Minimumnoa-men voor Cultuur- ~n Gebruikswaarde van rassen voor opname op de 1~lationale lijst voor landboaawgewassen.
Inleiding Om to worden toegelaten tot c!~ Nationale Iijst van landbouwge~~vassen moet een ras naast voldoende onderscheidbaarheid, uniformiteit en stabiliteit(DUS)aok voldoende cultuiu- en gebruilcswaarde hebben. De EU richtlijn (2002/53/EG) bescl~rijft voldoende cultuur- en ` gebruikswaarde als een "verbetering" van het bestaande sortiment "hetzij voor de teeIt, hetzij vaor de vaiorisatie van de oogst of de daaruit verlcregen producten", De kezunerlcen aaia de hand waarvan de cultuur en gebruilcswaarde znoet worden onderzocht zijn(1)o~brengst,(2) zesistentie tegen schadelijke organismen,(3) gedrag ten opzichte van milieufactoren en (4) kwaliteit (bijlage van EU richtlijn 2003/90/EG). in onderstaande notitze wordt het begrip verbetering Hader uitgewerkt vanuit de optiek van de Raad voor plantenrassen (Rvp) met als doel normen vast to stellen voor de toelating van rassen op de Nationale lijst voor Landbouwgewassen.
l.. Welke prioritei~en ha~teert de ]~.aad bij de toelating van landbouwgewasserx ? Gegeven het huidige economische en politieke klimaat in Nederland, wordt het garanderen van de voedseivooxzienzng niet meer primair beschouwd als een overheidstaak. Ervan. uifigaande dat kweekbedrijven belang hebben bij het verbeteren van rassen iii. de zin van opbrengst ezi kwaliieit, is de Rvp van mening dat de verantwoordelijkheid voor de verbetering van het sortiment voor een grant deel bij het bedrijfsleven lean worden neergelegd. Naast sturing via het toelatingsbeleid van rasseza, beschilct de overheid over diverse instrumenten om ii~vloed uit to oefenen op het gebied van teelt, handel en andustrie. Voorbeelden zijn o.a.: verordening Phytophthara en Am-regelgeving in aardappelen, drempel-waarden voar DON gehalte in taxwe en xegelgeving op het gebied van GM4's. Telers hebben de beschiklcing ovex een Aanbevelende rassenlijst op basis waarvan zij een weloverwogen rassenlceuze lcunx~.en malcen met inschatting van de risieo's voor hun bedrijf. Een continue verbetering van het rassensortiznent is inherent aan het systeem waarbij het culiuur- en gebruikswaarde onderzoek(CGS)voor de Nationale lijst is gecombineerd met het CGS voor de Aarzbevelende rassentijst. Dit gegeven is een essentieel uitgangspunt bij de vaststelling van de toelatingsnormen voor de Nationale lijst. Een sturende rol van de Ra.ad voor plantenrassexi bij de toelating van rassen van landbouwgewassen wordt vooral gezocht in het bevorderen van duurzaarnt~eid en voedseiveiligheid. De nortnen die de Rvp hanteert bij de toelating dienen gericht to zijn op verbetazing in die zin.
Rvp 18}anuari 2008
blz 1
Daartoe wordt anderscheid gemaakt tussen raskenznerken die van belang zijn voor de bescherming van de teelt in het algemeen en daarznee een gemeenschappeiijk belang dienen en anderzijds lcet~merlceii die beschouwd kuru~en worden als risico-eigenschappen voor de gebruzkers van de rassen (teler, consurrient, handel en industrie}. De begrippen `besche~~ning vaz~ de teelt in het aigemeen' en `risico-eigenschappen voor de gebruilcer' worden hieronder Hader uitgewerkt om inzicht to geven en een izideling to inatcen in de veelheid van kenmerken die een rol spelen bij het CGO van de verschillende
landbouwgewassen.
In de bijgevoegde tabel worden deze iceiu~erlcen per gewas weergegeven zxiet de voargeste lde noi7n. Het overzicht vaii de in de tabel besclueven eigenschappen is beperkt tot de eige~lschappen waarvoor binnei~ het huidige CGO een cijfer worth gegeven. In Principe zijn dit de eigenschappen die van economisch belang zijn voor de betreffende teelt.
