Ministerie van infrastructuur en milieu Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
1
2
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen Ministerie van Infrastructuur en Milieu
identificatie datum:
status:
concept projectnummer:
Datum: mei 2015 Auteurs: Dick Takkebos Monique Lammens projectleider:
3
4
Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1.
2.
Vraagstelling en aanpak van het onderzoek
7
1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
7 7 8 9
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
11
2.1. 2.2.
11 11 11 18 24 28
2.3.
3.
Vraagstelling Aanpak onderzoek Begrippen ‘warmteplan’ en ‘warmteproject’ Leeswijzer
Analyse Aandachtspunten en ruimtelijke bouwstenen 2.2.1. Economie: leidend bij het succes van warmteprojecten. 2.2.2. Het belang van ruimtelijke planning 2.2.3. De regievraag: rol van de overheid Conclusies
Energietransitie als ruimtelijke opgave: aanbevelingen 3.1.1. 3.1.2. 3.1.3. 3.1.4.
Algemeen Warmteplannen opstellen Energie als ordenend principe Quick wins
Bijlagen: 1. 2.
Vragenlijst interviews en lijst geïnterviewden Presentatie tussenresultaten
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
31 31 31 33 36
38 41
0
5
6
1.
Vraagstelling vanhet het onderzoek 1. Vraagstellingen enaanpak aanpak van onderzoek 1.1.
Vraagstelling
Warmtenetten kunnen een grote rol spelen bij het realiseren van de milieudoelstellingen van de overheid. Het gebruik van warmte maakt een substantieel onderdeel uit van de energiedoelstellingen uit het Energieakkoord. Dit betekent dat we actief op zoek moeten naar gebieden waar warmte te winnen en distribueren is, en afnemers te vinden zijn. Uiteindelijk moet dit resulteren in gebiedsgerichte warmteplannen. Ruimtelijk beleid moet onderdeel zijn van deze aanpak. De praktijk van warmteprojecten en –plannen blijkt weerbarstig. Er zijn succesvolle, maar ook veel minder succesvolle projecten. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, die onder andere te maken kunnen hebben met technische, financiële, organisatorisch-bestuurlijke en/of juridische factoren. Een ander gegeven hierbij is dat een eenduidig en samenhangend ruimtelijk afwegingskader voor warmteprojecten en – plannen vaak ontbreekt. De gedachte is een integrale benadering, waarbij warmte expliciet onderdeel gaat uitmaken van de ruimtelijke ordening en inrichting van Nederland. Hierdoor ontstaat meer inzicht in de functionele en ruimtelijke inbedding van warmteprojecten en daarmee wordt de kans van slagen van deze projecten vergroot. Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I en M) is gevraagd om aan de hand van huidige praktijkervaringen ruimtelijke bouwstenen aan te dragen die een plek moeten krijgen in warmteplannen. Deze bouwstenen moeten, ruimtelijk gezien, cruciaal zijn voor het slagen van warmteplannen (zowel voor het vaststellen als de uitvoering hiervan). Daarnaast kunnen deze bouwstenen bijdragen aan het succes van concrete warmteprojecten. De bouwstenen moeten verder bruikbaar zijn als input voor de Structuurvisie voor de Ondergrond, die momenteel door het Ministerie van I en M wordt voorbereid. In het volgende hoofdstuk zijn deze ruimtelijke bouwstenen uitgewerkt.
1.2.
Aanpak onderzoek
Deze uitwerking is gebaseerd op : 1.
1
Inventarisatie en analyse Ten behoeve van deze rapportage zijn 13 geselecteerde warmteprojecten en warmteplannen in Nederland onderzocht. Aan de hand van informatie van het Ministerie van I en M en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is een overzicht opgesteld van lopende of gerealiseerde warmteprojecten in Nederland. Vervolgens is, mede aan de hand van eigen ervaringen, internetresearch, een gesprek met de stichting warmtenetwerk en het Boek ‘Warmte in Nederland’1 getoetst of dit overzicht representatief is. Het overzicht is op enkele punten aangevuld. Aan de hand van de criteria planfase (voorbereiding of concretisering), schaalniveau (regio, stad of wijk) en warmtebron zijn 13 projecten verspreid over Nederland geselecteerd. Deze projecten zijn mede aan de hand van de daarover beschikbare documenten (visies, plannen, onderzoeksrapporten e.d.) geanalyseerd. Met
‘Warmte in Nederland’, Klaas, de Jong, Stichting Warmtenetwerk, 2011| isbn 978-90-78171-00-3
7 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Vraagstelling en aanpak van het onderzoek
5
de betrokkenen bij deze projecten en plannen zijn interviews gehouden. De vragenlijst voor de interviews is bijgevoegd als bijlage 1. Centraal stond daarin de vraag welke relaties het project/ plan met de omgeving heeft (zoals samenhang tussen onder- en bovengrond, koppeling van vraag en aanbod, wisselwerking met andere warmtesystemen) en welke ruimtelijke waarden c.q. randvoorwaarden een rol spelen. 2.
1.3.
Expertsessie De bevindingen uit de interviews en nadere analyse zijn getoetst in een expertsessie met betrokkenen bij warmteplannen en - projecten. Voor de expertsessie zijn hoofdzakelijk andere personen uitgenodigd en andere projecten aan de orde gesteld dan de eerder geanalyseerde, om een zo compleet mogelijk beeld van de materie te krijgen. De expertsessie heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. In bijlage 2 en 3 treft u een kort verslag van de expertmeeting aan en de presentatie van de tussenresultaten op deze sessie.
Begrippen ‘warmteplan’ en ‘warmteproject’
Het begrip ‘warmteplan’ wordt in de praktijk op verschillende manieren gebruikt. Zo kent het Bouwbesluit het begrip ‘warmteplan’2. Dit warmteplan heeft een juridische betekenis die zich richt op het inkaderen van het gelijkwaardigheidsbeginsel dat geldt naast de aansluitplicht. Het gaat uit van een besluit over de aanleg van een concreet distributienet voor warmte in een bepaald gebied en is op uitvoering/aansluiting gericht. Dat is niet het begrip warmteplan waar in dit onderzoek en rapport van uit wordt gegaan. In dit rapport overstijgt het begrip warmteplan het niveau van een concreet warmteproject. Een warmteplan beschouwt meerdere warmtebronnen en meerdere warmteafnemers en is gericht op het ontwikkelen of doorontwikkelen van warmtenetten. Het kijkt naar de problematiek van warmtelevering op een hoger schaalniveau (bijvoorbeeld stad of regio) en heeft hierdoor per definitie een ruimtelijke component. In dit onderzoek gaan wij uit van het volgend begrip warmteplan: Warmteplan Een samenhangend plan dat inzicht biedt in de potentie van bij voorkeur meerdere warmtebronnen (restwarmte, aardwarmte / bodemenergie, biomassaverbranding, biogas en/of zonnewarmte) en de relatie hiervan met de afnemers van die warmte. Een warmteplan kan op verschillende schaalniveaus (wijk, stad, regio) worden ingevuld. Een warmteplan biedt zo inzicht in de wijze waarop een robuust warmtenet kan ontstaan of in stand kan worden gehouden (ruimtelijk, organisatorisch en financieel).
2
Artikel 1.1. van het Bouwbesluit omschrijft een warmteplan als ‘een besluit van de gemeenteraad inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen’.
8 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
Een warmteproject wordt hier opgevat als een concreet en op zichzelf staand project dat is gericht op het benutten van één of meerdere van bovengenoemde warmtebronnen, bijvoorbeeld voor verwarming of verkoeling van gebouwen of de toepassing in bedrijfsprocessen (zoals het kweken of telen van gewassen of het drogen van grond- of voedingsstoffen). Een warmteproject kan onderdeel zijn van een warmteplan.
1.4.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is aan de hand van de onderzochte warmteprojecten uitgewerkt welke factoren het succes van een warmteproject bepalen. Daarbij is aangegeven – of en zo ja- welke rol ruimtelijke planning bij dit succes speelt. De analyse laat zien dat ruimtelijke planning maar één van de vele factoren is die het succes van warmteprojecten en warmteplannen bepaalt. Het gaat er om deze factoren op een zodanige wijze in te zetten dat zij in de juiste combinatie met elkaar tot het gewenste resultaat leiden. Aan de hand van deze analyse is vervolgens een aantal ruimtelijke bouwstenen uitgewerkt die een rol moeten spelen of een plaats moeten krijgen bij warmteplannen. In hoofdstuk 3 zijn deze ruimtelijke bouwstenen vervolgens uitgewerkt in concrete aanbevelingen die te gebruiken zijn bij het opstellen van warmteplannen. Het hoofdstuk bevat daarnaast een aantal quick wins en een visie voor de langere termijn (energietransitie als ruimtelijke opgave).
9 0
Rho adviseurs voor leefruimte
10
2.
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
7
Ruimtelijke voor warmteplannen 2. Ruimtelijkebouwstenen bouwstenen voor warmteplannen 2.1.
Analyse
Uit de analyse en de interviews van de 13 projecten en de expertsessie zijn verschillende aandachtspunten naar voren gekomen die volgens betrokkenen een bepalende rol spelen bij het slagen of falen van warmteprojecten. Dit zijn zeker niet alleen planologische of ruimtelijke aandachtspunten, maar juist vaak aandachtpunten die ook een financiële, technische, organisatorisch-bestuurlijke en/of juridische dimensie kennen. Deze dimensies overlappen elkaar echter (deels) en/of hangen op meerdere manieren samen. Dit laat zien dat het opstellen van een warmteplan of het realiseren van een warmteproject om een integrale aanpak vraagt, waarbij de ruimtelijke dimensie er één is. In dit hoofdstuk zijn 9 aandachtspunten benoemd. Drie aandachtspunten hebben te maken met de economische, financiële haalbaarheid van warmteprojecten en – plannen. Drie aandachtspunten gaan in op ruimtelijke planning en drie aandachtspunten op het belang van regie, met name door de overheid. Per aandachtspunt is daarnaast kort aangegeven: - Op welk schaalniveau het speelt (wijk, stad, regio); - Of het speelt bij de planvoorbereiding (fase van visievorming) of in fase van besluitvorming en realisatie; - Welke relaties er zijn met financiële, organisatorisch-bestuurlijke, juridische of technische aspecten van warmteprojecten en warmteplannen; - Welke ruimtelijke bouwsteen hieruit voortvloeit die een plek moet krijgen in warmteplannen en/ of omgevingsvisies. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal algemene conclusies en aanbevelingen over de rol die ruimtelijke planning bij de ontwikkeling van warmteprojecten, warmteplannen en - breder energieprojecten zou kunnen spelen.
2.2.
