Milieu Effectrapport Kuldipsingh Readymix N.V. Dijkveld, Paramaribo, Suriname projectnr. 200742 revisie 03 Maart 2010
Milieustudie ten behoeve van de advisering door het NIMOS inzake de bedrijfsvergunning voor KRM
datum vrijgave Maart 2010
beschrijving revisie 03 T.b.v. procedure milieueffectrapportage (tekstuele wijzigingen doorgevoerd)
goedkeuring Drs. F.E. Boeren
vrijgave M.T.J. Pronk MSc
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Inhoud
Blz.
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding Situatieschets / Achtergrond Locatie van het voorgenomen initiatief Procedure milieueffectrapportage Opzet milieueffectrapport
5 5 6 7 8
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.4
Aard en omvang, doel en doelmatigheid van de voorgenomen activiteit Achtergronden betonmortel productie in Suriname Periode voor markttoetreding door KRM Toetreding van Kuldipsingh tot de markt voor betonmortel Toetreding van Kuldipsingh tot de markt voor betonwaren Betonmortel en betonwaren Betonmortel Betonwaren Aard en omvang voorgenomen activiteit Doel en doelmatigheid van de voorgenomen activiteit
9 9 9 10 12 13 13 14 14 15
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Besluiten en randvoorwaarden ten behoeve waarvan het MER wordt opgesteld Genomen en te nemen besluiten Juridisch kader op nationaal niveau Beleidskader op internationaal en Europees niveau Andere bruikbare en relevante kaders en richtlijnen Mogelijke randvoorwaarden
16 16 17 19 22 24
4 4.1 4.2 4.2.1 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3 4.7
De voorgenomen activiteiten Algemene beschrijving van de voorgenomen activiteit Locatie en omgeving Indeling van de inrichting Samenstelling van beton Algemeen Zand & steenslag Cement Vul- en hulpstoffen Water Aanvoer en opslag Aanvoer en opslag van grondstoffen Aanvoer en opslag van cement Aanvoer en opslag van hulpstoffen Aanvoer en opslag van water Logistiek model Opbouw, ontwerp en constructie van de productie-installaties Installaties voor de gezamenlijke bedrijfsvoering Installaties van de betonmortelcentrales Installaties van de betonwarenfabriek Productieprocessen en capaciteit Productieproces betonmortel Productieproces betonwaren Kwaliteitscontrole Opslag en transport van gereed product
25 25 25 26 27 27 27 28 29 30 31 31 32 33 33 33 34 34 36 40 43 43 45 47 48 blad 1 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
4.7.1 4.7.2 4.8 4.8.1 4.9 4.9.1 4.9.2 4.9.3 4.9.4 4.9.5 4.9.6 4.9.7 4.9.8 4.9.9 4.9.10 4.9.11 4.9.12 4.10
Transport van betonmortel Opslag en transport van betonwaren Recyclinginstallatie Het wasprocedé Overige voorzieningen en installaties Energievoorziening en -installaties Brandstofopslag in tanks Werkplaatsen Weegbruggen Kantoorgebouwen en laboratorium Opslagvakken, -gebouwen en stalling materieel Olie-bezinkselafscheiders (OBAS) Luchtbehandeling op installaties Overige stofreducerende maatregelen Bodembeschermende voorzieningen Afvalpreventie en -afvoer Good-housekeeping (algemene zorg) Monitoring
48 48 50 50 53 53 54 54 54 55 55 56 57 58 59 59 59 60
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Alternatieven en varianten Inleiding Overzicht van varianten Nadere uitwerking varianten Samenvattend overzicht relevante varianten
61 61 62 63 68
6 6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5 6.3 6.4 6.4.1 6.4.2 6.4.3 6.4.4
Bestaande toestand van het milieu en autonome ontwikkeling Beschrijving planlocatie Direct omliggende industrie Staatsolie Maatschappij Suriname N.V. Kersten Groep Ingas N.V. Kwaliteit omgevingslucht Overslaglocatie VABI, Sibena & Son's en Prescrete Autonome ontwikkeling Milieuaspecten huidige situatie en autonome ontwikkeling Luchtkwaliteit Verkeersintensiteiten en milieubelasting Bodem en (grond)water Natuurontwikkeling
69 69 73 73 73 75 79 80 82 83 83 85 86 87
7 7.1 7.1.1 7.1.2 7.1.3 7.1.4 7.1.5 7.1.6 7.1.7 7.1.8 7.1.9 7.2
Verwachte gevolgen voor de veiligheid en het milieu Lucht Stoffen Toetsingskader Onderzoeksopzet Voorgenomen activiteit Effecten van de varianten Meest milieuvriendelijke alternatief Beoordeling MMA Beschouwing berekende totale concentraties Conclusie ten aanzien van lucht Geluid
88 88 88 90 90 92 93 97 101 101 102 103 blad 2 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.3 7.3.1 7.3.2 7.3.3 7.3.4 7.4 7.4.1 7.4.2 7.4.3 7.4.4 7.4.5 7.5 7.5.1 7.5.2 7.5.3 7.5.4 7.6 7.6.1 7.6.2 7.6.3 7.7 7.7.1 7.7.2 7.7.3
Representatieve en bijzondere bedrijfssituaties (VA) Effecten van de varianten Conclusie ten aanzien van geluid Bodem en grondwater Bodemrisicoanalyse procesbewerkingen (VA) Bodemrisicoanalyse overige bedrijfsactiviteiten (VA) Effecten van de varianten Conclusie ten aanzien van bodem en grondwater Water en afvalwater (Afval)waterstromen voorgenomen activiteit Effecten van de waterstromen: voorgenomen activiteit Mogelijke ontwerpafwijkingen binnen de voorgenomen activiteit Effecten van de varianten Conclusie ten aanzien van water Energie Productie-installaties Intern transport en bewerking Gebouwen Rijdend materieel Afval Scheiding en opslag Preventie en hergebruik Afvoer Overige milieueffecten Arbo-omstandigheden Milieumanagement bij Kuldipsingh Readymix Sociaal-economische aspecten
104 108 111 112 112 113 117 117 118 118 124 126 127 131 132 132 133 133 133 134 134 134 135 136 136 141 144
8 8.1 8.2 8.2.1 8.2.2 8.2.3 8.2.4 8.2.5 8.2.6 8.2.7 8.2.8 8.2.9 8.2.10 8.2.11 8.3 8.4 8.5
Vergelijking van de voorgenomen activiteit, varianten en alternatieven Algemeen Vergelijking op milieuhygiënische kenmerken Effecten op luchtkwaliteit; nulalternatief en autonome ontwikkeling Vergelijking van de varianten op luchtkwaliteit Effecten op geluid; nulalternatief en autonome ontwikkeling Vergelijking van de varianten op geluid Effecten op bodem; nulalternatief en autonome ontwikkeling Vergelijking van de varianten op bodem Effecten op wateraspecten; nulalternatief en autonome ontwikkeling Vergelijking van de varianten op water Overige effecten van invloed op de varianten Kostenaspecten van de varianten Samenvattende vergelijking van de varianten op milieuaspecten Meest milieuvriendelijke alternatief Voorkeursalternatief Vergelijking van alternatieven
145 145 146 146 146 149 149 151 152 152 153 155 155 156 158 159 159
9 9.1 9.2
Procedurele aspecten en planning Vervolg milieueffectprocedure Tijdschema
162 162 165
10 10.1
Conclusies en aanbevelingen Context onderzoek
166 166 blad 3 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
10.2 10.3 10.4
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Conclusies Mitigerende maatregelen en monitoring Aanbevelingen
166 168 169
blad 4 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
1 1.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Inleiding Situatieschets / Achtergrond De Kuldipsingh Groep te Suriname bestaat uit een groep bedrijven, waarvan de bedrijfsactiviteiten zich toespitsen op de nationale bouwsector van Suriname. Afhankelijk van specifieke marktkansen en te onderscheiden bedrijfsactiviteiten worden specifieke bedrijfsactiviteiten ondergebracht in afzonderlijke ondernemingen. De productie en uitlevering van betonmortel is in 2005 in een afzonderlijke onderneming ondergebracht, te weten Kuldipsingh Readymix N.V. (KRM). Vooruitlopend op een eigen locatie is KRM op een bestaande locatie van Kuldipsingh aan de Martin Luther Kingweg te Paramaribo begonnen met de productie van betonmortel. Deze locatie is vanaf het begin bedoeld geweest als tijdelijke locatie, met als nadrukkelijk voornemen om elders in de regio een geheel nieuwe productielocatie te realiseren. Voor de nieuwe locatie is expliciet gezocht naar een geschikte locatie aan de Surinamerivier, zodat de aanvoer van basisgrondstoffen (zand, grind en steenslag) voor de productieprocessen kan plaatsvinden over water. De nieuwe locatie is gelegen aan de Sir Winston Churchillweg te Dijkveld in het District Wanica (zie figuur 1.2). Voor de nieuwe locatie is in mei 2006 voor de duur van drie jaar een bedrijfsvergunning verleend. In mei 2009 is door KRM verzocht de bedrijfsvergunning te verlengen. Daarnaast is uitbreiding van de vergunning gewenst in verband met een toename in de beoogde bedrijfsactiviteiten op de locatie. In verband met het verlengingsverzoek heeft de Minister van Handel en Industrie besloten zich te laten adviseren door het Nationaal Instituut voor Milieu en Ontwikkeling in Suriname (NIMOS). In het kader van de gewenste vergunningverlenging heeft KRM ingestemd met het uitvoeren van een onafhankelijke milieustudie in de vorm van een milieueffectrapportage. Dit milieueffectrapport gaat dan ook over het ontwikkelen van de nieuwe locatie van KRM. Voorgenomen initiatief Het initiatief, dat in dit Milieu Effectrapport (MER) nader is uitgewerkt, baseert zich op de volgende (cijfermatige) uitgangspunten: • de aanvoer, overslag en opslag van grond- en hulpstoffen; • de productie van betonmortel in drie vol-automatische betonmortelcentrales met een gezamenlijke totale productiecapaciteit van uiteindelijk circa 100.000 m3 per jaar; • de productie van betonnen stenen/blokken met een daarop toegespitste betonwaren productie-eenheid (ook aangeduid met steenproductiemachine) met een maximale productiecapaciteit van 480 m3 per dag; • het hebben van transportbanden en intern rijdend materieel ten behoeve van een optimale bedrijfsvoering; • ondersteunende bedrijfsactiviteiten ten aanzien van het hebben, onderhouden en stallen van rijdend materieel; • het hebben van personele voorzieningen en het houden van kantoor. blad 5 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
1.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Locatie van het voorgenomen initiatief De activiteit is voorzien aan de Sir Winston Churchillweg op een locatie circa 7 kilometer ten zuiden van het centrum van Paramaribo. De locatie is direct gelegen aan de Surinamerivier. Hiermee is voldaan aan een van de belangrijkste vestigingscriteria, die vooraf aan de gewenste locatie was gesteld. Het gaat namelijk om goed bevaarbaar oppervlaktewater, zodat de aanvoer van zand, grind en steenslag vanuit het binnenland direct over water kan plaatsvinden. De vestigingslocatie is in figuur 1.1 aangegeven ten opzichte van het centrum van Paramaribo. Figuur 1.2 geeft de kadastrale ondergrond van de locatie.
Figuur 1.1: De locatie van KRM (aangeduid met een ster) ten opzichte van het centrum van Paramaribo (bron: Google Earth).
blad 6 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 1.2: Kadastrale legger KRM-locatie, Dijkveld, District Wanica (bron: de Landmeter, dec. 2005).
1.3
Procedure milieueffectrapportage Voor het voorgenomen initiatief zijn Terms of Reference (ToR) [Ref.: 1.1] en een Technisch Studieplan [Ref.: 1.2] uitgewerkt. In het Technisch Studieplan is aangegeven hoe dit MER wordt vormgegeven en is de diepgang nader bepaald van de te behandelen onderwerpen en deelaspecten. Bij brief van 27 augustus 2009 heeft het Nationaal Instituut voor Milieu en Ontwikkeling in Suriname (NIMOS) haar goedkeuring gegeven aan de beoogde werkwijze [Ref.: 1.3, bijlage 3]. Het doel van deze m.e.r-procedure is de milieueffecten van de voorgenomen activiteit zichtbaar te maken en mogelijke technische varianten af te wegen. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is daarmee een hulpmiddel bij het besluitvormingsproces over de bedrijfsvergunning voor het bedrijf. De aanvrager/houder van de bedrijfsvergunning wordt de initiatiefnemer genoemd. De initiatiefnemer laat het MER opstellen ten behoeve van de besluitvorming door het bevoegd gezag over de voorwaarden waaronder de bedrijfsvergunning kan worden verlengd voor de KRM-locatie op Dijkveld. De initiatiefnemer voor het MER is: Kuldipsingh Readymix B.V. (KRM) Martin Luther Kingweg Postbus 8089 Paramaribo - Suriname
blad 7 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Het bevoegd gezag voor de bedrijfsvergunning wordt gevormd door: Ministerie van Handel en Industrie (HI) Afdeling Bedrijfsvergunningen Nieuwe Haven Complex Paramaribo - Suriname HI laat zich in de m.e.r.-procedure adviseren door: Nationaal Instituut voor Milieu en Ontwikkeling in Suriname (NIMOS) Onafhankelijkheidsplein 2 Postbus 12547 Paramaribo - Suriname
1.4
Opzet milieueffectrapport Dit milieueffectrapport is ingedeeld in de volgende hoofdstukken: -
aard en omvang en doel en doelmatigheid van het voorgenomen initiatief (hoofdstuk 2);
-
een overzicht van de besluiten die een rol spelen bij de totstandkoming van het project (hoofdstuk 3), waarbij de randvoorwaarden worden geschetst die in het MER een rol spelen;
-
een beschrijving van de voorgenomen activiteit (hoofdstuk 4) en de varianten (hoofdstuk 5). Hierin wordt ingegaan op de kenmerken van de processen. Het voornemen wordt beschreven en de voor- en nadelen van een aantal technische en organisatorische uitvoeringsvarianten worden in het MER verder uitgewerkt;
-
de bestaande toestand van het milieu in de omgeving van de beoogde locatie en de autonome ontwikkeling daarin (hoofdstuk 6);
-
de te verwachte gevolgen voor milieu, zoals afgebakend in het Technisch Studieplan (hoofdstuk 7);
-
in een afzonderlijk hoofdstuk (hoofdstuk 8) worden de varianten afgewogen. Het meest milieuvriendelijke alternatief en het voorkeursalternatief, zijde de uiteindelijke keuze tussen gepresenteerde varianten, worden inzichtelijk gemaakt;
-
in een afsluitend hoofdstuk worden conclusies getrokken en indien relevant, aanbevelingen gedaan ten aanzien van de voorwaarden waaronder verlenging van de bedrijfsvergunning plaats zou kunnen vinden.
Diverse bijlagen zijn aan het MER toegevoegd om op deelaspecten nader inzicht te verschaffen. Een lijst met literatuur en referenties (bijlage 1) en een lijst met afkortingen en begrippen (bijlage 2) zijn toegevoegd.
blad 8 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Aard en omvang, doel en doelmatigheid van de voorgenomen activiteit In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit en op het doel en de doelmatigheid hiervan.
