Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland
Voorstel voor het Centraal College Medische Specialismen. Van: De voorbereidingscommissie modernisering opleiding oogheelkunde, Prof.dr. Jan S. Stilma1, dr. H. Stevie Tan1 en drs. Ward R. Bijlsma2 Namens: Concilium Oogheelkunde (1) , de Landelijke Vereniging Arts-assistenten Oogheelkunde(2) en het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap In overleg met: het College van de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg / Begeleidingsgroep Beschrijving Opleidingsplannen Vervolgopleidingen: drs. Abe K. Meininger en prof. dr. Erik Heineman.
Versie mei 2008
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
1
Inhoudsopgave 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
Voorwoord…………………………………………………………………..pag. Waarom moderniseren? ……………………………………………………….. Hoe wil het Centraal College moderniseren? ………………………….. …… Een profielschets van de oogarts en visie op de toekomst…………………. Algemene competentie profiel van de medische specialist………………… Stereoscopisch zien als voorwaarde voor de opleiding tot oogarts….. …… Algemene competenties voor de oogarts ingedeeld in thema’s…................ Geoperationaliseerde competenties…………………………………….. …… Toetsing. ……………………………………………………………………. …… Opleidingsmethodiek en activiteiten …………………………………….. ….... Kwaliteitszorg ………………………………………………………………. ……. Implementatie ……………………………………………………………………. Tijdschema ………………………………………………………………………. Referenties ………………………………………………………………… ……. Samenvatting …………………………………………………………………….. Thema’s………………………………………………………………………….... Bijlagen
17.1 17.2 17.3 17.4
3 4 5 7 9 10 12 14 19 39 40 41 42 42 43 44
Kader besluit CCMS Besluit Oogheelkunde CCMS Toets reglement Concilium versie 2007 Kosten implementatie
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
2
1. Voorwoord De opleiding oogheelkunde is al jaren aan het veranderen en het verbeteren. In de jaren zeventig werd door oogheelkunde als eerste specialisme een landelijke schriftelijke toets geïntroduceerd om de theoretische kennis van alle opleidingsklinieken op gelijk niveau te brengen. Hieraan werden twee verplichte landelijke cursusdagen verbonden. In 1980 werden zogenaamde ‘wetlabs’ geïntroduceerd, waar de hand-oog-coördinatie voor de microchirurgie kan worden beoefend op kunststof of op postmortem dierenogen. Deze training geschiedt voordat de aios op mensen gaat opereren. Een nieuwe impuls voor de opleiding kwam in de jaren negentig met het logboek van de European Board of Ophthalmology en het European Board examen. In 2001 werd door het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap een besluit genomen over de eisen voor stereoscopisch zien voor de aios. Het kaderbesluit van het Centraal College Medische Specialismen van december 2004 vormde de impuls voor de huidige vernieuwing van de opleiding. In dit besluit, dat volgde op ontwikkelingen in Amerika en Canada, worden richtlijnen gegeven voor de algemene en specifieke eisen van de opleiding tot specialist. Het huidige voorstel geeft invulling aan de behoefte aan een gemoderniseerd, competentiegericht curriculum. Dit voorstel is tot stand gekomen dankzij de medewerking van alle opleiders oogheelkunde, het bestuur van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, vertegenwoordigers van de aios en intensief overleg met de BBOV (Begeleidingsgroep Beschrijving Opleidingsplannen Vervolgopleidingen). De opbouw van dit rapport volgt de beoordelingscriteria van het Centraal College van een competentiegericht curriculum van 6 april 2006 en de structuur van het “huisje”, een model van de BBOV om de modernisering gestalte te geven. De bespreking van eerdere versies van dit rapport heeft plaatsgevonden in de algemene ledenvergadering van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap van december 2006 en maart 2007. Deze mei 2008 versie is in mei voorgelegd aan alle leden van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap. Wij verwachten dat dit voorstel duidelijke richtlijnen geeft voor de modernisering van de opleiding tot oogarts. Dit is gunstig voor patiënten, aios en opleiders samen. Voor de implementatie van deze voorstellen zal nog een nader uit te werken traject moeten worden afgesproken. Prof. Dr. Jan S. Stilma
dr. H. Stevie Tan
drs. Ward R. Bijlsma
UMC Utrecht
AMC Amsterdam
UMC Utrecht
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
3
2. Waarom moderniseren? De belangrijkste ontwikkelingen die tot veranderingen in de opleiding oogheelkunde hebben aangezet zijn de volgende: De opleiding is een activiteit geworden van een groep specialisten samen met andere werkers in de gezondheidszorg. De tijd is al lang voorbij dat de hoogleraar na vier jaar opleiding de handtekening plaatste op het C formulier . Daarop stond alleen dat: “dokter XX wel geschikt en in staat moet worden geacht dit specialisme zelfstandig naar behoren uit te oefenen”. Het aantal ziekten en verrichtingen is zo toegenomen dat er behoefte is aan een duidelijke omschrijving van wat de aios wel en niet moet weten en kunnen. Dit vereist een nadere omschrijving van de eindtermen van de opleiding. De maatschappelijke veranderingen vereisen dat de medisch specialist niet alleen goed is in het vaktechnische aspect, maar ook goed kan communiceren met patiënten en verpleegkundigen, dat hij de weg kent in de complexe organisatie van de gezondheidszorg in Nederland en dat hij weet heeft van maatschappelijke aspecten van ziekte en gezondheid. In Amerika en Canada waren de opleidingen eerder gestart met deze zogenaamde ‘algemene competenties’. De patiënt is mondiger geworden en wil geen ‘proefkonijn’ zijn bij behandelingen. Dit vereist nauwkeurige voorbereiding van- en informatie over- de opleidingssituaties. Het klassieke hoorcollege is in de medische basisopleidingen vaak vervangen door werkgroepen, zelfstudie, korte klinische begeleidingen en het bijhouden van een portfolio. Een uitgebreide beschrijving is te vinden in het boek “Medisch onderwijs in de praktijk” van J.C.M. Metz e.a. (1995). Deze veranderingen in het medische curriculum waren tot op heden niet doorgevoerd in de opleiding tot medisch specialist. Het Centraal College wil ook dat grote verschillen tussen opleidingen in Nederland verdwijnen. Dit past ook in het streven om binnen de Europese gemeenschap de medische opleidingen vergelijkbaar te maken. Het voortijdig beëindigen van de opleiding vanwege ongeschiktheid is voor alle partijen onwenselijk. Het Centraal College hoopt met de modernisering deze situatie zoveel mogelijk te voorkomen, of in ieder geval in goede banen te leiden. De toename van het aantal aios heeft ook een rol gespeeld. Er zijn in Nederland 27 medisch specialisten vervolgopleidingen, 5000 aios en 7000 specialisten betrokken bij ca. 700 opleidingen! Specialismen als anesthesie of interne geneeskunde hebben per universiteit wel 50 aios en daarvoor is een meer systematische wijze van opleiden en beoordelen nodig. Dezelfde uitbreiding heeft plaatsgevonden voor het specialisme oogheelkunde. Afgestudeerden van de oude opleiding werden gezien als “te oud, te knap en te duur” (Bleker, 1999). Het Centraal College heeft de grote lijnen voor het nieuwe opleiden aangegeven in het kaderbesluit van 2004 (bijlage 17.1). De wetenschappelijke verenigingen moeten inhoud geven aan de modernisering voor hun specialisme op basis van hun specialisme specifieke besluit (bijlage 17.2 besluit oogheelkunde). De bijlagen bij dit plan worden toegevoegd omdat zij de basis hebben gevormd voor de modernisering van alle medische specialistenopleidingen in Nederland. Al met al waren er voldoende redenen om te komen tot een modernisering van de opleidingen tot medisch specialist. Oogheelkunde heeft dan ook met enthousiasme gewerkt aan dit voorstel voor verdere vernieuwing van de opleiding tot oogarts.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
4
3. Hoe wil het Centraal College moderniseren? Het Centraal College heeft als uitgangspunt voor de modernisering tot een competentiegerichte opleiding het CanMEDS project genomen dat uitgewerkt is in de zeven algemene competenties. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van deze algemene competenties zie het kader besluit en paragraaf 5 van dit voorstel. Deze algemene competenties dienden per specialisme uitgewerkt te worden in de voorstellen tot modernisering. Verder werd vanuit het Ministerie van Volksgezondheid aanbevolen om aansluiting te zoeken met Europese en Internationale richtlijnen, voor zover aanwezig. De implementatie van de modernisering is door het Ministerie in handen gegeven van het College van de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (CBOG). Daarbij zijn diverse partijen betrokken zoals aangeven in het organogram in figuur 1.
Figuur 1 Organogram van de projectorganisatie modernisering De BBOV heeft diverse keren overleg gehad met de voorbereidingscommissie modernisering opleiding oogheelkunde Nederland en suggesties gegeven naar aanleiding van eerdere concepten van het voorstel Modernisering oogheelkunde. De opbouw van het huidige voorstel volgt de presentatie die bekend staat als “het huisje” (figuur 2). Een uitgebreide beschrijving is te vinden op www.medischevervolgopleidingen.nl > opleidingsplan > huisje . Samengevat bestaat dit huisje uit de volgende bouwstenen: De basis van het huisje bestaat uit het kaderbesluit en het besluit oogheelkunde. Daarbovenop komt het profiel van het specialisme (paragraaf 4) en de competenties van de medische specialist (par.7). De inhoud van de opleiding wordt uitgewerkt in thema’s, geoperationaliseerde competenties (par. 8) en toetsing (par. 9). De methodiek van de opleiding, de activiteiten en het opleidingsmateriaal moeten vermeld worden (par.10). Tenslotte dient het voorstel ter de modernisering aan te geven hoe de kwaliteitszorg is geregeld (par. 11). Voor dit alles dient een draagvlak te worden geschapen. Daarmee is het “huisje” van de opleiding compleet.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
5
Figuur 2: Het huisje als model voor de modernisering (uit publicatie CBOG) Een overzicht van de achtergronden en praktijk van de nieuwe specialisten opleiding staat beschreven in het boek “Opleiden van medische specialisten” van O. ten Cate e.a.(2003). Dit boek bevat veel referenties. Tijdens het traject van de modernisering van alle opleidingen werd het project Vaart in Innovatie VervolgOpleidingen opgezet (In VIVO). Het doel van het In VIVO project was om andere wetenschappelijke verengingen te helpen met de ervaringen van Kindergeneeskunde en Gynaecologie (1e uitgave 2007). In de brochure zijn o.a. voorbeelden gepresenteerd van diverse beoordelingsformulieren. (zie www.medischevervolgopleidingen.nl >implementatie). Oogheelkunde heeft van enkele voorbeelden gebruikt gemaakt. Tenslotte bezocht één van de leden van de voorbereidingscommissie (JS) de gerenommeerde opleidingskliniek oogheelkunde in Iowa (USA), waar dr. AG Lee de lokale en landelijke voortrekker is van de invoering van een competentie gericht curriculum voor oogartsen (zie diverse literatuur verwijzingen).
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
6
4. Een profielschets van de oogarts en visie op de toekomst 4.1 De oogarts De oogarts is medisch deskundig op het gebied van afwijkingen van het oog, het visuele systeem, de oogkas, de oogleden en de traanwegen en daarmee samenhangende ziekten. Hij legt verband tussen de oogheelkundige afwijking en de algemene gezondheid en eventuele systeemziekten van de patiënt. De oogarts kan een behandelplan opstellen en dit behandelplan uitvoeren. Zowel bij de diagnostiek als bij de behandeling wordt waar nodig samengewerkt met de huisarts, met andere specialisten en met gesubspecialiseerde oogartsen. Onder dit behandelplan vallen alle noodzakelijke medicamenteuze en (laser)chirurgische handelingen.
4.2 Relevante ontwikkelingen voor de Oogheelkunde 4.2.a Ontwikkelingen in de zorgvraag Vergrijzing van de bevolking In alle verschillende disciplines binnen de gezondheidszorg vindt toename van de zorgvraag plaats als gevolg van de vergrijzing van de bevolking. De vergrijzing zal in de komende decennia nog verder toenemen. Parallel aan de toename van de gemiddelde leeftijd verhoogt de kans op ziekte in de bevolking en dus de zorgvraag. Veel oogheelkundige pathologie hang samen met veroudering van het oog. Voor het specialisme oogheelkunde zal de vergrijzing tot sterke toename van de zorgvraag leiden. Medische vooruitgang Verbetering van technieken en vernieuwing van behandelmethoden hebben het indicatiegebied van behandeling binnen oogheelkunde sterk uitgebreid. Een belangrijk voorbeeld is de komst van een effectieve behandeling van natte maculadegeneratie. Ook microchirurgische technieken zijn de laatste decennia ontwikkeld en verfijnd, waarmee behandelingen veiliger kunnen worden uitgevoerd en het toepassingsgebied uitbreidt. Deze ontwikkelingen zullen in de komende decennia voortgezet worden. Preventieve geneeskunde De oogarts is deskundig op het gebied van preventieve maatregelen die determinanten van ziekte kunnen voorspellen en beïnvloeden. Belangrijke voorbeelden zijn diabetes en diabetische retinopathie en glaucoom. Hierbij speelt de zorgketen met belangrijke betrokkenheid van de eerste lijnszorg een grote rol. De rol van de oogarts in preventie van ziekte ligt zowel op het gebied van voorlichting als daadwerkelijke voorspelling en beïnvloeding. Evidence Based Medicine De grotere bewustwording binnen de maatschappij over de zorg heeft geleid tot toename in de behoefte aan onderbouwing van keuzes in de zorg, om financiële maar ook ethische redenen. Evidence Based Medicine (EBM) is een belangrijk instrument waarmee keuzes in zorg ondersteund kunnen worden. EBM zal in de komende decennia een belangrijke en welkome invloed uitoefenen op de oogheelkunde. Binnen de opleiding tot oogarts dient het belang van EBM aan de aios voldoende overgebracht te worden. Het NOG heeft over een aantal ziektebeelden richtlijnen opgesteld die gebaseerd zijn op uitgebreide literatuur en consensus binnen de beroepsgroep. Deze richtlijnen worden geïntegreerd in de opleiding Marktwerking Het specialisme oogheelkunde heeft binnen de introductie van de marktwerking in de zorg een leidende rol gespeeld. Dit heeft er al toe geleid dat een deel van de zorg uit de
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
7
traditionele instellingen is verschoven naar kleinere, flexibelere en specifiekere klinieken en zelfstandige behandelcentra (ZBC's). Met de voorgenomen uitbreiding van de marktwerking zullen nog meer veranderingen binnen de traditionele organisatie van de oogzorg plaatsvinden. Binnen de markt zal ook de positie van niet verzekerde zorg uitkristalliseren. Dit heeft implicaties voor het werkterrein van de oogarts, maar ook voor de commerciële aspecten die deze tak van zorg in de oogheelkunde introduceert. De oogarts zal in deze bewegingen op centraal en lokaal niveau moeten sturen en daarbij dus voldoende managementcompetenties tentoon moeten spreiden. De patiënt centraal / WGBO Er vindt een belangrijke emancipatie plaats van de patiënt binnen de behandelrelatie. De patiënt krijgt toenemend toegang tot medische informatie. Er is een ontwikkeling gaande van een "doctor-oriented" cultuur naar een "patient-oriented" denken en dat vraagt veel aanpassing: zowel kwalitatief, in termen van een professionele en klantgerichte benadering van de patiënt, als kwantitatief in termen van meer aandacht en tijd voor de individuele patiënt. Deze verandering in de behandelrelatie wordt weerspiegeld in wetgeving via de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomsten (WGBO). Uitgangspunt is de autonomie van de patiënt. De arts dient de patiënt voldoende te ondersteunen om de patiënt zelf een afgewogen beslissing te kunnen laten nemen. 4.2.b Ontwikkelingen in het aanbod Taakherschikking Taakherschikking is binnen het specialisme oogheelkunde al ver doorgevoerd. Taken die voorheen (en in andere delen van Europa nog steeds) aan de oogarts toebehoorden zijn geleidelijk aan verplaatst naar orthoptisten, optometristen en technisch oogheelkundig assistenten. Voorbeelden hiervan zijn screening op oogziekten, behandeling van amblyopie, diagnostiek refractieafwijking, etc. De inzet van de nurse practioner en physician assistent is in een beginfase en past bij de taakherschikking. De oogarts is binnen deze zorgketen de hoogst opgeleide professional en blijft de medische verantwoordelijkheid dragen. Werk en privé Verschuivingen in de balans werk/privé leidt tot een toenemende wens tot deeltijd werken, zowel binnen als na de opleiding tot specialist. Dit zal in de toekomst leiden tot verdere toename van het aantal werkzame oogartsen. Het leidt daarbij ook tot toename van overdrachtsmomenten en dus noodzaak tot intensieve communicatie, afstemming en samenwerking. 4.3 Consequenties voor de opleiding: strategische keuzes Opleidingscapaciteit Eerdergenoemde ontwikkelingen binnen het vakgebeid hebben een zeer gevarieerde invloed op het gewenste aantal oogartsen en dus ook op de opleidingscapaciteit. Enerzijds vraagt de verhoogde zorgvraag en de toename van deeltijdwerken om uitbreiding van de capaciteit; anderzijds leidt taakherschikking tot een belangrijke tegenovergestelde beweging. Hoe de invloed van deze ontwikkelingen daadwerkelijk uit zal werken, is moeilijk te voorspellen. De beroepsgroep heeft de afgelopen jaren veel aandacht besteed aann het opstellen van capaciteitsmodellen. De conclusie is tot nu toe steeds geweest dat al deze krachten in evenwicht zijn en de opleidingscapaciteit op dit moment niet veel hoeft te wijzigen. De oogarts als medicus Een belangrijk doel van taakherschikking is verschuiving van taken die niet strikt medisch zijn naar andere beroepsgroepen binnen de mogelijkheden hiervoor van de wet BIG, onder
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
8
eindverantwoordelijkheid van de oogarts als hoogst opgeleide deskundige. Voorbeelden zijn het aanmeten van brillen, diagnostiek van refractieafwijkingen en screening van een oogziekte. Bovendien neemt de beroepsgroep oogheelkunde in Nederland het standpunt in dat elke oogarts opgeleid moet worden als oogchirurg. Chirurgie is in het vakgebied zo verweven dat het belangrijk is dat elke oogarts hier voldoende kennis en kunde van heeft. Hiermee zijn de taken van de oogarts veel medischer van inhoud en intensiever in zorgzwaarte; wat voor de oogarts overblijft zijn die taken die uitsluitend door een medisch opgeleide professional kunnen worden uitgevoerd. Het vak oogarts is hiermee dus medischer geworden en deze trend zal in de komende decennia alleen maar voortgezet worden. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de medische opleiding tot oogarts.
De oogarts behandelt de patiënt, niet het oog. Het oog is een geïsoleerd orgaan met een uiterst specifieke functie. Het is voor een oogarts hierdoor soms verleidelijk om zich volledig terug te trekken binnen het specialisme. Ontwikkelingen als het ontstaan van zelfstandige en specifieke behandelcentra of klinieken die zich uitsluitend op het oog richten werken dit ook in de hand. Binnen de opleiding is een belangrijke functie weggelegd om de rol van de oogarts als dienaar van gezondheid van de patiënt als geheel te benadrukken: de oogarts behandelt de patiënt, niet het oog. De oogarts dient met de vergaarde brede medische kennis de oogziekte in een zo breed mogelijk verband te benaderen, met intensieve multidisciplinaire samenwerking met andere specialismen. De opleiding dient de oogarts hier adequaat op voor te bereiden en dus voldoende aandacht te schenken aan competenties als communicatie en samenwerking. Competentiegerichte opleiding De maatschappij en de belangrijke ontwikkelingen die de maatschappij doormaakt, vragen om een oogarts die niet uitsluitend competent is in de behandeling van de oogziekte, maar ook aandacht kan geven aan andere soms belangrijkere determinanten en gevolgen van de oogziekte. Vakoverstijgende aspecten worden steeds belangrijker, zoals bijvoorbeeld de wetgeving, ethische vraagstukken en managementcompetenties. Het is daarom van essentieel belang dat de opleiding van de oogarts gericht is op alle mogelijke rollen die de oogarts in de beoefening van zijn vak speelt. Competentiegericht opleiden vergt naast grote veranderingen in de inhoud ook aanpassing van de opleiding- en toetsingsmethodieken. Omdat de opleidingsactiviteiten vooral op de werkvloer plaatsvinden, zal er bij de implementatie van het competentiegericht opleiden rekening mee gehouden moeten worden dat de huidige zorgprocessen doorweefd worden met opleidingsactiviteiten. Dit zal consequenties hebben voor de organisatie en planning van de huidige praktijkvoering in de opleidingsklinieken.
5. Algemene competentie profiel van de medische specialist. Algemene competenties De hervorming van de Nederlandse specialistische opleiding is gericht op het bereiken van zorgvuldig geformuleerde eindtermen voor iedere opleiding. Deze eindtermen zijn gedeeltelijk specialismengebonden, maar in belangrijke mate ook algemeen geldig. Daarom zijn voor alle opleidingen algemene competenties opgesteld die de bekwaamheid van de Nederlandse specialist beschrijven naar voorbeeld van het Canadese CanMEDS systeem. Eindtermen beschrijven wat assistenten aan het einde van de opleiding moeten kunnen en kennen: het zijn de opleidingsdoelen. Zij brengen structuur aan in de opleiding en zorgen ervoor dat een vergelijkbaar opleidingsniveau van aios gerealiseerd en gegarandeerd wordt. Het geheel aan eindtermen moet de competentie weerspiegelen van de specialist; er wordt daarom steeds vaker over competenties gesproken.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
9
Een overzicht van de zeven algemene competenties staat in het model bekend geworden als “het bloemetje” in bijgaande figuur 3. De zeven algemene competenties zijn verdeeld in 7x4 competenties. Deze staan vermeld in het kaderbesluit dat als bijlage aan dit rapport wordt toegevoegd.
Figuur 3 Algemene competenties als bloemblaadjes Oogheelkunde heeft de algemene competenties via een matrix gekoppeld aan de indeling per thema, zodat de 7x4 deelcompetenties van het CCMS alle terugkomen in de formuleringen op de themakaarten en de KPB-formulieren. Hiermee wordt enerzijds tegemoet gekomen aan de wens van het CCMS om de algemene competenties expliciet uit te werken voor oogheelkunde en anderzijds aan de wens om aansluiting te houden bij de internationaal erkende thema’s. Een diepgaande discussie was nodig over de keuze over de relatie tussen de algemene en vakspecifieke competenties. Spreken we dan van een competentie? Een vaardigheid? Een taak? Een verrichting? Een autorisatie? In 2007 verscheen een publicatie van ten Cate en Scheele waarin een brug werd geslagen door middel van het nieuwe begrip Entrustable Professional Activity (EPA). In dit voorstel worden EPA's gebruikt bij de beschrijving van de competenties.
6. Stereoscopisch zien als voorwaarde voor de opleiding tot oogarts Stereoscopisch zien is niet vanzelfsprekend aanwezig bij de arts in opleiding. In de jaren 1980-1995 bleken er in enkele klinieken moeilijkheden te zijn met de opleiding vanwege het ontbreken van voldoende stereoscopisch zien. Het Concilium oogheelkunde heeft toen een advies opgesteld met het UMC Utrecht, de werkgroep Ergophthalmologie en de afdeling Zintuigfysiologie van TNO Soesterberg. Dit advies luidt samengevat: • Stereoscopisch zien kan het beste getest worden met de gestandaardiseerde TNO test. • De mate van stereoscopisch zien is verdeeld over de bevolking volgens figuur 4.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
10
Figuur 4 Cumulatieve verdeling van stereoscopisch zien
•
•
•
• •
De mediaan ligt bij 40 boogseconden, 99% van de bevolking heeft meer dan 240 boogseconden. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing te geven voor de grenzen van stereoscopisch zien in relatie met de mogelijkheden van microchirurgie. De bovengenoemde figuur laat zich b.v. niet vertalen naar het vermogen om een hechtdraad van 10x0 dat is 0,02 mm te gebruiken in het oog. De visuele eisen voor andere beroepen zoals vermeld in de richtlijnen van het NOG (zie www.oogheelkunde.org) zijn veelal gebaseerd op historische overwegingen of arbitraire beslissingen. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat er voor de diverse beroepen geen wetenschappelijk proefmodel aanwezig is. De ontwikkelingen van microchirurgie en laserbehandelingen op micro niveau zijn groot en snel en spelen zich af in de driedimensionale ruimte van het oog. Wanneer de grens voor stereoscopisch zien gelegd wordt bij 240 boogseconden dan is de kans dat iemand daar niet aan kan voldoen kleiner dan 1%. Het aanleren van microchirurgie is niet alleen een kwestie van stereoscopisch zien, maar ook van handvaardigheid, kennis en karakter van de arts. De hoogleraren oogheelkunde zijn op grond van hun ervaring van mening dat stereoscopisch zien onmisbaar is voor het opleiden van oogartsen. De TNO test dient tot en met plaat 5 te worden gezien, zodat er sprake is van stereoscopisch zien van ten minste 240 boogseconden.
Het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap heeft dit advies opgevolgd en in 2001 besloten dat stereoscopisch zien onmisbaar is bij het gebruik van de operatie microscoop en de microscoop voor laserbehandelingen van oogafwijkingen en dus voor de opleiding. Sindsdien is de stereotest onderdeel van de selectieprocedure voor alle opleidingen tot oogarts in Nederland. Dit advies blijkt ook van waarde te zijn voor de beroepskeuze van co-assistenten. In Utrecht b.v. is sindsdien aan 5 co-assistenten geadviseerd om niet naar een opleidingsplaats oogheelkunde te solliciteren vanwege het ontbreken van stereoscopisch zien. De teleurstelling was groot, maar beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
11
7. Algemene competenties voor de oogarts ingedeeld in thema's De oogheelkunde wordt wereldwijd ingedeeld op anatomische grond, zoals weerspiegeld in het besluit Oogheelkunde (bijlage 17.2). Deze onderverdeling is niet alleen een theoretische leerboek indeling. Het heeft ook een weerslag in de praktijk waar de subspecialismen, zoals deze in de academische en veel perifere praktijken worden vervuld, deze indeling volgen. Het is dan ook logisch om de opleiding tot oogarts op dezelfde wijze onder te verdelen. De thema’s zijn: 1. Inleiding tot de oogheelkunde 2. De patiënt met een neuro-ophthalmologisch probleem 3. Het kind met een oogafwijking of strabismus 4. De patiënt met een aandoening aan orbita, oogleden of traanwegen 5. De patiënt met een cornea of conjunctiva aandoening 6. De patiënt met uveïtis 7. De patiënt met glaucoom 8. De patiënt met cataract 9. De patiënt met een retina aandoening 10. Oogheelkunde in de algemene praktijk De thema's zullen als stages worden ingepast. Niet elk OOR zal op dezelfde wijze zijn opgebouwd. Er zullen per OOR zwaartepunten bestaan, met meer nadruk op een bepaald thema. In andere gevallen zullen bepaalde thema's geen speerpunt zijn van de individuele kliniek. Door in het opleidingsplan wel uit te gaan van deze 10 thema's komen de thema's in alle opleidingen aan de orde. Thema 1 Inleiding tot de oogheelkunde In het thema inleiding tot de oogheelkunde worden de basisvaardigheden van een oogarts aangeleerd. De nadruk ligt dan ook op het aanleren van het oogheelkundig onderzoek en de eerste (poli)klinische consulten. Er is aandacht voor de organisatie van de (poli)kliniek, het vragen van supervisie en globale kennis van oogheelkundige functieonderzoeken. Het verwijderen van een corpus alienum wordt aangeleerd, waarmee een begin wordt gemaakt met de fijne oog-hand coördinatie. In dit thema wordt ook ingegaan op de acute oogheelkunde, zodat daarna meegedraaid kan worden in het dienstenrooster. Thema 2 De patiënt met een neuro-ophthalmologisch probleem In het thema neuro-ophthalmologie ligt de nadruk op het specifieke neuro-ophthalmologische onderzoek met de beoordeling van pupilreacties, oogbewegingen en nystagmus. Gezien de verwantheid met neurologische afwijkingen zal er vaak contact zijn met neuroloog en neurochirurg en zullen er ook consulten voor niet aanspreekbare patiënten zijn. CT scans, MRI’s en oogzenuwfunctieonderzoeken moeten geïnterpreteerd kunnen worden. Thema 3 Het kind met een oogafwijking of strabismus De algemeen oogarts draagt zorg voor kinderen met oogheelkundige afwijkingen. Een belangrijke plaats wordt ingenomen door strabismus en amblyopie waarbij er veel samengewerkt wordt met de eerste lijn. De behandeling is altijd in samenspraak met de orthoptist. Het oogheelkundig onderzoek van een jong kind vereist geruststelling van het kind en het op speelse wijze tot een inschatting komen van het visuele functioneren, van de oogbewegingen en van anatomische afwijkingen. Congenitale ziektes hebben veelal oogheelkundige manifestaties en de oogarts wordt dan ook vaak geconsulteerd door de kinderarts en klinisch geneticus en vice versa. Daarnaast zal de oogarts de indicaties voor strabismus chirurgie moeten leren en de operatie leren uitvoeren. Thema 4 De patiënt met een aandoening aan orbita, oogleden of traanwegen
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
12
In het vierde thema staat de diagnostiek en behandeling van oogkas-, ooglid- en traanwegafwijkingen centraal. De patiëntenpopulatie wordt gekenmerkt door aan de ene kant mensen met een ernstige ooglid- of oogkasziekte zoals bijvoorbeeld een maligniteit, en aan de andere kant mensen met een wens tot cosmetische ooglidchirurgie. Veel oogkasziekten gaan samen met systeemziekten en worden in een team van kno-artsen, neurochirurgen, kaakchirurgen, internisten en radiotherapeuten behandeld. Een belangrijke vaardigheid die in dit thema wordt aangeleerd is de uitvoering van ooglidchirurgie. Thema 5 De patiënt met een cornea of conjunctiva aandoening De meest voorkomende hoornvliesproblemen zijn de infecties waardoor kennis over microorganismen en behandeling met antibiotica belangrijk is. Met enige regelmaat worden er hoornvliestransplantaties uitgevoerd en de oogarts moet op de hoogte zijn van indicatiestellingen en donatieprincipes. De refractiechirurgie heeft een vaste plaats verworven binnen de oogheelkunde, zodat daar binnen de opleiding ook aandacht aan besteed moet worden. Het plaatsen van corneale of sclerale hechtingen is een microchirurgisch techniek die elke oogarts moet beheersen. Thema 6 De patiënt met uveïtis Uveïtis, een verzamelnaam voor inwendige ontstekingen in het oog kent meestal een chronisch beloop van remissie en exacerbatie. Ook al kan bij slechts een deel van de uveïtispatiënten een aanwijsbare oorzaak worden gevonden, het is toch belangrijk de diagnostiek te beheersen. Veelal zal er overlegd worden met de internist en microbioloog. Behandeling bestaat meestal uit immunosuppressiva en hierbij is bewaking van systemische bijwerkingen essentieel. Naast het subconjunctivaal spuiten van corticosteroïd depots, komen voorste oogkamerpuncties en intraoculaire injecties steeds vaker voor. Thema 7 De patiënt met glaucoom De patiëntenpopulatie van de algemeen oogarts bestaat voor een groot deel uit glaucoomen glaucoomrisicopatiënten. Goede kennis van hoogdrukverlagende middelen is belangrijk omdat vele patiënten deze druppels gebruiken. De algemeen oogarts verricht de glaucoomlasers, maar meestal niet de glaucoomoperaties. Daarentegen zal de oogarts in opleiding een redelijk aantal van deze operaties assisteren. Dit vormt een goed voortraject voor microchirurgie onder de microscoop. Thema 8 De patiënt met cataract De staaroperatie is een van de meest uitgevoerde electieve operatieve ingrepen. De nadruk van de chirurgische vaardigheden die de oogarts in opleiding zich dienen eigen te maken ligt dan ook bij deze ingreep. Een grondige kennis van de phacoapparatuur en vloeistofdynamica vormt de basis van de operatie. Daarnaast komt binnen deze stage de perioperatieve zorg aan bod met aandacht voor verdovingstechnieken en patiëntenspecifieke risico’s. Tevens wordt de nastaarbehandeling van de laser aangeleerd. Thema 9 De patiënt met een retina aandoening De diabeteszorg bestaat voor een groot deel uit screening waarbij een verschuiving plaatsvindt naar een meer coördinerende rol van deze screening door de oogarts. De diabetische retinopathie moet uitgefilterd worden en tijdig behandeld met leefstijladviezen, laserbehandeling of injecties. Daarnaast is vaardigheid in het diagnosticeren van niet chirurgische netvliesaandoeningen belangrijk. Een oogarts in opleiding leert fluorescentieangiografie zelfstandig te beoordelen. Maculadegeneratie is nu de grootste oorzaak van slechtziendheid in Westerse landen. Nieuwe behandelingen komen nu snel naar voren en de aios zal de diagnostiek en behandeling aanleren. Netvliesloslatingen komen veel voor en worden vaak in de dienst gediagnosticeerd. De oogarts vervult een belangrijke consulentfunctie bij screening op prematuren retinopathie. Dit onderzoek zal meestal op de kinder intensive care of afdeling plaatsvinden.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
13
Thema 10 Oogheelkunde in de algemene praktijk Het doel van dit thema is de aios bekend te maken met alle aspecten van de oogheelkunde in de algemene praktijk. Dit thema wordt in het laatste jaar van de opleiding geplaatst en de aios heeft de meeste eindtermen bereikt. De nadruk van dit thema ligt dan ook in de toepassing van de vergaarde kennis en kundigheid in een andere, praktijkgerichte leeromgeving. Een competentie waar veel aandacht naar uitgaat is de competentie "Organisatie". Waar in een academisch ziekenhuis relatief veel nadruk ligt op innovatie, wetenschap, subspecialisatie en last-resort-zorg, is een algemeen ziekenhuis specifiek ingericht voor het leveren van algemene oogheelkundige zorg op een effectieve en efficiente wijze. Dit type zorg is over het algemeen beter planbaar. Er is dan ook veel aandacht voor spreekuurondersteuning en efficiente behandeltrajecten als bijvoorbeeld cataractstraten. De medische competentie "cataractoperatie" krijgt specifiek aandacht. Tijdens de cataractstage zijn de eerste stappen gezet naar zelfstandigheid binnen deze vaardigheid. Binnen dit thema wordt gestreefd naar volledige zelfstandigheid en routine. Verdieping De mogelijkheid van verdieping van een thema is geen standaard onderdeel van de opleiding tot oogarts. De knelpunten hierbij zijn dat: • de aios die de standaard opleiding volgt weinig ruimte heeft voor verdieping • de beroepsgroep geen afspraken heeft over de eindtermen voor subspecialisatie zoals dat in Amerika het geval is. Op de website van de American University Professors Ophthalmology staat een beschrijving van het Fellowship Compliance Committee. Deze beschrijving beslaat ca. 8 pagina’s per subspecialisatie. (www.aupofcc.org). Binnen de commissie kwaliteit van het NOG bestaan plannen om voor Nederland tot een omschrijving te komen. Verdieping is een mogelijkheid die afhankelijk is van de individuele aios en de specifieke situatie in de kliniek, maar verdieping kan geen recht zijn van iedere aios.
8. Geoperationaliseerde competenties Het definiëren van competenties leidt meestal tot een lijst van competenties waaraan de aios moet voldoen om de opleiding succesvol af te ronden. Dit opleidingsplan heeft tot doel te beschrijven op welke manier deze lijst van kennis, vaardigheden en attitudes binnen de opleiding aangeleerd wordt. Deze uitwerking van theorie naar praktijk wordt aangeduid als operationalisatie van competenties. De vertaling van theorie naar praktijk blijkt vaak niet eenvoudig. Voorkomen moet worden dat het invoeren van een nieuw competentiegericht curriculum uitmondt in het afvinken van lijsten van competenties. De competentielijst staat ver af van de praktijk van alledag, de werkvloer. Het is niet zo dat de aios zich op maandag op de maatschappelijke competenties richt en op dinsdag professionalisme uitoefent. De aios kent verschillende dagelijkse activiteiten waar deze competenties impliciet in verweven zijn. Er leiden vele wegen naar Rome; er zijn vele manieren om tot vertaling te komen. Oogheelkunde heeft er voor gekozen om hiervoor Entrustable Professional Activities te hanteren. (zie O ten Cate en F Scheele in Academic Medicine 2007;82:542-547)
8.1 De EPA Een Entrustable Professional Activity (EPA) is een voor het vak kenmerkende activiteit. Het is een omschreven deel van het werk van de vakman, in ons geval de oogarts, dat ook als afzonderlijke eenheid herkenbaar is. Een voorbeeld van een dergelijke activiteit is "opvang
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
14
van de patiënt met spoedeisende oogklachten" of "uitvoering van een laserbehandeling aan het netvlies". Tevens kenmerkend voor een EPA is dat de activiteit in de context van een opleiding uiteindelijk moet kunnen worden "toevertrouwd" aan de aios op het moment dat voldoende competenties zijn verworven. Dit betekent niet dat op dat moment volledige expertise van routine is bereikt. Ook tijdens de zelfstandige uitvoering groeit de vaardigheid. Elke opleider herkent deze afweging al uit de praktijk. Bij een individuele aios moet bijvoorbeeld in de dienst de beslissing genomen worden of deze aios in staat is om de spoedpatiënt zelfstandig op te vangen. De afweging wordt gemaakt of de aios deze activiteit kan worden toevertrouwd. Elke EPA is uitgewerkt met competenties waar de nadruk op komt te liggen bij het eigen worden van die specifieke EPA. Met een competentie wordt een vaardigheid beschreven die door de oogarts in opleiding moet worden aangeleerd. Deze EPA's zijn te relateren aan de algemene competenties van een medisch specialist (medisch handelen, communicatie, kennis en wetenschap, samenwerking, organisatie, maatschappelijk handelen en professionaliteit). De aios kan een EPA worden toevertrouwd als de aios elk van de voor de EPA gedefiniëerde competenties beheerst. Doordat deze geoperationaliseerde competenties zijn gerelateerd aan de algemene competenties, beoordeelt de opleider middels toetsing van de EPA’s ook de onderliggende algemene competenties. Op deze wijze vindt dus beoordeling van algemene competenties plaats op een wijze die voldoet aan de wensen van het CCMS en van het NOG en die tevens beter past in de klinische praktijk van alledag.
Figuur 5: Een schematische weergave van de opbouw van de opleiding die de wijze van inbedding van de algemene competenties in de opleiding weergeeft.
Per thema zijn enkele EPA's benoemd die kenmerkend zijn voor dat thema. Het is de bedoeling dat na het doorlopen van alle thema's, de EPA's het gehele werkterrein beslaan van de oogarts. Daarvoor wordt dit werkterrein geanalyseerd. Het werkterrein van een oogarts kan grofweg als volgt ingedeeld worden: 1) patiëntenzorg, bestaande uit poliklinische zorg, klinische zorg, acute zorg en behandelingen/operaties, 2) wetenschap en 3) organisatie en management. Voor oogartsen ligt de grootste nadruk op de poliklinische zorg. Het leveren van poliklinische zorg bestaat uit de volgende werkzaamheden: afnemen van de anamnese, uitvoeren van het oogheelkundig onderzoek, opstellen van de differentiaal diagnose, aanvragen en interpretatie van aanvullende onderzoeken, stellen van de diagnose, instellen van de behandeling, begeleiden van de
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
15
patiënt gedurende de behandeling, communicatie met verwijzer en behandelaar en organisatorische aspecten van polikliniek. Om een logische opbouw te krijgen van de EPA's en samenhang tussen de EPA's te garanderen zijn deze activiteiten of delen van deze activiteiten telkens als basis genomen bij het opstellen van de competenties. De relatie EPA en medische competenties (medisch handelen, communicatie, etc.) wordt verantwoord door deze zelfde (deel)activiteiten als leidraad te nemen. 8.2 Verantwoording medische competenties Het afnemen van de anamnese is een medische vaardigheid waarbij goede communicatie met de patiënt en een professionele houding ten aanzien van de achtergrond en leefwereld van de patiënt essentieel zijn. Het oogheelkundig onderzoek staat bekend als een technisch onderzoek dat een aantal maanden duurt voordat men het beheerst. Belangrijk is om niet alleen de technische kant van het onderzoek te beheersen, maar ook goed met de patiënt te communiceren om medewerking bij het onderzoek te bevorderen. Het aangeven wanneer het lichaam/oog aangeraakt wordt is cruciaal bij slechtziende patiënten. Het opstellen van een differentiaaldiagnose doet vooral een beroep op kennis van oogheelkundige ziektebeelden. Nadat een differentiaaldiagnose is opgesteld, is het nodig met informatie uit aanvullende onderzoeken tot een specifieke diagnose te komen. Het kiezen van de juiste aanvullende onderzoeken is een medische vaardigheid waarbij kennis over ziektebeelden, en de techniek en de interpretatie van aanvullende onderzoeken nodig zijn. Bij het aanvragen van diagnostiek speelt organisatie een belangrijke rol. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het nodig om zo doelmatig mogelijk tot de diagnose te komen. Voorts is het belangrijk om de medische achtergrond en vraagstelling duidelijk te communiceren via de aanvraagformulieren voor aanvullend onderzoek en consultvellen. Nadat alle informatie is verkregen dient deze geanalyseerd te worden en een specifieke diagnose gesteld te worden. Dit is een analytische medische vaardigheid waarbij kennis over ziektebeelden en de achtergrond en waarde van de aanvullende onderzoeken geïntegreerd worden. Het kiezen van een adequate behandeling waarbij voor- en nadelen voor de specifieke patiënt worden afgewogen is een medische vaardigheid gebaseerd op oogheelkundige kennis en waarbij maatschappelijke aspecten van beschikbaarheid van de zorg een rol spelen. De behandeling zal in elk geval bestaan uit uitleg en adviezen waarbij communicatie belangrijk is. Regelmatig zal er een medicijn voorgeschreven worden of een operatie geadviseerd. Soms zal de behandeling plaatsvinden in samenwerking met een ander specialisme. Ook de wens van patiënt om niet te behandelen of een tweede mening dient op een professionele wijze bespreekbaar te zijn. Bij de begeleiding van chronische oogziekten komt de nadruk meer te liggen op het steunen van de patiënt. Een goede communicatie en professionele houding zijn hiervoor noodzakelijk. Wanneer het gezichtsvermogen achteruit gaat zoals bij neuroophthalmologische aandoeningen, uveïtis, glaucoom en maculadegeneratie hebben patiënten behoefte aan maatschappelijke begeleiding en doorverwijzing naar centra voor slechtziendheid. Oogziektes op kinderleeftijd kunnen ernstige verstoringen geven van het zich ontwikkelende visuele systeem en vereisen een nauwgezette controle. Na de behandeling van een oogheelkundige maligniteit dient de oogarts zich verantwoordelijk te voelen voor periodieke controle op recidieven of andere manifestaties. De verwijzer en andere behandelaars dienen op de hoogte te zijn van de verrichtte diagnostiek, de uiteindelijke diagnose en het beleid. Afwijkingen in het beloop of het beleid dienen gecommuniceerd te worden. Bij het werken op de polikliniek hoort time-management, het administratief regelen van aanvragen, afspraken, etc. Goede samenwerking is vereist met ondersteunend personeel als het secretariaat, verpleegkundigen, orthoptisten en TOAs.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
16
De klinische zorg onderscheidt zich door de nadruk op de organisatorische aspecten zoals het plannen van operaties, schrijven van onderzoeksaanvragen, uitvoeren van het beleid van de supervisor. Dit vindt plaats in nauwe samenwerking met de verpleging. Acute oogheelkundige zorg behelst voornamelijk de corpora aliena, de ontstekingen en de netvliesloslatingen. Voor efficiënt werken op de spoedeisende hulp is het nodig de hoofd en bijzaken te kunnen onderscheiden en zijn organisatorische kwaliteiten belangrijk. Goede samenwerking met ondersteunend personeel en andere specialismen spelen een grote rol. Oogheelkunde is een snijdend specialisme waarbij microchirurgische vaardigheden aangeleerd moeten worden. Naast de microchirurgie zijn er enkele eenvoudiger handelingen zoals kleine ooglidchirurgie en laserbehandelingen. Deze vaardigheiden zijn bij uitstek medische handelingen, maar om op een doelmatige en voor patiënt aangename manier tot een behandeling te komen is communicatie met de patiënt, samenwerking met het personeel op de operatiekamer en een professionele houding met zelfreflectie en het kennen van de eigen grenzen onontbeerlijk. Per EPA competentie is meestal een keuze gemaakt om de nadruk te leggen op twee of drie medisch specialistische competenties. Voor de operaties volgen wij het initiatief van de European Board om operaties te verdelen in “Assistant” en “Operator”. Dit geeft de mogelijkheid om na te gaan of de assistent voldoende operaties heeft gezien die hij niet zelf zal leren maar wel gezien moet hebben. Voorbeelden zijn vitrectomie, keratoplastiek, orbita decompressie en excimerlaser behandelingen. De algemene competenties behorend bij het thema zijn tevens vermeld in de themakaarten. Alle geoperationaliseerde competenties en het te bereiken vaardigheidsniveau staan ook in de thema kaarten. Een aparte vermelding is nodig voor de supervisie op de polikliniek. Oogheelkunde is een sterk poliklinisch georiënteerd specialisme waar de arts-assistent veel patiënten zal zien. Voor de supervisie van de arts-assistent zijn door het Concilium in 2005 richtlijnen opgesteld. (zie tabel 2.) Deze richtlijnen voldoen nog goed en worden gecontinueerd.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
17
Tabel 2. Richtlijnen supervisie polikliniek (Concilium, 2005) 1) Er is altijd minstens één supervisor aanwezig tijdens normale werkuren. Buiten werkuren is de supervisor permanent telefonisch bereikbaar, en is in staat om binnen één uur in het ziekenhuis te zijn. 2) Arts-assistenten nemen pas deel aan diensten na een inwerkperiode van 3 maanden, afhankelijk van hun voorafgaande ervaring. 3) Arts-assistenten maken gebruik van bestaande richtlijnen van de eigen afdeling en/of van het Will’s Eye Manual, 5e druk 2008 4) Supervisie wordt altijd gevraagd en gegeven bij patiënten die: a) verwezen zijn door een oogarts b) geopereerd moeten worden c) een laserbehandeling moet ondergaan d) opgenomen moeten worden e) een onverklaarbare daling hebben van de gezichtscherpte of het gezichtsveld f) een intraveneus angiogram moeten ondergaan g) in overige situaties is de arts-assistent verantwoordelijk voor het vragen van supervisie. 5) Op plenaire bijeenkomsten kunnen vragen over supervisie besproken worden. 6) Een essentiële eigenschap van de opleiding is dat de behoefte aan supervisie minder wordt bij het succesvol doorlopen van de stages van de opleiding. 7) De beschikbaarheid van supervisie komt aan de orde bij de functioneringsgesprekken van de arts-assistenten.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
18
9.Toetsing en andere opleidingsinstrumenten Algemeen Toetsing behoort aan te sluiten op de inhoud van het specialisme oogheelkunde met zeer gevarieerde verantwoordelijkheden voor de patiënt met oogklachten. De aios dient zich te bekwamen in diagnostiek met optische instrumenten, Fluorescentie Angiografie, Echografie, OCT scan, CT en MRI beelden. De behandelingen variëren van het voorschrijven van brillen en contactlenzen, medicamenten, tot laserbehandelingen en operaties met een loepbril of operatiemicroscoop. Goed overleg is nodig met diverse specialismen vanwege de raakvlakken met o.a. Interne, KNO, Neurologie/neurochirurgie, Microbiologie, Pathologie en Plastische chirurgie. De aios dient goed te kunnen samenwerken met paramedische oogheelkundige medewerkers als de orthoptiste, de Technische Oogheelkundig Assistent, de optometrist en de specifieke oogheelkundige verpleegkundige en OK assistent. De visie van de opleiders oogheelkunde op toetsing is verder gebaseerd op de volgende uitgangspunten: • de sfeer van toetsing moet meer liggen in termen van begeleiding dan van beoordeling. De term Korte Klinische Beoordeling zouden wij eigenlijk Korte Klinische Begeleiding willen noemen. Het BBOV en VIVO project hebben uiteindelijk gekozen voor de term KPB=Korte Praktijk Beoordeling • de toetsvorm moet aangepast zijn aan de te bereiken competentie • een mix van toetsen is een beter hulpmiddel voor de opleiding dan één soort toets • toetsen zijn een prima middel om feedback te geven aan de aios die zelf een grotere rol krijgt bij het invullen van de opleiding • herkenning van beelden speelt een grote rol bij een visueel specialisme als oogheelkunde • toetsing is een doorlopend proces • de tijd die benodigd is voor toetsing moet niet meer zijn dan de beschikbare tijd voor opleiding en onderwijs • professionele toetsing vereist (ook financiële) investering in opleiders en stafleden. Waarom toetsen? Toetsing is van belang voor zowel de aios als de opleidingsgroep. Beiden kunnen zien hoe de opleiding vordert en waar nog lacunes zijn die aangevuld moeten worden. De kwaliteit van de opleiding zal door toetsen groter worden. De landelijk kennistoetsen bevorderen een gelijk kennis niveau van de aios oogheelkunde in Nederland. Tevens zijn ze de basis voor competentiegericht toetsen. Toetsing in een competentiegericht curriculum Toetsing moet binnen het nieuwe curriculum gezien worden als een belangrijk onderwijskundig instrument. Het is niet slechts een sluitstuk van een curriculum; het dient bezien te worden als onmisbaar onderdeel van de opleidingsstructuur. Een belangrijk doel van het nieuwe opleidingsplan is de verankering binnen de opleiding van verschillende toetsingsactiviteiten, waaronder een aantal nieuwe toetsinstrumenten. Het toetsen moet door de opleiding heen gevlochten, onlosmakelijk verbonden zijn met opleiden. Hoe toetsen? Summatief en formatief Een van de meest ingrijpende veranderingen is de verschuiving van een summatief georiënteerde toetsingstructuur naar een formatief georiënteerde toetsing. In het oude curriculum was toetsing voornamelijk summatief bedoeld. De opleider hield de jaarlijkse beoordelingsgesprekken en er werden jaarlijkse kennistoetsen afgenomen. Summatieve toetsing is van groot belang voor borging van kwaliteit; degene die de opleiding afrondt dient een bepaalde landelijke norm bereikt te hebben. Naar de maatschappij zijn we verantwoordelijk voor het afleveren van een oogarts die aan de normen voldoet. In een
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
19
competentiegerichte opleiding waarin toetsing daarnaast een opleidingsinstrument wordt, dient ook de formatieve functie van toetsing benut te worden. Mits als zodanig ingezet functioneert het toetsen ook in de bevordering van het leerproces. Het verbetert het leren, bevestigt de aios het geleerde, stimuleert tot verder leren en geeft richting aan de persoonlijke opleiding. Continue feedback van opleider aan de aios staat hierin centraal. Toetsing eindigt summatief met het oordeel of de aios geschikt is om het specialisme uit te oefenen. Van kennis naar competentie Waar toetsing tot nu toe voornamelijk gericht was op de beoordeling van de theoretische kennis en praktische vaardigheden van de aios, voldoet dit type toets niet in een competentiegericht curriculum. Om competenties te kunnen beoordelen zijn andere toetstypen nodig; toetsen waarbij beoordeling van de dagelijkse activiteiten van de aios mogelijk wordt om verder te kijken dan alleen de kennis of de praktische vaardigheid. De toetsing van competenties volgt de 4 niveaus die bekend geworden zijn als de piramide van Miller (zie ref)
Figuur 6 Pyramide van Miller (uit ten Cate e.a. 2003)
De vier competentieniveaus volgens Miller: Knows Shows how
Knows how Does
Iemand beschikt over feitenkennis over het vakgebied, die schriftelijk of mondeling getoetst kan worden. Iemand kan in een toetssituatie tonen, dat men een vaardigheid beheerst. De toetsing gebeurt in de regel niet schriftelijk, maar in een (vaak gesimuleerde) natuurlijke situatie zoals bijvoorbeeld een stationsexamen. Iemand weet hoe kennis toegepast kan worden. Dit vergt schriftelijk of mondeling toetsbaar inzicht. Iemand past de vaardigheden in de praktijk adequaat toe. Dit hoogste niveau vergt een beoordeling van het handelen in de dagelijkse praktijk.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
20
Van passief naar actief Toetsing was tot nu toe vanuit de aios gezien een opgelegde aangelegenheid waarvoor geen eigen intiatief nodig was. In een competentiegericht curriculum past deze passieve rol niet meer. De aios wordt geacht de eigen opleiding te sturen en dient daartoe passende instrumenten te krijgen en zelf om feedback te vragen. Van gedetailleerd naar globaal Het gedetailleerd beoordelen met bijpassende gedetailleerde scoresystemen past slecht in een competentiegericht opleidingssysteem waarin de aios geacht wordt verantwoordelijkheid en zelfsturing aan de dag te leggen. Globale beoordelingen die meer kwalitatief van aard zijn maar wel met regelmaat worden afgenomen door verschillende beoordelaars onder verschillende omstandigheden zijn te prefereren. Van toets naar toetspalet Geen enkele toetsingsmethode is perfect. Reden om gebruik te maken van een evenwichtig palet van verschillende toetsingsmethoden. Wat voor de ene competentie een geschikte toets is, hoeft dat voor een andere niet zo te zijn. Door steeds passende toetsen te kiezen voor verschillende soorten competenties, is het mogelijk aandacht te geven aan de verschillende competentiegroepen. De toekomstige toetsing zal aanzienlijk worden uitgebreid om tegemoet te komen aan het kaderbesluit en de wens om voor bepaalde EPA’s tijdens de opleiding te autoriseren. Hieronder zullen de verschillende toetsvormen worden toegelicht. Per toetsvorm wordt een stramien gevolgd van: Wat? Waarom? Hoe? Wanneer? Gevolgen?