Aandachtspunten en ruimtelijke bouwstenen
2.2.1. Economie: leidend bij het succes van warmteprojecten. Een belangrijke constatering is dat het in eerste instantie vooral economische principes zijn, die als kritisch voor het slagen van warmteprojecten worden beschouwd. Economische motieven voor het aanleggen van een warmtenet kunnen liggen bij de warmteaanbieder/-bron, die over een overschot aan (rest)warmte beschikt (bijvoorbeeld een afvalverwerker), of bij de afnemer met een specifieke warmtevraag en daarmee samenhangende energielasten (bijvoorbeeld in de glastuinbouw of bij productieprocessen gericht op verdroging). Het bij elkaar komen van vraag naar en aanbod van warmte is vooral afhankelijk van economische prikkels en niet zonder meer vanzelfsprekend. Warmteprojecten zijn kostbaar door de aanleg van de transportleiding(en) en bijbehorende voorzieningen (zoals warmtekrachtkoppelingen). De investeringen die hier voor nodig zijn, moeten uit de exploitatie kunnen worden gedekt. Vaak is hiermee een aanzienlijke terugverdientijd gemoeid. Dit impliceert ook dat er gedurende langere tijd garanties op warmtelevering en –afname moeten kunnen worden geboden. Warmteprojecten slagen alleen als de verplichtingen en de daarmee samenhangende (bedrijfs)risico’s opwegen tegen de opbrengsten van de warmtelevering en als ook de afname gedurende langere tijd plaatsvindt zoals gepland.
11 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
Naast de investeringen kan het hierbij ook gaan om het vastleggen van productieprocessen op een bepaalde locatie. De ruimtelijke component bestaat er uit dat de ligging van de bron en afnemer(s) - en hun aard en omvang- ten opzichte van elkaar in hoge mate bepaalt of een warmteproject financieel realiseerbaar is of niet. Voorbeeld projecten: Warmteprojecten die succesvol zijn, zijn vaak projecten waarbij de bron en de afnemers dicht bij elkaar zitten en daarnaast de overheid participeert. Zo worden in Sittard, Geleen en Stein de komende jaren bestaande woonwijken aangesloten op de warmte van een bestaande biomassacentrale. De restwarmte van Chemelot dient als achtervang, indien de biomassacentrale niet voldoende warmte kan leveren of sluit omdat hij economisch niet meer rendabel is. De realisering van dit warmteproject loopt gelijk op met de stadsvernieuwing die plaats gaat vinden (vernieuwing gasnet en gasvoorzieningen in de woningen). Het betreft in eerste instantie corporatiewoningen, maar het streven is om op termijn ook particuliere woningen op het warmtenet aan te laten sluiten. Het project dankt zijn succes mede aan participatie van de overheid, de reeds aanwezige bron en beschikbare achtervang en de noodzakelijk van stadsvernieuwing. Een kans die je eigenlijk niet mag missen. Het geothermieproject in Den Haag kent deels dezelfde kenmerken: noodzakelijk stadsvernieuwing biedt een kans om beschikbare geothermie in de nabijheid van de wijk toe te gaan passen. Ook hier is sprake van overheidsparticipatie. Het project kent meer risico’s omdat de geothermie nog aangeboord moet worden. Dit verloopt succesvol, maar de stadvernieuwing loopt door de economische crisis zo veel vertraging op dat het project (in elk geval tijdelijk) strandt.
Zo ontstaan vaak wel lokale warmteprojecten, maar nog geen robuuste warmtenetten, waarin meerdere bronnen en afnemers in een samenhangend gebied aan elkaar zijn gekoppeld. Bij warmtenetten nemen de risico’s toe: financiële risico’s (investeringen zijn groter vanwege leidingnet), planningsrisico’s (worden alle aansluitingen tijdig gerealiseerd), procesrisco’s (blijven alle partijen betrokken). Hiermee hangen de volgende aandachtspunten en ruimtelijke bouwstenen samen. Aandachtspunt 1: Warmte is vooral een decentrale en private aangelegenheid, terwijl gas en elektra centraal en publiek zijn geregeld. De aanwezigheid of aanleg van voorzieningen voor gas en elektra is vanzelfsprekend, voor warmte niet. Bij nieuwbouw wordt meestal toch nog vrijwel standaard een gas- en elektriciteitsnetwerk aangelegd. Voor warmte is dat (nog) niet het geval. Er is geen dekkende infrastructuur en geen plicht om aan te sluiten op een warmtenet (uitgezonderd via de weg van Bouwbesluit). De kosten voor aanleg van een warmtenet moeten door de initiërende partijen worden opgebracht en terugverdiend, veelal op basis van vrijwilligheid. In die concurrentiestrijd met gas/elektra is er voor warmte sprake van een ongelijkwaardig vertrekpunt.
12 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
9
Voorbeeld projecten De gemeente Zeewolde heeft voor de nieuwbouwwijk Polderwijk de ambitie om deze wijk zelfvoorzienend te maken voor in elk geval de warmtevraag. Dit wordt ingevuld met een biomassavergister (biomassa afkomstig van een lokale agrariër) en een WKK installatie. Door voortschrijding van de tijd doen zich twee fenomenen voor: de warmtevraag neemt af door verlaging van de EPC-norm, en de woningbouw stagneert als gevolg van de crisis. Het project heeft hierdoor moeite om economisch rendabel te kunnen draaien en zou met de wetenschap van vandaag de dag zeker niet in deze vorm zijn opgestart. In Harlingen levert een reststoffenenergiecentrale (REC) restwarmte in vorm van stoom aan een bedrijf dat zout wint. De keuze voor Harlingen als locatie voor de REC is mede gebaseerd op de aanwezigheid van een grote warmteafnemer. Hoewel beide bedrijven vlak bij elkaar liggen, heeft de aanleg van de stoomleiding nogal wat voeten in de aard gehad. De stoomleidingen moesten om onderhoudsredenen (deels) bovengronds worden aangelegd en leidingstraten bleken al gauw te klein. Ook met visuele aspect moest hierdoor rekening worden gehouden. Na afname door de zoutwinning heeft de REC nog een warmteoverschot. Onderzocht is of dit zou kunnen worden geleverd aan bedrijven op het omliggende bedrijventerrein of aan nabijgelegen glastuinbouwbedrijven of woongebieden. Mede door de investeringskosten is dit tot nu toe geen haalbare kaart gebleken.
Schaalniveau: Dit aspect speelt bij warmteprojecten of – plannen op alle schaalniveaus (wijk, stad, regio). Fase: Dit aandachtspunt moet een rol spelen in de fase van visievorming. Relaties: - Financieel: er zijn weinig financiële prikkels die zowel producenten als consumenten verleiden tot de levering en afname van warmte. Er is (rest)warmte in overvloed, maar de levering hiervan via warmtenetten komt maar moeizaam van de grond. Aan het lozen van warmte (in het water of in de lucht) zijn in Nederland geen financiële consequenties verbonden (bijvoorbeeld in de vorm van heffingen). Warmte moet bovendien concurreren met goedkoper gas, waardoor het lastig is om afnemers tot warmte te verleiden met lagere prijzen. Woningeigenaren (particulier, woningcorporaties) ondervinden doorgaans geen financiële voordelen door een keuze voor warmte. Ook veel warmte producerende bedrijven kiezen hierdoor eerder voor lozing van warmte boven de risicovollere en moeizamere weg van investering in warmtenetten. Om nieuwe warmtenetten van de grond te krijgen moet nagegaan worden hoe de businesscase van warmteprojecten (ook vanuit de overheid) positief kan worden beïnvloed. - Organisatorisch/bestuurlijk: Met name aan de vraagzijde speelt een belangrijk organisatorisch vraagstuk. Private eigenaren en woningcorporaties moeten zich collectief en gedurende langere tijd kunnen en willen binden aan verplichte warmte-afname. Afhakers beïnvloeden de businesscase negatief. Ook aan de aanbodzijde zijn warmteaanbieders soms terughoudend om zich langere tijd op warmtelevering vast te leggen. Zo wordt al langere tijd nagegaan of het mogelijk is om de restwarmte van Tata Steel in IJmuiden te benutten en te koppelen aan de warmtenetten in de Metropoolregio Amsterdam. Iets vergelijkbaars geldt voor Friesland Campina in Leeuwarden die de bestaande stadsverwarming in de wijk Camminghaburen van
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
13
0
warmte zou kunnen voorzien. Mogelijk dat hier door overheidsondersteuning (bijvoorbeeld in de vorm van een Green Deal) belemmeringen aan de aanbodkant weggenomen kunnen worden. Ruimtelijke bouwsteen Door expliciet rekening te houden met de warmtevraag en het warmteaanbod van (nieuwe en bestaande) functies en gebouwen en deze slim af te stemmen kan ruimtelijke planning bijdragen aan het benutten van kansen voor warmteprojecten. Ruimtelijke planning kan ruimtelijke ontwikkelingen en de samenhang tussen functies en ingrepen zichtbaar maken en het draagvlak voor investeringen zodoende verbreden. Dit geldt zowel aan de aanbod- als aan de vraagkant van warmteprojecten. Enerzijds kan een goede ruimtelijke planning warmteleverende functies adequaat regelen. Anderzijds kan inzichtelijk worden gemaakt hoe op de ontwikkeling van warmtevragende functies wordt gestuurd. Dit geldt zowel voor nieuwe woongebieden of bedrijfslocaties als voor de herontwikkeling van bestaand gebied. Daarvoor is ook inzicht nodig in de energetische component van (nieuwe en bestaande) functies en voorzieningen; hoeveel warmte en energie is straks nog nodig gelet op bouwtechnische ontwikkelingen bijvoorbeeld bij nieuwbouwwoningen? Private investeringen worden gestimuleerd doordat men zich bestuurlijk voor een ruimtelijke ontwikkelrichting uitspreekt die de aanleg of uitbreiding van een warmtenet ondersteunt (bijvoorbeeld in een structuur- of omgevingsvisie). Ook de inzet van bevoegdheden ten aanzien van het faciliterende RO instrumentarium (bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen) kan hier onderdeel van uitmaken. Bij gebiedsontwikkeling en het bouwrijp maken van nieuwe uitleggebieden zou de aanleg van alleen gas/elektra geen vanzelfsprekendheid meer moeten zijn, maar moet ook de mogelijkheid van een warmtenet in relatie tot de mogelijkheden van warmtelevering vanuit de directe omgeving expliciet worden overwogen. Een koppeling van het warmteplan (Bouwbesluit) aan het bestemmingsplan (Wet ruimtelijke ordening) of omgevingsplan (Omgevingswet) kan hierbij van betekenis zijn. Aandachtspunt 2: Vraag en aanbod van warmte zijn vaak onvoldoende met elkaar in balans. Er is veelal sprake van aanbodsturing. Toelichting: Vrijwel alle onderzochte warmteprojecten kenmerken zich door een één-op-één of een één-op-meer relatie tussen aanbieder en afnemer(s)3. Voorzieningen zijn monofunctioneel (alleen warmtelevering) en eenzijdig (van producent naar consument) en daardoor kwetsbaar. Er is veelal sprake van een afhankelijkheidsrelatie, waarbij de aanbieder domineert. Warmteafnemers kunnen dan slechts bij één aanbieder terecht. Bij het wegvallen van de bron zijn bovendien vaak geen alternatieven beschikbaar of er moet (fossiel) worden bijgestookt. Er is sprake van een verschil in warmtevraag tussen de winter en de zomer (badkuipmodel), waardoor sprake is van een warmteoverschot in de zomermaanden. Deze overcapaciteit in combinatie met de relatief lage prijs remt de concurrentie. Dit maakt afnemers terughoudend om op warmte over te stappen.