2. Drie categoriei~n van raseigenschappen 2a. ~i~enschappen die van belan~zijn voor de bescl~ermii~g van de teelt in het aI e~meen (categorie A~ Dit betreft voornanlelijk eigenschappen die een rol spelen Uij let beheersen van de infectiedruk van die pathogenen die een bedreiging vormen voor een teen. Behalve voor de betreffende teler (en zijn buren)11eeft de mate waarin en wijze waarop de infectiedrulc wordt beheerst ook gevolgen voor het rniiieu. De teel.t van resistente rassen Ivan bijdragen aan het terugdrix~gen vaaa het gebruik van gewasbeschezmiiigsmiddelen. De mate waarin vexschillende pathogenen een bedreiging vormen, hangt of van de wijze waa~~op ze zich vermeerderen en versprerden en van de znogelijIcheden om dit proces via vruchtwisseling, zaadontsmetting, gewasbescherming of andere maatregelen to behee~~sen. Sclzimrnels {en schimmelachtigen} die door de wind worden verspreid (airborne) k~znnen bij voldoende aanbod va~1 vatbaar plantma#eriaai in ~corte fiijd tot grootschalige epidemieen Leiden.(Klassieke) voorbeelden zijn Phytophthora bij aardappelen en geIe roest en(weer recent) Fusarium bij tarwe, Deze schimr~els verspreiden zich binnen het gewas ook via (spat)druppels (splashborne). De meeste bladschinnmels zijn met fungiciden geheel of gedeeltelijk to bestrijdeli. Een teler zal vanuit economische overwegingen alleen preventief spuiten voor die schiznmels die structureel voorkomen en zich zo nnogelijk baseren op adviesrnodules. Schimmels die via de bodem of gewasresten versprezd worden (soilborne}, zijn in Principe Boar een goede vruchtwisseling en bedrijfshygiene to beheersen. Wanneer beicend is dat een. perceel besmet is met een bepaald pathogeen, kan gelcozen wordean voor een gewas of een ras dat niet vatbaar of ongevoelig is voar het betreffende pathogeen. Schiinrnels die via zaad- of pootgoed verspreid worden (seedborne), zijn in pri~~cipe door een
goede bedrijfshygiene to beheersen.
Bacterieziekten worden verspreid via besmet plant- en pootgaed. Voor ringrot en bruinrot bij aardappelen zijn fytasanitaire rnaatregelen van kracht om verspreiding to voorlcomen.
Rvp 18 januari 20Q8
biz 2
Aaltjes zijn to beperken door een goede vruchtwisseIing, bedrijfshygiene, door het gebruik van resistente rassen en door de teelt van lokgewassen. viruszielcten zijn deels to controleren door gebruik van gezond zaad- en pootgoed. Voor virussen die worden overgebx•acht door znsecten, is infectie tijdens het teeltseizoen sterk aflianlcelijk va~l weersornstandigheden. Insecten lcunnen bedreige~.d zijn vaor bepaalde teelten (bijv. bladluizen in de aardappelteelt). Zolang resistentiegenen tegen insecten in de veredeling van al~lcerbouwgewassen geen rol spelen, is het beheersen van iitsectenplagen een kwestie van de juiste teeltmaatregelen en niet van de toelating van ~•assen.
2b. Risico-ei~enscha~pen voor de telex (cate or~ie B~ In prineipe is ells raskenmerlc dat bijdraagt aan de opbrengst van een gewas, een risicoeigenschap voor de telex, die mede door de keuze van het ras bepaalt Welke mate van risico hij ofzij wil nennen. Met uitzondering van enkele risico's waartegez~ naawelijks maatregelen to nemen zijn, zoals vorstschade en (sotns} legerix~g, geldt voor de meeste eigenschappen dat controle in min of rnecr beperkte mate mogelijlc is. Daarbij zullen steeds de lcosten (van zaadgoed, gewasbescherming, bemesting, halmverlcorter etc.) worden afgewogen tegen de baten. Afgezien van de keuze om een gewas al of niet to bescherFneu tegen schadelijke invloeden, l~eeft een telex de ke~ize am op ee~~ perceel waarvan beIcend is dat lxet is besrnet rnet een bepaalde zielcteverwelcicer, Been vatbaar gewas o~ vatbare rassen to telen. Voor zovez• eigenschappen geen bedreiging vozmen voor de ozngevii~g {o~xuingende telers ~a1 milieu), beschouwt de Rvp ze als een indivic3uele vera~~twoardeiijlcheicl van de telex en is het toelatingsbeleid beperki tot het uit~lteren van de allez•sleclitste rassen.
