MKB in een periode van deflatie; risico's en strategieën Position paper
dr. R.G.M. Kemp Zoetermeer, maart 2005
ISBN: 90-371-0942-X Bestelnummer: A200413 Prijs: € 30,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigenen/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part ofthis publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
1
Inleid ing
5
1.1 1.2 1.3
Introductie Doelstelling Opbouw van dit rapport
5 6 7
2
D e f la t ie in t he or et i sch pe rs pe cti e f
9
2.1 2.2 2.3
Wat is deflatie, hoe wordt het veroorzaakt en wat zijn de gevolgen? Hoe valt deflatie aan te pakken? Conclusie
9 12 14
3
P r i js on tw ik ke l in g in N e de r la nd
15
3.1 3.2 3.3 3.4
Consumentenprijzen Producentenprijzen Dreiging van deflatie misschien toch niet afwezig Conclusie
15 17 18 20
4
He t b ed r ijf s lev en en d ef lat ie
23
4.1 4.2
Wat kan een bedrijf doen in een periode van deflatie? Conclusie
23 27
5
R ef er en t ies
29
3
1
Inleiding
1.1
Introductie Als er tien jaar geleden gevraagd was of deflatie nog een bedreiging vormde, dan had menig econoom beweerd dat dit niet het geval was. De aandacht voor deflatie is de laatste twee jaar echter sterk toegenomen, resulterend in een groeiend aantal publicaties over deflatie (zie bijvoorbeeld Buiter, 2003; Ahearne, Gagnon, Haltmaier en Kamin, 2002; Kamin, Marazzi en Schindler, 2004; Svensson, 2003; Baig, 2003). Er zijn dan ook aanwijzingen dat de lage en dalende inflatievoeten in veel landen het voorportaal kunnen vormen voor deflatie. Zo is de inflatie in Nederland teruggelopen van 4,2% in 2001, naar 3,3% in 2002, 2,1% in 2003 en 1,4% in november 2004 (CBS). Detailhandelsprijzen in Japan dalen al geruime tijd, maar ook in andere landen wordt nu ‘retail price deflation’ gesignaleerd (zie Steidtmann, 2003). Met de recente prijsoorlog in de supermarkten in Nederland, wordt deze ‘retail price deflation’ ook in Nederland zichtbaar (NRC, 2004). Zo daalde in november 2004 de prijs voor voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken met 4,5% ten opzichte van een jaar eerder. Ook de categorieën kleding en schoeisel en communicatie laten een prijsdaling van 1 of meer procent zien. Economen van De Nederlandsche Bank schatten dat een aanhoudende prijsoorlog in de supermarkten een drukkend effect zal hebben van 0,3 à 0,4% procentpunt op de inflatie (DNB, 2004). In het algemeen zijn er twee situaties mogelijk. Enerzijds gaat het in veel landen, waaronder Nederland, uitsluitend om prijsdalingen in de goederenproductie en -distributie (onder invloed van productiviteitsstijging ten gevolge van ICT, toegenomen concurrentie en globalisering), terwijl nog steeds sprake is van (lage) algehele inflatie en prijsstijgingen in de dienstensector (‘Baumol’s disease’). Anderzijds kan in sommige landen (in elk geval in Japan) wel degelijk gesproken worden van algehele deflatie (dat wil zeggen, een daling van het gemiddelde prijspeil en dus prijsdalingen van vrijwel alle goederen en diensten), onder invloed van overaanbod op deelmarkten (resulterend in prijzenoorlogen) en van negatieve bestedingseffecten van dalende beurskoersen en prijzen van koopwoningen. Een reële contractloonstijging die langdurig en substantieel geringer is dan de gemiddelde stijging van de arbeidsproductiviteit kan dit fenomeen verder aanjagen, waarbij een omgekeerde loon-prijsspiraal in werking kan treden. Verwachte verdere prijsdalingen kunnen bovendien leiden tot uitstel van bestedingen, hetgeen een negatieve vraag-prijsspiraal kan veroorzaken. Ten slotte kan deflatie via sterk dalende invoerprijzen of via devaluatie of depreciatie van wisselkoersen ook internationaal doorgegeven worden. Ook al zijn deze laatste aspecten die deflatie kunnen verergeren veelal nog niet van toepassing in Nederland, er zijn wel risico’s op dit terrein. De huidige ontwikkelingen op deze terreinen kunnen de prijsdalingen in deelsectoren doen omslaan in een algehele deflatie. Zo stijgen de huizenprijzen momenteel nog maar beperkt en neemt de gemiddelde verkooptijd van onroerend goed toe. Door de afspraken tussen de regering en de sociale partners zullen de contractlonen slechts beperkt stijgen en door bezuinigen op de overheidsuitgaven daalt de totale vraag (Went, 2003). Tot slot dalen de invoerprijzen van veel producten door de dalende dollarkoers. Al deze factoren vergroten de kans op deflatie. Over het algemeen wordt aangegeven dat de kans op deflatie klein is. Echter, als deflatie optreedt, kan dit grote negatieve gevolgen voor de economie hebben. Het IMF (2003) schat het deflatierisico voor Nederland relatief laag in. De inschatting heeft ech-
5
ter betrekking op de situatie eind 2002, begin 2003. Het deflatierisico voor andere Europese landen (onder andere Duitsland, België, Finland, Zweden, Portugal) wordt hoger ingeschat. IMF schat het deflatierisico in Duitsland het hoogste in. Dit wordt onder andere verklaard door de zwakke macro-economische omgeving, een grote en toenemen1 de output gap , een hoge werkloosheid en problemen in de bancaire sector. Ook het deflatierisico voor Japan, Hong Kong, Taiwan en Singapore wordt relatief hoog ingeschat. Ook al wordt het risico van deflatie voor Nederland relatief laag ingeschat, mocht deflatie daadwerkelijk optreden, dan kunnen de gevolgen groot zijn. Waar matige inflatie output en werkgelegenheid zou stimuleren, heeft deflatie het tegenovergestelde tot gevolg. Daarbij kan gedacht worden aan een daling van de aandelenkoersen en onroerendgoedprijzen, een daling van het Bruto Binnenland Product en een forse afname van de bedrijvigheid. Daarnaast lijkt het erop dat er vanuit beleidsperspectief moeilijk wat te doen is aan deflatie. Monetair beleid werkt niet meer effectief. Dit komt omdat de nominale rente niet kleiner kan zijn dan nul. Samen met het feit dat de verwachte inflatie negatief is (dus deflatie), betekent dit dat de reële rente niet meer negatief kan zijn. Dus des te sterker de deflatie, des te hoger de reële rente. Het beste antwoord op deflatie is volgens Bernanke (2002) dan ook het voorkomen dat je in een situatie van deflatie terechtkomt. Het overgrote deel van de literatuur over deflatie gaat in op het beleid dat de overheid en centrale banken kunnen voeren om deflatie te bestrijden en/of te voorkomen. Echter, wat betekent een situatie van deflatie voor economische actoren zoals consumenten en bedrijven? Het is intuïtief duidelijk dat langdurige prijsdalingen over een breed spectrum van goederen en diensten zowel consumenten als bedrijven zouden confronteren met voor hen nieuwe signalen, zoals de ongekende gevolgen van deflatie voor sparen, financiering, bestedingen, investeringen en asset management. Na een periode van meer dan zestig jaar van (wisselende mate van) inflatie zou dit een trendbreuk zijn waarvan de processen en implicaties onderzocht moeten worden. Een mogelijke implicatie is dat de afweging tussen schulden aflossen, investeren en consumeren anders komt te liggen. In Japan bijvoorbeeld is het voor bedrijven interessanter om schulden af te lossen in plaats van te investeren of consumeren, ook al is de nominale rente heel laag. Ook het overheidsbeleid om het begrotingstekort te beperken door belastingen te verhogen en uitgaven te verlagen kan in een deflatoire omgeving in een ander daglicht komen te staan. Vragen die in dit verband interessant zijn voor het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap zijn de volgende: wat is deflatie, welke typen van deflatie worden in de literatuur onderscheiden, wat zijn daarvan de determinanten, en welke effecten heeft deflatie (in zijn diverse verschijningsvormen) voor het bedrijfsleven in het algemeen en het MKB in het bijzonder? In deze position paper willen we ingaan op de vraag hoe het effect van deflatie voor het MKB onderzocht kan worden.