3
one to one = één aanbieder, één afnemer; one to many = één aanbieder, meerdere afnemers
14 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
11
Een robuuste energievoorziening kan deze bezwaren wegnemen. Een robuuste energievoorziening betekent dat tussen verschillende energievormen koppelingen worden gelegd. Er worden opslagmogelijkheden gecreëerd en overcapaciteit bij de ene energievorm kan worden omgezet naar een andere energievorm (bijvoorbeeld initiatieven als Power to Heat of Power to Gas). Warmte kan ook worden ingezet om aan de koudevraag in de zomer te kunnen voldoen. Opslag van energie kan ook een ruimtelijke impact hebben, bijvoorbeeld door dat warmte ondergronds wordt opgeslagen (bijvoorbeeld in oude gasvelden of mijnschachten) of (overtollige) energie wordt bewaard in waterbekkens of valmeren. Hier ligt ook een relatie met de waterhuishoudkundige functie van deze voorzieningen. Voorbeeld projecten In de regio Arnhem Nijmegen zijn van oudsher warmtenetten aanwezig die gevoed worden door afvalverbrandingsinstallaties, energiecentrales en andere industrie. Hier liggen kansen om de bestaande netten aan elkaar te koppelen en zo ook nieuwbouwwijken op het warmtenet aan te kunnen sluiten. Dit robuustere warmtenet moet ook kansen bieden om naar open warmtenetten te gaan, waar nieuwe warmteaanbieders kunnen toetreden. Onderzocht is of geothermie als alternatief of back-up voor restwarmte zou kunnen fungeren. Vanwege de bestaande overcapaciteit aan restwarmte en de met geothermie gemoeide investeringen is dit vooralsnog geen haalbare optie. In Zuid Holland wordt in de regio Rotterdam, Den Haag, Delft, Westland gewerkt aan een warmterotonde, waarbij verschillende warmtebronnen (o.a. restwarmte, geothermie) en verschillende afnemers (woningen, glastuinbouw) op een warmtenet worden aangesloten.
In dit verband valt ook de term ‘open warmtenetten’. Dit zijn warmtenetten waarop verschillende partijen warmte met elkaar uitwisselen. Nieuwe aanbieders, handelaren, leveranciers en afnemers kunnen onder dezelfde voorwaarden deelnemen. Er is sprake van marktwerking op het gebied van warmte. Op plekken met meerdere warmtebronnen en meerdere aanbieders kunnen afnemers kiezen tussen verschillende aanbieders. Zodra er meerdere warmtebronnen zijn, kunnen ook aanbieders kiezen of zij onder de gestelde voorwaarden tot levering van warmte willen overgaan. Het warmtesysteem is dan niet langer afhankelijk van één bron of warmteaanbieder en daardoor minder kwetsbaar (many to many). Schaalniveau: Dit aspect speelt bij warmteplannen op een hoger schaalniveaus (regio). Fase: Dit aandachtspunt moet een rol spelen in de fase van visievorming en fase van besluitvorming en realisatie. Relaties: - Financieel: door de huidige warmteoverschotten is het perspectief van marktwerking op het gebied van duurzame warmtelevering nog onzeker. De financiële opgave is om te zoeken naar exploitatiemodellen waarbij duurzame warmtelevering en marktwerking samengaan. Door meer functies en gebouwen ook van een aansluitmogelijkheid op een warmtenet te voorzien kan de potentiële vraag naar warmte worden vergroot en de concurrentiepositie van warmte ten opzichte van gas worden versterkt. - Technisch: er ligt een technische uitdaging om warmtenetten te gebruiken als transitiemiddel voor de omzetting van andere energievormen (zoals elektriciteit) naar warmte of koude.
15 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
Warmte is relatief eenvoudig op te slaan en biedt daarmee de mogelijkheid om (tijdelijke overschotten aan) duurzame energie om te zetten en te hergebruiken. Dit biedt ook de mogelijkheid om meer afnemers aan het warmtenet te verbinden. Ruimtelijke bouwsteen Door in de ruimtelijke planvorming te sturen op functies, aantallen en relaties kan worden bijgedragen aan een meer robuuste energievoorziening. Ruimtelijke planning kan zorgen voor draagvlak voor warmtenetten, doordat het niet alleen kan sturen op functies, maar ook op aantallen, oppervlakten, volumes en dichtheden, zowel bij nieuwbouw als in bestaand stedelijk gebied (transformatie of herontwikkeling).. Daarbij kunnen bovendien relaties worden gelegd tussen aanbod en afname van warmte en inzicht worden gegeven in mogelijkheden om voorzieningen op regionaal niveau aan elkaar te koppelen (kralen rijgen). In een volgende stap kan ruimtelijke planning een onderlegger voor een robuuste energievoorziening bieden door ook de potenties van andere energiebronnen in beeld te brengen (bijvoorbeeld uit andere duurzame bronnen als wind, zon of water) en deze samen met warmte te koppelen aan ontwikkelingen in bestaand of nieuw stedelijk gebied. Hierbij kunnen combinaties met andere ondersteunende functies, zoals water, mobiliteit/infra, landschap e.d. worden gemaakt. Een robuuste energievoorziening wordt gedragen door meerdere (duurzame) energiebronnen, waarbij variabel geschakeld kan worden met vraag en aanbod. Dit betekent ook dat stroomuitval kan worden opgevangen en functies met een specifieke energievraag (bijvoorbeeld grote warmtevragers als zwembaden of ziekenhuizen) inpasbaar zijn. Dit pleit voor een mix in het energieaanbod waar warmte deel van uitmaakt. Aandachtspunt 3: de duurzame fractie van warmte wordt bij stimuleringsmaatregelen voor energiebesparing onvoldoende gewaardeerd. Toelichting: meermalen is door geïnterviewden gesteld dat de duurzame fractie van warmte onvoldoende wordt gewaardeerd, bijvoorbeeld ten opzichte van isolerende maatregelen bij subsidieverlening, bij berekening van de EPC-waarde van gebouwen of bij de berekening van het energielabel. Essentie hiervan is, dat besparende maatregelen aan een individueel gebouw zwaarder wegen dan maatregelen ter verduurzaming van energieproductie aan de (externe) bron. Inmiddels is aan een groot aantal van deze bezwaren tegemoet gekomen. Energiebesparende maatregelen in een gebied (EMG) worden getrapt meegenomen bij de berekening van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) van woningen. Bovendien worden gebiedsgebonden maatregelen (zoals stadsverwarming) op basis van de forfaitaire waarden meegenomen in de methodiek voor het bepalen van het energielabel.
16 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
13
Voorbeeld project In Amsterdam ontstaat de trend om gebieden ‘all electric’ te maken. Dat betekent dat de energievraag volledig elektrisch is en gebouwen geen gas- of warmte-aansluiting (meer) hebben. Gebouwen worden verwarmd en gekoeld door warmte en koude op te slaan en met een elektrische warmtepomp op de gewenste temperatuur te brengen. In meerdere gemeenten worden hier (proef)projecten voor gestart (bijvoorbeeld Hoog Dalem in Gorinchem, en Schalkwijk in de gemeente Houten). Dergelijke e-wijken kunnen soms zelf voor 100% in de eigen energiebehoefte voorzien. Door de afhankelijkheid van één vorm van energie, zijn dergelijke voorzieningen ook kwetsbaar, bijvoorbeeld bij storingen op het elektriciteitsnet en stroomuitval. Grote energievragers (ziekenhuizen, zwembaden, bedrijven) kunnen niet of moeilijk worden ingeplaatst. Dit pleit er volgens voor sommige geïnterviewden voor om naast elektriciteit altijd een andere vorm van energie (warmte, gas) als alternatief beschikbaar te hebben. Schaalniveau: Dit aspect speelt bij warmteplannen op alle schaalniveaus (wijk, stad, regio). Fase: Dit is een aandachtspunt voor de wetgever. Relaties: Financieel: het wegnemen van deze verschillen bevordert de businesscase van warmteprojecten. Ruimtelijke bouwsteen: Bied (bijvoorbeeld via ruimtelijke planning) beter inzicht in de maatregelen die op gebiedsniveau worden getroffen om de energievoorziening te verduurzamen en welke bijdrage deze maatregelen leveren. In feite heeft dit aandachtspunt weinig met ruimtelijke planvorming te maken. Niettemin kan de ruimtelijke planning een stimulerende rol spelen door de verduurzaming van de energievoorziening in een bredere context inzichtelijk te maken. Met name in bestaand gebied zijn initiatieven voor verduurzaming van het energieverbruik vaak individueel van karakter (van onderop, maatregelen aan de eigen woning). Ruimtelijke planning kan het denken in termen van energieprestatie buiten de eigen woning stimuleren door de relatie te leggen tussen gebiedsmaatregelen en individueel energieverbruik. Via ruimtelijke plannen kan inzicht worden geboden in de beschikbaarheid en benutting van diverse warmtebronnen in een gebied. Bijvoorbeeld het benutten van uit het gebied afkomstige grond- of brandstoffen, zoals afval, biomassa, mest of hakhout voor de opwekking van energie en warmte en de bijbehorende CO2 reductie. Het inzichtelijk maken van de relatie tussen energieverbruik en –productie kan het draagvlak voor het gebruik van warmte en daarmee het succesvol realiseren van warmtenetten vergroten. Het ‘beleefbaar’ maken van energielandschappen (recreatie, educatie) kan hier wellicht een bijdrage aan leveren.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
17
0
2.2.2. Het belang van ruimtelijke planning Het valt dus op dat ruimtelijke aspecten in het algemeen niet direct worden genoemd als cruciaal voor het slagen van warmteprojecten. Het ruimtebeslag van warmtebronnen vormt meestal geen ruimtelijk knelpunt, uitgezonderd in dicht stedelijk gebied. Geothermie en WKO spelen zich grotendeels ondergronds af, restwarmte komt van bestaande bedrijven. Ook afvalverwerkers of biovergisters zijn ruimtelijk wel in te passen, maar vragen wel om meer afstand tot andere gevoelige functies in omgeving en hebben effect op de omgeving vanwege de aanvoer van de grondstoffen. Het gaat (zowel aan de aanbod als vraagzijde) veelal om bestaande functies of voorzieningen, die door transportleidingen met elkaar moeten worden verbonden. Ruimtelijk-functioneel zijn dergelijke bestaande voorzieningen doorgaans al adequaat ingepast. En mede door het ontbreken van substantiële milieu- of risicocontouren is de benodigde ruimte voor het warmtetransport doorgaans ook maar beperkt. Hierin liggen voor de praktijk dus niet of nauwelijks uitdagingen of beperkingen. Ruimtelijke planning wordt hierbij dan primair gezien als het inpassen van (initiatieven voor) warmteprojecten in de omgeving en het vastleggen van daarmee samenhangende uitgangspunten en voorwaarden in een regulerend instrument (verordening, bestemmingsplan, vergunning). Waar het gaat om visievorming, het opstellen van warmteplannen, en grootschalige warmteprojecten wordt wel degelijk een belangrijke rol voor ruimtelijke planning gezien. Dit vanuit het besef dat bijvoorbeeld een groot deel van het huidige gasverbruik voor een aanzienlijk deel door (rest)warmte kan worden opgevangen wanneer functies en voorzieningen slim aan elkaar worden gekoppeld. Het enige dat nodig is zijn warmteleidingen. Nog interessanter wordt het wanneer warmte wordt gezien als substantieel onderdeel van een integraal energiesysteem en wordt gekoppeld aan de infrastructuur van gas en elektra. Warmte als onderdeel van het ruimtelijk denken : Waar positioneer je warmte producerende en –vragende functies en hoe koppel je deze aan elkaar? De warmtevraag zou bijvoorbeeld ten grondslag kunnen liggen aan de positionering van nieuwe functies of deel kunnen uitmaken van de criteria voor vestiging van bedrijven op een bedrijventerrein. Glastuinbouw is hierbij als specifiek voorbeeld genoemd. Voorbeeld projecten Het Energietransitiepark (ETP) in Wijster is een goed voorbeeld waar specifiek wordt ingezet op de ontwikkeling van warmtevragende bedrijven in de omgeving van een warmteleverancier (afvalverbranding). Planologisch is hiervoor de ruimte gecreëerd. Overigens blijkt de praktijk weerbarstig: het is moeilijk om bedrijven naar deze locatie te krijgen. Vanwege de milieueffecten heeft afvalverwerking een minder goed imago voor veel warmte afnemende bedrijven, bijvoorbeeld in de voedingsmiddelenindustrie. Het ETP heeft mede daardoor een grote zuivelfabriek ondanks de grote warmtevraag toch de keuze zien maken voor vestiging op een traditioneel bedrijvenpark (en daarmee voor een traditionele energievoorziening). Ook regie op het vestigingsbeleid voor dit soort bedrijven op het regionale niveau wordt node gemist. Dit laat zien dat warmte- of energiebehoefte onderdeel is van een integraal afwegingsproces voor de vestiging van dit soort bedrijven, waarbij meerdere argumenten (ruimtelijk en functioneel) een rol spelen.
