Militair-Historische Leeswijzer Afghanistan Nederlands Instituut voor Militaire Historie
1
ALGEMEEN
* Afghanistan. Een geschiedenis/Willem Vogelsang (Amsterdam/Leuven, 2002) ISBN 905460-073-X. Voor wie naar Afghanistan vertrekt en nog weinig van dit land afweet, zou dit boek verplichte kost moeten zijn. Vogelsang biedt een eerste kennismaking met het land, dat in zowel letterlijk als figuurlijk opzicht tamelijk ontoegankelijk is. Het boek valt in drie delen uiteen. In het eerste deel behandelt de auteur de geografie van Afghanistan, het klimaat, de infrastructuur, de flora en fauna en nog een aantal andere aspecten. Tevens geeft hij enig inzicht in de bevolkingssamenstelling van het land, dat met recht een etnische lappendeken wordt genoemd, terwijl ook een uiteenzetting over de islam wordt gegeven. Het tweede deel schetst het vroege verleden van Afghanistan en het derde deel de moderne geschiedenis tot en met de val van de Taliban. Hoewel oorlog en gewelddadige machtswisselingen de belangrijkste thema’s zijn, heeft de auteur ook oog voor luchtige details. Zo legt hij uit wat de Nederlandse uitdrukking ‘ammehoela’ met Afghanistan te maken heeft. Wie Afghanistan. Een geschiedenis tot zich heeft genomen, zal beter dan voorheen in staat zijn de actuele ontwikkelingen in dit straatarme land te begrijpen en in een historisch kader te plaatsen. Wil men na lezing wat meer de diepte in, dan kan men onder meer terecht bij de omvangrijkere studie die Vogelsang in 2002 in het Engels publiceerde, getiteld The Afghans (Oxford, 2002) ISBN 0-631-19841-5.
** Afghanistan. A short history of its people and politics/Martin Ewans (New York, 2002) ISBN 0-06-050508-7. Om snel enig inzicht te verkrijgen in de politieke en militaire geschiedenis van Afghanistan (vanaf de oudheid, maar met de nadruk op de laatste eeuw) kan men te rade gaan bij het boek Afghanistan. A short history of its people and politics van de Britse diplomaat Martin Ewans. Terloops wordt de lezer ook behoorlijk wat wijzer over de Afghanen zelf en over hun cultuur. Het boek vertelt hoe Afghanistan in de negentiende eeuw tot wasdom kwam tussen de hamer en het aambeeld van respectievelijk de Britse en Russische koloniale rijken, zich in de twintigste eeuw tot onafhankelijke staat ontwikkelde en uiteindelijk tot slagveld werd van zowel de Koude als de Lange Oorlog. Wees voorbereid – maar die waarschuwing geldt ook andere publicaties in deze leeswijzer – op een vloedgolf aan feiten en namen. Omdat de geschiedenis van Afghanistan nu eenmaal complex is, is het betoog van Ewans over ‘een van de gevaarlijkste broedplaatsen van het mondiale terrorisme’ soms wat taai, maar vervelen doet het nooit. Het boek biedt een heldere kijk op de problemen die zich in het verleden hebben voorgedaan bij eerdere pogingen in Afghanistan (iets van) een nationale eenheid te creëren en de maatschappij te moderniseren. Zo is het hoofdstuk over het hervormingsprogramma van Amanoellah Khan, die in 1919 aan de macht kwam, niet zonder actuele betekenis.
** Afghanistan: the mirage of peace/Chris Johnson en Jolyon Leslie (Londen, 2004) ISBN 1-84277-377-1. Afghanistan lijkt op het eerste gezicht met succes de weg te zijn ingeslagen van economische wederopbouw, democratie en gelijkberechtiging van vrouwen. Nader onderzoek, zo stellen de auteurs, leert ons echter dat er slechts van een dunne laag liberaaldemocratische vernieuwing sprake is. De wederopbouw beperkt zich tot Kabul, terwijl de gelijkberechtiging van vrouwen nog nauwelijks van de grond komt. Afghanistan is in essentie een narco-staat die door ‘warlords’ wordt geleid. Zoals de titel van het boek al suggereert, lijkt duurzame vrede in dit land nog ver weg. De auteurs, die daar tezamen zo'n twintig jaar
2
als ontwikkelingswerker actief zijn geweest, beargumenteren op overtuigende wijze dat er te veel door een westerse bril naar het land wordt gekeken. Johnson en Leslie schetsen een indringend beeld van de Afghaanse maatschappij en cultuur. Zij ijveren ervoor het land toch vooral vanuit zijn sociale, culturele en historische context te beschouwen. Het boek bevat daarnaast veel praktische tips en raadgevingen voor westerlingen die in Afghanistan werkzaam zijn, maar het biedt geen kant-en-klare oplossingen voor de daar heersende problemen. Afghanistan: the mirage of peace is een aanrader – om niet te zeggen een must – voor eenieder die het Nederlandse beleid ten aanzien van Afghanistan gestalte geeft of uitvoert.
** Afghanistan and Central Asia: a modern history/Martin McCauley (Londen, 2002) ISBN 0-582-50614-X. Dit boek, dat deels over Afghanistan gaat, is vooral de moeite waard omdat het een overzicht biedt van de geschiedenis van Centraal-Azië, met de nadruk op de recente periode. Dit gebied, dat tot aan het einde van de Koude Oorlog deel van de Sovjet-Unie uitmaakte, bestaat uit de landen Kazachstan, Kirgizstan, Oezbekistan, Tadzjikistan en Turkmenistan. Vooral de laatste drie landen, die aan Afghanistan grenzen, zijn nauw bij de ontwikkelingen daar betrokken. McCauley laat onder meer zien hoe de Sovjet-Unie vergeefs heeft geprobeerd door een beleid van modernisering en secularisering de invloed van de islam in Centraal-Azië terug te dringen. De vijf genoemde landen, die alle een autocratisch bestuur kennen, zagen zich in de jaren negentig geconfronteerd met de dreiging van het moslimfundamentalisme en de Taliban. Rusland, de Verenigde Staten, China en een kleinere speler als Turkije hebben vooral veel belangstelling voor de enorme olie- en gasvoorraden die zich in deze regio onder de grond bevinden. Deze natuurlijke rijkdommen worden steeds bepalender voor de strategische betekenis van Centraal-Azië. Afghanistan and Central Asia is nogal staccato geschreven, maar het is niettemin een goede introductie in de politieksociale structuur van een gebied dat naar verwachting een belangrijke energieleverancier zal worden.
** Afghanistan. The Labyrinth of violence/Amalendu Misra (Cambridge, 2004) ISBN 07456-3115-0. De publicatie van Misra geeft een overzicht van de vele variabelen die invloed op het conflict in Afghanistan uitoefenen. De auteur beschouwt het land – en hij staat daarin niet alleen – als een schoolvoorbeeld van wat politicologen een ‘failed state’ noemen. Vanzelfsprekend gaat Misra uitvoerig in op de etnische controverses die het land sinds mensenheugenis plagen en er de voornaamste oorzaak van zijn dat zich vooralsnog geen krachtig centraal gezag kon ontwikkelen. De auteur heeft ook oog voor factoren die dikwijls onderbelicht blijven, zoals de desastreuze invloed van de papaverteelt op de interne verhoudingen. Behalve aan de vaak besproken bemoeienis van de grote mogendheden met Afghanistan, besteedt Misra ook aandacht aan minder bekende vormen van internationale wedijver op Afghaanse bodem, zoals de religieuze rivaliteit tussen Saudi-Arabië en Iran. Hoewel hij het negatieve effect van dit soort externe factoren niet miskent, wijt Misra de chronische gewelddadigheid van het sociaal-politieke leven in Afghanistan toch vooral aan de inwendige etnisch-tribale tegenstellingen. Het ontwerpen van een modus vivendi tussen de diverse bevolkingsgroepen is volgens hem een absolute voorwaarde voor het creëren van een veilig en vreedzaam Afghanistan. Zonder de opbouw van een krachtige staat, die pas mogelijk is als etnische verzoening een feit is, is een stabiele toekomst voor dit land onmogelijk. De auteur is niet hoopvol over de kans dat de interne verdeeldheid op korte termijn zal worden overwonnen. Optimisme is bij publicisten die over Afghanistan schrijven, sowieso een schaars goed.