9.1 De mondelinge introductie toets Wat? Kennis Waarom? Deze toets is al meer dan 10 jaar een goede basis gebleken voor de verdere opleiding omdat het kennis niveau van de aios wordt gestimuleerd. Het boek bevat vele uitstekende foto’s van ziektebeelden. De toets geeft een goede basis (‘geraamte‘) van ziekten die herkend zullen moeten worden. Hoe? De toets is gebaseerd op het boek Clinical Ophthalmology van J.J.Kanski (nu de 6e druk) De toets wordt mondeling afgenomen door de opleider. Wanneer? Binnen de eerste drie maanden van de opleiding. Gevolgen? De toets moet met een voldoende worden afgerond. Bij een onvoldoende is herkansing nodig.
9.2 De jaarlijkse, landelijke, centrale en schriftelijke toets Wat? Kennis Waarom? Deze toets, waarmee oogheelkunde 20 jaar geleden koploper was, heeft als voordeel de uniformiteit van de toetsstof in Nederland. Alle thema’s komen in een cyclus van vier jaar aan bod zodat het kennisniveau over alle thema’s op peil wordt gebracht.. Hoe? De toets is schriftelijk via meerkeuze vragen en wordt voorbereid door een wisselend team van opleiders en waarnemend opleiders. Voor de toets bestaat een duidelijk en strikt reglement (bijlage 17.3).
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
21
De cyclus van vier jaar bestaat uit: Jaar 2006: Inleiding/optica, retina/glasvocht, (secties 3,12) Jaar 2007: Uveïtis, glaucoom, lens /cataract (secties 9,10,11) Jaar 2008: Strabismus, neuro-ophthalmologie (secties 5,6) Jaar 2009: Oogkas, oogleden, cornea, pathologie (secties 4,7.8) Wanneer? Jaarlijks op de 4e woensdagmiddag in oktober. De toets wordt op locatie per kliniek gehouden. Voor de objectiviteit is er gekruiste supervisie tussen de klinieken Gevolgen? Alle toetsen dienen met een voldoende te worden behaald waarbij één toets minimaal een cijfer 5 mag hebben. Herkansing kan na 4 jaar schriftelijk, of mondeling op de 4e vrijdag in de maand januari volgend op de toets.
9.3 BeeldExamen Oogheelkunde (BEO) Wat? Medisch handelen, kennis en wetenschap Waarom? Formatief. Verdieping van de beeldherkenning van ziekten gedurende de opleiding. Het voordeel van thema gerelateerd onderwijs wordt optimaal benut. Het beeldexamen vormt een mogelijkheid om gedurende de stage lacunes op te sporen, waar in de rest van de stage extra aandacht aan besteed kan worden. Het beeldexamen sluit aan bij het (vrijwillige) Europese Board examen. Hoe? Deze toets wordt afgenomen in de eigen kliniek door betrokken staflid/opleider. Dit beeldexamen zal landelijk worden voorbereid zodat de uniformiteit van de opleidingen blijft gewaarborgd. Voor de vragen zal een landelijk bestand worden voorbereid waarbij iedere opleidingskliniek een bijdrage zal leveren over een bepaald thema. Wanneer? In de beginfase van een module/thema Gevolgen? De toets is formatief bedoeld maar dient met een voldoende worden afgelegd. Bij een onvoldoende moet herkansing worden aangeboden.
9.4 Toetsing EPA middels Korte Praktijk Beoordelingen/ (=KPB) Waarom? Betere begeleiding en bewaking van de vorderingen in de praktijk van de patiëntenzorg De vorderingen van de assistent zijn met de KPB niet alleen gebaseerd op papieren verslagen, maar op daadwerkelijke waarneming en begeleiding. Hoe? Voor deze KPB’s zijn door oogheelkunde drie formulieren ontwikkeld omdat het Amerikaanse Ophthalmic Clinical Evaluation EXercise niet goed aansluit bij de kerncompetenties en ook te gedetailleerd is. (OCEX, zie Ophthalmology 2005;112:1649-1645)
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
22
9.4.1 KPB consult Wat? EPA's die zich in de context van een klinisch of poliklinisch consult afspelen. Waarom? Deze KPB consult sluit aan bij de 7 kerncompetenties. Oogheelkunde is een sterk poliklinisch georiënteerd specialisme zodat de KPB consult veel gebruikt zal worden. Hoe? De beoordeling gaat in cijfers van 1=onvoldoende 2=matig 3=voldoende 4=goed en 5=excellent Er is ruimte voor de aios om opmerkingen te plaatsen. Autorisatie van een consult-EPA met het daarbij behorende competentie niveau kan worden aangetekend. De inzet van KPB’s kan zowel door de aios als door het staflid worden geïnitieerd. Wanneer ? Oogheelkunde kent veel consulten tijdens alle thema’s. De KPB consult zal tijdens alle modules gebruikt worden. In de themakaarten staat voor welke EPA's een KPB consult kan worden afgenomen. Gevolgen? Bij een onvoldoende beoordeling van de KPB moeten extra begeleiding of extra taken worden besproken en een nieuwe KPB worden ingepland.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
23
Tabel 3: KPB consult 1. Anamnese 1=onvoldoende
2=matig
3=voldoende
4=goed
5=excellent
n.t.b.
Stimuleert de patiënt tot het meedelen van de ziektegeschiedenis. Stelt adequaat vragen en geeft adequaat aanwijzingen om de noodzakelijke informatie te verkrijgen. Reageert adequaat op emotie en non-verbale signalen.
2. Lichamelijk onderzoek 1 2
3
4
5
n.t.b.
5
n.t.b.
Houdt een logische en efficiënte volgorde aan Kiest een goed evenwicht tussen algemeen en hypothesegericht onderzoek. Informeert de patiënt. Is attent op de belasting voor de patiënt en
3. Probleemanalyse, klinisch redeneren 1 2 3
4
Adequaat en selectief gebruik van diagnostische procedures en laboratoriumonderzoek met goede afweging van risico’s en opbrengst.
4. Vervolgonderzoek en begeleiding 1 2 3
4
5
Formuleert evidence based indicaties voor vervolgonderzoek en behandeling. Bepaalt adequaat noodzakelijke begeleiding, eventueel van andere hulpverleners
5. Professioneel handelen 1 2
3
4
5
n.t.b.
4
5
n.t.b.
4
5
n.t.b.
Toont respect, betrokkenheid en empathie en genereert vertrouwen. Reageert adequaat op ongemak en gêne, en op de behoefte aan privacy en informatie.
6. Maatschappelijk handelen 1 2
3
Houdt rekening met determinanten van de ziekte. Informeert patient adequaat volgens WGBO standaarden.
7. Communicatie met de patiënt 1 2
3
Verklaart in voor de patiënt begrijpelijke bewoordingen de indicaties voor onderzoek en behandeling. Vraagt om instemming waar nodig. Overlegt met patiënt over het beleid.
8. Organisatie, efficiëntie en samenwerking 1 2 3
4
5
n.t.b.
Organiseert adequaat. Bewaakt de tijd. Werkt samen met het behandelteam.
Opmerkingen en naam/paraaf AIOS: Naam en paraaf staflid:
Datum
Oordeel: EPA wordt de aios toevertrouwd onder supervisie (Miller niveau 3) EPA wordt de aios toevertrouwd (Miller niveau 4) EPA wordt aios toevertrouwd; aios bezit routine vaardigheid (Miller niveau 5)
JA / NEE JA / NEE JA / NEE
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
24
9.4.2. KPB verrichting Wat? EPA's die van toepassing zijn bij de uitvoering van oogheelkundige verrichtingen. Waarom? De aios Oogheelkunde zal veel verrichtingen leren zoals het verwijderen van een corpus alienum, afnemen van oogkweken van de cornea, injecties onder de conjunctiva en in het glasvocht, laserbehandelingen en diverse andere verrichtingen. Deze KPB verrichting helpt de aios om de vorderingen in de opleiding te vervolgen. Hoe? De beoordeling gaat weer in cijfers van 1=onvoldoende, 2=matig, 3=voldoende, 4=goed en 5=excellent. Het niveau van de verrichting wordt volgens Miller aangegeven in 3= EPA wordt de aios toevertrouwd onder supervisie 4= EPA wordt de aios toevertrouwd 5= EPA word aios toevertrouwd; aios bezit routine vaardigheid Er is ruimte voor de aios om opmerkingen te plaatsen. Autorisatie van een KPB verrichting met het daarbij behorende competentie niveau kan worden aangetekend. De inzet van KPB’s kan zowel door de aios als door het staflid worden geïnitieerd. Wanneer? In de themakaarten wordt aangegeven voor welke EPA’s een KPB verrichting gewenst is. Gevolgen? Bij een onvoldoende beoordeling van de KPB moet extra scholing worden besproken en een nieuwe KPB worden ingepland. Extra training in het wetlab of anderszins kan worden afgesproken.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
25
Tabel 4: KPB verrichting 1. Voorbereiding 1=onvoldoende
2=matig
3=voldoende
4=goed
5=excellent
n.t.b.
Zowel theoretisch als praktisch. Adequate algemene kennis omtrent de ingreep. Heeft zich op de hoogte gebracht van specifieke zaken en mogelijke complicaties, relevant voor de specifieke patiënt
2. Technisch handelen 1 2
3
4
5
n.t.b.
3
4
5
n.t.b.
3
4
5
n.t.b.
4
5
n.t.b.
Efficiënte en veilige operatietechniek. Goed inzicht in anatomie. Adequate oog-hand coördinatie (microchirurgie).
3. Werken in teamverband 1 2 Respect voor medewerkers. Goede aansturing van medewerkers. Professionele houding.
4. Communicatie met de patiënt 1 2
Begeleidt patiënt adequaat tijdens de ingreep. Voldoende empathie. Goede voorbereiding patiënt. Goede informatievoorziening patiënt en evt begeleiders. Professionele houding.
5. Organisatie en efficiëntie 1 2
3
Organiseert adequaat, bewaakt de tijd, is beknopt. Efficiënt gebruik maken van de OK tijd.
Opmerkingen en naam/paraaf AIOS:
Naam en paraaf staflid:
Datum
Oordeel: EPA wordt de aios toevertrouwd onder supervisie (Miller niveau 3) EPA wordt de aios toevertrouwd (Miller niveau 4) EPA wordt aios toevertrouwd; aios bezit routine vaardigheid (Miller niveau 5)
JA / NEE JA / NEE JA / NEE
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
26
9.4.3. KPB chirurgie Wat? EPA's die betrekking hebben op chirurgische activiteiten. Waarom? Het aanleren van bepaalde chirurgische ingrepen is voor de Nederlandse aios een essentieel onderdeel van de opleiding. Deze KPB chirurgie is gebaseerd op het Amerikaanse Global Rating Assessment of Skills in Intraocular Surgery; (GRASIS, zie Cremers et al 2005) De KPB chirurgie oogheelkunde kan voor cataract-, ooglid- en scheelziensoperaties gebruikt worden Hoe? De beoordeling gaat wederom in een schaal van 1 tot 5 . De suggestie van SL Cremers 9(2006) uit Boston/USA om voor alle operaties een apart formulier te maken is nu niet nodig. Er is ruimte voor de aios om opmerkingen te plaatsen. Tijdens een werkbezoek in Iowa (USA) bleek dat vele van deze formulieren anoniem worden ingevuld. In Nederland is de opleidingscultuur gelukkig zodanig open dat staflid/opleider dit formulier samen met de aios kan bespreken en direct feedback kan geven. Wanneer? Tijdens de operatieve stages van de opleiding. Zie de themakaarten. Gevolgen? Operatieve vaardigheden moeten een afgesproken niveau bereiken. Bij onvoldoende vordering moet extra onderwijs en een nieuwe KPB worden afgesproken.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
27
Tabel 5: KPB chirurgie 1. Tissue handling 1=onvoldoende
2=matig
3=voldoende
4=goed
5=excellent
n.t.b.
hantering van intraoculaire structuren zonder beschadiging. Goed dosering van krachten en coördinatie instrumenten tijdens manipulatie van weefsels.
2. Efficiënt gebruik van tijd, handelingen en energie 1 2 3 4
5
n.t.b.
Goede efficiëntie in gebruik van tijd, aantal handelingen en energie. Maakt geen overbodige bewegingen in het oog.
3. Microscoop gebruik 1 2
3
4
5
n.t.b.
3
4
5
n.t.b.
4
5
n.t.b.
4
5
n.t.b.
4
5
n.t.b.
4
5
n.t.b.
4
5
Goede centrering van het oog. Goed focussering van het oog. Goede microscoop instelling.
4. Hantering instrumenten 1 2 Goede hantering instrumenten. Goede controle van instrumenten in het oog.
5. Kennis omtrent apparatuur en instrumenten 1 2 3 Kent namen en toepassingen van instrumenten. Vraagt en gebruikt op het juiste moment het juiste instrument. Bekend met de bediening, problemen en foutmeldingen van apparatuur.
6. Voortgang en planning operatie 1 2 3 Denkt vooruit. Voert de opvolgende operatiestappen naadloos uit.
7. Samenwerking met OK team 1 2
3
Maakt strategisch gebruik van assistentie van OK assistenten en assisterend arts.
8. Optreden bij incidenten en complicaties 1 2 3 Lost incidenten en complicaties zelfstandig op. Anticipeert adequaat op problemen.
9. Algehele indruk 1
2
3
Opereert met zelfvertrouwen. Opereert zelfstandig.
EPA: Opmerkingen en naam/paraaf AIOS:
Datum
Naam en paraaf staflid: Oordeel: EPA wordt de aios toevertrouwd onder supervisie (Miller niveau 3) EPA wordt de aios toevertrouwd (Miller niveau 4) EPA wordt aios toevertrouwd; aios bezit routine vaardigheid (Miller niveau 5)
JA / NEE JA / NEE JA / NEE
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
28
9.5 Critically Appraised Topic (=CAT) Wat? Toepassing van evidence based medicine. Waarom? Een medisch specialist zal zijn hele leven blijven bijleren door middel van bij- en nascholing. Toch zullen er regelmatig patiënten zijn met een klinische vraag waarvoor niet direct een antwoord voorhanden is: wat is de beste therapie voor deze patiënt? wat is de beste diagnostische strategie? wat is de prognose? wat is de oorzaak? Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal de beschikbare literatuur geraadpleegd en geïnterpreteerd moeten worden. Door middel van een critically appraised topic leert de medisch specialist in opleiding efficiënt en systematisch databases zoals pubmed te doorzoeken voor beschikbare literatuur. Vervolgens wordt de kwaliteit van de literatuur beoordeeld en de toepasbaarheid op de patiënt met de klinische vraag ingeschat. De CAT is een uitstekend instrument om evidence based medicine te leren. Wanneer? Tijdens ieder thema zal de aios naar aanleiding van een patiënt een klinische vraag formulieren en deze middels een CAT beantwoorden. Deze CAT wordt aan de hele opleidingsgroep gepresenteerd. Hoe? De CAT bevat in ieder geval de volgende elementen: • Beschrijving van de klinisch relevante vraag naar aanleiding van een patiënt • Beschrijving van het zoekproces naar de literatuur (pubmed, embase, cochrane library, boeken, etc) • Beschouwing van de kwaliteit van de gevonden literatuur en de mate waarin deze van toepassing is op de patiënt met de klinische vraagstelling. Zie ook de Users’ Guides to the medical literature serie zoals gepubliceerd in JAMA en gebundeld als boek beschikbaar • Conclusies en het antwoord op de eigen klinische vraag De CAT wordt beoordeeld door staflid/opleider volgens bijgaand formulier (tabel 6). Gevolgen? Een onvoldoende beoordeling dient te leiden tot extra inspanning en een afspraak over een nieuwe CAT.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
29
Tabel 6: Beoordeling Critically Appraised Topic (CAT) 1. Beschrijving van de klinisch relevante vraag 1=onvoldoende
2=matig
3=voldoende
4=goed
5=excellent
Weet de klinische vraag te vertalen in een etiologische, diagnostische, therapeutische of prognostische vraagstellingvraag Weet de vraag te beperken tot de hoofdzaak
2. Beschrijving van het zoekproces naar de antwoorden 1 2 3 4
5
Zoekcriteria Databases (pubmed, embase, Cochrane) Aanvullende bronnen (boeken, websites,e tc)
3. Commentaar op de kwaliteit van de gevonden literatuur 1 2 3 4
5
Maakt onderscheid in levels of evidence Herkent bronnen van bias in de studies Interpreteert de toepasbaarheid op de klinische vraagstelling
4 Conclusie 1
2
3
4
5
Het antwoord op de klinische vraag Suggereert nieuwe onderzoeken om een beter antwoord op de vraag te geven
5. Presentatie 1
2
3
4
5
Spreekt duidelijk en begrijpelijk. Houding Kwaliteit van de dia’s
Opmerkingen en naam/paraaf AIOS:
Onderwerp in thema: Naam en paraaf staflid:
Datum
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
30
9.6 360˚ observatie Wat? Algemene (niet medische) competenties: communicatie, samenwerking en organisatie, en professionaliteit. Waarom? In de profielschets is vermeld dat het specialisme oogheelkunde sterk inzet op de samenwerking met diverse paramedische medewerkers. In de praktijk spelen deze medewerkers al jaren een belangrijke rol bij de praktische opleiding. Het is een logisch gevolg van deze modernisering om hen te betrekken bij de beoordeling van de individuele aios. Hoe? Oogheelkunde kiest voor een vorm waarbij één vertegenwoordiger van de 4 paramedische beroepsgroepen wordt ingewerkt in de systematiek van het nieuwe opleiden. Deze medewerker zal de individuele aios beoordelen tijdens een van de stages. Na enige jaren ervaring zal de methodiek geëvalueerd worden. Bijgaand formulier wordt gebruikt (tabel 7) Wanneer? 1. Tijdens de inleidingstage: door onder andere een TOA (Technisch Oogheelkundig Assistent) betreffende de specialistische onderzoektechnieken 2. Tijdens de kinder- en strabismusstage: door onder andere een orthoptiste betreffende de omgang met ouders en kind 3. Tijdens de cataractstage; door onder andere een oogheelkundige OK assistent betreffende de omgang met de patiënt, (begeleider) personeel en studenten. 4. Tijdens de perifere stage, door medewerkers in een algemeen ziekenhuis. Gevolgen? Een onvoldoende beoordeling zal leiden tot een extra gesprek met de opleider en aanpassing van het opleidingsplan.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
31
Tabel 7: Formulier voor 360˚ observatie Communicatie Is rustig, vriendelijk en belangstellend? Stelt gerichte, open vragen, vraagt indien nodig door? Staat open voor verbale- en non verbale reacties en emoties? Geeft duidelijk uitleg en kan slecht nieuws overbrengen? Is accuraat met medische verslaglegging? Informeert over voor- en nadelen, alternatieven en risico's? Controleert of de informatie begrepen is?
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5
geen oordeel
Samenwerking en organisatie Waardeert de kennis en ervaring van collegae? Is flexibel en staat open voor nieuwe ideeën? Blijft stabiel en kalm in moeilijke situaties? Draagt bij aan de kwaliteit van het team? Hecht belang aan het oordeel van anderen? Houdt zich aan afspraken en het afgesproken beleid? Is zorgvuldig met de overdracht van zorg? Kent het belang van intercollegiaal overleg? Kan feedback accepteren? Kan fouten / tegenslagen erkennen? Geeft correct feedback op het functioneren van anderen?
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
geen oordeel
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
geen oordeel
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
5 5 5 5 5
geen oordeel
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
geen oordeel
Professionaliteit Zet zich in voor patiënten? Neemt actief deel aan besprekingen / reflectie? Stelt hoge eisen aan eigen prestaties? Stelt zich voor, legt het doel van komst uit? Is o.m. op de hoogte van het dossier en de toestand van de patiënt? Neemt vragen, zorgen, onzekerheid en emoties serieus? Is punctueel en komt afspraken na? Heeft aandacht voor de sociaal / psychologische aspecten? Heeft hoge ethische maatstaven? Is zorgvuldig bij het lichamelijk onderzoek en waarborgt de privacy? Houdt rekening met wensen van anderen? Bewaart het beroepsgeheim? Benadert alle patiënten gelijk?
geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel
geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel
geen oordeel geen oordeel geen oordeel
geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel
geen oordeel geen oordeel geen oordeel
Scoring: 1=onvoldoende 2=matig 3=voldoende 4=goed 5=excellent
Opmerkingen en naam/paraaf AIOS:
Onderwerp in thema: Functie beoordelaar: Datum:
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
32
9.7 Het Persoonlijk Opleiding Plan (=POP) Waarom? De aios krijgt met de modernisering een eigen verantwoordelijkheid om de voortgang van de opleiding te beoordelen en te sturen aan de hand van de omschreven competenties. Hoe? De aios dient zijn POP in een week vóór het voortgangsgesprek met de opleider volgens bijgaand formulier(tabel 8). Wanneer? Bespreking tijdens ieder voortgangsgesprek met de opleider Gevolgen? Wanneer bepaalde competenties niet zijn bereikt zal de opleider en de aios het opleidingsprogramma bijsturen. Wanneer de EPA's niet binnen de gestelde opleidingstijd worden behaald zal de geschiktheids verklaring niet kunnen worden afgegeven.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
33
Tabel 8 Formulier voor het bespreken van het Persoonlijk Opleiding Plan (=POP) 1.Wat waren de afspraken bij het vorige gesprek?
Opmerking staflid/opleider
2. In hoeverre zijn de afspraken geëffectueerd?
3. Hoe kijkt de aios terug op de afgelopen periode van 3-6 maanden?
4. Welke sterkte-zwakte analyse wordt nu gegeven?
5.Welke afspraken dienen gemaakt te worden voor de volgende periode?
Opmerkingen en naam/paraaf AIOS Naam en paraaf staflid/opleider:
Datum
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
34
9.8 Het portfolio Waarom? Het portfolio is al geïntroduceerd als instrument om de voortgang van de opleiding te begeleiden. De meeste opleiders hebben vele jaren ervaring met het portfolio van medische studenten en sinds 2007 met de arts-assistenten. Het portfolio is een bruikbaar instrument om de aios en opleider inzicht te geven in de vorderingen van de opleiding en is tevens een bruikbaar instrument om de opleiding bij te sturen waar dat nodig is. Hoe? De arts-assistent is verantwoordelijk voor het bijhouden van het portfolio tijdens de gehele opleiding. De opleider zal er voor zorgen dat het portfolio wordt besproken tijdens de stageen voortgangsgesprekken. Bespreking van het portfolio kan er b.v. toe leiden dat lacunes worden bijgestuurd of dat extra begeleiding wordt ingezet voor een bepaalde stage. De inhoud van het portfolio bestaat uit: a) Algemeen deel: naam, start opleiding, opleidingschema, MRSC eisen, toetsreglement als onderdeel van het nieuwe voorstel modernisering van de opleiding. b) Reflectie deel: betreft de voortgang van de opleiding en de individuele doelen die geformuleerd zijn in het Persoonlijk Opleiding Plan, de voortgangsgesprekken en de geschiktheidbeoordelingen met de opleider. c) Documentatie van: verslagen van KPB’s, stage- en jaargesprekken, kopie van zelf gedane verrichtingen/OK verslagen/ laserbehandelingen, bijgewoonde operaties, autorisatie van vereiste EPA’s. d) Logboek van: uitslagen van mondelinge en schriftelijke toetsen, bijgewoonde symposia en congressen, samenvattingen van voordrachten en artikelen, correspondentie met de MSRC over b.v. deeltijd of zwangerschapsverlof. Wanneer? Het portfolio wordt gedurende de gehele opleiding door de aios permanent bijgehouden. Gevolgen? Het bijhouden van de portfolio is een essentieel deel van de opleiding. Niet bijhouden van het porfolio kan leiden tot het beëindigen van de opleiding. De voortgangsgesprekken en geschiktheidbeoordelingen zijn belangrijke documenten om de voortgang van de opleiding vast te leggen. (zie onder par.9) Het portfolio leidt wel tot veel papieren zoals blijkt uit bijgaande foto (figuur 3). In Medisch Contact sprak een specialist zelfs over “Een papierwinkel die funest is voor de opleiding” (VTHBM Smit in: Med Contact 2008;63:58059). Toch menen wij dat het portfolio een waardevolle bijdrage is tot de verbetering van de opleiding. Een digitaal portfolio biedt de mogelijkheid van het elimineren van de papierwinkel, maar maakt het bijhouden van getekende exemplaren moeilijker. Nadere evaluatie is gewenst.
Figuur 7 Documentatie van een Porfolio bij een eindgesprek in 2008, daarnaast het C formulier
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
35
9.9 Voortgangsgesprekken en geschiktheidbeoordelingen Waarom? Voortgangsgesprekken tussen aios en opleider hadden al veel voordelen voor de opleiding. Deze voordelen blijven gehandhaafd bij de huidige modernisering. Vanwege de toename van aios en aantal stages zijn enkele aanpassingen gewenst. De arts-assistent wordt tweemaal in zijn opleiding beoordeeld of hij geschikt is om de opleiding voort te zetten, dat is na het eerste jaar en halverwege de opleiding. Op deze twee momenten kan de opleiding tussentijds worden gestaakt. Hoe? Na ieder thema vindt een themagesprek plaats door een betrokken staflid. Tijdens dit gesprek zullen besproken worden het portfolio, de KPB’s, en de mening van de artsassistent. Verslaglegging vindt plaats met het formulier op tabel 9. De geschiktheidbeoordeling is een eenzijdige beoordeling van de opleider. Bij de beslissing over geschiktheid/ongeschiktheid overlegt de opleider met de medische staf. Wanneer? De thema gesprekken met het thema begeleidend staflid vindt per thema plaats. Dat komt neer op gemiddeld 2x per jaar. De voortgangsgesprekken met de opleider vinden het eerste jaar 4x plaats, daarna jaarlijks. Gevolgen? Meningsverschillen over de geschiktheid/ongeschiktheid beoordeling worden voorgelegd aan de lokale ziekenhuis opleidingcommissie en uiteindelijk aan de Commissie van Geschillen van het CCMS.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
36
Tabel 9: Voortgangsgesprek/ Geschiktheidbeoordeling 1. Medisch handelen 1=onvoldoende
2=matig
3=voldoende
4=goed
5=excellent
Bezit adequate kennis en vaardigheid naar de stand van het vakgebied. Past het diagnostisch, therapeutisch en preventief arsenaal van het vakgebied goed en waar mogelijk evidence based toe. Levert effectieve en ethisch verantwoorde patiëntenzorg. Vindt snel de vereiste informatie en past deze goed toe.
2. Communicatie 1
2
3
4
5
4
5
4
5
Bouwt effectieve behandelrelaties met patiënten op. Luistert goed en verkrijgt doelmatig relevante patiëntinformatie. Bespreekt medische informatie goed met patiënten en familie. Doet adequaat mondeling en schriftelijk verslag over patiëntencasus.
3. Samenwerking 1
2
3
Overlegt doelmatig met collegae en andere zorgverleners. Verwijst adequaat. Levert effectief intercollegiaal consult. Draagt bij aan effectieve interdisciplinaire samenwerking en ketenzorg.
4. Kennis en wetenschap 1 2
3
Beschouwt medische informatie kritisch. Bevordert de verbreding van en ontwikkelt de wetenschappelijke vakkennis. Ontwikkelt en onderhoudt een persoonlijk bij- en nascholingsplan. Bevordert de deskundigheid van studenten, agio’s, collegae, patiënten en andere betrokkenen bij de gezondheidszorg.
5. Maatschappelijk handelen 1 2
3
4
5
4
5
Kent en herkent de determinanten van ziekte. Bevordert de gezondheid van patiënten en de gemeenschap als geheel. Handelt volgens de relevante wettelijke bepalingen. Treedt adequaat op bij incidenten in de zorg.
6. Organisatie 1
2
3
Organiseert het werk naar een balans in patiëntenzorg en persoonlijke ontwikkeling. Werkt effectief en doelmatig binnen een gezondheidszorg-organisatie. Besteedt de beschikbare middelen voor de patiëntenzorg verantwoord. Gebruikt informatietechnologie voor optimale patiëntenzorg, en voor bij- en nascholing.
7. Professionaliteit 1
2
3
4
5
Levert hoogstaande patiëntenzorg op integere, oprechte en betrokken wijze. Vertoont adequaat persoonlijk en interpersoonlijk professioneel gedrag. Kent de grenzen van de eigen competentie en handelt daar binnen. Oefent de geneeskunde uit naar de gebruikelijke ethische normen van het beroep.
Opmerkingen en naam/paraaf AIOS:
Thema: Naam en paraaf staflid/opleider:
Datum
Geschikt om de opleiding voort te zetten: Ja / Nee
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
37
Tabel 10 Toetsmatrix: toetsingsmomenten tijdens de 5 jarige opleiding Thema (volgorde kan variëren)
Beeldtoets Landelijke thema toets KPB consult KPB verrichting KPB chirurgie CAT 360˚ observatie* Eindgesprek thema begeleider Voortgangsgesprek opleider* Geschiktheid door opleider* Kanski toets*
jaar 1 1 2 Inleiding Neuro 1 1 1 3 3 2 1 1 1 2
1 2 1
jaar 2 3 Kind 1 1 4 2 1 1 1
4 Orbita 1 1 3
jaar 3 5 Cornea 1 1 3
2 1
2 1
1 1
1
6 Uveïtis 1 1 3 2 1 1 1
1
jaar 4 jaar 5 7 8 9 Glaucoom Cataract Retina 1 1 1 1 1 1 2 1 4 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1
10 Algemeen
3 2 1 1 1 1 1
Totaal
8 9 29 10 12 9 4 10 8 3
1
* niet gekoppeld aan specifieke thema, maar aan het moment in de opleiding
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
38
10. Opleidingsmethodiek en activiteiten Het grootste en belangrijkste deel van de opleiding tot oogarts speelt zich af op de werkvloer. De leermomenten worden voor een belangrijk deel door de aios zelf gegenereerd en opgezocht tijdens de dagelijkse activiteiten. Hierbij ontvangt de aios continu feedback door de verschillende professionals in de werkomgeving van de aios over zijn functioneren. Het leren vindt dus plaats op de polikliniek, op de spoedeisende hulp, op de operatiekamer, in de kliniek, tijdens overdrachten, bij refereermiddagen. Daarnaast wordt er ook specifiek ruimte ingericht voor theoretische vorming. Theoretische oogheelkundige kennis wordt, anders dan bij de meeste andere specialismen, pas aangeleerd tijdens de opleiding tot oogarts. Een belangrijke component ligt in zelfstudie. De basis is kennis uit het leerboek Kanski, waarvan binnen de eerste 3 maanden een summatieve toetsing plaatsvindt. Van daaruit wordt de aios geacht om zich tijdens elke thema-stage te verdiepen in de theoretische kennis binnen dat thema. Deze zelfstudie is dynamischer van opzet: aan de hand van de pathologie die de aios in de praktijk tegenkomt wordt de aios geacht om onderliggende theoretische kennis te vormen middels zelfstudie. Toetsing van deze kennis is puur vormend, formatief. Dwars door de thema's heen verweven wordt een landelijk systeem van summatieve kennistoetsing gehandhaafd. Hieraan is weer een netwerk van landelijk cursorisch oogheelkundig onderwijs verbonden. Een specifiek aandachtsveld binnen de oogheelkundige opleiding is het aanleren van microchirurgische technieken. Operatieve vaardigheden vertonen in de oogheelkunde een steeds langere leercurve door de complexe apparatuur en microscopische technieken. Alle opleidingen beschikken over een wet-lab ruimte waar de basis technieken van operatief handelen worden geoefend op kunststof of varkensogen. De mogelijkheden van simulatietraining (virtual reality) zijn voor piloten al standaard, maar voor de oogheelkunde nog in een beginstadium. Tijdens het werkbezoek aan Iowa waren de aios daar wel overtuigd van de waarde van ca. 3 middagen simulatietraining ter voorbereiding op het “echte“ microscoopwerk. Evidence based studies zijn er nog niet. De kosten van het apparaat, €183.000,- zijn nog een drempel voor de aanschaf. Samenwerking tussen verschillende opleidingsklinieken wordt nu onderzocht. Bij een goede voorbereiding kan het complicatie risico van cataract operaties verricht door de aios vergelijkbaar zijn met die van een oogarts. (ref Pot en Stilma 2008) De thema-stage De oogheelkunde is opgedeeld in acht inhoudelijke kernthema’s, een inleidend thema en een thema algemene oogheelkunde. Meestal zal een thema in een specifieke stage worden gevat waarmee de opleiding dus wordt opgedeeld in 8 thema-stages. Aan het begin van de opleiding wordt begonnen met een inleidende stage waarin de nadruk ligt op vergaren van basiskennis en basisvaardigheden van de oogarts. Hiervoor is een speciaal inleidend thema ingericht met bijpassende eindtermen / competenties. Aan het einde van de opleiding is een thema geformuleerd dat organisatorische aspecten van de algemene oogheelkundige praktijk benadrukt. Aan elke stage wordt een stage-begeleider gekoppeld. Dit is een lid van het opleidingsteam, een oogarts die gespecialiseerd is in het thema van de betreffende stage. De stagebegeleider is verantwoordelijk voor de coördinatie van de opleidingsactiviteiten binnen de stage en voert deze taak uit in nauwe samenwerking met de opleider. De exacte volgorde en opbouw van de verdere opleiding zal per OOR verschillen. Dit is afhankelijk van bijvoorbeeld zwaartepunten in de patiëntenzorg van de klinieken in de OOR. Het zal dus voorkomen dat bepaalde thema's niet als aparte stage in de opleiding worden ingepast. Het is mogelijk om gerelateerde thema's in een stage samen te voegen, bijvoorbeeld de thema's neuro-ophthalmologie en strabismus/kinderoogheelkunde die veel gemeenschappelijk hebben.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
39
Cursorisch onderwijs Centraal Elk jaar worden 2 landelijke onderwijsdagen georganiseerd. Steeds worden 2-3 themaonderwerpen behandeld. Het onderwijs wordt gegeven door thema-experts. De themakeuze komt voort uit een vaste cyclus van 4 jaar, die parallel loopt aan de cyclus van de landelijke kennistoets. Decentraal Alle opleidingen hebben plenaire besprekingen over patiënten, artikelen en onderzoek, Fluorescentie Angiografie en OCT, pathologie en complicaties. De presentaties van de CATs van de aios zullen daarin geïntegreerd worden. Ook dient er tijd ingeruimd te worden voor lokaal cursorisch onderwijs, bij voorkeur op een vast dagdeel. Kennismaking met de mogelijkheden voor slechtzienden en blinden wordt binnen iedere kliniek georganiseerd met een slechtzienden- en blindeninstelling. Vakoverstijgende kennis Binnen elk OOR wordt cursorisch onderwijs georganiseerd over specialisme-overstijgende onderwerpen als literatuur zoeken, evidence based medicine, juridische aspecten van de geneeskunde, ethiek, management en financiering van de zorg. Dit onderwijs wordt gegeven aan aios uit alle disciplines. Om deze reden wordt vanuit oogheelkunde geen eigen landelijk initiatief gestart. De aios worden naar deze cursussen gestuurd. Wetenschap en onderwijs Eigen wetenschappelijk onderzoek wordt gestimuleerd in alle stages en kan geconcentreerd worden in een aparte stage waarin gestreefd wordt naar een presentatie tijdens de jaarvergadering van het Nederlands Oogheelkunde Gezelschap en een internationaal artikel. Interpretatie en toepassing van beschikbare wetenschappelijke informatie wordt geoperationaliseerd in de CAT opdrachten, waarbij elke aios voor elk thema een CAT en presentatie moet verzorgen. Ook het zelf actief geven van onderwijs wordt gezien als een integraal onderdeel van de opleiding. De aios leert zelf ook van het geven van onderwijs aan studenten, co-assistenten en verpleegkundigen. In alle opleidingen zijn de aios betrokken bij diverse vormen van onderwijs. Voorbereiding is plaatselijk door de vakgroep en het onderwijs instituut.
11. Kwaliteitszorg De kwaliteit van de opleiding is nu gewaarborgd met de visitaties van het Concilium Ophthalmologicum. Alle opleidingen worden 5-jaarlijks gevisiteerd volgens de richtlijnen van het Centraal College. De modernisering van de opleiding zal deel uitmaken van de komende visitaties. Voorgesteld wordt om aandacht te besteden aan de volgende vragen: • Hoe verloopt de modernisering in de praktijk? • Wat is de ervaring met de nieuwe toetsinstrumenten? • Kunnen de algemene competenties voldoende beoordeeld worden? • Kunnen de vakspecifieke competenties gehaald worden? • Zijn de docenten voldoende voorbereid op het nieuwe opleiden? • Is er voldoende tijd voor de staf/opleider om de modernisering uit te voeren? • Wat zijn overige voordelen of nadelen?
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
40
Het verdient aanbeveling om een aparte commissie in te stellen om de ervaringen met de modernisering te bundelen en te evalueren. Deze commissie kan vanuit het Concilium samengesteld worden met vertegenwoordigers van de perifere opleidingen en het NOG. Het beste zou zijn om met een onderwijsinstituut de modernisering oogheelkunde objectief te onderzoeken. Hiervoor bestaan nog geen plannen en/of middelen Kwaliteitsvisitatie De kwaliteitsvisitatie van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, zoals al jaren plaatsvindt in de algemene ziekenhuizen, zal de komende jaren worden ingevoerd voor de UMC’s. Dit kan bijdragen aan verhoging van de kwaliteit van vooral de patiëntenzorg. De richtlijnen van het NOG zijn nu al in gebruik bij de opleidingen. Operatieregistratie. Registratie van resultaten en complicaties van cataractoperaties vindt vanaf 2007 landelijk plaats via de website https://www.kwaliteitsregistratie.nl. Deze registratie is voor alle aios verplicht. De geregistreerde resultaten worden besproken tijdens de voortgangsgesprekken. Het onderwijs wordt nu geëvalueerd door de opleidingscommissies per opleidingskliniek.