2.1.1
Achtergronden betonmortel productie in Suriname Periode voor markttoetreding door KRM De bouwmarkt in Suriname is van oudsher gebaseerd op (traditionele) houtbouw. Vanaf halverwege de twintigste eeuw wordt daarbij voor funderingen van gebouwen in toenemende mate gebruik gemaakt van gewapend beton. De mortel hiervoor werd aanvankelijk geproduceerd in kleine mengmolens, die op de bouwplaats werden opgesteld. Vanaf de periode 1960-1965 is er in toenemende mate sprake van de industriële productie van betonmortel, waarbij voorgemengd betonmortel met truckmixers op bouwlocaties wordt aangeleverd. Dit heeft geresulteerd in een groeiende bedrijfstak. Figuur 2.1 geeft een overzicht van de industriële betonproductie over de periode 2000 2005 [Ref.: 2.1]. Na een sterke groei aan het begin van deze eeuw (40 - 50 %) is er na 2002 sprake van een gemiddelde groei van meer dan 25 % per jaar. Voor 2006 was er voor Suriname van een totale marktverwachting van circa 100.000 m3 betonmortel.
90.000
Overzicht Jaar Producties Betonmortel
85.000
80.000 68.000
70.000 Jaar Productie[m3]
2.1
60.000
52.500
50.000
42.500
40.000 30.000
30.000 20.000
20.000
10.000 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
Kalenderjaren
Figuur 2.1: Jaarproductie betonmortel in Suriname 2000-2005 (bron: KRM).
blad 9 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Tegenwoordig is er bij het leggen van funderingen in bijna alle gevallen sprake van het gebruik van gewapend beton. Daarbij neemt ook het gebruik van beton in wanden en verdiepingvloeren toe. Dit laatste geldt ook voor verdiepingvloeren die worden toegepast in bouwconstructies die zijn gebaseerd op staalskeletbouw. Betreffende marktontwikkelingen zijn voor de Kuldipsingh Groep aanleiding geweest om zich nader op deze markt te oriënteren en vergaande investering te overwegen. Belangrijke peilers voor deze marktverbreding waren: • • •
• •
de toename in bouwactiviteiten als gevolg van de (toenmalige) economische groei; de transitie van betonmortel productie op de bouwplaats naar inkoop van elders; de vraag om in toenemende mate diensten te leveren gericht op het verpompen van mortel, direct in een bouwwerk, waardoor handmatig verplaatsen van mortel wordt beperkt, er sprake is van veiliger bouwen en een kwalitatief beter eindproduct (bouwwerk) wordt verkregen; de concentratie van de vraag naar betonmortel binnen de regio 'Groot' Paramaribo; het beperkt aantal leveranciers dat op deze markt actief was.
Tot circa 2005 waren er twee belangrijke partijen actief die kant-en-klare betonmortel aan de markt uitleverden. Dit waren de Surinaamse Betonmortel Maatschappij N.V. (Subema), behorend tot de VABI-groep, en South American Contractors N.V. (SAC), behorend tot de Pasons-group. Deze twee partijen hadden op dat moment ruwweg respectievelijk tweederde en eenderde van de markt in handen, waarmee zij op dat moment gezamenlijk goed voor een volledige marktverdeling waren.
2.1.2
Toetreding van Kuldipsingh tot de markt voor betonmortel In 2005 heeft de Kuldipsingh Group besloten om met KRM de markt van betonmortel te betreden. Hieraan lag een gedegen marktverkenning ten grondslag [Ref.: 2.1], waarvoor zowel een marktanalyse (prognoses) als een concurrentieanalyse waren uitgevoerd. Belangrijke aspecten in de marktbenadering zijn geweest: • het invullen van de groeiende vraag naar betonmortel, waarbij de productiecapaciteit van de concurrenten in eerste instantie niet wordt aangetast; • het optimaliseren van productleveringen (verkorten leveringstijden) met het oog op het verbreden van de product- en dienstverlening en het uitbreiden van haar markaandeel; • het uitbouwen van klantcontacten en het aantrekken van potentiële klanten op basis van het bestaande brede marktnetwerk van de Kuldipsingh Groep in de Surinaamse bouwsector. Kuldipsingh Readymix heeft besloten om op een bestaande locatie van de groep te starten met één betonmortel-unit. De van de Duitse firma Stetter betrokken mortelcentrale, welke voldoet aan Europese technische standaarden, is in de eerste helft van 2006 geplaatst op de locatie aan de Martin Luther Kingweg / Highway (figuur 2.2). Doel hiervan was om vooruitlopend op de locatieontwikkeling te Dijkveld een aanvang te maken met het invullen van de vraag vanuit de markt. KRM is op 1 juni 2006 gestart met de feitelijke levering van betonmortel. In tabel 2.1 is een overzicht opgenomen van de betonmortel leveranties door KRM.
blad 10 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 2.2: Highway-locatie Kuldipsingh groep, met tijdelijk opgestelde betonmortelcentrale.
2006 (juni - dec.) 2006 (juni - dec.) 2008 (jan. - dec.) 2009 (jan. - juni)
Productie doelstelling op maandbasis (in m3) 3.000 3.750 4.500 4.500
Tabel 2.1: Productiegegevens KRM (bron: KRM).
Productie doelstelling op jaarbasis (in m3) 21.000 45.000 54.000 54.000
Actuele leveranties (in m3) 21.245 48.383 54.881 26.227 *) *) betreft half jaar
Vanaf het begin is het de bedoeling geweest om in het kader van het verder invullen van het plannen voor Dijkveld de centrale aan de Highway op termijn over te brengen naar de nieuwe locatie. Uiteindelijk zal er op de locatie te Dijkveld sprake zijn van drie betonmortelcentrales. In het algemeen zullen slechts twee van deze centrales gelijktijdig in werking zijn, waarbij de derde centrale met het oog op de bedrijfscontinuïteit wordt opgesteld om als back-up voorziening te functioneren. Hiermee wordt bereikt dat KRM een grote mate van leveringszekerheid aan haar afnemers kan bieden, waardoor lopende bouwprojecten niet tijdelijk stilgelegd hoeven te worden indien er onverhoopt sprake is van het tijdelijk wegvallen van capaciteit of het uitvoeren van regulier onderhoud aan een van de productie-eenheden. Op grond van de nu beschikbare productiegegevens kan gesteld worden dat KRM zich vanaf 2006 een plaats heeft verworven binnen de Surinaamse markt voor betonmortel. Overigens laat het zich aanzien dat er met de huidige economische crisis sprake zal zijn van een tijdelijke stabilisatie dan wel een lichte daling in de markt. Om deze reden heeft KRM haar productiedoelstelling op maandbasis voor 2009 niet verhoogd ten opzichte van 2008. KRM verwacht dat de markt in de toekomst weer zal aantrekken, waarbij er ook na 2010 weer ruimte zal zijn voor groeipercentages tot 10 %. KRM streeft voor 2015 naar een jaarproductie van circa 85.000 m3 betonmortel per jaar.
blad 11 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
2.1.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Toetreding van Kuldipsingh tot de markt voor betonwaren Voor de productie van betonwaren heeft de Kuldipsingh Group op 1 februari 2007 Kuldipsingh Total Concrete N.V. (KTC) opgericht en de stenenfabriek van Mobi Mozes Beton Industrie aan de Duisburglaan te Paramaribo aangekocht. Belangrijke aspecten voor de markttoetreding waren: • het voorkomen van marktafhankelijkheid met betrekking tot bestaande producenten; • de directe beschikbaarheid over een eigen productielocatie in de regio Paramaribo; • de aansluiting van de bedrijfsactiviteiten bij de andere onderdelen van de Kuldipsingh Group. Overigens beschikt KTC inmiddels tevens over productielocaties te Paranam en Duisburg. Op de voormalige MOBI-locatie waren meerdere semi-automatische productiemachines beschikbaar voor de fabricage van diverse soorten bouwstenen, bestratingen en andere betonwaren. Inmiddels is gebleken dat één machine voortdurend buiten werking is als gevolg van niet langer voorhanden zijn van (reserve) onderdelen. Met de wel beschikbare capaciteit wordt een maximale dagproductie bereikt van 20.000 4"-stenen. Sinds toetreding op de markt is KTC tezamen met Vabi uitgegroeid tot marktleider op het gebied van de productie en uitlevering van bouwstenen en andere betonwarenproducten. Op basis van de beschikbare productiecapaciteit kan de vraag vanuit de markt niet volledig worden ingevuld. Om deze reden heeft de Vabi besloten te investeren in een volautomatische productielijn, die inmiddels in gebruik is genomen. Ook KTC heeft besloten haar productiecapaciteit in deze markt aan te passen aan de huidige en in de toekomst te verwachte vraag [Ref.: 2.2]. Op de bestaande locatie van KTC aan de Duisburglaan is hiervoor onvoldoende ruimte beschikbaar. Uitbreiding van de productiecapaciteit zal plaatsvinden op de locatie van KRM te Dijkveld, waar een volautomatische steenproductiemachine van de Duitse firma Hess Maschinenfabriek zal worden geplaatst. Met deze installatie kan een grote variëteit aan producten worden geleverd. Naar verwachting zal er na oplevering sprake zijn van een productieomvang van 320 m3 stenenmortel per dag. Hiervan kunnen circa 40.000 4-duims (4") bouwsteen worden geproduceerd of het equivalent daarvan waar het gaat om andere afmetingen en/of producten. Op termijn wordt een verdere groei nagestreefd naar 480 m3 stenenmortel per dag. Hiervan kunnen circa 60.000 4-duims bouwstenen worden gemaakt of een equivalent daarvan waar het gaat om andere betonwarenproducten.
blad 12 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
2.2 2.2.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Betonmortel en betonwaren Betonmortel Betonmortel is fabriekmatig vervaardigde betonspecie. Betonspecie is het onverharde mengsel dat naast toeslagmaterialen is samengesteld uit zand, granulaat/steenslag, cement en water. Hulpstoffen worden aan het product toegevoegd om de verwerkbaarheid en de producteigenschappen van de mortel te verbeteren. Beton bestaat in het algemeen uit [Ref.: 2.3]: • granulaten en zand 70 - 80 % • cement 10 - 15 % • water 15 - 20 % • lucht 2 - 5 % (volumeprocenten) De granulaten vormen door de reactie van cement en water een hechte structuur in de vorm van een cementmatrix. Hulp- en toeslagstoffen worden toegevoegd om de kwaliteit, de producteigenschappen of de verwerkbaarheid van de betonmortel of het verharde specie te verbeteren of om specifieke eigenschappen te verkrijgen. Het proces van mortelproductie is eenvoudig: voornoemde materialen worden volgens verschillende recepten in een menger gebracht. Na enige mengtijd wordt het gemengde product uit de menger gehaald en naar de locatie van verwerking vervoerd. Voor de productie van betonmortel kan gebruik worden gemaakt van verschillende typen centrales, namelijk: • droge centrale: hierbij worden alleen de grondstoffen afgewogen en in een truckmixer geladen. Het mengen vindt plaats in de truckmixer zelf. Droge centrales worden vrijwel niet meer toegepast, aangezien de stofemissie ervan aanzienlijk is; • natte centrale: bij deze centrales worden de grondstoffen niet alleen afgewogen, maar ook in een vaste verhouding met water in een menger gemengd. De natte specie wordt vervolgens vanuit de centrale uitgeleverd; • half-droge centrale: hierbij worden de grondstoffen gedoseerd en voorgemengd in een vaste menginstallatie. Het feitelijke mengen van de mortelspecie met de grove granulaten vindt plaats in de truckmixer (mengwagen). In een half-droge centrale is sprake van minder snelle slijtage van de mengereenheid. Ook zijn dergelijke centrales zeer geschikt voor de levering van een groot pakket aan verwerkbare betonsoorten. Overigens zijn moderne betonmortelcentrales tegenwoordig standaard uitgevoerd met een computerbesturing. Dit laat de productie van een breed scala van basisrecepten toe waarbij adequaat op de marktvraag kan worden ingespeeld. Bovendien worden alle wegingen geregistreerd, waardoor productcontrole (per charge) wordt geoptimaliseerd. Beton is verkrijgbaar in verschillende sterkteklassen en milieuklassen. Voorts is de consistentieklasse van de mortel een maat voor de verwerkbaarheid ervan en kan op specificatie gemaakt worden. Sinds september 2005 wordt betonmortel geproduceerd op grond van de productienorm NEN-EN 206-1.
blad 13 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
2.2.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Betonwaren Binnen de productie van betonwaren wordt onderscheid gemaakt in constructieve en niet constructieve betonwaren. Bij constructieve betonwaren gaat het om betonnen elementen welke in bouwwerken een constructieve functie krijgen (bijvoorbeeld wanden, gevels, heipalen). Bij niet constructieve betonwaren moet gedacht worden aan betonnen stenen en tegels, rioolbuizen en bouwblokken. Het productieproces voor betonmortel ten behoeve van de productie van betonwaren komt overeen met het proces hiervoor beschreven onder paragraaf 2.2.1. Vanuit de menger wordt de specie vervolgens in vormen gestort die al dan niet voorzien zijn van wapening. Na het vullen van de vormen worden deze mechanisch verdicht. Dit gebeurt in het algemeen door de vormen in trilling te brengen, waardoor de holle ruimten in het beton worden opgevuld. Afhankelijk van het eindproduct kan er sprake zijn van een nawassing, waarbij zand/cementmengsel van het oppervlak wordt weggewassen. Na voornoemde stappen treedt uitharding van de betonnen producten op. De eerste verharding, aangeduid met voorverharding vindt in een gesloten ruimte plaats waarbij temperatuur en vochtigheid gereguleerd worden. Na circa 1 dag is de basissterkte bereikt en kan verder uitharding buiten op het tasveld plaatsvinden. Vanaf het tasveld vindt uitlevering aan afnemers plaats.
2.3
Aard en omvang voorgenomen activiteit De voorgenomen activiteit voorziet in het produceren van natte betonmortel en betonwaren op een locatie gelegen te Dijkveld. Het gaat daarbij om: • de productie van betonmortel in drie vol-automatische betonmortelcentrales; • de productie van betonwaren in de vorm van stenen, blokken en banden; • het hebben van kadefaciliteiten voor het lossen van aangevoerde grondstoffen; • ondersteunende bedrijfsactiviteiten om voornoemde processen binnen de inrichting te faciliteren. De voorgenomen activiteiten binnen de inrichting worden nader omschreven in hoofdstuk 4 van dit MER. Ten aanzien van de mortelproductie wordt opgemerkt dat één installatie in principe een back-up functie krijgt om de leveringszekerheid naar de markt te garanderen. De betonmortelcentrales hebben elk een theoretische productiecapaciteit van 60 m3 per uur (bij 1 charge/minuut en een mengerinhoud van 1 m3). In de praktijk moet rekening worden gehouden met een aanzienlijk lagere capaciteit, namelijk 40 m3/uur. Bij een gemiddelde werkdag van 8 à 9 uur komt dit overeen met een verwachte totale capaciteit van circa 85.000 m3 per jaar. Op termijn wordt een verdere groei nagestreefd naar 100.000 m3/jaar, zijnde de productiecapaciteit die als uitgangspunt voor dit MER wordt gehanteerd.
blad 14 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Voor de productie van betonwaren wordt een nieuwe volautomatische productie eenheid geïnstalleerd. Ook deze heeft een maximale productiecapaciteit van 60 m3 mortel per uur. Afhankelijk van het feitelijke product dat gemaakt wordt, de efficiency, het aantal producten dat gelijktijdig gemaakt wordt en het aantal productie-uren en -dagen kan de capaciteit variëren. Er wordt uitgegaan van een aanvangsproductie van 320 m3 stenenmortel per dag met een doorgroei naar 480 m3 per dag. Dit komt overeen met een maximale productie van 60.000 4-duims bouwstenen of een equivalent daarvan in andere stenen of betonwaren. Voor de voorgenomen activiteit is een locatie van circa 7 hectare te Dijkveld beschikbaar. Door haar ligging zal voor de aanvoer van grondstoffen in belangrijke mate gebruik gemaakt worden van aanvoer over de rivier. Een indelingstekening van deze locatie is opgenomen onder bijlage 4 van dit MER.
