tentamenformulier -omvang:125-150 woorden. Als een soort opstel construeren. Er moet een inleiding, middenstuk en conclussie in terugkomen. De centrale concepten moeten uitgelegd worden, anders worden 3 vd 10 punten verloren. er is 3,5 uur de tijd. in het middenstuk moeten deze concepten worden toegepast. Hoe kun je je woorden optimaal gebruiken. 10 vragen. er moeten vaak voorbeelden (1 á 2 voorbeelden) toegepast worden. het liefst uit je persoonlijke omgeving. Je mag naar voorgaande vragen verwijzen wanneer u het eerder al uit hebt gelegd. Hoorcollege 1 De rode draad (3 centrale vragen van de sociologie) - Hoe kunnen mensen samenleven(hoe zijn sociale verbanden mogelijk)? - Hoe komt ongelijkheid tot stand (hoe komt het dat in maatschappelijke/sociale zin niet gelijk zijn)? - Hoe komen mensen tot begrip van zichzelf(hoe komt een identiteit tot stand)? Maatschappelijke organisatie = De hele complex van organisaties, instituties, rollen, identiteiten, klassen, statussen, macht en gezag, dat mensen vormt (=socialiseren =ontwikkelen) tot wat ze zijn van geboorte tot sterfmoment. Betekenis Sociologie= De wetenschap van de maatschappij studie van sociale feiten. Werkcollege 1 Assimilatie = lidmaatschap aan een natie (zelfde cultuur, taal, enz) Als er sprake is van vermogen/macht onderdrukking in geval van onderdrukking maakt macht wet.
Je lidmaatschap aan een natie bepaald je manier van denken(sociale aspecten/cultuur) Anomie = normloosheid; een persoon dat de MO niet tot zich kan innemen(wat moet ik denken, voelen, etc) Chaos Hoorcollege 2 Sociaal gedrag Gedrag volgens de sociale normen (wordt beschouwd als normaal gedrag) Autonomie = zelf de baas zijn over jezelf zonder invloed van anderen Dichotomie = onderscheiden (en niet scheiden!) ORGANSATIE (=sociaal verband/verhouding) & INSTITUTIE (=mentaliteit en gebruiken van een organisatie) ROL- & IDENTITEIT Rol verdeling beïnvloed door macht Rol verwachting Men heeft een bepaalde verwachting van bijvoorbeeld een leraar. Rolvervulling identiteitsvorming Rolinvulling leefstijl Status van de identiteit Identiteitscrisis SOCIALE KLASSE EN STATUS Sociale klasse arbeidsverdeling (Marx) Sociaal-economische toestand (verhouding kapitaal-arbeid) (Weber) Sociaal-economische toestand + politieke toestand (verhouding tot de staat) (Bourdieu) Sociaal-economische toestand+politieke+culturele toestand (verhouding tot cultuur) Status/stand: rangorde
MACHT & GEZAG Macht Onderdrukkend Dominantie over onderdanen Soevereiniteit: De staat heeft macht om de wet te beïnvloeden (kan onderdrukkend werken) Gezag
Bevrijdend (en is gebaseerd op kennis) Onderwerping aan hiërarchie Traditie (vb. Leraar heeft altijd gezag in de klas (kennis)) Subsidiariteit: Ieder hoger gezag biedt hulp aan een lager gezag om zijn rol te vervullen Werkcollege 2 4 soorten van sociologische tradities: Positivisme
(August Comte)
| Onderzoek naar de wetten van actie&reactie, van de | verschillende onderdelen die de MO vormen. Functionalisme (Durkheim) | Een functieleer van sociale feiten en instituties Historisch materialisme (Karl Marx) | Analyse van de betekenis van de geschiedenis Verstehende sociologie (Max Weber) | Tracht sociale handelingen te begrijpen (inzichtelijk
| maken van de motieven voor het handelen) een causale | verklaring van het sociale proces en de gevolgen van de | handelingen te formuleren. Positivisme(Comte): ·Instituties van de MO zijn gelegitimeerd (=gewettigd) op basis van… 1ste fase Theologische kennis (= bovennatuurlijke uitleg) gezag bij priester 2de fase metafysische kennis (= wijsgerige uitleg) vanuit het intellect (= verstand) 3de fase (heden) Wetenschappelijke kennis (= op basis van causale relaties)* * Wetenschap is het element dat de MO scheidt en bindt * Wetenschappers en technocraten hebben het gezag Functionalisme(Durkheim): Bestudeert instituties niet op zichzelf, maar in relatie tot hun bijdrage aan de sociale integratie van de MO die wordt bepaald door de wederzijdse afstemming van de sociale functies die instituties dienen. Kortom: “Wat zijn de bedoelde en onbedoelde gevolgen van instituties en sociale feiten (=gebeurtenissen)?” Manifeste functie Voorspelde sociale werking en zekere gevolgen van sociale feiten Latente functie „onbedoelde/onvoorziene‟ (soms ongewenste) bijwerkingen van instituties en de „onzekere‟ gevolgen van sociale feiten. * Denk aan het artikel over de functie van armoede binnen de samenleving. Hier kwam naar voren dat armoede een bijdrage levert aan de sociale integratie.