1.2
Doelstelling De volgende centrale onderzoeksvraag geldt voor dit onderzoek: Wat is deflatie en welke gevolgen heeft deflatie voor het MKB?
1
6
De output gap meet het verschil tussen het feitelijke en het potentiële niveau van de productie.
Deze centrale onderzoeksvraag kan worden ontleed in de volgende deelvragen: − Wat is er, vanuit de vakliteratuur, globaal bekend over deflatie? − Wat zijn de beschikbare statistische en andere empirische aanwijzingen voor deflatie(dreiging) anno 2004/2005? − Hoe kan het MKB omgaan met deflatie?
1.3
Opbouw van dit rapport In hoofdstuk 2 wordt deflatie besproken vanuit een theoretisch perspectief. Vragen als: ‘Wat is precies deflatie?’, ‘Hoe ontstaat deflatie?’, ‘Wat zijn de gevolgen?’ en ‘Wat valt er tegen te doen vanuit de overheid bezien?’ worden in dit hoofdstuk besproken. In hoofdstuk 3 worden recente gegevens gepresenteerd over de prijsontwikkeling in Nederland. De algemene prijsontwikkeling wordt onder andere opgesplitst naar de onderliggende categorieën. Daarnaast worden ook de ontwikkelingen in de producentenprijzen besproken. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op mogelijke acties die bedrijven kunnen ondernemen om minder geraakt te worden door deflatie.
7
2
Deflatie in theoretisch perspectief
2.1
Wat is deflatie, hoe wordt het veroorzaakt en wat zijn de gevolgen? Deflatie kan gedefinieerd worden als “a sustained decline in an aggregate measure of prices such as the consumer price index or the GDP defator (IMF, 2003: 6)”. Het gaat dus om een langdurige daling van een brede consumentenprijsindex. Een daling die slechts een of twee kwartalen aanhoudt is onvoldoende om te spreken van een situatie van deflatie. Ook moet het gaan om een prijsdaling op een breed front. Zo is in Japan een langdurige daling van de prijzen te zien bij voeding, kleding, meubelen, transport en communicatie, huur en duurzame goederen. Zo’n langdurige en brede prijsdaling is veelal niet te verklaren vanuit één aspect. Dit maakt het bestrijden van deflatie ook zo complex. Drie oorzaken van deflatie Deflatie kan veroorzaakt worden door drie aspecten: een negatieve vraagschok, een positieve aanbodschok of een combinatie van beide. Indien de vraag sterk daalt, zal dit tot gevolg hebben dat bedrijven blijven zitten met producten en dat de overcapaciteit zal toenemen (vraagcurve daalt, AD verschuift naar AD’ in figuur 1). Om de producten toch kwijt te raken, zullen producenten hun prijs en output verlagen. De evenwichts* ** * ** productie Y daalt naar Y en de prijsverandering daalt van Π naar Π (inflatie slaat om in deflatie). De terugval in de vraag kan nog versterkt worden door het feit dat het vertrouwen van de consumenten sterk afneemt waardoor ze hun aankopen uitstellen, of doordat consumenten hun aankopen gaan uitstellen om zo te profiteren van een (verwachte) verdere prijsdaling. Het gevolg is dat de vraag nog verder afneemt, er nog lagere prijzen worden gevraagd en de deflatie wordt versterkt. figuur 1
Schematische weergave oorzaken deflatie
AS = geaggregeerd aanbod; AD = geaggregeerde vraag; Π = verandering in prijspeil; Y = output in gehele economie. Bron: IMF, 2003.
9
De initiële vraagdaling kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan er sprake zijn van een hevige cyclische neergang, het uiteenspatten van een aandelenkoersen- of huizenprijzenzeepbel of zeer excessief krap (monetair) beleid. Shilling (1999: 145) noemt deze vorm van deflatie ‘bad deflation’. Een positieve aanbodschok heeft tot gevolg dat de output zal stijgen terwijl de prijzen zullen dalen (aanbodcurve stijgt, AS verschuift naar AS’ in figuur 1). Ook in deze situatie zal de prijs verlaagd worden om de grotere hoeveelheid output te kunnen afzetten. De * * evenwichtsproductie Y stijgt naar Y’ en de prijsverandering daalt van Π naar Π’ (inflatie slaat om in deflatie). De aanbodschok kan veroorzaakt worden door een veelheid van factoren zoals technologische innovatie en productiviteitsgroei, voordelen van handelsliberalisatie en toegenomen verwachtingen ten aanzien van langetermijnpolitieke en economische stabiliteit. Volgens Shilling (1999: 154) is deze ‘good deflation’ terug te zien in de VS in de jaren 1920. Tot slot kunnen beide hierboven genoemde aspecten ook tegelijkertijd optreden. De vraagcurve AD verschuift naar AD’ en de aanbodcurve AS verschuift naar AS’. In deze * c situatie zal het effect op de output minder sterk zijn (Y stijgt in deze situatie naar Y ), de deflatiedruk zal echter groter zijn (van Π* naar ΠC). Deflatie is lastig te bestrijden Vanuit een beleidsperspectief is deflatie een lastig fenomeen. Zeker in een situatie van een negatieve vraagschok kunnen de beleidsinstrumenten minder effectief worden. Een veel gebruikt beleidsinstrument om de inflatie te beïnvloeden, de rente, wordt minder effectief. Om dit te begrijpen wordt gebruik gemaakt van het IS-LM model (zie figuur 2). In het IS-LM model worden de goederenmarkt (IS-gedeelte) en de markt voor geld (LM-gedeelte) samengebracht. Indien de investeringen (I) toenemen in een evenwichtssituatie, dan zal ook de evenwichtsoutput Y stijgen. Echter door de extra investering zal de vraag naar geld en dus de rente (r) ook stijgen. Ook omgekeerd, als de rente stijgt, zullen minder investeringen worden gedaan en dus daalt de geaggregeerde output. Dus als de output Y afneemt (bijvoorbeeld door een vraaguitval), zal de nominale rente over het algemeen dalen. Echter, de nominale rente heeft als ondergrens nul. De reële rente zal echter positief zijn doordat er sprake is van deflatie (reële rente is nominale rente minus inflatie oftewel nominale rente plus deflatie). De vraag naar geld is oneindig elastisch als de rente dicht bij nul zit. Dit houdt in dat de IS-curve de LM-curve in het vlakke gedeelte snijdt. Een vergroting van de geldhoeveelheid (M) verplaatst de curve naar rechts (LM’) en heeft geen effect op het snijpunt met de IS-curve. Het gevolg is dat het evenwicht op hetzelfde punt blijft (zelfde rente en output). Er is hier sprake van de zogenaamde ‘klassieke liquiditeitsval’.
10
figuur 2
Monetair beleid in een ‘liquiditeitsval’
r IS LM
LM’
Y IS Bron: IMF, 2003.