2.4
Doel en doelmatigheid van de voorgenomen activiteit Het doel van de voorgenomen activiteit is vervat in: •
Het verbreden van het leveringspakket c.q. het leveren van hoogwaardige betonmortel als onderdeel van het totale leveringspakket van de Kuldipsingh Groep;
•
Het verhogen van de marktwerking: de ontwikkeling van de locatie vergroot de marktwerking van betonmortel en betonwaren;
•
Het stimuleren van gebruik van beton als bouwstof: o door de lange technische levensduur van beton en haar eigenschappen kan duurzaam bouwen in Suriname worden bevorderd; o in bouwwerken zorgt voor de bescherming van milieu (afwatering, waterzuiveringen, vloeistofdichte vloeren) en geeft gericht op lange termijn milieuhygiënische voordelen.
Specifiek gericht op de locatie van vestiging is van belang dat de locatie is gelegen ten zuiden van Paramaribo. Hierdoor is er sprake van een doelmatige ligging ten opzichte van die gebieden waar een groot deel van de huidige vraag naar betonmortel uit voortkomt. Bovendien kan van hieruit eveneens worden aangesloten bij eventuele bouw- en infrastructurele werken van de grote internationaal opererende bedrijven in Suriname.
blad 15 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Besluiten en randvoorwaarden ten behoeve waarvan het MER wordt opgesteld Dit hoofdstuk gaat in op het beleid en de besluiten die feitelijk relevant zijn voor de besluitvorming om het beschreven initiatief te kunnen voltooien. Het juridische en institutionele kader waarbinnen de voorgenomen activiteit plaatsvindt wordt daarmee geschetst. Minder relevante regelgeving wordt waar zinvol genoemd, maar niet in detail uitgewerkt. Bij het uitwerken van dit hoofdstuk is in ogenschouw genomen dat bij de productie van betonmortel en betonwaren stof- en geluidemissies de belangrijkste milieuaspecten vormen. In dat kader is ook van belang te onderkennen dat naast de inrichting een peuterschool ligt en een productiebedrijf gevestigd is voor de productie van gassen, waaronder medicinaal zuurstof (Ingas N.V.). De aanwezigheid van deze peuterschool en dit bedrijf leggen mogelijk randvoorwaarden op aan de bedrijfsvoering van KRM.
3.1
Genomen en te nemen besluiten Om in Suriname op een specifieke locatie bedrijfsactiviteiten te mogen uitvoeren dient een bedrijf te beschikken over een tweetal bedrijfsmatige toestemmingen. Het gaat daarbij om: • de Bedrijfsvergunning; • de Hinderwetvergunning. Daarnaast zijn bouwvergunningen en toestemming van de Maritieme Autoriteit Suriname (MAS) noodzakelijk. Bedrijfsvergunning Voor de beoogde locatie, te weten de percelen 65 en 66 aan de Sir Winston Churchillweg te Dijkveld (zie figuur 1.2) is op 24 mei 2006 door de Minister van Handel en Industrie een Bedrijfsvergunning verleend (zie ook onder paragraaf 3.3). Deze bedrijfsvergunning, met kenmerk 121/06, is verleend voor de duur van drie jaar. Om de voorgenomen activiteit definitief te kunnen realiseren is de besluitvorming in het kader van de verlenging van de bedrijfsvergunning van belang. Hiertoe is door Kuldipsingh Readymix N.V. op 14 mei 2009 een verzoek tot verlenging ingediend. Omdat er van de zijde van Ingas B.V., gevestigd op het naast KRM gelegen perceel, bezwaren zijn geuit heeft de Minister van Handel en Industrie besloten zich eerst te laten adviseren door het NIMOS [Ref. 3.1]. In het kader van het door NIMOS op te stellen advies wordt dit MER opgesteld. Het verlengingsverzoek van KRM heeft geen betrekking gehad op de betonwarenfabriek, die wel deel uitmaakt van de planvorming voor de locatie te Dijkveld. Voor deze fabriek zal om een verdere uitbreiding van de bedrijfsvergunning verzocht moeten worden. Met het oog op vereiste besluitvorming over de uitbreiding van de bedrijfsvergunning is het voornemen van de betonwarenfabriek eveneens in deze MER betrokken.
blad 16 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Hinderwetvergunning Naast een bedrijfsvergunning is een locatiegebonden Hinderwetvergunning vereist. Betreffende vergunning, met kenmerk 367/06, is op 12 september 2006 verleend door de Districtscommissaris van Wanica. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden ten behoeve van een goede milieuhygiënische bedrijfsvoering binnen de inrichting. Betreffende vergunning staat niet ter discussie. Overigens dient bij uitbreiding van de inrichting of een andere wijze van bewerking een nieuwe Hinderwetvergunning aangevraagd te worden, indien deze uitbreiding/wijziging tot gevolg heeft dat de aard van de inrichting wijzigt (artikel 9). Bouwvergunning Naast de hinderwet- en de bedrijfsvergunning zijn voor het realiseren van het voorgenomen initiatief een of meerdere bouwvergunningen vereist. Deze worden aangevraagd op basis van de Bouwwet (G.B. 1956 no. 30, z.l.g. bij S.B. no. 116). Bevoegd gezag voor de bouwvergunningen is de Directeur van Openbare Werken en Verkeer. Zo is ondermeer op 28 mei 2009 een verzoek om een bouwvergunning bij Bouw- en Woningtoezicht ingediend. Toestemming kadefaciliteiten De Maritieme Autoriteit Suriname (MAS) verleent toestemming tot het verlengen van het perceel met kadefaciliteiten om aanmerende schepen beter te kunnen ontvangen en het lossen ervan te kunnen bespoedigen, zodat er sprake is van een snellere transportafhandeling.
3.2
Juridisch kader op nationaal niveau Algemeen Suriname heeft al lange tijd wetgeving op het gebied van milieu. Het gaat daarbij niet om een algemene milieuwet die regels voor algemeen milieubeheer bevat, doch om meer sectoraal gerichte wetgeving. De oudste wetgeving op dit vlak is de Politiestrafwet uit 1875. Daarnaast zijn er de Hinderwet, oorspronkelijk uit 1930, en wordt gewerkt aan nieuwe wetgeving in de vorm van de Milieuwet met de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten. Specifiek afbakende milieuwet- en regelgeving ten aanzien van milieunormen naar de omgeving toe is niet vastgesteld voor Suriname. Politiestrafwet De Politiestrafwet is de oudste van kracht zijnde wet met milieugerelateerde bepalingen. De wet bevat bepalingen gericht op het schoonhouden van terreinen en het verbod vuil te storten op en langs openbare wegen. Het Korps Politie Suriname ziet toe op de naleving van de bepalingen uit deze wet. Hinderwet De Surinaamse Hinderwet (SHW) uit 1930 (voor het laatst aangepast in 2001) heeft als doel het reguleren van inrichtingen die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken. Het is de eerste wet waarin regels zijn vervat die betrekking hebben op het oprichten en exploiteren van inrichtingen c.q. bedrijven. In de wet is een limitatieve opsomming opgenomen van inrichtingen welke onder de werking ervan vallen. De districtscommissaris van het district waarin een specifieke inrichting is gelegen treedt op als bevoegd gezag.
blad 17 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
In het kader van vergunningverlening is de DC niet wettelijk verplicht advies in te winnen. Wordt advies gevraagd dan kan de DC zelfstandig bepalen welke instanties worden benaderd om advies uit te brengen. Hierdoor is het niet uitgesloten dat vergelijkbare inrichtingen aan andersluidende voorwaarden dienen te voldoen. Decreet vergunningen bedrijven en beroepen Voor het uitvoeren van een bedrijf of beroep is het Decreet Vergunningen Bedrijven en Beroepen van 15 september 1981 van belang. Op grond van artikel 2 van dit Decreet is een uitvoeringsbesluit uitgevaardigd waarin de bedrijfscategorieën en beroepsgroepen zijn aangewezen, welke bedrijfsvergunningplichtig zijn. Bedrijven voor het vervaardigen van betonproducten zijn expliciet aangewezen als zijnde een vergunningplichtige bedrijfscategorie. Voor bedrijfsvergunningen is het Ministerie van Handel en Industrie bevoegd gezag. Onder artikel 8 van genoemd decreet is bepaald dat bedrijfsvergunningen locatiegebonden zijn en slechts voor een bepaalde duur van drie jaar worden verleend. Elke drie jaar dient om verlenging van de bedrijfsvergunning te worden verzocht. Overigens kan een bedrijfsvergunning onder voorwaarden worden verleend (artikel 9). Aan het verlenen van een bedrijfsvergunning ligt een openbare procedure ten grondslag. Deze procedure voorziet in een openbare aankondiging en de mogelijkheid om tegen een aangevraagde vergunning bezwaar aan te tekenen. Milieuwet (ontwerp) In Suriname is al gedurende langere tijd (vanaf eind jaren negentig) een Milieuwet in voorbereiding. De ontwerpwet hiervan dateert uit 2005 en richt zich op het introduceren van wettelijke regelgeving voor duurzaam milieumanagement. Feitelijke goedkeuring is afhankelijk van het moment wanneer betreffende ontwerpwetgeving wordt ingediend bij de Raad van Ministers. Onderdeel van de ontwerpwetgeving vormt het instellen van een officiële Milieu Autoriteit, bevoegd gezag voor milieuvergunningen. Daarnaast zal de regelgeving ten aanzien van milieueffectrapportage en milieuvergunningen in deze wet worden verankerd. Vooruitlopend op voornoemde wetgeving zijn al wel richtlijnen uitgewerkt voor het opstellen van milieueffectrapportages [Lit.: 1.4 en 3.2]. Het opstellen van een MER is niet voor elk initiatief verplicht. Onder bijlage 2 van de Environmental Assessment Guidelines, Volume I, Generic, 2005 wordt onderscheid gemaakt tussen initiatieven waarvoor per definitie een MER moet worden uitgewerkt (MER-plichtig: categorie A), initiatieven waarvoor het maken van een MER op voorhand niet vereist is (niet-MER-plichtig: categorie C) en initiatieven waarvoor door het NIMOS beoordeeld zou moeten worden of een MER wenselijk of noodzakelijk wordt geacht (MER-beoordelingsplicht: categorie B). Het voorgenomen initiatief valt onder het laatstgenoemde categorie B. Het NIMOS, opgericht in 1998 en ressorterend onder het Ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu, treedt in m.e.r.-procedures op als begeleidende en beoordelende instantie. Zij heeft daarmee een adviserende taak. Binnen haar takenveld is het NIMOS inmiddels ook begonnen met het uitwerken van richtlijnen die betrekking hebben op specifieke milieuaspecten c.q. bedrijfsactiviteiten. In dit kader kunnen bijvoorbeeld worden genoemd: • Richtlijnen voor de inrichting voor opslagplaatsen voor chemicaliën [Ref.: 3.11] • Richtlijnen voor petroleumproducten [Ref.: 3.12] • Richtlijnen voor milieumanagement systemen en milieumanagement plannen [Ref.: 3.13]. blad 18 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Arbeidswetgeving Er bestaat verschillende wetgeving waarin zaken ten aanzien van arbeid en veiligheid zijn geregeld. Algemene bepalingen inzake de relatie tussen werkgever en werknemer zijn vastgelegd in de Arbeidswet uit 1963 en de latere wijzigingen daarop. De Arbeidsinspectie kan de bepalingen uit deze wetgeving controleren. Daarnaast is de Veiligheidswet 1947 van belang. Deze wet is opgesteld om de veiligheid binnen bedrijven en ondernemingen te bevorderen. Op basis van deze wet worden veiligheidvoorschriften gemaakt en uitgegeven. Belangrijke veiligheidvoorschriften in het kader van dit MER zijn: • Veiligheidsvoorschrift nr. 1: Beveiliging tegen krachtwerktuigen en gereedschappen, stoom- en damptoestellen, hefwerken en rollend materiaal, bouwwerken, steigers, trappen, vloeren, ontplofbare, chemische en andere gevaarlijke stoffen; • Veiligheidsvoorschrift nr. 6: Het voorkomen en bestrijden van pneumoconiosis en andere ziektes die het gevolg kunnen zijn van het inademen van stofdeeltjes; • Veiligheidsvoorschrift nr. 9: Bescherming tegen schadelijke gassen en dampen in werkruimten en plaatsen waar werknemers in verband met hun werk moeten verblijven.
3.3
Beleidskader op internationaal en Europees niveau Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat er in Suriname een beperkt kader aanwezig is waar het gaat om de verschillende milieuhygiënische deelaspecten. Om deze reden wordt tevens gekeken naar het beleidskader op internationaal en Europees niveau. Internationaal recht handelt met name over gedragsregels tussen staten onderling. Verdragen gelden in principe alleen tussen de partijen die het verdrag hebben afgesloten. Ze worden pas van kracht wanneer de betrokken staten het verdrag ratificeren. Na ratificatie is het verdrag altijd van toepassing en heeft het voorrang boven nationale wetgeving. Internationaal recht kent nauwelijks handhavinginstrumenten. Dit betekent echter niet dat de staten niet gebonden zijn aan het internationaal recht. Handhaving geschiedt namelijk door het uitoefenen van politieke druk. Zo is er bijvoorbeeld het Kyoto Protocol (1997) dat tot stand is gekomen in het kader van een raamverdrag over klimaatverandering van de VN. Dit raamverdrag ofwel conventie is totstandgekomen in 1992 tijdens een VN-conferentie in Rio de Janeiro over ontwikkeling en milieu. De belangrijkste regelgevende besluiten binnen het Europese recht zijn de verordeningen en de richtlijnen. De verordeningen gelden binnen alle deelnemende landen op dezelfde wijze, en zijn rechtstreeks, dus zonder omzetting in nationaal recht, van toepassing. Europese Richtlijnen geven alleen een beoogd doel aan. Rechten en plichten uit een richtlijn ontstaan pas na omzetting in nationale wetgeving. Indien echter een richtlijn niet tijdig of niet correct wordt geïmplementeerd, kan wel rechtstreeks een beroep op de richtlijn worden gedaan.