12. Implementatie De implementatie van het opleidingsplan is een langdurig en dynamisch proces. Het is voor zowel de opleidingsgroep als de aios een forse verandering. Het advies is om hier minstens drie jaar voor te nemen. Hierbij zal op OOR niveau onderwijskundige begeleiding en ondersteuning noodzakelijk zijn. De aios zullen moeten kennismaken met de nieuwe toetsinstrumenten zoals de KPBs, beeldtoets, CATs, en 360˚ observatie. De frequentie van de toetsen zal in drie jaar worden verhoogd tot het vereiste niveau. Van de aios in de eerste twee jaar van de opleiding wordt gevraagd een POP op te stellen. De aios die al langer bezig is zal nog wel getoetst worden met de nieuwe instrumenten maar zijn opleiding zal zijn afgerond voordat de implementatie volledig is. Een belangrijke stap in de implementatie is de scholing van de opleidingsgroep: het professionaliseren van de opleiders. Hiertoe worden binnen de OOR's cursussen georganiseerd waar de leden van opleidingsgroep verplicht aan deel moeten nemen. In deze cursussen wordt een basis gelegd voor het competentiegericht opleiden. Binnen de opleidingsgroep zal een gezamelijke visie op het opleiden moeten ontstaan om de coherentie van een opleiding te zekeren. Voor de evaluatie van de implementatie en borging van de geïmplementeerde veranderingen is in onze ogen een belangrijke taak weggelegd voor een daarvoor in te stellen implementatiewerkgroep. Deze werkgroep zal aangesteld worden door het Concilium Ophthalmologicum en tot doel hebben de implementatie te ondersteunen maar ook de voortgang van implementatie in de individuele OORs te bewaken en te evalueren. Evaluatie van de implementatie kan middels checklists redelijk objectief en summatief plaatsvinden. Evaluatie van de invloed van de veranderingen op de kwaliteit van het opleiden zal echter veel globaler en minder vast omschreven zijn. De verbetering en modernisering van de opleiding kost tijd en dus geld. Voor de oogheelkunde is het niet haalbaar om binnen de bestaande tijd en parameters voor gezondheidszorg deze modernisering te realiseren. De druk op spreekuren en verrichtingen is de laatste 10 jaar enorm toegenomen zonder uitbreiding van de gemiddelde duur van een spreekuurconsult. Deze staat nog steeds op 10 minuten terwijl daar is bijgekomen: • De wet op de geneeskundige behandeling overeenkomst die meer tijd vergt • Toenemende vragen van patiënten door de informatie op internet • Bijhouden van een DBC registratie systeem
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
41
•
Toenemende vergrijzing met patiënten in rolstoelen of andere beperkte mobiliteit die tijd vergt • Al deze factoren wegen zwaarder voor een specialisme dat relatief veel patiënten ziet op een spreekuur. De invoering van de voorstellen tot modernisering kan alleen succesvol zijn als er financiële dekking komt voor de invoering van de voorstellen. Als deze dekking er niet komt kunnen de voorstellen niet in deze vorm worden ingevoerd. Een raming van de kosten staat op bijlage 17.4. In Amerika, waar men enige jaren ervaring heeft met het competentiegericht gericht curriculum van de oogheelkunde, is de implementatie recent geëvalueerd. Meer dan 40% van de opleiders gaf aan dat de implementatie belemmerd werd door gebrek aan tijd en geld. (Lee 2007)
13. Tijdschema (anno 10 maart 2008) Bespreking van concept voorstel in het MOBG in oktober 2006. Bespreking van aangepast concept in ledenvergadering van het NOG: december 2006 en maart 2007. Reactie van BBOV/CBOG op 19 april Reactie op revisie van COBG/BBOV september 2007 Nieuwe reactie BBOV op 14 september 2007 en 26 oktober 2007. Mondelinge bespreking van resterende knelpunten met Drs. A Meininger december 2007 Concept revisie besproken met de BBOV leden Heineman en Meininger, 13 maart 2008, positieve reacties. Derde revisie van 17 maart 2008 te bespreken op 2 april met commissie BBOV/CBOG en op 24 april met het Concilium oogheelkunde. Opmaak en redactie door Uitgever Bohn Stafleu van Loghem: april 2008. De versie van mei 2008 is voorgelegd aan alle leden van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap. Voorleggen aan het CCMS medio mei 2008 Implementatie: in de loop van 2009-2011
14. Referenties 1. Metz JCM e.a.Medisch onderwijs in de praktijk” Van Gorcum1995. 2. Ten Cate O. e.a.. Opleiden van medische specialisten” van Bohn, Stafleu van Loghem 2003. Zeer veel referenties. 3. Bleker OP,GH Blijham . “Te oud, te knap en te duur”- opleiding tot medisch specialist kan veel korter.. Medisch Contact 1999;;36:120-3 4. Van Berkel H., A. Bax Toetsen in het hoger onderwijs.. Bohn Stafleu van Loghem 2006 5. KNMG en Centraal College: www.knmg.nl 6. Nederlands Oogheelkundig Gezelschap: www.oogheelkunde.org 7. Medische opleidingen in gezondheidszorg: www.medischevervolgopleidingen.nl 8. European Board Ophthalmology: www.ebo-online.org 9. International Council Ophthalmology: www.icoph.org 10. Golnik KC et al. Goldenhar.The Ophthalmic Clinical Evaluation Exercise (OCEX). Ophthalmology 2005;112:1649-1645. 11. Cremers et al, Global Rating Assessment of Skills in Intraocular Surgery (GRASIS), Ophthalmology 2005;112:1655-1660. 12. Cremers et al Ophthalmology 2006;113:506 13. Lee AG et al. Teaching and assessing systems-based competency in ophthalmology residency training programs. Surv ophthalmol 2007;52:680-9. Review
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
42
14. Lee AG. The New Competencies and their Impact on ResidentTraining in Ophthalmology. Survey of Ophthalmology 2003;48:651-662. 15. Lee AG et al. Assessing cataract surgical competency. Ophthalmology 2007;114:14156 16. Lee AG et al. The Iowa ophthalmology wet laboratory curriculum for teaching and assessing cataract surgical competency. Ophthalmology 2007;52:300-14 17. Lee AG et al. OCEX realiability. Ophthalmology 2006;113, author reply 717-8 18. Lee AG et al.. Structured journal club as a tool to teach and assess residents competence in practice based learning and improvement. Ophthalmology 2006;113:497-500 19. Lee AG et al. Using the journal club to teach and assess competnece in practice based learning and improvement: a literature review and recommendations for implementation. Surv Ophthalmol 2005;50:542-8 20. Lee AG et al. Teaching and assessing profesionalism in ophthalmology residency traning. Poster Amer Academy Ophthalmology, nov 2007 21. Lee AG et al. Barriers during the implementation of a competency based curriculum. Poster Amer Academy Ophthalmology, nov 2007 22. Oetting Ta, Lee AG et al. Teaching and assessing cataract surgical competency in ophthalmology training programs. Ophthalmic Surg Lasers Imaging 2006:37:384-93 23. Lee AG. Hand washing in ophthalmology. Can J Ophthalmol. 2007 Dec;42(6):791-2. 24. Ten Cate O, F Scheele. Competency-based Postgraduate training: Can we bridge the gap between theory and clinical practice? Acad medicine 2007;82:542-7 25. American University Professors Ophthalmology / Fellowship Compliance Committee. Beschrijving van subspeciliasaties (www.aupofcc.org). 26. Miller AG. The assessment of clinical skills/competence/performance. Acad Med 1990;65:S63-7 27. Smit VTHBM. Papierwinkel funest voor de opleiding. Med Contact 2008;63:58059 28. Centre for Evidence Based Medicine: http://www.cebm.net/ voor informatie omtrent CAT, applicatie CAT-maker 29. Pot MCA, Stilma JS Laag complicatie risico bij cataract operaties uitgevoerd door artsen in opleiding tot oogarts Ned Tijdschr Geneesk 2008;152:563-8
15. Samenvatting Modernisering van de opleiding tot oogarts is wenselijk geworden door voortdurende ontwikkelingen binnen de oogheelkunde en de besluiten van het Centraal College van Medisch Specialisten en het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap van december 2004. Dit rapport geeft voorstellen om te komen tot modernisering van de opleiding tot oogarts op basis van het kaderbesluit, de profielschets van de oogarts, de thema’s in de oogheelkunde en de te bereiken competenties. Dit voorstel beschrijft de: • Algemene competenties voor de oogheelkunde • Geoperationaliseerde competenties in alle thema’s • Kennis- en vaardigheidstermen per thema • Een mix van toetsvormen om te toetsen of deze doelen worden bereikt (zie tabel 10) Deze voorstellen zijn voorgelegd aan de ledenvergadering van het NOG in december 2006, maart 2007. De Commissie BBOV van het COBG is uitvoerig bij de opstelling van dit voorstel betrokken. De voorstellen tot modernisering zullen gevolgd moeten worden door een implementatie plan. De modernisering zal leiden tot een betere opleiding en tot meer uniformiteit tussen de opleidingen in Nederland. Dit is in het belang van de aios, patiënten en de opleidingen.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
43
16. De thema’s De thema’s zijn weergegeven in kaarten die een herkenbaar stramien volgen: 1. De korte omschrijving van het thema. Hierin staat het doel, de methode en de beoordeling van het thema. 2. De algemene competenties per thema. Hierin staan de EPA’s en competenties met referenties naar de 7 algemene competenties uit het kaderbesluit. De benodigde toetsing staat erbij vermeld. 3. De kennis- en vaardigheidstermen naar het voorbeeld van de European Board of Ophthalmology. In geval van de vaardigheidstermen staan de te bereiken competentieniveaus erbij vermeld.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
44
Thema 1 Inleiding tot de oogheelkunde: omschrijving Doel. Het doel van dit thema is de jonge aios bekend te maken met het algemeen oogheelkundig onderzoek van vooral de refractie afwijkingen van het oog. Het onderzoek met de oogspiegel en de spleetlamp wordt in dit thema eigen gemaakt. Daarnaast zal de aios de beginselen van het specialistisch onderzoek leren kennen zoals gezichtsveld onderzoek, echografie, kleurendia en electrofysiologie. Tenslotte zal de aios leren hoe een acute patiënt moet worden opgevangen, eventueel opgenomen en gepland moet worden voor operatie. Methode. Stage aan het begin van de opleiding van ca 3-6 maanden. Locatie op de kliniek en polikliniek(spoed patiënten) Toetsing De algemene en specifieke competenties worden bijgehouden volgens bijgaande matrix modellen en tabel 10. Kanski toets, landelijke kennis toets refractie, 5 x KPB, 1x 360 graden observatie, 2x voortgangsgesprek, 1x eindgesprek
Foto: Leersituatie van aios achter de spleetlamp met meekijkend staflid
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
45
Opvang van de acute oogheelkundige patiënt op de SEH
Aanvragen van oogheelkundige diagnostiek
Verwijderen corpus alienum
x
Professionaliteit
x
Organisatie
x
Maatschappelijk handelen
x
Kennis en wetenschap
Voert gericht algemeen oogheelkundig anamnese gesprek Is vaardig in het basale oogheelkundig onderzoek (visusmeting met refractie, spleetlamponderzoek, fundoscopie) Stelt op grond van bevindingen een aannemelijke differentiaaldiagnose op Vraagt supervisie conform richtlijnen en presenteert patiëntencasus helder aan supervisor Zorgt voor adequate verslaglegging en houdt verwijzer op de hoogte van bevindingen en beleid Organiseert (poli)kliniek op efficiënte wijze. Werkt nauw samen met verpleegkundigen. Kent de acute ziektebeelden in de oogheelkunde Maakt een juiste inschatting bij welke klachten een patiënt met spoed gezien dient te worden Onderscheidt hoofd en bijzaken. Blijft rustig. Houdt overzicht. Vangt de patiënt met een acute oogaandoening goed op en organiseert opname en/of operatie Werkt nauw samen met ondersteunend personeel op de SEH en eventuele medebehandelaars bij multipathologie Kent de onderliggende fysiologie van perimetrie, FAG, OCT, corneatopografie, en electrofysiologie en kent de normaalwaarden Vraagt juiste palet aanvullende diagnostiek aan, gebaseerd op EBM Informeert de patiënt helder over de aard van het aanvullende onderzoek Differentieert tussen intra- en extracellulair corpus alienum. Kan de ernst van chemisch oogletsel bepalen. Verwijdert zelfstandig het extraoculair corpus alienum Informeert de patiënt helder over nazorg en mogelijk verminderde rijvaardigheid
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het (poli)klinisch consult bij de patiënt met een oogaandoening
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 1 Inleiding tot de oogheelkunde: algemene competenties
x
toetsing
KPB consult
x x
x
x
x
x
KPB consult
x x
x
x x
x
x
x
x
KPB consult
x
x
x x
KPB verrichting
x
x x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
46
Thema 1 Inleiding tot de oogheelkunde: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht: BCSC, deel 3, deel 2, Kanski Clinical Ophthalmology NOG richtlijnen eisen rijbewijs. Kennis boeken aanbevolen: Albert & Jakobiec Ch 46-49 Epidemiologie, Will’ s Eye manual Kennistermen Basaal oogonderzoek Principes van optiek en refractie Principes van bril voorschriften Gezichtsscherpte bepaling bij kinderen Definitie van blindheid Registratie van slechtziendheid/blindheid Visuele rehabilitatie door de oogarts Low Vision middelen Farmacologie van oogdruppels Bijwerkingen van geneesmiddelen Principes Oogpathologie Principes Farmacologie in de Oogheelkunde Vaardigheidstermen Gezichtscherpte bepalen bij volwassenen Gebruik van de kruiscilinder bij astigmatisme Subjectieve refractie bepalen Brilsterkte bepalen Applanatie tonometrie Tonometrie met Tonopen Amsler kaart gebruiken Directe ophthalmoscopie Indirecte ophthalmoscopie (+ tekening) Onderzoek met noncontact lens (+60D, 90D) Onderzoek met contactlens (3 spiegel, panfundoscoop, overigen) Basis A scan ultrasonografie Basis B scan ultrasonografie Basis aslengte meting/biometrie Basis Ishihara kleuren test Basis Farnsworth kleuren test Gezichtsveld volgens Goldman Basis Gezichtsveld automatische perimetrie Donkeradaptatie Basis ElectroRetinografie/ElectroOculoGrafie Vaardigheidstermen operatief Eerste hulp bij oogletsels Verwijderen uitwendig corpus alienum Incisie chalazion
niveau* 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 3 3 3 3 3 2 2 2 2
niveau* 5 5 5
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
47
Thema 2 De patiënt met een neuro-ophthalmologisch probleem: omschrijving Doel In het thema neuro-ophthalmologie ligt de nadruk op het specifieke neuro-ophthalmologische onderzoek met pupilreacties, beoordeling oogbewegingen en nystagmus. Gezien de verwantheid met neurologische afwijkingen zal er vaak contact zijn met neuroloog en neurochirurg en zullen er ook consulten voor niet aanspreekbare patiënten zijn. Methode Het onderzoek van de pupil reacties en het gezichtsveld is heel belangrijk. MRI’s en oogzenuwfunctieonderzoeken moeten geïnterpreteerd kunnen worden. Toetsing Beeldtoets, 3 KPB’s, CAT, Kennistoets en Eindbeoordeling
Foto: Beoordeling van pupilgrootte verschil
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
48
Het intercollegiaal consult bij de patiënt buiten bewustzijn
Aanvragen van diagnostiek bij de patiënt met een neuroophthalmologisch probleem
x
Professionaliteit
x
Organisatie
x
Maatschappelijk handelen
x
Kennis en wetenschap
Voert gerichte neuroophthalmologische anamnese Is vaardig in het neuroophthalmologisch onderzoek (pupilstoornissen, oogbewegingen, nystagmus) Stelt op grond van bevindingen en EBM een aannemelijke differentiaaldiagnose op Werkt nauw samen met de neuroloog en/of neurochirurg Begeleidt de patiënt in het eventuele proces van slechtziendheid en heeft oog voor de sociaal maatschappelijke gevolgen hiervan Krijgt de probleemstelling helder door heteroanamnese bij de patiënt buiten bewustzijn Voert zelfstandig onderzoek uit bij de patiënt buiten bewustzijn Geeft adequate verslaglegging en voert overleg met consultaanvrager Organiseert het consult ‘in huis’ efficiënt Vraagt juiste palet aanvullende diagnostiek aan, gebaseerd op EBM Organiseert de onderzoeken en de controle afspraak efficiënt Geeft een correcte interpretatie van CT, MRI, GVO, VEP, kleurenzien en bevindingen neuroloog Komt op basis van EBM tot de meest waarschijnlijke diagnose Bespreekt de resultaten van de onderzoeken en de diagnose met de patiënt
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het consult bij de patiënt met een neuroophthalmologisch probleem
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 2 De patiënt met een neuro-ophthalmologisch probleem: algemene competenties
x
toetsing
KPB consult
x
x x
x
x
x
KPB consult
x x
x x x
x
x
KPB consult
x x
x
x x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
49
Thema 2 De patiënt met een Neuro-ophthalmologisch probleem: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht: BCSC Deel 5 Kennis boeken aanbevolen: Albert en Jakobiec, Sectie 15 H 278-306; Burde, clinical decisions in neuro-ophthalmology Kennistermen Anatomie van het visuele systeem Evaluatie van gezichtsvelddefecten gerelateerd aan afwijkingen van het visuele systeem Opsporen en meten van strabismus Conservatieve en chirurgische behandeling van strabismus Neuro-ophthalmologisch onderzoek Evaluatie van pupil afwijkingen nV en n VII uitval Evaluatie van CT en MRI beelden gerelateerd aan het visuele systeem Evaluatie van erfelijke ziekten van het oog Evaluatie van VEP Evaluatie van kleurzien Evaluatie van psychogene and functionele visus daling Vaardigheidstermen Evaluatie van dubbelzien Hess (Lee) screen Beoordelen Electroretinography Beoordelen ElectroOculography Beoordelen Visual Evoked Potentials Pupilreacties op diverse pharmaca Beoordeling ptosis
niveau* 4 2 3 3 3 4 4
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
50
Thema 3 Het kind met een oogafwijking/scheelzien: omschrijving Doel De algemeen oogarts draagt zorg voor kinderen met oogheelkundige afwijkingen. Een belangrijke plaats wordt ingenomen door strabismus en amblyopie waarbij er veel samengewerkt wordt met de eerste lijn. De behandeling is altijd in samenspraak met de orthoptist. Methode Het oogheelkundig onderzoek van een jong kind vereist geruststelling van het kind en het op speelse wijze tot een inschatting komen van het visuele functioneren, van de oogbewegingen en van anatomische afwijkingen. Congenitale ziektes hebben veelal oogheelkundige manifestaties en de oogarts wordt dan ook vaak geconsulteerd door de kinderarts en klinisch geneticus en vice versa. Daarnaast zal de oogarts de indicaties voor strabismuschirurgie moeten leren en de operatie leren uitvoeren. Toetsing Beeldtoets, 3 KPB’s, CAT, 360 0 graden observatie, Kennistoets en Eindbeoordeling
Foto: Aios onderzoekt kind op schoot van de moede met de orthoptiste er bij
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
51
Aanvragen van diagnostiek bij de patiënt met een congenitale oogaandoening
Het consult bij een kind met scheelzien
De behandeling van een kind met amblyopie
Professionaliteit
Organisatie
Maatschappelijk handelen
Kennis en wetenschap
Kent de normale ontwikkeling van het oog, de adnexa en het visuele systeem Krijgt het probleem helder door heteroanamnese gesprek met begeleiders. Besteedt aandacht aan het perinatum en de familieanamnese. Is vaardig in het oogheelkundig onderzoek bij jonge kinderen (nietsnellen visus meting, oogbewegingen, spleetlamponderzoek, fundoscopie en skiascopie). Stelt het kind gerust tijdens het onderzoek. Stelt op grond van bevindingen en EBM een aannemelijke differentiaaldiagnose op Heeft aandacht voor oogafwijking als presentatie van systeemaandoening Vraagt juiste palet aanvullende diagnostiek aan, gebaseerd op EBM, rekening houdend met belasting voor het kind Verwijst naar en voert overleg met kinderarts en klinisch geneticus Komt tot de meest waarschijnlijke diagnose op basis van EBM Bespreekt de resultaten van de onderzoeken en de diagnose met de patiënt Voert zelfstandig het orthoptisch onderzoek uit Kan op basis van de klinische presentatie en het onderzoek de specifieke diagnose strabismus stellen Werkt goed samen met ortoptisten Houdt huisarts en consultatiebureau arts op de hoogte van bevindingen en het beleid Kent de determinanten van amblyopie en op EBM gebaseerde behandelingsstrategieën Stelt behandeling voor aan ouders
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het consult bij een jong kind met een oogaandoening
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 3 Het kind met een oogafwijking/scheelzien: algemene competenties
x
toetsing
KPB consult
x
x
x
x
x
x
x
KPB consult x
x
x x
x
x x
x
x
KPB consult
x
x x
x
x
KPB consult x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
52
Het verrichten van een scheelziensoperatie
en kind en geeft achtergrondinformatie Begeleidt de behandeling en besteedt aandacht aan de compliantie Kent de anatomie en fysiologie van de oogspieren en het binoculaire zien. Kent de indicaties voor operatieve behandeling gestoeld op EBM. Stelt een goed behandelplan op en bespreekt dit met de orthoptist Geeft helder uitleg aan het kind en de ouders over indicatie, procedure, verwachtingen en mogelijke complicaties van de behandeling conform WGBO richtlijnen Voert zelfstandig een strabismusoperatie uit Zorgt voor goede verslaglegging, evaluatie van resultaten en registratie van complicaties
x
x
x
x
KPB chirurgie
x x
x
x
x x
x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
53
Thema 3 Het kind met een oogafwijking/scheelzien: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht: BCSC, deel 6 Kennis boeken aanbevolen: Will’ s Eye manual, Kanski Clinical Ophthalmology, Albert & Jakobiec sectie 16 (H 307-321) Kennistermen Pathofysiologie en behandeling van amblyopie Diagnostiek strabismus Normale en abnormale oogbewegingen Conservatieve en chirurgische behandeling van strabismus. Congenitale oogafwijkingen Geassocieerde systemische congenitale aandoeningen Traanweg problemen bij kinderen Retinoblastoom diagnostiek en behandeling Vaardigheidstermen Visusbepaling bij kinderen Algemeen oogheelkundig onderzoek bij kinderen* Funduscopie prematurenretinopathie Sciascopie Covertest strabismus patiënt Onderzoek scheelzienhoek met Hirschbergmethode en prismalatten Onderzoek binoculaire functies met prismatest* Onderzoek oogbewegingen* Maddox schema
niveau* 5 5 3 4 5 4 5 4 3
Vaardigheidstermen operatief Strabismus chirurgie rectus spieren Strabismus chirurgie obliquus spieren oogheelkundig onderzoek in anesthesie Laser Indirect Ophthalmoscopie (LIO)
niveau* 4 3 3 1
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
54
Thema 4 De patiënt met een aandoening van Orbita / Oogleden / Traanwegen: omschrijving Doel In het vierde thema staat de diagnostiek en behandeling van oogkas- en ooglidafwijkingen en de traanwegen centraal. De patiëntenpopulatie wordt gekenmerkt door aan de ene kant mensen bij wie het uiterlijk is veranderd door een ooglid/oogkas ziekte waardoor zij zich maatschappelijk geïsoleerd voelen en mensen met een maligniteit, en aan de andere kant mensen met een wens tot cosmetische ooglidchirurgie.
Methode Veel oogkasziekten gaan samen met systeemziekten en worden in een team van kno-artsen, plastisch chirurgen, neurochirurgen, kaakchirurgen, internisten en radiotherapeuten behandeld. Kleine ooglidchirurgie wordt aangeleerd.
Toetsing Beeldtoets, 5 KPB’s, CAT, Kennistoets, beeldtoets en Eindbeoordeling
Foto: Beoordeling van exophthalmus door de aios met een Hertel meter
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
55
Het consult bij de patiënt met een kwaadaardigheid van het ooglid of de orbita
Het consult bij de patiënt met het verzoek om een cosmetische ooglidcorrectie
Het verrichten van een ooglidoperatie bij een chalazion, en/ectropion of dermatochalasis
x
Professionaliteit
x
Organisatie
x
Maatschappelijk handelen
x
Kennis en wetenschap
Voert gericht oogheelkundig anamnese gesprek met aandacht voor systeemziekten en de gevolgen van het veranderd uiterlijk op de sociale omgeving Is vaardig in onderzoek van exophthalmie, ooglidpositie en functie, oogbewegingen en het traanafvoersysteem Stelt op grond van de bevindingen en EBM een aannemelijke differentiaaldiagnose op Geeft een correcte interpretatie van laboratoriumonderzoek, CT, MRI, GVO, VEP en kleurenzien Werkt nauw samen met de internist, de radiotherapeut en/of de hoofdhals chirurg Structureert het slechtnieuwsgesprek en toont empathie Informeert de patiënt helder over de behandelingsmogelijkheden, alternatieven en complicaties Voelt zich verantwoordelijk voor en coördineert de nazorg Informeert de cliënt over indicaties, alternatieven en complicaties van behandeling Brengt de verwachtingen van de cliënt in overeenstemming met reëel te behalen behandelingsresultaten Is op de hoogte van vergoedingsmogelijkheden voor cosmetische chirurgie en is de cliënt hierbij behulpzaam Kent de anatomie van de oogleden. Kent de indicaties voor en technieken van behandeling gebaseerd op EBM Geeft helder uitleg aan de patiënt over indicatie, procedure, verwachtingen en mogelijke complicaties van de behandeling conform WGBO richtlijnen Voert zelfstandig de ooglidoperatie
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het consult bij de patiënt met een oogkasaandoening
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 4 De patiënt met een aandoening van Orbita / Oogleden / Traanwegen: algemene competenties
toetsing
x
KPB consult
x
KPB consult
x
x
x
x x
x x
x KPB consult
x
x
x
x
x
x
KPB chirurgie x
x
x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
56
uit Werkt nauw samen met het operatieteam en houdt de logistiek op de operatiekamer in de gaten
x
x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
57
Thema 4 De patiënt met een aandoening van Orbita / Oogleden / Traanwegen: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht: BCSC Deel 7, BCSC deel 4 Pathologie Kennis boeken aanbevolen: Albert en Jakobiec, Sectie 13, H 233-268, Albert en Jakobiec ,Sectie 14, H 269-277 Kennistermen Anatomie orbita, oogleden, traanwegen Diagnostiek en behandeling van: blepharitis ontsteking van orbita en periorbita en traanwegen orbita traumata m Graves socket problematiek orbita tumoren abnormale ooglid positie ooglid tumoren traanweg stenosen Onderzoek traanwegen Pathologie van het oogleden, orbita en traanwegen vasculaire afwijkingen Vaardigheidstermen Doorspuiten traanwegen Boordeling CT en MRI orbita Beoordeling en- / exophthalmus (Hertel) Beoordeling ooglidfunctie
niveau* 5 3 5 5
Vaardigheidstermen operatief Enucleatie / Evisceratie Exenteratie Orbitotomie (assist) Dacryo cysto rhinostomie Spoedbehandeling retrobulbaire bloeding (cantholysis/ cantotomie) Herstel traumatische traanweg laceratie Dermatochalazis correctie Ectropion / entropion correctie Ptosis correctie Tarsorafie
niveau* 3 1 2 2 1 1 4 4 2 3
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
58
Thema 5 De patiënt met een Cornea / Conjunctiva aandoening: omschrijving Doel De meest voorkomende hoornvliesproblemen zijn infecties waardoor kennis over de microorganismen en antibiotica belangrijk is. Met enige regelmaat worden er hoornvliestransplantaties uitgevoerd en de oogarts moet op de hoogte zijn van indicatiestellingen en donatie principes. De refractiechirurgie van het hoornvlies heeft een vaste plaats verworven binnen de oogheelkunde, reden waarvoor er ook binnen de opleiding aandacht voor moet zijn. Methode Conjunctivitis is de meest voorkomende aandoening in de huisartsenpraktijk. De aios leert op de polikliniek de diverse verschijningsvormen herkennen en behandelen. De diagnostiek van cornea afwijkingen met de spleetlamp en cornea topograaf behoren tot dit thema. De behandeling varieert van het verwijderen van een corpus alienum of pterygium tot hechten van de cornea. Het plaatsen van corneale of sclerale hechtingen is een microchirurgisch techniek die elke oogarts moet beheersen. Kennismaken met de refractie chirurgie in een zelfstandig behandelcentrum. Toetsing Beeldtoets, 5 KPB’s, CAT, Kennistoets en Eindbeoordeling
Foto: Corpus alienum op de cornea
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
59
Het consult bij de patiënt met een ontsteking van het hoornvlies en/of bindvlies
Het consult bij de patiënt met het verzoek om refractiechirurgie
Het verrichten van een kleine hoornvliesoperatie bij een corneawond of een pterygium
x
Professionaliteit
x
Organisatie
x
Maatschappelijk handelen
x
Kennis en wetenschap
Voert gericht oogheelkundig anamnese gesprek met aandacht voor systeemaandoeningen Is vaardig in het oogheelkundig onderzoek van het hoornvlies Geeft een correcte interpretatie van cornea topografie, endotheelfotografie en pachymetrie Houdt bij indicatiestelling hoornvlietransplantatie rekening met patiëntspecifieke factoren en beschikbaarheid donor cornea’s Kent de microbiologie van het oog en de adnexa inclusief antimicrobiële middelen Diagnosticeert de aard en ernst van de infectie, neemt kweken, en stelt de juiste behandeling in Geeft hygiënische adviezen en instructie Werkt nauw samen met de microbioloog Organiseert het spreekuur efficiënt Kent de verschillende behandelindicaties gebaseerd op EBM Informeert de cliënt over indicaties, alternatieven en complicaties van behandeling Brengt de verwachtingen van de cliënt in overeenstemming met reëel te behalen behandelingsresultaten Adviseert over presbyopie en multifocale lenzen Kent de verschillende hechtmaterialen en technieken. Kan de operatiemicroscoop bedienen. Voert zelfstandig de hoornvliesoperatie uit Informeert de patiënt helder over nazorg en mogelijk verminderde rijvaardigheid Werkt nauw samen met het operatieteam en houdt de logistiek op de operatiekamer in de gaten
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het consult bij de patiënt met een chronisch hoornvliesprobleem
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 5 De patiënt met een Cornea / Conjunctiva aandoening: algemene competenties
x
toetsing
KPB consult
x
x
x
x
KPB consult
x
x x
x x KPB consult
x
x
x
x
x x
KPB chirurgie
x x
x
x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
60
Thema 5 De patiënt met een Cornea / Conjunctiva aandoening: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht: BCSC, deel 8, deel 13 NOG richtlijn refractie chirurgie Kennis boeken aanbevolen: Albert Will’ s Eye manual; Kanski Clinical Ophthalmology; Albert & Jakobiec, sectie 8, H 55-83 Kennistermen Anatomie en fysiologie van cornea en conjunctiva Diagnostiek en behandeling van: Conjunctivitis Cicatriciele conjunctiva aandoeningen Conjunctiva en cornea tumoren Congenitale cornea afwijkingen Hereditaire cornea dystrofie Cornea degeneratie Keratoplastiek Cornea traumata Keratoconus Ulcus corneae Keratitis Dry eye syndroom Verschillende methoden van refractie chirurgie Fysiologie van stamcellen Principes amniontransplantatie Vaardigheidstermen Pachymetrie Cornea topografie Verwijderen corpus alienum cornea Kweken bacterieel ulcus Interpretatie endotheelfotografie Contactlens aanpassing (refractie en medisch)
niveau* 4 4 5 5 3 3
Vaardigheidstermen operatief Pterygium excisie Cornea hechten Cornea hechtingen verwijderen EDTA spoeling Corneatransplantatie Refractie chirurgie
niveau* 3 3 4 3 2 2
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
61
Thema 6 De patiënt met uveïtis: omschrijving Doel Uveïtis, een verzamelnaam voor inwendige ontstekingen in het oog kennen meestal een chronisch beloop van remissie en exacerbatie. Ook al kan maar bij een deel daarvan een aanwijsbare oorzaak worden gevonden, het is toch belangrijk de diagnostiek te beheersen. De sociale gevolgen van uveïtis zijn groot omdat het het vaak jonge mensen betreft die in hun werk en persoonlijk leven ernstig worden gehinderd. Methode Vooral poliklinische stage.Vaak zal zal er overlegd worden met de internist en microbioloog. De behandeling bestaat meestal uit immunosuppressiva en hierbij is monitoring van systemische bijwerkingen essentieel. Naast het subconjunctivaal spuiten van corticosteroïd depots, komen voorste oogkamerpuncties en intraoculaire injecties steeds vaker voor. Toetsing Beeldtoets, 5 KPB’s, CAT, Kennistoets en Eindbeoordeling
Foto: Voorste Oogkamer Kamer punctie
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
62
Aanvragen van diagnostiek bij de patiënt met een ontsteking in het oog
De behandeling van een ontsteking in het oog met immunosuppressiva
Het verrichten van een subconjunctivale injectie of intravitreale punctie
Professionaliteit
Organisatie
x
Maatschappelijk handelen
x
Kennis en wetenschap
Voert gericht oogheelkundig anamnese gesprek met aandacht voor systeemaandoeningen Let bij het oogheelkundig onderzoek op complicaties van oogontstekingen zoals secundair glaucoom, cataract en neovascularisatie Stelt op grond van de bevindingen en EBM een aannemelijke differentiaaldiagnose op Begeleidt de patiënt in het eventuele proces van slechtziendheid en heeft oog voor de sociaal maatschappelijke gevolgen hiervan Vraagt juiste palet aanvullende diagnostiek aan, gebaseerd op EBM Geeft een correcte interpretatie van bloedbeeld, serologie, en de bevindingen van longarts, internist en/of microbioloog Komt tot de meest waarschijnlijke diagnose op basis van EBM Bespreekt de resultaten van de onderzoeken en de diagnose met de patiënt Informeert de patiënt helder over de indicaties, werking en bijwerkingen van de verschillende immunosuppressiva Begeleidt de patiënt tijdens de behandeling Coördineert systemische controle en profylaxe. Werkt nauw samen met de internist Geeft helder uitleg aan de patiënt over indicatie, procedure, verwachtingen en mogelijke complicaties van de behandeling conform WGBO richtlijnen Voert zelfstandig de injectie of punctie uit Houdt contact met de patiënt tijdens de operatie en stelt gerust Organiseert puncties en injecties efficiënt binnen de polikliniek of dagbehandeling
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het consult bij de patiënt met een ontsteking in het oog
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 6 De patiënt met uveïtis: algemene competenties
x
x
toetsing
KPB consult
x
x
x
x
x
x
x
x
KPB consult
x
x
x
x x
x
KPB consult
x
x x
x
x x
x
KPB verrichting
x
x x
x x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
63
Thema 6 De patiënt met uveïtis: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht: BCSC Deel 9 NOG richtljn uveïtis Kennis boeken aanbevolen: Albert en Jakobiec Sectie 9,H 84-99; Foster: Uveitis; Nussenblatt: Uveitis Kennistermen Classificatie en systemische associaties van uveïtis Behandeling en controle van acute and chronische uveïtis Complicaties van uveïtis Chorioretinitis-soorten en etiologie Vaardigheidstermen Subconjunctivale en subtenon injecties Voorste oogkamer paracentesis, kweek Glasvocht biopt, kweek en injectie Behandeling prednison/cytostatica
niveau* 5 4 2 2
Vaardigheidstermen operatief Diagnostische vitrectomie
nivaeu* 2
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
64
Thema 7 De patiënt met glaucoom: omschrijving Doel De patiëntenpopulatie van de algemeen oogarts bestaat voor een groot deel uit patiënten met een verhoogde oogdruk. Goede kennis van de soorten glaucoom en de oogdrukverlagende middelen is belangrijk omdat vele patiënten deze druppels gebruiken. Samenwerking met andere hulpverleners is belangrijk. Methode De algemeen oogarts verricht de medicamentueze en laserbehandelingen voor glaucoom. Glaucoomoperaties komen te weinig voor en worden niet tijdens de standaard opleiding voor. Daarentegen zal de oogarts in opleiding een redelijk aantal van deze operaties assisteren. Dit vormt een goed voortraject voor microchirurgie onder de microscoop. Toetsing Beeldtoets, 6 KPB’s, CAT, Kennistoets en Eindbeoordeling
Foto: De beoordeling van de relatie tussen oogzenuw en gezichtsveld is essentieel voor alle glaucoomvormen.
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
65
Geeft een correcte interpretatie van GVO en zenuwvezellaagdiktemetingen Kan op basis van de klinische presentatie, het onderzoek en EBM de specifieke diagnose glaucoom stellen Organiseert het spreekuur efficiënt De behandeling van de patiënt met glaucoom
Het assisteren bij een glaucoomoperatie
Het verrichten van de glaucoomlaserbehandeling LTP of PI
Informeert de patiënt helder over de indicaties, werking en bijwerkingen van de verschillende oogdrukverlagende middelen, laserbehandelingen en operaties Initieert de behandeling en besteedt aandacht aan de compliantie Bouwt een langdurige behandelrelatie op een bewaakt de levenslange controle van glaucoom Begeleidt de patiënt in het eventuele proces van slechtziendheid en heeft oog voor de sociaal maatschappelijke gevolgen hiervan Kent de chirurgische behandelopties van glaucoom Heeft zicht op de processen in de operatiekamer en is behulpzaam Heeft een actieve houding en anticipeert op de volgende operatiestap Heeft microchirurgische vaardigheden Kent de vloeistofdynamica van de voorste oogkamer Anticipeert op eventuele drukpieken Voert zelfstandig de laserbehandeling uit Coördineert de nazorg
Professionaliteit
Organisatie
Maatschappelijk handelen
Kennis en wetenschap
Kent de determinanten van glaucoom Is vaardig in gonioscopie
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het consult bij de patiënt met glaucoom
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 7 De patiënt met glaucoom: algemene competenties
x x
toetsing
KPB consult x
x
x
x x
KPB consult
x
x x
x
x
x
x
x
KPB chirurgie x
x
x
x
x x
x x
KPB verrichting
x x
x x x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
66
Thema 7 De patiënt met glaucoom: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht BCSC Deel 10 NOG Richtlijn glaucoom (gelijk aan de Europese richtlijn) Kennis boeken aanbevolen Albert en Jakobiec, Sectie 12, H 193-232 Kennistermen Verschillende pathogenesen Diagnostiek: verschillende modaliteiten zoals: Gezichtsveld onderzoek (SAP, FDT, Goldmann) Gonioscopie Optic nerve head imaging: stereofotografie, HRT, OCT, GDX Medicamenteuze behandeling Laser behandeling Chirurgische behandeling Vaardigheidstermen Gonioscopie Laser iridotomie Beoordelen gezichtsveldonderzoek Iridoplastiek Laser trabeculoplastiek Pachymetrie cornea
niveau* 5 4 3 1 4 4
Vaardigheidstermen operatief Trabeculectomie Non-penetrating technieken Filter implants Cyclodestructie Goniotomie
niveau* 2 1 2 2 1
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
67
Thema 8 De patiënt met cataract : omschrijving Doel Het doel van dit thema is de aios bekend te maken met het onderzoek van lensafwijkingen en de behandeling van cataract door phako-emusificatie en kunstlensimplantatie. Methode Stage in de tweede helft van de opleiding van ca 3-6 maanden. Lokatie op de kliniek en polkliniek(spoed patiënten) in het academisch en perifeer opleidingsziekenhuis. Training in een wetlab voor de basis vaardigheden van hand-oogcoordinatie. Training middels virtual reality lijkt een aanwinst te worden. De kosten (€ 185.000,-) zijn nu nog te hoog voor één ziekenhuis, maar via samenwerking kan mogelijk een oplossing gevonden worden. Toetsing De algemene en specifieke competenties worden bijgehouden volgens bijgaande matrix modellen. Beeldtoets, 5 KPB’s, CAT, 360 graden observatie, Kennistoets en Eindbeoordeling
Foto: Simulatie cataract operatie A. Apparaat. B. aios ziet eigen handeling
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
68
x
x
Komt tot een keuze voor de intraoculaire lens op basis van patiëntspecifieke factoren en interpretatie van de biometrie gebaseerd op EBM Geeft helder uitleg aan de patiënt over indicatie, procedure, verwachtingen en mogelijke complicaties van de behandeling conform WGBO richtlijnen Organiseert de postoperatieve controles. Herkent de postoperatieve complicaties van de cataractoperatie en kan een adequate behandeling instellen. Heeft kennis van de verschillende verdovingsmethoden in de oogheelkunde en kan deze uitvoeren. Heeft oog voor eventuele systemische werking van anesthetica. Heeft kennis van de chirurgische anatomie van het voorsegment van het oog. Heeft kennis van de phacomachine en instrumenten. Voert de staaroperatie zelfstandig uit Houdt contact met de patiënt tijdens de operatie en stelt gerust Werkt nauw samen met het operatieteam Zorgt voor goede verslaglegging, evaluatie van resultaten en registratie van complicaties Kent de fysica en de bediening van de Nd:YAG laser apparatuur en lenzen Voert zelfstandig de nastaarbehandeling uit Houdt contact met de patiënt tijdens de behandeling en stelt gerust
x
Het verrichten van een staaroperatie
Het verrichten van een nastaar laserbehandeling
Professionaliteit
Samenwerking
x
Organisatie
Communicatie
Kan het risico van operatie en verdoving voor de specifieke patiënt inschatten en adviseert de patiënt hierover. Werkt hierin nauw samen met de anesthesioloog.
Maatschappelijk handelen
Geoperationaliseerde competentie
De perioperatieve zorg rond de patiënt met troebeling van de lens
Kennis en wetenschap
EPA
Medisch handelen
Thema 8 De patiënt met cataract: algemene competenties
toetsing
KPB consult
x
x
x
x
x
x
KPB chirurgie
x
x
x
x x x x
x
x
x
KPB verrichting
x
x x
x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
69
Thema 8 De patiënt met cataract: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht BCSC, deel 11 NOG richtlijn cataract Kennis boeken aanbevolen Albert & Jakobiec, sectie 10, H 100-110 , Buratto: Phakoemulsification 2003, Fishkind: Complications in phakoemulsification Kennistermen Kennis termen Anatomie, embryologie van de lens Veroudering van de lens Soorten cataract en de oorzaken Indicaties van de cataract operatie Technieken van cataract operatie Berekening van de sterkte van de kunstlens Complicaties/behandeling van cataract operatie Oorzaken en behandeling van kapsel troebeling Vaardigheidstermen Peribulbaire anesthesie SubTenon anesthesie Retrobulbaire anesthesie Glasvocht punctie, kweek, injectie YAG laser kapsulotomie
niveau* 4 4 4 3 5
Vaardigheidstermen operatief Phako emulsificatie en kunstlens Extra capsulaire extractie/gepland Intracapsulaire extractie Cataract+trabeculectomie Cataract en Keratoplastiek Lensaspiratie/kinderen
niveau* 5 2 1 2 2 2
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
70
Thema 9 De patiënt met een retina aandoening: omschrijving Doel Het doel van dit thema is de aios bekend te maken met het onderzoek en de behandeling van netvliesfwijkingen zoals diabetes, maculadegeneratie, prematurenretinopathie en netvliesloslating. Methode Stage in de tweede helft van de opleiding van ca 3-6 maanden. Lokatie op de kliniek en polkliniek(spoed patiënten) in het academisch en perifeer opleidingsziekenhuis. Training in indirecte ophthalmoscopie in de couveuse, beoordeling fluorescentieangiografie en OCT scan bij diabetes en MD, laserbehandelingen, therapeutische glasvocht puncties. Toetsing De algemene en specifieke competenties worden bijgehouden volgens bijgaande matrix modellen. Beeldtoets, 6 KPB’s, CAT, Kennistoets en Eindbeoordeling
Foto: aios leert oogspiegelen op de couveuse afdeling
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
71
Aanvragen van diagnostiek bij de patiënt met een netvliesprobleem
Opvang van de patiënt met een mogelijke netvliesloslating
Het intercollegiaal consult bij een prematuur
x
Professionaliteit
x
Organisatie
Maatschappelijk handelen
x
Kennis en wetenschap
Past de EBM richtlijn diabetische retinopathie toe Motiveert de patiënt voor periodieke controle en geeft leefstijladviezen Begeleidt de patiënt in het eventuele proces van slechtziendheid en heeft oog voor de sociaal maatschappelijke gevolgen hiervan Houdt de huisarts en de internist op de hoogte van de bevindingen en het beleid Organiseert diabetesscreening efficiënt Vraagt juiste palet aanvullende diagnostiek aan, gebaseerd op EBM Geeft een correcte interpretatie van FAG, OCT, USG, ERG en of EOG Komt op grond van de bevindingen en EBM tot de meest waarschijnlijke diagnose Bespreekt de resultaten van de onderzoeken en de diagnose met de patiënt Herkent de aandoeningen die snelle operatieve interventie behoeven. Blijft rustig. Houdt overzicht. Is vaardig in het contactglasonderzoek. Vangt de patiënt met een mogelijke netvliesloslating goed op en organiseert opname en/of operatie. Werkt nauw samen met ondersteunend personeel. Vraagt supervisie conform richtlijnen en presenteert patiëntencasus helder aan supervisor Kent de op EBM gebaseerde determinanten van prematurenretinopathie Voert zelfstandig oogheelkundig onderzoek uit bij prematuren Zorgt voor adequate
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het consult bij de patiënt met diabetische retinopathie
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 9 De patiënt met een retina aandoening: algemene competenties
toetsing
KPB consult
x
x
x
x
x x
x
x
KPB consult
x
x
x
x
x KPB consult
x
x x
x
x
x
x
x
KPB consult
x x
x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
72
Het verrichten van een netvlieslaserbehandeling
verslaglegging van bevindingen en beleid en voert overleg met consultaanvrager Kent de fysica en de bediening van de kleuren laser apparatuur en lenzen Geeft helder uitleg aan de patiënt over indicatie, procedure, verwachtingen en mogelijke complicaties van de behandeling conform WGBO richtlijnen Voert zelfstandig de laserbehandeling uit Houdt contact met de patiënt tijdens de behandeling
x
KPB verrichting x
x
x
x
x x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
73
Thema 9 De patiënt met een retina aandoening: kennis- en vaardigheidstermen Kennisbronnen Kennis boeken verplicht: BCSC, deel 12, intraocular tumors deel 4 NOG richtlijnen diabetes, richtlijn preventieve laserbehandeling van netvliesafwijkingen, verwijzing slechtzienden Kennis boeken aanbevolen: Will’ s Eye manual, Kanski Clinical Ophthalmology, Retina (Ryan, 3 delig), Albert & Jakobiec sections 11, H 111-192, en sectie 18, H 356-369 Kennistermen Diagnostiek en behandeling van: Diabetische retinopathie Netvliesloslating Maculadegeneratie Vasculaire aandoeningen Prematuren retinopathie Systeem aandoeningen geassocieerd aan retina-afwijkingen Hereditaire afwijkingen van de retina en chorioidea Maculagat, maculapucker Chorioidea melanoom en andere uveale tumoren Glasvochtaandoeningen Anatomie en fysiologie van de retina Principes van FAG, ICG en OCT onderzoek Principes/complicaties van conventionele ablatiochirurgie Principes/complicaties van vitrectomie Vaardigheidstermen Funduscopie met sclera indentatie USG b-scan Panretinale fotocoagulatie Focale / grid laserbehandeling van diabetische exsudatieve maculopathie Laserbehandeling van overige retinale vasculaire afwijkingen Laserbehandeling van retinale defecten Glasvocht punctie, kweek, injectie Photodynamische therapie (PDT) Interpretatie Fluoresceïne Interpretatie ICG Interpretatie OCT Vaardigheidstermen operatief Cerclage / buckle Vitrectomie Verwijderen intraoculair corpus alienum Transpupillaire thermotherapie
niveau* 2 4 5 4 4 4 3 2 4 3 3
niveau* 2 2 2 1
*niveau’s 1= theorie kennen 2=gezien hebben 3=kunnen uitvoeren onder supervisie 4=zelfstandig kunnen uitvoeren met supervisie op afstand 5=routine vaardigheid hebben
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
74
Thema 10 Oogheelkunde in de algemene praktijk: omschrijving Doel. Het doel van dit thema is de aios bekend te maken met alle aspecten van de oogheelkunde in de algemene praktijk. Dit thema wordt in het laatste jaar van de opleiding geplaatst en de aios heeft de meeste termen bereikt. De nadruk van dit thema ligt dan ook op de toepassing van de vergaarde kennis en kundigheid in een andere, praktijkgerichte leeromgeving. Een competentie waar veel aandacht naar uitgaat is de competentie "Organisatie". Waar in een academisch ziekenhuis relatief veel nadruk ligt op wetenschap, subspecialisatie en lastresort-zorg, is een algemeen ziekenhuis specifiek ingericht voor het leveren van algemene oogheelkundige zorg op een effectieve en efficiente wijze. Dit type zorg is over het algemeen beter planbaar. Er is dan ook veel aandacht voor spreekuurondersteuning en efficiente behandeltrajecten als bijvoorbeeld cataractstraten. De medische competentie "cataractoperatie" krijgt specifiek aandacht. Tijdens de cataractstage zijn de eerste stappen gezet naar zelfstandigheid binnen deze vaardigheid. Binnen dit thema wordt gestreeft naar volledige zelfstandigheid en routine. Methode. Stage aan het einde van de opleiding van ca 6-9 maanden. Locatie op polikliniek en operatiekamer Toetsing 360 graden observatie, 5 KPB’s, CAT, Kennistoets en Eindbeoordeling
Foto Leersituatie van aios op de polikliniek met spreekuurondersteuning
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
75
Aanvragen van aanvullende diagnostiek in de algemene praktijk
Verrichten van een staaroperatie in de algemene praktijk
Professionaliteit
x
Organisatie
Maatschappelijk handelen
Kennis en wetenschap
Geeft leiding aan het ondersteunende team Organiseert het spreekuur op efficiente wijze. Werkt nauw samen met de eerste lijn Verwijst patient op het juiste moment door naar een topreferent centrum Toont hoge mate van zelfstandigheid. Werkt met minimale supervisie. Informeert patient adequaat over bevindingen van diagnostiek en vewachtingen van behandelingen. Vraagt zelfstandig juiste palet aanvullende diagnostiek, gebaseerd op EBM Betrekt kosten en baten aspecten bij de beslissing tot aanvraag in de setting van de algemene praktijk Communiceert effectief met bacterioloog, radioloog over indicatiestelling en uitslag Stelt zelfstandig een (differentiaal) diagnosevast gebaseerd op EBM Bespreekt de resultaten van de onderzoeken en de diagnose met de patiënt. Heeft kennis van de chirurgische anatomie van het voorsegment van het oog. Heeft kennis van de phacomachine en instrumenten. Voert de staaroperatie met hoge mate van zelfstandigheid uit. Organiseert de werkzaamheden met hoge mate van efficiëntie Houdt contact met de patiënt tijdens de operatie en stelt gerust. Werkt nauw samen met het operatieteam. Geeft leiding aan het team. Zorgt voor goede verslaglegging, evaluatie van resultaten en voor registratie van complicaties.