Historisch materialisme(Marx): =negativisme= maatschappijkritiek Hier draait het om de vraag “Hoe ontwikkeld zich de sociale ongelijkheid tussen klassen?” Iedere verandering in de MO heeft een verandering tot gevolg in de verhouding „Kapitaal-Arbeid‟ Kapitaal (kapitaalklasse/bourgeoisie) - Buit de arbeiders uit - Profiteert - Wilt graag de macht blijven houden
Arbeid (arbeidsklasse/proletariaat) - Ontevredenheid in machtsverschil - Proletarische revolutie Orde van bourgeoisie wordt omver geworpen met als doel: Staat afschaffen, dus zelfbesturing
Het kapitalisme was volgens Marx gedoemd om te mislukken: 1. Door haar ontkenning van het lijden van de aanwezige arbeidsklasse waarvan zij de oorzaak is, put zij arbeid, als schaarse energiebron uit. 2. Het proletariaat komt in opstand 3. groei arbeidersbeweging 4. revolutionaire omwenteling 5. proletariaat neemt productiemiddelen in bezit 6. dictatuur van het proletariaat 7. communistische samenleving
Klasse fur sich Strijdende klasse, dat wel bewust is van haar klasse vorm en identiteit als proletariër. Wel bewust van uitbuiting. (mentaliteitsklasse) Klasse an sich Strijdende klasse, dat niet bewust is van haar klasse vorm en identiteit als proletariër. Niet bewust van uitbuiting. (toestandsklasse) * Probeert klassenstrijd te ontrafelen Verstehende sociologie(Weber): Het bestudeert de te begrijpen „mentale‟ en „emotionele‟ van de leden van een MO. Het bestudeert de „binnenkant‟ of „de geest‟ van de MO (de motieven, waarden en betekenissen die de actoren geven aan hun eigen rolgedrag.) Centrale vraag: “Wat is de invloed van een bepaald denkbeeld op een bepaald rolgedrag?” Bij de verstehende sociologie wordt er gebruik gemaakt van analytische meetinstrumenten (= Ideaaltypen). Hiermee worden de „binnenkant‟ of „de geest‟ ban het rolgedrag vastgesteld. Mens gedreven door motieven, deze motieven probeer je aan de hand van Ideaaltypen te snappen Ideaaltype bevindt zich in het hoofd van de wetenschapper, en is gebouwd door de wetenschapper. Een ideaaltype is: - Een versimpelde idee van de werkelijkheid - Kenmerken die je (historisch) hebt waargenomen. Die kenmerken worden vervolgens geaccentueerd (= overdrijven) - Ideaal = idee van de werkelijkheid Functie en doel van ideaaltype Functie: het stelt de socioloog in staat om verzamelde feiten te ordenen en te classificeren. Doel: Onderscheiden contrasten komen aan het licht.
Hoorcollege 3-4 Modernisering: 1. Natiestaat 2. Structurele differentiatie natiestaat, civil society en markt 3. Heerschappij van de bourgeoisie 4. Wetenschap als wereldbeeld De Reformatie Religieuze gemeenschap versus natiestaat Soevereine natiestaat (de „staat‟ heeft hier macht) versus subsidiariteit (midden klasse heeft de macht) Nationalisme („het bouwen van naties‟ staat centraal) versus patriottisme (hechten aan „vaderland‟ bijvoorbeeld Twente)
Hoorcollege 5: Industrialisering 1.
Traditionele samenleving De Economie
Het platteland - Het feodalisme (leenstelsel) - Landadel: bezit van het land - Pachters/lijfeigenen: bewerking van het land
De steden - De gilden: saamhorigheid en productiebeperking - Handelaren: monopolies
*Weinig gedrevenheid: - Beperkingen op produktie - Erfelijkheid van bezit Politiek en bestuur Lokaal - Het platteland: de adel - De steden: adel en gilden
Centraal - Standenstaat: koning en standen - Absolutisme: koning alleen
* Weinig gedrevenheid: - Erfelijkheid van macht 2.