blad 19 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Europese kaderrichtlijnen Het besef dat economische groei nadelige gevolgen kan hebben op de kwaliteit van het milieu heeft in 1973 bijgedragen tot het opstellen van het EU-actieprogramma. In dat verband is aangedrongen op het op gemeenschappelijk niveau vaststellen van 'bevredigende milieukwaliteitseisen'. Nadien is voor verschillende milieucompartimenten een gemeenschappelijk Europees kader geschapen. Deze zogenaamde kaderrichtlijnen leggen aan de Europese lidstaten verplichtingen op gericht op de verdere implementatie. In het kader van dit MER wordt gewezen op de kaderrichtlijn luchtkwaliteit, welke ook van belang is geweest voor de totstandkoming van de Nederlandse wetgeving op dit gebied. De Richtlijn inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit uit 1996 (96/62/EG), kortweg Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit, biedt het juridisch instrumentarium voor het gemeenschappelijke Europese luchtkwaliteitsbeleid. Het vaststellen van luchtkwaliteitsnormen staat hierbinnen centraal. Het gaat dan om normen waaraan de lucht op een bepaald moment moet voldoen. Aangezien het een 'kaderrichtlijn' betreft, bevat de richtlijn zelf geen normen; wel vormt zij de juridische kapstok voor de zogenaamde 'dochterrichtlijnen', waarin normen worden opgenomen. De EU heeft de normering voornamelijk gebaseerd op de luchtkwaliteitsrichtwaarden (guidelines) van de World Health Organization. Daarbij is in eerste instantie per stof gekeken naar normen die op termijn haalbaar leken (met inspanningsverplichtingen voor lokale maatregelen), waarbij die normen periodiek (5 jaarlijks) geëvalueerd worden en zonodig aangescherpt of verzwakt worden. De EU-normen gelden voor concentraties in de buitenlucht en gelden niet op een arbeidsplaats. De normstelling is zodanig opgesteld dat er een relatie is tussen de soort normstelling en de duur van de blootstelling. Zo dient onder meer aan de jaargemiddelde norm getoetst te worden op plaatsen waar een burger langdurig wordt blootgesteld. Op plaatsen waar een burger zich kortstondig bevindt hoeft niet aan de jaargemiddelde norm getoetst te worden. Voor een aantal specifieke stoffen zijn al dochterrichtlijnen verschenen. Zo is bijvoorbeeld de eerste dochterrichtlijn (1999/30/EG) opgenomen in de Nederlandse wetgeving. In deze dochterrichtlijn zijn eisen gesteld aan de concentraties voor fijn stof (PM 10), stikstofdioxide (NO2), stikstofoxide (NOx), zwaveldioxide (SO2) en lood. IPPC en BAT Afspraken binnen de Europese gemeenschap leggen het Nederlandse bevoegd gezag richtlijnen op waarlangs vergunningen in het kader van de Nederlandse Wet milieubeheer moeten worden afgegeven. Ten aanzien van toe te passen technieken is er de Europese Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (96/61/EG; IPPC-richtlijn). Hierin worden bepaalde type installaties verplicht gesteld te voldoen aan een vastgestelde standaard best beschikbare techniek (BAT). Deze standaard moet worden vastgesteld door het uitwisselen van gegevens tussen lidstaten en industrie. De op deze manier ontstane documenten met vernoemde technieken worden aangeduid als BAT-referentie documenten (BREFs = Bat REFerence document). De productie van betonmortel en betonwaren zijn onder de IPPC-richtlijn niet als activiteit benoemd. Dit houdt in dat deze Europese richtlijn niet direct van toepassing is op de voorgenomen activiteit. De BAT-systematiek vanuit de IPPC is echter inmiddels in Nederland vertaald naar de Wet milieubeheer en daarmee relevant voor alle Nederlandse bedrijven.
blad 20 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Naast BREF-documenten voor speciale industrietakken (zogenaamde verticale BREF's) zijn er BREF-documenten die betrekking hebben op specifieke onderwerpen (zogenaamde horizontale BREF's). Voor de betonindustrie is geen verticale BREF opgesteld. Horizontale BREF's die voor dit MER van belang worden geacht, zijn de BREF met betrekking tot monitoring (monitoring systems - MON) en emissies van opslag van bulkgoederen (emissions from storage - ESB). BREF inzake monitoring Uit de IPPC-richtlijn vloeien verschillende verplichtingen voort met betrekking tot monitoring aan de bron van emissies. Deze monitoringsverplichtingen maken het voor het bevoegd gezag mogelijk om te controleren of aan de gestelde eisen wordt voldaan en maken het voor het bedrijf mogelijk om over de milieueffecten van de emissies te rapporteren. Zo kunnen aan een vergunning passende (monitorings)eisen worden verbonden gericht op de controle op emissies en lozingen. De wijze en frequentie van monitoring kunnen eveneens worden geregeld via de vergunning. BREF emissies van op- en overslag van droge bulkproducten Om emissies als gevolg van de op- en overslag van bulkproducten te voorkomen kunnen in vergunningen voorschriften worden gesteld. Deze kunnen gestoeld zijn op onder andere BREF Emissions from storage of bulk or dangerous materials uit juli 2006 [Lit.: 3.3]. Deze BREF gaat in op alle soorten opslag, waaronder de opslag van vaste bulkstoffen in en buiten silo's en verpakte gevaarlijke vaste stoffen. World Health Organization (WHO) De WHO is een adviesorgaan binnen de Verenigde Naties, gericht op het mondiaal verbeteren van gezondheidszorg in de afzonderlijke landen. De WHO faciliteert landen bij het uitvoeren van een verantwoorde gezondheidszorg, stimuleert gezondheidsonderzoek, formuleert normen en standaarden, levert technische ondersteuning aan landen en onderzoekt gezondheidtrends. Binnen haar taakuitoefening heeft de WHO luchtkwaliteitsrichtwaarden (guidelines) geformuleerd [Lit.: 3.4], bedoeld als richtsnoer op de lange termijn om de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging terug te dringen. Deze luchtkwaliteitsrichtwaarden zijn opgenomen in tabel 3.1. Naast richtwaarden heeft de WHO een aantal interim-waarden (IT - interim targets) geformuleerd. Deze interim-waarden worden door de WHO bereikbaar geacht, indien in de loop der tijd op basis van gevoerd milieubeleid opvolgende en duurzame emissiebeperkende maatregelen worden getroffen (waarmee gedoeld wordt op maatregelen op nationale schaal). De guidelines bieden daarmee de mogelijkheid voor elk land om, afhankelijk van de lokale omstandigheden in dat land en de mogelijkheden dan wel onmogelijkheden van het treffen van specifieke emissiebeperkende maatregelen, een eigen normstelling te bepalen en zelf aan te geven binnen welke termijn targets gerealiseerd zouden moeten zijn. Voor wat betreft fijn stof correspondeert IT-1 met de hoogste gemiddelde concentraties, welke naar voren komen in studies naar lange termijn gezondheidseffecten. IT-2 en IT-3 zijn gebaseerd op studies in relatie tot langdurige blootstelling en sterftecijfers. Het op termijn bereiken van IT-2 reduceert de lange termijn gezondheidsrisico’s met ongeveer 6 %. Een vergelijkbare reductie wordt bereikt indien vervolgens IT-3 wordt bereikt.
blad 21 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Ten aanzien van stikstofdioxide is er sinds 2000 geen betere basis verkregen om lange termijn gezondheidseffecten te relateren aan directe toxische effecten. Om deze reden zijn de toen opgestelde waarden bij de heroverweging in 2005 niet door de WHO aangescherpt.
Component
Fijn stof (PM10) Fijn stof (PM2,5) Stikstofdioxide (NO2)
interim-waarden in μg/m3
Concentratiesoort jaargemiddelde 24-uurgemiddelde jaargemiddelde 24-uurgemiddelde jaargemiddelde uurgemiddelde
richtwaarden in μg/m3
IT-1
IT-2
IT-3
70 150 35 75
50 100 25 50
30 75 15 37,5
20 50 10 25 40 200
Tabel 3.1: Richt- en interim-waarden luchtkwaliteit, WHO, 2005 [Ref.: 3.4, pag. 12 en 16].
De WHO-waarden betreffen waarden op immissieniveau (ontvangerplaats), waarden die door een veelheid van factoren worden beïnvloed. Deze waarden zijn niet direct te vertalen naar emissiewaarden op puntbronnen (zendplaats). Om fijn stof op immissieniveau te reduceren dienen in ieder geval aan de basis daarvan op emissieniveau reducerende maatregelen getroffen te worden. In een publicatie van de Wereldbank [Lit.: 3.5] wordt opgemerkt dat voor industriële toepassingen het gebruik van elektrostatische filters of doekfilters als bronmaatregel wordt aanbevolen. In afwezigheid van specifieke wettelijke grenswaarden moeten voor PM10 emissiewaarden van maximaal 50 mg/Nm3 aan de bron haalbaar worden geacht.
3.4
Andere bruikbare en relevante kaders en richtlijnen Wet geluidhinder (Wgh) De Nederlandse Wet geluidhinder (Wgh) voorziet in bescherming van geluidsgevoelige objecten ten opzichte van potentiële geluidsproducenten. Om deze bescherming te bieden geeft de Wgh regels met betrekking tot de geluidsproductie van diverse maatschappelijke activiteiten, waaronder industrielawaai. De Wet geluidhinder geeft met de bijbehorende besluiten en regelingen ook de kapstok op basis waarvan geluidonderzoek in Nederland wordt uitgevoerd. Zo wordt de representatieve bedrijfssituatie gedefinieerd overeenkomstig de Handleiding Industrielawaai en Vergunningverlening [Lit.:3.6] en worden akoestische berekeningen uitgevoerd volgens de daarvoor opgestelde handleiding [Lit.: 3.7]. In Nederland worden door de wet zones voorgeschreven voor industrieterreinen waar zich bedrijven mogen vestigen, waarvan de bedrijfsactiviteiten een zekere mate van geluidproductie met zich mee brengen. Deze geluidzones worden vastgelegd in het bestemmingsplan dat aan het industrieterrein ten grondslag ligt. Door middel van een systeem van zonebewaking en zonebeheer kan, afhankelijk van de aard van de inrichting, de beschikbare geluidruimte worden beheerd en toegedeeld. De toegedeelde geluidsruimte wordt bij Wm-vergunningplichtige inrichtingen, op basis van uitgevoerd akoestisch onderzoek, vastgelegd in de te verlenen milieuvergunning. Voor de Surinaamse situatie is er geen sprake van gedefinieerde geluidzones. Om deze reden zal voor het akoestisch onderzoek worden nagegaan wat de geluidsbelasting is op de grens van de inrichting. blad 22 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Wet Milieubeheer, Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is in Nederland vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen. De kern van deze wetgeving wordt gevormd door de Europese luchtkwaliteitseisen middels implementatie van de diverse dochterrichtlijnen (zie paragraaf 3.3). Voor de voorgenomen activiteit zijn de normstellingen voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxiden (NO2) relevant. In tabel 3.2 zijn de grenswaarden voor deze stoffen opgenomen zoals deze momenteel op basis van de Nederlandse Wet milieubeheer zijn vastgelegd.
Grenswaarden in μg/m3 geldend op Component
Fijn stof (PM10) Fijn stof (PM2,5) Stikstofdioxide (NO2) Koolmonoxide (CO) Lood (Pb) Zwaveldioxide (SO2) Benzeen (C6H6)
Concentratiesoort jaargemiddelde 24-uursgemiddelde jaargemiddelde jaargemiddelde uurgemiddelde 8-uurgemiddelde jaargemiddelde 24-uursgemiddelde uurgemiddelde jaargemiddelde
01-08-2009
11-06-2011
01-01-2015
48 75 60 300 10.000 0,5 125 350 10
40 50 60 300 10.000 0,5 125 350 5
40 50 25 40 200 10.000 0,5 125 350 5
Toegestane aantal overschrijding en per jaar 35 18
Tabel 3.2: Nederlandse grenswaarden grenswaarden fijn stof en stikstofdioxide.
Zoals uit de tabel blijkt dient de WHO jaargemiddelde richtwaarde voor stikstofdioxide in 2015 gehaald te zijn. De WHO jaargemiddelde richtwaarde voor fijn stof (PM10) wordt in Nederland nog lang niet gehaald. Er is ook nog geen zicht op het halen van de IT-3-waarde van de WHO voor die stof. Op dit moment geldt een iets strengere norm dan de IT-2waarde. In 2011 is deze iets aangescherpt in de richting van de IT-3-waarde. Het halen van de WHO-richtwaarde zal zelfs op de lange termijn nog een hele uitdaging vormen, waarbij de vraag speelt of die ooit in een dichtbevolkt gebied zoals Nederland gerealiseerd zal kunnen worden. Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) De Nederlandse emissierichtlijn (NeR) is bedoeld om de vergunningverlening voor Nederlandse bedrijven voor het compartiment lucht te harmoniseren. De systematiek van de NeR is gebaseerd op algemene eisen aan emissiebronnen, die overeenkomen met de Stand van de Techniek (c.q. BAT) van emissiebeperking. Deze concentratie-eisen zijn gelimiteerd onafhankelijk van de algemene luchtkwaliteitseisen. De concentratie-eisen worden in de NeR gegeven per (chemische) stof of per klasse van stoffen. De NeR is, na overleg met 'de industrie' vastgesteld door de gezamenlijke overheden (provincies, gemeenten en rijk). Uit de titel kan worden opgemaakt dat de NeR geen formeel juridische status heeft; afwijkingen van de NeR zijn bij vergunningverlening in Nederland mogelijk, maar behoeven dan wel een goede onderbouwing. In de NeR zijn algemene eisen ter beperking van stof opgenomen. Voor grof stof geldt dat in het algemeen aan bedrijven doel- en middelvoorschriften worden gesteld, zodat er geen sprake is van visuele waarneming ervan.
blad 23 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Voor gekanaliseerde emissies van stof in algemene zin (puntbronnen) geldt bij een emissievracht van 0,2 kilogram per uur of meer een emissie-eis van 5 mg/m3. Bij een emissievracht kleiner dan 0,2 kilogram per uur geldt een emissie-eis van 50 mg/m3. Bij het gebruik van filterende afscheiders kunnen in de praktijk meestal veel lagere emissies dan 50 mg/m3 worden gerealiseerd. De emissie eis van 5 mg/m3 is slechts met behulp van BAT te bereiken. Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) Uitgangspunt van het Nederlandse bodembeleid is bodemrisico's als gevolg van het uitvoeren van mogelijke bedrijfsmatige activiteiten zoveel mogelijk te beperken. Dit door een doelmatige combinatie van maatregelen en voorzieningen te treffen; liefst zodanig dat er sprake is van een verwaarloosbaar risico. Om nader invulling te geven aan het bodembeschermingsbeleid is de Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) ontwikkeld. Doel van deze richtlijn is de vergunningvoorschriften in milieuvergunningen te uniformeren en te harmoniseren. De richtlijn als zodanig heeft 'geen kracht van wet', maar is een handleiding om tot een optimale afweging te komen van bodembeschermende maatregelen.
3.5
Mogelijke randvoorwaarden Farmacopedia en GMP-richtlijnen Aangegeven is al dat er naast de locatie van KRM sprake is van een bestaand bedrijf (Ingas N.V.) dat zich richt op de productie van verschillende gassen, waaronder gassen voor de medische sector. De productie van dergelijke gassen dient plaats te vinden conform de specificaties in de Farmacopee en GMP kwaliteitsrichtlijnen (Good Manufacturing Practices). De farmacopee is oorspronkelijk ontstaan uit de behoefte om de bereiding van geneesmiddelen te standaardiseren. De eerste farmacopee ter wereld zou al dateren van rond 1498. Inmiddels heeft een vergaande standaardisatie plaatsgevonden. In internationaal verband zijn de drie grootste farmacopees de Europese (Ph. Eur.), de Amerikaanse en de Japanse. In de Europese richtlijnen uit 2001 is vastgelegd dat de Europese Farmacopee (Ph. Eur.) de hoogste status heeft in Europa. Overigens bevat de Europese Farmacopee tegenwoordig (zesde editie, 2008) geen gedetailleerde bereidingsvoorschriften meer. De belangrijkste toepassing van de farmacopee betreft nu de kwaliteit van industrieel geproduceerde en nationaal of internationaal verhandelde producten [Lit.: 3.8]. Daarnaast zijn in Europees verband richtlijnen goedgekeurd voor de goede fabricagepraktijk (GMP) voor geneesmiddelen. Deze GMP-richtlijnen bevatten negen hoofdstukken waarin algemene aspecten zijn uitgewerkt. Daarnaast zijn er specifieke bijlagen. Een van deze bijlagen heeft specifiek betrekking op de productie van medicinale gassen [Lit.: 3.9 en 3.10]. Deze bijlage is ter informatie als bijlage 5 bij dit MER gevoegd.
blad 24 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4 4.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
De voorgenomen activiteiten Algemene beschrijving van de voorgenomen activiteit Het voorgenomen initiatief betreft het produceren van betonmortel en betonwaren. De benodigde grondstoffen zand en steenslag, worden hoofdzakelijk per schip aangevoerd. Cement en hulpstoffen worden per as aangevoerd. De hulpstoffen worden aangevoerd en opgeslagen in IBC's (Integrated Bulk Containers). Ten behoeve van de productie van (natte) betonmortel zijn binnen de inrichting te Dijkveld drie betonmortelcentrales aanwezig voor de productie van natte betonmortel. In principe zijn slechts er slechts twee van deze centrales gelijktijdig in werking, waarbij de gezamenlijke productiecapaciteit maximaal 100.000 m3 betonmortel per jaar bedraagt. Voorts is er één betonwaren productie-eenheid aanwezig. Het betreft een zelfstandig draaiende fabriek met een eigen geïntegreerde stenenmortelcentrale. De maximale productiecapaciteit van deze stenenmortelcentrale bedraagt 480 m3/dag. Het aantal betonnen producten dat daarmee gemaakt kan worden varieert, afhankelijk van de specifieke afmetingen en vorm. Teruggerekend naar 4-duims stenen komt deze capaciteit overeen met maximaal 60.000 4-duims stenen per dag In de betreffende afzonderlijke mortelcentrales worden de grondstoffen volgens een vast procédé gemengd met water. De geproduceerde betonmortel en betonwaren worden verkocht als bouwmateriaal aan zowel particulieren als bedrijven.