3
* Taliban. Militant islam, oil and fundamentalism in Central Asia/Ahmed Rashid (New Haven/Londen, 2001) ISBN 0-300-08902-3. Als men op zoek is naar een antwoord op de vraag waarom Afghanistan op 11 september 2001 ‘op wrede, tragische wijze een bezoek aan de wereld bracht’, is het boek Taliban van de Pakistaanse journalist Ahmed Rashid een aanrader. Deze verslaggever, die meer dan twintig jaar ervaring in de regio heeft, beschrijft het tijdperk van het Taliban-regime (19942001). Hij vertelt in klare taal hoe de Taliban het land in de jaren negentig grotendeels overnamen, hoe zij strenge islamitische wetgeving invoerden en hoe zij de extremistische terreurbeweging van Osama bin Laden onderdak en een uitvalbasis boden. Rashid maakt inzichtelijk welke elementen het Afghanistan van de Taliban tot een ernstige bedreiging voor de wereldvrede maakten; de burgeroorlog en het aanhoudend etnisch geweld, hongersnood, drugshandel, terroristische activiteiten en, niet te vergeten, het schrikbewind van de extremisten zelf komen aan bod. Rashid beschrijft de opkomst van de Taliban, hun geheimzinnige organisatie, hun ideeën, hun belangrijkste leiders en hij maakt duidelijk hoe zij erin slaagden om zich in het grote internationale machtsspel om olie, gas en handelsroutes een centrale positie te verwerven. Vervolgens ging het met hun invloed bergafwaarts; eind jaren negentig groeiden zij als gevolg van hun extremisme uit tot de paria van de wereld. Bij de Amerikaanse strafexpeditie die volgde op ‘9/11’, werden zij uit het zadel gestoten en uit Kabul verdreven. Van Rashids bekende en veelgeprezen boek bestaat een Nederlandse vertaling: Ahmed Rashid, Taliban (Amsterdam/Antwerpen, 2001) ISBN 90-450-0453-4.
** The Taliban. War and religion in Afghanistan/Peter Marsden (Londen, 2002) ISBN 184277-167-1. In 1994 doken zij plotseling op in de zuidelijke stad Kandahar, de Taliban. Zij waren in het begin niets meer dan een groep religieuze studenten die de mujaheddin wilden bestrijden en daarbij inspiratie uit hun geloof putten. De beweging groeide snel en in de jaren daarna veroverden de Taliban het gehele land en vestigden een radicaal islamitisch bewind. In dit beknopte, maar informatieve boek gaat de Britse arabist Peter Marsden vooral in op de religieuze en maatschappelijke denkbeelden van de Taliban, die voor de buitenwereld veel raadsels bevatten. De Taliban wilden een terugkeer naar de zuivere islam en naar de volledige toepassing van de sharia in het maatschappelijk leven. Dit had vooral gevolgen voor de positie van de vrouw en voor het onderwijs. De auteur plaatst de Taliban in de geschiedenis van radicale islamitische bewegingen en laat tevens zien dat ook Afghaanse tribale waarden en tradities een rol speelden bij de vorming van hun ideeën. Een tweede thema van het boek is de verhouding tussen de Taliban en de rest van de wereld. Door hun radicalisme en hun streven naar isolement, wisten de Taliban zich lange tijd aan invloed van buiten te onttrekken. De auteur bespreekt de relaties tussen de Taliban en de rest van de islamitische wereld (met name Pakistan), maar ook met de Verenigde Naties, de Verenigde Staten, Europa en verschillende non-gouvernementele organisaties die in Afghanistan werkzaam waren. Hij besluit met een kort hoofdstuk over Osama bin Laden. Hoewel het boek helder is geschreven, kunnen de politiek eenzijdige en anti-Amerikaanse visie en toon van de auteur ergernis opwekken.
*** Beyond reconstruction in Afghanistan: lessons from development experience/John D. Montgomery en Dennis A. Rondinelli, eds. (New York/Basingstoke, 2004) ISBN 1-40396511-0. ‘Een toevallig ontstaan iets, op de kaart gezet door de koloniale grote mogendheden. Sommige wetenschappers betwijfelen of het überhaupt ooit een natie is geweest’. Zo omschrijft een van de redacteuren van Beyond reconstruction het land Afghanistan. Het is
4
een ontnuchterende uitspraak, in een tijdperk waarin de wisselwerking tussen falende staten, terrorisme en de noodzaak van ‘nation building’ diplomaten en beleidsmakers sterk bezighoudt. Hoe kan men, zo luidt de prangende vraag, een levensvatbaar centraal gezag opbouwen in een land dat reeds decennialang een dergelijke staats- en bestuursstructuur ontbeert? In deze verhelderende bundel gaan diverse experts in twaalf essays in op de uitdagingen waarmee zij die bij het proces van wederopbouw betrokken zijn, worden geconfronteerd. De auteurs analyseren aan de hand van een keur van historische voorbeelden in onder meer Bosnië, El Salvador en Tadzjikistan, problemen die post-conflict wederopbouw in de weg staan. Ook gaan zij in op de talrijke factoren die van beperkende invloed zijn op de ambitieuze pogingen nieuwe (democratische) staten te creëren. Aan de hand hiervan beoordelen zij de ontwikkelingsplannen voor Afghanistan. In alle bijdragen ligt de nadruk op de interactie tussen de belangen van de diverse binnen- en buitenlandse partijen. Inzicht in de unieke sociale, economische, etnische en politieke factoren van de Afghaanse samenleving staat hierbij voorop, om zo een route te kunnen uitzetten waarlangs de (weder)opbouw van dit land mogelijk zou kunnen zijn.
*** Pakistan and the emergence of islamic militancy in Afghanistan/Rizwan Hussain (Aldershot, 2005) ISBN 0-7546-4434-0. Rizwan Hussain beschrijft vanuit politiek-historisch perspectief de rol die Pakistan heeft gespeeld in de groei van een strijdlustige islam in Afghanistan. Het boek, dat onder meer op interviews is gebaseerd, laat zien hoe Afghaanse islamitische fundamentalisten sinds het midden van de jaren zeventig een plaats op de Pakistaanse politieke agenda kregen. Pakistan streefde sinds zijn onafhankelijkheid in 1947 enerzijds naar een haar welgezind en plooibaar regime in Afghanistan om zo in het geval van een oorlog met India het buurland te gebruiken voor een strategische verdediging in de diepte. Anderzijds maakte de Pakistaanse (militaire) elite handig gebruik van de oorlog in Afghanistan om de aandacht van de problemen in eigen land af te wenden. De complexiteit van de Pakistaans-Afghaanse verhoudingen en de wetenschappelijke benadering van het onderwerp maken dat het boek van de lezer enig doorzettingsvermogen vergt. Desondanks wordt het eenieder die meer wil weten over het ontstaan van het islamitisch fundamentalisme – en het daaraan gelieerde terrorisme – in Zuidwest-Azië van harte aanbevolen. Het zesde hoofdstuk is vooral interessant, omdat het aandacht besteedt aan de hulp en steun die Pakistan in de jaren 1996-2001 aan de Taliban heeft geleverd, terwijl ook de veranderingen in het Pakistaanse beleid jegens de Taliban na 11 september 2001 aan bod komen. Meer in het algemeen, zo luidt de ietwat pessimistische conclusie van de auteur, zijn het steeds in hoge mate invloeden van buitenaf (regionaal en extraregionaal) die het lot van Afghanistan zo onvoorspelbaar maakten en maken.
5
MILITAIRE GESCHIEDENIS
** Afghanistan: a military history from Alexander the Great to the fall of the Taliban/ Stephen Tanner (Cambridge, 2002) ISBN 0-306-81164-2. Dit boek is uniek in die zin dat het als enige een volledig overzicht van de militaire geschiedenis van Afghanistan biedt en een periode van bijna 2.500 jaar beslaat. Tanner, die van huis uit geen Afghanistan-deskundige is, publiceerde dit boek in 2002, toen dit Aziatische land in de Verenigde Staten in het middelpunt van de belangstelling stond. De kracht van het boek is dat het duidelijk laat zien hoe in de loop der eeuwen de strategische betekenis van Afghanistan aan belangrijke veranderingen onderhevig is geweest. De constante factor is het uitermate onherbergzame terrein dat het land zo moeilijk beheersbaar maakt. Tanner beschrijft hoe Afghanistan talrijke malen onder invasies en onder de eigen tribale verdeeldheid te lijden heeft gehad. Vooral de Mongolen en het Sovjet-leger hebben verschrikkelijk huisgehouden. De belangrijkste boodschap van de auteur is dat tot nu toe geen enkel vreemd leger erin is geslaagd Afghanistan permanent te bezetten en volledig onder controle te krijgen. In dit opzicht laat Afghanistan: a military history, dat als eerste introductie tot het rijke militair-historische verleden van dit land prima voldoet, zich lezen als een waarschuwing aan eenieder die Afghanistan van buitenaf zijn wil, hoe goedbedoeld ook, wenst op te leggen.