Samenwerking
Geoperationaliseerde competentie
Het poliklinisch consult in de algemene praktijk
Communicatie
EPA
Medisch handelen
Thema 10 Oogheelkunde in de algemene praktijk: algemene competenties
x
x
x
x
x
x
toetsing
KPB consult
x x
x x
x
x
KPB consult
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
KPB chirurgie
x
x x
x
x x
x
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
76
17. Bijlagen 17.1 Kaderbesluit Centraal College (ca 45 pag, nog toevoegen) 17.2 Besluit oogheelkunde (ca 5 pag, nog toevoegen) 17.3 Toetsreglement oogheelkunde (ca 5 pag, nog toevoegen) 17.4 Kosten implementatie
Modernisering Opleiding Oogheelkunde Nederland mei 2008 ----------------------------------------------
77
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST
Centraal College Medische Specialismen
Besluit van 9 februari 2004 houdende de algemene eisen voor de opleiding, registratie en herregistratie van medisch specialisten en voor de erkenning van opleiders, plaatsvervangend opleiders, stageopleiders en opleidingsinrichtingen∗ 1 2 3
(Kaderbesluit CCMS)
Het Centraal College Medische Specialismen,
gelet op artikel 14, tweede lid, onder c van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 12, eerste lid, van de Regeling specialisten geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst; gezien de adviezen van het Federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Orde van Medisch Specialisten, de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband en de Medisch Specialisten Registratie Commissie;
BESLUIT:
∗ Dit Besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 14 december 2004, nr. 241. 1 Dit Besluit is per 9 februari 2006 gewijzigd bij Besluit CCMS van 12 september 2005 houdende de wijziging van het Kaderbesluit CCMS, het Besluit dermatologie en venerologie, het Besluit maag-darm-leverziekten en het Besluit verloskunde en gynaecologie. 2 Dit Besluit is gewijzigd bij Besluit CCMS van 11 september 2006 houdende de wijziging van het Kaderbesluit CCMS, dat op 5 december 2006 in de Staatscourant is gepubliceerd en op 6 december 2006 in werking getreden. 3 Dit Besluit is gewijzigd bij Besluit CCMS van 10 september 2007 houdende de wijziging van het Kaderbesluit CCMS, dat op 15 november 2007 in de Staatscourant is gepubliceerd en op 20 oktober 2007 in werking is getreden.
INHOUD Hoofdstuk A
Algemene bepalingen
Hoofdstuk B
De opleiding
Titel I Paragraaf I-A Paragraaf I-B Paragraaf I-C Paragraaf I-D Paragraaf I-E
Opleidingseisen Algemeen Bijzondere bepalingen Opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek De stage Gedeeltelijke opleiding buiten Nederland
Titel II
Geschillen
Hoofdstuk C
De erkenning tot opleider en opleidingsinrichting
Titel I Paragraaf I-A Paragraaf I-B Paragraaf I-C Paragraaf I-D
De opleider, de plaatsvervangend opleider en de stageopleider Eisen voor erkenning van de medisch specialist tot opleider Verplichtingen van de opleider De plaatsvervangend opleider en de waarnemer De stageopleider
Titel II Paragraaf II-A
De opleidingsinrichting Eisen voor erkenning van de inrichting tot opleidingsinrichting voor de totale opleiding op één locatie Aanvullende eisen voor de erkenning van de inrichting tot opleidingsinrichting voor de totale opleiding op meerdere locaties Verplichtingen voor de opleidingsinrichting voor de totale opleiding op één locatie Aanvullende verplichtingen voor de opleidingsinrichting op meerdere locaties De opleidingsinrichting voor een gedeelte van de opleiding of een stage
Paragraaf II-B Paragraaf II-C Paragraaf II-D Paragraaf II-E Titel III
Procedure erkenning opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider en opleidingsinrichting
Hoofdstuk D
De registratie en herregistratie van medisch specialisten
Titel I Paragraaf I-A Paragraaf I-B
Inschrijving Medisch specialistenregister Inhoud individueel scholingsprogramma
Titel II Paragraaf II-A Paragraaf II-B Paragraaf II-C Paragraaf II-D
Registratie Aanvraag registratie Individueel scholingsprogramma EER en Zwitserse Bondsstaat Beoordelingsstage Taaltest
Titel III
Herregistratie
Hoofdstuk E
Overige bepalingen
Bijlage 1 Bijlage 2
Aanvullende voorschriften bij hoofdstuk B, titel II Geschillen Toelichting A. Algemeen B. Artikelsgewijs
2
Hoofdstuk A
Algemene bepalingen
A.1. Begripsomschrijvingen In dit besluit wordt verstaan onder: a. b. c. d. e.
f. g. h. i.
j. k. l.
m. n.
o. p.
q.
r.
s. t. u.
v. w.
afdeling aios algemene competentie
onderdeel van een inrichting; arts(en) in opleiding tot (medisch) specialist; competentie die voor ieder specialisme van toepassing is, zoals neergelegd in artikel B.2, derde lid; AVGIO-commissie vertegenwoordiging van artsen voor verstandelijk gehandicapten in opleiding; Beoordelingsstage een stage in een opleidingsinrichting voor een arts die buiten Nederland een specialisatie met goed gevolg heeft afgerond waarbij de kennis en beroepsuitoefening getoetst wordt op gelijkwaardigheid aan het eindniveau van de Nederlandse opleiding voor het betreffende medisch specialisme; bestuurlijke eenheid eenheid die wordt gevormd doordat de instelling wordt geleid door één Raad van Bestuur, centrale directie, bestuursraad of bestuur; centrale opleidingscommissie een in iedere opleidingsinrichting aanwezig overlegorgaan ter handhaving en bevordering van een optimaal opleidingsklimaat; co-assistent de student in opleiding tot arts die het klinisch gedeelte van de opleiding volgt; competentie een getoonde bekwaamheid of gedragsrepertoire waaruit blijkt dat kennis, vaardigheden, attitude, eigenschappen en inzichten in het handelen zijn geïntegreerd; CvG de Commissie voor Geschillen; dagdeel een aaneengesloten periode overdag van vier uur; deskundigheidsbevordering het geheel van activiteiten dat er op is gericht de kwaliteit van de eigen beroepsuitoefening te handhaven op het eindniveau van de vigerende opleiding en deze te verdiepen en verbreden in afstemming op de eisen van de eigen beroepspraktijk door geaccrediteerde bij- en nascholing; EER Europees Economische Ruimte; geaccrediteerde bij- en waardering van de betreffende wetenschappelijke medisch nascholing specialistenvereniging van de kwaliteit en de onafhankelijkheid van bijen nascholingsactiviteiten, die kwantitatief tot uitdrukking wordt gebracht in het aantal toe te kennen accreditatie-uren; gedeelte van de opleiding een in tijd en inhoud omschreven onderdeel van de opleiding in een medisch specialisme; inrichting een, al dan niet over meerdere locaties verspreide, bestuurlijk samenhangende instelling waar medisch specialisten werkzaam zijn en waar een of meer medisch specialismen uitgeoefend worden; klinisch wetenschappelijk in een kliniek of onder verantwoordelijkheid van een kliniek uitgevoerd onderzoek onderzoek, begeleid door een als zodanig opgeleide onderzoeker werkzaam bij een universiteit of instelling die mede het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek in haar missie heeft opgenomen; kwaliteitsvisitatie visitatie uitgevoerd door een wetenschappelijke medisch specialisten vereniging van een individuele specialist of de afdeling waar deze werkzaam is ter bevordering van de kwaliteit van de zorg; mediator persoon die het proces bij conflictbemiddeling begeleidt en als mediator geregistreerd is bij het Nederlands Mediation Instituut; medisch specialisme een deelgebied van de geneeskunde dat door het CCMS als zodanig is aangewezen; medisch specialistische kennis kennis en ervaring in een erkend medisch specialisme, welke in Nederland en ervaring verkregen buiten na het artsexamen en buiten de opleiding tot medisch specialist in een het kader van de opleiding opleidingsinrichting is verkregen; onderzoeksbegeleider begeleider van een klinisch wetenschappelijk onderzoeksproject; opleider een door de MSRC voor de opleiding erkende medisch specialist onder wiens verantwoordelijkheid de gehele opleiding of een gedeelte van de 3
x.
opleiding
y.
opleidingsgroep
z.
opleidingsinrichting
aa. bb.
opleidingsregister patiëntgebonden zorg
cc.
plaatsvervangend opleider
dd. ee.
plenaire visitatiecommissie portfolio
ff.
Richtlijn 2005/36/EG:
gg.
samengestelde opleiding
hh.
specifiek besluit
ii.
stage
jj. kk.
stage-eisen stageopleider
ll.
taaltest
mm. visitatie
nn.
visitatieprogramma
oo.
visitatierapport
pp.
volledige werkweek
qq.
vrijstelling
rr.
waarnemer
opleiding tot medisch specialist plaatsvindt; de opleiding of gedeelte van de opleiding in Nederland tot medisch specialist; het samenwerkingsverband van de medisch specialisten, inclusief de opleider en plaatsvervangend opleider, van een opleidingsinrichting betrokken bij de opleiding van het desbetreffende specialisme; een inrichting in Nederland die door de MSRC voor het verzorgen van één of meer opleidingen tot medisch specialist is erkend en waar de gehele of een gedeelte van de opleiding plaatsvindt; een register van aios; de zorgverlening die bestaat uit de componenten klinische werkzaamheid, poliklinische werkzaamheid, consultatieve activiteiten, patiëntgebonden opleidingsactiviteiten en patiëntenbesprekingen; de opleider die als zodanig op voordracht van de opleider en de opleidingsinrichting door de MSRC is aangewezen en die voor een bepaalde periode in de rechten en plichten van de opleider kan treden; een per specialisme door de MSRC ingestelde adviescommissie; een verzameling van documenten waarin de verplichtingen voortvloeiende uit dit besluit en de specifieke besluiten worden bijgehouden, waaruit de voortgang van de opleiding en de zelfreflectie van de aios blijken, met ten minste de documenten ten behoeve van de beoordeling van de aios, de gehouden voordrachten en referaten, de gepubliceerde artikelen, de gevolgde cursussen en de uitgevoerde verrichtingen; Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (Pb Nr. L 255 van 30/09/2005 blz. 0022 - 0142); een opleiding die bestaat uit een vooropleiding in een ander medisch specialisme dan het eigenlijk gekozen medisch specialisme gevolgd door een vervolgopleiding in het eigenlijk gekozen medisch specialisme; besluit van het CCMS dat zij ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Regeling per specialisme vaststelt; een gedeelte van de opleiding dat wordt gevolgd bij een opleidingsinrichting en dat in specifieke besluiten is omschreven wat betreft duur, inhoud en verplichte of facultatieve status; eisen met betrekking tot de duur en de inhoud van de stage; de opleider die een stage als onderdeel van de opleiding in een medisch specialisme verzorgt; de onder auspiciën van de MSRC af te nemen taaltest Nederlands, zoals beschreven in hoofdstuk D, titel II, paragraaf II-D van dit besluit; een vorm van onderzoek naar het functioneren van de opleider, de plaatsvervangend opleider, de stageopleider, de inrichting of de opleidingsinrichting, op locatie met als doel een zo objectief mogelijk oordeel te verkrijgen of aan de eisen of verplichtingen voor erkenning is voldaan; een onderzoek om de opleidingsinrichting of de opleider op basis van de besluiten van het CCMS te toetsen; de op de daarvoor bestemde formulieren over een visitatie uitgebrachte rapportage en de eventueel daarbij gevoegde bescheiden; een volledige werkweek zoals bepaald in de CAO ziekenhuizen, de CAO GGZ en de CAO academische ziekenhuizen alsmede de Arbeidsvoorwaardenregeling Medisch Specialisten (AMS) en de Honoreringsregeling Academisch Medisch Specialisten (HAMS). Voor aios geldt de hiervoor omschreven werkweek, met daarbij opgeteld het aantal in voornoemde CAO’s genoemde opleidingsuren per week (zogenaamde normatieve werkweek); de ontheffing van de verplichting deel te nemen aan een gedeelte van de opleiding met als gevolg feitelijke bekorting van de opleidingsduur; een medisch specialist die is ingeschreven in hetzelfde register als de 4
opleider en de opleider gedurende een bepaalde periode waarneemt. A.2. Toepassingsbereik besluit 1. Het CCMS kan per medisch specialisme ter uitvoering van dit besluit specifieke besluiten vaststellen op de terreinen: a. de opleiding; b. de erkenning; c. de (her)registratie. 2. Van dit besluit kan niet worden afgeweken in specifieke besluiten of in besluiten van de MSRC tenzij dit uitdrukkelijk in dit besluit is bepaald. 3. In specifieke besluiten kunnen de bepalingen in dit besluit worden aangevuld. 4. In beleidsregels van de MSRC kunnen de bepalingen in dit besluit nader worden ingevuld. 5. Op beslissingen van de MSRC, die niet onder de werking van de Algemene wet bestuursrecht en de Regeling vallen, is artikel 3.4., tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. A.3. Rechtsmiddelen In elke individuele beslissing ingevolge dit besluit staat vermeld welk rechtsmiddel bij welke instantie en binnen welke termijn tegen de betreffende beslissing kan worden aangewend. A.4. Experimenten 1. In het kader van ontwikkeling van een opleiding kan het CCMS op eigen initiatief of op verzoek van een wetenschappelijke vereniging of van de MSRC besluiten tot afwijking van dit besluit of van een specifiek besluit. 2. Bij toepassing van het eerste lid, gelden de volgende voorwaarden: a. er is sprake van een in tijd begrensd experiment; b. het experiment is projectmatig opgezet en kent een concreet doel alsmede een beschrijving van de wijze waarop het resultaat van het experiment getoetst wordt; c. het experiment is door de MSRC op uitvoerbaarheid getoetst. A.5. Medische specialismen De volgende deelgebieden der geneeskunde worden in dit besluit als medisch specialisme aangewezen en daaraan zijn de genoemde titels verbonden: a. anesthesiologie: anesthesioloog; b. cardiologie: cardioloog; c. cardio-thoracale chirurgie: cardio-thoracaal chirurg; d. dermatologie en venerologie: dermatoloog; e. heelkunde: chirurg; f. interne geneeskunde: internist; g. keel- neus- oorheelkunde: keel- neus- oorarts; h. kindergeneeskunde: kinderarts; i. klinische genetica: klinisch geneticus; j. klinische geriatrie: klinisch geriater; k. longziekten en tuberculose: longarts; l. maag-darm-leverziekten: maag-darm-leverarts m. medische microbiologie: arts-microbioloog; n. neurochirurgie: neurochirurg; o. neurologie: neuroloog; p. nucleaire geneeskunde : nucleair geneeskundige; q. obstetrie en gynaecologie: gynaecoloog r. oogheelkunde: oogarts; s. orthopedie: orthopedisch chirurg; t. pathologie: patholoog; u. plastische chirurgie: plastisch chirurg; v. psychiatrie: psychiater; w. radiologie: radioloog; x. radiotherapie: radiotherapeut; y. reumatologie: reumatoloog; 5
z. aa.
revalidatiegeneeskunde: revalidatiearts; urologie: uroloog.
A.6. Gesloten registers Van de volgende deelgebieden der geneeskunde die niet meer als specialisme zijn erkend houdt de MSRC een register, met de bijbehorende titel: a. allergologie: allergoloog; b. interne geneeskunde-allergologie: internist-allergoloog; c. zenuw- en zielsziekten: zenuwarts; d. klinische chemie: arts klinische chemie. Artikel A.7. Doorwerking toekomstige wijzigingen EG-regelgeving Een wijziging van Richtlijn 2005/36/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.
6
Hoofdstuk B
De opleiding
Titel I
Opleidingseisen
Paragraaf I-A
Algemeen
B.1. Opleidingsinrichting De opleiding wordt gevolgd bij een opleider of stageopleider in een opleidingsinrichting. B.2. 1. 2. 3.
B.3. 1.
Competenties De opleiding is gericht op het verwerven van door het CCMS vastgestelde algemene competenties en specialismegebonden competenties voor de opleiding in het betreffende medisch specialisme. De specialismegebonden competenties zijn vastgelegd in specifieke besluiten. De in het eerste lid bedoelde algemene competenties zijn de volgende: a. ten aanzien van medisch handelen: i. De specialist bezit adequate kennis en vaardigheid naar de stand van het vakgebied; ii. De specialist past het diagnostisch, therapeutisch en preventief arsenaal van het vakgebied goed en waar mogelijk evidence based toe; iii. De specialist levert effectieve en ethisch verantwoorde patiëntenzorg; iv. De specialist vindt snel de vereiste informatie en past deze goed toe;. b. ten aanzien van communicatie: i. De specialist bouwt effectieve behandelrelaties met patiënten op; ii. De specialist luistert goed en verkrijgt doelmatig relevante patiëntinformatie; iii. De specialist bespreekt medische informatie goed met patiënten en desgewenst familie; iv. De specialist doet adequaat mondeling en schriftelijk verslag over patiëntencasus; c. ten aanzien van samenwerking: i. De specialist overlegt doelmatig met collegae en andere zorgverleners; ii. De specialist verwijst adequaat; iii. De specialist levert effectief intercollegiaal consult; iv. De specialist draagt bij aan effectieve interdisciplinaire samenwerking en ketenzorg; d. ten aanzien van kennis en wetenschap: i. De specialist beschouwt medische informatie kritisch; ii. De specialist bevordert de verbreding van en ontwikkelt de wetenschappelijke vakkennis; iii. De specialist ontwikkelt en onderhoudt een persoonlijk bij- en nascholingsplan; iv. De specialist bevordert de deskundigheid van studenten, aios, collegae, patiënten en andere betrokkenen bij de gezondheidszorg; e. ten aanzien van maatschappelijk handelen: i. De specialist kent en herkent de determinanten van ziekte; ii. De specialist bevordert de gezondheid van patiënten en de gemeenschap als geheel; iii. De specialist handelt volgens de relevante wettelijke bepalingen; iv. De specialist treedt adequaat op bij incidenten in de zorg; f. ten aanzien van organisatie: i. De specialist organiseert het werk naar een balans in patiëntenzorg en persoonlijke ontwikkeling; ii. De specialist werkt effectief en doelmatig binnen een gezondheidszorgorganisatie; iii. De specialist besteedt de beschikbare middelen voor de patiëntenzorg verantwoord; iv. De specialist gebruikt informatietechnologie voor optimale patiëntenzorg, en voor bij- en nascholing; g. ten aanzien van professionaliteit: i. De specialist levert hoogstaande patiëntenzorg op integere, oprechte en betrokken wijze; ii. De specialist vertoont adequaat persoonlijk en interpersoonlijk professioneel gedrag; iii. De specialist kent de grenzen van de eigen competentie en handelt daar binnen; iv. De specialist oefent de geneeskunde uit naar de gebruikelijke ethische normen van het beroep. Duur van de opleiding De duur van de opleiding wordt per medisch specialisme in een specifiek besluit vastgesteld. 7
2. 3.
Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald wordt de opleiding van de aios ononderbroken gevolgd en omvat een volledige werkweek. De MSRC kan de duur van de opleiding, bedoeld in het eerste lid, in een individueel geval, in het kader van de eindbeoordeling, bedoeld in artikel B.9., om opleidingsinhoudelijke redenen verlengen.
B.4. Rechtspositieregeling De aios dient voor zijn werkzaamheden tijdens de opleiding volgens de landelijk gangbare salarisnormen te worden gehonoreerd. Op hem dient tevens de rechtspositieregeling van de opleidingsinrichting van toepassing te zijn. B.5. 1.
2.
3.
Plichten van de aios De aios voldoet aan de volgende verplichtingen: algemeen: a. hij is ingeschreven als arts in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en het opleidingsregister van de MSRC en houdt deze inschrijvingen gedurende de opleiding in stand; b. hij deelt iedere wijziging in de door hem verstrekte gegevens, waaronder wijziging van adres en woonplaats, direct schriftelijk aan de MSRC mede; c. hij verschaft desgevraagd de MSRC nauwkeurig en onverwijld de gegevens en bescheiden betreffende zijn opleiding die nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; d. hij houdt zich aan de instructieregeling die op grond van de modelinstructie, bedoeld in artikel C.12., eerste lid onder a. iv., is opgesteld door de betreffende opleidingsinrichting; e. in het geval hij de opleiding in deeltijd volgt dan wel onderbreekt, houdt hij zich aan het bepaalde genoemd in respectievelijk artikel B.13. en B.14. f. De aios vult jaarlijks een door de MSRC vastgesteld evaluatieformulier in en zendt dit, nadat het voor gezien is getekend door de opleider, aan de MSRC toe. Wanneer er meer dan één aios in één afdeling van de opleidingsinrichting werkzaam is wordt door hen gezamenlijk één evaluatieformulier ingevuld en aan de MSRC toegezonden. met betrekking tot de opleiding: g. hij is verplicht een portfolio bij te houden volgens een door het CCMS vastgesteld model; h. hij bezoekt de wetenschappelijke vergaderingen van de betreffende wetenschappelijke medisch specialisten vereniging en woont ten minste één voor de opleiding relevant internationaal congres op het gebied van het betreffende medisch specialisme bij; i. hij houdt tijdens de opleiding ten minste eenmaal een voordracht of presenteert een poster of publiceert ten minste één artikel in een wetenschappelijk tijdschrift of medisch vakblad of schrijft een dissertatie; j. hij verleent desgevraagd zijn medewerking aan het geven van onderwijs aan co-assistenten, (leerling)verpleegkundigen en paramedisch personeel een en ander in overleg met de opleider; k. hij volgt het cursorisch onderwijs dat onder auspiciën van de wetenschappelijke vereniging wordt gegeven; l. hij volgt gedurende de opleiding de hem door de opleider en de leden van de opleidingsgroep in het belang van de opleiding en van de patiëntenzorg gegeven aanwijzingen op die relevant zijn voor de opleiding; met betrekking tot de patiëntenzorg: m. hij heeft een eigenstandige zorgplicht en zal tijdens de opleiding geen handelingen verrichten die buiten zijn kennis en vermogens liggen; n. hij is zoveel mogelijk aanwezig bij klinische consulten die door andere medisch specialisten worden gegeven, voor zover het patiënten betreft die onder zijn directe verantwoordelijkheid vallen; o. hij houdt de ziektegeschiedenissen van de door hem behandelde patiënten goed, geregeld en nauwkeurig bij en werkt de verslaggeving aan de huisartsen en andere verwijzers zorgvuldig en vlot af; p. hij neemt deel aan patiëntenbesprekingen, klinische conferenties en refereerbijeenkomsten en in overleg met de opleider, ook aan die welke worden gehouden in een opleidingsinrichting waarmee een samenwerkingsovereenkomst bestaat; q. hij voldoet aan het eind van de opleiding aan de algemene competenties, genoemd in artikel B.2, derde lid.; De aios die buiten Nederland is opgeleid tot arts kan de opleiding eerst aanvangen nadat hij de taaltest zoals beschreven in hoofdstuk D, titel II, paragraaf II-D, met goed gevolg heeft afgelegd. De MSRC kan in bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de taaltest. Ter uitvoering van dit artikel worden in specifieke besluiten aanvullende voorschriften ten aanzien van de verplichtingen en competenties van de aios per medisch specialisme gesteld. 8
B.6. 1.
2.
3. 4. 5.
Geschiktheidsbeoordeling Aan het eind van het eerste jaar beoordeelt de opleider of hij de aios die bij hem in opleiding is al dan niet geschikt en in staat acht de opleiding voort te zetten. Daarbij geldt dat de beoordeling: a. plaatsvindt binnen een maand nadat de aios 12 maanden opleiding heeft gevolgd; b. wordt gegeven gehoord de overige leden van de opleidingsgroep waar de opleider deel van uitmaakt; c. bij een samengestelde opleiding tevens ter kennis wordt gebracht van de vervolgopleider. De eerste opleider beslist, na overleg met de vervolgopleider, over het al dan niet voortzetten van de opleiding na het eerste jaar. Halverwege de opleiding beoordeelt de opleider opnieuw of hij de aios die bij hem in opleiding is al dan niet geschikt en in staat acht de opleiding voort te zetten. Daarbij geldt dat de beoordeling: a. bij een samengestelde opleiding wordt gegeven aan het eind van het eerste jaar van de vervolgopleiding; b. bij een vijf- of zesjarige opleiding, niet vallende onder a, wordt gegeven aan het eind van het derde opleidingsjaar; c. bij een opleiding korter dan vijf jaar, niet vallende onder a, wordt gegeven wanneer de helft van de opleiding is gevolgd. De in het eerste en tweede lid bedoelde beoordelingen worden gegeven, na overleg met de in artikel B.9., tweede lid bedoelde opleider. De opleider zendt zijn beoordelingen door middel van een daartoe vastgesteld formulier aan de MSRC en verstrekt een afschrift van de beoordeling aan de aios. In geval de opleider bij de in het eerste en tweede lid bedoelde beoordelingen te kennen heeft gegeven de aios niet geschikt en in staat te achten de opleiding voort te zetten en hem in aansluiting daaraan meedeelt hem niet verder te zullen opleiden brengt de opleider zijn beoordeling schriftelijk, met redenen omkleed en met vermelding van de datum waarop de opleiding wordt beëindigd, aan de aios ter kennis en zendt van deze kennisgeving een afschrift aan de secretaris van de MSRC. In alle gevallen heeft de opleider de opleidingsgroep geraadpleegd.
B.7. Jaarlijkse beoordeling Behalve de beoordelingen bedoeld in artikel B.6. brengt de opleider aan het eind van elk volgend opleidingsjaar, met uitzondering van het laatste jaar, een beoordeling van de aios ter kennis van de MSRC door middel van een daartoe vastgesteld formulier en verstrekt een afschrift daarvan aan de aios. B.8. 1.
2.
B.9. 1.
2.
3.
Voortgangsgesprekken In het eerste jaar van de opleiding als bedoeld in artikel B.6., eerste lid, vindt eenmaal per kwartaal een voortgangsgesprek plaats tussen de opleider en de aios. In het tweede jaar en in het jaar halverwege de opleiding als bedoeld in artikel B.6., tweede lid, vindt halfjaarlijks een voortgangsgesprek plaats tussen de opleider en de aios. In de jaren daarna vindt tenminste een maal per jaar een voortgangsgesprek plaats, waarbij voor het laatste jaar van de opleiding geldt dat het voortgangsgesprek ten minste drie maanden voor het einde van de opleiding wordt gehouden. De conclusies van deze gesprekken worden - voor gezien of akkoord mede ondertekend door de aios - schriftelijk vastgelegd. De resultaten van voortgangsgesprekken worden steeds tijdig en behoorlijk toegelicht met de aios besproken. Eindoordeel Ten hoogste drie maanden voor het einde van de opleiding deelt de opleider, door middel van een daartoe door de MSRC vastgesteld formulier aan de aios en de MSRC met redenen omkleed mede of naar zijn oordeel de aios al dan niet geschikt en in staat moet worden geacht het medisch specialisme waarvoor hij is opgeleid zelfstandig en naar behoren uit te oefenen nadat de opleiding is beëindigd. Het in het eerste lid bedoelde formulier wordt afgegeven door de opleider: a. die is erkend voor het verzorgen van een opleidingsduur van tenminste twee jaar en; b. onder wiens verantwoordelijkheid de aios het langstdurende gedeelte van zijn opleiding volgde en; c. die door middel van het formulier, bedoeld in het eerste lid, verklaart dat het portfolio van de betreffende aios volledig en juist is . De oordelend opleider bedoeld in het eerste lid, hoort de opleider die voor het laatste deel van de opleiding verantwoordelijk was, en beschikt over de beoordelingen van alle opleiders bij wie de aios een deel van de opleiding volgde. In alle gevallen heeft de opleider de opleidingsgroep geraadpleegd. 9
4.
De MSRC stelt bij goedkeuring en bij wijziging van het opleidingsschema van de aios vast door welke bij de opleiding betrokken opleider het in het eerste lid bedoelde oordeel wordt gegeven. B.10. Inschrijving opleidingsregister 1. Er is een opleidingsregister waarin de MSRC aios inschrijft. 2. De aios dient vóór aanvang van de opleiding bij de MSRC een aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in. 3. De aanvraag bedoeld in het tweede lid, bevat in ieder geval de volgende elementen: a. de naam en adres van de aios; b. een bewijs van inschrijving in het artsregister, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG; c. een bewijs dat de aios is toegelaten tot de opleiding; d. opgave voor welk medisch specialisme de aios zal worden opgeleid; e. opgave welke opleider zich bereid heeft verklaard de aios op te leiden; f. opgave in welke opleidingsinrichting de opleiding zal plaats vinden; g. verklaring van de aios dat voldaan is aan het in artikel B.4. bepaalde. 4. Naast de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, legt de aios het door de opleider, met inachtneming van de eisen in dit besluit en de specifieke besluiten, schriftelijk goedgekeurde opleidingsschema aan de MSRC ter goedkeuring voor. 5. Na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, zendt de MSRC de aios binnen twee weken een formulier voor het verkrijgen van nadere gegevens. 6. De aios zendt het formulier, genoemd in vijfde lid, ingevuld ten hoogste één maand na aanvang van de opleiding aan de MSRC retour. 7. Alvorens de aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in behandeling kan worden genomen, dient het door de MSRC daarvoor vastgestelde bedrag te zijn voldaan. 8. De MSRC deelt de aios, de opleider en de opleidingsinrichting mede met ingang van welke datum de opleiding van de aios aanvangt of is aangevangen. 9. De MSRC schrijft de aios, na ontvangst van de in dit artikel genoemde bescheiden en de betaling, bedoeld in het zevende lid, alsmede na goedkeuring van het opleidingsschema, bedoeld in het vierde lid, in het opleidingsregister in. B.11. Wijzigingen 1. Wijzigingen in het opleidingsschema behoeven de instemming van de opleider en de MSRC. 2. De aios dient een voorstel tot wijziging van het opleidingsschema tezamen met een instemmingsverklaring van de opleider ten minste twee maanden voor de beoogde wijziging aan de MSRC ter goedkeuring voor te leggen. 3. De MSRC beslist binnen acht weken na ontvangst van het voorstel. B.12. Uitschrijving opleidingsregister De inschrijving in het opleidingsregister, bedoeld in artikel B.5., eerste lid, onder a, wordt doorgehaald zodra de aios de opleiding heeft voltooid en beschikt over een positief oordeel als bedoeld in artikel B.9., dan wel zodra de MSRC kennis neemt van tussentijdse beëindiging van de opleiding van de aios. Paragraaf I-B
Bijzondere bepalingen
B.13. Deeltijd 1. De opleiding kan in deeltijd worden gevolgd. Daarbij gelden de volgende voorwaarden: a. de aios doet een aanvraag tot het volgen van de opleiding in deeltijd aan de MSRC onder overlegging van het (aangepaste) en door de opleider goedgekeurde opleidingsschema; b. de duur van de hele of het betreffende gedeelte van de opleiding wordt naar rato verlengd, tengevolge waarvan de momenten waarop een voortgangsgesprek of een beoordelingsgesprek plaatsvindt dienovereenkomstig worden verlegd; c. het opleidingsschema is zodanig aangepast, dat ten volle aan alle opleidingseisen kan worden voldaan waarbij de continuïteit van de opleiding gewaarborgd is; d. wanneer een gedeelte van de opleiding in deeltijd wordt gevolgd wordt gedurende de gehele periode van dit gedeelte hetzelfde deeltijdpercentage aangehouden; e. de opleiding in deeltijd beslaat ten minste de helft van een volledige werkweek. Daarbij geldt dat de opleiding uitsluitend in afgeronde percentages van tientallen variërend van 50% tot 90% in deeltijd kan worden gevolgd. De frequentie van de diensten wordt naar rato aangepast. 2. Artikel B.11. is van overeenkomstige toepassing. 10
B.14. Onderbreking 1. De opleiding kan uitsluitend worden onderbroken bij verlof op basis van wettelijke regelingen, bij opschorting van de opleiding tengevolge van een geschil als bedoeld in titel II en het doen van klinisch wetenschappelijk onderzoek als bedoeld in titel I, paragraaf I-C. 2. Vakantie op basis van het in de betreffende arbeidsvoorwaarden geregelde aantal dagen wordt niet als onderbreking aangemerkt. 3. Voor klinisch wetenschappelijk onderzoek gelden de bepalingen in titel I, paragraaf I-C. 4. In het geval van onderbreking , bedoeld in het eerste lid, behoeft geen compensatie plaats te vinden indien de opleiding ten hoogste twintig dagdelen per opleidingsjaar wordt onderbroken. 5. In het geval van onderbreking, bedoeld in het eerste lid, vindt volledige compensatie plaats van het meerdere indien de opleiding meer dan twintig dagdelen per opleidingsjaar wordt onderbroken. 6. De aios doet van de onderbreking zo spoedig mogelijk, en in geval van zwangerschap of ouderschapsverlof voorafgaand aan de onderbreking, mededeling aan de opleider en de opleidingsinrichting. 7. Indien de opleiding gedurende één jaar of meer, al dan niet aaneengesloten is onderbroken, wordt de MSRC hiervan onverwijld op de hoogte gesteld. De MSRC kan in dat geval bepalen dat een gedeelte van de reeds gevolgde opleiding opnieuw gevolgd wordt. 8. Artikel B.11. is van overeenkomstige toepassing. B.15. Vrijstelling 1. De aios kan worden vrijgesteld van het volgen van een of meer delen van de opleiding als hij voldoet aan de criteria bedoeld in artikel B.17. 2. De aios die meent dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling als bedoeld in het eerste lid doet daarvan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken nadat zekerheid is verkregen over de opleidingsplaats, schriftelijk mededeling aan de opleider. B.16. Aanvraag tot vrijstelling 1. De aanvraag tot vrijstelling wordt uiterlijk vóór de aanvang van het eerste opleidingsjaar bij de MSRC ingediend. 2. De aanvraag tot vrijstelling kan zowel door de opleider en de aios gezamenlijk, als zelfstandig door de aios bij de MSRC worden ingediend. 3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de volgende informatie: a. naam en adres van de aios en een bewijs van inschrijving in het artsregister als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG; b. een nauwkeurige omschrijving van de verrichte medische werkzaamheden; c. de naam van de opleidingsinrichting of de instelling indien er sprake is van klinisch wetenschappelijk onderzoek, en de periode gedurende welke deze werkzaamheden zijn verricht; d. de namen en de functies van de personen onder wiens leiding en toezicht de werkzaamheden zijn verricht; e. een schriftelijke beoordeling afgegeven door degene bij wie de werkzaamheden zijn verricht. 1. Binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, beslist de MSRC of de aanvraag in beginsel kan leiden tot vrijstelling. De beslissing wordt aan de aios gezonden, in afschrift aan de opleider. 2. Uiterlijk voor het einde van het eerste opleidingsjaar en in het geval bedoeld in artikel B.17., vierde lid, uiterlijk voor het einde van het eerste jaar van de vervolgopleiding, beoordeelt de opleider op basis van ten minste twee voortgangsgesprekken of effectuering van de vrijstelling gerechtvaardigd is. Indien dat oordeel positief uitvalt wordt het opleidingsschema definitief aangepast. B.17. Criteria voor vrijstelling 1. Vrijstelling kan worden verkregen als er sprake is van medisch specialistische ervaring: a. verkregen buiten het kader van de opleiding dat verband houdt met het medisch specialisme waarvoor de opleiding zal worden gevolgd. Hieronder wordt ook verstaan medisch specialistische ervaring verkregen door het verrichten van klinisch wetenschappelijk onderzoek; b. opgedaan na het examen tot arts in een opleidingsinrichting tenzij er sprake is van klinisch wetenschappelijk onderzoek; c. opgedaan in een periode die eindigt ten hoogste een jaar voorafgaand aan de opleiding; d. met een duur van ten minste 12 maanden. 2. De vrijstelling bedraagt ten hoogste 12 maanden en bedraagt ten hoogste de helft van de periode waarin de 11
3.
4.
5. 6.
kennis en ervaring zijn opgedaan. Indien de kennis en ervaring bestaan uit het verricht hebben van klinisch wetenschappelijk onderzoek bedraagt de vrijstelling zes maanden, tenzij in de opleidingseisen van het betrokken medisch specialisme door middel van een vrij jaar of anderszins bepalingen met betrekking tot een langere periode van klinisch wetenschappelijk onderzoek zijn opgenomen. In het geval dat de vrijstelling wordt gevraagd voor een deel van de vooropleiding van een samengestelde opleiding wordt de vrijstelling van de opleidingsduur toegekend voor zover het betreft ervaring opgedaan in het vakgebied van de vooropleiding. In het geval dat vrijstelling wordt gevraagd voor een deel van de vervolgopleiding van de samengestelde opleiding wordt de vrijstelling toegekend voor zover het betreft ervaring opgedaan in het vakgebied van de vervolgopleiding. De MSRC kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het eerste lid, onder c. In afwijking van het tweede lid kan volledige vrijstelling voor de vooropleiding worden verkregen, indien de vooropleiding is voltooid in het kader van de opleiding in een ander medisch specialisme met dezelfde vooropleiding.
B.18. Verlenging 1. Indien om redenen bedoeld in artikel B.3., derde lid, verlenging van de opleiding noodzakelijk wordt geacht stelt de opleider ten minste drie maanden voor het beoogde einde van de opleiding de aios hiervan in kennis. 2. De opleiding kan met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd. Indien de opleiding in deeltijd wordt gevolgd wordt deze periode naar rato aangepast. 3. De opleider stelt een gemotiveerd voorstel tot verlenging van de opleiding op en vraagt terzake goedkeuring aan de MSRC. 4. De MSRC beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag over het voorstel. 5. Artikel B.11. is van overeenkomstige toepassing. Paragraaf I-C
Opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek
B.19. Combinatie opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek 1. De aios heeft de mogelijkheid de opleiding tot medisch specialist onder artikel B.20. gestelde voorwaarden te combineren met het verrichten van klinisch wetenschappelijk onderzoek. 2. Indien door het combineren, bedoeld in het eerste lid, de opleiding wordt onderbroken bedoeld in artikel B.14., wordt de opleiding voltooid binnen de in artikel B.3. bedoelde opleidingsduur verlengd met de duur van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, met een maximum van drie jaar. B.20. Randvoorwaarden Aan het combineren van de opleiding met het klinisch wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel B.19., eerste lid, zijn de volgende voorwaarden verbonden: a. het door de aios met de opleider en de onderzoeksbegeleider gezamenlijk opgestelde opleidingsschema is goedgekeurd door de MSRC; b. ten minste een jaar van het klinisch wetenschappelijk onderzoek vindt plaats na aanvang van de opleiding voor het betreffende medisch specialisme en binnen de voltooiing daarvan; c. de aios kan pas aanvangen met de combinatie van de opleiding met klinisch wetenschappelijk onderzoek indien de MSRC het opleidingsschema heeft goedgekeurd; d. gedurende het klinisch wetenschappelijk onderzoek blijft de aios betrokken bij de opleiding. B.21. Aanvraag voor beoordeling opleidingsschema 1. De aios dient de aanvraag om goedkeuring van het met de opleider en de onderzoeksbegeleider opgestelde opleidingsschema bij de MSRC in. 2. De MSRC neemt de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in behandeling nadat de opleidingsinrichting de MSRC schriftelijk heeft bericht dat de aios de opleiding kan aanvangen of voortzetten. 3. De MSRC beslist binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen. Een afschrift van deze beslissing wordt verzonden aan de opleider, de onderzoeksbegeleider en de opleidingsinrichting. B.22. Overige bepalingen 1. Gedurende de periode dat de aios de opleiding tot medisch specialist volgt is hoofdstuk B, met uitzondering van artikel B.16., eerste lid en B.17., eerste lid, onder c, alsmede het betreffende specifieke besluit onverkort van toepassing op dat gedeelte van de opleiding. 2. Gedurende de periode dat de aios het klinisch wetenschappelijk onderzoek uitvoert zijn de artikelen B.13., 12
3. 4.
B.14., B.5., eerste lid onder a, b, c, j en k, voorzover er sprake is van patiëntenzorg, en B.11. van overeenkomstige toepassing. Het tussentijds afbreken van het klinisch wetenschappelijk onderzoek vormt geen beletsel voor het voltooien van de opleiding tot medisch specialist. Bij tussentijds afbreken van het wetenschappelijk onderzoek wordt het opleidingsschema gewijzigd en is artikel B.11. van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf I-D
De stage
B.23. Stage Voor een stage gelden de volgende eisen: a. de duur van de stage bedraagt maximaal één jaar; b. de aios besteedt 80% of meer van de dagtaak aan de stage; c. de patiëntenpopulatie is specifiek voor dat gedeelte van de opleiding waarop de stage is gericht. Paragraaf I-E
Gedeeltelijke opleiding buiten Nederland
B.24. Met voorafgaande toestemming MSRC 1. De aios die een gedeelte van de opleiding tot medisch specialist buiten Nederland wenst te volgen en die deze periode geheel of gedeeltelijk wil laten meetellen voor de in Nederland reeds gevolgde of nog te volgen opleiding, dient hiertoe vooraf de toestemming van de MSRC te verkrijgen. 2. De aios dient in het geval, bedoeld in het eerste lid, bij de MSRC een schriftelijke aanvraag in, waarin in elk geval is vermeld in welke inrichting buiten Nederland, bij welke specialist en gedurende welke periode hij zal worden opgeleid. De aios verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. 3. De plenaire visitatiecommissie van de betrokken wetenschappelijke medisch specialisten vereniging en de opleider in Nederland dienen schriftelijk met de aanvraag in te stemmen. 4. Indien de MSRC de gevraagde toestemming verleent, vermeldt zij gedurende welke periode de opleiding buiten Nederland zal worden gevolgd en tevens voor welke tijdsduur deze periode als opleiding in Nederland zal worden aangemerkt. B.25. Zonder voorafgaande toestemming MSRC 1. De aios die zonder de door de MSRC verleende toestemming, bedoeld in artikel B.24., eerste lid, buiten Nederland een gedeelte van de opleiding tot medisch specialist heeft gevolgd, kan bij de MSRC een aanvraag indienen tot vrijstelling van één of meer onderdelen van de opleiding in Nederland. 2. De aios dient daartoe voor de aanvang van de opleiding in Nederland bij de MSRC een door de opleider ondersteunde schriftelijke aanvraag in, waarin is aangegeven in welke inrichting buiten Nederland, bij welke specialist en gedurende welke periode hij is opgeleid. Een beoordeling, afgegeven door de betrokken specialist, is bijgevoegd. De aios verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. 3. De MSRC neemt haar beslissing of de buiten Nederland gevolgde opleiding kan meetellen in het kader van de opleiding in Nederland niet eerder dan nadat de betrokken aios gedurende ten minste één jaar in opleiding is, gehoord de plenaire visitatiecommissie van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging en de opleider. 4. Bij de beoordeling van de aanvraag neemt de MSRC de criteria voor vrijstelling als genoemd in artikel B.17., eerste lid, onder c en d, tweede, derde en vierde lid in acht. 5. De MSRC kan in bijzondere gevallen, gehoord de plenaire visitatiecommissie van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging en de opleider, bepalen dat een langere periode dan bedoeld in het vierde lid als opleiding kan meetellen. B.26. Laatste jaar van de opleiding 1. De aios die een gedeelte van de opleiding buiten Nederland wenst te volgen of heeft gevolgd, volgt ten minste het laatste jaar van de opleiding bij een opleider in een opleidingsinrichting in Nederland. 2. De MSRC kan van het eerste lid in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.