2c. Risieo-ei enseha~en voor de consument(cate~ie C~ Sturing op raskenrnerlcen die betrekking hebben op de volksgezondheid is uiteraard alleen mogelijk op kenmerken die bi~usen hit CGO worden beoordeeld, Met het oog op sturing op dit aspect, ligt het voor de hand om onderscheid to waken tussen food en nonfood gewassen en binnen de categoricfood tussen gewassen bestemd voor menselijke consumptie of voor diervoeder-doeleinden. Food Mens: granen, aardappelen {consumptie en zetmeel), koi~relmais, suitcerbiet, cichorei Dier: voedergrassen, voedergrar~en, snijmais, CCM Nanfood Vlas, bladrammenas, geie mosterd, zetmeelaardappelen, cichorei Een deel van deze gewassen wordt industrieel verwerkt. Groenbernesters,]olc- en vanggewassen wordeii direct ondergeploegd.
Rvp 18,januari 2008
blz 3
3. lviveau van de normen voar toelatin~ De voorgestelcle norm. voor de ineeste raseigenschappen is in de loop der jaren empirisch in het rassenonderzoek tot stand gekomen. De noxm is ifi de meeste gevallen gerelateerd aan de ~~assen die in de pralctijk als een greusgeval voor bepaalde risico's worden ervaxen. In de catega~•ie A en C is de daaruit voortvloeiende grenswaaTrde in het verleden ineestal ingesteld op een b (minder dan een 6 is voor deze categoric onvoldoende). Voor eigenschappen waarvoor de verantwoordelijicheid voornameiijlc bij de individuele telex ligt {categoric B), is gekozen voor een lage norm (in de meeste gevallen een 5) die gericht is ap het uitfilteren van de allerslechtste rassen. Behaive bovengenoemde minimumnormen wordt ook de index als toelatingsnorm gehanteerd. Door het gebiuik van dezelfde index voor de Nationale en de Aanbevelende rassenlijst, wordt de verbeterzng tot uitd~lcking gebxacht(waarmee wordt voldaan aan de Europese z~ich#lijn) en is de verviechting van het CGO (integrale beproeving voor toelating en aanbeveling} gegaraudeerd. Het n.iveau va~~z de index is bij de verschillende gewassen zodanig gekozen dat dit iiauwelijks een belemmering vorint vaor toelating.
Gz~oenbemesters Aangezien groenbei~aesters bijdragezi aan een betere bodernstructuur en -vruchtbaarheid, past de teelt ervan bij uitstelc in een duurzaam 6edrijfssysteem en is de cultuur- en gebruilcswaarde inherent aan het gewas zelf. De voargestelde i~ormen voor de gewaskenmerlcen van groenbemesters zijn dermate laag dat verwacht lean worden dat alle rassen die twee jaar CGO hebUen doorlopen, aan deze norm voldoen. Groenbemesiers lcunnen echter oolc waardplant zijn voor aaltjes {en schimrnels). Rassen met xesistentie tegen bietencysteaaltjes hebben de eigenschap dat ze wel een lolcstof afscheiden waardoor latveil tut de cysten worden gelolct maar doze rvet in de gelegenheid stollen zich to voeden op de plant. Hierdoor lean de aaltjespopulatie in de gxond stork gereducee~~d woxden.. Bij de teelt vain niet-resistente rassen kan de aaltjespopulatie zich vermearderen met eventuete probleznen voor het volggewas.
Slotopmerlcin~en_ De voorgestelde normen moeten beschouwd worclen als eon mornentopnanae en kunnen worden aangepast zoci~•a zich nieuwe ontwikkelingen voordoen. De Rvp behoudt zich het recht voor onn in individuele gevallen of to wijken van de hier genoennde normen. Dit zou bijvoorbeeld lcunnen golden voor `specialties', bedoeld voor eon speciale (niche) markt. Wanneer eon ras na twee jaar CGO niet voldaet aan de norm voor eon bepaalde eigenschap maar na drie jaar CGO wel, dan lean het ras alsnog worden toegelaten.
Rvp l8januari 2008
blz 4
M[~enimumnormen voor opna~e ~~a de Nationale lijsfi Landbouva (zie toelichting o~ader tabel)
o Eibenscitap
o
~~ ~z ^z as e~ w o r~
z w
::
~i O O C
~~I O ",~ l7
O C
y:
p ~ Q C7!
e~ ~
~~ ~ ,.,,
w y, ~.
'b ~ ";
~
~ ro
v ~
~ ~
~ '~
Argumentatie%pmerkingen
~ `,,
~,,,
~..