** The Afghan wars 1839-1919/T.A. Heathcote (Staplehurst, 2003) ISBN 1-86227-200-X. Dit fraai geïllustreerde boek behandelt de Britse oorlogservaring in Afghanistan. Vanaf het begin van de negentiende eeuw tot na de Eerste Wereldoorlog hebben de Britten geprobeerd de Russen, met wie zij in koloniale onmin leefden, buiten Afghanistan te houden. Zo wilden zij voorkomen dat hun voornaamste kolonie, India, extra kosten moest maken voor de beveiliging van haar westgrens. Tweemaal, in 1839-1841 en in 1878-1881, stuurden zij een groot leger naar Afghanistan om er zeker van te zijn dat de emir in Kabul op hun hand bleef. De Britten ervoeren dat, als zij hun leger in kleinere delen opsplitsten, deze zich elk afzonderlijk niet konden handhaven tegenover het Afghaanse leger en gewapende bendes van plaatselijke stammen. Het land was echter te arm en onderontwikkeld om een groot, op één plaats geconcentreerd Brits leger te kunnen voeden en onderhouden. Om logistieke redenen zagen de Britten zich genoodzaakt de kwetsbare verbindingsroutes met India permanent open te houden. Dat was een onmogelijke opdracht, omdat deze aanvoerlijnen over enkele moeilijk te verdedigen bergpassen liepen. De twee Afghaanse oorlogen liepen dan ook op fiasco’s uit. Veel effectiever dan oorlog voeren bleek het de emir met geld en wapens om te kopen. Heathcote beschrijft in geuren en kleuren de Britse oorlogservaringen in een bergland, met een hard klimaat en een arme bevolking die, zo verdeeld als zij was, altijd de krachten wist te bundelen om buitenstaanders te verdrijven.
*** The Soviet-Afghan war: how a superpower fought and lost/Lester W. Grau en Michael A. Gress, eds. (Lawrence, 2002) ISBN 0-7006-1186-X. In de overtuiging dat, mede met het oog op de strijd in Tsjetsjenië, de ervaringen van het sovjet-leger in Afghanistan niet verloren mochten gaan, stelde een schrijverscollectief van Russische officieren een stafstudie samen waarin die ervaringen werden vastgelegd. Onder bovengenoemde titel werd deze in het Engels vertaald en door de twee redacteuren, Grau en Gress, van commentaar voorzien. De studie laat zien hoe het Rode Leger in 1979 totaal onvoorbereid de strijd met de mujaheddin aanging en zich gaande de oorlog met veel vallen en opstaan de tactieken van de contraguerrilla eigen maakte. The Soviet-Afghan war bevat een schat aan gegevens over bijvoorbeeld hinderlagen, raids, ‘block and sweep’-operaties,
6
konvooibegeleiding, vuur- en gevechtssteun en luchtmobiel optreden, terwijl ook de effectiviteit van tal van wapensystemen wordt besproken. Dat de resultaten van het Russische leerproces uiteindelijk tegenvielen, blijft in deze studie wat onderbelicht, terwijl er ook weinig of geen aandacht is voor de extreem-gruwelijke kanten van deze oorlog. Samen met de kritische kanttekeningen van Grau en Gress, die juist wel oog hebben voor wat men wel ‘the sharp end of war’ noemt, levert deze studie niettemin boeiende lectuur op. Vooral de vele voorbeelden uit de harde praktijk spreken tot de verbeelding. Zo ook het Russische onvermogen om betrouwbare inlichtingen over hun tegenstanders te vergaren. Voor wie meer wil weten over met name de tactische aspecten van de strijd tussen de sovjets en de mujaheddin, zijn ook de twee volgende titels interessant.
** The bear went over the mountain. Soviet combat tactics in Afghanistan/Lester W. Grau, ed. (Londen/Portland, 1998) ISBN 0-7146-4413-7. Grau, een gepensioneerd luitenant-kolonel van het Amerikaanse leger, is een kenner van de sovjet-strijdkrachten en hun tactisch en operationeel optreden. Dit door hem uitgegeven boek gaat nader in op de strijdwijzen die door de Russen in Afghanistan tegen de mujaheddin zijn toegepast. Het bestaat uit een verzameling ‘vignettes’ ofwel leerrijke praktijkvoorbeelden die zijn opgetekend door student-officieren van de Frunze militaire academie, die hiervoor uit hun eigen Afghanistan-ervaring hebben geput. Tezamen vormen deze grepen uit de praktijk, die door de staf van de academie van commentaar zijn voorzien, een soort van tactisch handboek voor de strijd tegen een guerrillamacht in woestijn- en bergachtig terrein. Grau heeft deze ‘vignettes’ in het Engels vertaald, aangevuld met waardevolle kanttekeningen en vervolgens uitgegeven. The bear went over the mountain biedt geen doorlopend verhaal. Het heeft veeleer het karakter van een ‘series of snapshots’ van commandanten in actie op pelotons- tot en met bataljonsniveau. Eén van de punten die opvallen, is hoe weinig baat de Russen van hun technologische voorsprong hebben gehad. Ronduit schokkend en tekenend voor de slechte staat van de geneeskundige verzorging in het sovjet-leger is de vaststelling van Grau dat van de 469.685 ‘casualties’ die dit leger in Afghanistan te betreuren had, er 415.932 aan ziektes zoals tyfus, malaria en hepatitis te wijten waren. Het vele kaartmateriaal dat in het boek wordt gebruikt, is eenvoudig doch instructief.
** Afghan guerrilla warfare. In the words of the Mujahideen fighters/Ali Ahmad Jalali en Lester W. Grau (St. Paul, 2001) ISBN 0-7603-1322-9. Het gaat hier om de tegenhanger van The bear went over the mountain. Evenals bovengenoemde publicatie bestaat ook dit boek, dat al eerder onder de titel The other side of the mountain. Mujahideen tactics in the Soviet-Afghan war is uitgegeven, uit een groot aantal ‘vignettes’, ditmaal vanuit het gezichtspunt van de mujaheddin. Grau en zijn medeauteur Ali Ahmad Jalali, die in de jaren tachtig een belangrijke functie in deze losse Afghaanse strijdmacht vervulde, hebben gebruik gemaakt van (gevechts)verslagen die uit de mond van tal van Afghaanse strijders zijn opgetekend. De vraag die als een rode draad door dit boek loopt, is: hoe is het mogelijk dat de mujaheddin erin zijn geslaagd de strijd tegen het numeriek superieure en veel beter bewapende sovjet-leger vol te houden en die bezettingsmacht uiteindelijk tot een smadelijke aftocht te dwingen? De auteurs dragen hiervoor een veelheid van meer en minder voor de hand liggende oorzaken aan, zoals bijvoorbeeld het bergachtige terrein en de grote sneuvelbereidheid van de Afghaanse guerrilla’s, alsmede het feit dat deze strijders slechts zelden een lonend doel voor de ogenschijnlijk overmachtige artillerie en luchtmacht van de sovjets vormden. In Afghan guerrilla warfare worden ook de zwakke punten van de mujaheddin onder de loep genomen, zoals haar interne verdeeldheid en het daaraan gerelateerde onvermogen tactische successen uit te buiten. Dit boek, dat op initiatief van de Amerikaanse krijgsmacht is
7
uitgegeven, moet dienen om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop een guerrillamacht het best kan worden bestreden.
** Afghanistan-The bear trap. The defeat of a superpower/Mohammed Yousaf en Mark Adkin (Barnsley, 1992; editie 2001) ISBN 0-85052-860-7. De Pakistaanse brigadegeneraal Mohammed Yousaf was in de jaren tachtig hoofd van het Afghaanse bureau van de Interservice Intelligence (ISI), de Pakistaanse inlichtingendienst. In die hoedanigheid fungeerde hij als de ‘mastermind’ van de militaire hulp die Pakistan aan de mujaheddin bood in haar strijd tegen de Sovjet-Unie. Hij was er verantwoordelijk voor dat er duizenden tonnen aan wapens – gefinancierd door de Saudi’s en de CIA – naar Afghanistan werden gesluisd. In dit boek heeft Yousaf zijn herinneringen aan die tijd en die werkzaamheden vastgelegd. Medeauteur Adkin, een oud-majoor van het Britse leger, heeft hem geholpen zijn verhaal zo coherent mogelijk aan het papier toe te vertrouwen. The bear trap is een boeiend verslag van de wijze waarop Pakistan en de Verenigde Staten heimelijk controle uitoefenden op een van de grootste guerrilla-oorlogen van de twintigste eeuw en ertoe bijdroegen dat ook de Sovjet-Unie haar eigen ‘Vietnam’ beleefde. Het boek bevat veel interessante feiten en observaties. Zo ervoeren de Pakistaanse autoriteiten volgens Yousaf de Verenigde Staten, ondanks de overvloedige hulp die dit land verstrekte, als een kortzichtige en onbetrouwbare bondgenoot. Uit het boek komt ook duidelijk naar voren dat het geen sinecure is om met Afghaanse krijgsheren samen te werken.