De Industriële Revolutie
De Oorzaken - Opkomende burgerij - Mechanisering en schaalvergroting - Migratie en urbanisatie
De gevolgen - Urbanisatie: armoede en hygiëne - Sociale onrust en opkomende arbeidsbeweging - Veranderde machtsverhoudingen - De Industriële Revolutie en de opkomst van de sociologie
Marx: Spanningen in het kapitalisme Accumulatie en concentratie van kapitaal: - Concurrentie & overproductie - Terugkerende economische crises - Accumulatie: opeenhoping kapitaal - Concentratie: steeds kleiner aantal kapitalisten
Bewustwording van het proletariaat: - Accumulatie en concentratie: groei proletariaat - Verelendung - Ontstaan arbeidersbeweging
Volgens de socioloog Pierre Bourdieu zijn er 3 soorten „kapitaal‟, namelijk 1. Economisch kapitaal (is de basis, zónder kom je nergens binnen de industrialisatie) 2. Sociaal kapitaal (relatienetwerk; kruiwagen, invloedrijke mensen) 3. Cultureel kapitaal (opleiding, kennis kunst/cultuur, wetenschappers) - Belichaamde staat: Schilderij is belichaming van smaak, inspiratie - Geobjectiveerde staat: „Schilderij‟ als object - Geïnstitutionaliseerde staat: Diploma als symbool/institutie van kennis Deze drie soorten van kapitaal (samen “saldo kapitaal”) zijn converteerbaar, zo kan een persoon met veel cultureel kapitaal, economisch kapitaal verschaffen en andersom. Vier soorten van Sociale mobiliteit: 1. Horizontale mobiliteit binnen eenzelfde functieniveau iets anders verwerven 2. Verticale mobiliteit Zoon van bankeigenaar mislukt 3. intragenerationele mobiliteit sociale mobiliteit binnen één generatie (=1persoon) 4. intergenerationele mobiliteit Ieder volgende familie klimt stap voor stap omhoog Werkcollege 3 Marx Dé socioloog van de industrialisatie
„arbeid‟ (maken van een heel product) naar „arbeidsdeling‟ (een deel maken van het hele product) Het ontstaan van markten heeft tot de behoefte aan efficiëntie geleid. Het centrale concept van industrialisatie Klasse Aanzien&Klasse Klasse wordt bepaald door „eigendom van kapitaal en technologie‟ , dus verschil in aanzien komt door bezit „Technologie‟ versus „Arbeid‟ Kapitalist heeft technologie in handen. Misbruik van machtspositie uitbuiting Kapitalisten willen zo laag mogelijke kosten, dus willen het liefst arbeid vervangen voor kapitaal, waardoor het proletariaat minder macht krijgt en de bourgeoisie juist meer. Uitbuiting mogelijk door opkomende technologie; veel werkloosheid. Noodzakelijkheid door de eis van efficiëntie; om te kunnen concurreren Aristocraat verdwijnt door industrialisatie. Kenmerken van de Aristocraat zijn “bezit=grond” en “slaven=eigendom” Rituelen(riten) in de industrialisatie examen doen, sollicitatie, etc =noodzakelijk voor integratie Hoorcollege 6 Individualisering gaat gepaard met de volgende begrippenparen: 1. Organisaties en Instituties 2. Rollen en identiteiten 3. Klasse en status 4. Macht en gezag 1.
Organisaties en Instituties
Volgens socioloog Tonnies: Gemeinschaft en Gesellschaft GEMEENSCHAP GEZELSCHAP - status quo - contract - deugden - waarden - aristocratisch - democratisch - gewoonterecht - wetten, regels - agrarisch - industrieel - eer - autonomie *Gemeenschapslanden hebben geen rechtstaat. Een rechtstaat kan uitsluitend worden gevestigd in een gezelschapsland Volgens socioloog Durkheim - Mechanische** en organische* solidariteit *In een moderne samenleving is het arbeidsproces zeer gedifferentieerd. Individuen hebben gespecialiseerd en geschoold werk. Van al de arbeid die verricht moet worden in een samenleving om deze te laten draaien voeren individuen een heel specifiek deel uit. Ieder is afhankelijk van elkaar. De mensen in zo'n samenleving vormen als het ware één lichaam waarin elk orgaan zijn taak uitvoert. Dit noemt Durkheim organische solidariteit. **Dit zet hij tegenover mechanische solidariteit. In eenvoudige samenlevingen is men minder
afhankelijk van elkaar maar niettemin is er een zekere solidariteit. In deze situatie zijn mensen gelijkwaardiger wat betreft hun plaats in het arbeidsproces en autonomer. De
metafoor van de machine voor een dergelijke arbeidsdeling ligt voor de hand. Een machine is minder gecompliceerd dan een organisme. - Individualisering= structurele differentiatie - Oorzaak: arbeidsdeling (industrialisering) - Gevolg: anomie (=stuurloosheid; weet zich niet te identificeren, voelt zich eenzaam en verlaten;leeft zonder regels; kan uiteindelijk leiden tot zelfmoord). 2.