4.2
Locatie en omgeving De voorgenomen en inmiddels deels gerealiseerde locatie voor het initiatief (oranje omlijnd) is gelegen te Dijkveld, Paramaribo, district Wanica (Suriname). In de onmiddellijke nabijheid van het initiatief zijn diverse productiebedrijven gelegen. Deze zijn nader omschreven in paragraaf 6.2 van het MER. Het meest nabijgelegen bedrijf, Ingas N.V., bevindt zich direct grenzend aan de erfgrens van het KRM-terrein (geel omlijnd). De omgeving van de locatie kan worden aangeduid als 'overwegend industriegebied' (zie ook par. 6.1). Dit industriegebied is gelegen aan de Surinamerivier en biedt vanwege de rivier een goede kans tot verdere industriële ontwikkeling. Bedrijven gelegen aan de rivier maken veelvuldig gebruik van de aan- en afvoermogelijkheden die de rivier biedt. Grondstoffen en producten/halffabrikaten worden via de rivier aan- en afgevoerd.
blad 25 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 4.1: Ligging KRM-terrein ten opzichte van de directe omgeving [Ref.: 4.1].
4.2.1
Indeling van de inrichting De globale indeling van de inrichting is op te delen naar functioneel gebruik. De volgende indeling kan worden gehanteerd: • kade met aanlegsteiger voor schepen; • opslagterrein met opslagvakken; • toerit naar productielocatie met aan weerzijden voorzieningen; • 3 betonmortelproductie-units en 1 betonwarenproductie-unit; • werkplaats/loods ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden; • stalling voor (rijdend) materieel; • kantoorgebouwen (incl. kantine, lab, toilet, douches en kleedruimte); • hydrofoor (pompinstallatie t.b.v. watervoorziening); • opslagbassin(s)/tanks voor productiewater; • recyclinginstallatie met bezinkbassins voor afvalwater. De inrichting is weergegeven op tekening. Betreffende tekening is opgenomen onder bijlage 4 van dit MER. Ter bevordering van de beeldvorming van de voorgenomen activiteiten zijn voorts de bijlagen 6, 7 en 8 aan dit MER toegevoegd. het gaat daarbij om: • de layout tekening van een betonmortelcentrale (bijlage 6); • de layout tekening van de betonwarenfabriek (bijlage 7); • een uitgewerkt logistiek model (bijlage 8).
blad 26 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.3 4.3.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Samenstelling van beton Algemeen Betonmortel bestaat uit cement, water, grondstoffen zoals zand en steenslag en toeslagstoffen. Daarbij geldt dat in betonmortel sprake is van het gebruik van zand en steenslag, terwijl in stenenmortel het gaat om het toepassen van verschillende zandsoorten. Afhankelijk van de gewenste kwaliteit en het doel waarvoor de mortel wordt geproduceerd worden hulp- en/of vulstoffen aan het proces toegevoegd. Door een chemische reactie met water verhardt het cement. Het bindt de toeslagstoffen en vult de lege ruimtes tussen het zand en het steenslag. Er is een hoeveelheid water nodig om al het aanwezige cement te laten reageren. Water is ook nodig voor een goede verwerkbaarheid. Het water dat niet met cement reageert blijft in beton achter en vormt poriën. Meer water in de betonspecie betekent een meer open structuur en een lagere sterkte. De water/cementfactor, ofwel de hoeveelheid water (in kg) gedeeld door de hoeveelheid cement (in kg), is een bepalende factor voor de sterkte. Hoe lager deze factor des te hoger de sterkte [Ref.: 4.2]. De hoeveelheid cement en de cementsoort beïnvloeden de eigenschappen van het beton. In de betonmortelcentrale wordt aan de hand van zeefanalyses bekeken hoe grof of hoe fijn het zand en de steenslag is. De hoeveelheid en de verdeling van de toeslagstoffen wordt zo gekozen dat de lege ruimtes tussen de korrels optimaal worden gevuld. De specie moet goed worden gemengd, zodat het zand, het steenslag, het cement en het water goed zijn verdeeld. Dit mengen gebeurt in de betonmortelcentrale. Hulp- en vulstoffen worden aan de betonspecie toegevoegd om de eigenschappen te beïnvloeden, zodat aan de productspecificatie wordt voldaan. De betontechnoloog bepaalt voor ieder project de exacte samenstelling op basis van constructieve eisen uit het bestek. Ook uitvoeringsaspecten zoals transport, de wijze van storten en verdichten en de weersomstandigheden spelen hierbij een rol [Ref.: 4.2].
4.3.2
Zand & steenslag De primaire grondstoffen zand en steenslag zijn in ruime mate in Suriname aanwezig. Het winnen van de primaire grondstoffen zand en steenslag vindt hoofdzakelijk in het binnenland van Suriname plaats. Steenslag en rivierzand (grof) worden per schip binnen de inrichting aangevoerd. Zilverzand (fijn, lokaal ook met schuurzand aangeduid), dat lokaal wordt gewonnen en zandgrind (fijn grind/erg grof zand), dat wel 'in den natte' wordt gewonnen, worden beide per as aangevoerd. Opgemerkt wordt dat Kuldipsingh inmiddels beschikt over een eigen concessie om rivierzand te mogen winnen. Het gebruik van deze concessie is nog niet geëffectueerd maar geeft geen wijziging waar het gaat om de wijze van aanvoer van rivierzand naar de inrichting.
blad 27 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Het ligt in de bedoeling om in de toekomst gebruik te maken van betongranulaat afkomstig van bouw- en sloopafval of van granulaat dat is vervaardigd uit restbeton. Betongranulaat als grof toeslagmateriaal kan tot 50% van het primaire steenslag vervangen zonder dat de recepturen behoeven te worden aangepast. Opgemerkt wordt dat de planvorming over de inzet van granulaat op dit moment nog niet vast omlijnd is. De inzet van granulaat is om deze reden niet nader in het kader van dit MER in beschouwing genomen.
4.3.3
Cement Cement is een fijngemalen stof die na het mengen met water verhardt. Bij cementbereiding worden op grote schaal secundaire grondstoffen toegepast. De meest gebruikte cementsoorten worden ingedeeld in de volgende klassen. Voor een nadere beschrijving van de sterkten en mengverhoudingen verwijzen we naar de daarvoor geldende NEN-normen [Ref.: 4.2]. • Portlandcement CEM I • Portlandvliegascement CEM II/B-V • Hoogovencement CEM III/A Portlandcement Portlandcement ontleend haar naam aan haar eerste oorspronkelijke vindplaats, te weten de Portland formatie, een gesteenteformatie in Groot-Brittannië vernoemd naar de winplaats (Isle of Portland). Portlandcement lijkt hier qua eigenschappen op. Portlandcement bestaat voor minimaal 90 % uit klinker en maximaal 5 % uit gips en 5 % uit andere toeslagstoffen. Portlandcement heeft de normaanduiding CEM I en is de meest gebruikte cementsoort. Het heeft als eigenschap dat het in het begin relatief snel uithard, waardoor de betonnen delen snel ontkist kunnen worden en betonwaren snel uit de gietvorm gehaald kunnen worden [Ref.: 4.2]. Hoogovencement Hoogovencement wordt veel toegepast in Nederland. Speciaal in marien (zee) milieu is beton met hoogovencement uitermate duurzaam. Beton met hoogovencement bezit een grote weerstand tegen chloride-indringing (lage chloridediffusiecoëfficiënt). De sterkte ontwikkeling van hoogovencement verloopt bij normale temperaturen wat langzamer dan bij gewoon portlandcementbeton. Wel is hoogovencement temperatuurgevoeliger. Dit wil zeggen dat bij hogere temperaturen (> 35 °C ) de sterkteontwikkeling sneller verloopt dan bij een gelijke samenstelling CEM I cementen. Hoogovenslak is een belangrijke grondstof voor hoogovencement. Hoogovenslak is een grondstof die vrijkomt bij de productie van staal. Hoogovenslak is een zogenaamd latent hydraulische stof. Hierbij komt de reactie met water pas goed op gang indien een activator aanwezig is. De reactie van hoogovenslak met water verloopt eigenlijk uiterst langzaam. De hydratatie wordt versneld in een omgeving met een hoge pH of een omgeving met een hoge concentratie aan sulfaationen. Bij hoogovencement wordt dit effect bereikt door hoogovenslak samen te malen met portlandcementklinker. We spreken van hoogovencement indien het cement ten minste 35 % hoogovenslak bevat [Ref.: 4.2].
blad 28 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Portlandvliegascement Portlandvliegascement is een cementsoort waarbij in de productie een deel van de portlandcementklinker is vervangen door poederkoolvliegas. Vliegas komt vrij bij de verbranding van kolen in elektriciteitscentrales. Het behoort tot de groep CEM II cementen. Deze omvat de zogenoemde samengestelde portlandcementen. De gemalen portlandcementklinker kan zijn gecombineerd met verschillende andere componenten. In dit geval staat de toevoeging V voor (poederkool)vliegas. Portlandvliegascement wordt in de norm aangeduid als CEM II/A-V of CEM II/B-V (afhankelijk van het percentage klinker in het cement). De letters A en B staan voor het percentage klinker. In CEM II/A-V ligt het percentage poederkoolvliegas tussen 6 en 20 % en bij de in Nederland veel gebruikte CEM II/B-V tussen 21 en 35 %. Het percentage poederkoolvliegas wordt uitgedrukt ten opzichte van de som van de bestanddelen. Poederkoolvliegas heeft puzzolane eigenschappen. In aanwezigheid van kalk en water levert dit een bijdrage aan de sterkteopbouw. Algemeen gesproken verloopt de sterkteontwikkeling langzamer dan bij een 100 % portlandcement. De eindsterkte is minimaal gelijk. Bij een verder gelijke betonsamenstelling kan beton met portlandvliegascement op de langere termijn een grotere dichtheid bereiken. De wat langzamere sterkteontwikkeling betekent een wat geleidelijker warmteontwikkeling. Vooral in betonconstructies met grote afmetingen worden de temperatuurverschillen (temperatuurgradiënten) in de constructie tijdens de verhardingsfase hiermee kleiner [Ref.: 4.2]. Gebruik cement binnen de inrichting Binnen de inrichting van Kuldipsingh aan Dijkveld zijn drie betonmortelcentrales aanwezig waarvan er steeds twee in gebruik zijn. Een derde centrale wordt gebruikt als back-up bij onderhoud of uitval van één van de installaties. Per betonmortelcentrale zijn er twee gesloten silo's aanwezig voor de opslag van diverse soorten cement. Er kunnen dus maximaal zes verschillende soorten cement aanwezig zijn. In de praktijk zal dit echter niet het geval zijn omdat bij uitval direct een andere installatie ingezet moet kunnen worden. De verschillende installaties zullen over het algemeen dus dezelfde cementsoorten bevatten. Binnen de betonwaren productie eenheid is sprake van een stenenmortelcentrale, eveneens uitgerust met twee gesloten cementsilo's. De hierin aanwezige cementsoorten zijn specifiek afgestemd op de productie van de betonwaren/stenen. Van de diverse soorten cementen zijn Material Safety Data Sheets aanwezig binnen de inrichting [Lit.: 4.3]. Opgemerkt wordt dat de verschillende cementsoorten die bij KRM worden gebruik hun herkomst voornamelijk vinden Colombia.
4.3.4
Vul- en hulpstoffen Tijdens de productie van betonmortel worden kleine hoeveelheden hulpstoffen toegevoegd. Deze hulpstoffen kunnen dienen om de eigenschappen van de betonmortel te verbeteren of aan te passen. Ook uitvoeringsaspecten zoals transport, de wijze van storten en verdichten en de weersomstandigheden spelen hierbij een rol.
blad 29 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Vulstoffen Vulstoffen bestaan uit hele fijne deeltjes. Zij verhogen de verwerkbaarheid en de dichtheid van het betonmortel [Ref.: 4.2] in sommige gevallen dragen vulstoffen ook bij aan de sterkteontwikkeling. Veel toegepaste vulstoffen zijn vliegas, silica fume en kalksteenmeel. Vliegas ofwel poederkoolvliegas is een reststof die vrijkomt bij de verbranding van kolen in elektriciteitscentrales. Vliegas reageert ook met water en draagt bij aan de sterkteontwikkeling van beton. Het kan voor een gedeelte het cement vervangen. Silica fume bestaat uit extreem fijne deeltjes, veel fijner dan cement. Specie met silica fume vertoont een grote samenhang. Het maakt bijzonder vloeibare mengsels mogelijk. Door de reactie met water resulteert silica fume bovendien in sterk en bijzonder dicht beton. Het wordt met name in hogesterktebeton toegepast. Kalksteenmeel wordt verkregen door het mechanisch bewerken van kalksteen. De fijnheid van het materiaal is vergelijkbaar met de fijnheid van cement. Kalksteenmeel wordt onder meer toegepast in zelfverdichtend beton [Ref.: 4.2]. Hulpstoffen Hulpstoffen worden in kleine hoeveelheden aan het beton toegevoegd. Zij kunnen één of meer eigenschappen van het beton beïnvloeden. Bekende hulpstoffen zijn vertragers, luchtbelvormers, plastificeerders, superplastificeerders en pigmenten. Vertragers worden gebruikt als het nodig is de verharding van de betonspecie uit te stellen. Dit kan nodig zijn in verband met de stortvolgorde of langere wachttijden. Luchtbelvormers zorgen voor een grote hoeveelheid fijne luchtbelletjes in het beton. Door de aanwezigheid van deze luchtbelletjes is het beton beter bestand tegen vorst en dooizouten. Plastificeerders zorgen voor een hogere vloeibaarheid en dus betere verwerkbaarheid zonder dat extra water nodig is. Superplastificeerders hebben een groter effect op de betonspecie dan gewone plastificeerders. Voor het verkrijgen van gekleurd beton kunnen pigmenten worden toegevoegd [Ref.: 4.2].