** Ghost wars: The secret history of the CIA, Afghanistan, and bin Laden, from the Soviet invasion to September 10, 2001/Steve Coll (New York, 2001) ISBN 1-59420-007-6. ‘For God's sake, you are financing your own assassins.’ Dit citaat uit Ghost Wars vat de strekking van het boek kernachtig samen. Het vertelt over de heimelijke steun van de CIA, de Saudische en de Pakistaanse inlichtingendienst aan de islamitische jihad tegen de sovjets in Afghanistan, en de gevolgen van die steun voor de opkomst van radicale islamieten zoals Hekmatiyar, de Taliban en Osama bin Laden. Coll is een geboren en gedreven verteller en dat maakt Ghost wars tot een lijvig boekwerk. Het is niettemin een aanrader, juist omdat het meer biedt dan een beschrijving van de handel en wandel van de CIA. Het zorgvuldig geannoteerde boek bestrijkt de gehele regio van Saudi-Arabië tot Pakistan, laat zien wie Al Qa’ida en Osama bin Laden steunden, bespreekt de gecompliceerde verhouding tussen Bin Laden en de Saudi’s en verduidelijkt de voortdurende strijd tussen de CIA, het Witte Huis en de belangrijkste bondgenoten over het te voeren beleid. Coll heeft gedurende de twaalf jaar dat hij aan het boek werkte, tientallen overheidsfunctionarissen, geheim agenten en hun bazen uit Saudi-Arabië, Pakistan, Rusland en Amerika geïnterviewd en een groot aantal vertrouwelijke documenten ingezien. Het zijn echter niet alleen de onthullingen die het boek zo boeiend maken, maar ook de wijze waarop het de complexe Afghaanse situatie inzichtelijk maakt. Ghost wars leest bij vlagen als een spannend jongensboek. Coll verliest de objectiviteit echter niet uit het oog.
* Charlie Wilson’s war. The extraordinary story of how the wildest man in Congress and a rogue CIA agent changed the history of our times/George Crile (New York, 2003) ISBN 0-8021-4124-2. Dit opmerkelijke boek sluit nauw aan bij Ghost wars. Het beschrijft hoe één man, een Democratisch Congreslid uit Texas, genaamd Charles Wilson, vrijwel eigenhandig de grootscheepse en honderden miljoenen dollars kostende CIA-operatie om de mujaheddin in haar strijd tegen de Sovjet-Unie te steunen, in gang zette. Dit alles gebeurde aanvankelijk zonder duidelijke toestemming van het Witte Huis. Wilson maakte slim gebruik van zijn
8
machtspositie als lid van het invloedrijke Defense Appropriations Committee van het Congres om de benodigde gelden los te weken. Hij was een krachtig stimulator van de ontwikkeling van een draagbare luchtdoelraket (de Stinger), omdat hij de Afghaanse strijders een wapen in handen wilde geven waarmee zij de Russische gevechtshelikopters konden bestrijden. Het relaas van Crile zit vol met karakters die zo uit een spionageroman lijken te zijn weggelopen. Wilson zelf is een rokkenjagende drinkebroer, terwijl zijn CIA-kompaan Avrakotos een rauwdouwer is die voortdurend met zijn in dure pakken gestoken bovenbazen overhoop ligt. Het is fascinerend om te lezen hoe het Congres, dat zich toentertijd nauwelijks met Afghanistan bezig hield, Charlie zijn eigen oorlog liet voeren. Voor Crile staat vast dat zijn markante hoofdpersoon een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de ineenstorting van het sovjet-rijk en daarmee aan het einde van de Koude Oorlog. Heeft hij gelijk? Oordeelt u zelf maar. Er is een Nederlandse vertaling op de markt: George Crile, De geheime oorlog van Charlie Wilson. Hoe een Amerikaans Congreslid de Russen uit Afghanistan verjaagde (Utrecht, 2004) ISBN 90-229-8842-2.
9
COUNTER-INSURGENCY
*** Resisting rebellion. The history and politics of counterinsurgency/Anthony James Joes (Lexington, 2004) ISBN 0-8131-2339-9. De auteur laat zien dat ‘insurgency’ en dus ook de bestrijding ervan niet slechts een modern fenomeen is. Hij analyseert diverse conflicten, waaronder de guerrilla tegen Britse troepen tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1776-1784), en laat zien waarom sommige campagnes succesvol waren en andere niet. Om een opstand te kunnen bestrijden dient men zich te realiseren dat het gaat om een politiek probleem dat ook om politieke oplossingen vraagt, stelt Joes. In de negentiende en twintigste eeuw hebben de meeste grote mogendheden, waaronder ook de VS, met de bestrijding van guerrilla’s te maken gehad. Desondanks kreeg dit onderwerp volgens hem zowel intellectueel-wetenschappelijk als politiek gezien onvoldoende aandacht. Ook de diverse legers, en dat geldt zeker voor de Amerikaanse strijdkrachten, vergaten hun ervaringen liefst zo snel mogelijk. Het langdurig en geduldig bestrijden van ‘insurgents’ staat immers haaks op de Amerikaanse militaire traditie van ‘the exercise of maximum violence for swift results’. Gezien de conflicten waar de VS bij betrokken is, is er een bekering nodig tot een aanpak van geduld, behoedzaamheid en een strikte beperking van het gebruik van geweld. Hoewel het boek in 2004 verscheen, komt de huidige strijd in Afghanistan en Irak slechts zijdelings aan bod. De geanalyseerde conflicten en de beschrijving van de noodzakelijke aanpak laten duidelijk zien welke manier van toekomstig optreden van de Amerikaanse strijdkrachten de auteur voor ogen staat. Door de wetenschappelijke aanpak en de meer algemene en abstracte beschrijving van het fenomeen ‘counter-insurgency’ vormt deze publicatie een lezenswaardige aanvulling op de Nederlandse Landmacht Doctrinepublicatie II deel C : gevechtsoperaties tegen een irregulier optredende tegenstander (Den Haag, 2003) ISBN 90-808409-1-2.
** The counter-insurgency manual. Tactics of the anti-guerrilla professionals/Leroy Thompson (Londen, 2002) ISBN 1-85367-502-4. Volgens de auteur wordt ‘counter-insurgency’ in hoog tempo een van de belangrijkste vormen van het optreden van (westerse) veiligheidsdiensten, politie en strijdkrachten. Het is daarom van groot belang de in te zetten eenheden te doordringen van het belangrijkste aspect van deze manier van vechten: het winnen van ‘the hearts and minds’ van de lokale bevolking. Slechts in het uiterste geval mag geweld worden gebruikt en dan alleen door zeer goed getrainde speciale eenheden. Het inzetten van onvoldoende getrainde en ongemotiveerde troepen leidt slechts tot excessen die de tegenstander in de kaart spelen. De schrijver behandelt de politieke en maatschappelijke achtergronden van guerrillaoorlogen en de algemene manier van optreden van de bestrijders van de ‘opstandelingen’. Daarnaast schenkt hij aandacht aan het daadwerkelijke optreden van ‘counter-insurgency’ eenheden in het veld. Dit is het meer praktische deel van het boek. Juist dit deel maakt, zeker door de vele historische voorbeelden en de gebruikte heldere schetsen, de publicatie het lezen waard. Niet dat alle opmerkingen en aanbevelingen (volledig) nieuw zijn, maar de zaken worden wel op een toegankelijke en overzichtelijke manier gepresenteerd. Dit laat onverlet dat het moeilijkste aspect, de toepassing ervan in de praktijk, alleen mogelijk is na veel en langdurig trainen en oefenen. Hoewel het boek niet over de huidige strijd in Afghanistan gaat, verdient het wel een plaats op deze leeslijst. De algemene suggesties zijn, zeker wanneer de ‘gebruikers’ rekening houden met de lokale omstandigheden, toepasbaar bij (de meeste) ‘counter-insurgency’ operaties.
10
** From revolution to apocalypse. Insurgency and terrorism/Bard E. O’Neill (Washington DC, 1990; editie 2005) ISBN 1-57488-172-8. Dit handboek-achtige werk biedt de lezer een goede, systematische en comparatieve introductie tot de wereld van ‘insurgency’ en ‘counter-insurgency’. De auteur, die werkzaam is bij het Amerikaanse National War College, geeft tal van praktijkvoorbeelden die inzicht bieden in de strategie, de tactiek, de organisatiestructuren, de wapens en de motivatie van guerrillagroepen, terroristische cellen of andersoortige verbanden die irreguliere strijdwijzen hanteren. Het boek dateert van 1990. Het is evenwel aan te bevelen gebruik te maken van de herziene druk uit 2005, omdat deze is aangevuld met veel recente voorbeelden uit onder meer Irak en Afghanistan. Het belangrijkste punt dat O’Neill wil maken is dat degene die bij het uitvoeren van een ‘counter-insurgency’ operatie verzuimt de vijand volledig te doorgronden, er niet in zal slagen hem de baas te worden. Dit boek laat zich lezen als een handleiding voor het toepassen van een dergelijke analyse.Het verdient aanbeveling om als aanvulling op From revolution to apocalypse te lezen: David Kilcullen, Twenty-eight articles. Fundamentals of company-level counterinsurgency (2006) te raadplegen op internet: http://www.d-n-i.net/fcs/pdf/kilcullen_28_articles.pdf
** Tactics of the crescent moon. Militant muslim combat methods/H. John Poole (Emerald Isle, 2004) ISBN 0-9638695-7-4. De auteur stelt zich de vraag hoe het toch mogelijk is dat moslimstrijders, hoewel slechts lichtbewapend, in staat waren de Israëlische en Russische ‘state of the art’ legers, uitgerust met tanks, artillerie en vliegtuigen, te weerstaan of zelfs te verslaan. Om hier het antwoord op te vinden, staat hij stil bij het culturele verschil in opvatting over oorlogvoering tussen ‘het Westen’ en ‘het Oosten’. Oosterse legers prefereren van oudsher het gebruik van hinderlagen, schijnbewegingen, ‘list en bedrog’, de inzet van (huur)moordenaars en het vermijden van reguliere veldslagen. Westerse legers die werden geconfronteerd met deze methoden, beschouwden hun tegenstanders vaak als laf en onderschatten hun vaardigheden. Hierdoor lieten en laten zij zich regelmatig verrassen. De genoemde gebruiken vormen namelijk ook nu nog de basis voor de strijdwijzen van moslimstrijders. Aan de hand van het optreden en vooral het lerend vermogen van de diverse strijdgroepen analyseert Poole de gehanteerde tactieken. Daarna gaat hij in op de manier waarop westers georiënteerde legers hiertegen het best kunnen optreden. Het boek is geschreven vanuit het Amerikaanse perspectief, zowel wat betreft de onderkende dreigingen als de minder sterke kanten van de eigen wijze van optreden. De conclusies en aanbevelingen passen dan ook geheel binnen die nationale context. Toch is het goed na te gaan of ook het Nederlandse en andere West-Europese legers uit de conclusies lering kunnen trekken.