Rollen en identiteten
Volgens socioloog Tocqueville: - Individualisering= de institutionalisering van het private domein (privacy) - Individualisering= emancipatie(=gelijkstelling voor de wet) uit de gemeenschap naar gezelschap - Structurele differentiatie: emancipatie van de natiestaat-civil society-markt uit de gemeenschap Individualisering is gezelschap van: Nationale identiteit (rol in Nederland) Civiele identiteit (rol in civil society verenigingen) Markt identiteit ∟groepen homo‟s, etc
3.
Klasse en status
Volgens socioloog David Riesman: - Individualisering= geen klassenbewustzijn - Individu= bourgeois (burgerlijk individu) - Inner-directed person (persoon met een doel in het leven) (ideaaltype) - Other-directed person (persoon die beïnvloed is door andermans doelen en motivaties) (ideaaltype) - Massasamenleving (eenzame menigte) - Meritocratie (= dat talent belangrijk onderdeel wordt dan wie je bent) - De sociologische verbeelding: massasamenleving en meritocratie zijn despotische organisaties!
4.
Macht en Gezag
- De rechtsstaat vestiging van het rechtsbewustzijn - Pacificatie van Reformatie rechtsstaat als „neutrale arbiter‟ in religieus conflict - Individualisering = religie is private kwestie - Soevereine natiestaat: monopolie van geweld en van belastingheffing Werkcollege 4 Durkheim en Individualisering (=proces van de afgelopen 400 jaar) Individu: Staat los van de samenleving (gezin, faculteit, bedrijf, etc) dus geen lid Individuen bestaan niet! Individualisatie vindt alleen bij organisaties plaats. Alléén een samenleving kan zich individualiseren (dus geen mensen!) Overgang van gemeenschap naar gezelschap Ontstaat wanneer de gemeenschap wordt „gebombardeerd‟ (vb. burgeroorlog)
Typisch „gezelschap‟: Visites worden alléén op afspraak(contract) gemaakt. Typisch „gemeenschap‟: Gastvrijheid/geen zakelijke verbanden/ vriendschap ; Geen concurrentie IN maar tussen gemeenschappen; kent geen markt. Artikel van Durkheim: Protestanten(gezelschap mensen); Katholieken(gemeenschap mensen) Kijk vanuit het Functionalisme naar „Individualisering‟: …Functie die gemeenschap in stand houdt, zodra er niet meer wordt (vb) gekookt, gevochten, schoongemaakt (functies), valt de gemeenschap uit één. Dus wordt het een gezelschap (hier zullen de functies gedaan worden door professionals). Protestantisme is gezelschap want: - Geloof wordt niet opgelegd (vrijonderzoek); je kunt kiezen tussen protestantse gezelschappen (beconcurreren elkaar) - Vrijwillige toetreding/aftreding (gezelschap) - Autonome begrip van de bijbel
Katholicisme is gemeenschap want: - Vanaf geboorte al lid van katholicisme (net als lid van de NLs staat bij de geboorte) - Autonomie (onafhankelijkheid) ≠ gezag