Bij concrete projecten heeft de overheid zeker een toegevoegde waarde om partijen bij elkaar te brengen. Bij projecten van enige omvang, bijvoorbeeld gemeentegrens overschrijdend, is een procesrol noodzakelijk. Een top down sturing zoals bij windenergie is ongewenst.
18 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
15
Figuur 1: Bron: Brief aan Tweede kamer Ministerie EZ, warmtevisie, april 2015 Aandachtspunt 4: Voor veel warmteprojecten is inzicht nodig in het functioneren van onder- en bovengrond. Toelichting: Een aantal van de geanalyseerde warmteprojecten maakt duidelijk dat er een nauwe samenhang bestaat tussen het gebruik van de boven- en ondergrond en dat ook ondergrondse gebruiksvormen elkaar onderling kunnen beïnvloeden. Het toenemend gebruik van de ondergrond, o.a. in warmteprojecten, vraagt daardoor steeds vaker om planning en regulering. Lagere overheden hebben een belangrijke rol in het reguleren en koppelen van de ondergrond met bovengrondse ruimtelijke ordening. Bij de overheid is te beperkte kennis aanwezig van de werking van de ondergrond. Dit is wel nodig om alle functies in de ondergrond te kunnen bestemmen en onder meer interferentie te voorkomen. Er is behoefte aan bestemmingsplannen voor de ondergrond om de ondergrondse infrastructuur te optimaliseren en af te stemmen met andere functies in de ondergrond.
19 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
Voorbeeld project De gemeenten Groningen heeft op buurtniveau de warmte- en koudevraag inzichtelijk gemaakt (woningtype, dichtheid etc.) en de kansen voor het gebruik van aardwarmte (bodemgesteldheid, bovengrondse ruimte). Via een studie naar de ondergrond is goed inzicht ontstaan naar de kansen voor gebruik van geothermie, WKO e.d. Uit deze studie is onder meer gebleken dat interferentie met de gasvelden kan optreden en dat de oostzijde van de stad daardoor minder geschikt is om geothermie te gebruiken. Ook is een goed beeld ontstaan van de ondergrondse leidingstructuur. Dit heeft er toe geleid dat aanvankelijke plannen om stedelijke gebieden op het warmtenet aan te sluiten mede met het oog op kostenbeperking aanzienlijk zijn gewijzigd.
Figuur 2: lagenbenadering Schaalniveau: Dit aspect speelt bij warmteplannen op alle schaalniveaus (wijk, stad, regio). Fase: Dit aandachtspunt moet vooral een rol spelen in de fase van visievorming maar kan ook spelen in de fase van besluitvorming en realisatie. Relaties: - Financieel: Door deze verbrede blik zijn warmteprojecten mogelijk ook financieel eenvoudiger haalbaar. - Organisatorisch/bestuurlijk: Er gaan diverse overheden en partijen over de ondergrond. STRONG zal door die overheden en partijen een vertaling moeten krijgen op regionaal en lokaal niveau in visies of bestemmingsplannen voor de ondergrond.
20 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
17
Ruimtelijke bouwsteen Maak de ondergrond tot een nieuwe dimensie in de ruimtelijke planning De ondergrond krijgt in de huidige ruimtelijke ordening en planvorming onvoldoende aandacht. De analyse wijst uit dat die aandacht in veel gevallen wel nodig is: - warmte-koude opslag (WKO) heeft een geschikte bodemopbouw en een balans nodig tussen warmte en koude opslag om ongewenste interferentie en rendementsverlies te voorkomen. Dit vraagt om masterplannen voor de (ont)koppeling van systemen. - ook bovengrondse functies beïnvloeden de mogelijkheden voor WKO’s. Het beleid dat er niet geboord mag worden in en/of nabij grondwaterbeschermingsgebieden is een voor de hand liggend voorbeeld. De WKO’s worden uiteraard alleen daar gesitueerd waar de vraag naar energie is. Het zijn dus de stedelijke gebieden waar de meeste menselijke beïnvloeding van het ondergrondse systeem plaatsvindt. Gezocht kan worden naar combinaties van (ondergrondse) functies, zoals de combinatie van WKO met sanering van een verontreiniging, de levering van bluswater of het koppelen van verschillende afnemers binnen een project. - de beperkingen van restwarmte (continuïteit in levering en afname) kunnen mogelijk worden ondervangen door opslag van warmte in de ondergrond. Dit vereist inzicht in de relatie tussen bovengrondse warmtebronnen en ondergrondse opslagmogelijkheden. - geothermie kan mogelijk interfereren met andere en vormen van het gebruik van de (diepe) ondergrond, zoals gaswinning. Hier liggen beperkingen (oppompen van gas bij geothermie, grondwaterdaling) maar ook kansen. Leegkomende gasvelden komen mogelijk in aanmerking voor een ‘second life’ als geothermieput. Dit kan een belangrijke bouwsteen in een warmtenet zijn. Los daarvan zou er een systeem moeten zijn waarmee, als een proefboring ‘droog’ blijkt te zijn (geen gas oplevert) automatisch wordt nagegaan of de boring wel geschikt is voor geothermie en of er exploitanten voor zijn. - Voor het opstellen van warmteplannen is het nodig om inzicht te hebben in ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen). Hier liggen beperkingen, maar mogelijk ook kansen. Wellicht zijn combinaties in de infrastructuur te maken of kan bij vervanging van gasleidingen bewust voor de aanleg van een warmtenet worden gekozen. Ook kunnen in onbruik geraakte leidingen mogelijk geschikt zijn of worden gemaakt voor het transport van warmte. Als dat zo is spaart dat aanlegkosten. Er wordt altijd gezocht naar een zo kort mogelijk transportroute om warmte van bron naar afnemer te krijgen. De aanleg van leidingen zijn een grote kostenpost. Bovendien zit er een maximum aan de lengte waarover transport kan plaatsvinden zonder noemenswaardig verlies aan energie. Vanuit ruimtelijke ordening wil men transportleidingen graag koppelen aan bestaande infra (bijvoorbeeld wegen, leidingstraten). De belangen kunnen hier uit elkaar lopen. Dit pleit voor het in kaart brengen van de verschillende functies in de ondergrond en het hebben van een visie op de wijze waarop boven- en ondergrond in onderlinge samenhang voor warmteprojecten kunnen worden benut. Een voorbeeld hiervan is het regieplan “Stad verdiept” van de gemeente Groningen.
21 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
Aandachtspunt 5: de aanleg van warmtenetten in bestaand (binnen)stedelijk gebied vraagt om een integrale aanpak van de (energie)infrastructuur. Toelichting: De grootste opgave voor het terugdringen van energieverbruik ligt in het verbeteren van de bestaande bouw. Bij nieuwbouw zijn mogelijkheden voor isolatie en energiebesparing het grootst (nul op de meter), evenals de mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe (warmte)infrastructuur. Enerzijds remmen de vérgaande inspanningen voor energiebesparing de kansen voor benutting van (rest) warmte. Anderzijds bestaat tegelijk het besef dat ook energiearme of neutrale woningen een warmtevraag hebben, waarin warmtenetten kunnen voorzien. In bestaand (binnen)stedelijk gebied zijn zowel de te behalen energiewinst als ook de uitdagingen groter. Woningen zijn doorgaans slechter geïsoleerd, het energieverbruik is hoger en de ruimtelijke mogelijkheden voor ingrepen zijn beperkt. De te behalen winst van warmtenetten is hier energetisch het grootst. De fysieke ruimte voor nieuwe warmtenetten in binnenstedelijk gebied is echter beperkt en de aanleg door ingrepen in de openbare ruimte is kostbaar. Verduurzaming van het energiegebruik vraagt hier ook vaak om ingrijpende bouwkundige maatregelen zoals het aanpassen van gevels, het plaatsen van zonnepanelen e.d.. Ook het karakteristieke monumentale karakter van veel binnensteden maakt dit vraagstuk minder eenvoudig. Voorbeeld project De Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft met publieke en private stakeholders een gemeenschappelijke visie op warmte- en koudenetten opgesteld. Warmteprojecten zijn commercieel vaak moeilijk realiseerbaar door hoge investeringen in infrastructuur (voor transport en distributie) en langjarige verplichting tot levering (dus noodzakelijke bronzekerheid). Alleen door intensieve samenwerking in de hele warmteketen is succes mogelijk. De afspraken in de MRA zorgen voor strategisch voorraadbeheer: netbeheerders, producenten, leveranciers en vastgoedeigenaren maken contractuele afspraken over aansluiting van vastgoed op warmtenetten, waarbij de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk worden gehouden. Aansluiten op het warmtenet is alleen verplicht als dat vanuit milieu- én financieel perspectief de optimale oplossing is. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat het centrum van Amsterdam waar warmtetechnisch de grootste winst is te halen er alleen warmtenetten in beeld komen als er bij ruimtelijke ingrepen integraal en met een eenduidige regie te werk wordt gegaan. Ook de schaal en het karakter van de bebouwing en de versnipperde eigendom spelen hierbij een rol. Kostenreductie, door werkzaamheden bij de aanleg van infrastructuur te combineren, kan warmte financieel aantrekkelijker maken en de aanleg van warmtenetten dichterbij brengen.