** Airpower in small wars. Fighting insurgents and terrorists/James S. Corum en Wray R. Johnson (Lawrence, 2003) ISBN 0-7006-1240-8. De Amerikaanse luchtstrijdkrachten speelden een belangrijke rol bij het succesrijke offensief van de Noordelijke Alliantie (oktober – november 2001) in Afghanistan. De precieze vuurkracht van het luchtwapen brak de wil om te vechten van de Taliban-strijders, waarna het regime ineenstortte. Dit succes van de luchtstrijdkrachten komt weliswaar niet aan bod in Airpower in small wars, maar het boek geeft wel een goed inzicht in ‘aanbevolen’ gebruik van ‘airpower’. De auteurs beschrijven de rol die luchtstrijdkrachten vervulden vanaf ongeveer 1919 tot 2003 tijdens koloniale oorlogen en het bestrijden van ‘opstandelingen’. Zij besteden onder meer aandacht aan de pogingen van de Britten om vanuit de lucht, dus ‘goedkoop’, hun omvangrijke koloniale gebieden in het Midden-Oosten te beheersen, aan de geleverde luchtsteun tijdens de Vietnam-oorlog en aan de oorlogen in Jemen (1962-1967), Afghanistan (1979 – 1989) en Libanon (1982). Op grond van deze casestudies trekken de auteurs elf
11
interessante conclusies over het gebruik van luchtstrijdkrachten tijdens ‘counter-insurgency’ operaties en kleinschalige conflicten. Het is de moeite waard om te lezen hoe aan de hand van de beschreven en uitgewerkte voorbeelden zij deze conclusies onderbouwen.
12
MILITAIRE OPERATIES NA ‘9/11’
** Terrorism, Afghanistan, and America’s new way of war/Norman Friedman (Annapolis, 2003) ISBN 1-59114-290-3. Al in 2003 zette de Amerikaanse defensie-analist Norman Friedman de gebeurtenissen van ‘9/11’ en daarna in een breed strategisch perspectief. Wie voerden de aanvallen uit? Waarom? Waar komt de haat in de islamitische wereld tegen het Westen in het algemeen en de Verenigde Staten in het bijzonder vandaan? Hoe beantwoord je deze dreiging? Hoe definieer je een ‘oorlog tegen het terrorisme’? Wat doe je met staten die het terrorisme sponsoren? Friedman koppelt deze strategische vraagstukken over de nieuwe mondiale veiligheidssituatie knap aan recente militaire veranderingen in de Verenigde Staten, zoals de modernisering van het luchtwapen, de ontwikkeling van het concept van ‘network-centric warfare’ en het toegenomen belang van ‘special forces’. Afghanistan blijft tegelijkertijd door het gehele boek de centrale casestudie. Op het einde kijkt Friedman ook voorbij het Afghaanse slagveld naar de toekomst en geeft hij drie benaderingen om de ‘oorlog tegen het terrorisme’ te verbreden en te verdiepen. Jammer is daarbij dat het boek is geschreven ten tijde van de Irak-oorlog van 2003, en dat de ‘lessons learned’ van dit conflict daardoor nauwelijks in de analyse zijn verdisconteerd. Laat staan dat het nut en de noodzaak van deze politiek-strategische verbreding van de ‘oorlog tegen het terrorisme’ grondig ter discussie wordt gesteld.
* Not a good day to die. The untold story of Operation Anaconda/Sean Naylor (New York, 2005) ISBN 0-425-19609-7. Op basis van geschreven bronnen, interviews met een groot aantal betrokkenen en zijn eigen ervaringen als ‘embedded’ journalist tijdens operatie Anaconda, geeft Naylor een indringend verslag van de aanloop naar en het verloop van deze operatie in maart 2002. Terwijl de Amerikanen bij eerdere operaties in Afghanistan de strijd op de grond vrijwel geheel aan ‘special forces’ en Afghaanse milities overlieten, zetten zij tijdens Anaconda ook een groot aantal reguliere grondtroepen in. Met de operatie hoopte de Amerikaanse legerleiding de in het Shahikot-gebergte verschanste Al Qa’ida-strijders een vernietigende slag toe te brengen. Daarin slaagde zij slechts gedeeltelijk. De Amerikanen maakten de fout de aantallen, de bewapening en de motivatie van de Al Qa’ida-strijders te onderschatten, terwijl de onderlinge coördinatie tussen de diverse onderdelen van de AmerikaansAfghaanse strijdmacht veel te wensen overliet. Naylors verdienste is dat hij de besluitvorming en uitvoering van de operatie genadeloos – zij het soms te genadeloos – onder het mes neemt en bovendien de altijd met een waas van geheimzinnigheid omgeven inzet van de ‘special forces’ duidelijk uit de doeken doet. Zijn bewondering voor de individuele Amerikaanse militair is groot, maar zeker niet kritiekloos. Daar staat tegenover dat hij frequent op (weinig relevante) details inzoomt en mede daardoor veel pagina’s nodig heeft om zijn verhaal te vertellen. De afwikkeling van de strijd na de eerste paar dagen doet Naylor daarentegen in slechts enkele pagina’s af. De pakkende tekst op de kaft vat het boek goed samen: ‘chaos and courage in the mountains of Afghanistan’.
* First In. An insider’s account of how the CIA spearheaded the war on terror in Afghanistan/Gary C. Schroen (New York, 2005) ISBN 0-89141-872-5. Op 26 september 2001, slechts twee weken na de aanslagen op het World Trade Center en het Pentagon, landde een team van CIA-agenten met de codenaam Jawbreaker in NoordAfghanistan. Vlak voor zijn pensioen kreeg de 59-jarige Gary C. Schroen de opdracht van de CIA een team samen te stellen en af te reizen naar de Pandjsjir-vallei. Als voormalig CIA-
13
afdelingshoofd in Islamabad had hij in de tweede helft van de jaren negentig reeds contact met de opponenten van de Taliban. Nu moest Schroen de volledige medewerking van de Noordelijke Alliantie in de strijd tegen de Taliban en het Al Qa’ida-netwerk zien te verkrijgen. Daarnaast was hij ook medeverantwoordelijk voor de ontplooiing van de eerste Amerikaanse ‘special forces’ in Afghanistan. First In beschrijft op boeiende wijze de inzet van Jawbreaker en de problemen waarmee het team werd geconfronteerd. Met name de voortdurende discussies met Washington over de te volgen strategie en het onderlinge wantrouwen tussen de commandanten van de Noordelijke Alliantie zorgden voor veel frustratie bij Schroen en zijn teamleden. De Publications Review Board (PRB) van de CIA noemde het boek terecht ‘the most detailed account of a CIA field operation’.