13
Titel II
Geschillen
B.27. Commissie voor Geschillen (CvG) 1. Er is een CvG inzake opleidingsaangelegenheden. De leden van de CvG worden benoemd, geschorst en ontslagen door het overleg van voorzitters van de registratiecommissies, bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Regeling. 2. De CvG is samengesteld als volgt: a. zes leden: i. een lid en een plaatsvervangend lid zijn ingeschreven in één van de door de MSRC ingestelde registers voor medisch specialisten en worden bindend voorgedragen door het CCMS; ii. een lid en een plaatsvervangend lid zijn ingeschreven in één van de door de SGRC ingestelde registers voor sociaal-geneeskundigen en worden bindend voorgedragen door het CSG; iii. een lid en een plaatsvervangend lid zijn ingeschreven in één van de door de HVRC ingestelde registers voor huisartsen, verpleeghuisartsen en artsen voor verstandelijk gehandicapten en worden bindend voorgedragen door het CHVG; iv. een lid is ingeschreven in een van de opleidingsregisters van de MSRC, de SGRC of de HVRC en maakt deel uit van een pool van artsen in opleiding die benoemd zijn op bindende voordracht van de LVAG, het LOSGIO, de LOVAH, de VVIO en de AVGIO-commissie. Dit lid wordt ad hoc en afhankelijk van de aard van het geschil door de voorzitter van de CvG aan de CvG toegevoegd; v. twee leden zijn ingeschreven in één van de registers van de MSRC, de SGRC of de HVRC en maken deel uit van een pool van specialisten die benoemd zijn op bindende voordracht van de betreffende koepelorganisatie danwel beroeps- of wetenschappelijke verenigingen die een recht van voordracht hebben van leden in de registratiecommissies, genoemd in artikel 1 van de Regeling. Deze leden worden ad hoc en afhankelijk van de aard van het geschil door de voorzitter van de CvG aan de CvG toegevoegd. b. een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter: beiden tevens gewoon lid met de hoedanigheid van meester in de rechten en in het dagelijks leven praktiserend jurist. Deze leden worden bindend voorgedragen door het overleg van voorzitters van de registratiecommissies. 3. De leden en de plaatsvervangend leden van de CvG kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een college of registratiecommissie. Evenmin kunnen zij zitting hebben in het bestuur van of werkzaam zijn bij de KNMG of één van haar beroepsverenigingen. 4. Personen die betrokken zijn bij een geschil als bedoeld in artikel B.28. of bij een partij in dat geschil, kunnen geen deel uitmaken van de CvG. 5. De algemeen directeur van de KNMG voegt aan de CvG een ambtelijk secretaris toe. B.28. Competentie Commissie voor Geschillen 1. De CvG neemt kennis van alle geschillen met betrekking tot de naleving van dit besluit , de specifieke besluiten, de beleidsregels van de registratiecommissies, telkens inzake de vorm, de inhoud en de duur van de opleiding en geschillen verband houdend met het inschrijven van de arts in het opleidingsregister, voorzover de Algemene wet bestuursrecht of de Regeling niet van toepassing zijn. 2. Van een geschil is sprake zodra een van de betrokken partijen uitdrukkelijk schriftelijk kenbaar maakt dat er een geschil is. 3. De CvG toetst een geschil integraal.
14
Hoofdstuk C
De erkenning tot opleider en opleidingsinrichting
Titel I
De opleider, de plaatsvervangend opleider en de stageopleider
Paragraaf I-A
Eisen voor erkenning van de medisch specialist tot opleider
C.1. De eisen voor erkenning De MSRC erkent een medisch specialist als opleider indien hij aan de volgende algemene eisen voldoet: a. hij is ten minste vijf jaar voor het medische specialisme waarvoor hij als opleider erkend wil worden, en niet tevens voor een ander medisch specialisme, in het desbetreffende register van medisch specialisten ingeschreven en actief als medisch specialist werkzaam; b. hij beschikt over didactische kwaliteiten; c. hij beschikt over organisatorische kwaliteiten; d. hij is wetenschappelijk actief en heeft wetenschappelijke interesse; e. hij is bereid co-assistenten en aios op te leiden; f. hij is in een voor het betreffende medisch specialisme erkende opleidingsinrichting werkzaam op een zodanige wijze dat hij de eindverantwoordelijkheid als opleider daadwerkelijk en naar behoren kan dragen; g. hij is lid van de betreffende wetenschappelijke specialistenvereniging; h. hij voert gestructureerd overleg met andere relevante hulpverleners; i. hij maakt deel uit van en geeft leiding aan een opleidingsgroep als bedoeld in artikel C.2. en legt de specifieke taken en verplichtingen van leden van de opleidingsgroep schriftelijk vast; j. hij is op aanwijzing van de MSRC bereid aios op te leiden, die een nieuwe opleidingsplaats zoeken in het geval een aios door de CvG in het gelijk is gesteld of in de gevallen als bedoeld in artikel C.28. C.2. Opleidingsgroep De leden van de opleidingsgroep dienen aan de volgende eisen te voldoen: a. algemeen: i. zij hebben elk een gedifferentieerd activiteiten- en belangstellingsterrein binnen het vakgebied van het betreffende medische specialisme terwijl hun gezamenlijke kennis en vaardigheden elkaar aanvullen; ii. zij ondersteunen de opleiding en de aanvraag daarvoor en zijn op de hoogte van de opleidingseisen alsmede van de eindtermen van de opleiding; iii. zij waarborgen dat minimaal één van de leden van de opleidingsgroep op de betreffende locatie aanwezig en beschikbaar is voor de aios; b. met betrekking tot de patiëntenzorg: i. zij stellen een generaal dagelijks rapport in en houden dit in stand; ii. zij voldoen bij de uitoefening van het specialisme aan de kwaliteitseisen van de betreffende wetenschappelijke medisch specialisten vereniging; c. met betrekking tot opleiding en onderwijs: i. zij houden regelmatig stafbesprekingen, klinische conferenties en refereerbijeenkomsten waarbij in beginsel alle leden van de opleidingsgroep aanwezig zijn; ii. zij houden in het kader van onderlinge toetsing probleemoplossende patiëntenbesprekingen. Paragraaf I-B
Verplichtingen van de opleider
C.3. Verplichtingen opleider De opleider heeft de volgende verplichtingen: a. algemeen: i. hij ziet er op toe dat de leden van de opleidingsgroep aan hun verplichtingen voldoen; ii. hij verstrekt de MSRC op haar verzoek te allen tijde alle gevraagde informatie over de opleiding; iii. hij ziet er op toe dat de aios een portfolio bijhoudt en controleert dat het portfolio voldoet aan de opleidingseisen; iv. hij meldt de MSRC de voor de opleiding of de aios relevante wijzigingen; v. hij houdt zich aan de instructieregeling die op grond van de modelinstructie, bedoeld in artikel C.12., eerste lid onder a. iv., is opgesteld door de betreffende opleidingsinrichting; vi. hij voert zijn taken voortvloeiende uit artikel B.6, B.7, B.9, B.10, B.11, B.13, B.16, B.18, B.20, B.24 en B.25 zelf uit. b. met betrekking tot opleiding en onderwijs: 15
c.
i. hij participeert desgevraagd actief in de centrale opleidingscommissie; (vervallen)
C.4. Opleidingsgroep De leden van de opleidingsgroep hebben de volgende verplichtingen: a. algemeen: i. zij dragen zorg voor de begeleiding van de aios; ii. zij houden ten minste vier maal per jaar een vergadering met aios uitsluitend ter bespreking van opleidingszaken; iii. zij dragen er zorg voor dat de aios zijn verplichtingen, bedoeld in dit besluit en de specifieke besluiten, kan nakomen; b. met betrekking tot de patiëntenzorg: i. zij zien er op toe dat de door de aios verzorgde ziektegeschiedenissen en medische correspondentie aan door de beroepsgroep te stellen eisen voldoet en dat bij belangrijke beslissingsmomenten in de behandeling de aantekening geplaatst wordt dat in overleg met met name genoemde medisch specialisten onderscheidenlijk de opleiders tot een bepaald beleid is besloten; ii. zij geven uitsluitend aanwijzingen die relevant zijn voor en in het belang zijn van de opleiding en van de patiëntenzorg en houden rekening met de vorderingen in de vakbekwaamheid van de aios; iii. zij zien er regelmatig op toe dat de door de aios verrichte werkzaamheden voldoen aan de algemene competenties zoals neergelegd in artikel B.2. derde lid alsmede aan de specialismegebonden competenties, bedoeld in artikel B.2., tweede lid, en houden supervisie op de aios; c. met betrekking tot opleiding en onderwijs: i. zij besteden voldoende tijd aan de opleiding en nemen het daarmee samenhangende werk op zich; ii. zij participeren actief in voor de opleiding verplichte onderwijsactiviteiten; iii. zij dragen er zorg voor dat er tussen de aios en andere medische specialisten voldoende contact is; d. met betrekking tot bij- en nascholing: i. zij houden hun kennis en inzicht als medisch specialist op peil door het regelmatig deelnemen aan geaccrediteerde bij- en nascholingsactiviteiten; ii. zij volgen systematisch geaccrediteerde bijscholing met didactische aspecten ten behoeve van de opleiding; e. met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling: i. zij bevorderen klinisch wetenschappelijk onderzoek van de leden van de opleidingsgroep en de aios, hetgeen blijkt uit publicaties en voordrachten. Paragraaf I-C C.5. 1. 2. 3. 4.
C.6. 1.
2. 3. 4. 5.
De plaatsvervangend opleider en de waarnemer
Eisen voor erkenning van medisch specialist tot plaatsvervangend opleider De MSRC erkent een medisch specialist als plaatsvervangend opleider indien hij voldoet aan de eisen, genoemd in artikel C.1. en op dezelfde afdeling, al dan niet op dezelfde locatie, werkzaam is. De aanvraag tot erkenning als plaatsvervangend opleider gaat vergezeld van de schriftelijke instemming van de opleider. Bij afwezigheid van de opleider treedt de plaatsvervangend opleider in de rechten en plichten van de opleider. Met inachtneming van het derde lid vervalt de erkenning van de plaatsvervangend opleider per direct twee jaar na de datum waarop de plaatsvervangend opleider de taak van de opleider heeft overgenomen. In het tweede jaar van deze periode mogen geen nieuwe aios worden aangesteld. Eisen voor aanwijzing van medisch specialist als waarnemer Indien de MSRC geen plaatsvervangend opleider heeft erkend en de opleider zijn werkzaamheden als opleider gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden niet kan of heeft kunnen verrichten, delen de opleider of de opleidingsinrichting zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na het verstrijken van genoemde periode, schriftelijk aan de MSRC mee door wie de functie van opleider wordt waargenomen. Is de opleider hiertoe niet in staat dan zal uitsluitend de opleidingsinrichting zorg dragen voor deze berichtgeving aan de MSRC. De periode van waarneming bedraagt ten hoogste zes maanden. De waarnemer maakt deel uit van de opleidingsgroep. De MSRC kan aan de waarneming, bedoeld in het eerste lid, voorwaarden verbinden. Gedurende de periode van waarneming kunnen geen nieuwe aios worden aangesteld. 16
Paragraaf I-D C.7. 1. 2.
C.8. 1.
2. C.9. 1.
2.
De stageopleider
De stageopleider Ten behoeve van het verzorgen van een stage bij een opleidingsinrichting waar uitsluitend één stage kan worden gevolgd kan de MSRC een medisch specialist erkennen als stageopleider. De stageopleider is verantwoordelijk voor dat gedeelte van de opleiding dat betrekking heeft op de stage die bij hem wordt gelopen. Eisen voor erkenning van medisch specialist tot stageopleider De MSRC erkent een medisch specialist als stageopleider, indien hij voldoet aan de eisen genoemd in artikel C.1., eerste lid, onder a, b, d en f, artikel C.4., artikel C.6. voor zover dit de betreffende stage betreft en hij aantoont een specifieke interesse in en kennis op het vakgebied van de betreffende stage te hebben. In specifieke besluiten kunnen per medisch specialisme afwijkende eisen worden gesteld. Verplichtingen stageopleider De stageopleider heeft de volgende verplichtingen: a. hij draagt er zorg voor dat er voor de aios voldoende tijd beschikbaar is voor theoretische verdieping van het betreffende gedeelte van de opleiding; b. hij draagt er zorg voor dat de aios kan profiteren van de bijzondere kennis van de stafleden en van het wetenschappelijk klimaat van de afdeling van de opleidingsinrichting; In specifieke besluiten kunnen per medisch specialisme afwijkende verplichtingen worden gesteld.
Titel II
De opleidingsinrichting
Paragraaf II-A
Eisen voor de erkenning van de inrichting tot opleidingsinrichting voor de totale opleiding op één locatie
C.10. Eisen voor erkenning 1. De inrichting voldoet aan de volgende eisen: algemeen: a. zij legt de samenwerking van medisch specialisten ten behoeve van de opleiding vast alsmede de relatie tussen de opleiders, de aios en andere bij de opleiding betrokken medisch specialisten; b. zij beschikt over een bibliotheek waarin de belangrijkste recente boeken en periodieken op het gebied van het desbetreffende medische specialisme, de randgebieden en de basisvakken aanwezig zijn, daaronder begrepen informatie op het terrein van de medische ethiek en het gezondheidsrecht. Voorts is een handbibliotheek en een elektronisch of vergelijkbaar informatiesysteem of vergelijkbare moderne middelen tot ontsluiting van literatuur beschikbaar voor directe raadpleging; c. zij beschikt over voldoende instrumentarium, ruimten en andere faciliteiten om een goede opleiding voor het desbetreffende medische specialisme te kunnen waarborgen; d. zij beschikt over een pathologisch, een klinisch-chemisch en een medisch-microbiologisch laboratorium. De hoofden van deze diensten zijn bereid de aios voor te lichten over de onderzoeksmethodieken, welke ten behoeve van de patiënten worden toegepast; e. zij draagt zorg voor deelname van de leden van de opleidingsgroep aan de kwaliteitsvisitatie van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging volgens de systematiek van die wetenschappelijke vereniging; f. in de opleidingsinrichting voor een bepaald medisch specialisme is een opleider en een plaatsvervangend opleider voor dat medisch specialisme werkzaam; met betrekking tot opleiding en onderwijs: g. zij beschikt over één of meer samenwerkingsovereenkomsten met één of meer opleidingsinrichtingen waar aios delen van de opleiding in een medisch specialisme volgen, tenzij aios de hele opleiding in de opleidingsinrichting volgen. De samenwerkingsovereenkomst is in overeenstemming met de Standaard Samenwerkingsovereenkomst zoals vastgesteld door de MSRC in overleg met het CCMS. In specifieke besluiten kunnen aanvullende bepalingen worden opgenomen; h. zij stelt de opleiders in staat de medisch specialisten die betrokken zijn bij de opleiding te verplichten tot samenwerking in een opleidingsgroep; 17
i.
2. 3.
4.
indien er opleidingen voor meer dan één medisch specialismen worden gegeven is een centrale opleidingscommissie als bedoeld in artikel C.13. aanwezig; j. zij is bereid op aanwijzing van de MSRC aios toe te laten, die een nieuwe opleidingsplaats zoeken in het geval een aios door de CvG in het gelijk is gesteld of in de gevallen als bedoeld in artikel C.28.; k. zij is bereid co-assistenten en aios toe te laten, een en ander in overeenstemming met de opleider. In specifieke besluiten kan voor medisch specialismen van het eerste lid, onder d, worden afgeweken. In specifieke besluiten kan voor medisch specialismen bepaald worden dat een polikliniek aanwezig is en kan tevens bepaald worden hoe groot het minimaal aantal nieuw ingeschreven poliklinische patiënten per jaar moet zijn. De MSRC kan van het eerste lid, onder f, ontheffing verlenen van de eis dat er een plaatsvervangend opleider werkzaam moet zijn, op voorwaarde dat ten minste één andere medisch specialist voor dat medisch specialisme binnen de opleidingsinrichting werkzaam is.
Paragraaf II-B
Aanvullende eisen voor de erkenning van de inrichting tot opleidingsinrichting voor de totale opleiding op meerdere locaties
C.11. Aanvullende eisen bij meerdere locaties 1. In aanvulling op artikel C.10. geldt voor een inrichting op meerdere locaties dat: a. er sprake is van een bestuurlijke eenheid, waaronder alle locaties vallen; b. de aan de opleiding deelnemende medisch specialisten één opleidingsgroep vormen. 2. In afwijking van het eerste lid onder a. kan in een uitzonderingssituatie een inrichting worden erkend als opleidingsinrichting indien er een overeenkomst bestaat met de andere inrichting waar (een deel van) de opleiding wordt verzorgd, waarin is vastgelegd dat de opleider verantwoordelijk is voor het functioneren van de opleiding op beide inrichtingen; 3. De in het tweede lid bedoelde uitzonderingssituatie is aanwezig als: a. de inrichting kan aantonen niet in aanmerking te komen voor erkenning van de opleiding of een gedeelte daarvan op basis van artikel C.10, C.11, eerste lid en paragraaf II E; en b. de opleiding in het betreffende medische specialisme niet of niet volledig mogelijk is zonder afwijking van het eerste lid onder a. 4. De in het tweede lid bedoelde overeenkomst is in overeenstemming met de Standaard Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijke opleidingseenheid zoals door de MSRC in overleg met het CCMS is vastgesteld. 5. Uit de erkenning blijkt duidelijk welke locaties voor de opleiding worden erkend. Paragraaf II-C
Verplichtingen voor de opleidingsinrichting voor de totale opleiding op één locatie
C.12. Verplichtingen opleidingsinrichting 1. De opleidingsinrichting heeft de volgende verplichtingen: a. algemeen: i. het aantal daadwerkelijk binnen de opleidingsinrichting werkzame aios voor een medisch specialisme uitgedrukt in fte’s bedraagt ten hoogste 1,5 maal het gezamenlijk aantal medisch specialisten uitgedrukt in fte’s van het betreffende medische specialisme dat in de opleidingsinrichting werkzaam en daadwerkelijk bij de opleiding betrokken is; ii. zij stelt de aios, de opleider en de opleidingsgroep in de gelegenheid de eisen en verplichtingen op grond van dit besluit en de specifieke besluiten na te komen; iii. zij neemt jaarlijks een paragraaf op in een jaarverslag over de opleidingsactiviteiten gedurende het kalenderjaar; iv. zij verstrekt de aios vóór aanvang van de opleiding een modelinstructie en alle relevante protocollen; v. zij meldt de MSRC de voor de opleiding of de aios relevante wijzigingen; vi. zij houdt zich aan de onder iv. bedoelde modelinstructie en protocollen. b. met betrekking tot opleiding en onderwijs: i. wanneer de functie van opleider vacant komt als bedoeld in artikel C.5., derde lid, deelt de opleidingsinrichting dit uiterlijk binnen één maand schriftelijk mede aan de MSRC, onder vermelding van de ingangsdatum van de waarneming. 2. De MSRC kan, gehoord de plenaire visitatiecommissie, voor een beperkte tijd en onder voorwaarden 18
ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder a, onderdeel i. C.13. Centrale opleidingscommissie 1. De centrale opleidingscommissie fungeert als overlegorgaan ter handhaving en bevordering van een optimaal en veilig opleidingsklimaat en heeft daartoe de volgende taken: a. algemeen: i. het overleggen over raakvlakken tussen de verschillende medisch specialistische opleidingen; ii. het voorbereiden op visitaties; iii. het bespreken van algemene belangen van de aios; iv. het bespreken van kritiekpunten van de zijde van opleiders en aios; v. het bemiddelen bij geschillen in gevallen als bedoeld in artikel B.28.; vi. het jaarlijks opstellen van een jaarverslag over de opleidingsactiviteiten gedurende het kalenderjaar; b. opleiding en onderwijs: i. het bewaken van de kwaliteit van de in het ziekenhuis aanwezige opleidingen; ii. het overleggen over algemene en specifieke opleidingsaangelegenheden. 2. De centrale opleidingscommissie is samengesteld uit: a. de opleiders in het ziekenhuis of vertegenwoordigers daarvan, welke eveneens medisch specialisten zijn; b. een lid van de directie van de opleidingsinrichting; c. twee vertegenwoordigers van de in de opleidingsinrichting aanwezig zijnde aios; d. een vertegenwoordiging van de niet voor de opleiding erkende medische specialismen. 3. De centrale opleidingscommissie stelt een reglement van orde vast waarin in ieder geval is geregeld dat: a. uit haar midden een voorzitter en een secretaris worden gekozen; b. ten minste vier maal per jaar wordt vergaderd; c. de vergaderingen worden genotuleerd. Paragraaf II-D
Aanvullende verplichtingen voor de opleidingsinrichting op meerdere locaties
C.14. Aanvullende verplichtingen bij meerdere locaties 1. In aanvulling op paragraaf II-C geldt voor een opleidingsinrichting op meerdere locaties dat: a. voor iedere locatie afzonderlijk het aantal daadwerkelijk op de locatie werkzame aios voor een medisch specialisme uitgedrukt in fte’s ten hoogste 1,5 maal het gezamenlijk aantal medisch specialisten uitgedrukt in fte’s van het betreffende medische specialisme bedraagt dat in de betreffende locatie werkzaam en daadwerkelijk bij de opleiding betrokken is; b. tussen de verschillende locaties een aantoonbare eenheid bestaat in de opleiding, tot uitdrukking komend in op elkaar afgestemde opleidingsdelen, gezamenlijke opleidingsmomenten en één opleider. 2. De MSRC kan voor een beperkte tijd en onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder a. Paragraaf II-E
De opleidingsinrichting voor een gedeelte van de opleiding of een stage
C.15. Samenwerkingsovereenkomsten (vervallen) C.16. Eisen en verplichtingen voor de erkenning gedeelte opleiding 1. De eisen en verplichtingen genoemd in paragraaf II-A tot en met II-D zijn van overeenkomstige toepassing. 2. Uit de erkenning blijkt duidelijk voor welke onderdelen van de opleiding en voor welke opleidingsduur de inrichting wordt erkend. C.17. Eisen en verplichtingen voor de erkenning van een opleidinginrichting voor een stage 1. Een inrichting waar uitsluitend één stage kan worden gevolgd voldoet aan de volgende eisen: a. de inrichting heeft één of meer samenwerkingsovereenkomsten genoemd in artikel C.10., eerste lid onder g.; b. in de inrichting een stageopleider aanwezig is; c. naast de stageopleider altijd een medisch specialist van het betreffende specialisme aanwezig is die 19
als waarnemer fungeert bij afwezigheid van de stageopleider; de duur van de stage bedraagt ten hoogste één jaar; de inrichting toont aan dat de patiëntenpopulatie specifiek is voor dat gedeelte van de opleiding waarop de stage is gericht Voor een stage gelden de volgende verplichtingen: a. er is voor de aios voldoende tijd beschikbaar voor theoretische verdieping van het betreffende onderdeel van de opleiding; b. de aios moet kunnen profiteren van de bijzondere kennis van de stafleden en van het wetenschappelijk klimaat van de afdeling; c. de verplichtingen bedoeld in artikel C.12. zijn van overeenkomstige toepassing. De inrichting waar de stage plaatsvindt kan over meerdere locaties verspreid zijn. In dat geval zijn het eerste, tweede lid en artikel C.14. van overeenkomstige toepassing. Uit de erkenning blijkt duidelijk voor welke stage en voor welke stageduur de inrichting wordt erkend. d. e.
2.
3. 4.
Titel III
Procedure erkenning opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider en opleidingsinrichting
C.18. Aanvraag erkenning 1. De aanvraag tot erkenning tot opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider of opleidingsinrichting wordt door de betreffende medisch specialist respectievelijk inrichting, bij de MSRC ingediend op een door de MSRC verstrekt aanvraagformulier onder overlegging van documenten waaruit blijkt dat aan de eisen en verplichtingen van dit besluit en de specifieke besluiten wordt voldaan. 2. De aanvraag voor erkenning tot opleider, plaatsvervangend opleider of stageopleider en de aanvraag voor erkenning van de inrichting tot opleidingsinrichting worden gelijktijdig bij de MSRC ingediend, tenzij de inrichting al is erkend. 3. Tenminste drie maanden voor het verstrijken van de termijn waarvoor de erkenning is verleend wordt door de betreffende opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider of opleidingsinrichting een schriftelijke aanvraag voor het opnieuw verlenen van de erkenning bij de MSRC ingediend. C.19. Visitatie 1. Alvorens een erkenning wordt verleend of opnieuw wordt verleend doet de MSRC nader onderzoek. 2. Alvorens een erkenning als opleidingsinrichting voor de eerste maal wordt verleend wordt de inrichting gevisiteerd. 3. Indien een erkenning al eerder is verleend kan de opleider, plaatsvervangend opleider of de opleidingsinrichting worden gevisiteerd. 4. Gedurende de periode van de erkenning kan de MSRC tussentijds visitaties laten uitvoeren. 5. De MSRC kan het onderzoek en de visitatie, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zelf uitvoeren of de visitatie door een of meer visitatoren laten uitvoeren. 6. Tijdens het onderzoek of de visitatie verkrijgen de MSRC of de visitatoren inzage in alle noodzakelijke stukken voor de erkenning en hebben toegang tot de gehele inrichting. Tevens zijn de aanvragers beschikbaar voor de MSRC of de visitatiecommissie. 7. Ter uitvoering van de visitaties stelt de MSRC nadere voorschriften vast. C.20. Beslissing tot erkenning 1. Indien niet aan de betreffende eisen voor erkenning is voldaan, kan geen erkenning worden verleend. 2. Indien niet aan de betreffende eisen en verplichtingen voor erkenning wordt voldaan wordt de erkenning niet opnieuw verleend. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, kan de erkenning onder door de MSRC bepaalde voorwaarden opnieuw worden verleend, indien niet aan de betreffende eisen of verplichtingen voor erkenning wordt voldaan en blijkt dat de tekortkomingen incidenteel van aard of van korte duur zullen zijn. 4. De voorwaarden, bedoeld in het derde lid, zijn gericht op het herstellen van de tekortkomingen die zijn geconstateerd ten aanzien van de betreffende eisen of verplichtingen en op de wijze waarop het herstellen gedocumenteerd wordt. 5. De erkenning van de opleider, de plaatsvervangend opleider en de opleidingsinrichting geschiedt onder eensluidende voorwaarden. 6. De MSRC deelt haar beslissing, bedoeld in het eerste, tweede of het derde lid, schriftelijk mede aan de opleider, de opleidingsinrichting en de betrokken aios onder toezending van het visitatierapport. 20
C.21. Duur erkenning 1. Een erkenning wordt voor vijf jaar verleend. 2. De MSRC kan, gehoord de plenaire visitatiecommissie van de betrokken wetenschappelijke medisch specialisten vereniging, een medisch specialist die niet of niet volledig voldoet aan de eisen voor erkenning, als opleider, plaatsvervangend opleider of stageopleider erkennen op grond van diens bijzondere kwaliteiten. 3. In afwijking van het eerste lid kan de MSRC bij een eerste erkenning besluiten tot een erkenning voor een kortere periode dan vijf jaar. 4. In afwijking van het eerste lid kan de MSRC een erkenning opnieuw verlenen voor een kortere periode, indien niet aan de verplichtingen voor erkenning wordt voldaan en uit de bevindingen van de visitatiecommissie blijkt dat de tekortkomingen incidenteel van aard of van korte duur zullen zijn. 5. De duur van een erkenning van een opleider, plaatsvervangend opleider of stageopleider kan niet de resterende duur van een bestaande erkenning van een opleidingsinrichting, waaraan de opleider is verbonden, overstijgen. C.22. Ingangsdatum erkenning 1. Indien een erkenning voor de eerste maal wordt verleend bepaalt de MSRC de ingangsdatum van de erkenning. 2. Indien een erkenning opnieuw wordt verleend geldt deze vanaf de einddatum van de vorige erkenning. C.23. Eén opleidingsinrichting 1. De erkenning als opleider wordt in verband met één opleidingsinrichting gegeven. Deze opleidingsinrichting kan op verschillende locaties gehuisvest zijn. 2. (vervallen) C.24. Alle onderdelen opleiding 1. De erkenning van een inrichting als opleidingsinrichting wordt verleend voor het volgen van alle onderdelen van de opleiding in een medisch specialisme. 2. In afwijking van het eerste lid kan een inrichting als opleidingsinrichting worden erkend voor het volgen van een gedeelte van de opleiding of een stage in een medisch specialisme C.25. Koppeling erkenning opleider en opleidingsinrichting 1. Indien de erkenning van de opleidingsinrichting vervalt, vervalt de erkenning van de opleider, de plaatsvervangend opleider of de stageopleider voor dat medisch specialisme met ingang van dezelfde datum. 2. Zodra de opleidingsinrichting niet voldoet aan de erkenningeis, bedoeld in artikel C.10., eerste lid onder f, en niet is voorzien in waarneming als bedoeld in artikel C.6., vervalt de erkenning van de opleidingsinrichting voor dat medisch specialisme met ingang van dezelfde datum. C.26. Tussentijdse wijziging erkenning 1. Indien de opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider of de opleidingsinrichting de in dit besluit en de specifieke besluiten omschreven eisen en verplichtingen niet nakomt, kan de MSRC besluiten de erkenning: a. voor een nader te bepalen periode te schorsen; b. tussentijds in te trekken; c. om te zetten in een erkenning voor een kortere periode of onder door haar bepaalde voorwaarden. 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt eerst een visitatierapport opgemaakt alvorens de MSRC ter zake een beslissing neemt. 3. De MSRC deelt haar terzake genomen beslissing, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk mede aan de opleider, de opleidingsinrichting en de betrokken aios onder toezending van het visitatierapport. 4. Indien de erkenning van de opleidingsinrichting wordt geschorst of tussentijds wordt ingetrokken, kunnen vanaf dat moment geen nieuwe aios in opleiding worden genomen. C.27. Einde van rechtswege De erkenning van de opleider eindigt van rechtswege: a. bij overlijden van de opleider; b. indien de opleider ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis; 21
c. d. e. f.
indien de opleider ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak al dan niet tijdelijk de bevoegdheid om zijn medisch specialisme uit te oefenen is ontnomen; indien een opleider zijn taak neerlegt of zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd; indien de opleider of de opleidingsinrichting gedurende twee achtereenvolgende jaren geen aios meer heeft opgeleid; indien geen aanvraag voor vernieuwing van een erkenning wordt aangevraagd.
C.28. Voortzetting opleiding bij einde erkenning 1. In geval de erkenning niet opnieuw is verleend, is geschorst, is geëindigd van rechtswege of is ingetrokken zal de MSRC, voor zover nodig in overleg met de betrokken aios, nader bepalen op welke wijze zij hun opleiding kunnen voortzetten. 2. De MSRC kan indien zich een situatie voordoet, bedoeld in het eerste lid, en de aios onevenredig wordt benadeeld van de voor de opleiding gestelde bepalingen ontheffing verlenen.
22
Hoofdstuk D
De registratie en herregistratie van medisch specialisten
Titel I
Inschrijving
D.1. Inschrijving Voor inschrijving in één van de registers van medisch specialisten komt in aanmerking: a. Een arts die met goed gevolg in Nederland de opleiding in een specialisme als bedoeld in artikel A.5. heeft gevolgd en voltooid; b. Een arts, onderdaan van een der landen behorende tot de EER of Zwitserland, die in het bezit is van een in bijlage V.1, punt 5.1.3. van Richtlijn 2005/36/EG vermelde opleidingstitel; c. Een arts, onderdaan van een der landen behorende tot de EER of Zwitserland, die in het bezit is van een andere opleidingstitel dan genoemd in artikel A.3., en die op grond van Richtlijn 2005/36/EG recht heeft op inschrijving; d. Een arts die in het bezit is van een bewijs van het voltooid hebben van een buiten Nederland gevolgde opleiding op wie Richtlijn 2005/36/EG niet van toepassing is en die voldoet aan de eisen voor inschrijving zoals neergelegd in artikel D.4.; e. Een arts die met goed gevolg een beoordelingsstage als bedoeld in paragraaf II-B heeft gevolgd en voltooid; f. Een arts die met goed gevolg een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-C heeft gevolgd en voltooid.
Titel II
Registratie
Paragraaf II-A
Aanvraag registratie
D.2. Registratie arts tot medisch specialist 1. De arts als bedoeld in artikel D.1. eerste lid, sub a dient na voltooiing van de opleiding bij de MSRC een aanvraag in tot registratie in het betreffende register van medisch specialisten. Voorts verschaft hij de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. 2. Indien de aanvraag bedoeld in het eerste lid, meer dan drie maanden na het eind van de opleiding bij de MSRC wordt ingediend dient de arts aan te tonen dat hij voldoet aan de eisen voor herregistratie zoals neergelegd in titel III. 3. Bij de aanvraag tot registratie in het betreffende register van medisch specialisten overlegt de arts die gedeeltelijk buiten Nederland is opgeleid, over de betreffende periode aan de MSRC de schriftelijke bewijsstukken en verstrekt de MSRC desgevraagd alle nadere inlichtingen. 4. De MSRC schrijft de arts die aan alle eisen gesteld in dit besluit en in de specifieke besluiten voldoet en die het door de MSRC daarvoor vastgestelde bedrag heeft voldaan, alsmede voorzover de opleider een positieve beoordeling, bedoeld in artikel B.9., heeft verstrekt, op verzoek van de arts en met inachtneming van het bepaalde in de Regeling in het betreffende register van medisch specialisten in. D.3. Registratie op basis van Richtlijn 2005/36/EEG 1. Indien een arts, als bedoeld in artikel D.1., onder b, in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de MSRC. De aanvraag gaat vergezeld van: a. een bewijs dat hij is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG; b. een bewijs van het voltooid hebben van een opleiding tot medisch specialist, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst. 2. De MSRC schrijft de arts, bedoeld in het eerste lid, na ontvangst van de stukken, genoemd in het eerste lid, in. 3. Indien een arts als bedoeld in artikel D.1., onder c. in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de MSRC. De aanvraag gaat vergezeld van: a. een bewijs dat hij is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG; b. een bewijs van het hebben gevolgd en voltooid van een opleiding in een specialisme met een inhoud en een duur die ten minste gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in een specialisme als
23
4. 5.
bedoeld in artikel A.5., afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst; c. documenten waaruit blijkt over welke beroepservaring hij beschikt alsmede welke aanvullende opleiding en medische bij- en nascholing hij gevolgd heeft. De arts verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Op basis van de in het derde lid overgelegde documenten beoordeelt de MSRC of de door de arts gevolgde en voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme. Indien de MSRC van oordeel is dat van gelijkwaardigheid als bedoeld in het vierde lid, sprake is, schrijft zij de arts in. Indien de MSRC van oordeel is dat van gelijkwaardigheid geen sprake is, wijst zij het verzoek tot inschrijving af en kan zij toestemming verlenen voor het volgen van een individueel scholingprogramma als bedoeld in paragraaf II-C.
D.4. Registratie anders dan op basis van Richtlijn 2005/36/EEG 1. Indien een arts, als bedoeld in artikel D.1., onder d, in een specialistenregister wenst te worden ingeschreven, meldt hij zich schriftelijk bij de MSRC. De aanvraag gaat vergezeld van: a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG en b. een bewijs voltooid hebben van een opleiding in een specialisme als bedoeld in artikel A.5. met een inhoud en duur die ten minste overeenkomt met de inhoud en duur van de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst; c. een bewijs dat hij gerechtigd is tot de beroepsuitoefening in het betreffende specialisme in het land van herkomst; d. een bewijs dat hij de Nederlandse taal beheerst als bedoeld in artikel D.14. 2. De arts dient een bewijs te overleggen dat hij vanaf het moment van voltooiing van de opleiding ten minste 16 uur per week in het betreffende specialisme werkzaam is geweest. 3. De MSRC gaat na in hoeverre de inhoud van de elders voltooide opleiding overeenkomt met die van de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme. De arts verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs te beschikking kan krijgen. 4. Indien de MSRC van oordeel is dat de door de arts voltooide opleiding gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding in het betreffende specialisme, schrijft de MSRC de arts na ontvangst van de stukken in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde in de Regeling in het betreffende register in. Indien de MSRC van oordeel is dat van gelijkwaardigheid van door de arts voltooide opleiding geen sprake is, wijst zij het verzoek tot inschrijving af en kan zij bepalen dat een beoordelingsstage als bedoeld in paragraaf II-B dient te worden gevolgd. 5. Indien de MSRC tot de vaststelling komt dat de arts, bedoeld in het vierde lid, niet voldoet aan de gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een beoordelingsstage, beoordeelt de MSRC of de arts in aanmerking komt voor het volgen van een individueel scholingprogramma. Daarbij gelden de eisen als gesteld in paragraaf II-C. D.5. Registratie na individueel scholingsprogramma of beoordelingsstage 1. De arts, bedoeld in artikel D.1., onder c., d. e. of f., wendt zich aan het eind van het individueel scholingsprogramma of de beoordelingsstage tot de MSRC voor registratie in een van de registers van medisch specialisten. Hij verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De arts overlegt: a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en b. een verklaring van de opleider dat de arts in staat is het betreffende medisch specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen. 2. Indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, meer dan drie maanden na het afgeven van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, bij de MSRC wordt ingediend dient de arts aan te tonen dat hij voldoet aan de eisen voor herregistratie, zoals neergelegd in titel III. 3. De MSRC schrijft de arts na ontvangst van stukken bedoeld in het eerste en tweede lid en met inachtneming van het bepaalde in de Regeling in het betreffende register van medisch specialisten in.
24
D.6. Inschrijving korter dan 5 jaar De MSRC kan met toepassing van artikel 29, tweede lid van de Regeling, besluiten tot inschrijving van een arts in een specialistenregister voor een periode korter dan vijf jaar. Artikel 31, vijfde lid van de Regeling is van overeenkomstige toepassing. Paragraaf II-B Beoordelingsstage D.7. Beoordelingsstage 1. Voor het volgen van een beoordelingsstage komt in aanmerking een arts als bedoeld in artikel D.4., vierde lid. 2. De beoordelingsstage wordt gevolgd onder begeleiding van een opleider in een opleidingsinrichting. D.8. Aanvraag beoordelingsstage 1. De arts dient tijdig voorafgaand aan de aanvang van de beoordelingsstage bij de MSRC een aanvraag in, vergezeld met de gegevens en bescheiden als genoemd in artikel D.4., eerste lid. De arts verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. 2. De beoordelingsstage kan eerst aanvangen nadat de MSRC hiervoor toestemming heeft gegeven. D.9. Toestemming MSRC 1. In het kader van het verlenen van toestemming voor de aanvang van de beoordelingsstage gaat de MSRC na of de arts voldoet aan de in artikel D.4., eerste lid, genoemde eisen. 2. Indien de MSRC tot de vaststelling komt dat op verantwoorde wijze met de beoordelingsstage kan worden gestart, verleent de MSRC toestemming voor het volgen van de beoordelingsstage. 3. In het geval de MSRC de arts toestemming verleent de beoordelingsstage aan te vangen, bepaalt de MSRC tevens conform artikel D.11., de tijdsduur hiervan. D.10. Ontheffing beoordelingsstage 1. De MSRC kan in bijzondere gevallen besluiten ontheffing te verlenen van de beoordelingsstage, bedoeld in artikel D.7. 2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend indien een arts die buiten Nederland een specialisatie heeft gevolgd en op grond van door hem verstrekte en door de MSRC geverifieerde inlichtingen over zijn opleiding en wetenschappelijke prestaties, blijkt te beschikken over bijzondere theoretische kennis en praktische bekwaamheid op het terrein van het betreffende medisch specialisme. 3. De betreffende arts kan worden ingeschreven nadat hij met goed gevolg een taaltest heeft afgelegd en is ingeschreven in het artsregister als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, inschrijven volgens artikel 26 van de Regeling. D.11. Duur beoordelingsstage 1. De duur van de beoordelingsstage bedraagt 6 maanden bij een volledige werkweek. Bij deeltijd wordt de duur naar rato aangepast. 2. In afwijking van het eerste lid kan de MSRC voorafgaande aan de beoordelingstage of in overleg met de opleider tussentijds bepalen dat gedurende een langere of een kortere periode een beoordelingsstage wordt gevolgd. 3. De beoordelingsstage inclusief de eventuele verlenging genoemd in het tweede lid, duurt ten hoogste 12 maanden bij een volledige werkweek. Bij deeltijd wordt de duur naar rato aangepast. D.12. Tussentijdse beëindiging beoordelingsstage Om zwaarwegende redenen kan de MSRC op aangeven van de opleider besluiten de stage tussentijds te beëindigen. Van zwaarwegende redenen is in ieder geval sprake indien het gelet op de risico's voor de volksgezondheid niet verantwoord is de stage voort te zetten. D.13. Oordeel van de opleider 1. De opleider is verplicht de arts iedere drie maanden tussentijds te beoordelen, deze beoordelingen schriftelijk vast te leggen in door de MSRC vastgestelde formulieren en ter kennis te brengen van de MSRC en de arts. 25
2.
3. 4.
De opleider is verplicht zijn oordeel over de arts aan het eind van de beoordelingsstage ter kennis te brengen van de MSRC, nadat hij heeft nagegaan of diens kennis en kunde gelijkwaardig is aan die van in Nederland opgeleide medisch specialisten en of de arts in staat is het betreffende medisch specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen. Indien de opleider een positieve beoordeling afgeeft, kan de arts conform artikel. D.5. een verzoek om inschrijving in het betreffende register van medisch specialisten indienen. Indien de opleider een negatieve beoordeling afgeeft, beoordeelt de MSRC op verzoek van de arts of aanleiding is voor het volgen van een individueel scholingsprogramma. Daarbij zijn de eisen, bedoeld in paragraaf II-C overeenkomstige toepassing.
D.14 Beheersing Nederlandse taal Inschrijving in het register, bedoeld in de artikelen D.1. onder d, alsmede de aanvang van de beoordelingsstage, bedoeld in artikel D.4., vierde lid, kan eerst geschieden nadat de arts op een door de MSRC aangegeven wijze heeft aangetoond een zodanige kennis van de Nederlandse taal in woord en geschrift alsmede voldoende luistervaardigheid te hebben verworven, dat een goede communicatie met patiënten, collegae en andere werkers in de gezondheidszorg gewaarborgd is. Paragraaf II-C
Individueel scholingsprogramma
D.15. Individueel scholingsprogramma 1. Er is een individueel scholingsprogramma dat tot doel heeft een arts, bedoeld in artikel D.13, vierde lid, D.20, vierde lid of D.26, vierde lid, zodanig te scholen dat hij de medische zorg in het betreffende specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze kan uitvoeren. 2. De duur van het individueel scholingsprogramma bedraagt ten minste één en ten hoogste twee jaar indien de werkzaamheden van de betreffende arts of medisch specialist een volledige werkweek omvatten. Bij deeltijd wordt deze periode naar rato van de deeltijd aangepast. 3. Het individuele scholingsprogramma wordt gevolgd bij een opleider in een opleidingsinrichting. D.16. Inhoud individueel scholingsprogramma 1. De opleider stelt het individueel scholingsprogramma, bedoeld in artikel D.15. op. 2. Bij het opstellen van het individueel scholingsprogramma houdt de opleider rekening met de uitgangssituatie van de betreffende arts of medisch specialist en maakt daartoe gebruik van de voor de betreffende opleiding geldende toetsmethoden. 3. Nadat de opleider het individueel scholingsprogramma heeft opgesteld vraagt hij ter zake goedkeuring aan de MSRC. D.17. Beoordeling individueel scholingsprogramma 1. Gedurende het individueel scholingsprogramma beoordeelt de opleider iedere drie maanden de voortgang van de arts of medisch specialist. 2. De conclusies van deze beoordelingen worden - voor gezien of akkoord meeondertekend door de arts of medisch specialist - schriftelijk vastgelegd. 3. Aan het eind van het individueel scholingsprogramma beoordeelt de opleider of de betreffende arts geacht kan worden en in staat is de medische zorg in het betreffende medisch specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze uit te voeren. 4. De opleider geeft over de beoordeling, bedoeld in het derde lid, een verklaring aan de arts of medisch specialist af voor de MSRC ten behoeve van de registratie. D.18. Vervallen D.19. Vervallen
Titel III
Herregistratie
D.20. Eisen herregistratie 1. De MSRC herregistreert een medisch specialist in een specialistenregister als bedoeld in artikel 26 van de Regeling, als de medisch specialist in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de expiratie van de 26
2. 3.
4.
5.
vigerende registratie heeft voldaan aan de volgende eisen: a. hij heeft zijn medisch specialisme regelmatig uitgeoefend; b. hij heeft in voldoende mate deelgenomen aan deskundigheidsbevordering op het terrein van het betreffende medisch specialisme; c. hij heeft deelgenomen aan het visitatieprogramma van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging volgens de systematiek van die wetenschappelijke vereniging. De MSRC kan ontheffing verlenen van het eerste lid, onder c. Onvoorziene omstandigheden of verplichtingen, al dan niet vrijwillig aangegaan, waardoor de arts niet voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, worden bij de beoordeling van het recht op hernieuwing van de inschrijving niet in aanmerking genomen. Indien de medisch specialist niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde eisen, kan hij worden geherregistreerd onder de voorwaarde dat de medisch specialist direct na de expiratie van de vigerende registratie een individueel scholingsprogramma, bedoeld in titel I, paragraaf II-C, volgt en met goed gevolg afsluit. Zodra de medisch specialist, bedoeld in het vierde lid, niet voldoet aan de gestelde voorwaarde, wordt zijn inschrijving in het register doorgehaald.