Schaalniveau: Dit aspect speelt bij warmteplannen op alle schaalniveaus (wijk, stad, regio). Fase: Dit aandachtspunt moet vooral een rol spelen in de fase van visievorming. Relaties: - Financieel: een integrale aanpak van herontwikkeling kan ook leiden tot een integrale financieringsagenda, waarbij ontwikkelende partijen de kosten van ingrepen kunnen delen en zodoende kosten kunnen besparen. Via de transformatieagenda / RO kan een ‘stok achter de deur’ worden gezet (wie financieel niet bijdraagt, kan ook niet in initiatieven participeren). Op die manier kan ook voor warmtenetten een bredere financiële basis worden gecreëerd.
22 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
19
Ruimtelijke bouwsteen De transformatie of herontwikkeling van bestaande (binnen)stedelijke gebieden vraagt om een transformatieagenda voor de nutsvoorzieningen/energie infrastructuur. Vanuit meerdere invalshoeken zal de komende jaren op herontwikkeling en transformatie van bestaande stedelijke gebieden worden ingezet. Dit leidt tot aanpassingen aan functies, gebouwen, verbindingen en openbare ruimte. In de interviews is de suggestie gedaan om samen met deze (steden)bouwkundige aanpassingen ook de infrastructuur voor nutsvoorzieningen in één keer integraal aan te pakken en in overweging te nemen of de aanleg of uitbreiding van een warmtenet opportuun is. Nu ontbreekt deze regie veelal. Hierbij kan worden gekeken naar meervoudig ruimtegebruik (bijvoorbeeld met wegen en fietspaden), waarbij ook nieuwe warmtetechnieken als riothermie (warmte uit het riool) meegenomen kunnen worden. Hiermee samen hangt dat voor deze gecombineerde infrastructuur voldoende ruimte wordt gereserveerd (voldoende ruime profielen en leidingstroken). Hoewel dit in de praktijk maar beperkt als een knelpunt wordt ervaren, moet hierbij voor warmtenetten met grotere diameters rekening worden gehouden. Juist in bestaande (historische) steden vraagt de samenhang met ruimtelijk-functionele aspecten om inbreng van stedenbouwkundigen en planologen. Aandachtspunt 6: ruimtelijke ordening richt zich in de praktijk vooral op de borging van eenmaal ontwikkelde initiatieven, maar kan juist van waarde zijn in de fase van visievorming. Toelichting: Geconstateerd is dat de rol van ruimtelijke planning bij de totstandkoming van warmteplannen en -projecten nu veelal beperkt is. Energie en ruimtelijke planning lijken (nog) geen logische combinatie. Zo is ook opvallend dat bij de direct betrokkenen bij de warmteprojecten in het onderzoek nauwelijks personen met een ruimtelijke achtergrond waren. De ervaringen met ruimtelijke planning beperken zich doorgaans tot toetsing van een warmteproject aan een bestemmingsplan, milieueffectrapportages en/of vergunningverlening. Ruimtelijke ordening is nu vaak volgend, zeker op gemeentelijk niveau. Voor veel vernieuwende (warmte)projecten wordt dit als belemmerend ervaren, omdat innovatie naar de aard niet is afgestemd op bestaande regelgeving. Daar staat tegenover dat een grote meerwaarde wordt gezien voor een meer integrale sturing op inrichtingsaspecten (aan te sluiten functies, dichtheden, afstanden) en op een tijdige afstemming van de belangen van alle betrokkenen bij een warmteproject. De huidige praktijk van warmteprojecten is in de interviews meermalen getypeerd als ‘gelegenheidspolitiek’. Bij veel initiatieven is het moment zo langzamerhand aangebroken dat er behoefte bestaat aan een samenhangende visie.
Schaalniveau: Dit aspect speelt bij warmteplannen op alle schaalniveaus (wijk, stad, regio). Fase: Dit aandachtspunt moet vooral een rol spelen in de fase van visievorming.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
23
0
Ruimtelijke bouwsteen Zorg voor vroegtijdige betrokkenheid van ruimtelijke ordening Veel warmteprojecten ontstaan nu als gelegenheidsinitiatief: van onderop. Een vorm van overkoepelende gebiedsregie vooraf is er niet of nauwelijks. In de gebieden waar sprake is van een samenhangend warmteplan op regionale schaal (masterplan of visie), zoals in de Metropoolregio Amsterdam, het Rijnmond/Westlandgebied of de regio Arnhem/Nijmegen, is deze eerder het vervolg op dan de basis voor een aantal zelfstandige ontwikkelingen (‘kralen rijgen’). Dit brengt vaak met zich mee dat bestaande bronnen en afnemers (en daarmee de onderlinge afstanden) als een gegeven moeten worden beschouwd. De ruimtelijke planning zou een veel grotere rol moeten spelen bij het benoemen van kansen en het faciliteren van warmteplannen – en projecten. Hoe verhouden functies en voorzieningen zich tot elkaar? Waar zitten warmtevragers en –afnemers (nu en in de toekomst)? Welke energiebronnen zijn beschikbaar (nu en in de toekomst) en hoe kunnen deze slim aan elkaar worden gekoppeld? Ruimtelijke planning kan helpen om hierin samenhang tot stand te brengen en vervolgens warmteplannen en -projecten van daaruit te faciliteren. Er liggen ook uitdagingen voor het realiseren van energievoorzieningen (WKO’s, WKK’s, zonneparken, windturbines, transportleidingen etc.) in de borgende sfeer, bijvoorbeeld via de Crisis- en herstelwet. 2.2.3. De regievraag: rol van de overheid Uit de analyse komt verder naar voren dat er regie nodig is om stakeholders bij elkaar te brengen en warmteprojecten van de grond te krijgen. Succesvolle projecten zijn doorgaans die projecten waar één partij die regisseursrol pakt en financiële risico’s wil dragen. Waar de markt die rol niet oppakt of kan oppakken, ligt een taak voor de overheid. Die inbreng kan financieel en organisatorisch zijn, maar ook juist vanuit de taak voor ruimtelijke planning. De (sturende) rol van de overheid is een vraagstuk dat in de ruimtelijke ordening vaak terug komt (sturing woningbouw, detailhandel, kantorenmarkt). Aandachtspunt 7: Het succes van warmteprojecten staat of valt met collectiviteit. Toelichting: Uit vele warmteprojecten blijkt dat volume in afname noodzakelijk is voor succes. Daarmee hangt een regievraag samen die zich manifesteert op verschillende niveaus. De overheid kan bron en afnemer feitelijk dichter bij elkaar brengen door sturing te zetten op de aanleg van distributienetten en door hier in te investeren. De overheid kan bron en afnemer feitelijk dichter bij elkaar brengen door sturing te zetten en op de aanleg van distributienetten en door hier in te investeren. De overheid kan bron en afnemer bij elkaar brengen door het (financiële) draagvlak van warmtenetten te verbreden . De aard van functies en de daarmee samenhangende warmtebehoefte is medebepalend voor het slagen van projecten. Er lijken in de praktijk kansen te liggen om de uitwisseling van energiestromen tussen ruimtelijke functies te optimaliseren (onder meer warmtecascadering waarbij hoge temperatuurwarmte eerst wordt gebruikt in de industrie en daarna de lagere temperatuur restwarmte wordt geleverd aan bijvoorbeeld woningen). Dit vraagt om sturing op de positionering van functies, waarbij functies in een bijbehorende volgorde in het thermische net worden geplaatst. Bij gebiedsontwikkelingen kan de overheid er op inzetten de aanleg van warmtenet integraal onderdeel wordt van de gebiedsexploitatie. Initiatiefnemers hebben behoefte aan een overheid die betrouwbaar is gedurende het hele proces van planvoorbereiding tot uitvoering.
24 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
21
Schaalniveau: Dit aspect speelt bij warmteplannen op alle schaalniveaus (wijk, stad, regio). Fase: Dit aandachtspunt moet vooral een rol spelen in de fase van visievorming. Relaties: - Financieel/technisch: hoe groter de dichtheden en hoe robuuster het systeem, hoe beter een project is te financieren. - Organisatorisch/bestuurlijk: een vertaling geven van energie en duurzaamheidsdoelstellingen naar ruimtelijk beleid is onderdeel van de overheidszorg voor de leefomgeving. Daarnaast ligt er een vraag om meer regie te voeren op het netbeheer. Dit is veelal versnipperd. Met niet publieke gastransportleidingen (bijvoorbeeld biogaslevering door individuele agrariërs) komen er nieuwe, vaak individuele particuliere netbeheerders bij. Een integrale energievoorziening, waarbij verschillende energievormen op elkaar zijn afgestemd, vraagt ook hier op om een eenduidige regie. Ook daarbij is gewezen op het belang van collectiviteit. Distributie van nutsvoorzieningen wordt daarbij gezien als een taak van de overheid. Zowel in Nederland (Amsterdam, Groningen, Leeuwarden) als in het buitenland (Scandinavië, Oostblok, Oostenrijk) blijkt dat de succesvolste warmteprojecten onder regie van de overheid tot stand zijn gekomen. Voorbeeld project Voor de gebiedsontwikkeling Greenport Venlo is een Energie Masterplan uitgewerkt. De gebiedsontwikkeling (die gebaseerd is op het Cradle to Cradle principe) moet zoveel mogelijk zelf in haar warmte/koude, energie en watervraag voldoen. De gebiedsontwikkeling kent warmtevragende (glastuinbouw) en warmteproducerende bedrijven (industrie). Het masterplan laat zien hoe die aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Een belangrijke voorwaarde is de aanwezigheid van een gebiedsdekkende warmte-infrastructuur. Ondernemers zullen de neiging om in een eigen systeem te investeren moeten loslaten. Dit kan door vestigende bedrijven niet alleen grond aan te bieden, maar ook de bijbehorende warmte-infrastructuur. Dit wordt ervaren als een ‘warmte-spagaat’: ondernemers een verplichting tot afname van warmte opleggen terwijl men hen in de keuze voor de energievoorziening eigenlijk zoveel mogelijk vrij wil laten. Om dit los te trekkenmoet warmte aantrekkelijk(er) zijn: men betaalt nooit meer dan wanneer men het zelf regelt (Niet Meer Dan Anders-principe). Hiervoor is een ontwikkelende gebiedsregisseur nodig. De ruimtelijke ordening kan zo’n gebiedsregisseur de instrumenten verschaffen. De rol van de RO is dan om dit collectieve doel vast te leggen en bij de uitvoering hier op te sturen. Het bestemmingsplan storteert voor op de voordelen van een collectief warmtesysteem. Op die manier maakt de planologie het commitment van de overheid voor warmte duidelijk. In Noord Brabant is een initiatief (Renovia) om mest op te werken tot waardevolle producten. Dit initiatief sluit aan bij de wettelijke verplichting om mest in de regio te verwerken en bij duurzaamheidsdoelstellingen. De mest wordt lokaal (bij boeren) ingedroogd maar moet vervolgens centraal worden opgewerkt tot biobrandstof, meststof en substraat. Deze laatste verwerkingstap is een industriële activiteit die moet plaatsvinden op een bedrijventerrein. Het blijkt zonder regie van de overheid niet mogelijk om een hiervoor locatie te vinden. Dierlijke mest roept emoties op bij omwonenden en politici. De overheidsrol is hierdoor diffuus ( we willen minder veehouderijen maar stimuleren een initiatief tot verwerking van mest).