* Jawbreaker: the attack on Bin Laden and Al-Qaeda. A personal account by the CIA’s key field commander/Gary Berntsen en Ralph Pezzullo (New York, 2005) ISBN 0-30723740-0. Gary Berntsen was een ervaren medewerker van het Directoraat Operaties van de CIA. Na 11 september 2001 meldde hij zich onmiddellijk aan om actief aan de strijd tegen Al Qa’ida deel te nemen. In oktober vertrok hij naar Afghanistan om de leiding over te nemen van de Jawbreaker missie bij de Noordelijke Alliantie (NA), de bondgenoot van de Amerikanen in de strijd tegen de Taliban en Al Qa’ida. Gesteund door de leiding van de CIA, kreeg hij grote vrijheid van handelen. Met zijn kleine team slaagde hij erin, voor lokale omstandigheden, goede relaties met de Afghaanse leiders van de NA op te bouwen. Toen in november 2001 het Taliban-verzet instortte, trok hij met de legers van de NA Kabul binnen. Vervolgens concentreerde hij zich op het opsporen van leiders en leden van Al Qa’ida. Berntsen geeft een helder beeld van de zeer praktische manier waarop de verschillende Amerikaanse diensten en organisaties op lokaal niveau samenwerkten. Zij hielden zich verre van de, ook tijdens de oorlog voortgezette, bureaucratische (prestige)gevechten. Ook laat hij zien dat (vrijwel) alle Afghaanse leiders voor het juiste bedrag bereid waren van partij te wisselen. De echte ‘overlevers’ bleken daarbij zeer vaardig in het bepalen van het juiste moment. Na zijn terugkeer uit Afghanistan nam Berntsen ontslag bij de CIA en schreef samen met Pezzullo Jawbreaker. Hij stuurde het manuscript ter controle aan de publicatiedienst van zijn voormalige werkgever. Hoewel hij terughoudend was met het herkenbaar noemen van namen en gebeurtenissen, moest hij via de rechter de vrijgave van het manuscript afdwingen. De hand van de CIA-censor is via zwarte balkjes duidelijk zichtbaar gemaakt.Van dit boek verscheen een Nederlandse vertaling: Gary Berntsen en Ralph Pezzullo, Jawbreaker. De aanval op Bin Laden en al-Qaida. Het verslag van de CIA-bevelhebber in Afghanistan (Amsterdam, 2006) ISBN 90-245-5577-9.
** Enduring the Freedom: a rogue historian in Afghanistan/Sean M. Maloney (Dulles, 2005) ISBN 1-57488-953-2. De auteur diende in de jaren negentig van de vorige eeuw als ‘field historian’ bij de in Duitsland gelegerde Canadese eenheden. Sindsdien geeft hij les aan het Royal Military College in Canada. Maloney is van mening dat militaire docenten en wetenschappers een belangrijk deel van hun onderzoek te velde moeten doen. Het boek verhaalt over Maloney's reis naar Afghanistan in maart en april 2003, waar hij achtereenvolgens Kabul en Kandahar aandoet. Als betrokken buitenstaander biedt hij een bijzonder aardige inkijk in het doen en laten van de militairen die deel uitmaken van ISAF en operatie Enduring Freedom. In Kabul trekt hij vooral op met de Duitse Gebirgsjäger, maar ook het Nederlandse Korps Commandotroepen wordt genoemd. In Kandahar gaat hij gedurende de achtdaagse operatie Valiant Strike op pad met een compagnie van de 82nd(US) Airborne Division. Hij laat zien hoe de Amerikanen hun optreden op pelotons- en groepsniveau aan de specifieke Afghaanse omstandigheden hebben aangepast. Een van de ‘lessons learned’ is bijvoorbeeld dat het
14
mogelijk moet zijn op compagniesniveau de inzet van strategische middelen, zoals de B-1B bommenwerper, aan te vragen.
* The hunt for Bin Laden. Task Force Dagger. On the ground with the Special Forces in Afghanistan/Robin Moore (New York, 2003) ISBN 0-375-50861-9. Een van de eerste, goede militair-operationele geschiedenissen van de Amerikaanse oorlog tegen de Taliban en Al Qa’ida (gestart in oktober 2001) is deze publicatie van Robin Moore, die ook het boek Green Berets op zijn naam heeft staan. The hunt for Bin Laden vertelt op spectaculaire wijze ‘hoe weinigen velen versloegen’ in de meest onconventionele oorlog uit de Amerikaanse geschiedenis, die tevens als de aftrap van de wereldwijde oorlog tegen terreur geldt. Moore becijfert dat een paar honderd Amerikaanse ‘groene baretten’ en Britse commando’s met behulp van een superieur luchtwapen het gevecht met tienduizenden geharde strijders van de Taliban en Al Qa’ida aangingen en meer dan dertigduizend van hen vroegtijdig ‘naar het paradijs hielpen’. Het Taliban-regime werd in enkele maanden ten val gebracht. De organisatie van Al Qa’ida werden gevoelige verliezen toegebracht, terwijl de restanten naar Pakistan ontsnapten. Hoe deze in de militaire geschiedenis unieke operatie precies verliep, valt te lezen in dit boek. Moore maakte een heroïsch ‘boots on the ground’verhaal vol actie en drama. Het ambacht van onconventioneel oorlog voeren staat centraal. Hoewel de ondertoon soms erg patriottisch is en de auteur zijn politieke sympathieën niet onder stoelen of banken steekt, is dit boek de moeite van het lezen maar dan waard.
* Hunting Al Qaeda. A take-no-prisoners account of terror, adventure and disillusionment/ [Anonymous] (St Paul, 2005) ISBN-13 978-0-7603-2252-9; ISBN-10 07603-2252-X. Dit boek, dat oorspronkelijk in het Frans is verschenen, beschrijft de ervaringen van Operational Detachment Alpha 2085, roepnaam Beast 85, tijdens zijn verblijf in Afghanistan in 2002. Beast 85 is één van de teams van ‘special forces’ die op zoek (of op jacht) gingen naar strijders van de Taliban en Al Qa’ida. Het team van twaalf man bestond geheel uit reservisten. Hun beschrijving laat zien dat zij op twee fronten moesten strijden om resultaten te kunnen boeken. Zij bevochten gelijktijdig de Afghaanse strijders en de Amerikaanse militaire bureaucratie. Tijdens hun interne strijd moesten zij eerst afrekenen met de vooroordelen van de reguliere ‘special forces’ tegenover ‘parttimers’ of ‘zomerhulpjes’. In de eerste maanden kreeg het team daarom alleen bewakings- en administratieve taken opgedragen. Vervolgens kreeg het te maken met ‘hogere commandanten’ die meer oog hadden voor de eigen loopbaan, het vermijden van risico’s en het voorkomen van eigen slachtoffers. En tot slot moest het een methode vinden om, zonder eerst nadrukkelijk toestemming te hebben verkregen, direct te kunnen reageren op (betrouwbare) tips en inlichtingen. Van augustus tot en met oktober 2002 opereerde Beast 85 redelijk succesrijk. Door formeel uitsluitend ‘tactische verkenningen’ uit te voeren, waarbij het regelmatig ‘bij toeval’ op vijandelijke strijders en wapenopslagplaatsen stuitte, verkreeg het team de gewenste vrijheid van handelen en behaalde het aansprekende resultaten. Het vlot geschreven maar niet erg kritische boek schetst een beeld van de belevenissen van ‘twaalf gewone Amerikanen’ die hun burgerbestaan tijdelijk opgaven om hun vaderland te dienen.
* Ultimate risk. SAS contact Al Qaeda/Mark Nicol (Londen, 2003) ISBN 0-330-41315-5. Niet alleen de Amerikanen trokken na de aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington ten strijde. Een grote coalitie van bereidwillige bondgenoten, onder wie de Britten, sloot zich bij hen aan. Londen stuurde in oktober 2001 de befaamde Special Air Service (SAS) naar Afghanistan. De strijd van de Britse commando’s tegen de strijdkrachten
15
van de Taliban en Al Qa’ida wordt beschreven in het boek Ultimate risk van de journalist Mark Nicol. De auteur ontkracht nogal wat mythes die in 2001 zijn ontstaan over hoe en waar de Britse ‘special forces’ wel of niet zijn ingezet. Er werd namelijk meer verkend dan gevochten, en bij de strijd om Tora Bora waren zij in het geheel niet betrokken. Het aandeel van de SAS in de oorlog was derhalve kleiner dan algemeen wordt aangenomen en beperkte zich tot één grote operatie in het zuiden van Afghanistan. De schrijver spreekt daarom herhaaldelijk de verdenking uit dat de Britten door de Amerikanen bij het slagveld vandaan werden gehouden. Toch kwamen de SAS-troepen uiteindelijk in actie. Zij vernietigden eind november 2001 een basis van Al Qa’ida in de zuidelijke provincie Helmand. Hoe deze inzet verliep, valt te lezen in dit niet altijd even goed geschreven boek.
* None braver: US Air Force pararescuemen in the war on terrorism/Michael Hirsh (New York, 2003) ISBN 0-451-21295-9. ‘That others may live’ is het motto van de ‘pararescue jumpers’ (PJ’s) van de Amerikaanse luchtmacht. PJ’s zijn zeer goed getrainde gewondenverzorgers die gespecialiseerd zijn in ‘combat search and rescue’: het in veiligheid brengen van in vijandelijk gebied neergekomen vliegers en ander militair personeel. In Afghanistan zijn zij echter vooral ingezet bij de soms zeer riskante evacuatie van gewonden. Vietnam-veteraan en journalist Michael Hirsh verbleef in 2002 enige tijd op de Pakistaanse luchtmachtbasis in Jacobabad, van waaruit een deel van de PJ’s missies naar Afghanistan uitvoerde. Op basis van de vele gesprekken die hij daar had, schreef hij None braver: een boeiend verslag van het werken en leven van een groep ‘pararescuemen’. Een aantal spectaculaire reddingsacties passeert de revue, zoals die waarbij drie PJ’s met een gewaagde HALO-sprong een zwaargewonde Australische SAS’er te hulp schieten. None braver geeft een goed inzicht in de complexiteit en de risico’s van luchtoperaties en luchtmobiel optreden boven het Afghaanse hooggebergte. Het boek eindigt met een aangrijpend relaas van de dood van PJ Jason Cunningham tijdens operatie Anaconda, een tragische gebeurtenis die volgens Hirsch voorkomen had kunnen worden als de commandanten ter plaatse effectiever zouden hebben ingegrepen. De auteur is sowieso tamelijk kritisch jegens de hogere officieren die volgens hem vaak geen besluiten durven te nemen, uit vrees daarop te worden afgerekend.