Wintertarwe Winte~•vastheid Stevigheid Meeldauw Brume roest Gete roest Bladvletcken {Se toria} Fusarauin in de aar
S.5 B B ( A ~~G A b R 6 A S.S A/C G
Oogvleklcen~iekte
B
__,_ --
Index
B
=- i 00
Zomertarwe Stevig6eid Meeldauw Brume roest Geie roest Bladvlelcken (Se toria) Fusax'iwn iu de aar l~tdex )
S G A G. A G C~ A A S.5 A/C ~ B > t OU
Zomer erst Stevigl~eid Meelc3auw Netvtekken Bladvlekken Rh rhos orium) Index )
B fi.5 A T6 A 6 A S.5 B :>lOQ
Triticale Stevigheid Meeldauw Brume roest Bladvlekken (Rlz char orium Index )
B A A A B
65 G.5 6.5 6 ?!00
Vezelvlas Stevi herd Brand Fusarium Index )
B B B B
-6
En els rear ras VoorjaarsontwilckeIing Standvasti herd Wintervastheid Kroonroest Ds opbrenst(reI) Ds o bren st 1 e snede ret)
B B B A $ B
~.5 6 6 6 6 (5.5) 5(5.5)
~ —.. 5 5 5 5 5
5 g 6 6 6 5.5 b
5
—
-..
sI00
>97
.~ 5' 5 5 5 S > 100
g 4 6 6 5.5 (6) >97
schimmel; airborne; komt cik 'aar voor schimmel; airborne; komt e[k 'aar voor schimtnel; airborne; komt s oradisch voor schimmel; air-/s lasltborne; komt etk 'aar voor eerste cijfers tcomen in 2007
— S 5' 5 >100
5 6 6 5.5 >97
schimmel; airborne; komt elk 'aar voor schimineI; air-/sptashborne; komt elk 'aar voo~~ schimmel; au•-/s iashbon~e; lcomt ellc 'aar voor
5 5' 5 `>100
5 G.5 6.5 6 >97
Schimmel; airborne Schimmel; airborne Schimmel; air-/s 3ashborne
Schimmel; soilborne Schimmel; voornamelijk soilborne
> 100
5 — .->94
— 6 5 6 — ----
mits e evens beschikbaar zi'n Schimmel; airborne
6 6 6 6 —
b.S 6
6.5
X100
snits gegevens beschikbaar zijn schimmel; airborne; kotnt ellc 'aar voor schirnmel; airboime; kvmt elk 'aar voor schimmel; airborne; lcamt s oradasch voor schi~nmel; air-/s iashborne; komt eIk 'aar voor schimnael; seed-/soil-/airborne; F.cubnorztm en F.gr~anzineaj-urar produceren toxische stoffen; er is een EU re el evin voor ICON eltalte schimmel (soiIborne); kamt sporadisch vooi; wordt niet meer beoordeeld in CGO
2n/4n ) 7 7.8/7.3 7.5/7 ~.5 6 7.3 6/6.5 95 90
7. G 6.5
~) Voorstel Pfantum - 5~ Icolo~n v.i.n.r -(100 t.o.v. AB rassen) is vergelijkbaar met Rvp-i~iveau (6e kolom): 97 Y.a.v. A/N rassen. Z} 4n rassen zijn van doorgaans minder vatbaar voor kroonroest maar gevoeliger voor vertt~appen dan 2n rassen Rvp 1 S januari 2048
blz. 5
Q ~
Gewas/eigensc6ap
p
d
K
/^~ ~
Ate"
y ~ tb
~ "a
Gele mosterd LaatEteid bloei (lb) Snellieid ondbedelckin Totaalscore Ib + gb BCA ~•esistentie Alternaria
b)
A+ W ~+ d eo ~' C<
B B B B B
W ~j ,..+, ro O~ d ry
C~ g .*, "~ O e~9 W
m
yrt ,rfD,.,
b~
~
w
V.
~ V:
~ r~'+~
~
C ~
,.,,
v
bca 1/bca 2 6/7 7 7 7 141 i G ]6 ?bca 2 ?bca 2
Bladrammenas voor'aar Laatheid blaei(Ib Snelheid rondbedekkin (b Her roei na maaien (hin Totaalscore lb + gb + }~~ BCA resistentie
B B B B B
Bladrammepas na'aar Laatheid bioei (lb) Snelheid ondbedekkin Totaalscore lb + g~ BCA resistentie Alternaria
bca 1/bca 2 B 6/7 7 B ` ` 7'• 7 B l4/l6 16 B ybea 2 >bca 2 B
Aarda SGA
b
bca 1/bca 2 b.5/7 6.5/7 6 G S/6 6 20/2 I 22 ?bca? ?bca 2
V:
rt e~'~h
5/6 6 — ~-
N .e O
Argumentatie%pmerkingen
~
,~ v
siren ere norm voor bca-2 dan vaor Uca-1 iassen 5/6 G — >bca 2 >_bca 2 betekent minirnaal bca 2 schimmel; soil-/seeclborne; bet~•eft andere soorten dan o aarda el, ui en suikerbiet strengere norm voor bca-2 dan voor bca-1 i•assen
5.5/6 54/5
5.5/6 5 ~!/5
--
>_bca 2
5/G G,
5/6 b'
— •-_
?bca 2
stren ere norm voor bca-2 dan voor bca-1 rassei~
schimmel; soil-/seedborne;
elan Cm
Phytophthora
A
Virusziei
A B
Am (aardappelcysteaaltje)
B
Sni - en korretmaYs Stevi held stengelrot(Fusarium)
B A/C
builenbrand (Ustilago)
B
Index
B
<st.ras
<st.ras glycoalkalo~den zijn toxiscl~ voor de inens Standaardras afhankelijlc van ebruil:(zelm/cons). –_. ot~myceet; air-/splashborne; verordenin HPA om vers reidin to en to aan S ~tii — schim~nel; soilborne; uazantaineziekte / regel evin HPA nematode; regelgeving PD
5 e~an4)
b 5,75
> 100`
S.5 4
6 6
5 6
?97 .