D.21. Regelmatige uitoefening specialisme 1. Van regelmatige uitoefening van het medisch specialisme, bedoeld in artikel D.20., eerste lid, onder a, is sprake indien de medisch specialist gemiddeld over vijf jaar ten minste zestien uur per week patiëntgebonden zorg verleent, waaronder worden begrepen klinische werkzaamheid, poliklinische werkzaamheid, consultatieve activiteiten, patiëntgebonden opleidingsactiviteiten en patiëntbesprekingen. 2. In specifieke besluiten kunnen voor medisch specialismen, op voorstel van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging, het eerste lid aanvullende eisen worden gesteld. D.22. Deskundigheidsbevordering 1. De omvang van de deskundigheidsbevordering, bedoeld in artikel D.20., eerste lid, onder b, bedraagt gemiddeld over vijf jaar ten minste veertig uur per jaar. 2. In specifieke besluiten kunnen voor medisch specialismen, op voorstel van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging, het eerste lid aanvullende eisen worden gesteld. D.23. Bewijsstukken De medisch specialist legt ten behoeve van de herregistratie de schriftelijke bewijzen van het gevolgd hebben van deskundigheidsbevordering en van de regelmatige uitoefening van het specialisme over aan de MSRC. D.24. Visitatieprogramma De medisch specialist toont aan dat hij heeft deelgenomen aan het visitatieprogramma, bedoeld in artikel D.20., eerste lid, onder c, en verstrekt dit gegeven desgevraagd aan de MSRC ten behoeve van de individuele herregistratie. D.25. Gelijkgestelde werkzaamheden 1. In het geval dat de medisch specialist niet als zodanig werkzaam is kan de MSRC besluiten de medisch specialist te herregistreren indien ten minste zestien uur per week sprake is van gelijkgestelde werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid. 2. De uitoefening van de volgende functies worden als gelijkgestelde werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt indien het behouden van de titel voor het betreffende medisch specialisme van belang is voor de beroepsuitoefening: a. hoogleraar in een medisch specialisme; b. beleids- of stafmedewerker bij een beroepsvereniging of wetenschappelijke medische specialistenvereniging; c. docent in de geneeskunde bij een geneeskundige faculteit onderscheidenlijk een universitair medisch centrum; d. wetenschappelijk onderzoeker op een relevant gebied van de geneeskunde; e. managementfunctionaris op het terrein van de medisch specialistische geneeskunde; f. inspecteur voor de gezondheidszorg. 3. Bij herregistratie op grond van gelijkgestelde werkzaamheden zijn de eisen ten aanzien van het deelnemen aan deskundigheidsbevordering, bedoeld in artikel D.22., onverminderd van toepassing. 4. De inschrijving als medisch specialist blijft in stand voor zolang de medisch specialist gelijkgestelde 27
5.
6.
werkzaamheden verricht. De inschrijving wordt doorgehaald op het moment dat de gelijkgestelde werkzaamheden worden beëindigd. Indien de medisch specialist na het beëindigen van zijn gelijkgestelde werkzaamheden opnieuw zonder beperkingen als medisch specialist wenst te worden geherregistreerd volgt hij een individueel scholingsprogramma, bedoeld in titel I, paragraaf II-C. Artikel D.26., eerste, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Gedurende het individueel scholingsprogramma wordt de medisch specialist geherregistreerd indien het individueel scholingsprogramma direct na het staken van de gelijkgestelde werkzaamheden wordt gevolgd.
D.26. Herintreding 1. Een arts die in één van de registers van de MSRC ingeschreven is geweest, maar van wie de inschrijving is doorgehaald, kan bij de MSRC een aanvraag indienen om opnieuw te worden ingeschreven. 2. De MSRC beoordeelt op grond van de door de arts overgelegde bewijsstukken of de arts in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de doorhaling tot het tijdstip van de aanvraag om opnieuw te worden ingeschreven, aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan. 3. Indien de MSRC vaststelt dat de arts aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan kan hij opnieuw worden ingeschreven. 4. Indien de MSRC vaststelt dat de arts niet aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan, kan de arts opnieuw worden ingeschreven nadat hij met goed gevolg het individueel scholingsprogramma, bedoeld in titel I, paragraaf II-C, heeft voltooid. 5. De MSRC gaat slechts over tot het opnieuw inschrijven in het betreffende register op grond van een verklaring van de opleider dat de arts in staat wordt geacht het betreffende medisch specialisme zelfstandig en naar behoren uit te kunnen oefenen. D.27. Duur herregistratie 1. Indien de medisch specialist voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel D.20., wordt de medisch specialist voor vijf jaar geherregistreerd. 2. Indien de medisch specialist niet of niet volledig voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel D.20., kan de MSRC besluiten tot herregistratie voor een beperkte periode. 3. De periode waarmee wordt geherregistreerd wordt bepaald aan de hand van artikel 31, vierde en vijfde lid, van de Regeling. D.28. Herregistratie zenuw- en zielsziekten 1. De medisch specialist voor zenuw- en zielsziekten kan kiezen voor herregistratie in het register voor neurologen of herregistratie in het register voor psychiaters. 2. Herregistratie in het register voor neurologen kan plaatsvinden indien voldaan is aan 16 uur patiëntgebonden zorgverlening per week in het specialisme neurologie en aan de overige bepalingen voor herregistratie in deze paragraaf. 3. Herregistratie in het register voor psychiaters kan plaatsvinden indien voldaan is aan 16 uur patiëntgebonden zorgverlening per week in het specialisme psychiatrie en aan de overige bepalingen voor herregistratie in deze paragraaf. 4. Herregistratie voor zowel neurologie als psychiatrie is slechts mogelijk wanneer de medisch specialist aan de herregistratie-eisen voor beide specialismen voldoet. D.29. Herregistratie allergologen Herregistratie in het register voor allergologie kan plaatsvinden indien voldaan is aan 16 uur patiëntgebonden zorgverlening per week in het specialisme interne geneeskunde aandachtsgebied allergologie, en aan de overige bepalingen voor herregistratie in deze paragraaf. D.30. Herregistratie artsen voor klinische chemie Herregistratie in het register voor artsen klinische chemie kan plaatsvinden indien voldaan is aan 16 uur patiëntgebonden zorgverlening per week in het betreffende vakgebied, en aan de overige bepalingen voor herregistratie in deze paragraaf.
28
Hoofdstuk E E.1. 1. 2.
3.
4.
5. 6. 7.
8. 9.
E.2. NK
2. 3.
Overige bepalingen
Overgangsbepalingen Eisen en verplichtingen te stellen aan de aios of de arts ten aanzien van de opleiding zijn verbindend op 1 januari 2005. In afwijking van het eerste lid, blijven op de aios of de arts die de opleiding is aangevangen vóór 1 januari 2005, de artikelen B.5., B.6., B.7., B.8., B.9., B.14., B.18., alsmede de termijnen in de artikelen B.15., B.16. en B.17., buiten toepassing, voorzover de aios of de arts aantoont aan een of meer van die bepalingen of termijnen niet te kunnen voldoen. In dat geval blijven de dienaangaande bepalingen respectievelijk termijnen van toepassing die van kracht waren tot 1 januari 2005. Eisen en verplichtingen te stellen aan de opleider en de opleidingsinrichting aan wie een erkenning is verleend vóór 1 januari 2005 zijn verbindend vanaf de eerstvolgende datum waarop de erkenning als opleider of opleidingsinrichting opnieuw wordt verleend. Tot die datum blijven de bepalingen omtrent erkenning van toepassing die golden op het moment dat de oorspronkelijke erkenning werd verleend. Medisch specialisten die in een register van medisch specialisten zijn geregistreerd vóór 1 januari 2005, behouden deze registratie tot de eerstvolgende datum waarop de registratie opnieuw moet worden aangevraagd. Tot die datum blijven de bepalingen omtrent herregistratie van toepassing die golden voor 1 januari 2005. In afwijking van het vierde lid treedt voor de in dat lid bedoelde medisch specialisten de artikelen D.21, eerste lid en artikel D.22., eerste lid, met ingang van 1 januari 2006. De titel ‘allergoloog’, verbonden aan het medisch specialisme ‘allergologie’, blijft als medische specialistentitel gelden voor degene die op 1 januari 2005 in het register van allergologen zijn ingeschreven. De titel ‘internist-allergoloog’, verbonden aan het medische specialisme ‘interne geneeskunde-allergologie’, blijft als medische specialistentitel gelden voor degene die op 1 januari 2005 in opleiding tot internistallergoloog waren en vervolgens in het register van internist-allergologen worden ingeschreven alsmede voor degenen die op dat moment reeds in het register van internist-allergologen waren ingeschreven. De titel ‘zenuwarts’ verbonden aan het medisch specialisme ‘zenuw- en zielsziekten’ blijft als medische specialistentitel gelden voor degenen op 1 januari 2005 in het register van zenuwartsen waren ingeschreven. De titel ‘arts klinische chemie’, verbonden aan het medische specialisme ‘klinische chemie’, blijft als medische specialistentitel gelden voor degene die op 1 januari 2005 reeds in het register van artsen klinische chemie waren ingeschreven. Intrekking besluiten De volgende besluiten worden ingetrokken: a. CCMS no. 2-1998 (gedeeltelijke) opleiding buiten Nederland; b. CCMS no. 3-1998 assistent-geneeskundige in opleiding tot klinisch onderzoeker (AGIKO); c. CCMS no. 1-1999 titelaanduiding medisch-specialistische geneeskunde; d. CCMS no. 5-1999 algemene eisen voor de opleiding van medisch specialisten; e. CCMS no. 2-2000 basiscursus heelkundig specialismen; f. CCMS no. 9-2000 inschrijving in een medisch specialistenregister van in het buitenland opgeleide medisch specialisten; g. CCMS no. 23-2000 buitenlandse artsen in opleiding tot medisch specialist; h. CCMS no. 28-2000 kwantitatieve eisen en voorwaarden inzake de herregistratie van medisch specialisten; i. CCMS no. 3-2001 eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen; j. CCMS no. 2-2002 meetellen van specialistische kennis en ervaring verkregen buiten het kader van de opleiding. Besluit CCMS no. 3-2000 detachering van assistent-geneeskundigen wordt met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken. De volgende specifieke besluiten worden ingetrokken: a. CCMS no. 4-1998 opleidingseisen radiotherapie; b. CCMS no. 5-1998 opleidingseisen oogheelkunde; c. CCMS no. 2-1999 opleidingseisen cardiologie; d. CCMS no. 3-1999 opleidingseisen cardio-thoracale chirurgie; e. CCMS no. 6-1999 aanpassing opleidingseisen inwendige geneeskunde; f. CCMS no. 8-1999 opleidingseisen klinische geriatrie; g. CCMS no. 5-2000 opleidingseisen pathologie; h. CCMS no. 7-2000 opleidingseisen psychiatrie; 29
4.
E.3. 1. 2. E.4 1. 2.
i. CCMS no. 11-2000 opleidingseisen dermatologie en venerologie; j. CCMS no. 12-2000 opleidingseisen heelkunde; k. CCMS no. 14-2000 opleidingseisen kindergeneeskunde; l. CCMS no. 16-2000 opleidingseisen longziekten en tuberculose; m. CCMS no. 17-2000 opleidingseisen medische microbiologie; n. CCMS no. 18-2000 opleidingseisen neurochirurgie; o. CCMS no. 20-2000 opleidingseisen radiologie; p. CCMS no. 21-2000 opleidingseisen revalidatiegeneeskunde; q. CCMS no. 22-2000 opleidingseisen verloskunde en gynaecologie; r. CCMS no. 24-2000 opleidingseisen leer van maag-darm-leverziekten; s. CCMS no. 26-2000 opleidingseisen reumatologie; t. CCMS no. 27-2000 opleidingseisen urologie; u. CCMS no. 1-2001 opleidingseisen neurologie; v. CCMS no. 2-2001 opleidingseisen nucleaire geneeskunde; w. CCMS no. 1-2002 opleidingseisen anesthesiologie; x. CCMS no. 6-2002 opleidingseisen interne geneeskunde; y. CCMS no. 7-2002 opleidingseisen plastische chirurgie; z. CCMS no. 10-2002 opleidingseisen orthopedie; aa. CCMS no. 3-2003 opleidingseisen keel-neus-oorheelkunde; bb. CCMS no. 4-2003 opleidingseisen klinische genetica. Ingeval de datum van inwerkingtreding van een specifiek besluit, bedoeld in het derde lid, ligt na 1 januari 2005, prevaleren de bepalingen van het kaderbesluit die een nadere uitwerking in het betreffende specifieke besluit voorschrijven of toestaan. Publicatie Dit besluit wordt gelijktijdig met het besluit van de Minister, inhoudende de goedkeuring van dit besluit, gepubliceerd in de Staatscourant. In het officiële orgaan van de KNMG wordt mededeling gedaan van dit besluit. Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. Indien de Staatscourant waarin dit besluit en het goedkeuringsbesluit, bedoeld in artikel E.3., eerste lid, worden geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2004, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2005.
E.5. Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Kaderbesluit CCMS.
30
Bijlage 1
1. 1. 2.
Aanvullende voorschriften bij hoofdstuk B, titel II Geschillen
Termijn benoeming De leden en plaatsvervangend leden worden voor een periode van vier jaar benoemd. Zij zijn aansluitend eenmaal herbenoembaar. Een benoeming van een lid of plaatsvervangend lid op een plaats die vacant komt terwijl de zittingstermijn van het te vervangen lid nog niet verstreken is geschiedt voor de volle, in het eerste lid genoemde termijn.
2. Einde lidmaatschap De benoeming van de leden van de CvG en de plaatsvervangend leden eindigt door: a. het verstrijken van de benoemingstermijn, overlijden van het lid of het plaatsvervangend lid, onder curatele stelling of onder bewindstelling van het lid of het plaatsvervangend lid telkens een dag nadat een van de voornoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan; b. door schriftelijke opzegging door het lid of het plaatsvervangende lid tegen het einde van een kalenderjaar met inachtneming van een opzegtermijn van minimaal een maand. 3. 1.
2. 3.
Intrekking en schorsing benoeming Gedurende diens benoemingstermijn kan de benoeming van een lid of plaatsvervangend lid van de CvG ingetrokken of geschorst worden vanwege: a. diens beëindiging van de actieve beroeps- of functie-uitoefening; b. verandering van functie, indien deze functie mede ten grondslag lag aan de voordracht tot benoeming; c. het in diskrediet brengen van de medische stand door of vanwege zijn persoonlijke gedragingen. Intrekking vindt schriftelijk plaats met inachtneming van een termijn van ten minste een maand. Schorsing vindt plaats met onmiddellijke ingang voor een termijn van maximaal een jaar.
4. 1. 2.
Zitting van de CvG De CvG houdt zitting met zeven leden. In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter, indien de zaak hem daartoe geschikt voorkomt, bepalen dat de zitting wordt gehouden door de voorzitter en twee dan wel vier door hem aan te wijzen leden.
5. 1.
Verzoek Alvorens de partij die een geschil heeft als bedoeld in artikel B.28. een verzoek indient bij de CvG legt hij het geschil binnen vier weken na het ontstaan hiervan schriftelijk aan de centrale opleidingscommissie van het betreffende ziekenhuis voor, voorzover het de competentie van de centrale opleidingscommissie, bedoeld in artikel C.13., betreft . Bij overschrijding van deze termijn neemt de centrale opleidingscommissie het geschil niet in behandeling. De centrale opleidingscommissie kan gebruik maken van een mediator. In dat geval worden de kosten van de mediation gezamenlijk en voor gelijke delen door partijen gedragen, tenzij bij de mediation anders is overeengekomen. De centrale opleidingscommissie tracht het geschil binnen zes weken nadat het geschil aan haar is voorgelegd in der minne te schikken. Het verzoek wordt binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken, bedoeld in het tweede lid, bij de CvG ingediend in de vorm van een verzoekschrift. Bij overschrijding van deze termijn neemt de CvG het verzoekschrift niet in behandeling. Voorzover het geschil betrekking heeft op een genomen besluit, hebben de volgende omstandigheden opschortende werking ten aanzien van dat besluit: a. het voorleggen van het geschil aan de centrale opleidingscommissie, bedoeld in het eerste lid; b. de mediation, bedoeld in het tweede lid; c. het indienen van een verzoekschrift bij de CvG; d. het binnen twee weken na het besluit van de CvG vragen om een voorlopige voorziening aan dan wel starten van een kort geding bij de rechter. Een verzoekschrift kan mondeling worden ingetrokken tijdens een hoorzitting. Totdat de CvG uitspraak doet kan een verzoekschrift schriftelijk worden ingetrokken.
2.
3.
4.
5.
6. 1.
De inhoud van het verzoekschrift Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; 31
2.
7. 1. 2.
b. de dagtekening; c. een omschrijving van het geschil waarop het verzoekschrift zich richt; d. de gronden van het verzoek. Bij het verzoekschrift worden voorzover mogelijk alle relevante stukken waarop het geschil betrekking heeft overgelegd. Termijn indienen verzoekschrift Een verzoekschrift is tijdig ingediend indien het voor de termijn, bedoeld in de artikel 5., derde lid is ontvangen door de CvG. Bij verzending per post is een verzoekschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
8. Behandeling verzoekschrift De secretaris van de CvG informeert alle betrokken partijen onverwijld omtrent de behandeling van het verzoekschrift en stuurt aan hen de op het verzoekschrift betrekking hebbende stukken toe. 9. 1.
2.
10. 1. 2.
3. 4.
5. 6.
11. 1. 2. 3. 4. 5.
12. 1. 2.
Niet-ontvankelijkheid Indien niet is voldaan aan de in dit besluit gestelde eisen voor het in behandeling nemen van het verzoekschrift, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe door de CvG gestelde termijn. Ten aanzien van een verzoekschrift dat is ingediend na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Hoorzitting De voorzitter van de CvG bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin partijen in de gelegenheid worden gesteld zich door de CvG te doen horen. Van het horen van partijen kan worden afgezien indien: a. het verzoekschrift kennelijk niet-ontvankelijk is; b. het verzoekschrift kennelijk ongegrond is; c. partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord. De CvG deelt de partijen ten minste drie weken voor de zitting schriftelijk mee, dat zij in de gelegenheid worden gesteld zich tijdens de zitting te doen horen. Partijen kunnen zich tijdens de zitting laten bijstaan of vertegenwoordigen. De vertegenwoordiger is bij de behandeling van het verzoekschrift bij de hoorzitting voorzien van een schriftelijke lastgeving, tenzij de advocaat of procureur is ingeschreven dan wel de betreffende partij zelf met hem op de hoorzitting verschijnt. De CvG hoort de partijen binnen vier weken na ontvangst van het verzoekschrift en doet vervolgens binnen zes weken een uitspraak. De CvG kan de uitspraak voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan partijen. Horen van partijen en getuigen en deskundigen Tot tien dagen voor het horen kunnen de bij het geschil betrokken partijen nadere stukken indienen. Partijen worden in elkaars aanwezigheid gehoord, waarbij hoor en wederhoor wordt toegepast. Van het horen wordt een verslag gemaakt. Op verzoek van de bij het geschil betrokken partijen kunnen door hen meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord. De wederpartij wordt hiervan ten minste vijf dagen voor de zitting op de hoogte gesteld. De voorzitter van de CvG kan uit eigen beweging of op verlangen van de CvG bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en deze zonodig uitnodigen daartoe ter zitting te verschijnen. Partijen worden hiervan ten minste vijf dagen voor de zitting op de hoogte gesteld. Openbaarheid hoorzitting De zitting van de CvG is openbaar. Indien de voorzitter van de CvG of één van de aanwezige leden het nodig oordeelt of indien een belanghebbende daartoe een gemotiveerd verzoek doet kan de voorzitter bepalen dat de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt.
32
13. 1. 2. 3. 4. 14. 1. 2. 3.
4. 5.
Verslag van de hoorzitting In het verslag, bedoeld in artikel 11., derde lid, worden de namen vermeld van de aanwezigen en hun hoedanigheid. Het verslag houdt een korte beschrijving in van hetgeen over en weer is gezegd en ter zitting is voorgevallen. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag worden gehecht. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de CvG. Nader onderzoek Na afloop van de zitting kan de voorzitter van de CvG uit eigen beweging of op verzoek van de CvG nader onderzoek houden. De uit het onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de CvG, aan de indiener van het verzoekschrift en de andere betrokken partijen gezonden. De leden van de CvG, de indiener van het verzoekschrift en de andere partijen kunnen binnen een week na verzending van de informatie, bedoeld in het tweede lid, aan de voorzitter van de CvG een verzoek richten tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting. De voorzitter beslist omtrent een dergelijk verzoek. Op een nieuwe hoorzitting als bedoeld in het derde lid, zijn de artikelen 10. tot en met 13. van overeenkomstige toepassing. Indien de voorzitter een verzoek als bedoeld in het derde lid afwijst, stelt de CvG partijen in de gelegenheid binnen twee weken schriftelijk te reageren op de uit het onderzoek verkregen informatie. De secretaris van de CvG verzendt de schriftelijke reacties in afschrift aan de leden van de CvG en de bij het geschil betrokken partijen.
15. Nadere informatie Wanneer na het horen aan de CvG feiten en omstandigheden bekend worden die voor de uitspraak van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan de indiener van het verzoekschrift en de andere betrokken partijen meegedeeld en worden partijen in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. 16. 1. 2. 3. 4. 5.
Bevindingen van de CvG De CvG beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren en doet uitspraak.. De CvG beslist bij meerderheid van stemmen over de door haar uit te brengen uitspraak.. De uitspraak naar aanleiding van het verzoekschrift berust op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de uitspraak wordt vermeld. De uitspraak wordt door de voorzitter en de secretaris van de CvG ondertekend. De indiener van het verzoekschrift en andere betrokken partijen ontvangen een exemplaar van de uitspraak..
33
Bijlage 2 A.
Toelichting
Algemeen
Sinds 1 oktober 1998 is de ‘Regeling specialisten geneeskunst’ (hierna: de Regeling) van de KNMG van kracht. Op basis hiervan hebben de drie colleges, het CCMS, het CHVG en het CSG, tot taak de regelgeving ten aanzien van de opleiding, de erkenning en de registratie van specialisten (medisch specialisten, huisartsen, verpleeghuisartsen, artsen voor verstandelijk gehandicapten en sociaal-geneeskundigen) vast te stellen. Dit gebeurt in de vorm van besluiten. De grondslag voor deze regeling is de Wet BIG. Deze overheidstaak heeft met zich meegebracht dat aan zowel de drie colleges als aan de drie registratiecommissies de status van Zelfstandig BestuursOrgaan (ZBO) is verleend. Daarmee hebben de collegebesluiten ook een formeel karakter gekregen. De consequentie daarvan is dat het, mede gelet op de externe werking van de regelgeving, noodzakelijk is om aan de vorm en de inhoud van bestaande en toekomstige besluiten hoge kwaliteitseisen te stellen. Om die kwaliteitsslag te kunnen maken hebben de Colleges per 1 september 2002 het Project Optimalisering Regelgeving Colleges gestart. Doel van het project is dat de drie Colleges beschikken over een samenhangend, actueel en juridisch correct stelsel aan regelgeving voor opleiding, erkenning en herregistratie van specialisten, opleiders en opleidingsinrichtingen. Het stelsel aan regelgeving bestaat per College uit één besluit met daarin de alleen voor dat College en de daaronder ressorterende specialismen geldende algemene bepalingen (zogenaamd kaderbesluit) en met voor ieder specialisme afzonderlijk een beperkte en voor dat specialisme specifieke aanvulling op het kaderbesluit (specifiek besluit). De algemene bepalingen die de drie Colleges overstijgen moeten in de Regeling zijn terug te vinden. Achterliggende gedachte van het project was verdere professionalisering en modernisering van de Colleges alsmede een nadere bezinning op de regelgeving van de Colleges. De toenemende complexiteit, juridisering en maatschappelijke consequenties van de besluiten van de Colleges vragen daarom. De bezinning betreft de te stellen normen aan de opleiding zelf, de resultaten van de opleiding in de vorm van eindtermen en de wijze van toetsing van deze eindtermen. Het nieuwe stelsel aan regelgeving is de resultante van deze bezinning en is aan te merken als een voltooide stelselherziening die uit twee elementen bestaat: stroomlijning en modernisering. Stroomlijning houdt in de omvorming van het huidige stelsel van algemene besluiten en van specialismespecifieke besluiten, die elkaar voor een groot deel overlappen, naar een stelsel van één kaderbesluit per College met in omvang sterk beperkte specifieke besluiten voor de specialismen, die alleen de aanvullende bepalingen bevatten voor een enkel specialisme. Ook afwijkingen van het kaderbesluit voor een bepaald specialisme komen in de specifieke besluiten; dat kan echter alleen voor bepalingen waarvoor het kaderbesluit dat uitdrukkelijk mogelijk maakt. Een bijkomend praktisch gevolg van het project Optimalisering Regelgeving Colleges is dat de regelgeving transparanter wordt, waardoor naar verwachting het aantal juridische procedures en de daarmee verband houdende kosten van het inhuren van juridische expertise zich zullen stabiliseren. In het kader van het project Optimalisering Regelgeving Colleges zijn alle besluiten van het CCMS gescreend op overlap (en tekortkomingen) van algemene versus specifieke opleidings- en erkenningseisen. Screening van alle besluiten is noodzakelijk om uiteindelijk de inhoud van het kaderbesluit en van de specifieke besluiten te kunnen bepalen. De screening heeft bovendien duidelijk gemaakt dat soms sprake is van overlap en ook enigermate van strijdigheid - tussen algemene en specifieke opleidingseisen en dat sommige bepalingen te algemeen zijn geformuleerd. Daardoor zijn sommige bepalingen in de praktijk van opleiding of beoordeling moeilijk of niet toetsbaar. Verder bleek dat de regelgeving niet altijd meer actueel is en niet aansluit op inmiddels gerealiseerde zgn. ‘hogere regelgeving’ (b.v. sociale wetgeving, aanwijzingen voor de regelgeving). Deze tekortkomingen zijn meegenomen. Het Kaderbesluit CCMS is het resultaat van voornoemde exercitie in het kader van het project Optimalisering Regelgeving Colleges. In het Kaderbesluit CCMS zijn de bepalingen opgenomen die gelden voor alle medische specialismen. Aanvullende of afwijkende eisen zijn opgenomen in de specifieke besluiten. Ook beleidsregels van de MSRC kunnen aanvullende voorschriften bevatten.
34
B.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk A A.1. Begripsomschrijvingen Doel van deze uitgebreide lijst van begripomschrijvingen is om veelvuldige herhaling van omvangrijke omschrijvingen in de tekst van het Kaderbesluit te vermijden en om een éénduidige uitleg van de artikelen te bevorderen. Begrippen die reeds zijn omschreven in hogere regelgeving, zoals de Wet BIG, Awb of de Regeling, worden hier niet meer genoemd. Omwille van de toegankelijkheid wordt hieronder een aantal relevante definities uit de Regeling herhaald: Arts: Beroepsprofiel: CCMS: CHVG: College: CSG: Gelijkgestelde werkzaamheden:
Herintreding: Herregistratie:
HVRC: LOSGIO: LOVAH: LVAG: MSRC: NHG: NVAVG: Regeling: Register: Registratie: Registratiecommissie: SGRC: Specialist: Specialisme: VGN: VVIO: Wet BIG:
Degene die is ingeschreven in het register van artsen als bedoeld in artikel 3 van de wet BIG. Een omschrijving van de beroepskwalificaties en het deskundigheidsniveau van een specialist. Centraal College Medische Specialismen. College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde. Een orgaan als bedoeld in hoofdstuk II.1. van de Regeling. College voor Sociale Geneeskunde. Werkzaamheden die worden gelijkgesteld met voor een specialisme gebruikelijke werkzaamheden, als bedoeld in artikel 15., tweede lid onder b van de wet BIG. Opnieuw inschrijving van een ex-geregistreerde specialist in hetzelfde register van specialisten. Hernieuwde inschrijving in een register van specialisten, direct volgend op een voorgaande periode van inschrijving in hetzelfde register van specialisten. Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie. Landelijke Organisatie van Sociaal-geneeskundigen in opleiding. Landelijke Organisatie van Huisartsen in Opleiding. Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen. Medisch Specialisten Registratie Commissie. Nederlands Huisartsen Genootschap. Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten. De Regeling specialisten geneeskunst, zoals vastgesteld door de Algemene Vergadering van de KNMG. Een specialistenregister. De eerste inschrijving in een specialistenregister. Een orgaan als bedoeld in hoofdstuk II.2 van de Regeling. Sociaal Geneeskundigen Registratie Commissie. Een arts die is ingeschreven in een door een registratiecommissie ingesteld register. Een deelgebied van de geneeskunde dat door een college als specialisme is aangewezen. Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland. Landelijke Vereniging voor Verpleeghuisartsen In Opleiding. Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
In het gedefinieerde begrip ‘volledige werkweek’ is duidelijk gemaakt dat er verschil bestaat tussen de volledige werkweek voor een opleider en de werkweek voor een aios die wordt aangevuld met opleiding. Voor aios bedraagt de werkweek in de perifere ziekenhuizen 38 uur per week, die met inbegrip van de opleiding kan uitlopen tot maximaal 48 uur per week. Voor aios in academische ziekenhuizen geldt een volledige werkweek van 36 uur, die vanwege de opleiding kan uitlopen tot 46 uur. A.2. Toepassingsbereik besluit In dit artikel is het beginsel neergelegd dat het Kaderbesluit CCMS leidend is. Dat wil zeggen dat in specifieke besluiten niet van de bepalingen van het kaderbesluit kan worden afgeweken tenzij die mogelijkheid uitdrukkelijk 35
in het kaderbesluit is opgenomen. Ook kan de MSRC bij het nemen van beslissingen in individuele zaken niet afwijken van hetgeen in het Kaderbesluit is bepaald, tenzij die mogelijkheid uitdrukkelijk is opgenomen. Wel kunnen voor een aantal in het kaderbesluit genoemde onderwerpen aanvullende voorschriften in de specifieke besluiten worden opgenomen mits zij niet strijdig zijn met het Kaderbesluit. Voorts kan de MSRC in beleidsregels een nadere invulling geven aan de bepalingen in het Kaderbesluit voorzover de bepalingen in het Kaderbesluit ruimte laten voor een nadere invulling. A.4. Experimenten In de toepassing van de collegeregelgeving bleek vaak behoefte te bestaan aan enige speelruimte om de kwaliteit van de opleiding te verbeteren. Tot op heden bood de collegeregelgeving die echter niet en moest een verandering van een opleiding direct voor de gehele opleiding van toepassing zijn en was bijvoorbeeld een tijd lang ‘proefdraaien’ in een bepaalde regio niet toegestaan. Met de introductie is die ruimte gecreëerd in de vorm van een experimenteerartikel, met dien verstande dat het CCMS de vorm en inhoud van een experiment moet goedkeuren. A.5. Medisch specialismen In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de door het CCMS aangewezen deelgebieden van de geneeskunst en de daaraan verbonden titels. Deze deelgebieden worden aangeduid als medische specialismen als onderscheid met de door het CHVG en het CSG aangewezen specialismen. Het Kaderbesluit CCMS is van toepassing op de in dit artikel genoemde medische specialismen. Daarnaast zijn voor elk medisch specialisme de van het Kaderbesluit afwijkende en de aanvullende bepalingen opgenomen in een voor dat medisch specialisme door het CCMS vastgesteld specifiek besluit. In de specifieke besluiten is een definitie van het betreffende medisch specialisme opgenomen. A.6. Gesloten registers Dit betreft registers van voormalige specialismen. Alhoewel de betreffende deelgebieden niet meer als specialisme worden aangemerkt, zijn er nog altijd specialisten die tot het betreffende specialisme behoorden en in het betreffende register waren ingeschreven. De registers blijven bestaan voor die groep specialisten die reeds ingeschreven waren en die nog voor herregistratie in het betreffende register in aanmerking komen. Er zijn geen artsen in opleiding die voor een nieuwe registratie in deze registers in aanmerking komen. Vandaar dat de registers gesloten zijn.
Hoofdstuk B
Titel I
Opleidingseisen
Paragraaf I-A
Algemeen
B.1. Opleidingsinrichting De aios kan uitsluitend worden opgeleid in een door de MSRC voor het betreffende medisch specialisme waarvoor de aios wordt opgeleid erkende opleidingsinrichting en bij een voor het betreffende medisch specialisme erkende opleider. Bij een opleiding in een medisch specialisme dat bestaat uit een vooropleiding in een ander medisch specialisme kan een aios voor dat gedeelte worden opgeleid in een voor dat specialisme erkende opleidingsinrichting. Daarmee wordt gewaarborgd dat de aios te allen tijde in een ‘gecontroleerde’ omgeving wordt opgeleid die voldoet aan alle eisen zoals die in dit Kaderbesluit en de specifieke besluiten zijn gesteld. B.2. Competenties Het CCMS heeft in dit artikel algemene competenties vastgesteld voor de opleiding in alle medische specialismen. De opleidingen in de diverse medische specialismen zijn gericht op het behalen van deze algemene competenties. Daarnaast is de opleiding gericht op het verwerven van specifieke competenties. Voor de opleiding in de medische specialismen zijn bij de inwerkingtreding van dit besluit de specialismegebonden competenties nog in ontwikkeling. Voor veel medisch specialismen zijn wel eindtermen vastgesteld. Totdat deze eindtermen omgebouwd zijn tot specialismegebonden competenties is de opleiding gericht op het behalen van de algemene competenties en, voorzover vastgesteld door het CCMS in het specifieke besluit, specialismegebonden eindtermen. 36
B.3. Duur van de opleiding en omvang werkzaamheden De duur van de opleiding in de verschillende medische specialismen varieert per medisch specialisme van 4 tot maximaal 6 jaar en is per specialisme in een specifiek besluit vastgesteld. Het tweede lid van dit artikel regelt dat bij de bepalingen over de duur van de opleiding of onderdelen daarvan wordt uitgegaan van de situatie dat de aios de opleiding ononderbroken en in volledige werkweek volgt. De vervolgbepalingen in het Kaderbesluit waarbij de duur van de opleiding of een deel daarvan aan de orde is gaan uit van dit beginsel. Van dit beginsel kan uitsluitend worden ‘afgeweken’ op grond van de bepalingen B.13. en B.14. Dat betekent dat de opleiding over een langere tijd kan worden verdeeld, indien: 1. de opleiding in deeltijd wordt gevolgd. De voorwaarden voor het volgen van de opleiding in deeltijd zijn opgenomen in artikel B.13. 2. de opleiding wordt onderbroken door verlof op basis van wettelijke regelingen als genoemd in artikel B.14. 3. de opleiding wordt gecombineerd met klinisch wetenschappelijk onderzoek. De voorwaarden voor het combineren van de opleiding met klinisch wetenschappelijk onderzoek zijn opgenomen in paragraaf I-C. Onderbreking van de opleiding of opleiding in deeltijd verandert niets aan de nominale duur van de opleiding. Bij de in het derde lid geregelde mogelijkheid om de opleiding in een individueel geval om opleidingsinhoudelijke redenen te verlengen wordt de nominale duur van de opleiding feitelijk wel verlengd. Hier wordt de mogelijkheid geregeld dat een zes jarige opleiding door een aios voltijds en ononderbroken in zes en een half jaar wordt gedaan omdat dit om opleidingsinhoudelijke redenen noodzakelijk is. De voorwaarden voor een dergelijke verlenging van de opleidingsduur zijn opgenomen in artikel B.18. Om talloze verlengingen te voorkomen is de mogelijkheid van verlenging beperkt tot de eindfase van de opleiding, in welke fase een eindoordeel over het functioneren van de specialist in opleiding wordt gegeven. B.4. Rechtspositieregeling Deze bepaling was reeds opgenomen in besluit CCMS no. 5-1999 (B.4.) en heeft als achtergrond te waarborgen dat de rechtspositie van de aios aan minimumeisen voldoen. De opleidingsinrichtingen zijn allen aangesloten bij de CAO ziekenhuizen, de CAO GGZ of de CAO Academische ziekenhuizen. Daarin worden ook de vergoeding van de voor de opleiding verplichte cursussen geregeld. B.5. Plichten van de aios Voorwaarde voor de aanvang van de opleiding is een registratie als basisarts in het BIG-register en een registratie in het opleidingsregister van de MSRC. De modelinstructie waarnaar onder d verwezen wordt betreft een modelinstructie uit 1998 opgesteld door de LAD, de NVZ, de LVAG, de Orde van Medisch Specialisten, de KNMG en de LHV gezamenlijk. De MSRC heeft tot taak om toezicht te houden op de naleving van besluiten van het CCMS door opleiders, stageopleiders en opleidingsinrichtingen. Ter uitvoering van die taak is onder andere bepaald dat de aios jaarlijks een evaluatieformulier dienen in te vullen. Indien noodzakelijk kan de MSRC naar aanleiding van de informatie uit een dergelijk evaluatieformulier maatregelen nemen, zoals een tussentijdse visitatie. In het tweede lid is bepaald dat een aios die niet de basisartsopleiding in Nederland heeft gevolgd voorafgaande aan de start van de medisch specialistische opleiding een taaltest dient doen. Goede Nederlandse communicatie is een voorwaarde voor een goede opleiding en patiëntenzorg. Beoordeling van de aios Een nieuwe regeling ten aanzien van de beoordeling van de aios is thans in ontwikkeling, waarbij een koppeling tussen de competenties en de verschillende moderne beoordelings- en toetsmethoden wordt gemaakt. Aangezien dit beoordelings- en toetsreglement nog niet is afgerond ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit, worden de vigerende bepalingen omtrent beoordeling gehandhaafd. Daarbij zijn de oude bepalingen gescreend op onjuistheden en onduidelijkheden en op grond daarvan aangepast. B.6. Geschiktheidsbeoordeling Het systeem is dat de aios tweemaal in zijn opleiding wordt beoordeeld of hij geschikt is de opleiding voort te zetten. In principe beoordeelt de opleider de geschiktheid in het eerste jaar en halverwege te opleiding. Op deze twee momenten in de opleiding kan de opleiding van de aios tussentijds worden gestaakt. De aios die het niet met een beoordeling eens is, kan dit als een geschil voorleggen aan de CvG. De geschillenprocedure heeft opschortende werking ten aanzien van het bestreden besluit. B.7. Jaarlijkse beoordeling Bij de jaarlijkse beoordelingen anders dan in B.6. aangegeven staat de geschiktheid van de aios om de opleiding 37
voort te zetten niet ter discussie. Uiteraard zijn deze beoordelingen wel van belang voor de vaststelling aan het eind of de aios geschikt en in staat kan worden geacht het specialisme zelfstandig uit te oefenen, zoals bepaald in artikel B.9. B.8. Voortgangsgesprekken De verplichting om een aantal voortgangsgesprekken te houden dienen ter onderbouwing van het geschiktheidsoordeel van de opleider, zoals bedoeld in artikel B.6., eerste en tweede lid en de mogelijkheid van de aios om tussentijds bij te sturen. Het voorkomt dat de aios plotseling wordt geconfronteerd met een negatief oordeel en daardoor niet de mogelijkheid heeft gehad om aspecten te verbeteren. B.9. Eindoordeel Ten behoeve van de registratie van de aios in het register van het betreffende medisch specialisme, dient de opleider aan het eind van de opleiding een verklaring af te geven of de aios al dan niet in staat is het specialisme zelfstandig en naar behoren uit te oefenen. Die verklaring borduurt voort op ten minste één voortgangsgesprek dat ten minste drie maanden voor het beoogde einde van de opleiding heeft plaatsgevonden, zodat een aios niet aan het einde van zijn opleiding kan worden overvallen door een negatieve beoordeling en nog ruimte heeft om zich te verbeteren. Voordat er eventueel een negatief eindoordeel wordt afgegeven kan worden bekeken of verlenging van de opleiding als bedoeld in artikel B.18 in de rede ligt. Het tweede lid is nieuw. Vroeger volgde een aios de opleiding bij één opleider in één opleidingsinrichting. Door alle ontwikkelingen is de opleiding in veel gevallen versnipperd over verschillende opleiders en opleidingsinrichtingen. Daardoor werd het wenselijk geacht te bepalen wie verantwoordelijk is voor de eindverklaring. B.10. Inschrijving opleidingsregister De aios dient zelf en voor aanvang van de opleiding een aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in bij de MSRC. Een dergelijke aanvraag kan de aios eerst indienen nadat hij een opleidingsplaats heeft verworven en beschikt over een bewijs van inschrijving in het BIG-register. De datum van inschrijving in het opleidingsregister is niet bepalend voor de datum van aanvang van de opleiding. In het vierde lid is bepaald dat de MSRC nadere gegevens opvraagt bij de aios. De MSRC gaat in dat kader in ieder geval na of de arbeidsovereenkomst van de aios voldoet aan de in artikel B.4. gestelde eisen. Indien dat niet het geval is zal de aios niet kunnen worden ingeschreven in het opleidingsregister. Onderdeel van de aanvraag om in het opleidingsregister te worden ingeschreven is de betaling van het tarief dat door de MSRC is vastgesteld. Derde lid: in geval van een samengestelde opleiding wordt met opleider bedoeld de opleider die verantwoordelijk is voor het betreffende deel van de opleiding. B.11. Wijzigingen Uitsluitend de opleider is in staat een oordeel te geven over de uiteindelijke indeling van de opleidingsonderdelen en om die reden is instemming van de opleider bij wijziging van het opleidingsschema noodzakelijk. Daarnaast hebben wijzigingen in een opleidingsschema van een aios gevolgen voor de inrichting waar de aios in opleiding is dan wel een deel van de opleiding zal volgen. Ook om die reden is instemming van de opleider noodzakelijk. Eerste lid: in geval van een samengestelde opleiding wordt met opleider bedoeld de opleider die verantwoordelijk is voor het betreffende deel van de opleiding. B.12. Uitschrijving opleidingsregister Als de opleiding is met goed gevolg is voltooid of als de opleiding om andere redenen is beëindigd, bijvoorbeeld doordat de opleiding met een negatief eindoordeel is afgerond of als de opleiding in een eerder stadium tussentijds eindigt, zal de aios worden uitgeschreven uit het opleidingsregister. Is de opleiding voltooid met een positief eindresultaat dan zal inschrijving als medisch specialist in het betreffende medisch specialistenregister kunnen worden aangevraagd. Paragraaf I-B
Bijzondere bepalingen
B.13. Deeltijd De mogelijkheden om de opleiding in deeltijd te volgen is destijds, bij de inwerkingtreding op 6 maart 2003 van wijzigingsbesluit CCMS no. 3-2002 inzake de wijziging van besluit CCMS no. 5-1999, verruimd en daarmee werd voorzien in een behoefte onder de aios en aangesloten bij maatschappelijke ontwikkelingen. De regeling 38
wijkt nauwelijks af van hetgeen ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit in artikel B.2. van besluit CCMS no. 5-1999 was geregeld. Uitgangspunt van deze bepaling is dat het volgen van de opleiding in deeltijd mogelijk is en niet afhankelijk is van de persoonlijke ontwikkeling van de aios. Of het volgen van de opleiding in deeltijd ook uit bedrijfstechnisch oogpunt uitvoerbaar is, is niet in deze bepaling geregeld. Dit laatste is een kwestie tussen de aios en de werkgever, waarbij de Wet aanpassing arbeidsduur van toepassing is. Eerste lid, sub b: Van belang is dat niet alleen de lengte van de gehele opleiding naar rato wordt aangepast, maar dat ook ieder specifiek onderdeel van de opleiding naar rato wordt verlengd. Dit geldt ook voor het doen van diensten. Eerste lid, sub c: Met deze eis wordt gewaarborgd dat een aios die de opleiding in deeltijd volgt aan het eind van de opleiding over dezelfde kennis en vaardigheden beschikt als een aios die de opleiding voltijds volgt. Eerste lid, sub d: het wordt wenselijk geacht om niet te vaak in de opleiding van deeltijdpercentage te wisselen om de continuïteit van opleiden te waarborgen. Tegen die achtergrond is bepaald dat wijziging van deeltijdpercentage aan het einde van een opleidingsonderdeel dient te worden geëffectueerd Eerste lid, sub e: Hierin is bepaald dat de opleiding minimaal in een aanstelling van 50% kan worden gevolgd. Deze ondergrens is overgenomen uit de Europese Richtlijn 93/16/EEG en heeft als achtergrond dat bij opleiding in minder dan 50% niet meer de gewenste kwaliteit kan worden gewaarborgd. Vanwege de uitvoerbaarheid van de verwerking van deeltijdpercentages is opgenomen dat de opleiding uitsluitend in afgeronde percentages van tientallen kan worden gevolgd en dat de diensten evenredig worden aangepast. Diensten maken immers deel uit van de opleiding. Tweede lid: Aanpassing van de arbeids/opleidingsduur tijdens de opleiding betekent wijziging van het opleidingsschema. Wijzigingen in het opleidingsschema behoeven de instemming van de opleider en de MSRC, zoals is bepaald voor alle wijziging in artikel B.11. De MSRC toetst uitsluitend of het gewijzigde opleidingsschema voldoet aan de opleidingseisen en of de opleider met de wijziging heeft ingestemd. Uitsluitend de opleider is in staat een oordeel te geven over de uiteindelijke indeling van de opleidingsonderdelen en om die reden is instemming van de opleider noodzakelijk. Bij een conflict tussen aios en opleider over de wijziging van het opleidingsschema is de geschillenregeling als genoemd in Hoofdstuk B., titel II van toepassing. B.14. Onderbreking Met deze bepaling is duidelijker dan voorheen aangegeven dat de specialistische opleiding aaneengesloten dient te worden gevolgd. Uitsluitend op basis van wettelijke verlofmogelijkheden, zoals zorgverlof, ziekte, ouderschapsverlof en zwangerschapsverlof, is nu nog feitelijke onderbreking van de opleiding mogelijk. De in besluit CCMS no. 5-1999 opgenomen regeling dat de opleiding éénmalig zonder compensatie met vier maanden kan worden onderbroken is vervallen. Destijds was de achtergrond van deze bepaling dat bij onderbreking wegens zwangerschap geen compensatie hoefde plaats te vinden. In de praktijk veroorzaakte deze regeling een onwenselijk verschil tussen aaneengesloten onderbreking en het volgen van de opleiding in deeltijd. Een aios die ouderschapsverlof aaneengesloten opnam hoefde niet te compenseren en een aios die ouderschapsverlof opnam door tijdelijk minder te gaan werken verschoof de einddatum van de opleiding. De huidige regeling maakt dit onderscheid niet. Bepaald is dat alleen kortdurende afwezigheid niet hoeft te worden gecompenseerd. Dit sluit ook beter aan bij de Europese Richtlijn 93/16/EEG, die in een bijlage aangeeft dat onderbrekingen van de opleidingen gecompenseerd moeten worden. Het aantal van twintig dagdelen is uiterst beperkt en voorkomt dat de Europese Richtlijn en het Kaderbesluit CCMS op dit punt onuitvoerbaar zijn. Vakantie op basis van de in de arbeidsvoorwaarden geregelde aantal dagen wordt niet als onderbreking aangemerkt. Pas na één jaar dient de MSRC te worden geïnformeerd over de onderbreking. Daarvoor is het niet verplicht dit te melden bij de MSRC. Dat laat echter onverlet dat een onderbreking langer dan 20 dagdelen wel dient te worden gecompenseerd en derhalve via een voorstel tot wijziging van het opleidingsschema bij de MSRC bekend wordt. Dat is echter de verantwoordelijkheid van de aios en de opleider gezamenlijk. Als bij het einde van de opleiding en bij de aanvraag van registratie in het register van het betreffende medisch specialisme blijkt dat ten onrechte niet is gecompenseerd loopt de aios het risico dat zijn verzoek tot registratie wordt afgewezen omdat hij niet voldoet aan de opleidingseisen. Nieuw is de mogelijkheid voor de MSRC om bij onderbreking van één jaar of meer te bepalen of en zo ja op welke wijze een gedeelte van de reeds gevolgde opleiding opnieuw dient te worden gevolgd. De vaardigheden opgedaan in bepaalde delen van de opleiding kunnen zijn vervaagd. Uiteraard is daarover het advies van de opleider noodzakelijk. B.15 Vrijstelling 39