Mensen verwachten dat de vergroting van de geldhoeveelheid M slechts tijdelijk is en zullen daarom niet reageren door middel van extra uitgaven. Het extra geld zal in de inactieve kassen verdwijnen (oppotten). De uitdaging voor beleidsmakers is om ervoor te zorgen dat mensen verwachten dat deze vergroting van de geldhoeveelheid ertoe zal leiden dat het prijsniveau in de huidige situatie maar ook in de toekomst omhoog zal gaan. Er is verwachte inflatie nodig om uit deze situatie te komen (Krugman, 1999). Verwachtingen spelen dus een zeer grote rol bij (de bestrijding van) deflatie. ‘Goede’ en ‘slechte’ deflatie Zoals al is aangegeven, wordt er vaak een onderscheid gemaakt tussen ‘goede’ en ‘slechte’ deflatie. Er wordt daarbij met name gekeken naar de oorzaken en de gevolgen van de deflatie. Indien tijdelijke prijsdalingen het gevolg zijn van een sterke uitbreiding van de (totale) productiecapaciteit (bijvoorbeeld veroorzaakt door een sterke productiviteitsstijging, dalende importprijzen of sterke handelsliberalisering) is deflatie een manifestatie van een proces naar een nieuw evenwicht met een hogere totale output. Dit zal geen negatief effect hebben op de vraag, waardoor de kosten van deflatie beperkt zijn. Indien deflatie veroorzaakt wordt door een val in de vraag, kan dit wel aanzienlijke kosten met zich meebrengen. Dit wordt met name veroorzaakt door een aantal nominale starheden in de economie, in het bijzonder ten aanzien van de nominale rentevoet (altijd groter of gelijk aan nul), het effect op de waarde van onderpand en de starre lonen (star naar beneden). Zoals reeds hierboven aangegeven, zal, indien de rente de nul nadert, de effectiviteit van rente-instrument minder effectief worden. De deflatie kan sparen zelfs veel aantrekkelijker maken. Indien de nominale rente nul of bijna nul is, zal een toename van de deflatie overeenkomen met een toename van de reële rente. Sparen wordt dus steeds
11
aantrekkelijker, hetgeen kan leiden tot een verdere vraaguitval. Daarnaast zal vergroting van de geldhoeveelheid (een andere monetair beleidsinstrument) de rente en output niet beïnvloeden (liquidity trap). Tot slot: als de nominale rente bijna nul is, zal de risicoopslag een veel groter deel uitmaken van de uiteindelijke rente die bedrijven en consumenten moeten betalen. Omdat de risico’s moeilijk zijn in te schatten (en onderpanden mogelijk minder waard worden), zullen banken nog hogere risico-opslagen gaan hanteren. De investeringen door bedrijven worden hierdoor nog verder ontmoedigd. Het effect van deflatie op de waarde van onderpand werkt als volgt. Indien de waarde van onderpand daalt en faillissementen optreden, zullen banken hun portefeuille van uitstaande leningen moeten herevalueren. Het zal echter lastig zijn om goede van slechte leningen te onderscheiden. Het gevolg is dat banken een hogere risicopremie zullen vragen of minder zullen gaan uitlenen. Dit ontmoedigt investeringen. In beide gevallen zal dit dus leiden tot een lagere totale vraag. Deflatie veroorzaakt door afnemende vraag kan ertoe leiden dat de werkgelegenheid afneemt indien de lonen star zijn naar beneden. Starre lonen staan in een situatie van prijsdaling gelijk aan een reële loonstijging. Hierdoor zullen winstmarges dalen, wat mogelijk zal leiden tot een afname van de werkgelegenheid. Dit kan de deflatiespiraal verder versterken. De gevolgen voor de werkloosheid kunnen aanzienlijk zijn. Zo berekenen Akerlof et al. (1996, zoals in IMF, 2003) dat een jaarlijkse deflatie van 1% samen met starre nominale lonen ertoe kan leiden dat de werkloosheid in de VS van een langetermijnevenwicht van 5,8% zal stijgen naar 10.0%.
2.2
Hoe valt deflatie aan te pakken? Gezien de mogelijk gevolgen van deflatie is het van belang dat er krachtig tegen wordt opgetreden. Er moet echter wel rekening worden gehouden met het feit dat de opgebouwde kennis over beleidsinstrumenten in een inflatoire omgeving niet altijd bruikbaar is in een deflatoire omgeving. Bepaalde wetmatigheden zullen niet meer opgaan. Er zijn vier mechanismen waar het beleid op zou kunnen ingrijpen, namelijk: − het wisselkoersinstrument, een open handelssysteem kan als een buffer dienen tegen deflatie; − de prijs van activa oftewel het portfolio-herbalanceringsinstrument: deflatie beïnvloedt de relatieve afweging tussen de verschillende vormen van activa; contanten genereren in een situatie van deflatie een risicoloze opbrengst waardoor het nemen van risico (van ondernemen) wordt ontmoedigd; − verwachtingenmechanisme: deflatoire verwachtingen leiden tot hogere reële lonen en reële rente; − kredietinstrument: als deflatie de waarde van het onderpand doet verlagen, dan zullen banken moeite hebben om kredietrisico’s te beoordelen. Hierdoor zullen de risicopremies stijgen, externe financiering wordt voor bedrijven duurder. Ook kunnen banken minder gaan uitlenen, waardoor de output en prijzen verder zullen dalen. Bij het ingrijpen is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de situatie voor deflatie daadwerkelijk optreedt en de situatie dat er daadwerkelijk sprake is van deflatie. Mogelijke maatregelen voordat er daadwerkelijk sprake is van deflatie Bernanke (2003) geeft aan dat het beter is deflatie te voorkomen dan het daadwerkelijk te moeten bestrijden. Om deflatie te voorkomen kunnen vergaande ingrepen nodig zijn. Om te beginnen is het al nodig om met deflatie rekening te houden op het moment dat de inflatie nog laag is. Het na te streven inflatiepercentage moet niet te laag zijn, het is
12
beter een inflatie na te streven die zich in een bepaald buffergebied bevindt (bijvoorbeeld van 0 tot 2 à 3%). Een proactieve houding is met name gewenst indien het risico bestaat dat er problemen ontstaan in de bancaire sector. Daarnaast kunnen door middel van fiscale maatregelen inkomens worden ondersteund en kan de druk op bedrijven en huishoudens worden verlicht. Dit zal naar verwachting 1 de vraag doen toenemen . Tevens kan zo’n maatregel leiden tot een toename in het vertrouwen in de economie. Vooral in een situatie gekenmerkt door een liquiditeitsval kan het nodig zijn een stimuleringsbeleid te voeren. Dit kan voorkomen dat de vraag geheel wegvalt. Ook een open handelssysteem kan bijdragen aan het voorkomen van deflatie, met name als er sprake is van flexibele wisselkoersen. Indien in een land de vraag achterblijft of gedeeltelijk wegvalt, zal dit leiden tot lagere prijzen en lagere rente. In de situatie van flexibele wisselkoersen zal een lagere rente ertoe leiden dat de koers daalt. Dit zal vervolgens leiden tot meer export, wat weer leidt tot meer output. In een land met een open handelssysteem moet echter ook rekening worden gehouden met het feit dat deflatie ook geïmporteerd kan worden. Een land dat deflatie kent, zal lagere prijzen vragen voor zijn exportproducten/diensten om de vraaguitval in eigen land op te vangen. Deze lagere prijzen zullen in het importerende land leiden tot een lagere inflatie of zelfs deflatie. Dit gaat met name op voor bepaalde sectoren, zeker als deze sectoren redelijk star zijn. Mogelijke maatregelen indien er daadwerkelijk sprake is van deflatie Ingrijpen is lastig aangezien de relatie tussen traditionele beleidsinstrumenten en economische variabelen niet meer opgaat of anders kan liggen. Bijvoorbeeld, de nominale rente kan heel laag of zelfs nul zijn, waardoor het niet meer mogelijk is de geldhoeveelheid te vergroten door de rente verder te laten dalen. Het stimuleren van de economische activiteiten door middel van een toename van de geldhoeveelheid is dus niet mogelijk. Het probleem wordt nog groter als de bancaire sector problemen heeft. Dit kan veroorzaakt worden door het uiteenspatten van een zeepbel op de aandelen- of huizenmarkt. Als er veel slecht krediet uitstaat, zullen banken minder snel nieuw geld uitlenen. In zo’n situatie zal een beleid gericht op het uitlenen van meer geld (een lagere rente) slechts een beperkt effect hebben. De extra liquiditeit zal door de banken worden gebruikt als extra reserve. Om het probleem van deflatie aan te pakken zijn onorthodoxe maatregelen nodig. Zo kan er een monetair beleid worden gevoerd dat inflatie tot gevolg heeft. De korte rente kan voor een bepaalde tijd op nul gezet worden zodat de gehele ‘yield curve’ zal dalen (dit moet wel samengaan met een expliciete inflatiedoelstelling). Ook kunnen de monetaire autoriteiten langetermijnobligaties kopen met als doel de gehele ‘yield curve’ te verlagen. Door de extra vraag naar langetermijnobligaties, zal de vergoeding (de verstrekte rente) afnemen. Ook kunnen centrale banken het type assets, die banken als onderpand kunnen geven aan de centrale bank voor het lenen van geld, uitbreiden. Hierdoor zullen de kapitaalkosten van de banken worden verlaagd waardoor ze meer geld kunnen uitlenen. Fiscaal beleid (gefinancierd door een uitbreiding van de geldhoeveelheid) kan een belangrijke rol spelen bij het bestrijden van deflatie, met name als de economie in een liquiditeitsval zit. Het fiscale beleid moet zorgen voor een toename van de geaggregeerde vraag. Zo kan een belastingverlaging leiden tot een verhoging van het besteedbare inkomen, wat de consumptie kan bevorderen. Ook extra overheidsuitgaven kunnen de
1
Tenzij huishoudens en bedrijven het geld dat ze overhouden door de lagere belastingen gaan oppotten.