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
25
0
Ruimtelijke bouwsteen Sturen op dichtheden Allereerst kan de overheid inzicht geven in de potentie van de diverse beschikbare bronnen en van de afnemers, maar ook in ontbrekende schakels in warmtenetten en de manier waarop deze kunnen worden ingevuld. Dit vergt een vertaling van vaak al beschikbaar materiaal over potentiële bronnen op een hoger schaalniveau (gegevens van TNO, rijk, provincies) naar een lokaal of regionaal niveau. Immers de beschikbare bronnen kunnen per regio sterk verschillen (geothermie, restwarmte etc.). De beschikbare informatie over bronnen vraagt vaak nog een verdiepingsslag om een uitspraak te kunnen doen over haalbaarheid (o.a. geothermie soms proefboren nodig). Hiermee kan aan de voorkant van het proces een uitspraak worden gedaan over de meest optimale manier van warmtevoorziening en sturing worden gezet op de manier waarop deze kan worden gerealiseerd. In sommige gebieden zal dan blijken dat een collectieve warmtevoorziening haalbaar is (bijvoorbeeld voor bestaande bouw op basis van restwarmte). In andere gebieden zullen alleen meer kleinschaligere voorzieningen haalbaar zijn (bijvoorbeeld bij nieuwbouw volstaan warmtepompen, in buitengebieden biomassa). Indien meer gedetailleerde informatie voor handen is, zullen vragers en afnemers elkaar eenvoudiger te vinden. De overheid kan daarnaast (ruimtelijke) argumenten geven waarom bepaalde bronnen voorkeur verdienen (bijvoorbeeld geen zonne-warmtevelden i.v.m. landschappelijke impact, geen mestvergisting in stedelijke omgeving, geen geothermie i.v.m. risico voor drinkwaterwinning). Hier mee is voor initiatiefnemers vroegtijdig helder, welke randvoorwaarden vanuit ruimtelijk perspectief of ander beleid, er voor warmteprojecten gelden. Nu stranden initiatieven, bijvoorbeeld voor vergisters, nog al eens omdat de overheid en omgeving zich niet kan vinden in de door de initiatiefnemer gekozen locatie. De overheid kan op basis van succesvolle bestaande lokale warmteprojecten kralen gaan rijgen en zo een (ruimtelijke) vertaling maken naar een (potentieel) regionaal warmtenet. Hierdoor ontstaat een veel robuuster warmtenet met meerdere bronnen en meerdere afnemers. Aandachtspunt 8: Er is nog geen eenduidig sturingsmechanisme waarmee de energietransitie kan worden vormgegeven. Warmte wordt nog onvoldoende gezien als een substantieel onderdeel van de integrale energievoorziening. Toelichting: Ook binnen de energietransitie wordt nog sectoraal gekeken: er is geen samenhang in de aanpak voor windenergie, energiebesparing, en bijvoorbeeld overige bronnen. De doelstellingen voor windenergie zijn heel concreet, de petajoules die gehaald moeten worden uit andere bronnen waaronder warmte lijkt een black box. De vertaling naar wat keuzes voor bepaalde bronnen betekent in termen van ruimtelijke impact of maatschappelijke kosten baten lijkt nog ver weg. Zouden we bijvoorbeeld bereid zijn de gaswinning terug te draaien en meer gebruik te maakte van andere warmtebronnen? Kan drinkwaterwinning ten koste gaan van gebruik van geothermie? De recente warmtevisie van de Minister van Economische Zaken biedt hierin al iets meer helderheid.
26 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
23
Schaalniveau: Dit aspect speelt bij warmteplannen op een hoger schaalniveau (stad, regio, provincie). Fase: Dit aandachtspunt moet vooral een rol spelen in de fase van visievorming. Relaties: Financieel: eenduidig overheidsbeleid helpt ook de financierbaarheid van projecten. Voorbeeld project De provincie Noord Brabant verkent in samenwerking met gemeenten met welke mix van bronnen aan de warmte- en energievraag voldaan kan worden. Daarvoor is verdieping van bestaande informatie nodig. Zo zijn de kansen voor geothermie verder verkent; hieruit blijkt dat met name de randen van geothermische velden geschikt zijn voor winning. Voor andere warmtebronnen moet dit nog plaatsvinden. Er komt een integrale herziening van de omgevingsvisie voor de boven- en ondergrond in 2018 waarin het energievraagstuk een plek krijgt. Idealiter moet dit leiden tot ordenen van bovengrondse functies (afnemers) naar de locatie van energiebronnen. Ruimtelijke bouwsteen: Energietransitie als onderdeel van ruimtelijk beleid De overheid kan de opgave voor energietransitie onderdeel maken van haar ruimtelijk beleid. Zij kan bij nieuwe ruimtelijke initiatieven de wijze waarop het initiatief bijdraagt aan de doelstellingen voor energietransitie onderdeel maken van haar integrale ruimtelijke afweging. Op voorhand kan via een ruimtelijke visie aangegeven met welke bronnen en hun mogelijke locaties de overheid deze doelstellingen wenst te bereiken. Dat gaat dan niet alleen om duurzame voorziening in warmte maar ook in elektriciteit. Op de lange termijn moet de energiepotentie, waaronder warmtepotentie, optimaal gebruikt worden door dat sprake is van energieplanologie. De locatie van (nieuwe) functies is mede bepaald door de energievraag of het energieaanbod van die functies en de potentiële energie- en warmtebronnen. Aandachtspunt 9: planproces en de omgeving. Toelichting: Bij warmteprojecten worden de bestaande functies en kwaliteiten van de omgeving wel betrokken, maar vaak pas later in planproces. Het kan een project vertragen als de omgeving pas laat wordt geïnformeerd en betrokken, bijvoorbeeld in fase van ter inzagelegging van ontwerpbesluiten. Uitleg over waarom deze warmtebron, waarom deze locatie en welke impact heeft dit op de leefomgeving kan beter vroegtijdig worden geboden. Als een locatiekeuze mogelijk is (bijvoorbeeld bij vergisters) dan kan de omgeving ook bij die keuze vroegtijdig worden betrokken. In de praktijk blijkt dat deze zogenaamde participatie (conform de methode Elverding) bij warmteprojecten niet vaak plaatsvindt. Bij geothermie komen er ook installaties boven de grond, wat voor stoffen komen er dan in de lucht vrij? Bij een vergister is niet alleen de vraag wat komt er voor geur vrij maar ook wat voor verkeersbewegingen levert het op? Beeldvorming over een afvalverwerker nabij andere industrie. Wat betreft imago werkt dit vaak niet (vergisters of afvalverbranders op een industrieterrein waar zij kan leveren aan de voedingsmiddelenindustrie, maar is dat veilig?)
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
27
0
Voorbeeld project Bij Wijk bij Duurstede is door een aantal lokale boeren het initiatief genomen een covergister op te richten. De gemeente is vanaf het begin actief betrokken onder meer bij de locatiekeuze. Acht locatie zijn beoordeeld op diverse aspecten als afstand tot afnemers, omgevingsaspecten, transport. Omwonenden zijn op diverse momenten in het locatiekeuzeproces geïnformeerd. Het proces heeft zeker bijgedragen aan draagvlak in de omgeving en veel vraagpunten kunnen wegnemen.
Ruimtelijke bouwsteen Participatie bij uitwerken van energietransitie Het is uiteraard ook aan de initiatiefnemer om de omgeving vroegtijdig te betrekken bij een initiatief. De overheid kan daarin sturen door aan te geven hoe zijn een besluit met betrokkenheid van de omgeving voorbereid wil zien. In de praktijk blijkt verder dat warmteprojecten vaak bestuurlijk bij een wethouder duurzaamheid of economie in de portefeuille zitten. De ruimtelijke component en afwegingen omtrent effecten op de leefomgeving komen zo pas later aan bod. Het beleid voor duurzame energie, waaronder warmte, zou vanuit de portefeuilles duurzaamheid en ruimtelijke ordening, een ruimtelijke vertaling moeten krijgen (zie ook punt 8) bijvoorbeeld in een structuurvisie of omgevingsvisie. Bij het opstellen van zo’n visie kan participatie conform methode Elverding een plek krijgen. Dit maakt besluitvorming over concrete initiatieven in het vervolg daarop eenvoudiger.
2.3.
Conclusies
Bovenstaande aandachtspunten leiden tot de volgende conclusies over de rol die ruimtelijke planning in relatie tot warmteprojecten zou moeten spelen: 1.
Creëer een robuuste energievoorziening waarvan warmte onderdeel uitmaakt. Een succesvolle ontwikkeling van warmtenetten kent verschillende dimensies (financieel, organisatorisch, technisch, ruimtelijk, bestuurlijk, juridisch, ruimtelijk) die een integrale aanpak vereisen. Er moet een gelijkwaardig level playing field voor warmte(projecten) ontstaan in vergelijking tot gas en elektriciteit. Dit vraagt om inzicht in hoe een robuuste energievoorziening er in de toekomst uitziet (met een diversificatie van warmtebronnen) en hoe deze ruimtelijk en functioneel is ingebed in de (regionale) omgeving.
2.
Neem energie mee als thema in de ruimtelijke ordening / gebiedsontwikkeling Ruimtelijke planning kan een basis voor de vereiste integrale benadering bieden door een visie te geven op de manier waarop de energietransitie vorm krijgt. Bij nieuwe gebouwen en functies wordt niet alleen gevraagd hoe zij passen in de omgeving maar ook hoe zij op een duurzame manier in het energie- en warmtesysteem worden ingepast. Daarbij kan de energiebehoefte niet alleen worden gekoppeld aan de specifieke energiepotentie van een gebied, maar kan ook worden gestuurd op dichtheden, volumes en locaties. Op die manier ontstaat ruimte voor een nieuwe generatie energielandschappen. De Omgevingswet biedt een werkwijze. Daar kan nu al op worden voorgesorteerd. Hier ligt een rol voor provincies en gemeenten in hun ruimtelijk beleid.
28 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen
25
3.
Benut regionale mogelijkheden Warmtenetten hebben / houden voorlopig een regionaal karakter (vanwege de technische mogelijkheden en de transportkosten van warmte). De ruimtelijke uitwerking van de energieopgave zou dan ook vooral op regionaal niveau moeten plaatsvinden
4.
Stuur vooral aan de voorkant van het proces De grootste winst in de ruimtelijke ordening valt te behalen aan de voorkant van het proces. Nu richt de ruimtelijke planning zich vooral op de inpassing en juridische borging van al tot stand gekomen initiatieven en projecten. Het is daarmee vooral volgend in plaats van voorwaardenscheppend. Innovatie en vernieuwing komen echter zelden voort uit de toepassing van bestaande regels. De ruimtelijke planning zou zich daarom meer moeten richten op het zien en zichtbaar maken van kansen, het leggen van verbanden en het waar nodig ruimtelijk vertalen van (technische) innovaties.