Bij besluit CCMS no. 2-2002 inzake meetellen van specialistische kennis en ervaring, verkregen buiten het kader van de opleiding (bekortingsbesluit), welke op 5 juli 2003 in werking is getreden, zijn de criteria voor vrijstelling gewijzigd. De in dat besluit opgenomen bepalingen zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen in dit besluit. In verband met de uniformiteit van de regelgeving van de drie colleges (CCMS, CHVG en CSG) is het begrip bekorting vervangen door vrijstelling. Een opleider dient in verband met de planning van de opleiding van de betreffende aios en eventuele andere aios zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld van het voornemen van de aios om vrijstelling van een deel van de opleiding bij de MSRC aan te vragen. Ter bescherming van de positie van de aios en zodat het al dan niet verkrijgen van vrijstelling niet bij de sollicitatie naar een functie van aios kan worden meegenomen, is bepaald dat de opleider in kennis moet worden gesteld nadat de aios zeker is van zijn opleidingsplaats. B.16. Aanvraag tot vrijstelling Eerste lid: De overweging hierbij is dat het opleidingsschema van de aios daarmee vooraf vastligt. De opgedane ervaring komt tevens in de meeste gevallen overeen met de in het begin van de opleiding te verrichte werkzaamheden, zodat het voor de hand ligt de opgedane ervaring in het begin van de opleiding te verdisconteren. De kwaliteit van de ervaring die de aios elders heeft opgedaan kan worden getoetst aan de hand van een beoordeling of verklaring van de betrokken opleider over de door de aios in het kader van zijn in de agnio-periode verrichtte medische werkzaamheden. Tweede lid: Het CCMS overweegt in dit verband dat de aios voor de indiening van een vrijstellingsverzoek niet in een te afhankelijke positie ten opzichte van de opleider mag komen te staan. Echter het is niet de bedoeling de opleider daardoor te passeren. Om deze reden is in het vijfde lid bepaald dat de opleider uiteindelijk beoordeelt of de vrijstelling ook daadwerkelijk kan worden geëffectueerd. Derde lid: De aanvraag wordt pas geacht te zijn ontvangen als alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke stukken door de MSRC zijn ontvangen. De in dit lid genoemde lijst van gegevens is niet limitatief. De MSRC bepaalt of er sprake is van voldoende informatie en zo niet welke informatie nog door de aios dient te worden gegeven. Vierde en vijfde lid: De MSRC neemt de beslissing of de aanvraag tot vrijstelling op grond van de in dit besluit gestelde voorwaarden in beginsel kan leiden tot vrijstelling. Deze beslissing kan echter nog worden aangetast door een negatief oordeel van de opleider. Het is de competentie van de opleider om te beoordelen of de aios het onderdeel waarvoor de vrijstelling wordt verleend inderdaad dusdanig beheerst dat het verantwoord is om vrijstelling van dat onderdeel van de opleiding te verlenen. B.17. Criteria voor vrijstelling Uitgangspunt van de vrijstellingsregeling is dat medisch specialistische ervaring kan meetellen als opleiding en aldus tot vrijstelling van een onderdeel van de opleiding kan leiden. Als primaire voorwaarde is in dit artikel bepaald dat de ervaring verband moet houden met het medisch specialisme waarvoor de aios zal worden opgeleid. Dat wil zeggen dat de aios door de opgedane ervaring al een bepaald onderdeel van de opleiding beheerst en het om die reden verantwoord is dat de aios dit onderdeel niet volgt. Ook voor het specialisme relevant wetenschappelijk onderzoek kan voor vrijstelling in aanmerking komen. Daarvoor is niet de combinatie van opleiding en wetenschappelijk onderzoek genoemd in artikel B.19. noodzakelijk. Vrijstelling voor buitenlandse ervaring is mogelijk, maar is separaat geregeld in artikel B.24. en B.25. De gedachte van de eis dat de ervaring direct na het examen tot arts dient te zijn opgedaan in een opleidingsinrichting is dat daarmee in beginsel ervan kan worden uitgegaan dat de ervaring nog wordt beheerst en van een hoog kwalitatief niveau is. De overige bepalingen geven de berekening van de periode van vrijstelling aan. Daarbij wordt uitgegaan dat de ervaring wordt verleend op de onderdelen van de opleiding waarin de ervaring is opgedaan. Dus ervaring met wetenschappelijk onderzoek wordt vrijstelling verleend voor onderdelen van de opleiding die daarmee overeenkomen. Uit de bepalingen volgt dat voor werkervaring van minder dan 12 maanden geen vrijstelling kan worden verleend. De in het eerste tot en met vijfde lid geregelde vrijstelling is met name gericht op werkervaring als agnio. Daarvoor is bepaald dat ten hoogste de helft van de opgedane ervaring kan meetellen voor de opleiding. Er kan echter ook sprake zijn van ervaring als aios opgedaan tijdens de opleiding in een ander medisch specialisme. Een aios kan de opleiding zijn aangevangen in een bepaald medisch specialisme en gedurende de opleiding overstappen naar de opleiding in een ander medisch specialisme. Indien de overstap wordt gemaakt naar de opleiding in een medisch specialisme met dezelfde vooropleiding, heeft de aios feitelijk al een deel van de opleiding in het ‘nieuwe’ specialisme gedaan en ligt het voor de hand daarvoor volledige vrijstelling te verlenen. In de praktijk werd deze ervaring reeds volledig meegerekend en volledige vrijstelling verleend voor de 40
vooropleiding als deze reeds gevolgd was in het kader van de opleiding in een ander medisch specialisme. In het Kaderbesluit is volledige vrijstelling voor een voltooide vooropleiding gevolgd in het kader van de opleiding in een ander medisch specialisme expliciet geregeld. B.18. Verlenging Dit is een nieuwe bepaling. Voorheen waren er feitelijk geen mogelijkheden om een aios langer op te leiden dan de vastgestelde duur. Het kwam echter voor dat een aios aan het eind van de opleiding enkele handelingen nog niet zelfstandig kon uitvoeren en derhalve kon het voor de registratie noodzakelijke formulier niet worden afgegeven. Om die reden werd het wenselijk geacht om een mogelijkheid op te nemen om de opleiding voor een korte periode te verlengen. Gekozen is voor de mogelijkheid in het kader van de eindbeoordeling de opleiding met ten hoogste 12 maanden te verlengen. De verlenging van de opleiding is geen recht van de aios. De opleider beoordeelt of verlenging van de opleiding in de rede ligt en dient een eventueel voorstel tot verlenging voor te leggen aan de MSRC. Daarbij wordt bekeken of de door de opleider gesignaleerde tekortkomingen in de voorgestelde periode kunnen worden bijgebracht. Een gemotiveerd voorstel omvat ondermeer het doel van de verlenging en de gevolgen van de verlenging voor het opleidingsschema. Indien de aios na deze verlenging nog niet in staat wordt geacht het specialisme zelfstandig en naar behoren uit te oefenen kan hij niet worden geregistreerd in het register van het betreffende medisch specialisme. Vijfde lid: Verlenging van de opleiding betekent wijziging van het opleidingsschema. Wijzigingen in het opleidingsschema behoeven de instemming van de opleider en de MSRC, zoals is bepaald voor alle wijziging in artikel B.11. Het verzoek van de opleider aan de MSRC om verlenging van de opleiding komt niet in aanmerking om aan de Commissie voor Geschillen voor te leggen, wel tegen de kennelijk negatieve eindbeoordeling, waaruit het verlengingsverzoek voortvloeide. Van de beslissing van de MSRC op het verlengingsverzoek staat wel de weg naar de CvG open. De termijn voor indiening van een verzoek tot verlenging is drie maanden of langer. Deze staat los van de termijn voor indiening van een verzoek tot wijziging van het opleidingsschema. Deze bedraagt twee maanden of langer. Beide verzoeken kunnen gelijktijdig worden ingediend, maar dat is niet verplicht. Het is ook niet onlogisch dat een verzoek tot wijziging van het opleidingsschema van de aios volgt op een beslissing tot verlenging van de opleiding door de opleider. Er is dan ook geen sprake van discrepantie tussen beide termijnen. Paragraaf I-C
Opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek
De toename van het aantal klinisch wetenschappelijke onderzoekers leidde er toe dat het CCMS in 1991 een AGIKO-model vaststelde, dat artsen de mogelijkheid bood de medisch specialistische opleiding te combineren met het verrichten en afronden van een klinisch wetenschappelijk onderzoek. Het AGIKO-model was neergelegd in Besluit CCMS no. 3-1998. Het CCMS heeft besloten dit model en de term AGIKO los te laten, omdat dit suggereerde dat ook het wetenschappelijk onderzoek onder de verantwoordelijkheid van de opleider plaatsvond. In de huidige constructie wordt de combinatie opleiding en onderzoek mogelijk gemaakt, waarbij uitsluitend eisen worden gesteld ter waarborging van de kwaliteit van de praktische medisch specialistische opleiding. Er worden geen eisen gesteld aan het wetenschappelijk onderzoek en de tijd dat de aios besteedt aan onderzoek valt derhalve niet onder de verantwoordelijkheid van de opleider c.q. de opleidingsinrichting. Een regeling voor de combinatie van opleiding en onderzoek is noodzakelijk omdat wetenschappelijk onderzoek feitelijke onderbreking van de praktische opleiding kan betekenen en de praktische opleiding over een langere tijd wordt verspreid. B.19. Combinatie opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek In het tweede lid heeft het CCMS een maximum willen stellen aan de termijn waarover de praktische opleiding in het medisch specialisme kan worden verspreid. Bij een spreiding over een langere termijn kan de kwaliteit van de praktische medisch specialistische opleiding niet meer worden gegarandeerd. De combinatie van opleiding en wetenschappelijk onderzoek kan in totaal maximaal negen jaar bedragen. B.20. Randvoorwaarden De onder sub a genoemde voorwaarde houdt feitelijk een aanvulling in van de gewone bepalingen over inschrijving in het opleidingsregister als bedoeld in artikel B.10. Bij de combinatie met wetenschappelijk onderzoek dient naast de opleider ook de onderzoeksbegeleider zijn akkoord te geven aan het opleidingsschema. Sub c staat er niet aan in de weg dat tijdens klinisch wetenschappelijk onderzoek een aanvraag kan worden 41
ingediend om dit onderzoek te mogen combineren met de opleiding in een medisch specialisme of andersom. Sub d waarborgt dat de aios te allen tijde betrokken blijft bij de opleiding door bijvoorbeeld stafbesprekingen bij te wonen. B.21. Aanvraag voor beoordeling opleidingsschema Indien de aios de opleiding nog niet is aangevangen dient de aios zich conform B.10 in te schrijven in het opleidingsregister, waarbij geldt dat het opleidingsschema zowel door de opleider als de onderzoeksbegeleider dient te zijn goedgekeurd. Indien de aios de opleiding reeds is aangevangen en de opleiding wenst te vervolgen in combinatie met wetenschappelijk onderzoek, betreft het een wijziging van het opleidingsschema zoals bepaald in artikel B.11. Ook in dat geval geldt dat het opleidingsschema zowel door de opleider als de onderzoeksbegeleider dient te zijn goedgekeurd. B.22. Overige bepalingen In het eerste lid is bepaald dat tijdens de periode dat de aios de praktische opleiding volgt de eisen gelden zoals vastgelegd in dit besluit en het specifieke besluit voor het betreffende medisch specialisme. Een aantal eisen ten aanzien van vrijstelling zijn daarvan uitgezonderd. Ook een aios die de opleiding combineert met wetenschappelijk onderzoek kan op basis van dat wetenschappelijk onderzoek vrijstelling krijgen voor een onderdeel van de praktische opleiding. Gedachte is dat er sprake is van ongelijke behandeling als een aios die een relatief klein onderzoek heeft gedaan voordat hij in opleiding ging wel vrijstelling kan worden verleend en de aios die een substantieel onderzoek doet, waarop hij in de meeste gevallen promoveert, en dit combineert met de opleiding, geen vrijstelling zou kunnen krijgen. De artikelen B.16., eerste lid en B.17. eerste lid, onder c, zijn buiten toepassing verklaard, omdat bij een combinatie van de opleiding met wetenschappelijk onderzoek niet aan deze eisen kan worden voldaan. Tweede lid: De bepalingen over deeltijd en onderbreking zijn van overeenkomstige toepassing verklaard op de periode dat wetenschappelijk onderzoek wordt gevolgd, teneinde te waarborgen dat de opleiding binnen een bepaalde periode wordt afgerond. Het derde lid heeft als achtergrond dat het afbreken van het wetenschappelijk onderzoek de aios niet per definitie ongeschikt maakt om de opleiding tot medisch specialist voort te zetten. Paragraaf I-D
De stage
B.23. Stage Stages die in de specifieke besluiten worden omschreven dienen in ieder geval te voldoen aan de randvoorwaarden als beschreven in dit besluit. Een stage is aan een maximum tijdsduur gebonden om een brede opleiding in alle aspecten van het specialisme te waarborgen. Als voorwaarde voor een stage is gesteld dat de aios 80% van de dagtaak in de stage dient te besteden. Dat betekent niet dat de aios minimaal een dienstverband van 80% moet hebben. Ook het volgen van een stage in een deeltijdaanstelling van minder dan 80% is mogelijk. Essentie is dat 80% van de arbeidstijd conform de arbeidsovereenkomst wordt besteed aan de voor die stage specifieke werkzaamheden. Dat betekent ook dat de dagtaak zich niet hoeft te beperken tot werkzaamheden overdag. Achtergrond van deze bepaling is dat de aios zo min mogelijk wordt belast met algemene werkzaamheden. Alleen dan kan de aios voldoende ervaring op het gebied van de stage opdoen.Een stage kan worden gevolgd in een specifiek deel van het specialisme. Om die reden dient de patiëntenpopulatie ook specifiek te zijn. Paragraaf I-E
Gedeeltelijke opleiding buiten Nederland
B.24. Met voorafgaande toestemming MSRC Bij een aanvraag om een gedeelte van de opleiding in het buitenland te kunnen volgen zal worden beoordeeld in hoeverre de in het buitenland te volgen gedeelte van de opleiding overeenkomt met de opleiding in Nederland. De MSRC vraagt daarover advies aan de plenaire visitatiecommissie van de betreffende medisch specialistische vereniging en de opleider. B.25. Zonder voorafgaande toestemming MSRC Uitgangspunt van dit artikel is dat opleiding in het buitenland op dezelfde wijze wordt beoordeeld als ervaring voorafgaande aan de opleiding in Nederland. Om die reden is dezelfde systematiek aangehouden als vrijstelling zoals geregeld in artikel 15 tot en met B.17. In afwijking van artikel B.24. kan dus niet de volledige opleidingstijd in het buitenland worden meegerekend, 42
maar conform artikel B.17., tweede lid, ten hoogste de helft. Titel II
Geschillen
In dit besluit is een geheel nieuwe geschillenregeling opgenomen. Deze geschillenregeling geldt voor alle specialismen, ongeacht onder welk college het specialisme ressorteert. Reden van een nieuwe geschillenregeling is om de ‘dubbelrol’ van de registratiecommissies als toezichthoudend orgaan en geschillenbeslechter weg te nemen. Qua systematiek is zoveel aangesloten bij de systematiek voor zaken die op grond van de Regeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften conform de Awb (ACO). Van een geschil is sprake zodra één van de partijen uitdrukkelijk schriftelijk verklaard dat er een geschil is, nadat hun pogingen om samen overeenstemming te bereiken zijn gestrand. Dat wordt als moment van het ontstaan van het geschil aangemerkt. Alle geschillen die betrekking hebben op de vorm, inhoud en duur van de opleiding of de inschrijving in het opleidingsregister kunnen aan de CvG worden voorgelegd, tenzij de Algemene wet bestuursrecht of het ingevolge de Regeling aan de Adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften moet worden voorgelegd. Aan de CvG kunnen derhalve de geschillen worden voorgelegd die beslissingen in het kader van de opleiding tot specialist betreffen. Hieronder vallen onder meer geschillen over de kwaliteit van de opleiding, de beoordeling van de aios door de opleider en geschillen over in- en uitschrijvingen respectievelijk in en uit het opleidingsregister. Aan de ACO daarentegen worden alle beslissingen voorgelegd die voortvloeien uit de taken genoemd in de Regeling; dat betreft in essentie beslissingen omtrent registratie, herregistratie, herintreding, erkenning als opleider, opleidingsinrichting of opleidingsinstituut. Dit betreft publiekrechtelijke beslissingen waartegen bezwaar in de zin van de Awb openstaat. Beslissingen die aan de CvG kunnen worden voorgelegd zijn geen beslissingen in de zin van de Awb en behoren derhalve niet tot de competentie van de ACO. Juist voor die gevallen is de CvG in het leven geroepen. Ingeval er twijfel bestaat tot wiens competentie een geschil behoort, zal de commissie waaraan het geschil is voorgelegd uitsluitsel geven over de competentie. De CvG toetst geschillen integraal. Dit betekent dat de CvG bij een geschil over bijvoorbeeld de beoordeling van de aios aan de hand van de stukken de beslissing van de opleider toetst. De CvG beoordeelt of de opleider terecht tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De CvG zal niet de inhoudelijke beoordeling van de opleider overdoen en zelf op de stoel van de opleider plaatsnemen. De CvG kan immers nooit bepalen of een specialist een bepaalde medische vaardigheid daadwerkelijk beheerst; dat oordeel is aan de opleider voorbehouden. De CvG kan -zij het met enige afstandelijkheid- wel aangeven of de beoordeling van de opleider terecht was. Partijen bij een geschil kunnen zijn de arts, de aios, de specialist, de opleider, de opleidingsinrichting, de MSRC en de arts die buiten Nederland een specialisatie heeft gevolgd en op grond van dit besluit een individueel scholingsprogramma moet volgen. Voordat een verzoek wordt ingediend bij de CvG moeten partijen eerst gepoogd hebben het geschil zelf op te lossen door het inschakelen van de centrale opleidingscommissie, voorzover het geschil de competentie van de centrale opleidingscommissie betreft. De commissie schakelt vervolgens op eigen initiatief of op verzoek van een of meer partijen een mediator in. De mediators dienen bij het Nederlands Mediation Instituut te zijn geregistreerd. Indien de bemiddeling of de mediation niet tot een bevredigend resultaat leidt kan de betrokkene een verzoekschrift indienen bij de CvG. Slaat de betrokkene de fase van bemiddeling of mediation over dan zal de CvG het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. De bemiddeling, de mediation en het verzoekschrift hebben opschortende werking. Dit geldt overigens alleen indien het geschil betrekking heeft op een genomen besluit. In andere gevallen geldt deze bepaling niet. De opschortende werking houdt in dat de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort. Nadat de CvG uitspraak heeft gedaan staat de weg naar de civiele rechter open, in tegenstelling tot een advies van de ACO waartegen geen rechtstreeks beroep mogelijk is bij de Bestuursrechter. De ACO geeft advies aan de betreffende registratiecommissie, die vervolgens zelf een beslissing neemt. Tegen die bestuursrechtelijke beslissing van de registratiecommissie is beroep bij de bestuursrechter mogelijk. De CvG doet zelf uitspraak, omdat ook de MSRC partij in het geschil kan zijn Het is niet mogelijk de uitspraak van de CvG nog aan de ACO voor te leggen, omdat de ACO zich beperkt tot bezwaarschriften op grond van de Regeling, wat nu juist buiten de competentie van de CvG valt.
43
Hoofdstuk C De erkenningseisen waren tot op heden opgenomen in besluit CCMS no. 5-1999 (de algemene eisen voor de opleiding van medisch specialisten) en besluit CCMS no. 3-2001 (eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen). Het systeem van erkenningen is gewijzigd met de inwerkingtreding op 21 maart 2003 van besluit CCMS no. 3-2001 onder druk van de maatschappelijke ontwikkelingen. Voorheen werd uitsluitend de opleiding op één locatie gevolgd. Door de vele fusies en de wens om de opleiding over meerdere locaties te spreiden, is de erkenningssystematiek verruimd. Daarbij is het begrip opleidingsinrichting zodanig verbreed, dat alle erkenningssituaties zullen vallen onder één van de onderstaande modellen: de opleiding vindt plaats op één locatie: één erkenning, één visitatie; de opleiding vindt plaats op meerdere, samenhangende, locaties: één erkenning voor het geheel, één visitatie; de opleiding vindt plaats in verschillende opleidingsinrichtingen die onderling geen bestuurlijke samenhang vertonen: separate erkenning en visitaties. De in de twee genoemde besluiten opgenomen eisen zijn zoveel mogelijk overgenomen in dit besluit, voorzover de eisen toetsbaar en nog wenselijk waren.In het besluit is een onderscheid gemaakt tussen eisen en verplichtingen. Bij een eerste erkenning, dat wil zeggen als er nog geen opleiding aanwezig is, wordt uitsluitend beoordeeld of de opleider en de opleidingsinrichting aan de eisen voldoen. Uiteraard wordt wel meegenomen of in de toekomst ook voldaan kan worden aan de verplichtingen. Bij een verzoek om de erkenning te hernieuwen wordt beoordeeld of zowel aan de eisen als de verplichtingen is voldaan.
Titel I
De opleider, de plaatsvervangend opleider en de stageopleider
C.1. De eisen voor erkenning Algemeen: De in dit artikel opgenomen eisen zijn minimumeisen en kunnen worden aangevuld en aangescherpt per medisch specialisme in een specifiek besluit. Ook kan in een specifiek besluit een nadere uitwerking worden gegeven van de eisen zoals bepaald in dit artikel. De opleider moet voldoen aan deze eisen met het oogmerk de kwaliteit van de opleiding te bevorderen. Een nadere toelichting op deze eisen is wenselijk zodat het ook daadwerkelijk kwaliteitseisen worden. Alle eisen samen maken dat de opleider een duizendpoot moet zijn (leermeester, coach, begeleider, vraagbaak, rolmodel, manager, vertrouwenspersoon en beoordelaar). C.1. onder a.: De opleider kan niet tevens in een ander medisch specialisme zijn geregistreerd. Deze extra eis is opgenomen omdat dubbelregistraties in twee medische specialismen onwenselijk wordt geacht voor opleiders en plaatsvervangend opleiders. C.1. onder b: De opleider moet beschikken over onderwijskundige basiskwaliteiten die uiteenvallen in persoonlijke kwaliteiten (rolmodel, vertrouwenspersoon) en didactische kwaliteiten (ontwerpen van het opleidingstraject, coach, vraagbaak en beoordelaar). Een didactische houding wordt gekenmerkt door respect voor de aios en de ruimte die deze krijgt om zijn stijl te ontwikkelen, relativeringsvermogen en flexibiliteit. De opleider heeft aantoonbare interesse in onderwijskundige aspecten, blijkend uit bijvoorbeeld lidmaatschap van onderwijskundige tijdschriften, het bijwonen van onderwijskundige conferenties en het volgen van didactische cursussen. De didactische vaardigheden zijn herkenbaar in een goede feedback, goede communicatie, aanzetten tot reflectie en in het vermogen vaardigheden over te dragen. De opleider heeft didactische kennis ten aanzien van didactische methoden, achterliggende theorieën en over de context waarbinnen de opleiding zich moet afspelen. C.1. onder c: Organisatorische kwaliteiten: De opleider dient een goede teamleider en een goede onderhandelaar met de organisatie te zijn. De opleider onderhandelt met de inrichting over de randvoorwaarden waarbinnen de opleiding plaatsvindt. Als teamleider dient hij de opleidingsgroep aan te sturen met betrekking tot de opleidingsaspecten. C.1. onder f: Over de eis dat de opleider 80% in de opleidingsinrichting werkzaam dient te zijn is veel discussie gevoerd. Achtergrond van deze eis was dat gewaarborgd werd dat de opleider voldoende aanwezig was om de aios in de opleidingsinrichting te begeleiden. Al geruime tijd wordt de opleiding van de aios niet alleen verzorgd door de opleider, maar wordt de praktische opleiding door de hele opleidingsgroep verzorgd. De opleider is vooral verantwoordelijk voor de organisatie van de opleiding. De opleider heeft naast zijn taak als opleider vaak ook andere taken, zoals hoofd van de afdeling. Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen en de gewijzigde positie van de 44
opleider is er behoefte aan een flexibeler regeling welke niet gebaseerd is op een % van de werkzaamheden van de opleider in een inrichting. Van belang is dat de leden van de opleidingsgroep voldoende aanwezig zijn voor een goede begeleiding van de aanwezige aios in de inrichting en op de locatie waar de aios zijn opleiding volgt. Tegen die achtergrond is de eis dat de opleider 80% werkzaam moet zijn in de inrichting vervallen en is de aanwezigheidseis verschoven naar de leden van de opleidingsgroep. C.1. onder i: Expliciet is in de eisen opgenomen dat de opleider eindverantwoordelijk is voor de opleiding. Om deze eindverantwoordelijkheid te kunnen waarmaken dient de opleider leiding te geven aan de opleidingsgroep om zodoende de opleidingsgroep te kunnen aansturen. De extra eis van schriftelijk vastleggen van de taken en verplichtingen van de opleidingsgroep hangt samen met de eis genoemd onder c dat de opleider dient te beschikken over organisatorische kwaliteiten en het feit dat de opleidingsgroep de dagelijkse begeleiding van de aios op zich neemt. Voor de aios, de organisatie en de opleidingsgroep moet duidelijk zijn wie van de leden van de opleidingsgroep op welk moment en voor welk onderdeel van de opleiding aanspreekbaar is voor de aios. Vooral in inrichtingen met veel aios en een grote opleidingsgroep is een dergelijke organisatie van belang. De vorm waarin de opleider deze organisatie vastlegt wordt vrijgelaten en kan bijvoorbeeld eenvoudig door duidelijke taken vast te leggen in het werkrooster of formeel taken vast te leggen in een reglement. In ieder geval moet tijdens de visitaties duidelijk uit schriftelijke stukken blijken hoe de taken zijn verdeeld. De in hoofdstuk B vastgelegde taken van de opleider ten aanzien van beoordeling, vrijstelling en opleidingsschema kunnen niet aan de leden van de opleidingsgroep worden overgedragen. Deze taken dienen door de opleider zelf te worden uitgevoerd. Uitzondering daarop zijn de voortgangsgesprekken. C.1. onder j: De in dit artikellid genoemde aanwijzing aan de opleider geeft de MSRC slechts indien bemiddeling van de plenaire visitatiecommissie of het concilium van het betreffende specialisme zonder resultaat is gebleven. Met de aanwijzing worden de gezamenlijke opleiders verantwoordelijk gemaakt voor een aios door te vragen tot een oplossing te komen. Zonder deze aanwijzingsmogelijkheid is de MSRC niet in staat uitvoering te geven aan een beslissing van de CvG als hier bedoeld of aan artikel C.28. (voortzetting opleiding). C.2. Opleidingsgroep In artikel C.2. is een aantal eisen geformuleerd voor de opleidingsgroep. De opleidingsgroep wordt als zodanig niet apart erkend door de MSRC, maar betrokken bij de beoordeling van de opleider. Indien de beoogde opleidingsgroep niet aan deze eisen voldoet dan kan de opleider niet worden erkend. Als voorwaarde is gesteld dat de opleidingsgroep het specialisme uitoefent naar de maatstaven van ‘good clinical practice’. Wat hieronder wordt verstaan wordt per medisch specialisme bepaald door de kwaliteitseisen die de betreffende wetenschappelijke medisch specialisten vereniging voorschrijft. C.2. onder a sub iii: De opleider is eindverantwoordelijk en dient ervoor te zorgen dat er altijd één van de leden van de opleidingsgroep beschikbaar is voor de aios op de locatie waar de aios worden opgeleid. De beschikbaarheid zoals hiervoor beschreven geldt niet voor de diensten. Voor de opleider is de nadruk gelegd op de eindverantwoordelijkheid voor het functioneren van de opleiding. C.3. Verplichtingen opleider De opleider neemt actief deel aan onderwijsactiviteiten. De opleider is niet verplicht bij ieder opleidingsactiviteit aanwezig te zijn, maar dient wel aan te tonen dat hij voorzover mogelijk en in redelijkheid aan de binnen de opleidingsinrichting gedane onderwijsactiviteiten deelneemt. De opleider is verplicht relevante wijzigingen in de opleiding te melden. In ieder geval dient aan de MSRC te worden gemeld als er essentiële veranderingen in de organisatie of structuur van de opleidingsinrichting zijn opgetreden of als hij zijn taak als opleider heeft neergelegd of zijn arbeidsovereenkomst is beëindigd. De modelinstructie waarnaar onder a.v verwezen wordt betreft een modelinstructie uit 1998 opgesteld door de LAD, de NVZ, de LVAG, de orde van medisch specialisten, de KNMG en de LHV gezamenlijk. De in hoofdstuk B vastgelegde specifieke taken van de opleider ten aanzien van beoordeling, vrijstelling en opleidingsschema etc. kunnen niet aan de leden van de opleidingsgroep worden overgedragen. Deze taken dienen door de opleider zelf te worden uitgevoerd. Uitzondering daarop zijn de voortgangsgesprekken. Deze kan de opleider overlaten aan de opleidingsgroep. De opleider moet betrokken zijn bij alle communicatie naar de MSRC. C.4. Opleidingsgroep De verplichting genoemd onder C.4 onder a, sub i. dat de opleidingsgroep beschikbaar is voor overleg met de aios is 45
in gewijzigde vorm opgenomen en moet in samenhang met de eis onder C.2.onder a. sub iii worden gelezen. Achtergrond van deze eis is dat de opleidingsgroep moet zorgen dat de supervisie van de aios is gewaarborgd. Ook bij een eerste erkenning moet worden aangetoond dat de opleidingsgroep zodanig is samengesteld dat zij kunnen waarborgen dat er altijd een medisch specialist van de opleidingsgroep voor de aios beschikbaar is. De taak van de leden van de opleidingsgroep gaat verder dan het houden van supervisie op de aios. De leden van de opleidingsgroep dienen de aios ook daadwerkelijk op te leiden en de verschillende aspecten van het specialisme bij te brengen. Daarvoor is het noodzakelijk dat ook de leden van de opleidingsgroep die zich intensief met de begeleiding van aios bezighouden beschikken over didactische kwaliteiten. De opleider en de plaatsvervangend opleider werken ten behoeve van de opleiding samen met de opleidingsgroep en maakt daarvan ook daadwerkelijk onderdeel uit. De effectiviteit van de opleiding tot medisch specialist wordt voor een belangrijk deel bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van een gunstig opleidingsklimaat. Hiermee wordt bedoeld, dat de voorwaarden aanwezig zijn waaronder een opleiding tot stand kan komen en in stand kan blijven met een zo groot mogelijk rendement voor de individuele aios. Het creëren en in stand houden van een dergelijk klimaat is een verantwoordelijkheid van de gehele groep medisch specialisten in een inrichting. Ook hebben de aios ten opzichte van elkaar de verplichting een gunstig opleidingsklimaat te onderhouden. Daarnaast geven de medisch specialisten die zich met de opleiding bezig houden ‘het goede voorbeeld’; hun attitude met betrekking tot opleiding, onderzoek en patiëntenzorg is van groot belang voor de manier waarop de aios volgt. In de eisen en verplichtingen van de opleiders en de opleidingsgroep is het een en ander neergelegd en tot op zekere hoogte uitgewerkt; tot op zekere hoogte, omdat het niet doenlijk is het opleidingsklimaat, waarmee niet alleen concrete activiteiten worden aangegeven, maar ook het aanwezig zijn van een bepaalde sfeer, in maat en getal uit te drukken. Hierbij is voorts van belang dat het klimaat in de opleidingssituatie veiligheid biedt en veel mogelijkheden tot een open communicatie. Met veiligheid wordt bedoeld, dat de aios in een omgeving verkeert waarin het mogelijk is dat fouten worden besproken en twijfels worden geuit zonder dat daaraan negatieve consequenties worden verbonden. Ook moet het mogelijk zijn dat ondervonden beperkingen in alle openheid aan de orde gesteld worden. Er dient, anders gezegd, gestreefd te worden naar een sfeer waarbinnen het melden van fouten en het hebben van onzekerheden vanzelfsprekend is en waar actief gelegenheid wordt geboden voor relativering en (zelf)kritiek, zonder repercussies. Op deze wijze kunnen zelfkritiek en daarmee aangrijpingspunten voor verbetering tot uitdrukking komen. Ook kan de aios in een dergelijke sfeer zijn of haar beperkingen en mogelijkheden leren inzien. Voor een goed opleidingsklimaat is ook van belang, dat door de opleiders een eenheid van aanpak van problemen wordt gehanteerd. Tevens dient regelmatig een gestructureerd moment aanwezig te zijn, waarop uitsluitend opleidingsproblemen in een overleg tussen aios en opleiders aan de orde komen (opleidingsvergadering). Ook is belangrijk dat dagelijks een algemeen rapport wordt gehouden en dat wekelijks structurele besprekingen van (probleem)patiënten plaatsvinden. Tenslotte moeten de opleiders bereikbaar en zo nodig beschikbaar zijn om steun te bieden bij problemen die zich bijvoorbeeld tijdens nachtdiensten voordoen. Hierbij dient het betreffende lid van de opleidingsgroep niet alleen telefonisch bereikbaar, maar ook, gevraagd en ongevraagd, daadwerkelijk persoonlijk aanwezig te zijn. C.5. Eisen voor erkenning van medisch specialisten tot plaatsvervangend opleider Naast de opleider wordt in beginsel altijd een plaatsvervangend opleider erkend door de MSRC. De plaatsvervangend opleider dient aan dezelfde eisen en verplichtingen te voldoen als de opleider. Daarmee wordt de kwaliteit van de opleiding bij afwezigheid van de opleider gewaarborgd. C.7. De stageopleider Voor een stageopleider gelden in beginsel minder zware eisen en zijn gericht op de uitoefening van dat specifieke deel van de opleiding. De mogelijkheid om een opleider uitsluitend voor één gedeelte, een stage, van de opleiding te erkennen is geboden, teneinde spreiding van de opleiding over meerdere opleiders en opleidinginrichtingen mogelijk te maken waarbij sprake blijft van opleiding in een ‘gecontroleerde’ omgeving. Gewaarborgd wordt dat de aios altijd wordt begeleid door een terzake deskundige medisch specialist. C.10. Eisen voor erkenning Als nieuwe eis is opgenomen dat de opleidingsinrichting er voor dient te zorgen dat de leden van de opleidingsgroep deelnemen aan de kwaliteitsvisitatie van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging. Daarmee wordt gewaarborgd dat de patiëntenzorg voldoet aan de kwaliteitseisen van het betreffende medisch specialisme. Deze eis is niet separaat als eis voor de opleider gesteld, aangezien dit al een herregistratie-eis is die geldt voor iedere medisch specialist (artikel D.20. en D.24.). Tevens is als nieuwe eis opgenomen dat de opleidingsinrichting bereid is op aanwijzing van de MSRC aios toe te laten die ofwel door een geschil of doordat de erkenning van de opleidingsinrichting is vervallen een nieuwe 46
opleidingsplaats zoeken. Voorheen was er voor deze aios geen vangnet. Door deze eis heeft de MSRC de mogelijkheid daar waar mogelijk een aios te plaatsen. Uitdrukkelijk is het niet opgenomen als harde verplichting, aangezien er tal van omstandigheden kunnen zijn waardoor het niet mogelijk is voor de opleidingsinrichting om op dat moment die aios in opleiding te nemen. Eerste lid: De toevoeging onder e dat de visitatie geschiedt volgens de systematiek van de wetenschappelijke vereniging houdt verband met het verschillende karakter van de academische en niet-academische ziekenhuizen. Niet altijd wordt eenzelfde visitatie voor beide soorten ziekenhuizen uitgevoerd; soms ook heeft een wetenschappelijke vereniging geen visitatieprogramma voor academische ziekenhuizen. Het nieuwe onderdeel g. is ingegeven door het feit dat het een uitzondering is als een aios zijn hele opleiding in dezelfde inrichting volgt. In veel specialismen is het verplicht dat een aios zijn opleiding spreidt over meerdere inrichtingen, veelal een deel academisch en een deel niet-academisch. Hoewel een opleidingsinrichting wel alle onderdelen van de opleiding verzorgt en dus een erkenning voor de totale opleiding krijgt, zal een individuele aios in de meeste gevallen niet alle onderdelen in die inrichting volgen. In die gevallen is een samenwerkingsovereenkomst met de opleidingsinrichtingen waar de andere delen van de opleiding worden gevolgd wenselijk. Een samenwerkingsovereenkomst werd tot op heden alleen geëist bij opleidingsinrichtingen die een deel van de opleiding verzorgen. Omdat in de praktijk feitelijk voor de individuele aios een deel van de opleiding door de opleidingsinrichting wordt verzorgd, wordt standaard een samenwerkingsovereenkomst vereist. Uitzondering daarop zijn de opleidingsinrichtingen waar alle aios hun hele opleiding volgen. In die gevallen kan een samenwerkingsovereenkomst achterwege blijven, aangezien er niet met andere opleidingsinrichtingen wordt samengewerkt. In specifieke besluiten kunnen aanvullende eisen worden gesteld met betrekking tot een samenwerkingsovereenkomst. Deze aanvullende eisen kunnen worden toegevoegd aan de Standaard Samenwerkingsovereenkomst zoals door de MSRC in overleg met het CCMS is vastgesteld. De onder j genoemde aanwijzing aan de opleider geeft de MSRC slechts indien bemiddeling van de plenaire visitatiecommissie of het concilium van het betreffende specialisme zonder resultaat is gebleven. Met de aanwijzing wordt de opleidingsinrichting verantwoordelijk gemaakt voor een aios door te vragen tot een oplossing te komen. C.11. Aanvullende eisen bij meerdere locaties De eis van bestuurlijke eenheid heeft tot veel discussie aanleiding gegeven. Vooral de eis dat er sprake moet zijn van één Raad van Bestuur was in enkele situaties niet haalbaar of vergde een gecompliceerde bestuurlijke wijziging. Reden voor de eis van bestuurlijke eenheid is dat er één bestuur aanspreekbaar was voor het functioneren van de opleiding en dat de aios altijd in een door de MSRC gecontroleerde omgeving wordt opgeleid. Omdat in de meeste situaties sprake is van een inrichting waarbij alle locaties vallen onder één Raad van Bestuur is deze eis als uitgangspunt vastgehouden en is gekozen voor een afwijkingsmogelijkheid waarbij aan de eerder genoemde uitgangspunten niet wordt afgedaan. Afwijken van de standaard eis van bestuurlijke eenheid is mogelijk in uitzonderingssituaties. De in het derde lid genoemde uitzonderingssituatie is aanwezig indien de opleiding in het betreffende specialisme niet of niet volledig mogelijk is omdat een deel van de voor die opleiding noodzakelijke patiëntgebonden activiteiten geschiedt op een locatie waar per definitie niet kan worden voldaan aan een reguliere erkenningmodaliteit. De opleidingsinrichting moet derhalve aantonen dat het niet mogelijk is de opleiding of een deel daarvan te realiseren binnen de bestuurlijke eenheid. Tevens moet worden aangetoond dat de realisatie van de opleiding in het betreffende medische specialisme niet of niet volledig mogelijk is binnen de reguliere erkenningenmodaliteiten. Of de opleidingsinrichting dit voldoende heeft aangetoond is ter beoordeling van de MSRC. Bij deze uitzonderingsregel is gedacht aan de situaties in de neurochirurgie en de plastische chirurgie, waar in toenemende mate de eenvoudige algemene verrichtingen door medisch specialisten buiten de opleidingsinrichtingen worden uitgevoerd. Voor die situaties is het noodzakelijk om de aios deze verrichtingen, onder begeleiding van een lid van de opleidingsgroep, buiten de opleidingsinrichting uit te laten voeren zodat hij in staat is te voldoen aan de verplichtingen op grond van het betreffende specifieke Besluit. Ook bij de psychiatrie is het gebleken dat enkele onderdelen van de opleiding slechts buiten de opleidingsinrichting kunnen worden gevolgd. Het is denkbaar dat vergelijkbare ontwikkelingen zich in meerdere medische specialismen zullen voordoen. De betrokken inrichtingen dienen in de genoemde uitzonderingssituatie te beschikken over een overeenkomst conform de Standaard Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijke opleidingseenheid vastgesteld door de MSRC in overleg met het CCMS waarbij wordt voldaan aan de eis van één aanspreekpunt. De Raad van Bestuur van de opleidingsinrichting is aanspreekbaar op het functioneren van de opleiding op alle locaties, één opleider verantwoordelijk voor de opleiding op alle locaties en de aan de opleiding deelnemende medisch specialisten moeten één opleidingsgroep vormen. Daarmee wordt een locatie die niet behoort tot de bestuurlijke eenheid van de 47
opleidingsinrichting onderdeel van de opleidingsinrichting voor zover het de opleiding betreft. De erkenning wordt door de MSRC afgegeven aan de opleidingsinrichting en de opleider die verantwoordelijk zijn voor het functioneren van de opleiding. In de overeenkomst moet in ieder geval de genoemde aspecten zijn geregeld overeenkomstig de Standaard Samenwerkingsovereenkomst bestuurlijke opleidingseenheid zoals vastgesteld door de MSRC in overleg met het CCMS. De uitzonderingssituatie is nadrukkelijk niet aanwezig indien twee of meer opleidingsinrichtingen gezamenlijk de opleiding kunnen verzorgen waarbij elk van de opleidingsinrichtingen aan een reguliere erkenningmodaliteit voldoet. In dat geval wordt de samenwerking geregeld via de samenwerkingsovereenkomst op grond van artikel C.10 eerste lid onder g. C.12. Verplichtingen opleidingsinrichting Eerste lid, onder a, sub i: Dit is een maximumnorm, zodat de aios in ieder geval voldoende begeleiding krijgt bij het verrichten van zijn werkzaamheden. Er mogen per fte medisch specialist die in de inrichting werkzaam en bij de opleiding betrokken ten hoogste 1,5 fte aios in opleiding zijn. In specifieke besluiten kan per medisch specialisme, op verzoek van de betreffende wetenschappelijke vereniging, worden bepaald dat het aantal medisch specialisten ten opzichte van de aios uitgedrukt in fte’s lager is dan 1,5. Eerste lid, onder a, sub iv: bedoeld is de modelinstructie zoals opgesteld door de LAD, de NVZ, de LVAG, de orde van medisch specialisten, de KNMG en de LHV gezamenlijk. Eerste lid, onder a, sub v: De opleidingsinrichting is evenals de opleider verplicht alle relevante wijziging in de opleiding aan de MSRC te melden. In ieder geval dient te worden gemeld: essentiële veranderingen in de organisatie of structuur van de opleidingsinrichting zijn opgetreden; de opleider zijn taak heeft neergelegd, zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd of ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis; de opleider is overleden. De in eerste lid, onder b genoemde aanwijzing aan de opleidingsinrichting geeft de MSRC slechts indien bemiddeling van de plenaire visitatiecommissie of het concilium van het betreffende specialisme zonder resultaat is gebleven. Zonder deze aanwijzingsmogelijkheid is de MSRC niet in staat uitvoering te geven aan een beslissing van de CvG als hier bedoeld of aan artikel C.28. (voortzetting opleiding). C.15. Samenwerkingsovereenkomsten De eis van een samenwerkingsovereenkomst wordt nu standaard vereist en is opgenomen in artikel C.10 eerste lid onder g. Om die reden is dit artikel vervallen. C.16. Eisen en verplichtingen voor de erkenning van een gedeelte van de opleiding Vroeger werden in veel specifieke eisen gesproken van ‘A-opleidingen’ en ‘B-opleidingen’. De A-opleidingen waren de opleidingen waar alle onderdelen van de opleiding konden worden gevolgd en de B-opleidingen slechts een gedeelte. De Regeling in dit artikel betreft de inrichting zoals voorheen bekend stond als de ‘B-inrichting’. Voor de erkenning van een gedeelte van de opleiding, niet zijnde een specifieke stage als bedoeld in artikel C.17., gelden dezelfde eisen als voor een opleidingsinrichting die is erkend voor de totale opleiding. Als extra eis wordt de samenwerkingsovereenkomst gesteld. C.17. Eisen en verplichtingen voor de erkenning van een opleidingsinrichting voor een stage Voor erkenning van een inrichting voor één stage zijn minder zware eisen gesteld. Daarmee wordt het makkelijker de opleiding over meerdere inrichtingen te verspreiden en aldus de capaciteit van de opleiding te vergroten. C.23. Eén opleidingsinrichting Bij de totstandkoming van het Kaderbesluit CCMS en de specifieke besluiten is als uitgangspunt genomen dat niet van de bepalingen in het kaderbesluit kan worden afgeweken, tenzij dit uitdrukkelijk is bepaald. Afwijkingsmogelijkheden of ontheffingsmogelijkheden zijn tot een minimum beperkt. De in dit artikel genoemde ontheffingsmogelijkheid was opgenomen in de ‘oude’ regelgeving en is abusievelijk overgenomen in het Kaderbesluit. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt en is het ook onduidelijk op basis waarvan ontheffing zou moeten worden gegeven. Om die reden is dit artikellid vervallen.