** Afghanistan and the future of warfare. Implications for army and defense policy/Stephen Biddle (Honolulu, 2002) ISBN 1-4102-1811-2. Operatie Enduring Freedom heeft al veel pennen in beweging gebracht. Een van de kwesties waarover heftig van gedachten wordt gewisseld, betreft de strijdwijze die door de Amerikanen voor het eerst in Afghanistan is toegepast. Deze wordt gekenmerkt door de gecombineerde inzet van ‘special forces’, precisiewapens en inheemse bondgenoten. Volgens sommigen vertegenwoordigt dit ‘Afghaanse model’ de oorlog van de toekomst, met als gevolg dat de defensieplanning hieraan dient te worden aangepast. Anderen betogen juist dat de Afghaanse ervaring zo bijzonder is dat er geen algemene lessen uit kunnen worden getrokken. Biddle, die werkzaam is aan het US Army War College, is het met beide interpretaties niet eens. Hij neemt een middenpositie in, zo blijkt uit het brochure-achtig boekje dat hij aan dit vraagstuk wijdt. Enerzijds erkent hij dat Enduring Freedom nieuwe, leerrijke elementen bevat, zoals het feit dat de geleverde vuurkracht grotendeels een zaak van de luchtmacht is geweest. Anderzijds legt hij er de nadruk op dat de oorlog van 20012002 sterk het karakter van een orthodoxe lucht-grond campagne had, waarbij hij eraan toevoegt dat het Afghaanse model vooral werkte tegen de weinig gemotiveerde Taliban en niet of nauwelijks tegen de verbeten vechtende strijders van Al Qa’ida. Om hen te verslaan, moest men terugvallen op het conventionele (en meer riskante) ‘close combat’. Zo komt Biddle tot de conclusie dat de sleutel tot militair succes nog altijd bestaat uit een combinatie
16
van ‘well-directed fires with skilled maneuver’. De tekst van Biddle is ook raadpleegbaar op internet. Zie: http://www.au.af.mil/au/awc/awcgate/ssi/afghan.pdf.
** The lessons of Afghanistan: war fighting, intelligence and force transformation/Anthony H. Cordesman (Washington DC, 2002) ISBN 0-89206-417-X. Cordesman, een militair expert die aan het Center for Strategic and International Studies is verbonden, waarschuwt dat het trekken van lessen uit een oorlog die (nog) niet volledig gewonnen is – en in Afghanistan is dat het geval –, riskant werk is. Maar het kan tegelijkertijd ook erg lonend zijn, omdat men er dan in het vervolg van de strijd nog van kan profiteren. Zo kwam hij ertoe al in 2002, toen het Pentagon nog weinig harde data over Enduring Freedom had prijsgegeven, een studie vol lessen over de oorlog in Afghanistan te publiceren. Zijn belangrijkste boodschap is dat de Amerikaanse strijdkrachten zich nog altijd te veel blindstaren op het concept van de 'technologically supported decisive battle', terwijl een veel bredere, deels niet-militaire aanpak vereist is om de wereldwijde strijd tegen het terrorisme met succes te kunnen afsluiten. Hij wijst erop dat een belangrijk kenmerk van asymmetrische oorlogvoering is dat de irregulier strijdende vijand over een groot aanpassingsvermogen beschikt en in staat moet worden geacht op een andere plaats, in een andere gedaante, weer op te duiken om daar de strijd met andere middelen voort te zetten. Het werk in Afghanistan is volgens Cordesman nog lang niet gedaan. En, schrijft hij, de regering in Washington moet goed beseffen dat zelfs een supermacht als de VS het in de strijd tegen terreur niet zonder bondgenoten kan stellen. De tekst van Cordesman is ook raadpleegbaar op internet. Zie: http://defbib.kma.nl/art2/pdf/ada/lessonsofafghan.pdf
*** Air power against terror. America’s conduct of Operation Enduring Freedom/Benjamin S. Lambeth (Santa Monica, 2005) ISBN 0-8330-3724-2. Deze studie beschrijft en analyseert de belangrijke bijdrage van het luchtwapen aan operatie Enduring Freedom. De auteur geeft aan dat er na ‘9/11’ geen operatieplannen voor een aanval op Afghanistan gereed lagen. In een tijdsbestek van drie weken is vervolgens een compleet plan van de grond getild. Logistiek is een enorme prestatie geleverd om alle vliegtuigen, wapensystemen en brandstofvoorraden op hun uitgangsposities te krijgen. Omdat de politieke leiding eiste dat alles op alles zou worden gezet om het aantal slachtoffers onder de non-combattanten zo beperkt mogelijk te houden, is er voor gekozen een maximaal aantal precisiewapens in de strijd te werpen. Lambeth gaat uitvoerig in op de opvallendste nieuwigheid van deze oorlog, namelijk de inzet van ‘special operations forces’ (SOF-teams) samen met ‘terminal attack controllers’ van de luchtmacht ten behoeve van doelopsporing en -aanwijzing. Een ander aspect dat uitgebreid aan bod komt, is het technologische hoogstandje van de ‘network-centric warfare’, waardoor de zogeheten ‘kill chain’ aanzienlijk werd verkort. Lambeth geeft aan dat zich hierbij het probleem voordeed dat die verbeterde technologie hogere commandanten de mogelijkheid bood zich met de kleinste details van de strijd te bemoeien, iets wat zij uit vrees voor fouten ook uitgebreid deden. Hierdoor ontstond er bij Central Command een grote ‘target approval bottleneck’, waardoor een deel van de technologische voorsprong weer verloren ging. Air power against terror is een onmisbaar boek voor de lezer die zich een goed beeld wil vormen van de sinds najaar 2001 in Afghanistan gevoerde strijd. Het boek geeft inzicht in de enorme reikwijdte en slagkracht van de Amerikaanse luchtmacht(en) en van de problemen die zich bij de inzet ervan voordoen. De tekst van Lambeth is ook raadpleegbaar op internet: http://www.rand.org/pubs/monographs/2005/Rand_MG166.sum.pdf.
17
** Al Qaeda’s great escape. The military and the media on terror’s trail/Philip Smucker (Washington, 2004) ISBN 1-57488-628-2. De klopjacht op Osama bin Laden c.s. is een tot de verbeelding sprekend nieuwsverhaal. Al in september 2001, vlak na de aanslagen van ‘9/11’, streken honderden journalisten aan de grenzen van Afghanistan neer om verslag te doen van de naderende Amerikaanse storm. Onder hen was Philip Smucker, een doorgewinterd oorlogsverslaggever. In dit boek beschrijft hij de handel en wandel van de honderden journalisten die de oorlog tegen het Taliban-regime en Al Qa’ida op de voet probeerden te volgen. Hij biedt een interessant inkijkje in de werkwijzen en mores van een beroepsgroep waarmee militairen tijdens hun uitzending dikwijls in contact komen. Zo vertelt hij dat in oktober en november 2001, toen het merendeel van de journalisten het nog te gevaarlijk vond de grens met Afghanistan over te steken, een aantal van zijn collega’s zich in burqa’s hulde en aldus vermomd het land binnen ging, op zoek naar nieuws. Smucker oordeelt tamelijk kritisch over zijn eigen professie. Na te hebben beschreven hoe zowel de slag om Tora Bora als operatie Anaconda onbeslist eindigde, komt hij tot de conclusie dat de meeste (Amerikaanse) journalisten zich veel te volgzaam en te weinig kritisch hebben opgesteld jegens de regering-Bush, die zichzelf in haar publieke uitlatingen stelselmatig schromelijk overschreeuwde. De pers, die geacht wordt objectief en onafhankelijk te zijn, bezag de ontwikkelingen te veel door een patriottische bril.