5.
Koppel ondergrond en bovengrond aan elkaar Bij energie in het algemeen en meer specifiek bij warmte ligt er een nauwe relatie tussen het functioneren van de boven- en de ondergrond. Onder- en bovengrondse bronnen vullen elkaar aan en kunnen onderling interfereren. De werking van de ondergrond en de interactie met de bovengrond is echter een thema dat in de ruimtelijke ordening toe nu toe onderbelicht is gebleven. Dat geldt ook voor optimalisering van de infrastructuur (onder- en bovengronds). Om energietransitie als ruimtelijke opgave mee te kunnen nemen is dit inzicht echter onmisbaar. Op korte termijn kan werk gemaakt worden van het bestemmen van de ondergrond. Hier ligt een taak voor gemeenten bij het herzien of actualiseren van de bestemmingsplannen of het opstellen van omgevingsplannen.
6.
Gebruik de transformatieagenda De ontwikkeling van warmtenetten vereist regie. Waar de markt die regie niet zelf kan oppakken, dient de overheid een regisseursrol te overwegen. Dit geldt zeker waar er concrete kansen liggen bijvoorbeeld de komende jaren met transformatie- en vernieuwingsopgaves in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier kunnen energetische opgaven als integraal onderdeel van de gebiedsontwikkeling worden meegenomen.
7.
Benut integrale financiering Om warmtenetten financieel haalbaar te maken zouden zij meegenomen kunnen worden als onderdeel van de integrale exploitatie en financiering van een gebied. Op die manier drukken de aanlegkosten niet alleen op de warmte-exploitatie en kan warmte als alternatief voor gas en elektriciteit worden aangebonden. Waar desondanks sprake blijft van onrendabele netten kan de overheid een dragende rol bij de exploitatie of financiering spelen.
29 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
30
3.
Aanbevelingen de ruimtelijke 3. Energietransitievoor als ruimtelijke opgave:planning aanbevelingen 3.1.1. Algemeen De genoemde bouwstenen bieden samen een aanzet voor de rol die volgens de praktijk van warmteprojecten en warmteplannen voor ruimtelijke planning kan zijn weggelegd. In dit hoofdstuk wordt met deze bouwstenen een breder perspectief geschetst van de input die de ruimtelijke planning bij de totstandkoming van warmteplannen - en breder – bij energievraagstukken kan leveren. Het hoofdstuk eindigt met enkele quick wins die de ruimtelijke planning/ ordening op korte termijn beter zal verbinden met de energietransitie. 3.1.2.
Warmteplannen opstellen
De inbreng van de ruimtelijke ordening kan in eerste instantie plaatsvinden door verbreding van de huidige warmteplannen (zoals het Bouwbesluit vergt) naar warmteplannen zoals gedefinieerd in hoofdstuk 1 van dit rapport. Een warmteplan is dan een op maat gesneden plan dat het schaalniveau van een individueel warmteproject ontstijgt. Zoals in de inleiding is verwoord, biedt het inzicht in de potentie van warmtebronnen en de afnemers. En biedt het inzicht in de wijze waarop een robuust warmtenet kan ontstaan of in stand wordt gehouden. Een warmteplan kan daarbij afhankelijk van onder meer de diversiteit aan beschikbare bronnen nog steeds op verschillende schaalniveaus (wijk, stad, regio) worden ingevuld. Het warmteplan is op haar beurt weer een goede bouwsteen voor een bredere benadering van de energietransitie. Een bouwsteen voor een omgevingsvisie waarin alle bronnen van energie (warmte, elektriciteit) een plek hebben en functies daaraan gekoppeld zijn mede op basis van het exergie principe. In de volgende paragraaf wordt daar nader op ingegaan. Het warmteplan is in elk geval gebaseerd op de volgende ruimtelijke bouwstenen. a. Er is een analyse gemaakt op basis van de lagenbenadering - Welke warmtevragende functies (occupatielaag) zijn er of zijn er voorzien (nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen)? - Welke warmteproducerende functies (occupatielaag) zijn er of zijn er voorzien? - Welke warmtebronnen zitten er in de ondergrond? - (Hoe) kunnen deze functies en bronnen slim worden verbonden, rekening houdend met bestaande voorzieningen? - Zijn boven en ondergrondse bronnen aanvullend op elkaar of juist alternatieven? Is er een voorkeur voor bovengrondse of ondergrondse bronnen, welke ruimtelijke criteria spelen daarbij een rol? - Welke belemmeringen of risico’s zijn er in de ondergrond en netwerklaag (bijvoorbeeld bestaande kabels en leidingen) die van invloed zijn op gebruik van de warmtebron of transport van warmte. (bijvoorbeeld bodem/ grondwaterverontreiniging die zich kan verplaatsen bij het roeren van de ondergrond) - Welke andere functies, waarden en eigenschappen (zoals de aanwezigheid van kabels en leidingen, ondergrondse gebouwen, waterwinning, delfstoffen, archeologische waarden, biodiversiteit, bodemkwaliteiten, vervuiling etc.) kent de ondergrond of worden daar in de toekomst voorzien? Bijvoorbeeld: Kan warmtewinning leiden tot mogelijke negatieve of positieve beïnvloeding van functies of waarden (interferentie)? Bijvoorbeeld geothermie
31 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Energietransitie als ruimtelijke opgave: aanbevelingen
b.
c.
27
versus gaswinning of drinkwaterwinning versus gebruik aardwarmte)? Welke aardlagen zijn hierbij te onderscheiden (bijvoorbeeld ondiepe < 500 m) en diepe ondergrond (> 500 m)? Hoe worden die waarden mogelijk aangetast en hoe worden die belangen afgewogen tegen het gebruik van de warmtebron? - Welke andere functies, waarden en eigenschappen kent de bovengrond (bijvoorbeeld open landschap, cultuurhistorie, natuur) of zijn voorzien? Hoe worden waarden mogelijk aangetast en hoe worden die belangen afgewogen tegen het gebruik van de warmtebron? Er is een analyse gemaakt van het concrete ruimtebeslag van de diverse potentiële kansrijke warmtebronnen. In beeld is welke zoneringen / afstanden moeten worden aangehouden tot functies in de omgeving. Dit is inzichtelijk gemaakt voor zowel gelokaliseerde bronnen (bijvoorbeeld aardwarmte, restwarmte industrie), alsnog te alloceren bronnen (bijvoorbeeld nieuwe biovergister, afvalverwerker). Op basis van bovenstaande informatie kan bepaald worden welke bronnen vanuit ruimtelijk perspectief zeker haalbaar zijn en om die reden voorkeur verdienen.
Deze ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen vormen tevens een goede basis kan voor een bestemmingsplan voor de ondergrond, waarin functies worden bestemd of reserveringen voor functies plaatsvinden.
Figuur 3: diverse functies in de ondergrond
32 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
3.1.3.
Energie als ordenend principe
Een schaalniveau hoger dan het warmteplan vindt de inbedding van de warmte- en energievoorziening plaats als onderdeel van een integrale visie op het gebruik en de inrichting van de ruimte: de omgevingsvisie. De omgevingsvisie moet zorgen voor één samenhangend beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie is een integrale langetermijnvisie waarin verschillende terreinen samen komen en worden verbonden zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, milieu, bodem, natuur, gebruik van natuurlijke hulpbronnen en cultureel erfgoed. De wijze waarop de overheid invulling wil geven aan de energietransitie moet hier onderdeel van zijn. Wat betekent dit concreet? De omgevingsvisie laat zien hoe de toekomstige ruimtelijke structuren er uit zien en kansen kunnen worden benut. Daarbij is ook bepaald welk energiesysteem daar bij hoort en maakt een energielandschap dus onderdeel uit van de ruimtelijke structuur. In een duurzaam energiesysteem voorziet een deel van functies in haar eigen warmte en energievraag, maar is voor andere functies ook nog een energienetwerk nodig (met een mix van energiebronnen). Als onderdeel van het energiesysteem is in de omgevingsvisie een warmtenetwet uitgewerkt: welk warmtenetwerk is er al en welk warmtenetwerk moet er komen (bijvoorbeeld door bestaande warmtenetten te verbinden of geheel nieuwe netwerken aan te leggen). Een voorbeeld hiervan is Wenen waar een project dat ooit begon als één warmtebron (afvalverbrander) met één afnemer (ziekenhuis), is uitgegroeid tot een netwerk met meerdere warmteleveranciers en meerdere afnemers (waaronder 300.000 woningen).
33 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Energietransitie als ruimtelijke opgave: aanbevelingen
29
Figuur 4: warmtenet Wenen De omgevingsvisie koppelt dus in elk geval aanwezige warmtebronnen aan bestaande en/of beoogde nieuwe functies. Maar gaat daarin zo mogelijk ook verder door te sturen dat beoogde nieuwe functies worden geplaatst in de nabijheid van een warmtebron. En door ruimte te bieden aan nieuwe warmtebronnen die kunnen aanhaken op het bestaande warmtenet of een uitbreiding kunnen vormen van het bestaande warmtenet. De omgevingsvisie laat zien hoe we van monofunctioneel systeem met één warmteaanbieder komen tot open warmtenetten met meervoudige bronnen, meervoudige aanbieders en meervoudige afnemers. De omgevingsvisie laat zien welke kansen er zijn om op de lange termijn te komen tot thermische (energie)netwerken. Netwerken die gebaseerd zijn op het exergieprincipe, waarbij de juiste warmtebron en –temperatuur bij de juiste vrager komt. Zo ontstaan mogelijkheden om te ‘cascaderen’ waarbij warmte wordt herbenut. Dit voorkomt dat we bijvoorbeeld hoogwaardig gas gebruiken voor laagexergetische processen zoals het verwarmen van een woning of kantoor. Warmterelaties zijn niet langer eenzijdig (van bron naar afnemer), maar warmte wordt doorgeleverd naar langere warmtefuncties en vervolgens terug geleverd aan de bron. Afnemers worden ‘prosumenten’ (consumptie en productie). Aan dit cascaderen zit uiteraard een ruimtelijk planningsvraagstuk vast om de juiste functies op de juiste plek te krijgen.
34 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
Figuur 5: cascaderen van warmte. Bron: Energie en ruimtelijke planning, een spannende combinatie, F.M.G. van Kann, 2015 In een volgende stap worden niet alleen warmte, maar ook gas en elektra in het energiesysteem betrokken. Waar nodig worden koppelingen aangebracht om energievormen om te kunnen zetten en opslagcapaciteit maximaal te kunnen benutten. De technieken hiervoor zijn nog in ontwikkeling. Mede aan de hand van de resultaten zal beoordeeld moeten worden wat de effecten op de hiervoor geschetste allocatie van functies en gebouwen zijn (koppeling of juist ontkoppeling van energiesysteem en functies).
35
0
Rho adviseurs voor leefruimte
Energietransitie als ruimtelijke opgave: aanbevelingen
31
Figuur 6: energienetwerk 3.1.4. Quick wins Naast de rol die energie op langere termijn binnen de ruimtelijke planning zou kunnen gaan spelen liggen de volgens quick wins binnen handbereik: 1.