13
productie stimuleren. Beleid moet echter wel zo opgezet worden dat het fiscale beleid het doen van uitgaven stimuleert. Het beleid moet met name gericht zijn op consumenten die te maken hebben met beperkingen in de liquiditeit of op beleid dat de opbrengsten op private investeringen verhoogt. Daarbij moet echter wel worden opgemerkt dat het fiscale beleid niet moet leiden tot een permanente stijging van het niveau van de (overheids)uitgaven. Er moet dus met name ingezet worden op die uitgaven die de allocatie tussen intertemporele uitgaven beïnvloeden. Er kan hierbij gedacht worden aan tijdelijke belastingvoordelen voor investeringen of reducties in belastingen op consumptie die na verloop van tijd weer worden afgeschaft. Belangrijk aspect bij het beleid zijn verwachtingen, deflatoire verwachtingen moeten doorbroken worden. Het beleid moet de economie stimuleren door het realiseren van een lagere ‘yield curve’, een lagere langetermijnrente en uiteindelijk een gelijktijdige verhoging van de consumptie en investeringen. Daarbij moet met name gebruik worden gemaakt van dat beleid dat het grootste effect heeft op de verwachtingen. Tot slot moet er in het beleid niet alleen gekeken worden naar monetair of fiscaal beleid. Veelal zijn ook structurele aanpassingen nodig om deflatie aan te pakken (bijvoorbeeld minder starre markten). Met name het flexibiliseren van bepaalde markten (financiële markt, arbeidsmarkt) is daarbij belangrijk. Dit zorgt ervoor dat middelen beter geheralloceerd kunnen worden. Als het banksysteem problemen geeft, zou naar een alternatieve manier gezocht kunnen worden waar bedrijven kunnen lenen. Structurele hervormingen kunnen ook de verwachtingen beïnvloeden, bijvoorbeeld de verwachting dat er een hogere toekomstige groei zal ontstaan. Ook dit zal een positief effect hebben op de bestedingen en daarmee het bestrijden van deflatie. Bij het uitvoeren van het beleid moet wel rekening worden gehouden met een aantal operationele problemen. Zo is het bijvoorbeeld onduidelijk hoeveel tijd het duurt tussen het uitvoeren van beleid en de daadwerkelijke gevolgen voor de economie. Ook is het onduidelijk hoe groot de ingrepen moeten zijn. Er bestaat een grote kans op overreactie. Daarnaast kan een centrale bank grote verliezen maken op de aangekochte assets als deze verder dalen.
2.3
Conclusie In dit hoofdstuk is kort ingegaan op de deflatie, een algehele, langdurige daling van een brede consumentenprijsindex. Er zijn drie situaties die kunnen leiden tot deflatie: een scherpe daling van de vraag, een (te) grote uitbreiding van het aanbod of een combinatie van beide aspecten. Op zich hoeft deflatie niet erg te zijn als deze veroorzaakt wordt door een uitbreiding van het aanbod, echter bij (goede en slechte) deflatie werkt een aantal economische mechanismen anders dan in een periode van inflatie. Aangezien veel economische actoren niet gewend zijn aan een periode van deflatie, kan zo’n periode mogelijk grote maatschappelijke gevolgen hebben, zoals hoge structurele werkloosheid. Tevens speelt mee dat deflatie vaak lastig te bestrijden is. Een aantal monetaire instrumenten zijn minder effectief of niet meer inzetbaar. Het beleid moet zich met name richten op het voorkomen van deflatie.
14
3
Prijsontwikkeling in Nederland
In dit hoofdstuk wordt de prijsontwikkeling in Nederland besproken. Daarbij wordt zowel gekeken naar de consumenten- als de producentenprijzen. De prijsontwikkeling wordt vergeleken met de prijs een jaar eerder. De consumentenprijzen worden verder uitgesplitst naar deelgebieden.
Consumentenprijzen In figuur 3 staat de algemene prijsontwikkeling in Nederland sinds 1990 weergegeven. Zoals te zien is, is deze algehele inflatie in de periode 1990-2004 ruim boven de 0%. Veelal ligt de inflatie tussen de 1 en 2,5%, hetgeen overeenkomt met de inflatie die veelal wordt nagestreefd door nationale banken. In de periode 2001-2002 ligt de inflatie aanzienlijk hoger. Dit heeft mogelijk te maken met de invoering van de euro en krapte op verschillende markten. Sindsdien tendeert het inflatietempo weer naar 1-2%. Op basis van deze cijfers is dan ook niet te concluderen dat er sprake is van een deflatiedreiging. figuur 3
Algemene prijsontwikkeling in Nederland 6 5
inflatie (%)
3.1
4 3 2 1 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
Bron: Eurostat.
De algehele prijsontwikkeling is opgebouwd uit 14 categorieën van producten/diensten, te weten: − voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken; − alcoholhoudende dranken en tabak; − kleding en schoeisel; − huisvesting, water en energie; − stoffering, huishoudelijke apparaten; − gezondheid; vervoer; − communicatie; − recreatie en cultuur; − onderwijs; hotels, cafés en restaurants; − diverse goederen en diensten; − consumptiegebonden belastingen en overheidsdiensten; en − consumptie in het buitenland.
15
Indien naar de prijsontwikkeling van deze afzonderlijke categorieën wordt gekeken, dan levert dit een ander beeld op. In figuur 4 is voor een aantal categorieën (waarbij de gemiddelde prijs voor de langere periode afneemt) de prijsontwikkeling weergegeven. De categorie communicatie vertoont vanaf 1999 over het algemeen een dalend prijsniveau. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de introductie van meer concurrentie in deze sector. Na de introductie van deze concurrentie zijn de prijzen alleen gestegen in de periode september 2002 tot juni 2004. Daarnaast spelen ook waarschijnlijk technologische ontwikkelingen mee. De categorie kleding en schoeisel vertoont vanaf begin 2003 een afname in de prijzen. De categorieën voedingsmiddelen, stoffering en recreatie vertonen een afname in de prijs vanaf begin 2004. De verlaging van de prijzen in de categorie voedingsmiddelen heeft waarschijnlijk te maken met de prijzenoorlog in de supermarkten. figuur 4
Prijsontwikkeling per subcategorie
10 8 6 4 2 0 -2 -4 -6 -8 -10 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
overall
voeding en alcoholvrije dranken
kleding en schoeisel
stoffering, huishoudelijke apparaten
communicatie
recreatie en cultuur
2004
Bron: Eurostat, geharmoniseerde prijzen.
De prijzen in de categorieën alcoholhoudende dranken en tabak, huisvesting, water en energie, en gezondheidszorg stijgen de laatste jaren aanzienlijk, waarbij met name huisvesting een grote invloed (ruim 20%) heeft op de algehele prijsontwikkeling. Het laatste jaar is de prijsontwikkeling in deze categorie veelal het dubbele van de algehele prijsontwikkeling. Concluderend kan gesteld worden dat ten aanzien van het algehele prijspeil er geen sprake is van deflatie en waarschijnlijk ook niet van een deflatiedreiging. Als echter gekeken wordt naar de onderliggende categorieën, is wel een afname van de prijs over een langere periode waar te nemen. De sectoren die deze goederen/diensten leveren, zullen dus moeten omgaan met deze lagere prijzen.
16
3.2
Producentenprijzen Behalve naar de consumentenprijzen, kan er ook gekeken worden naar prijsindexcijfers van de afzet. CBS verzamelt deze gegevens voor drie sectoren: de industrie, de bouwnijverheid en de landbouw. Voor de industrie en de landbouw worden maandcijfers verzameld, voor de bouwnijverheid kwartaalcijfers.
3.2.1 De indu strie Voor de industrie geldt duidelijk dat het prijsniveau rond de nulgrens heen en weer golft (zie figuur 5). De laatste afgesloten periode van prijsdaling duurde van het derde kwartaal van 2001 tot en met het tweede kwartaal van 2002. Het laatste half jaar van 2003 schommelt de prijs rond de nul met af en toe een lichte prijsstijging en af en toe een prijsdaling. figuur 5
Prijsindexcijfer afzet industrie
15 10 5 0 -5 -10 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Bron: CBS.