18
PERSOONLIJKE IMPRESSIES
** The hidden war. A Russian journalist’s account of the Soviet war in Afghanistan/Artyom Borovik (New York, 1990) ISBN 0-8021-3775-X. In dit boek beschrijft de journalist Borovik op indringende wijze de enorme impact die de oorlog in Afghanistan in de jaren tachtig op de daar strijdende sovjet-militairen heeft gehad. Het begint er al mee dat zij geen idee hadden waartoe hun aanwezigheid in dat land diende. De Afghaanse bevolking, die volgens de officiële sovjet-propaganda naar bescherming en bevrijding hunkerde, nam in werkelijkheid doorgaans een vijandige of op zijn best onverschillige houding aan. Hierdoor kreeg het cynisme in de sovjet-gelederen vrij spel. Aanvankelijk heeft Borovik, die meermalen bij de troepen in Afghanistan op bezoek is geweest, er nog wel vertrouwen in dat het sovjet-leger in zijn missie zal slagen, maar al snel laat hij de hoop op een goede uitkomst varen. De toonzetting van zijn relaas wordt alsmaar somberder. Hij wil duidelijk maken hoe deze uitzichtloze en smerige oorlog in een ongastvrij land een hele generatie jonge Russen de vernieling in heeft geholpen, temeer daar de Afghanistangangers in eigen land nauwelijks op begrip konden rekenen. Het thuisfront behandelde hen dikwijls met verachting, alsof zij persoonlijk verantwoordelijk waren voor dit debacle in de Russische geschiedenis. Met zijn vaardige pen geeft Borovik fraaie karakterschetsen van soldaten die zich mentaal in de vreemdste bochten wringen om in de oorlogshel te kunnen overleven. Hidden war, waarin angst, hulpeloosheid en wanhoop de toon zetten, behoort wellicht niet echt tot het genre van de anti-oorlogsliteratuur, maar de boodschap is wel dat een oorlog die van twee zijden op meedogenloze wijze wordt gevoerd, diepe psychische sporen trekt in het gemoed van de militairen die eraan deelnemen; een boodschap die haaks stond op de valse pathos van de sovjet-propaganda en die in het Rusland van net na de Koude Oorlog insloeg als een bom.
* Soldiers of God. With Islamic warriors in Afghanistan and Pakistan/Robert D. Kaplan (New York, 1990; editie 2001) ISBN 1-4000-3025-0. Soldiers of God van de bekende reizende journalist Kaplan is het verslag van diverse bezoeken die hij aan Afghanistan en Pakistan heeft gebracht. De eerste zes hoofdstukken behandelen de situatie in Afghanistan vlak voor en onmiddellijk na de Russische terugtocht, die ongeveer met het einde van de Koude Oorlog samenviel. Het niet in de oorspronkelijke uitgave opgenomen hoofdstuk 7 gaat in op de situatie rond 2000, inclusief een profielschets van diverse Afghaanse persoonlijkheden die een prominente rol in het post-Taliban tijdperk zouden gaan spelen. De auteur geeft een intrigerend beeld van het harde bestaan van ‘de gewone man’ en van de culturele, religieuze en etnische aspecten van het toenmalige (en huidige) conflict. Reeds tijdens de strijd tegen de Russen, de vermeende gemeenschappelijke vijand, gingen de diverse verzetsgroepen elkaar regelmatig te lijf. Na de Russische aftocht werd dit alleen maar erger. De Pakistaanse inlichtingendienst, die de Amerikaanse gelden en wapens onder de Afghaanse strijders verdeelde, vervulde hierbij een belangrijke rol als intrigant. De mate van ‘volgzaamheid’ speelde een grotere rol bij de toewijzing van de middelen dan militaire effectiviteit. Etnische banden, zo benadrukt Kaplan, trekken zich niets van de formele grenzen aan: de twee Pakistaanse grensprovincies, de North-West Frontier Province en Baloetjistan, zijn nauwelijks van Afghanistan te onderscheiden. Het centrale gezag heeft er weinig te vertellen. De aan beide zijden van de grens levende stammen regelen ‘hun eigen zaakjes’ en ‘accepteren’ geen inmenging van buitenaf. Dit boek is een aanrader voor de lezer die geïnteresseerd is in de gewelddadige geschiedenis van Afghanistan in het pre-Taliban tijdperk. Er is een Nederlandse vertaling: Robert D. Kaplan, Soldaten van God. Onder de mujahidin in Afghanistan (Utrecht, 2002) ISBN 90-274-7842-2.
19
* De boekhandelaar van Kaboel: een familie in Afghanistan/Asne Seierstad (2002; editie Breda, 2006) ISBN 90-445-0324-3. Asne Seierstad is een Noorse journaliste die vanaf februari 2002 een aantal maanden in het huis van Soeltan Khan en zijn familie in Kabul woonde. Khan verdient de kost als boekhandelaar, een beroep dat hem in de ogen van de Taliban bij voorbaat verdacht maakte. Op basis van de verhalen die Seierstad uit de mond van diverse familieleden optekende – een aantal van hen had als vluchteling in Pakistan Engels geleerd – , schreef zij De boekhandelaar van Kabul. Het boek biedt een boeiend inkijkje in het leven van een Afghaanse familie tijdens en kort na het Taliban-bewind. De schrijfster heeft veel aandacht voor de bijzonder ongelijke verhouding tussen man en vrouw en voor de huwelijks- en seksuele moraal die zo totaal anders zijn dan in West-Europa. Wat het boek, dat het midden houdt tussen een roman en een journalistieke reportage, vooral zo prikkelend maakt is het moeilijk grijpbare karakter van Soeltan Khan, die zich enerzijds een liberaal en verlicht man betoont, die droomt van een modern Afghanistan, maar anderzijds als tiranniek patriarch over zijn eigen familie regeert, van zijn zoons en laat staan van zijn dochters geen enkele tegenspraak duldt en, wanneer hij op zijn echtgenote uitgekeken raakt, besluit er een jong meisje als tweede vrouw bij te nemen. De rest van de familie had het maar te accepteren. Dit succesvolle maar – wegens de vermenging van feit en fictie – niet geheel onomstreden boek verscheen oorspronkelijk in het Noors maar is inmiddels in vele talen vertaald. * The sewing circles of Herat : a personal voyage through Afghanistan/Christina Lamb (New York, 2002) ISBN 0-06-050526-5. Christina Lamb vertrok eind jaren tachtig als correspondente naar Afghanistan om te schrijven over de strijd van de mujaheddin tegen de sovjets. In 1989 werd haar visum, vanwege haar kritische houding, door de Pakistaanse inlichtingendienst ingetrokken. Pas twaalf jaar later, een week na 11 september 2001, keerde zij terug. Gedurende haar rondreis door het land kijkt ze, via de mensen die het aan den lijve hebben ondervonden, terug op ruim twaalf jaar Afghaanse geschiedenis. Zo ontmoet ze onder meer een Taliban-folteraar met wroeging; eet ze krabben met de mullahs op motorfietsen, de Taliban in wording; reist ze met Hamid Karzai; gaat ze op audiëntie bij de ‘warlord’ van Herat, Ismail Khan, en is ze getuige van het bloederige, circa tienduizend doden tellende, mujaheddin-offensief tegen Jalalabad in maart 1989. The Sewing Circles of Herat schetst een indringend beeld van het bewogen leven van de Afghaanse bevolking. Het is een aanrader voor een ieder die geïnteresseerd is in de menselijke kant van de geschiedenis. Het boek is in het Nederlands vertaald: Christina Lamb, De borduursters van Herat: mijn jaren in Afghanistan (Amsterdam, 2005) ISBN 90-417-0538-4.
* The kite runner/Khaled Hosseini (Londen, 2003) ISBN 1-573222453. Wie graag door het lezen van een roman een indruk wil opdoen en meer begrip wil krijgen van de Afghaanse maatschappij en cultuur, kan zijn hart ophalen aan The kite runner. Het is het verhaal van de ongelijke vriendschap tussen de zich superieur voelende Pasjtoen Amir en de trouwe Hassan, die Hazara is en bovendien een hazenlip heeft. Het boek speelt zich af tegen de achtergrond van de oorlog tegen de Sovjet-Unie en later de opkomst van de Taliban. Het loopt mis met de vriendschap wanneer Hassan, die één van de beste vliegeraars van Kabul is, door een groep jongens wordt gemolesterd en Amir hem niet durft te hulp te schieten. Uit schaamte over zijn eigen lafheid en zijn verraad, keert Amir Hassan de rug toe. Amir komt uiteindelijk met zijn vader als vluchteling in Amerika terecht, waar hij een succesvol bestaan opbouwt. Na twintig jaar keert Amir terug naar Afghanistan, waar de Taliban inmiddels heer en meester is. Hij probeert tijdens deze zoektocht naar zijn oude vriend met zijn persoonlijk verleden in het reine te komen, iets wat hem, gelouterd en wel, uiteindelijk zal lukken. The Kite Runner behandelt universele thema’s als schuld en boete,
20
vriendschap, de altijd boeiende relatie tussen vader en zoon en de kloof die er tussen culturen kan gapen, dit alles met veel Afghaanse ‘couleur locale’. Een minpunt is dat in het boek de symboliek er vaak wel erg dik bovenop ligt, maar dat is wellicht een typisch westers oordeel. Er is een Nederlandse vertaling: Khaled Hosseini, De vliegeraar van Kabul (Amsterdam, 2003) ISBN 90-234-1194-3.
21