4.3.5
Water Voor het bereiden van beton- en stenenmortel is aanmaakwater nodig, per m3 betonmortel zo'n 1 m3 aanmaakwater. Daar de opgeslagen voorraden zand en steenslag zelf ook al water bevatten zal in realiteit minder dan 1 m3 aanmaakwater worden toegevoegd. Voor de productie van betonblokken wordt per van 1 m3 stenenmortel circa 0,2 m3 aanmaakwater toegevoegd. Water heeft een dubbele functie, te weten de hydratatie van de cement en de verwerkbaarheid van de betonspecie. De water/cementverhouding bepaalt in belangrijke mate de kwaliteit van de binding [Ref.: 4.2]. Aan het aanmaakwater worden eisen gesteld ten aanzien van chloridegehalte, sulfaatgehalte en zuurgraad. De kwaliteit van leidingwater is voldoende. Afhankelijk van de beschikbare kwaliteit kan ook bron- of oppervlaktewater worden toegepast. Naast het gebruik van primair water wordt in toenemende mate ook spoelwater uit betonmortelcentrales als aanmaakwater hergebruikt.
blad 30 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Aanmaakwater mag geen stoffen bevatten die invloed uitoefenen op het verhardingsproces of op de duurzaamheid van het verharde beton. Afhankelijk van de herkomst moeten de eigenschappen van het water getoetst worden aan de eisen die aan aanmaakwater voor beton worden gesteld in de daarvoor geldende normen. Herkomsten voor aanmaakwater kunnen zijn: leiding- of drinkwater, industrieel water, oppervlaktewater en bronwater, teruggewonnen water uit cementslib, afkomstig van spoelwater van mengers en truckmixers.
4.4
Aanvoer en opslag In de opslag van grond- en hulpstoffen kan onderscheidt worden gemaakt in vaste stoffen en vloeibare stoffen. Nadat de basis voorraadvorming binnen de inrichting heeft plaatsgevonden zullen aanvoer van grondstoffen en gebruik ervan min of meer in evenwicht zijn. Een overzicht van de verwachte jaardoorzet aan basisgrondstoffen bij KRM wordt gepresenteerd in onderstaande tabel. In deze tabel is wijze van opslag vermeld. Grond- en hulpstoffen Cement (s) Steenslag Zand Water Hulpstoffen
Doorzet per jaar 63.800 50.000 302.000 128.800 558
Eenheid ton ton ton ton ton
Wijze van opslag Silo's met filterunit Opslagvakken Opslagvakken Ondergronds bassin Integrated Bulk Container
Tabel 4.1: Jaardoorzet aan grond- en hulpstoffen (bron: logistiek model, bijlage 8).
Overigens is voor de aan- en afvoer van grond- en hulpstoffen en gereed product per as, binnen de inrichting vanaf de Sir Winston Churchillweg een weg aangelegd. De toegang tot de inrichting is voorzien van een afsluitbare poort.
4.4.1
Aanvoer en opslag van grondstoffen Rivierzand Voor de productie van betonmortel zijn o.a. de grondstoffen rivierzand en steenslag benodigd. Rivierzand wordt aangevoerd met een vrachtschip (gemiddelde belading: 525 ton). Het betreffende vrachtschip wordt langs de kade aangemeerd waarna het rivierzand door een overslagkraan (circa 3 ton/keer) in het opslagvak langs de kade wordt opgeslagen. Het transport vanaf het opslagvak geschiedt met shovels en elektrische transportbanden. Overig intern transport van rivierzand geschiedt met shovels (circa 3 ton/keer), eventuele afvoer van rivierzand gebeurt met dumptrucks (inhoud: 19,7 m3). Zilverzand en zandgrind De betonmortel voor de productie van betonwaren bevat naast rivierzand ook zandgrind en zilverzand. Deze grondstoffen worden per as (dumptrucks met een inhoud van 19,7 m3) binnen de inrichting aangevoerd. De dumptrucks lossen rechtstreeks in de betreffende opslagvakken. Eventuele afvoer geschiedt eveneens met dumptrucks.
blad 31 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Steenslag Evenals de aanvoer van rivierzand wordt bij de aanvoer van steenslag gebruik gemaakt van een vrachtschip (gemiddelde belading: 1.275 ton). Voor de op- en overslag van steenslag binnen de inrichting worden eveneens de overslagkraan (circa 3 ton/keer) en de shovels (circa 3 ton/keer) ingezet. Eventuele afvoer van steenslag geschiedt door een dumptruck (inhoud: 19,7 m3). Ten behoeve van de opslag van vaste stoffen zoals steenslag en rivierzand zijn diverse opslagvakken aanwezig per grondstof. Voor elke installatie afzonderlijk worden opslagvakken voor de benodigde grondstoffen gecreëerd met behulp van betonblokken De afstand van de opslagvakken tot de installaties wordt zodanig gekozen dat het transport van de opslagvakken naar de installaties beperkt is.
Figuur 4.2: Dumptruck en shovel.
4.4.2
Aanvoer en opslag van cement Cement wordt vooralsnog aangeleverd in gesloten cementbulkwagens. Het transport van cement geschiedt in bulk met een omvang van 20 - 30 m3 per transport. Het cement wordt in een gesloten systeem overgepompt naar de silo's. De cementbulkwagens rijden tot aan de silo's. Vervolgens worden de cementbulkwagens met een luchtdichte slang verbonden met de silo's. Onder druk (perslucht) worden de silo's gevuld met cement tot een maximum van 95 %. De silo's zijn in twee fases tegen overvullen beveiligd: 1. In eerste instantie wordt er een signaal afgegeven indien het niveau van de installatie wordt overschreden. 2. Indien verdere vulling plaatsvindt en een overdruk ontstaat worden de vulkleppen automatisch gesloten waardoor verder vullen onmogelijk is. Daarnaast is er een overdrukbeveiliging in de vorm van een klep aanwezig. Indien de druk in de silo nog verder oploopt dan opent deze veiligheidsvoorziening automatisch, waardoor de druk in de silo afneemt. Eventuele afvoer van cement geschiedt eveneens door eenzelfde cementbulkwagen [Lit.: 4.4].
blad 32 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.4.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Aanvoer en opslag van hulpstoffen Hulpstoffen zijn verpakt in IBC containers met een inhoud van circa 1 m3. De aan- en afvoer van IBC's met hulpstoffen geschiedt per vrachtwagen. Per vrachtwagen kunnen maximaal 5 IBC's met een inhoud van 1 m3 worden geladen. Voor het intern transporteren van de hulpstoffen wordt gebruik gemaakt van heftrucks die maximaal 1 IBC per transport kunnen vervoeren.
4.4.4
Aanvoer en opslag van water Voor de betonmortelbereiding is aanmaakwater nodig. Aan het aanmaakwater worden eisen gesteld ten aanzien van chloridegehalte, sulfaatgehalte en zuurgraad. Het leidingwater ter plaatse is van voldoende kwaliteit om te worden gebruikt als aanmaakwater. De aanvoer van het leidingwater geschiedt met behulp van een hydrofoor (pompinstallatie) die aan het begin van het terrein is geplaatst. Afhankelijk van de beschikbare kwaliteit kan ook bron- of oppervlaktewater worden toegepast. Naast het gebruik van primair water wordt in toenemende mate ook teruggewonnen spoelwater uit betonmortelcentrales als aanmaakwater hergebruikt. Daar de capaciteit van het leidingnet vooralsnog niet volstaat wordt een deel van het benodigde aanmaakwater (circa de helft) met tankwagens (30 m3/keer) binnen de inrichting aangevoerd. Eveneens wordt er gebruik gemaakt van tankwagens voor de afvoer van een teveel aan water. Dit kan noodzakelijk zijn om andere bedrijfslocaties van Kuldipsingh bij een watertekort te bevoorraden. Ten behoeve van de productie van betonmortel en betonwaren is een watervoorraad aanwezig in twee ondergrondse bassins. De inhoud van de bassins bedraagt 200 m3. De bassins worden gevuld via de hydrofoor of door de tankwagens. Vanuit de bassins wordt voor de productie van beton- of stenenmortel benodigd aanmaakwater naar de betreffende mengtrommel verpompt.
4.4.5
Logistiek model De aanvoer, het intern transport en de afvoer van grondstoffen en producten geschiedt met behulp van verschillende transportmiddelen. Op basis van de uitgangspunten van dit MER is een logistiek model voor de binnen de inrichting aanwezige processen opgesteld. Het logistiek model is opgenomen in bijlage 8. Tevens is in het logistiek model de doorzet aan grond- en toeslagstoffen en het aantal vervoersbewegingen berekend.
blad 33 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.5
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Opbouw, ontwerp en constructie van de productie-installaties Binnen de voorgenomen activiteit gaat het om de productie van betonmortel in volautomatische betonmortelcentrales en de productie van betonwaren in een volautomatische productie eenheid. Deze productie-installaties worden in de navolgende paragrafen nader omschreven. Daaraan voorafgaand wordt in paragraaf 4.5.1 op de installaties ingegaan die aanwezig zijn voor de gezamenlijke bedrijfsvoering c.q. het lossen van schepen en laden van vrachtwagens.
4.5.1
Installaties voor de gezamenlijke bedrijfsvoering Grijpers (figuur 4.3) De aanvoer van zand en steenslag geschiedt door vrachtschepen. Voor het lossen van de vrachtschepen wordt gebruik gemaakt van een overslagkraan met een grijperinhoud van 3 ton. Grijpers (zie figuur 4.3) zijn de meest gebruikte algemene laad- en los gereedschap0pen omdat zij: • veelzijdig zijn; • makkelijk verwisseld kunnen worden; • de kosten relatief laag zijn; • kunnen laden en lossen tegen dezelfde kosten.
Figuur 4.3: Afbeeldingen van grijpers.
Discharge hopper (figuur 4.4) Het zand en steenslag wordt door de overslagkraan in het betreffende opslagvak aan de kade gelost en van daaruit via transportbanden naar andere opslagvakken getransporteerd. Om de afvoer van grond- en hulpstoffen te bevorderen wordt een hopper gebruikt [Lit.: 4.4 en Ref.: 4.6]. De hopper (vultrechter) wordt gevuld met rivierzand of steenslag. Door middel van een klep wordt de hoeveelheid materiaal die vrijkomt uit de hopper gereguleerd. Op deze wijze kan het materieel gedoseerd op de transportband worden gebracht en naar de daarvoor bestemde opslagvakken worden vervoerd.
blad 34 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 4.4: Schematische afbeelding hopper. [Lit.: 4.4 en Ref.: 4.6].
Conveyors (figuur 4.5) Ten behoeve van het interne transport van rivierzand en steenslag worden conveyors (transportbanden) ingezet. Vooralsnog wordt een traditionele Belt conveyer voorzien. Belt conveyors zijn de meest gebruikte en meest gekende continue transportbandsystemen. Met een conveyor wordt het materiaal over een bepaalde afstand getransporteerd naar een opslag of een productielocatie. Specifiek aan conveyors zijn de rubberen holronde banden waarin de te transporteren grondstoffen worden gedeponeerd.
Figuur 4.5: Schematische afbeelding Belt conveyor [Lit.: 4.5] en afbeelding Belt conveyor.
Was- en zeefinstallatie Voordat de grondstoffen worden opgeslagen in opslagvakken worden deze door een wasen zeefinstallatie geleid. Door de grondstoffen te wassen en te zeven worden ongewenste stoffen, die de betonkwaliteit nadelig kunnen beïnvloeden (zoals bijvoorbeeld houtdeeltjes), van de grondstoffen gescheiden. Het ontstane afvalwater wordt in een bezinkbak opgevangen en vervolgens afgevoerd naar bezinkbekkens, zie paragraaf 4.8.
blad 35 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Opslagvakken Nadat de grondstoffen zijn gewassen worden deze door de transportbanden vervoerd naar de speciaal daarvoor ingerichte opslagvakken. De vakken bestaan uit een betonnen achterwand en zijwanden. De opslagvakken worden gevuld door de transportbanden. Vanuit de opslagvakken worden zand en steenslag met behulp van shovels in de betreffende werksilo van de betonmortelcentrales of de stenenmortelcentrale gebracht.
4.5.2
Installaties van de betonmortelcentrales De afzonderlijke betonmortelcentrales bestaan uit de meerdere installaties die hierna ieder afzonderlijk worden beschreven. Een overzicht van de opbouw van een betonmortelcentrale is weergegeven in figuur 4.6. Voor een gedetailleerd overzicht van de betonmortelcentrale wordt verwezen naar bijlage 6 bij het MER.
Figuur 4.6: Overzicht opstelling betonmortelcentrale.
Werksilo's, doseerinstallatie en ophaalbak De opslag van de grondstoffen direct voor de productie van betonmortel vindt per centrale plaats in vier bunkers. In de onderstaande afbeelding is een overzicht opgenomen van de route die de grondstoffen afleggen nadat de werksilo's zijn gevuld. De vulsilo's zijn voorzien van een Sproei-installatie die voorkomt dat de grondstoffen te warm worden. Een bijkomend verschijnsel is dat hiermee eventuele emissies van stof door wind, worden voorkomen. Onder de werksilo's is een doseerinstallatie aangebracht. Hiermee worden de hoeveelheden van de benodigde grondstof afgewogen en via een transportband in een ophaalbak gebracht. Vervolgens wordt de inhoud van de ophaalbak in de mengtrommel geledigd.
blad 36 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
1. batterij werksilo's granulaten 2. doseerinstallatie (volumedosering) 3. transportband granulaten 4. vulbak
5. cementsilo's 6. cementschroef 7. cementweegbak 8. mengtrommel
Figuur 4.7: Schematische afbeelding doseerinstallatie [Lit.: 4.4 en Ref.: 4.6].
Cementsilo's (figuur 4.8) De aanlevering van cement geschiedt in gesloten bulkwagens. Vanuit de bulkwagens wordt het cement pneumatisch getransporteerd en via een gesloten leidingsysteem in de betreffende cementsilo opgeslagen. In totaal zijn er drie betonmortelcentrales die ieder beschikken over twee cementsilo's, waardoor er maximaal zes verschillende soorten cement aanwezig kunnen zijn. De cementsilo's zijn in twee fases tegen overvullen beveiligd (alarmering en automatische sluiting vulleiding). Als onverhoopts de druk in de silo toch te hoog oploopt treedt de overdrukbeveiliging in werking. De overdrukbeveiliging is een klep in de silo die automatisch opent bij een te hoge inwendige druk. Bij het vullen van de cementsilo's wordt de lucht verdrongen. Deze verdringingslucht wordt via een filterinstallatie naar de buitenlucht afgevoerd. Voor een nadere uitleg van de beveiligingen wordt verwezen naar paragraaf 4.9.8.
blad 37 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 4.8: Afbeelding cementsilo's en bijvullen van de cementsilo's.
Cementschroef (schroef van Archimedes) en cementweegbak (figuur 4.9) Cement in de cementsilo's wordt via transportschroeven naar de cementweegbak getransporteerd [Lit.: 4.4 en Ref.: 4.6]. De transportschroef bevindt zich in een gesloten buis en door de draaiende beweging van de transportschroef worden 'pakketjes' cement naar de cementweegbak gevoerd. In de cementweegbak wordt de aangevoerde hoeveelheid cement afgewogen. De transportschroef schakelt automatisch uit als de gewenste hoeveelheid cement is afgewogen. Vervolgens wordt het cement toegevoegd aan de mengtrommel.