48
Titel III
Procedure erkenning opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider en opleidingsinrichting
In deze paragraaf zijn de door de MSRC te hanteren randvoorwaarden voor de erkenning weergegeven, zoals de duur van de erkenning, tussentijdse wijziging van de erkenning en einde van de erkenning. Naast deze regels gelden de bepalingen zoals opgenomen in de Regeling specialisten geneeskunst. C.18. Aanvraag erkenning De verantwoordelijkheid voor de aanvraag tot erkenning of hernieuwde erkenning ligt bij de opleider en de opleidingsinrichting. De Regeling schrijft wel voor dat bij hernieuwde erkenning de MSRC de betrokkenen tijdig informeert over het verstrijken van de erkenningstermijn. Als de opleider of de opleidingsinrichting vervolgens geen verzoek tot hernieuwde erkenning indienen, vervalt de erkenning. C.19. Visitatie In dit artikel is uitsluitend bepaald dat de MSRC een onderzoek moet doen alvorens een verzoek tot erkenning in te willigen. Doorgaans zal de MSRC dat onderzoek uitbesteden in de vorm van een visitatie, die door een visitatiecommissie wordt uitgevoerd. Hoe de MSRC dit invult is een uitvoeringskwestie van de MSRC. Daartoe stelt de MSRC nadere voorschriften vast. C.20. Beslissing tot erkenning Uitgangspunt is dat voor elke eerste- of vervolgerkenning altijd aan de eisen voor erkenning voldaan moet zijn. Voor een vervolgerkenning moet ook aan de verplichtingen voor erkenning zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is een vervolgerkenning onder voorwaarden mogelijk. Om gebruik te kunnen maken van dit instrument om voorwaarden te stellen dient vooraf duidelijk te zijn welke voorwaarden aan de erkenning kunnen worden verleend en wanneer de MSRC daarvan gebruik zal maken. De MSRC zal het stellen van voorwaarden in beleidsregels vooraf kenbaar moeten maken. C.21. Duur erkenning Uitgangspunt is dat als voldaan wordt aan alle eisen en verplichtingen als omschreven in dit besluit en het van toepassing zijnde specifiek besluit, erkenning wordt verleend voor de maximale periode van vijf jaar. Indien niet volledig aan de erkenningseisen wordt voldaan kan de MSRC besluiten om de erkenning niet te verlenen, voor een beperkte duur of onder bepaalde voorwaarden zoals bepaald in artikel C.20. Het vijfde lid betreft tussentijdse wijzigingsverzoeken van een opleider, plaatsvervangend opleider of stageopleider. C.22. Ingangsdatum erkenning Overeenkomstig de Regeling blijft een erkenning in stand in stand zolang een aanvraag tot erkenning in behandeling is, ondanks dat de expiratiedatum tijdens de behandeling van het verzoek is verstreken. C.25. Koppeling erkenning opleider en opleidingsinrichting Bij het tweede lid geldt het bepaalde in artikel C.10. van dit besluit. Het betekent dat zodra in een opleidingsinrichting geen opleider, geen plaatsvervanger en geen waarnemer aanwezig is, op dat moment de erkenning van de opleidingsinrichting komt te vervallen.
Hoofdstuk D Het Kaderbesluit CCMS is gewijzigd in verband met de verplichting om Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de regelgeving van de colleges van de KNMG te implementeren. Deze richtlijn vervangt een aantal zgn. sectorale richtlijnen betreffende de beroepen van o.a. artsen en richtlijnen betreffende de beroepen die niet onder de sectorale richtlijnen vallen. Personen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat van de Europese Unie hebben behaald wordt gegarandeerd dat zij toegang hebben tot hetzelfde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van dat land. De toegang tot het beroep van arts/specialist wordt afhankelijk gesteld van het bezit van een bepaalde opleidingstitel, waardoor wordt gegarandeerd dat de betrokkene een opleiding heeft gevolgd die aan de 49
vastgestelde minimumeisen voldoet. Daarvoor is een stelsel van onderlinge erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels ontwikkeld. Automatische erkenning leidt er toe dat de betrokken arts in het betreffende register van specialisten moet worden ingeschreven. Voor alle onder het CCMS ressorterende specialismen is het beginsel van automatische erkenning van toepassing. Artsen die onderdaan zijn van een land behorend tot de EER of Zwitserland en die in het bezit zijn van een opleidingstitel in een ander, niet door het CCMS als specialisme aangewezen specialisme, kunnen op grond van het zgn. algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels in het betreffende register van specialisten worden ingeschreven. De richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat. Er is gekozen voor een algemene verwijzing naar de richtlijn. De MSRC dient bij concrete verzoeken tot inschrijving in een register van specialisten het Europese recht zelfstandig en rechtstreeks toe te passen.
Titel I
Inschrijving
D.1. Inschrijving Dit artikel is onder b. tot en met f. aangepast. De onderdelen b. en c. hebben betrekking op Richtlijn 2005/36/EG: onderdeel b. regelt de registratie van medisch specialisten zoals opgenomen in artikel A.5. van het kaderbesluit, onderdeel c. regelt de registratie van andere, gelijkwaardige, specialismen op grond van het algemeen stelstel. Onder d. valt de artsen op wie de richtlijn niet van toepassing is. Van deze arts wordt vereist dat hij aantoont dat hij sedert de voltooiing van zijn specialistenopleiding tenminste 16 uur per week werkzaam is geweest in het betreffende specialisme. Zou dit niet worden vereist dan zou dat een ontoelaatbare bevoordeling inhouden van de buitenlands gediplomeerde ten opzichte van de Nederlandse gediplomeerde medisch specialist. Titel II
Registratie
Paragraaf II-A
Aanvraag registratie
Artikel D.3. Dit artikel heeft betrekking op de arts wiens specialistendiploma op grond van Richtlijn 2005/36/EG automatisch wordt erkend zodat hij kan worden ingeschreven in een register van medisch specialisten. Dat kan zijn de arts met een Italiaans kinderartsdiploma die in Nederland als kinderarts geregistreerd wenst te worden, maar ook de Franse hematoloog die in het register van interne geneeskunde wil worden ingeschreven en waarvan de MSRC oordeelt dat diens opleiding zowel wat betreft inhoud als wat betreft duur overeenkomt met de Nederlandse opleiding tot internist. Of, zoals de richtlijn stelt, gelijkwaardig is (artikel D.3., eerste en tweede lid). Komen inhoud en duur niet overeen, dan komt deze arts niet eerder in aanmerking voor registratie als internist dan nadat hij succesvol in Nederland een aanvullende opleiding heeft afgerond waarbij de MSRC de gebieden aangeeft die deze opleiding moet bestrijken (artikel D.3., derde en vierde lid). D.4. en D.14. In artikel D.4, eerste lid, onder d., wordt vereist dat de betreffende arts de Nederlandse taal beheerst en dat hij dat op grond van artikel D.14. dient aan te tonen. Om in aanmerking te komen voor een registratie als arts, dient deze arts sedert december 2005 een zgn. assessment te volgen en te voltooien. Eén onderdeel van dit assessment is een taaltoets. Om in aanmerking te kunnen komen voor een registratie als specialist, dient deze arts zijn bewijs van inschrijving als arts in het BIG-register te overleggen. Dat houdt in dat het merendeel van de in dit artikel bedoelde artsen die na de inwerkingtreding van Richtlijn 2005/36/ EG een aanvraag tot inschrijving indienen bij de MSRC, het assessment heeft doorlopen en derhalve ook de taaltoets heeft behaald. Het CCMS is zich er van bewust dat het in dat geval disproportioneel is om van de betreffende arts te verlangen om in het kader van de specialistenregistratie aan te tonen dat hij de Nederlandse taal beheerst. Dat blijkt immers al uit de registratie als arts. Toch valt nu nog niet uit te sluiten dat er artsen zijn wiens (verzoek tot) inschrijving in het BIG-register dateert van voor december 2005 en van wie dus niet kan worden gezegd dat uit deze inschrijving blijkt dat zij de Nederlandse taal beheersen. Het is daarom dat vooralsnog van deze arts wordt vereist dat hij aantoont het Nederlands te beheersen. Paragraaf II-B
Beoordelingsstage
Paragraaf II-B regelt de beoordelingsstage, zoals dat was geregeld in besluit CCMS no. 9-2000. De duur van de beoordelingsstage is bekort tot in beginsel maximaal zes maanden, waarbij het mogelijk is om in overleg met de opleider een langere of kortere duur te bepalen (D.11.). Reden is dat daarmee duidelijker dan voorheen de 50
beoordelingsstage wordt onderscheiden van opleiding. Een beoordelingsstage is uitsluitend bedoeld om te beoordelen of de arts in staat is het betreffende specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen en niet om te arts bij te scholen. Indien vooraf duidelijk is dat de arts nog dient te worden bijgeschoold dient te worden bekeken of de arts in aanmerking kan komen voor een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-C dan wel de opleiding, waarbij eventueel vrijstelling voor onderdelen kan worden verleend, dient te volgen. Titel III
Herregistratie
Al enkele jaren wordt binnen het CCMS gediscussieerd over het stellen van kwalitatieve eisen naast de kwantitatieve eisen. Deze discussie heeft geleid tot de vaststelling door het CCMS van besluit CCMS no. 7-1999, dat vanwege financiële aspecten niet is goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en derhalve nooit in werking getreden. De bepalingen van besluit CCMS no. 7-1999 zijn inhoudelijk vrijwel ongewijzigd overgenomen in deze paragaaf. De kwantitatieve eisen zijn geüniformeerd zodat voor alle specialismen geldt dat de medisch specialist tenminste zestien uur per week zijn specialisme dient uit te oefenen om voor herregistratie in aanmerking te komen. Als kwalitatieve eis is gesteld dat de medisch specialist tenminste veertig uur per jaar deel moet nemen aan deskundigheidsbevordering en deelneemt aan het visitatieprogramma van de betreffende medisch specialisten wetenschappelijke vereniging. Naast deze herregistratie-eisen is er een regeling getroffen voor gelijkgestelde werkzaamheden en voor herintreding. D.20. Eisen herregistratie De onder het eerste lid, onder c. opgenomen verwijzing naar de systematiek van de wetenschappelijke vereniging houdt verband met het feit dat de visitatieprogramma’s per vereniging verschillen. De in het tweede lid genoemde ontheffingsmogelijkheid is bijvoorbeeld bedoeld voor de specialist die door verblijf in het buitenland fysiek niet aan de visitatie kan deelnemen. D.28. Herregistratie zenuw- en zielsziekten In het eerste lid dat inschrijving in het register voor neurologen of inschrijving in het register voor psychiaters mogelijk is. Overeenkomstig de aanwijzingen voor de regelgeving omvat het woord ‘of’ ook de gelijktijdige inschrijving in beide registers. In een voormalig besluit omtrent herregistratie stond dan ook ‘en/of’ .
Hoofdstuk E
E.1. Overgangsbepalingen De hoofdregel is dat een besluit onmiddellijke werking heeft voor zover daar in de overgangsbepalingen geen uitzondering op wordt gemaakt. Het één en ander volgt uit de aanwijzingen voor de regelgeving, aanwijzing 166: ‘een regeling is van toepassing op hetgeen na de inwerkingtreding voorvalt als ook bij hetgeen bij de inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen.’ Ook bij dit besluit is van deze hoofdregel uitgegaan en worden in de overgangsbepalingen alleen de uitzonderingen op deze regel genoemd. Tenslotte is van belang dat er ingevolge artikel A.2., vijfde lid, de mogelijkheid bestaat, om ingeval er een onevenredige benadeling van een betrokkene optreedt door de toepassing van het kaderbesluit, de MSRC anders kan beslissen dan het Kaderbesluit strikt genomen voorschrijft. Eerste lid: De bepalingen betreffende de opleiding zijn voor alle huidige en toekomstige aios en de artsen die de opleiding of het individueel scholingsprogramma zijn aangevangen of nog gaan aanvangen na 1 januari 2005. Voor deze categorie heeft het besluit onmiddellijke werking. Tweede lid: Dit artikellid bepaalt in feite dat verworven rechten van aios die de opleiding al waren gestart voor 1 januari 2005 blijven bestaan. De bepalingen die daarop betrekking hebben zijn expliciet vermeld. Voorwaarde is wel dat de aios moet aantonen niet aan de betreffende bepaling te kunnen voldoen. Deze overgangsbepaling betekent dat er tijdelijk een oud en een nieuw curriculum naast elkaar zullen bestaan, maar de groep aios die dat betreft is beperkt. Derde lid: De eisen ten aanzien van de erkenning opgenomen in dit besluit gelden voor de ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit in behandeling zijnde erkenningsverzoeken alsmede de aanvragen tot erkenning ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit besluit (onmiddellijke werking). Bestaande erkenningen worden door het kaderbesluit niet aangetast. Waar opleiders en opleidingsinrichtingen wel rekening mee zullen moeten houden is dat zij in staat worden geacht om aios die volgens al dan niet nieuwe 51
bepalingen ingevolge het Kaderbesluit opleiding gaan volgen of de opleiding vervolgen, die opleiding ook adequaat te verzorgen en tevens voorbereidingen treffen om bij de eerstvolgende hernieuwing van de erkenning aan nieuwe erkenningseisen en -verplichtingen te kunnen voldoen. Vierde lid: Deze overgangsbepaling regelt dat geldende registraties als specialist niet worden aangetast door de bepalingen in dit besluit. Aanvragen tot herregistratie worden behandeld aan de hand van de nieuwe herregistratie-eisen van dit kaderbesluit, vanaf 1 januari 2005. Voor het deel van de te beoordelen periode die ligt voor 1 januari 2005 zijn de oude herregistratiebepalingen van toepassing. Voor het deel van de te beoordelen periode die ligt na 1 januari 2005 zijn de nieuwe herregistratiebepalingen van toepassing. Vijfde lid: Het vijfde lid is een uitzondering op het vierde lid en de inwerkingtreding van het kaderbesluit per 1 januari 2005. De uitzondering betreft de herregistratie-eis dat de voorafgaande werkzaamheden zestien uur per week moeten bedragen en de deskundigheidsbevorderingseis van 40 uur per jaar. Het CCMS is van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat dit besluit een verzwaring van de herregistratie-eisen met betrekking tot werkzaamheid en deskundigheidsbevordering inhoudt. Het wordt redelijk geacht om die specialisten een termijn tot 1 januari 2006 te gunnen om -voor zover noodzakelijk - het dienstverband c.q. de omvang van de werkzaamheden uit te breiden. Concreet betekent de overgangsregeling dat in de beoordelingsperiode voor 1 januari 2006 nog getoetst wordt of de specialist voldoet aan de oude herregistratie-eisen. E.4. Inwerkingtreding Om duidelijk te maken wanneer het kaderbesluit in werking treedt, is ervoor gekozen om een concrete datum voor inwerkingtreding te noemen, ervan uitgaande dat het kaderbesluit daarvoor zal worden goedgekeurd door de Minister van VWS. Gelet op de reeds gestarte voorbereidingen de interne organisatie voor te bereiden op de nieuwe regelgeving is ervoor gekozen om indien publicatie van de betreffende besluiten kort na 1 januari 2005 plaatsvindt, de besluiten met terugwerkende kracht te laten ingaan.
52
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST
Centraal College Medische Specialismen
Besluit van 5 april 2004 houdende opleidings- en erkenningseisen voor het medisch specialisme oogheelkunde∗
(Besluit oogheelkunde)
Het Centraal College Medische Specialismen,
gelet op artikel 14, tweede lid, onder c, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 12, eerste lid, van de Regeling specialisten geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst; gezien het advies van het federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Orde van Medisch Specialisten, de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband, het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap en de Medisch Specialisten Registratie Commissie;
BESLUIT:
====================================================== ∗
Dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 14 december 2004, nr. 241
Hoofdstuk A
Algemene bepalingen
A.1. Begripsomschrijvingen In dit besluit wordt verstaan onder: oogheelkunde: het specialisme dat zich richt op voorkomen, herkennen, diagnostiseren en behandelen van ziekten van het oog en het visuele systeem, de oogleden, de traanwegen en de oogkas. Tevens valt hieronder deskundigheid op het terrein van orthoptie, optica en refractie. A.2. Toepassingsbereik besluit Op de opleiding en de erkenning voor het medisch specialisme oogheelkunde zijn, naast de in dit besluit genoemde eisen, alle eisen van toepassing zoals opgenomen in het Kaderbesluit CCMS.
Hoofdstuk B
De opleiding
B.1. Duur De duur van de opleiding bedraagt vijf jaar. B.2. 1.
2. 3. 4. 5. 6. 7.
Opleidingsschema en de plichten van de aios De aios volgt de volgende onderdelen: a. cataract; b. cornea; c. glaucoom; d. uveitis; e. retina en laser; f. oogleden; g. orbita en traanwegen; h. refractie en contactlenzen; i. kinderoogheelkunde en strabologie; j. neuro-ophthalmologie; k. wetenschap. De aios kan een periode volgen van ten hoogste een jaar in een andere opleidingsinrichting dan die waarin de opleiding wordt aangevangen. De aios besteedt aandacht aan de organisaties die zich bezighouden met maatschappelijke dienstverlening aan slechtzienden en blinden; De wetenschappelijke vergaderingen die de aios bijwoont op grond van artikel B.5., eerste lid, onder h, van het Kaderbesluit CCMS, bedragen ten minste drie in totaal. Het internationaal congres dat de aios bijwoont op grond van artikel B.5., eerste lid, onder h, van het Kaderbesluit CCMS, is geaccrediteerd door het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap. De aios houdt een complicatie- en resultaatregistratie bij van de vaardigheden. De toetsing voldoet aan de volgende eisen: a. uiterlijk drie maanden na het begin van de klinische opleiding legt de aios een beginnerstoets af. Deze handelt over algemene theoretische oogheelkunde; b. iedere aios heeft de gelegenheid om tien landelijke, onder auspiciën van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap door het Concilium opgestelde schriftelijke examens af te leggen. Iedere aios is verplicht gedurende zijn opleiding aan alle onderdelen van een schriftelijk examen deel te nemen; c. aan het eind van de opleiding zijn ten minste negen schriftelijke examens met goed of voldoende gevolg afgelegd. Voor de overige examens mag het cijfer niet lager zijn dan een vijf; d. na ieder schriftelijk examen vindt een mondelinge herkansing plaats. Indien de aios niet voldoet aan het bepaalde onder c, vindt aan het eind van de opleiding eveneens mondelinge herkansing plaats; e. in plaats van één van de negen met goed of voldoende gevolg afgelegde examens, bedoeld onder c, kan het examen van de European Board of Ophthalmology met goed gevolg worden afgelegd.
B.3. Eindtermen De aios voldoet aan het eind van de opleiding aan de eindtermen opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
2
Hoofdstuk C
De erkenning tot opleidingsinrichting
C.1. Eisen voor erkenning De inrichting voldoet aan de volgende eisen: a. het aantal opnamen met inbegrip van het aantal dagbehandelingen bedraagt ten minste 400 per jaar met voldoende variatie in afwijkingen en voldoende differentiatie naar leeftijd en geslacht; b. het aantal operaties bedraagt ten minste 400 per jaar; c. het aantal licht- of laserbehandelingen bedraagt ten minste 200 per jaar; d. zij beschikt over een polikliniek waarbij het aantal nieuw ingeschreven poliklinische patiënten ten minste 2500 per jaar bedraagt; e. in de inrichting zijn werkzaam of kunnen als consulent worden geraadpleegd een anesthesioloog, een chirurg, een dermatoloog, een gynaecoloog, een internist, een keel-neus-oorarts, een kinderarts, een neurochirurg, een neuroloog, een plastisch chirurg, een psychiater, een radioloog, een reumatoloog en een tandarts, die is ingeschreven in het specialistenregister voor mondziekten en kaakchirurgie van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde. C.2. Verplichtingen opleidingsinrichting Het aantal daadwerkelijk op de opleidingsafdeling werkzame aios voor de oogheelkunde uitgedrukt in fte's bedraagt ten hoogste 1,2 maal het gezamenlijk aantal oogartsen uitgedrukt in fte's dat in de opleidingsinrichting werkzaam en daadwerkelijk bij de opleiding betrokken is. C.3. 1. 2.
Eisen en verplichtingen opleidingsinrichting voor een stage De inrichting die een stage verzorgt voldoet aan de eisen genoemd in artikel C.1. De inrichting die een stage verzorgt voldoet aan de verplichting genoemd in artikel C.2.
Hoofdstuk D
Slotbepalingen
D.1. Overgangsbepaling Artikel E.1. van het Kaderbesluit CCMS is van overeenkomstige toepassing. D.2. 1. 2. D.3. 1. 2.
Publicatie Dit besluit wordt, met uitzondering van de bijlage als bedoeld in artikel B.3., gelijktijdig met het besluit van de Minister, inhoudende de goedkeuring van dit besluit, gepubliceerd in de Staatscourant. In het officiële orgaan van de KNMG wordt mededeling gedaan van dit besluit. Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. Indien de Staatscourant waarin dit besluit en het goedkeuringsbesluit, bedoeld in artikel D.2., eerste lid, worden geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2004, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2005.
D.4. Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit oogheelkunde.
3
Toelichting Algemeen Dit besluit bevat de aanvullende opleidings- en erkenningseisen voor het medisch specialisme oogheelkunde. Artikelsgewijs Artikel B.1. Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel B.3., eerste lid, van het Kaderbesluit CCMS. Deze duur is een jaar langer dan het minimum van de aanbeveling van de Union Européenne des Médecins Spécialistes (UEMS) en is conform de minimale duur zoals bedoeld in bijlage C bij Richtlijn 93/16/EEG. Aangezien de oogartsendichtheid in Nederland lager is dan in andere Europese landen dient de oogarts in Nederland meer diagnostische en therapeutische vaardigheden, ook operatief, te beheersen dan zijn collega’s elders in Europa, waardoor de opleiding langer is dan elders. Artikel B.2. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel B.5. van het Kaderbesluit CCMS. Of de aios voldoet aan de opleidingseisen en de gestelde eindtermen, moet blijken uit het portfolio dat hij op grond van artikel B.5., eerste lid, onder g, van het Kaderbesluit CCMS bijhoudt. De volgorde van de stages en onderdelen ligt niet vast. Het vierde lid betreft de wetenschappelijke vergaderingen van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap. De bedoeling is dat uit de complicatie- en resultaatregistratie, bedoeld in het zesde lid, een learning curve resulteert. De verplichte leerstof voor de beginnerstoets betreft de laatste editie van Clinical Ophthalmology van J.J. Kanski. De beginnertoets wordt door de opleider mondeling afgenomen en mag niet als toelatingscriterium voor de opleiding gelden, dat wil zeggen het verkrijgen van een opleidingsplaats is onafhankelijk van de uitslag van de beginnerstoets. De tien landelijke, onder auspiciën van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap door het Concilium opgestelde schriftelijke examens corresponderen met de tien secties van de Basic and Clinical Science Course van de American Academy of Ophthalmology, tenzij anders aangegeven door het Concilium, waarbij geldt dat voor de studiestof van de jaarlijkse toetsen steeds zoveel mogelijk de meest recente uitgave wordt gebruikt. De verplichte leerstof wordt jaarlijks door het Concilium vastgesteld en aan alle opleiders en aios bekend gemaakt. Aan de hand van de vastgestelde leerstof wordt steeds in vier jaar de theoretische oogheelkunde zoals beschreven in hoofdstuk I en II van de eindtermen doorgenomen. Als basisschema voor dit vierjaren plan geldt: section 9, 10 en 11: intra-oculaire ontstekingen en uveïtis; glaucoom; lens en cataract; section 5 en 6: neuro-ophthalmologie; kinderoogheelkunde en strabismus; section 4, 7 en 8: pathologie en tumoren; orbita en adnexa; cornea; section 3 en 12: optica, refractie en contactlenzen; retina en glasvocht. Per jaar kunnen een, twee of drie toetsen worden geëxamineerd. Aios die hun opleiding beginnen tussen 1 april en 1 juni, kunnen in dat jaar volstaan, naast de beginnerstoets, met een toetsdeel. aios die hun opleiding beginnen tussen 1 juni en de vierde woensdag in oktober, hoeven in dat jaar alleen de beginnerstoets te doen. Herkansingen vinden zoveel mogelijk plaats in de maand januari volgend op de toets. De mogelijkheid het examen van de European Board of Ophthalmology af te leggen laat onverlet de verplichting, bedoeld in het zevende lid, onder b, om ook in ieder geval deel te nemen aan alle landelijke examens. Artikel B.3. Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel B.2., tweede lid, van het Kaderbesluit CCMS. De integrale tekst van de bijlage bij dit besluit is bij de tekst van dit besluit terug te vinden op www.knmg.nl/ore. Artikel C.1. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.10. van het Kaderbesluit CCMS. Het aantal opnamen, bedoeld onder a, en het aantal operaties, bedoeld onder b, kunnen elkaar gedeeltelijk overlappen aangezien de dagbehandelingen operaties mee kunnen brengen. Het aantal operaties, bedoeld onder b, en het aantal licht- of laserbehandelingen, zijn zelfstandig naast elkaar geldende eisen. De ‘koppelingen’ met andere specialismen, bedoeld onder e, beogen een brede specialistische aanwezigheid in de inrichting te garanderen, en zodoende de kwaliteit van de opleiding te waarborgen. 4
Artikel C.2. Dit is een nader invulling van het bepaalde in artikel C.12., eerste lid, onder a, sub i van het Kaderbesluit CCMS en ingegeven door het feit dat de oogheelkundige opleiding grotendeels in een meester-gezel contact plaatsvindt. Artikel C.3. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.17. van het Kaderbesluit CCMS.
5
Bijlage bij het Besluit oogheelkunde, bedoeld in artikel B.3. Eindtermen Hoofdstuk I Algemene eindtermen Medische aspecten 1. Diepgaande kennis op het gebied van de optica en refractie; anatomie, fysiologie en de pathofysiologie van de oogleden, de traanwegen,de oogkas, het oog en het visuele systeem met name pathologie, immunologie, allergologie en genetica, biochemie en algemene ziekteleer. 2. Specialistische kennis op het gebied van de diagnostiek. Anamnese: de oogarts beheerst de vaardigheid van de anamnese tot in de details. Tijdens de opleiding wordt daarom aandacht besteed aan: het perfectioneren van interviewvaardigheden het optimaliseren van communicatieve vaardigheden het benadrukken van anamnestische aspecten binnen de specifieke ziekteleer Oogheelkundig onderzoek: de oogarts is bij uitstek de deskundige en de hoogst opgeleide op het gebied van het onderzoek van de oogleden, de traanwegen, de oogkas, het oog en het visuele systeem; hieronder vallen visusbepaling (subjectief en objectief), bepaling van de leesvisus, refractie onderzoek, onderzoek van oogstand, oogbewegingen en pupilreacties, beoordeling van voorste en achterste oogsegment met opvallend en doorvallend licht, funduscopie en biomicroscopie, oogdrukmeting en gezichtsveldonderzoek. Interpreteren van beeldvormende diagnostiek, zoals fluorescentie-angiografie, indocyaninegroenangiografie, ultrasonografie, corneatopografie, radiologie, traanwegfotografie, optical tomografie. Interpreteren van oogfunctie-onderzoek, zoals perimetrie, kleurzienonderzoek, electro-ophthalmologie, orthoptisch en low vision onderzoek. Interpreteren van gegevens uit klinisch-chemisch en hematologisch laboratoriumonderzoek. Interpreteren van immunologisch en microbiologisch onderzoek. Interpreteren van consulten van andere specialismen, zoals de pathologische anatomie en radiologie. Invasieve diagnostiek van het oog en de traanwegen, zoals fluorescentie- en indocyaninegroen-angiografie, onderzoek van de doorgankelijkheid van de traanwegen. Integreren van gegevens uit anamnese, oogheelkundig en aanvullend onderzoek Interpreteren van mogelijkheden tot revalidatie van de slechtziende en blinde patiënt door middel van low vision hulpmiddelen of andere vormen van begeleiding. 1. Probleemoplossend vermogen. Het efficiënt opstellen van een werkhypothese en van een differentiaaldiagnose, daarbij gebruikmakend van de informatie direct bij de patiënt verkregen, alsmede integratie van overige diagnostische gegevens in combinatie met kennis en ervaring. 2. Informatie aan patiënt en diens omgeving. Van de oogarts wordt verwacht dat hij de patiënt en diens omgeving adequaat op de hoogte kan brengen van de aard, alsmede het te verwachten beloop van de oogaandoening. Hij moet in staat zijn de patiënt optimaal te informeren teneinde tot de juiste beleidsbeslissingen in het kader van het ziektebeloop te kunnen komen. Hij moet in staat zijn tot het voeren van slecht nieuws-gesprekken. Hij moet zorgdragen voor een vertrouwensrelatie met de patiënt en zijn omgeving. 3. Therapeutisch beleid. De oogarts moet in staat zijn om op grond van de anamnese, het oogheelkundig onderzoek, de diagnostiek en de context van de medische problematiek een advies te formuleren over de behandeling, met name ten aanzien van (laser)chirurgie, farmacotherapie, niet-farmacologische behandelingen en de prognose. Speciale aandacht dient de oogarts te geven aan bijwerkingen op korte en lange termijn van het ingestelde therapeutische beleid. Kennis op het gebied van de oogheelkundige medicatie is een vereiste voor de oogarts. Deskundigheid wordt vereist voor de evaluatie van het therapeutische beleid. 4. Farmacotherapie. Deskundigheid wordt vereist op het gebied van de farmacotherapie, stoelend op kennis van farmacokinetiek, farmacodynamiek en de klinische farmacologie. Tevens is kennis vereist met betrekking tot de mogelijkheden en beperkingen van farmacotherapie, interacties en bijwerkingen van geneesmiddelen en het effect van polyfarmacie. Met name is deskundigheid vereist op het gebied van het individualiseren van farmacotherapie. 5. Intoxicaties/verslaving. Specifieke deskundigheid wordt vereist op het gebied van de oogheelkundige gevolgen van potentieel 6
oculotoxische geneesmiddelen en genotmiddelen. 6. Zorgdragen voor de begeleiding van patiënten met chronische oogziekten. Deskundigheid op het gebied van persoonlijke begeleiding op lange termijn. Effectieve diagnostiek en therapie op korte en lange termijn. Begeleiden van patiënt en omgeving (werk, familie) bij eventueel toenemende invaliditeit, slechtziendheid en blindheid. 7. Preventie. Kennis van preventieve maatregelen ter voorkoming van chronische oogziekten en de gevolgen daarvan, zoals screening (bijvoorbeeld op diabetische retinopathie, glaucoom), aanpassing van de woon-, leef- en werkomstandigheden bij slechtziendheid. 8. Peri-operatieve zorg. Specifieke deskundigheid wordt vereist bij de beoordeling van operabiliteit onder lokaal of algemene anesthesie, in dagopname of klinisch, en de indicatie voor (laser)chirurgische behandeling. Deskundigheid tijdens de (laser)chirurgische behandeling alsmede in pre- en postoperatieve zorg en behandeling van eventuele complicaties, waarvan een registratie wordt bijgehouden. 9. Vaardigheden. Deskundigheid op het gebied van het stellen van de indicatie en uitvoering van de onderzoeken en ingrepen, zoals genoemd in hoofdstuk III. Voorts deskundigheid op het gebied van het stellen van de indicatie en uitvoering van verschillende vormen van lokaal anesthesie, dat wil zeggen de genoemde onderzoeken en ingrepen. 10. Verslaglegging, verslaggeving. Deskundigheid in statusvoering: verslag anamnese, oogheelkundig onderzoek, aanvullend onderzoek, differentiaal diagnose, medicatie, beloop, interpretatie adviezen van consulten. Verslag operatie, postoperatief beloop, resultaat- en complicatieregistratie. Deskundigheid in het schrijven van brieven betreffende diagnostiek en behandeling op het gebied van de oogheelkunde (waarin o.a. reden van onderzoek, anamnese, oogheelkundig onderzoek, aanvullend onderzoek, consulten, conclusie, eventueel beloop, operatie en postoperatief resultaat, informatie gegeven aan patiënt en familie). Deskundigheid op het gebied van keuringen betreffende het gezichtsvermogen ten behoeve van de rijvaardigheid, scheepvaart en luchtvaart, en keuringen en expertises betreffende de oogheelkundige aspecten bij verzekeringstechnische vraagstellingen. Wetenschappelijke aspecten 1. Naast de wetenschappelijke aspecten beschreven in het Raamplan Artsopleiding zijn voor de oogheelkunde de volgende aspecten van specifiek belang: Het uitvoeren van wetenschappelijk oogheelkundig onderzoek voor, tijdens of na de opleiding om het wetenschappelijk denken als basis voor de praktijk te stimuleren. Dit wetenschappelijk onderzoek kan plaats vinden op het gebied van basaal of epidemiologisch onderzoek, klinisch wetenschappelijk of patiëntgebonden oogheelkundig onderzoek 2. Deskundigheid in het interpreteren van aangeboden wetenschappelijke kennis. Deze deskundigheid wordt o.a. verkregen door het refereren van wetenschappelijke artikelen; volgen van onderwijs op het gebied van o.a. klinische epidemiologie, medische besliskunde, methodologie en biostatistiek; eigen maken van evidence based medicine; aanleren van ‘critical appraisal of literature’. 3. Het op peil houden van wetenschappelijke kennis. Daarvoor bestaan de volgende instrumenten: patiëntgebonden activiteiten; door het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, de Landelijke Vereniging van Arts-assistenten in opleiding tot Oogarts (LVAO) en anderen georganiseerde en/of geaccrediteerde bijeenkomsten; bijwonen van refereeravonden, fluorescentiebesprekingen, wetenschappelijke congressen, werkgroepen en symposia; literatuurstudie. Begeleidingsaspecten In aanvulling op de uitgebreide begeleidingsaspecten beschreven in het Raamplan Artsopleiding zijn voor de oogarts van specifiek belang: J Overziet de complexiteit van de begeleiding van slechtziende of blinde patiënten voor wie geen therapeutische interventies meer bestaan en handelt daarin adequaat. J Het onderhouden van een duurzame artspatiënt relatie. Aspecten in relatie tot de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem De oogarts is toegerust met kennis en vaardigheden om de oogheelkundige zorg efficiënt en doelmatig toe te passen. 7
-
De oogarts is in staat om te participeren in de organisatie van de gezondheidszorg (bijdrage aan de organisatie van de gezondheidszorg, deelname aan ziekenhuiscommissies) De oogarts is meestal werkzaam in teamverband of maatschapverband, maar kan solitair werken, waarbij samenwerking met vakgenoten en andere werkers in de oogzorg essentieel is.
Hoofdstuk II
Specifieke ziektebeelden en vaardigheden oogheelkunde
In dit hoofdstuk worden ziektebeelden en vaardigheden genoemd die tot het werkgebied van de oogarts behoren. Samen met de algemene eisen beschreven in hoofdstuk I vormen de beschrijvingen in hoofdstuk II het werkgebied van de oogarts. De oogarts is deskundig op het gebied van de etiologie, pathofysiologie, klinische presentatie, anamnese en diagnostiek van de hieronder beschreven aandoeningen. Daarnaast is de oogarts degene die de indicatie tot aanvullend onderzoek, medicamenteuze en andere therapievormen stelt, en heeft hij voldoende kennis over preventie en voortgezette begeleiding. De oogarts is bij uitstek de deskundige op de volgende gebieden, wat betreft de diagnostische mogelijkheden en vaardigheden, die hij zelf uitvoert of waartoe hij de indicatie stelt (de opsomming is niet limitatief): Optica, refractie en contactlenzen Kinderoogheelkunde en strabismus Aandoeningen en tumoren van de oogleden, de traanwegen, de oogkas en het uitwendige oog Intraoculaire ontstekingen en uveitis Glaucoom en cataract Aandoeningen van glasvocht, retina en en de oogzenuw Neuro-ophthalmologie De oogarts geeft medisch inhoudelijke supervisie aan orthoptisten, optometristen, technisch oogheelkundig assistenten en oogheelkundig fotografen.
Hoofdstuk III 1.
2.
3. 4.
5.
Vaardigheden
De aios besteedt aandacht aan de fysische en andere onderzoeksmethodieken die ten behoeve van zijn patiënten worden toegepast, zoals electro-ophthalmologie, echografie, oculometrie, orthoptie, perimetrie, radiologie, corneatopografie, fluorescentie- en indocyaninegroenangiografie. Aan het eind van de opleiding worden de volgende onderzoeken en ingrepen zelfstandig uitgevoerd: subjectieve en objectieve refractie, ooglid- en traanwegoperaties, strabismuscorrecties, lensextracties en – implantaties, laserchirurgie en cryocoagulatiebehandelingen van voorste en achterste oogsegment. De aios is in staat complicaties adequaat te behandelen. Aandacht wordt besteed aan het aanpassen en controleren van harde en zachte contactlenzen. Naast de oogheelkunde in het algemeen, zal aandacht moeten worden besteed aan het verwerven van basiskennis en basisvaardigheid inzake de diagnostiek en de behandeling van aandoeningen van de oogleden, de traanwegen, de oogkas, kinderoogheelkunde en scheelzien, intraoculaire ontstekingen, glaucoom, voorste en achterste oogsegment. Aandacht wordt geschonken aan de indicatie van nieuwe diagnostische en behandelingsmodaliteiten, zoals retinal thickness analyzing, optical tomography, photodynamische therapie, vitreoretinale en refractiechirurgie.
=
8
Reglement Toetsen opleiding Oogheelkunde (december 2002, goedgekeurd in vergadering Concilium op 13-3-2003)
1. Voor de studiestof van de jaarlijkse toetsen wordt de "Basic and Clinical Science Course" van de American Academy of Ophthalmology gebruikt. Steeds zal zoveel mogelijk de meest recente uitgave gebruikt worden. Als verplichte leerstof geldt alleen de tekst van de course. De literatuurverwijzingen vormen geen onderdeel van de verplichte leerstof, tenzij uitdrukkelijk anders opgegeven is. Aan de leerstof kunnen, per toets expliciet op te geven, capita selecta uit ander boeken toegevoegd worden. Tevens kunnen per toets gedeelten van de tekst, die als verplichte leerstof mogen vervallen, opgegeven worden. 2. Aan de hand van de sub 1 vastgestelde leerstof wordt steeds in 4 jaar de theoretische oogheelkunde doorgenomen. Als basisschema voor dit 4-jaren-plan geldt: Eerste jaar: section 9, 10 en 11: intraoculaire ontsteking en uveitis; glaucoom; lens en cataract. Tweede jaar: section 5 en 6: neuro-ophthalmologie; kinderoogheelkunde en strabismus. Derde jaar: section 4, 7 en 8: pathologie en tumoren; orbita en adnexa; cornea. Vierde jaar: section 3 en 12: optica, refractie en contactlenzen; retina en glasvocht. 3. De verplichte leerstof per jaar wordt met inachtneming van het bepaalde sub 1 en 2 jaarlijks vastgesteld door het Concilium en aan alle opleiders en assistenten bekend gemaakt uiterlijk 1 jaar voor de toets, zodat de precieze omvang en inhoud van de verplichte leerstof voor ieder volgend jaar steeds op de datum van de vorige toets bekend is. 4. Per toets wijst het Concilium uit zijn midden leden aan, die het examen samenstellen (uit een pool van door iedere opleider in te zenden vragen) en die het examen (gesteund door een onderwijsbureau: zie artikel 9) begeleiden. De oproep tot het maken van vragen wordt voor 1 juni aan de opleidingscentra gestuurd, onder vermelding van het deel van de stof van de "Basic and Clinical Science Course" (meest recente uitgave) waarover door het betreffende opleidingscentrum vragen gemaakt moeten worden; de vragen worden voor 1 augustus door de opleiders aan de toetscoördinatoren gestuurd. De opleidingscentra leveren elk 25 vragen, voorzien van het juiste antwoord (a,b,c of d) en de paginaverwijzing in de leerstof. De toetscoördinatoren kunnen per examendeel een consulent verzoeken de vragen selectie kwalitatief te beoordelen. Het is ook mogelijk om experts te vragen om alle vragen over een bepaald onderdeel te maken. 5. De examenvragen zijn of van het type multiple choice: vier alternatieven, waarvan één antwoord goed of van een ander type. Een duidelijke en zinnige vraagstelling wordt nagestreefd. Boven het examen komt te staan: "Kies steeds het best mogelijke antwoord". De alternatieven hebben liefst betrekking op één thema. Ontkennend gestelde vragen en afgeleide vragen I & II zijn juist etc.) zijn minder gewenst, een dubbele ontkenning is niet toegestaan. In de toetsvragen zullen geen afkortingen worden gebruikt. De vragen zijn merendeels klinisch relevant.
6. De in artikel 2 genoemde tien sections van de "Course" vormen ieder één examendeel: per jaar zijn er dan twee of drie examendelen, welke op één dag schriftelijk afgenomen worden. Kandidaten kunnen zich, onder bepaalde omstandigheden, beperken tot één van de twee of drie examendelen (zie artikel 13). 7. De jaarlijkse toets, steeds dus bestaande uit twee of drie examendelen, zal landelijk op de vierde woensdag van oktober afgenomen worden. Deze landelijke, schriftelijke toets begint om 14.30 uur. Er is een pauze tussen de twee of drie examendelen Bij twee examendelen bestaat ieder examendeel uit 50 vragen. Bij drie examendelen bestaat ieder examendeel uit 35 vragen. Bij duidelijk verschil in klinische relevantie van de examendelen kan van de 50/50 c.q. 35/35/35 verdeling afgeweken worden in de zin van 40/60 of 45/55 c.q. 25/35/45 of 30/35/40, dit ter beoordeling door de toetscoördinatoren. 8. De toetsen worden per opleidingscentrum gesuperviseerd door twee of meerdere stafleden. Om optimale zekerheid over de geldigheid van de resultaten te waarborgen, worden supervisoren bij de examina door de opleidingscentra uitgewisseld. Continue surveillance dient gewaarborgd te zijn, ook op het gebruik van elektronische hulpmiddelen. 9. De toetsen worden verwerkt door een officieel examenbureau. 10. Voor de cesuurbepaling voldoende/onvoldoende wordt de grensscore bepaald door het percentage vragen vast te stellen dat goed beantwoord moet worden volgens de "percentage van de maximale score methode" of volgens de cesuurbepaling volgens de absolute methode. De keuze van een eventueel gevolgde afrondingsprocedure dient te worden geaccordeerd door het Concilium. Commentaar op de vragen dient te worden gericht aan de secretaris van het Concilium en aan de samensteller van de toets, binnen twee weken na de toets. Aan de na afloop van de toets uitgedeelde antwoorden kunnen geen rechten worden ontleend. 11. Na iedere toets vindt een herkansing plaats in de maand januari volgend op de toets. Deze herkansing is mondeling en geschiedt bij een examencommissie van twee opleiders of plaatsvervangend opleiders die daartoe aangewezen zijn door het Concilium en die daartoe een bepaalde dag in januari zullen reserveren. De datum van deze herkansingsdag zal uiterlijk 1 maand na de toets bekend gemaakt worden. Opgave hiervoor dient binnen twee maanden schriftelijk bij de examencommissie te geschieden. 12. Naast deze jaarlijkse toetsen bestaat er een beginnerstoets. Deze handelt over algemene theoretische oogheelkunde (verplichte leerstof: "Clinical Ophthalmology" van J.J. Kanski, uitgever Buttersworth’s, laatste editie). Deze beginnerstoets moet uiterlijk drie maanden na het begin van het patiëntgebonden deel van de opleiding afgelegd zijn. De beginnerstoets mag nimmer als toelatingscriterium voor de opleiding gelden, dat wil zeggen het verkrijgen van een opleidingsplaats is onafhankelijk van de uitslag van de beginnerstoets. De beginnerstoets wordt door de opleider mondeling afgenomen. Het toegekende cijfer telt als examendeel mee bij het bepaalde sub. 13. Er is één officieel meetellende herkansingsmogelijkheid.
13. Iedere assistent heeft gedurende de vijfjarige opleiding de gelegenheid om af te leggen: (a) 1 beginnerstoets, geldend als 1 examendeel; (b) maximaal 10 examendelen, corresponderend met de 10 sections van de "Basic and Clinical Science Course". Per jaar worden 2 of 3 examendelen geëxamineerd. Van deze landelijke, onder auspiciën van het NOG door het Concilium opgestelde toetsen moeten minimaal 9 examendelen met goed gevolg (= voldoende) afgelegd zijn om ingeschreven te kunnen worden als oogarts in het Specialistenregister. Voor de overige examendelen mag het cijfer niet lager zijn dan vijf. Iedere assistent is verplicht gedurende zijn opleiding aan alle onderdelen van de toets deel te nemen behoudens de volgende uitzonderingen: 1. Assistenten die hun opleiding beginnen tussen 1 april en 1 juni kunnen in dat jaar volstaan, naast de beginnerstoets, met één examendeel. 2. Assistenten die hun opleiding beginnen tussen 1 juni en de vierde woensdag in oktober hoeven in dat jaar alleen de beginnerstoets te doen. 3. Buiten mededinging mogen assistenten in opleiding aan alle toetsen meedoen. 14. Bij onvoldoende score aan het eind van de opleiding als bedoeld in artikel 13 vindt een mondelinge herkansing plaats, samen met de herkansingen als bedoeld in artikel 11. Opgave hiervoor dient schriftelijk bij de examencommissie als bedoeld in artikel 11 te geschieden. Voor andere gelegenheid tot herkansing bij onvoldoende score aan het eind van de opleiding dient een verzoek bij het Concilium ingediend te worden.
Bijlage 17.4. Kosten implementatie a) Consequenties van de nieuwe begeleiding voor de stafformatie. Uit het overzicht van toetsmomenten in tabel 10 kan een schatting worden gemaakt van de extra tijd en kosten. We beperken ons in deze berekening uitsluitend tot de toetsing. Nieuw zijn de beeldtoets (8x), KPB’s (50x verplicht aantal door CCMS), CAT(9x) en de 360˚ observatie (4x), samen 71x per aios per opleiding. Bij een begeleidingstijd van 1 uur betekent dat per aios 71 uur. Bij een opleiding met 10 aios betekent dat 710 uur. Een medisch specialist werkt 46 uur/week dat is ca . 2100 uur/jaar. De benodigde extra stafformatie bedraagt dan ca 0,3 fte per 10 aios (71/2100). b) De beeldtoets bij de stages zal landelijk moeten worden voorbereid om grote onderlinge verschillen te voorkomen. Hiervoor dient een uitgebreide digitale atlas te worden ontwikkeld. Geraamde kosten: 100 (vragen)x 1/2 uur x 10 (thema’s)x 140(Euro)= € 70.000,c) Training en scholing van alle opleiders, waarnemend opleiders en senior stafleden die bij de modernisering betrokken zijn. Initieel gemiddeld 2 trainingsdagen per persoon. Kosten training: € 350,-. Kosten waarneming: 16 uur a € 140,-. Per staflid: € 2590,Na de initiele training zal er periodieke scholing nodig zijn, naar schatting eens in de 4 jaar 2 trainingsdagen per persoon. d) Overig: Evaluatie door onderwijsinstituut: ca € 10.000 per kliniek. Deze kosten zijn nog niet gedekt. Evaluatie is essentieel omdat voor veel voorstellen nog onvoldoende wetenschappelijke basis beschikbaar is.