Kennisniveau Het kennisniveau over warmteprojecten bij adviseurs op gebied van ruimtelijke planning/ ordening moet worden vergroot bijvoorbeeld door scholing/ voorlichting. Welk fysiek ruimtebeslag hebben de diverse warmtebronnen, welke afstanden tot andere functies horen hierbij? Voor ondergrondse warmtebronnen, hoe is de werking van de ondergrond? Welk ruimtebeslag vraagt het transport (boven en ondergronds)? Dit is een eerste stap om de warmtewereld te verbinden met de RO wereld. Op deze wijze van vanuit RO beter worden meegedacht in kansen voor warmteprojecten (nu wordt vaak afhoudend gereageerd).
36 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
0
2.
Verfijnen van de beschikbare informatie Gemeenten en provincies kunnen de beschikbare informatie over de potentie van de diverse warmtebronnen vertalen naar regionale of lokale warmtekaarten. Daarnaast moet op een zelfde schaalniveau inzicht komen in de vraag bij afnemers (bestaande bouw, nieuwbouw bij wonen maar ook warmtevraag van bedrijven en maatschappelijke functies). Zo wordt zichtbaar met welke mix van warmtebronnen aan de warmtevraag voldaan kan worden. En kunnen kansen wellicht op korte termijn worden omgezet in concrete projecten.
3.
Faciliteren van initiatieven De overheid (provincies, gemeenten) moet duidelijk zijn welke rol zijn kunnen / willen spelen bij concrete initiatieven. Het proces aansturen, participeren (financieel, organisatorisch), of alleen faciliteren in vorm van besluiten/vergunningen?
37 0
Rho adviseurs voor leefruimte
Energietransitie als ruimtelijke opgave: aanbevelingen
33
Bijlagen Vragenlijst interviews en geïnterviewden Algemeen 1. Wat houdt het warmteplan/-project in? Om welk gebied gaat het? Wie is de initiatiefnemer(s)? Wie zijn er verder bij betrokken? En op welke manier: technisch, kennis, investering, etc. 2. Is er visievorming aan het project vooraf gegaan? In welke fase van besluitvorming bevindt het project zich? (afhankelijk van gesprekspartner vragen naar visievorming door wie; gemeente, provincie) 3. Is de energiepotentie van/binnen het gebied vooraf in beeld gebracht, mede in relatie tot andere (duurzame) energiebronnen (wind, zon, warmte, water(kracht) etc.)? Zo ja, worden deze bronnen in samenhang met elkaar benut en op welke wijze? 4. Zijn de potentiële afnemers en hun energiebehoefte vooraf in beeld gebracht, mede in relatie tot andere aanbod van (duurzame) energiebronnen (wind, zon, warmte, water(kracht) etc.)? Is het project een invulling van een visie op hoger schaalniveau? 5. Is er een relatie met andere warmteprojecten in de omgeving (geothermie, w.k.o., restwarmte, vergisting)? Zo ja welke? En op welk schaalniveau spelen deze zich af (hoger-/lager-zelfde schaalniveau)? 6. Is bij de visievorming een ruimtelijke analyse gemaakt (geschiktheid locatie in relatie tot functies omgeving en potentiële andere locaties) en heeft enige vorm van ruimtelijke ordening plaatsgevonden met name van de ondergrond ( bestemmen reeds bestaande systemen/ functies in de ondergrond, reserveren potentiële locaties, afstemmen van nieuwe bovengrondse functies (bedrijven, woningen) op warmtepotentieel in het gebied))? 7. Vond deze ruimtelijke ordening a. in een apart plan voor warmte plaats b. of was dit onderdeel van een integraal ruimtelijk plan (masterplan, omgevings- of structuurvisie, bestemmingsplan…). Werd hier meerwaarde door ondervonden (zowel vanuit warmte als vanuit andere sectoren) a. of juist een ander sectoraal plan (economisch beleid, woningbouwprogramma, klimaatplan ….)? 8. Is er sprake van (potentiële) interferentie met deze andere systemen (positief en negatief)? Bron 9. Wat is de bron? Zijn er meerdere (potentiële) bronnen? Wat is met het oog op continuïteit in levering de vervangbaarheid van de bron c.q. is er nagedacht over alternatieven? Is sprake van een bronketen? 10. Welk(e) productieproces(sen) ligt/liggen hier aan ten grondslag? 11. Welke functie/bestemming heeft/hebben de bron(nen)? 12. Wat zijn de omgevingseffecten hiervan (o.a. milieuzonering, landschap, archeologie, grondwater)? Welke relaties liggen er met andere functies in de omgeving? Op welke wijze vindt ruimtelijke inpassing plaats? 13. Is de bron/het warmtesysteem mer(beoordelings)plichtig? Wat heeft deze plicht opgeleverd? 14. Wat is het ruimtebeslag van de bron? Kan deze zich in de toekomst voldoende ontwikkelen? 15. Welke grondstoffen zijn nodig? Hoe bestendig is de aanvoer hiervan? Wat zijn consequenties van aanvoer (o.a. bij biomassa, mest)?
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
38
0
2
16. Is nagedacht over de exacte positionering van de bron, mede in relatie tot functies in de omgeving, de afnemende functie(s) en andere bronnen? 17. Is er sprake van gebiedsgebondenheid, bijvoorbeeld door afhankelijkheid van specifieke grond- of brandstoffen of mogelijkheden voor transport hiervan? 18. Zijn er (potentiële) knelpunten in de warmtelevering? Zo ja, welke? Transport 19. Op welke wijze vindt het transport plaats (ondergronds/bovengronds)? Welke ruimtelijke (omgevings-)aspecten spelen een rol? Wie is de distributeur? 20. Zijn huidige en toekomstige ontwikkelingen in vraag- en aanbod van warmte voldoende in beeld voor ruimtelijke keuzes over het warmtenet? M.a.w. is sprake van integrale ruimtelijke besluitvorming? 21. In hoeverre speelden toekomstige ontwikkelingen een rol bij de keuze voor ligging van het net? Denk hierbij aan nieuwe woon- en werklocaties (of juist de sanering hiervan) op het bestaande net (aftakkingen en/of capaciteitsuitbreiding) of ‘opschaling’ naar hogere schaalniveaus. 22. Welke minimale/maximale afstand(en) is/zijn hier mee gemoeid? Waarom? 23. Wordt aangesloten op een bestaand warmtenet? Zijn er nieuwe voorzieningen nodig? Is hierbij nagedacht over mogelijke combinaties met andere nutsvoorzieningen? Wat heeft dit opgeleverd? 24. Is er nagedacht over boven/-ondergrondse ordening van het transport (afstand bron-afnemer, ligging warmtenet in relatie tot omgeving…)? Wat is de reden om dit te doen, welke ruimtelijke (omgevings-)effecten speelden een rol? ? Wat heeft dit opgeleverd? 25. Is er voldoende fysieke ruimte voor transportvoorzieningen? Hoe is hier rekening mee gehouden? 26. Zijn er combinatiemogelijkheden met andere ondergrondse infrastructuur (leidingstraten, gezamenlijk planbaar onderhoud…) 27. Zijn alternatieven voor warmte en/of energieomzetting aan de orde, of een optie (gas, warmte, elektriciteit)? 28. Welke processen/voorzieningen zijn hierbij aan de orde? 29. Wat zijn de omgevingseffecten hiervan (o.a. landschap, archeologie, grondwater, milieuzonering)? Welke relaties liggen er met andere functies in de omgeving? Op welke wijze vindt ruimtelijke inpassing plaats? 30. Hoe worden ruimtelijke afwegingen gemaakt? Door wie : gemeente, provincie, etc.? 31. Wordt rekening gehouden met innovatie in miogelijkheden voor warmtetransport? 32. Zijn er knelpunten bij het transport? Zo ja welke? Afnemers 33. Wat is de warmtebehoefte? Wie is/zijn de afnemer(s)? 34. Zijn toekomstige ontwikkelingen (bijvoorbeeld herontwikkeling bestaande gebouwen/ gebieden) in beeld gebracht? Alleen binnen gemeente of wordt ook over gemeentegrens gekeken? Is de afname in de toekomst gegarandeerd? Wordt hierbij ook naar hogere schaalniveaus gekeken? En is er nagedacht over mogelijkheden voor warmteopslag? 35. Op welke wijze vindt aansluiting bij de afnemers plaats? 36. Welke functie/bestemming heeft/hebben de huidige en toekomstige afnemer(s)? wat is continuïteit hier van?
39
37. Wat zijn de omgevingseffecten hiervan (o.a. milieuzonering, landschap, archeologie, grondwater). Welke ruimtelijke relaties liggen er met andere functies in de omgeving (o.a. de bron)? Op welke wijze vindt ruimtelijke inpassing plaats? 38. Hoe wordt de ruimtelijke afweging voor aansluiting van afnemers op het warmtenet gemaakt (hoe weeg je de eerder vastgestelde omgevingseffecten?) Overig 39. Welke factoren worden beschouwd als kritisch voor het slagen/vertragen/falen van het project? Op welke wijze spelen ruimtelijke criteria hierbij een rol? 40. Hoe moet met deze kritische factoren worden omgegaan opdat het ‘succesfactoren’ worden? 41. Hoe beoordeelt u de rol van de ruimtelijke ordening bij warmteplannen en –projecten in zijn algemeenheid? 42. Zijn er verder nog zaken die in het licht van de onderzoeksopdracht (formuleren van ruimtelijke bouwstenen voor warmteplannen en –projecten) het vermelden waard zijn? 43. Welke contactpersonen zijn relevant om eventueel verder te spreken? Wat zijn de contactgegevens?
Geïnterviewden bij de onderzochte projecten 1. Attero Wijster: 2. Greenport Venlo 3. Arnhem-Nijmegen 4. Metropoolregio Amsterdam
M. Kwak (Attero) R. Roeffel (Ekwadraat) Th.Tijsse Klasen(gemeente Arnhem) J. van Zanten (AEB Amsterdam), P. Postma (Bloc/ Greenport Aalsmeer), M. Koop (provincie NoordHolland), G. Haenen (provincie Noord-Holland) 5. Warmtenet Sittard R. Dieteren (gemeente Sittard) 6. Renovia P. Gosselink (Brabantse Ontwikkelings Maatschappij) 7. Provincie Brabant A. Slegers, E. Kugel, J. van der Velden (provincie Noord Brabant) 8. Warmtenetten Zuid Holland R. Geurts (provincie Zuid- Holland), A. Madsen (gemeente Rotterdam) 9. Covergister Wijk bij Duurstede J. Takken (gemeente Wijk bij Duurstede) 10. Aardwarmte Den Haag F. Stoof (zelfstandig adviseur) 11. Aardwarmte stad Groningen P. Corzaan (gemeente Groningen) 12. Afvalcentrale Harlingen S. Bosch (OMRIN,REC Harlingen) 13. Polderwijk Zeewolde J. de Vries (gemeente Zeewolde) Stichting Warmtenetten: K. de Jong
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging test
40
0
4
Presentatie tussenresultaten
41 0
Rho adviseurs voor leefruimte
42