Figuur 4.9: Schematische afbeelding [Lit.: 4.4 en Ref.: 4.6] en afbeelding schroef van Archimedes.
blad 38 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Mengtrommel (figuur 4.10) Mengen is de verzamelnaam voor het geheel van de operaties die volgen op het doseren [Ref.: 4.6], namelijk: • het vullen van de mengkuip; • het mengen van alle grond- en toeslagstoffen; • het ledigen van de mengkuip in de trucksilo. Het mengproces begint met het afwegen en in de mengtrommel brengen grond- en hulpstoffen. Vervolgens wordt het geheel gemengd. Voor een grondige menging beschikt de mengtrommel over zowel verticale als horizontale mengschoepen. Nadat het mengproces is voltooid wordt het betonmengsel (voorts benoemd als betonmortel) in de trucksilo gestort [Lit.: 4.7]. Doordat de mengschoepen langs de wanden van de mengtrommel schrapen wordt na ieder mengproces de mengtrommel vrijwel helemaal leeggedraaid. Ter voorkoming van overdruk als gevolg van het in de mengrommel brengen van o.a. cement is de mengtrommel uitgerust met een airbag (zie figuur 4.10). Het overtollige cement wordt in deze airbag verzameld. Vervolgens wordt de airbag in de mengtrommel 'leeggeklopt'.
Figuur 4.10: Afbeelding mengtrommel.
blad 39 van 170
Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
4.5.3
Installaties van de betonwarenfabriek
projectnr. 0200742
De betonwarenfabriek is inpandig in een half open gebouw opgesteld en bestaat uit een stenenmortelcentrale en een unit voor de productie van betonwaren. Zowel de stenenmortelcentrale als de unit voor de productie van betonwaren is opgebouwd uit meerdere installaties die hierna ieder afzonderlijk worden beschreven. Een overzicht van de opbouw van de betonwarenfabriek is weergegeven in figuur 4.11. Voor een gedetailleerd overzicht van de betonwarenfabriek wordt verwezen naar bijlage 7.
Figuur 4.11: Stenenmortelcentrale inclusief betonwarenproductie.
Werksilo's, doseerinstallatie en ophaalbak De opslag van de grondstoffen voor de productie van stenenmortel (rivierzand, zilverzand, zandgrind) vindt plaats in 5 bunkers (werksilo's). Deze bunkers worden gevuld door shovels. Onder de werksilo's is een doseerinstallatie aangebracht. Via een receptgestuurd programma worden de benodigde hoeveelheden grondstoffen afgewogen en in een mobiele weegschaal gebracht. Voor droge materialen zijn drie bunkers uitgerust met pneumatisch gestuurde segment kleppen, voor de nattere en kleverige materialen zijn twee bunkers voorzien van een uittrekband met triller. Deze methode garandeert een nauwkeurig mengselsamenstelling. Als alle toeslagmaterialen zijn ingewogen rijdt de weegschaal naar het einde van de baan en lost de materialen in de ophaalbak voor de kernbeton menger of in de ophaalbak voor de deklaagbeton menger. Vervolgens wordt de ophaalbak opgetakeld en gelost in de mengtrommel. Cementsilo's Cement wordt aangeleverd in cementbulkwagens en pneumatisch in de betreffende cementsilo gepompt (zie paragraaf 4.5.2). Ten behoeve van de productie van stenenmortel beschikt de betonwarencentrale over twee cementsilo's. De uitvoering en beveiliging van de cementsilo's verschilt niet met de cementsilo's van de betonmortelcentrales. Cementschroef (schroef van Archimedes) en cementweegbak Cement wordt via transportschroeven naar de cementweegbak getransporteerd [Lit.: 4.4 en Ref.: 4.6]. De transportschroef bevindt zich in een gesloten buis en door de draaiende beweging van de transportschroef worden 'pakketjes' cement naar de cementweegbak van de kernbeton menger of de deklaagbeton menger getransporteerd. De transportschroef schakelt automatisch uit als de gewenste hoeveelheid cement is afgewogen. Vervolgens wordt het cement toegevoegd aan de betreffende mengtrommel.
blad 40 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Pigmentdoseerinstallatie De pigmentdoseerinstallatie is ontworpen voor het doseren van granulaatpigmenten. Dit zijn kleine korrels die eenvoudig en schoon te verwerken zijn en nauwelijks stofvorming geven. Het doseren van pigmenten geschiedt in een automatisch en gesloten systeem. Nadat de pigmentdoseerinstallatie het pigment heeft ingewogen wordt het pneumatisch in de betreffende mengtrommel geblazen [Lit.: 4.8]. Mengtrommel (figuur 4.12) Voor de productie van stenenmortel zijn twee mengtrommels aanwezig, te weten een kernbeton menger en een deklaagbeton menger. De kernbeton menger produceert stenenmortel voor de kern van de betonwaren. Stenenmortel voor de deklaag (toplaag) van betonwaren wordt geproduceerd in de deklaagbeton menger. Zowel de kernbeton menger als de deklaagbeton menger zijn overeenkomstig aan de mengtrommels van de betonmortelcentrales (zie paragraaf 4.5.2). Na productie wordt het stenenmortel afgevoerd naar de betonsilo's van de betonwarenproductie-installatie. Overigens zijn de mengtrommels voorzien van een hoge druk reinigingsysteem, dat op een snelle verantwoordelijke wijze de mengers schoonmaakt. Het hoge druk reinigingssysteem zorgt ervoor dat de schoonmaakwerkzaamheden voor zowel het personeel als het milieu minder belastend zijn [Lit.: 4.8].
Figuur 4.12: Afbeelding mengtrommel (incl. airbag) en afbeelding mengmechanisme.
Betonsilo's Onder beide mengtrommels zitten drie betonsilo's waarin verschillende kleuren stenenmortel tijdelijk worden opgeslagen. Uittrekbanden zorgen ervoor dat van elke kleur stenenmortel de juiste hoeveelheid naar de productiemachine wordt getransporteerd. Betonwaren productiemachine (figuur 4.13) Via een receptgestuurd programma worden de benodigde hoeveelheden stenenmortel afgewogen en met behulp van uittrekbanden naar de betonwaren productiemachine gebracht. De stenenmortel wordt vervolgens op productieplanken in vormen gegoten en door trilling (eventueel door middel van stempeltrillers) en hydraulische druk verdicht. Nadat het stenenmortel uit de vormen is gedrukt worden de productieplanken met betonwaren via een transportbaan afgevoerd. blad 41 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 4.13: Betonwaren productiemachine.
Heftlift, traversenwagen, zaklift en bufferwagen (figuur 4.14) Voor het intern transport van productieplanken binnen de installatie wordt gebruik gemaakt van diverse installaties, te weten een heflift, een traversenwagen, een zaklift en een bufferwagen. De heflift en traversenwagen transporteren de productieplanken naar de droogkamer. Nadat de betonwaren in de droogkamer zijn verhard worden de productieplanken door de traversenwagen, zaklift en bufferwagen getransporteerd voor verdere verwerking van de betonwaren.
Fig. 4.14a: Traversenwagen in droogkamer. Fig. 4.14b: Zaklift en bufferwagen.
Droogkamer De verdichte betonwaren worden door de traversenwagen in het rekkensysteem van de droogkamer gebracht, waar de eerste verharding van de betonwaren plaatsvindt. Om de kwaliteit van de betonwaren te garanderen wordt de temperatuur en vochtigheid in de droogkamer gereguleerd. De tijd gedurende welke producten in de droogkamer uitharden is afhankelijk van de specifieke vorm en het volume per eenheid. Samenschuiver en pakketteerautomaat In de samenschuiver worden de betonwaren tegen elkaar aangeschoven. Vervolgens worden de betonwaren van de productieplanken genomen en eventueel op pallets geplaatst. Ter versteviging kan het betonwarenpakket verticaal omsnoerd worden of wordt er een strakke hoes van stretchfolie om het geheel getrokken. Het transport van de betonwaren geschiedt met behulp van een walking beam transportbaan (figuur 4.15). Een walking beam maakt een heen- en teruggaande slag, waarbij de verpakkingen in de voorwaartse beweging worden meegenomen. blad 42 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Fig. 4.15: Voorbeeld van een walking beam.
Plankenbuffer en vernevelingssysteem Lege productieplanken worden binnen de bedrijfshal afgeborsteld, omgedraaid en op elkaar gestapeld. De stapel productieplanken (30 stuks) wordt vervolgens in de plankenbuffer geplaatst. Vanuit de plankenbuffer wordt de betonwaren productiemachine voorzien van productieplanken. Tijdens het transport naar de betonwaren productiemachine bestaat de mogelijkheid om de productieplanken te vernevelen met een onderhoudsmiddel (maximaal 200 gram onderhoudsmiddel per plank). Opgemerkt wordt dat het systeem slechts onderhoudsmiddel vernevelt als er een productieplank onder getransporteerd wordt.
4.6
Productieprocessen en capaciteit Ten behoeve van de productie van (natte) betonmortel zijn binnen de inrichting drie betonmortelcentrales aanwezig voor de productie van natte betonmortel en er is één stenenmortelcentrale voor de productie van betonblokken. In de betreffende units worden de grondstoffen volgens een vast procédé gemengd met water.
4.6.1
Productieproces betonmortel Betonmortel is fabriekmatig vervaardigde betonspecie. De verschillende stappen waaruit het productieproces is opgebouwd zijn schematisch weergegeven in figuur 4.16. Betonspecie is het onverharde mengsel dat is samengesteld uit zand, steenslag, cement, water en toeslagstoffen. Zand en steenslag vormen door de reactie van cement en water een hechte structuur in de vorm van een cementmatrix. Hulp- en toeslagstoffen worden toegevoegd om de kwaliteit of de producteigenschappen van de betonmortel of het verharde specie te verbeteren of om specifieke eigenschappen te verkrijgen.
blad 43 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 4.16: Schematische overzicht betonmortelproductieproces.
Het proces van mortelproductie is eenvoudig en afhankelijk van het soort betonmortel dat benodigd is. Als eerste wordt de grondstof cement met behulp van een cementschroef in een gesloten weegbak gebracht. Afhankelijk van het soort betonmortel worden dan de zand en steenslag afgewogen en via een transportband in de gesloten mengtrommel gebracht. Direct hierna wordt de afgewogen hoeveelheid cement aan de grondstoffen in de mengtrommel toegevoegd. Vervolgens worden de benodigde hoeveelheid water en vloeibare hulpstoffen afgewogen en eveneens in de mengtrommel gebracht. Als alle materialen in de mengtrommel zijn verzameld wordt de airbag in de mengtrommel geledigd. Nadat alle materialen in de mengtrommel zijn gebracht wordt het geheel 30 tot 60 seconden gemengd (dit wordt ook aangeduid met 'een charge') totdat de gewenste verwerkbaarheid is verkregen, waarna het betonmengsel in de trucksilo wordt gestort. Dit proces herhaalt zich totdat de gewenste hoeveelheid betonmortel in de trucksilo aanwezig is [Lit.: 4.7]. Overigens zijn de betonmortelcentrales en de stenenmortelcentrale uitgevoerd met een computerbesturing. Bovendien worden alle wegingen geregistreerd, waardoor productcontrole (per charge) wordt geoptimaliseerd.
blad 44 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Capaciteit In totaal beschikt de inrichting over drie units voor de productie van betonmortel. Ten aanzien van één installatie wordt opgemerkt dat deze in principe een back-up functie krijgt om de leveringszekerheid naar de markt te garanderen. De betonmortelcentrales hebben elk een theoretische productiecapaciteit van 60 m3 per uur (bij 1 charge/minuut en een mengerinhoud van 1 m3). In de praktijk moet rekening worden gehouden met een aanzienlijk lagere capaciteit, namelijk 40 m3/uur. Bij een gemiddelde werkdag van 8 à 9 uur en 250 werkbare dagen per jaar komt dit overeen met een verwachte totale capaciteit van circa 85.000 m3 per jaar. Op termijn wordt een verdere groei naar 100.000 m3/jaar nagestreefd (300 werkbare dagen), zijnde de productiecapaciteit die als uitgangspunt voor dit MER wordt gehanteerd.
4.6.2
Productieproces betonwaren Stenenmortelproductie [Lit.: 4.8] Via een receptgestuurd programma worden voor de productie van stenenmortel de benodigde hoeveelheden grondstoffen uit de werksilo's onttrokken en in een mobiele weegschaal gebracht, waarna de grondstoffen worden gelost in de ophaalbak van de kernbeton menger of in de ophaalbak van de deklaagbeton menger. Direct hierna wordt het benodigde cement met behulp van een cementschroef in een gesloten weegbak gebracht en aan de grondstoffen in de menger toegevoegd. Het benodigde pigment wordt afgewogen in de pigmentdoseerinstallatie en pneumatisch in de mengtrommel geblazen. Als laatste stap worden de benodigde hoeveelheid water en vloeibare hulpstoffen afgewogen en eveneens aan de mengtrommel toegevoegd. Als alle materialen in de mengtrommel zijn verzameld wordt de airbag in de mengtrommel geledigd. Nadat alle grond- en hulpstoffen in de mengtrommel zijn gebracht wordt het geheel gemengd tot dat de betonmortel de juiste verwerkbaarheid heeft gekregen. Onder zowel de kernbeton menger als onder de deklaagbeton menger zitten drie betonsilo’s waar de verschillende kleuren beton tussentijds worden opgeslagen. Uittrekbanden zorgen ervoor dat van elke kleur de juiste hoeveelheid beton naar de betonwarenmachine gaat. Betonwarenproductie [Lit.: 4.8] Het productieproces van betonwaren is volautomatisch en verloopt in een kringloop. Figuur 4.17 geeft schematische het productieproces van de betonwaren weer (incl. de productie van stenenmortel). Een kunststof productieplank wordt leeg op de triltafel gelegd, waarna een vorm op de plank wordt gezet. Deze vorm wordt eerst gevuld met kernbeton en afhankelijk van de te produceren betonwaren wordt de vorm al dan niet afgevuld met deklaagbeton. Om het beton te verdichten wordt de triltafel gedurende een kort tijdbestek in trilling gebracht. Nadat de vormen zijn gevuld en een eerste keer zijn verdicht wordt een stempel op de vorm gezet. Vervolgens wordt de triltafel opnieuw in werking gebracht, waarbij de stempels het verdichten ondersteunen. Na de verdichting van de stenenmortel wordt het betonproduct ontvormt, de stempel blijft even staan terwijl de vorm omhoog gaat. Nadat de kleefweerstand tussen de vorm en het betonproduct is gebroken, gaat ook de stempel omhoog. De productieplank wordt uitgestoten en een lege plank wordt op de triltafel geschoven.
blad 45 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Het gevormde product gaat via een transportbaan naar de heflift, waarin de productie planken met vaste tussenafstand boven elkaar worden gestationeerd. Overigens is de tussenafstand in de heflift, traversenwagen, droogkamer, bufferwagen en zaklift gelijk zodat de betonproducten zonder problemen getransporteerd worden. Als de heflift vol is komt de traversenwagen (vorkenwagen) die de planken transporteert en vervolgens in een rekkensysteem legt om uit te harden. Dit rekkensysteem vormt de droogkamer die in totaal 4.800 planken kan opslaan. Om de kwaliteit van de betonblokken te garanderen wordt de temperatuur en vochtigheid in de droogkamer gereguleerd. Na circa 24 uur is de basissterkte bereikt en worden de planken door de traversenwagen uit de gesloten ruimte gehaald en in de bufferwagen geplaatst. Vervolgens worden de planken door de bufferwagen in de zaklift gezet, die ervoor zorgt dat de planken in een rij op de transportbaan komen. Op het eerste stuk van de transportbaan worden de betonwaren visueel gecontroleerd. Daarna worden de betonwaren door een samenschuiver tegen elkaar aangeschoven. Ter versteviging van de pakketten kunnen de lagen omsnoert worden met kunststof band.