3.2.2 De bouwnijverheid De bouwnijverheid heeft in tegenstelling tot de industrie geen prijsdalingen meegemaakt sinds het begin van 1996 (zie figuur 6). Na een sterke stijging van de prijzen in 2002, is de stijging van het prijsniveau voor het tweede kwartaal van 2003 minder sterk. Mogelijk wordt de constante prijsstijging verklaard door de aanhoudende krapte op de huizenmarkt. figuur 6
Prijsindexcijfer afzet bouwnijverheid
10 8 6 4 2 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Bron: CBS, (cijfers per kwartaal).
17
3.2.3 De landbou w De landbouwsector kent net als de industrie prijscycli rondom het nulpunt; ze vertonen echter een grilliger verloop. De laatste afgesloten periode van prijsdaling loopt van het tweede kwartaal 2002 tot aan het eerste kwartaal 2003. Opvallend aan de prijsdalingen in de landbouw is dat het om vrij forse prijsdalingen gaat, met een minimum van -9,8%. In het derde en vierde kwartaal van 2003 is de verandering in het prijsniveau echter weer sterk positief. figuur 7
Prijsindexcijfer afzet landbouw
15 10 5 0 -5 -10 -15 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Bron: CBS.
Concluderend kan gesteld worden dat de prijsontwikkeling van de afzet van de industrie en de landbouw een grillig verloop vertoont. Periodes van prijsstijgingen worden afgewisseld door periodes met prijsdalingen (seizoengebonden productie en invloed weer). De bouwnijverheid laat over een langere periode prijsstijgingen zien die bijna niet onder de 2% uitkomen.
3.3
Dreiging van deflatie misschien toch niet afwezig Ondanks het feit dat de cijfers niet direct wijzen op een deflatiegevaar, zijn er wel ontwikkelingen die wijzen op een dreiging van deflatie. Deze ontwikkelingen hebben met name te maken met de grote onzekerheden die op het moment aanwezig zijn in de economie. Dit vertaalt zich onder andere in een laag consumenten- en producentenvertrouwen, een lage dollarkoers en een hoge olieprijs. In deze paragraaf wordt een aantal van deze ontwikkelingen besproken. Consumentenvertrouwen daalt opnieuw Een afname van de vraag heeft een sterke invloed op de ontwikkeling van de consumentenprijzen (slechte deflatie). De daadwerkelijke vraag hangt sterk samen met de koopbereidheid van consumenten die weer tot uitdrukking komt in het consumentenvertrouwen. Dit consumentenvertrouwen is al sinds 2001 negatief (meer consumenten zien de toekomst negatiever in dan het aantal consumenten dat de toekomst positief inziet). Het lichte herstel van het consumentenvertrouwen in het eerste halfjaar van 2004 neemt echter weer af in de tweede helft van 2004 (CBS, 2004a). Dit kan een indicatie zijn voor een verdere afname van de vraag en kan leiden tot meer sparen. Dat de autoriteiten dit geen goede ontwikkeling vinden, blijkt onder andere uit de uitspraak van de president van De Nederlandsche Bank, Wellink, die oproept tot hogere uitgaven van de consument (Het Financieele Dagblad, 20-12-2004).
18
Producentenvertrouwen negatief Ook het producentenvertrouwen in de industrie neemt af (CBS, 2004b). Na een positief producentenvertrouwen in de periode mei – november 2004 duikt het producentenvertrouwen in december 2004 weer in de min. Bedrijven zijn pessimistischer over de verwachte productie in de komende drie maanden. Ook dit is een indicatie voor een lagere vraag. Stijging huizenprijzen vlakt af De huizenprijzen lijken zich te stabiliseren. In oktober en november 2004 neemt de gemiddelde koopsom van eengezinswoningen en appartementen zelfs iets af (Kadaster, december 2004). Hoe de prijzen zich zullen ontwikkelen in de toekomst is onduidelijk. Het grote woningentekort en de lage rentestand kunnen bijdragen aan een verdere prijsstijging. Echter, indien de economische groei tegenvalt en het consumentenvertrouwen laag blijft, zijn ook prijsdalingen niet uitgesloten. Er bestaan dus grote onzekerheden ten aanzien van de ontwikkelingen op deze markt. Een duidelijke daling in de huizenprijzen maakt de dreiging van deflatie groter. Rente is laag, minder ruimte voor monetair beleid De herfinancieringsrente die de Europese Centrale Bank (ECB) hanteert staat al geruime tijd op 2,0% (sinds juni 2003). Bij de laatste vergadering van de ECB (De Financiële Telegraaf, 2-12-2004) is deze rente niet gewijzigd. Een verhoging van de rente zou ertoe leiden dat de euro nog sterker komt te staan ten opzichte van de dollar, een verlaging van de rente zou mogelijk de inflatiedreiging doen toenemen. De inflatie is reeds hoger dan de doelstellingen van de ECB. Tevens heeft de ECB zijn zorgen uitgesproken over een verdere stijging van de inflatie (rtl-Z, 9-12-2004). Dit wordt met name veroorzaakt door de hoge olieprijzen. Daarnaast zou er zich een onderliggende binnenlandse inflatiedruk aan het opbouwen zijn. De verwachting is dat de inflatie in 2004 uitkomt op 2,1 – 2,3%. Nederland zit hier echter duidelijk onder met een inflatie van rond de 1,5%. Indien de inflatie in Nederland verder zal dalen terwijl die in Europa gelijk blijft, dan wordt het lastig om hier iets aan te doen door middel van het monetaire beleid. Het monetaire beleid (in het bijzonder de herfinancieringsrente) wordt door de ECB bepaald. Het is voor de Nederlandse autoriteiten daardoor niet meer mogelijk een specifiek rentebeleid voor de Nederlandse situatie te voeren. Overheidsbezuinigingen Om te voldoen aan de eisen van het Europese Stabiliteitspact (in het bijzonder het begrotingstekort), heeft de Nederlandse regering in het regeringsakkoord besloten aanzienlijke bezuinigingen door te voeren, onder andere op ambtenarensalarissen en uitkeringen (NRC, 22-5-2003). Dit heeft tot gevolg dat consumenten minder te besteden hebben en voor verschillende diensten meer zelf moeten gaan betalen. De koopkracht van de huishoudens zal daardoor naar verwachting in 2005 afnemen. De overheid zal zelf ook minder aan bepaalde diensten gaan uitgeven. De kans bestaat dan ook dat de totale vraag zal afnemen. Daarnaast dragen de bezuinigingen mogelijk ook bij aan een lager consumentenvertrouwen. Door de toegenomen onzekerheid over de (economische) toekomst en de onzekerheid wat er allemaal nog staat te gebeuren aan overheidsmaatregelen kan dit ertoe leiden dat het consumentenvertrouwen nog verder daalt.
19
Sterke euro, zwakke dollar De euro staat steeds sterker ten opzichte van de dollar. In begin 2003 kreeg men voor 1 euro zo’n 1,05 dollar, eind 2004 is dit al 1,35 dollar. Dit houdt in dat het importeren van goederen in het eurogebied aantrekkelijk is geworden (geïmporteerde deflatie). Het importeren van een computer uit een dollarland is eind 2004 aanzienlijk goedkoper dan begin 2003. Producenten in Europa zullen met de lagere prijs mee moeten of zullen marktaandeel verliezen. De lagere dollarkoers heeft dus een drukkend effect op de prijsontwikkeling. Door de zwakke dollar wordt het voor bedrijven in het eurogebied tevens lastiger om te exporteren. Ze moeten opboksen tegen aanbieders die in dollars aanbieden. Ook exporteren naar de Verenigde Staten wordt minder interessant. Voor hetzelfde product ontvangt een bedrijf minder euro’s. Deze bedrijven zullen daarom eerder proberen hun producten in Europa af te zetten. Zelfs een iets lagere prijs in Europa is aantrekkelijker dan een veel lagere prijs in de VS. Het aanbod in Europa wordt dus groter, wat zal leiden tot lagere prijzen. Onzekere olieprijs De olieprijs is in 2003 en 2004 aanzienlijk gestegen. Deze stijging is onder andere veroorzaakt door de oorlog in Irak, de grote onzekerheden en onrust in de markt en de grotere vraag naar olie in China. Door de dalende dollarkoers zijn de gevolgen van de stijgende olieprijs in Europa beperkt gebleven. De sterk stijgende olieprijs heeft door de dalende dollarkoers een relatief beperkte invloed gehad op de inflatie. Vanaf november 2004 lijkt de olieprijs iets te dalen. Indien de olieprijs aanzienlijk verder daalt, Shelltopman Van der Veer noemt een prijs van 25 dollar per vat voor de middellange termijn (rtl-Z, 12-12-2004), zal dit leiden tot een lagere inflatie (bij gelijke dollarkoers). Indien er een lage inflatie is, kan een lagere olieprijs de inflatie doen omslaan in deflatie.