Wat heeft dit alles met zelfmoord te maken(zie artikel van Durkheim)? -Gemeenschap intieme sociale integratie -Gezelschap los verband/zakelijk verband Anomie is datgene dat leidt tot zelfmoord Stuurloosheid(geen verplichtingen, geen nut, geen zin, geen identiteit kan ontwikkelen… Artikel van Pessers Revolutie(grote verandering in korte tijd) --- van gemeenschap naar gezelschap Volgens Pessers leiden de volgende drie instituties tot individualisering: 1. Staat/rechstaat/verzorgingsstaat 2. Onderneming 3. (sport)vereniging/kerk, enz Private doelen ≠ publieke doelen Het geheel onafhankelijk zijn van „alles en iedereen‟ Ilusie Een burger is onderdeel van: De gemeenschap, de politieke gemeenschap en rechtsgemeenschap. Hoorcollege 7 Rationalisering(=zichtbaar op de manier waarop mensen organiseren) (Weber): Vier vormen van sociaal handelen(manier van eten denken huilen eten, enz): 1. emotioneel handelen (= hard huilen, juist niet huilen, etc) 2. traditioneel handelen (= kerstboom opzetten) 3. waarde-rationeel handelen (= naar de kroeg met vrienden (vriendschap onderhouden) 4. doel-rationeel handelen (= doel gericht handelen) 1+2 = Niet rationeel -- 3+4 = Wel rationeel -- 2 naar 4 = Rationalisering Rationalisering op drie terreinen: 1. economie: opkomst moderne kapitalisme 2. staat: opkomst rechtsstaat 3. organisatiewezen: bureaucratisering Rationalisering: De Economie Traditionele economie: - Feodalisme & gilden
Moderne economie: - Kapitalisme
- Productie voor consumptie - Productiebeperkingen
- Productie voor winst - Onbeperkte productie - Herinvestering winst omslag: de „kapitalistische geest‟ (mentaliteit)
Rationalisering: Het organisatiewezen Pre-moderne bureaucratie: - Ambten zijn persoonlijk bezit - Ongelijke behandeling van gelijke gevallen - Gunsten en willekeur - Persoonlijk bezit
Moderne bureaucratie: - Ambten zijn geen persoonlijk bezit - Gelijke behandeling van gelijke gevallen - Rationele organisatie, procedures en regels - Vastgesteld door regels
Rationalisering: De staat Traditionele staat: - Macht verbonden aan personen - Gunsten en willekeur
Moderne staat: - Macht onpersoonlijk - Rechtsgelijkheid individuen
- Macht „de kans om de eigen wil aan andere mensen op te leggen, ongeacht hun instemming‟ Gezag gelegitimeerde macht: „macht die zowel door heersers als overheersten als juist wordt gezien‟ Drie vormen van gezag: 1. traditioneel gezag (= dat de koning de macht heeft, het is altijd zo geweest) 2. charismatisch gezag (= gebaseerd op het geloof; wel erfelijk) 3. legaal-rationeel gezag (= gebaseerd op regels; vb. Politie boet je, je aanvaardt het omdat ze handelen volgens de regels; niet erfelijk) Rationalisering van gezag steeds meer rationeel gedrag Rationalisering van de economie opkomende democratie
Instituties worden rationeler (doel rationeler) Mensen gaan steeds doel-rationeler denken Instituties spelen in op mensen Men kan dit niet voorkomen/ontsnappen
Werkcollege 5 Drie Moderniseringsprocessen: 1.
Industrialisering (MO van productie; Marx klasse oorlog) - Van traditionele economie naar moderne economie - Marx: opkomst en ondergang kapitalisme - Weber: Opkomst moderne rationele kapitalisme
2.
Individualisering (…van het individu; Durkheim(onamie,mech/org), Toqville, Tonnies) - Uiteenvallen van traditionele verbanden - Tonnies: van Gemeinschaft naar Gesselschaft - Durkheim: van mechanische naar organische solidariteit
3.