> 97
>_ gg ~ 97
5 6 > 88 > 97
schiminel; seed/soillairbarne; overleeft in de grond en ap gewasresten; produaeert toxine DON; tast ook raan ewassen aan Schimmel; komt sporadisch voor; overleeft in de bodem.
B,o assays stevi held sten elrat(Fusarium dro astof ehalte dro estofo bren st
B A/C B 8
Suikerbieten Financi~le o bren st
B
> 100
>97
Clchorei Financi~le o bren st
B
>100
>97
Rvp 18 januari 2008
blz. b
'~'oelichtiaag lbflj de Label
Kolom 1(Gewas/eigenschap) De genoem:de gewassen zijn dze gewassen waarvoor op dit moment CGO woxdt uitgevoer d. De eigenschappen die in de tabel worden beschreven, zijn eigenscl~appen die binrien het CGO worden waargenomen. De index is de index die wordt gehanteerd voor opnar~e op de Aanbevelende rassenlijst znet het gemiddelde van de A en N rassen als referentie. Sommige gewasgroepen (graven en vlas) hanteren 0 in plaats van I00 als referentiewaarde voor de index. Kalom 2(Soon eigensc~ap} De eigenschappen zijn ingedeeld in de categorieen zoals in de voorafgaande tekst beschreve n: A = belang voor de teelt in algemene zin (inclusief milieu} B = riszco voor de teler Can = risico voor de cansuinent(mens) Cd = risico voor de consuinent {dier) Kolom 3(Aanbeveiende rassenlijst CSAR) Minimuinnorznen die Binds 2Q06 door CSAR worden gehanteerd vaor opname op de Aanbevelende rassenlijst; Ko[om 4(Nationale Rassenlijst Rassenlijstcie.) Minimumnaz7nen die tot 2006 door de Rassenlijstconnn~issie werden gehanteeid voor opname op de Nationale lijst (bron: "Criieria voor de opnam.e van nieuwe rassen op de Nationale Rassenlijst voor landbouwgewassen" van de Comznissie voor de Saanenstelling van de Rassenlijst voor Landbouwgewassen, 1992); Kolom g (Na~yonale lijst — voors~el P~antum) Minimuinnormen die door Plantum zijn voorgesteld voor apnaixy.e op de Nationale lijst(bron: brief{20071592) van Plantum aan de Raad voor plas~tenrassen d.d. 8 mei 2007 en eerste voorstel Piantum vary februari 2Q07); Kolom 6(Nationale Lijst — Rvp} Minimumnormen dze door de Raad voor piantenrassezl op 18 januari 2Q08 zijn vastgesteld voor opname op de Nationale Rassenlijst. De venneIde normen zijn de afgerande waaxde~l. De {hete en halve) cijfers worden afgexond volgens de regels die warden gehanteerd bij de vaststeiling van de Rassenlijstcijfers. Terminologie Airborne verspreiding door de lucht Splashborne verspreiding door druppels (spatten) Seedborne verspreiding met het zaad Soiibarne verspreiding via grond/ stoppel~•esten Bca-1: Bca-2:
rassen met een pf/pi waarde < 0,1 (d.w.z. > 90% van de aaltjespopulatie wordt afgebroken)in de toets op resistentie tegen bietencysteaaltjes. rassen met een pf/pi waarde tussen 0,1 en 0,3 (d.w.z. minimaal 70 %van de aaltjespolulatie wordt a:Fgebroken) in de toets op bietencysteaaltjesreszstentie.
Rvp 18 januari 2008
blz.7