3.4
Conclusie Zowel de ontwikkelingen in de consumentenprijzen als die in de producentenprijzen wijzen niet direct op een grote dreiging van een langdurige deflatie. De consumentenprijzen dalen de laatste tijd wel, maar lijken zich weer in het gebied tussen 1 en 2% te gaan bewegen, na hogere prijsstijgingen in de periode 2001-2002. Een verdere opsplitsing naar de onderliggende categorieën nuanceert dit beeld echter. Er zijn meerdere categorieën die vanaf 2003 een dalende prijsontwikkeling laten zien. Het zijn categorieen waarop de consument veelal direct kan ingrijpen door middel van veranderingen in het aankooppatroon (voeding, kleding, stoffering). Categorieën waar de consument minder direct invloed op kan uitoefenen (op huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs kunnen huishoudens vaak moeilijk op korte termijn bezuinigen) stijgen sterk in prijs. Ook categorieën die sterk beïnvloed worden door belastingen (alcoholhoudende dranken en transport) laten een stijging zien. De producentenprijzen vertonen een wat grilliger verloop, met name de industrie en landbouw. Jaren van prijsstijgingen worden in deze twee sectoren afgewisseld met een jaar à anderhalf jaar met prijsdalingen. Op zich is dit ook geen reden voor paniek. Dit kan te maken hebben met een tijdelijke overproductie, technologische ontwikkelingen of productiviteitsstijgingen (aanbodgestuurde prijsdalingen). De producentenprijzen in de bouwnijverheid stijgen over een langere periode. Deze stijging draagt er waarschijnlijk mede toe bij (ervan uitgaande dat hogere producentenprijzen vertaald worden in hoger huisvestingskosten voor huishoudens) dat de prijsontwikkeling in de consumentenprijzen positief blijft. Huisvesting telt namelijk zeer zwaar mee in de bepaling van de
20
ontwikkelingen in de consumentenprijs. Er kan dus mogelijk gesteld worden dat de krapte op de woningmarkt bijdraagt aan de bestrijding van het deflatiegevaar. Er ontstaat dan echter ook weer een nieuw gevaar, namelijk het ineenklappen van de woningmarkt. Als de prijzen op deze markt sterk gaan dalen, dan zal dit direct doorwerken in de consumentenprijs. Zoals hierboven aangegeven, zijn er daarnaast verschillende ontwikkelingen die kunnen bijdragen aan deflatie. Ook al zijn er geen echte deflatieverwachtingen, de bovengenoemde factoren kunnen er wel voor zorgen dat Nederland in de toekomst in een periode van deflatie terechtkomt. Het is daarom goed de ontwikkelingen op deze factoren in de gaten te houden en na te denken over wat te doen als deflatie daadwerkelijk optreedt. In het volgende hoofdstuk wordt daarom ingegaan op de strategieën die bedrijven kunnen ondernemen om het hoofd te bieden aan de problemen die kunnen optreden in een periode van deflatie.
21
4
Het bedrijfsleven en deflatie
In de voorgaande hoofdstukken is uiteengezet wat deflatie precies inhoudt, wat er door de autoriteiten aan gedaan kan worden om een periode van deflatie te voorkomen/bestrijden en hoe de prijzen zich de laatste jaren hebben ontwikkeld. Ook al is de dreiging op een periode van deflatie niet groot, het is wel goed om rekening te houden met de situatie dat er toch zo’n periode aanbreekt. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op wat het bedrijfsleven kan doen in een periode van deflatie.
4.1
Wat kan een bedrijf doen in een periode van deflatie?1 Een periode van deflatie vereist een andere manier van het besturen van een bedrijf dan een periode van (hoge) inflatie. Bepaalde beslissingen kunnen te maken krijgen met andere uitgangspunten, met name als ze beïnvloed worden door reële aspecten (rente, toekomstige waarde, etc.). In tabel 1 wordt een aantal aspecten genoemd die van belang zijn in een periode van deflatie. Deze aspecten zullen kort worden besproken. tabel 1
Managementaandachtspunten in periode van deflatie
Bedrijven die winnen in een periode van defla-
Bedrijven die zullen verliezen in een periode
tie zijn bedrijven die...
van deflatie zijn bedrijven die...
anticiperen op deflatie
zich niet aanpassen aan een periode van deflatie
vergaande kostenreducties en productiviteitsver-
geen kostenreducties doorvoeren en weinig pro-
beteringen doorvoeren
ductiviteitsstijgingen realiseren
kleine voorraden bezitten
grote voorraden hebben
lage-kostenproducent zijn in commodity-markten
hoge-kostenproducent zijn in een commoditymarkt
andere helpen met het realiseren van een hogere productiviteit risico delen met hun werknemers
inflexibele salarisstructuren hebben
zich concentreren op niches
actief zijn in de commodity-markt, zonder lagekostenproducent te zijn
klant gericht zijn
productiegeoriënteerd zijn i.p.v. klantgeoriënteerd
actief zijn met nieuwe technologieën
actief blijven met oude technologieën
voorkomen dat ze overcapaciteit hebben
de capaciteit niet onder controle hebben
een sterke balans hebben
een zwakke balans hebben
weinig dure bedrijfsfinanciering hebben
sterk gefinancierd zijn met de hefboomwerking
voorzichtig zijn met buitenlandse avonturen
zeer sterk in het buitenland gaan investeren
actief zijn in de bedrijfstak die ze goed kennen
zeer gediversificeerd zijn
voorzichtig zijn met fusies
verwachten dat herstructureringen te realiseren zijn door middel van fusies
Bron: Gebaseerd op Shilling, 1999.
1
Deze paragraaf is met name gebaseerd op Shilling (1999) en Steidtmann (2003).
23
Anticiperen op deflatie Anticiperen op een (mogelijke) periode van deflatie is het belangrijkste wat een bedrijf moet doen. Dit betekent dat in een mogelijke periode van deflatie een bedrijf anders moet kijken naar zijn beslissingen; sommige beslissingen kunnen beter uitgesteld worden, terwijl andere beslissingen zo snel mogelijk doorgevoerd moeten worden. Zo is het verstandig om investeringen in gebouwen en machines uit te stellen, aangezien dit kan leiden tot overcapaciteit. Daarnaast moet een bedrijf zeer actief zijn met het bedingen van lage inkoopprijzen. Het aangaan van langetermijncontracten is daarbij niet slim, men kan in de toekomst waarschijnlijk lagere inkoopprijzen realiseren. Een bedrijf moet er echter ook rekening mee houden dat ook zijn klanten zullen proberen lagere prijzen te bedingen. Markten die minder elastisch zijn, zijn dan ook interessanter in een periode van deflatie. De aspecten die hieronder uitgebreider besproken worden, kunnen een vertrekpunt zijn om verschillende beslissingen opnieuw af te wegen. Grofweg zijn de strategieën die een bedrijf kan nemen op te delen in vier categorieën: − verlagen kosten en verhogen productiviteit; − vraag en prijselasticiteit; − financiering, investeringen en rente; − algemene strategieën. Veelal beïnvloeden de strategieën elkaar en kunnen ze binnen meerdere categorieën worden ondergebracht. Voor de overzichtelijkheid worden ze slechts bij een van de vier categorieën besproken.