Rationalisering (Hoe mensen denken, problemen ondervinden en manier van oplossen) -
Weber rationalisering van… Economie: opkomst van moderne kapitalisme
-
Organisatiewezen: bureaucratisering Staat: opkomst van de rechtsstaat
Normen vanuit tradities; historisch uit gewoonten Regels Technisch ontworpen (door de staat, overheid, etc) *doel=geen chaos Religie ≠ Geloof ((manier van) denken) Waarden-rationaliteit geen doelen maar waarden worden nagestreefd Vrijheid Gezag in eigen handen nemen zonder interventie van staten, etc (altijd in groepsverb.) Wat is rationaliteit? Ordenen van denken doen aan de hand van: tradities, waarden, doelen. Circularisering verwereldlijking (te herkennen aan: de doelen die worden nagestreefd zoals veiligheid, strijd tegen het terrorisme, etc.) Nihilisme Waardeloos leven, geen doel De ijzeren kooi Gevangenis van het moderne doel-rationeel denken Oftewel: Niet langer afhankelijk van de medemens/warmhartigheid; maar wel afhankelijk van technologie(niets onmenselijker dan), organisatie en bureaucratie Kenmerken aan: Massa productie en consumptie; te herkennen aan bureaucratie IJzeren kooi is noodzakelijk om de samenleving te organiseren. Fordisme automatisering van het productieproces (vb callcenter, autofabrikant) Kapitaal= technologie ; Arbeid wordt geautomatiseerd; Arbeiders doen steeds hetzelfde, ze denken dus niet (dehumaniseren) “Fordisme is een typisch voorbeeld van doel-rationeel. Waarom geen waarde-rationeel? Nou, omdat de menselijke waardigheid en vrijheid, democratie wordt vernietigd.” Hoorcollege 8 De risicomaatschappij: Volgens Ulrich Eerste Moderniteit -Technologie: beheersbaar… - Van de natuur: Industrialisering - Van de samenleving: de natie- en verzorgingsstaat - Verdeling van welvaart Tweede moderniteit - Reflexiviteit van instituties: onbeheersbare technologie - Verdeling van risico‟s - „Sub-politiek‟ als probleem én oplossing* * Overheid niet in staat „het‟ te beheersen, heeft niet voldoende kennis in huis en de technologische ontwikkeling gaat steeds sneller. Volgens Anthony Giddens Traditionele samenleving – traditioneel handelen simpel-moderne samenleving – doel-rationeel (en traditioneel) handelen laat-moderne samenleving – (hyper-) Individualisering & reflexivisering(=reflexief handelen) Opkomst van Manufactured risks - Oude en nieuwe risico‟s - „Moral hazard‟ - Risico‟s als gevolg van individuele keuzes Naar een nieuwe verzorgingsstaat:
Gevolgen van reflexivisering: - Negeren van gezag - Men vindt zelf/bepaald zelf wat belangrijk voor hen is (reflectie op de regels/wetten) - Ontstaan van nieuwe risico‟s door toenemende vrijheid Voorbeeld: Roken leidt tot Longkanker Voorbeeld: Vrouw wil carrière + kinderen + rest, leidt tot een burn-out De verzorgingsstaat moet dit probleem aanpakken en wel zo: Er moet vooraf gehandeld worden, een voorbeeld: Overgewicht moet aangepakt worden, dus er moet reclame spotten komen, en reclame advertenties met de gevaren van overgewicht. Vervolgens kan de staat de belasting op fast-food hoger maken, om zo de verkoop te verminderen. Werkcollege 6 Post(=na)-rationalisering Individualisering is altijd op basis van religie, omdat individualisering voort komt uit de Reformatie. Rationalisering: (vb) Je ouder zegt: “Zorg dat je het beter zult hebben dan ik, ga studeren…” Dit is een typisch voorbeeld van „de ijzeren kooi‟, doelrationaliteit zit in het hoofd van doelrationele mensen (denken aan de hand van doelen en middelen) en kunnen zich er niet „los‟ van maken. Een moderne persoon is niet „vrij‟ „belichaming van bepaalde manier van denken‟ Radicaal modernisering bij globalisering treedt naar buiten(=niet nationaal) (modernisering) Wat is Rationalisering? Het model/identiteit van een MO niet langer wordt bepaald door nationale instituties (taal, traditie, geloof, etc). De wereld kent langzamerhand geen grenzen meer. Door middelen zoals het Internet en de mobiele telefoon is alles „dichterbij‟ geworden Globalisering kan gestopt worden door macht tast de machtspositie van natiestaten aan Voorbeeld: Er is sprake van globalisering als een Turk/Twentenaar/etc zijn/haar eigen taal, volksliederen niet meer belangrijk vinden. “Het is je een zorg wat je nou bent” (Nederlander, Duitser?) Waar zit het? In het hoofd en hart van de persoon (= „in there‟) Het Internet (= „out there‟) Waarom werkt het zo? Omdat de grenzen vervagen, worden de mensen gedwongen om buiten de grenzen te gaan. Nieuwe mensen leren kenen; nieuwe identiteiten ontstaan en ontwikkeld zich. Manufactured risks het risico dat je neemt door bepaalde keuzes. Door wetenschap weet je wat de risico‟s zijn van je keuzes. Reflexiviteit maakt een einde aan doel-rationeel denken. Hierbij wordt gezag ondermijnd dat voor komt uit de informatieproductie + toegankelijkheid door technologische ontwikkeling. Van „Geïndustrialiseerde samenleving‟ NAAR „Postindustriële samenleving‟ Het produceren van goederen Negatieve gevolgen worden geregeerd en er wordt gezorgd dat men niet in aanmerking komt met „de gevaren‟(manufactured risks)