4.1.1 Kosten en p roductiviteit Het kostenniveau en de productiviteit spelen een belangrijke rol in een deflatieperiode. Een bedrijf met een laag kostenniveau en hoge productiviteit kan de (prijs)concurrentieslag beter aan. Kostenreductie en productiviteitsverbetering In een periode van deflatie is het reduceren van de kosten en het verbeteren van de productiviteit essentieel. Dit is namelijk de basis om mee te kunnen gaan met een eventuele prijsverlaging. Aangezien het verlagen van de lonen van werknemers vaak lastig is (inflexibel naar beneden, lastig mensen ontslaan) zal het verhogen van de productiviteit de enige manier zijn om de kosten per product/dienst te verlagen. Deze aanpassingen moeten structureel zijn; het snijden in bepaalde kosten (bijvoorbeeld adverteren, reiskosten) zal slechts tijdelijk voordeel opleveren en is dus niet voldoende om een langere periode van deflatie te doorstaan. Kleine voorraden In een periode van inflatie is het interessant om een grote voorraad te hebben. Terwijl het in de schappen ligt, neemt de waarde toe. In een periode van deflatie ligt de relatie anders. De waarde van de goederen zal afnemen terwijl ze in het schap liggen. Het bedrijf kan dezelfde goederen goedkoper op de markt aanschaffen (de inkoopprijzen zullen dalen). Daarnaast zit er geld in de voorraden. De reële rente op dit kapitaal is hoog. Dus hoe minder voorraad, hoe beter. Lage-kostenproducent in commodity-markten Als een bedrijf actief is in een commodity-markt, dan is het van groot belang om een lage-kostenproducent te zijn. Als een bedrijf dit niet is, dan is het beter deze markt op een vroeg moment te verlaten. In een commodity-achtige markt zal sterk geconcurreerd worden op prijs. Een bedrijf met een hoog kostenniveau zal in zo’n markt snel verlies maken. Om de lage kosten te verkrijgen kan een bedrijf de productie overbrengen naar
24
een gebied waar goedkoper kan worden geproduceerd, te fuseren waardoor de overheadkosten over een grotere productie kunnen worden uitgesmeerd of te innoveren in lage-kosten-productietechnieken. Actief zijn bij het verhogen van de productiviteit van andere bedrijven Het verhogen van de productiviteit is van essentieel belang in een periode van deflatie. Indien een bedrijf andere bedrijven kan helpen om deze productiviteitsstijging te realiseren, dan hebben ze in een periode van deflatie een zeer goede markt. Het verbeteren van de productiviteit kan in alle sectoren, zowel hightech sectoren als sectoren met heel weinig technologische mogelijkheden. Deel bedrijfsrisico’s met je werknemers In een periode van deflatie zou een bedrijf de salariskosten eigenlijk willen beperken. De salarissen zijn over het algemeen star, zeker naar beneden. In een periode van deflatie stijgt het reële salaris zelfs, zelfs als het nominale niveau gelijk blijft. Indien een groter deel van het salaris flexibel is, kan het salaris eenvoudiger worden aangepast. Zo’n aanpassing kan bijdragen aan het verlagen van de kosten, een essentieel punt in een periode van deflatie.
4.1.2 Vraag en prijsela sticiteit In deze categorie gaat het met name om het vinden van markten waar prijsconcurrentie beperkt zal werken. In markten met een lagere prijselasticiteit zullen afnemers minder geneigd zijn om over te stappen naar een andere, goedkopere aanbieder. Hierdoor zal de vraag minder afnemen. Vermijd markten met sterke prijsconcurrentie In een periode van deflatie, zijn nichemarkten interessante markten om actief in te zijn. In deze markten zal er minder druk zijn om de prijs te verlagen zoals in de meer bulkachtige markten. Bij nichemarkten kan gedacht worden aan producten met speciale specificaties, een groot serviceaandeel, korte levertijden of modegevoelige activiteiten. Deze markten zijn moeilijker te bedienen door bedrijven die het met name van grote volumes moeten hebben. Ook markten waarin goedbeschermde producten/diensten worden aangeboden (bijvoorbeeld bescherming door patenten) of producten/diensten met een sterke merknaam zijn interessante markten in een periode van deflatie. Ook in deze markten zal er minder op prijs geconcurreerd worden. Klantgericht zijn Klantgerichtheid is zeer belangrijk. Dit geldt in het algemeen, zo ook in een periode van deflatie. Echter, in een periode van deflatie zal de druk op de prijs toenemen. Indien een bedrijf sterk klantgericht is, zullen klanten mogelijk bereid zijn iets meer te betalen. Klantgerichtheid kan dus een manier zijn om iets minder druk van de prijsconcurrentie te voelen. Daarnaast zijn klantgerichte organisaties beter in staat nieuwe ontwikkelingen en behoeften in de markt op te pikken en uit te voeren. Gezamenlijke activiteiten met de klant (productontwikkeling, gezamenlijke reclame) kunnen de relatie versterken, waardoor de klant minder snel zal overstappen naar een andere leverancier. Daarnaast is het ook belangrijk de behoefte van de finale klant te kennen. De wensen van deze finale klanten zullen uiteindelijk vertaald worden in een bepaalde behoefte bij de eigen klant. Het is handig indien hier in een vroeg stadium op ingespeeld kan worden.
25
Belang van nieuwe technologie Nieuwe technologie is belangrijk in een periode van deflatie. Nieuwe technologieën zijn vaak een manier om nieuwe markten te betreden. In de oude markten zullen consumenten met name wachten met de aanschaf van een product/dienst tot de prijzen dalen, in de nieuwe markten is dit effect naar verwachting minder groot. Daarnaast dragen de nieuwe technologieën veelal bij aan een hogere productiviteit en kunnen ze helpen om de kosten laag te houden.
4.1.3 Financiering , investering en en rente In een periode van deflatie maakt het nogal uit hoe investeringen gefinancierd worden. De gebruikelijke voor- en nadelen van eigen vermogen en vreemd vermogen komen anders te liggen in een periode van deflatie. Vreemd vermogen wordt relatief duurder. De reële rente is in een periode van deflatie namelijk hoger dan de nominale rente. Bij investeringsbeslissingen en beslissingen ten aanzien van de bedrijfsfinanciering moet hiermee rekening worden gehouden. Voorkom overcapaciteit Vaak wordt er veel productiecapaciteit gebouwd (meer dan nodig) om er maar voor te zorgen dat er snel uitgebreid kan worden als de vraag iets stijgt. In een periode van deflatie is het echter beter om geen grote overcapaciteit te bezitten en er zeker niet extra in te investeren. De kosten van deze overcapaciteit (met name de reële rente die betaald moet worden) is in een periode van deflatie hoog. Daarnaast zullen de kosten van gebouwen en machines in een periode van deflatie dalen. Een bedrijf dat hiervan gebruik maakt, heeft dus lagere kosten dan een bedrijf dat al eerder zijn (over)capaciteit heeft opgebouwd. Dit kostenverschil kan het verschil maken tussen overleven en opheffen. Een sterke balans Een sterke balans (relatief veel eigen vermogen) is een pluspunt in een periode van deflatie. Het geeft het bedrijf wat lucht in een periode waarin de marges onder druk staan. Indien er vreemd vermogen is aangetrokken, is het belangrijk de financiers goed op de hoogte te houden van de situatie. Hierdoor zijn zij beter in staat de business te begrijpen en daardoor zullen ze de risico’s beter kunnen inschatten. Dit zal een positief effect hebben op de te betalen rentes. Daarnaast stelt een sterke balans een bedrijf in staat een attractief bedrijf dat door de deflatie in de problemen is gekomen over te nemen. Weinig dure bedrijfsfinanciering hebben Gerelateerd aan een sterke balans is de bedrijfsfinanciering. In een periode van deflatie kunnen de nominale rentes wel laag zijn, de reële rentes zijn (veel) hoger. Lenen is dus in reële termen duur.
4.1.4 Meer algem ene strategi eën Er zijn verschillende strategieën die zowel opgaan in een periode van deflatie als inflatie. Echter, in een periode van deflatie worden eventuele problemen veelal harder gestraft. Mislukkingen (fusies, buitenlandse avonturen) leiden tot hogere kosten en dit kan grote gevolgen hebben in een periode van deflatie. Voorzichtig zijn met buitenlandse avonturen Het kan aanlokkelijk zijn om allerlei mogelijkheden en kansen in het buitenland na te streven, weg van het eigen land met zijn deflatieproblemen. Het is echter vaak heel las-
26
tig om deze kansen goed uit te buiten. Daarnaast kunnen de mogelijkheden nog wel eens tegenvallen. Als de activiteiten mislukken, zit het bedrijf met de hoge kosten van dit falen. Blijf bij de activiteiten die je goed kent Doe de dingen waar je goed in bent goed, is een belangrijk advies in een periode van deflatie. Allerlei uitstapjes naar andere activiteiten leiden af van de hoofdactiviteit. Het uitbesteden van allerlei activiteiten die niet tot de corebusiness behoren kan een goede strategie zijn. Een bedrijf kan zich dan volledig concentreren op die activiteiten waarin het echt goed is. Daarnaast kan het eventueel afstoten van de randactiviteiten bijdragen aan een betere balans, hetgeen mogelijk zal leiden tot een lagere risicopremie bij het aantrekken van vreemd kapitaal. Voorzichtig zijn met fusies, overnames en samenwerkingsverbanden Fusies en overnames kunnen een nuttig strategisch instrument zijn in een periode van deflatie. De fusie/overname moet dan met name gericht zijn op het creëren van synergie en extra waarde. Er kan hierbij gedacht worden aan een uitbreiding van het geografische gebied, uitbreiden van de productlijn, besparen op overheadkosten en dubbele activiteiten (marketing, R&D). Een fusie kan er dus voor zorgen dat het gefuseerde bedrijf beter in staat is mee te doen aan een eventuele prijsoorlog. Echter fusies worden ook vaak gebruikt voor het uitvoeren van activiteiten die ook zonder fusie uitgevoerd kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan het terugbrengen van kosten, het afstoten van niet-winstgevende activiteiten en het verbeteren van de productiviteit. Hiervoor zijn geen fusies nodig en er bestaat namelijk een kans dat de fusie niet zal opleveren wat men ervan verwacht. Zo is het vaak lastig om twee bedrijven te integreren door bijvoorbeeld verschillende bedrijfsculturen, en een fusie kan ook resulteren in extra overhead. Als de fusie/overname gefinancierd wordt door vreemd vermogen, treden er extra problemen op in een periode van deflatie: lenen is in zo’n periode in reële termen namelijk extra duur (zie ook het punt onder sterke balans en bedrijfsfinanciering). In een periode van deflatie worden de eventuele problemen of onvolkomenheden die optreden bij een fusie/overname extra afgestraft vergeleken met een periode van inflatie.
4.2
Conclusie Ook al lijken de cijfers niet direct te duiden op een periode van deflatie, de economische situatie is instabiel. Het kan alle kanten op gaan, zowel naar meer economische groei als een nieuwe terugval. Dit betekent dus ook dat de inflatie alle kanten op kan gaan. De inflatie kan toenemen, maar kan ook omslaan in deflatie. Zeker als een aantal ontwikkelingen tegelijkertijd optreden, zoals een verdere daling van de olieprijs en een lagere koers voor de dollar, kan dit resulteren in toenemende kans op deflatie. Ook kunnen bepaalde sectoren te maken krijgen met prijsdalingen zonder dat er sprake is van een algehele prijsdaling (deflatie). Zeker als het algemene inflatieniveau laag is, kan het zijn dat bepaalde sectoren voor een langere periode te maken krijgen met prijsdalingen. Op dit moment zijn prijsdalingen waar te nemen in de voedingsmiddelenindustrie, de kleding en stoffering. Het is daarom ook al op dit moment van belang als bedrijf voorbereid te zijn op een periode met prijsdalingen. In dit hoofdstuk is daartoe een aantal aandachtspunten beschreven die zeer belangrijk zijn in een periode van deflatie. Samengevat komt het erop neer dat er heel sterk op het kostenniveau en de productiviteit gelet moet worden en dat geprobeerd moet wor-
27
den die activiteiten te selecteren die minder gevoelig zijn voor prijsconcurrentie. Daarnaast moet goed gekeken worden naar het feit dat reële waarden in een periode van deflatie vaak hoger zijn dan de nominale waarden. Dit maakt het hebben van voorraden, overcapaciteit, leningen etc. extra duur. De besproken aandachtspunten kunnen ook nuttig zijn in een periode met een lage inflatie. Ook al dalen de prijzen dan niet, bepaalde mechanismen die werken bij een hoog inflatieniveau (en de voordelen die men daarmee kan realiseren) werken een stuk minder bij een lage inflatie. Denk hierbij aan de waarde van voorraden en de kosten van lenen (in reële termen).
28
5
Referenties
Ahearne, A., J. Gagnon, J. Haltmaier en S. Kamin, (2002), Preventing deflation: Lessons from Japan’s experience in the 1990s, FED. Akerlof, G.A., W.T. Dickens en G. Perry (1996), The macroeconomics of low inflation, Brookings Papers on Economic Activities, Vol.1, pp. 1-59. Baig, T. (2003), Understanding the costs of deflation in the Japanese context, IMF. Bernanke, B.S. (2002), Deflation: Making sure “it” doesn’t happen here, Federal Reserve Board, Remarks by governor Ben S. Bernanke before the National Economists Club, Washington, D.C., November 21, 2002. Buiter, W.H. (2003), Deflation: Prevention and cure, NBER working paper no w9623. CBS (2004a), Consumentenvertrouwen daalt opnieuw, 23-12-2004. CBS (2004b), Producentenvertrouwen industrie opnieuw lager, 23-12-2004. CBS (2004c), diverse statistieken. De Financiële Telegraaf (2004), ECB laat rente ongemoeid, 2-12-2004 DNB (2004), Prijsoorlog in de supermarkt drukt inflatie, website, 13-12-2004. Eurostat (2004), diverse statistieken. Het Financieele Dagblad (2004), DNB: uitgaven consumenten moeten hoger, 2012-2004. IMF (2003), Deflation: determinants, risks, and policy options: Findings of an interdepartmental task force, IMF: Washington. Kadaster (2004), Woningmarktcijfers, december 2004. Kamin, S., M. Marazzi en J. Schindler, (2004), Is China ‘Exporting deflation”?, FED Krugman, P. (1999), Thinking about the liquidity trap, December 2003. NRC (2003), Het deflatie-kabinet, 22-5-2003. NRC (2004), De prijzen stijgen, nee, correctie: ze dalen: De olieprijs is op recordhoogte, maar in de winkelschappen wordt het leven goedkoper, 30-7-2004. rtl-Z (2004), ECB: vooruitzichten inflatie op korte termijn zorgwekkend, 9-12-2004 rtl-Z (2004), Shell-topman Van der Veer ziet olieprijs van 25 dollar, 12-12-2004. Shilling, A.G., (1999), Deflation: How to survive and thrive in the coming wave of deflation, New York: McGraw-Hill. Steidtmann, C., (2003), Deflation: the oversupply of everything, Stores, January Svensson, L., (2003), Escaping from a liquidity trap and deflation: The fool-proof way and others, NBER working paper. Went, R., (2003), Terug naar de jaren dertig, De Groene Amsterdammer, 14-62003.
29
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200412 A200411 A200410 A200409 A200408 A200407
9-3-2005 17-2-2005 20-1-2005 5-1-2005 18-11-2004 2-11-2004
A200406
12-10-2004
A200405 A200404
14-9-2004 11-8-2004
A200403 A200402 A200401 A200318
11-8-2004 5-7-2004 22-6-2004 15-6-2004
A200317 A200316
28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314
10-3-2004 12-3-2004
A200313 A200312 A200311 A200310 A200309
18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004 22-1-2004
A200308 A200307 A200306 A200305
20-1-2004 17-12-2003 10-12-2003 30-10-2003
A200304 A200303 A200302
14-10-2003 15-9-2003 1-7-2003
A200301 A200215
17-6-2003 23-4-2003
A200214 A200213 A200212
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003
Ondernemen in de zorg De bron van vernieuwing Oudere versus jongere starters De kracht van de organisatie Succesvol op weg op de elektronische snelweg!! Toetredingsbarrières in de praktijk : Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij Ga direct naar een standaard reïntegratietraject, ga niet langs start Ondernemen in de Sectoren Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheorganisaties : Een exploratieve toets Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het middenen kleinbedrijf Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 19872002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004 Kansrijker door samenwerking Ondernemen in de Groothandel 2004 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 19982000 Grenzen aan verantwoordelijkheid Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003
31
A200211 A200210 A200209 A200208 A200207
32
26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003
Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003