Figuur 4.17: Overzicht betonwarenproductieproces [Lit.: 4.9].
blad 46 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
In de volgende fase worden de betonwaren door de pakketteerautomaat van de plank genomen en indien nodig op een transportpallet geplaatst. Ter versteviging van het betonwarenpakket kan het verticaal omsnoert worden of kan er een strakke hoes van stretchfolie over de betonwaren worden getrokken. Vervolgens wordt het pakket door een heftruck verplaatst naar het buitengelegen tasveld, waar verdere uitharding plaatsvindt. Vanaf het tasveld vindt uitlevering aan externe afnemers plaats. Ter verlenging van de levensduur van de productie planken worden de betondeeltjes er afgeborsteld. Vervolgens worden de productieplanken omgedraaid en op elkaar gestapeld. De stapel productieplanken (30 stuks) wordt vervolgens in de plankenbuffer geplaatst. Vanuit deze buffer wordt de productiemachine voorzien van planken, waarna het betonwarenproductieproces opnieuw start. Tijdens het transport naar de betonwaren productiemachine kunnen de productieplanken verneveld worden met een onderhoudsmiddel. Opgemerkt wordt dat de inrichting gebruik maakt van kunststof productieplanken, waardoor het verbruik van onderhoudsmiddel (waarschijnlijk water) laag is. Capaciteit In tegenstelling tot de productie van betonmortel is de productie van betonwaren niet afnemer afhankelijk en derhalve niet gebonden aan de werktijden van deze afnemers. Hierdoor is de productie van betonwaren een continue proces gedurende 8 uur per dag. Voor de productie van betonmortel wordt er per dag circa 480 m3 betonmortel geproduceerd. Uitgaande van 300 werkbare dagen per jaar komt dit neer op een totaal van 144.000 m3 stenenmortel per jaar. In totaal kunnen er maximaal 60.000 4-duims stenen per dag worden geproduceerd. Indien er kleinere betonblokken worden geproduceerd neemt het aantal geproduceerde stenen toe. Het omgekeerde geldt als er grotere betonblokken worden geproduceerd.
4.6.3
Kwaliteitscontrole De productie van betonmortel vereist een constante monitoring van de grondstoffen. Hiertoe zijn de betonmortelcentrales en de stenenmortelcentrale uitgevoerd met een computerbesturing en worden grondstoffen elektronisch gewogen en geregistreerd (zie ook paragraaf 4.10). Naast de continue monitoring van het productieproces worden ook kwaliteitcontroles op de producten uitgevoerd. Dit gebeurt nadat de grondstoffen zijn gemengd en het betonmortel in de trucksilo is gestort, maar voordat dit mengsel wordt afgevoerd naar de opdrachtgever. Van iedere lading worden één of meerdere proefmonster(s) genomen die direct visueel worden beoordeeld. Vervolgens wordt met behulp van een druksterkteproef bepaald of de betonmortel voldoet aan de kwaliteitseisen. Net als betonmortel wordt ook de kwaliteit van de betonblokken beoordeeld met behulp van deze tests. De eisen aan de proef zijn beschreven in NEN-EN 206-1 en NEN-EN 12390. Betonmortel en/of betonwaren dat niet voldoet aan de kwaliteitseisen wordt binnen de inrichting hergebruikt of nuttig toegepast, dan wel afgevoerd voor verwerking elders.
blad 47 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.7 4.7.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Opslag en transport van gereed product Transport van betonmortel Door een chemische reactie met water verhardt het cement. Het bindt de toeslagmaterialen en vult de lege ruimtes tussen het zand en het steenslag. Als gevolg van de verharding van het cement is betonmortel slechts voor een korte tijd bewerkbaar, waardoor tussentijdse opslag in geen geval mogelijk is. Het betonmortel wordt na menging in de gereedstaande truckmixer (gemiddeld 8,8 m3) gestort en vervolgens direct afgevoerd naar de locatie waar het in het werk of in een productieproces wordt verwerkt. Hierdoor is de productie van betonmortel sterk afhankelijk van de afnemers en hun werktijden. Jaarlijks wordt er maximaal 100.000 m3 betonmortel geproduceerd dat wordt afgevoerd in truckmixers. Uitgaande van de gemiddelde belading komt dit overeen met circa 11.500 betonmortel transporten per jaar. KRM beschikt verder over een aantal vrachtwagens, die zijn voorzien van speciale verpompinstallaties en -armen om betonmortel direct in het werk te kunnen verpompen (zie figuur 4.18). Niet uitgesloten wordt dat een aantal van deze wagens op het terrein worden gestald. Overigens wordt opgemerkt dat al het rijdend materieel aan het einde van de dag schoon wordt neergezet. Ten behoeve hiervan beschikt de inrichting over een wasplaats.
Figuur 4.18: Afbeelding truckmixer en op de achtergrond pompinstallatie voor betonmortel.
4.7.2
Opslag en transport van betonwaren Tasterrein/tasveld Ten behoeve van de productie van betonblokken beschikt de inrichting over één stenenmortelcentrale. Nadat de betonblokken zijn geproduceerd vindt de eerste verharding plaats in een gesloten ruimte plaats, waarbij temperatuur en vochtigheid gereguleerd worden [Lit. 4.8]. Na circa 1 dag is de basissterkte bereikt en kan verdere uitharding buiten op het tasveld plaatsvinden. Vanaf het tasveld vindt uitlevering aan externe afnemers plaats. Het transport van betonwaren vindt plaats met behulp van vrachtwagens met een laadbak. Afhankelijk van de te leveren hoeveelheden kunnen kleinere of grotere vrachtwagens worden ingezet. blad 48 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Palletgebruik De eerste verharding van de betonblokken vindt plaats in een afgesloten ruimte. Hierna worden de stenen van de betreffende planken verwijderd en door een stapelmachine op een houten pallet geplaatst. Op een houten pallet kunnen maximaal 150 4-duims stenen worden geplaatst. Afhankelijk van de grootte van de geproduceerde stenen kunnen er meer of minder dan 150 stenen per pallet worden opgeslagen. Uitgaand van de productie van alleen 4-duims stenen worden er per dag 400 pallets gevuld met stenen. Op jaarbasis zijn dit circa 120.000 pallets met stenen. Binnen de feitelijke bedrijfsvoering zal niet alleen sprake zijn van de productie van 4duims stenen, doch van een combinatie van verschillende betonwaren. Een omrekening naar het maximum aantal pallets op dag- en jaarbasis voor een representatief geachte c.q. standaard bedrijfssituatie is gemaakt in tabel 4.2.
Vorm stenen
Totaal aantal stenen
Volle blok 4-duims Volle blok 6-duims Volle blok 8-duims Klinker 200 x 100 x 60 Klinker 200 x 100 x 80 Klinker 200 x 100 x 100 Tegels 300 x 300 x 45 Opsluitbanden 1000 x 60 x 200 Banden 1000 x 130 / 150 x 250 Banden 1000 x 180 / 200 x 250
uur
dag
jaar
3.375
27.000
8.100.000
624
4.995
1.498.500
3521
28.170
8.451.000
175
1.400
420.000
Stenen per plank
Stenen per pallet
27
150
18 12 55 545 55 12 18 6 5
100 67 306 3028 306 67 100 33 28
Totaal aantal pallets
uur
dag
jaar
23
180
54.000
8
60
17.982
4
31
9.123
4
27
7.821
Tabel 4.2: Aantal pallets op jaarbasis voor de opslag van betonblokken.
Transport van betonwaren Betonmortel dat is geproduceerd door de stenenmortelcentrale wordt via de productiemachine omgevormd tot betonwaren. Nadat de voorverharding heeft plaatsgevonden worden de betonblokken op pallets geplaatst en door middel van (diesel)heftrucks naar het tasveld getransporteerd. De heftrucks kunnen maximaal één pallet per transport vervoeren. Vanaf het tasveld vindt uitlevering aan externe afnemers plaats door middel van vrachtwagens. Voor de levering aan klanten wordt gebruik gemaakt van vrachtwagens die gemiddeld 10 pallets per transport meenemen. Filialen van KTC, grootafnemers en wederverkopers worden bevoorraad door vrachtwagens die maximaal 16 pallets kunnen laden. In geval van een zelf-afhaler is de capaciteit van de truck niet op voorhand bekend.
blad 49 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.8
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Recyclinginstallatie Zoals eerder vermeld wordt betonmortel batchgewijs geproduceerd. De hoeveelheden die worden geproduceerd worden zoveel als mogelijk afgestemd op de vraag vanuit de markt. Desalniettemin komt het voor dat er (beperkte) hoeveelheden betonmortel (restbeton), met name aan het eind van de dag, terugkomen van de opdrachtgever. Het terugkomen van betonmortel heeft meestal te maken met het feit dat opdrachtgevers teveel betonmortel bestellen. In mindere mate wordt ook wel eens teveel geproduceerd door de opdrachtnemer. Daarnaast komt het soms voor dat partijen betonmortel worden afgekeurd als gevolg van een verkeerde samenstelling of als gevolg van een te lange verwerkingstijd. Grondstoffen zoals zand en de toeslagmaterialen zijn waardevol en kunnen worden teruggewonnen door middel van een recyclinginstallatie. KRM heeft een betonrecyclinginstallatie besteld van het merk Schwing Stetter, type RA-20 [Ref.: 4.11]. De basis van het recyclingproces bestaat uit het wassen van de vaste materialen (zand en toeslag) door middel van een tegenstroomprincipe, waardoor een groot deel (1 ton/m3) van de vaste materialen kan worden teruggewonnen. De volgende bedrijfsafvalwaterstromen worden in de recyclinginstallatie behandeld: • afvalwater van het spoelen en schoonmaken van de truckmixers (incl. verdund restbeton); • afvalwater afkomstig van betonpompen en -trechters; • afvalwater afkomstig van het schoonmaken van installaties (b.v. mengtrommels). De genoemde bedrijfsafvalwaterstromen bevatten residuen van zand, cement, toeslagmaterialen en kleine resten van hulpstoffen. Door middel van het toepassen van een recyclinginstallatie in combinatie met bezinkingsbakken is het mogelijk om spoelwater te hergebruiken en de vaste bestanddelen nuttig toe te passen bij de productie van betonmortel en betonwaren.
4.8.1
Het wasprocedé Bij het reinigen van de truckmixers wordt water toegevoegd aan de draaiende truckmixer. Het toevoegen van water geschiedt met behulp van watergalgen met handventiel. Zodra de maximale vulling is bereikt begint een zwaailamp te branden. Het spoelwater met de daarin opgeloste betonspecie wordt vervolgens gestort in een rechthoekige voedingstrechter. Via de voedingstrechter komt het spoelwater met de daarin opgeloste betonspecie in de wastrommel terecht. De trommel werkt volgens het tegenstroomprincipe: de vaste materialen van 0,2 tot 63 mm. worden door continu spiralen tegen de waterstroming in gevoerd. Het wegnemen van materiaal van 0,2 tot 63 mm. geschiedt door schepbakken over de trilgoot waarna de vaste stoffen terechtkomen in een opslagbak (figuur 4.19 en 4.20). De zeer fijne stoffen tot 0,2 mm. blijven aan de oppervlakte en worden dan met het water door de trommeloverloop afgevoerd. Het spoelwater voor de trommel kan via een elektromagneetventiel van het waternet komen of van het schoonwaterbassin d.m.v. een dompelpomp.
blad 50 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 4.19: Schematisch weergave betonmortelrecyclingsinstallatie (trommel).
Figuur 4.20: Betonmortelrecyclinginstallatie.
Spoelwaterafvoer De afvoer van het spoelwater (modderig water) uit de trommeloverloop gebeurt door kunststof buizen met een diameter van ongeveer 200 mm naar het aanwezige bezinkbassin (I). Het eerste bezinkbassin wordt voorzien van roerders om te voorkomen dan zwevende deeltje de kans krijgen om te bezinken. In het tweede bassin krijgen de deeltjes de tijd om verder te bezinken waarna het water doorstroomt naar een eindklaarbassin (figuur 4.22). Het water uit het eindklaarbassin kan vervolgens worden ingezet als spoelwater voor de wastrommel of als spoelwater voor de truckmixers, waarmee het een gesloten kringloop betreft. De bezinkbassins worden zodanig uitgevoerd dat zij eenvoudig ontdaan kunnen worden van bezonken residu. Indien het aanbod van gezuiverd afvalwater de vraag overtreft wordt het gezuiverde afvalwater geloosd op de Surinamerivier.
blad 51 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 4.21: Opstelling truckmixers bij voedingstrechter, watergalgen en trommel.
Figuur 4.22: Bezinkingsbassins
Beveiliging overlading trommel De aandrijving van de wastrommel wordt tegen overlading beschermd door middel van het meten van het stroomverbruik van de aandrijvingsmotoren (aandrijving met gummi draagrollen) en door een automatische bediening voor het in- en uitschakelen van de vibrators van de voedingstrechter. Reiniging betonpomp Voor het opvangen van betonresten van betonpompen is een hydraulisch bediende bak (kipper) aanwezig. De bak met een inhoud van 870 - 1.300 liter is geschikt voor de voeding van de wasinstallatie. De inhoud van de betonpomp (spoelwater en betonmortelresten) wordt in de bak geloosd waarna de bak onder een grote hellingsgraad opklapt zodat alle resten in de voedingstrechter terecht komen.
blad 52 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Bezinking Na doorloop van de bekkens wordt het water via een vuilwaterpomp opgepompt en kan worden gebruikt voor de aanmaak van beton, de reiniging van onderdelen of het inwendige van de truckmixers. Afhankelijk van de zuiverheid van het water kan het water tevens dienen voor het reinigen van de buitenkant van de truckmixers. Het teveel aan gereinigd afvalwater kan worden geloosd of kan in periodes van droogte indien de kwaliteit het toelaat worden ingezet in het productieproces. Voor de aanmaak van beton dient het water aan een aantal kwaliteitseisen te voldoen, waaronder het gehalte aan zwevende deeltjes de meest kritische parameter is. Bij een te hoge dichtheid kan het spoelwater aangelengd worden met schoon leiding- of oppervlaktewater. Resumé Vooralsnog is voorzien dat het gezuiverde overtollige afvalwater geloosd zal worden op het oppervlaktewater (Surinamerivier). Nader onderzoek moet uitwijzen of toekomstig gebruik van afvalwater in het productieproces of bij ondersteunende processen tot de mogelijkheden behoort. Dit zal echter gepaard moeten gaan zonder kwaliteitsverlies van producten.
4.9 4.9.1
Overige voorzieningen en installaties Energievoorziening en -installaties Binnen de inrichting zijn diverse installaties aanwezig die worden aangesloten op het lokale energienetwerk. De energiebehoefte van de installaties is representatief voor productie van betonmortel en betonwaren en wijkt niet af van andere installaties die binnen de bedrijfstak werkzaam zijn. De installaties kunnen via een centrale installatie (schakelkasten) worden in- en uitgeschakeld. Binnen de inrichting zijn bij de diverse bedrijfsonderdelen noodstops aanwezig die de energievoorziening kunnen onderbreken. De noodstops kunnen handmatig worden ingeschakeld in geval van een calamiteit. Binnen de inrichting zijn noodaggregaten aanwezig. Hiermee kunnen lokale fluctuaties in de energieaanvoer en eventuele uitval daarvan worden opgevangen. De noodstroomaggregaten worden automatisch ingeschakeld op momenten dat het netwerk wordt onderbroken en worden automatisch weer uitgeschakeld op het moment dat het netwerk weer stroom levert. Om de bedrijfszekerheid van de aggregaten te garanderen wordt regelmatig (een uur per maand) proefgedraaid met de aggregaten. De aggregaten worden gevoed met dieselolie die in een tank wordt opgeslagen. De aggregaten hebben een eigen brandstofreservoir.
blad 53 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.9.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Brandstofopslag in tanks Ten behoeve van het aftanken van transportvoertuigen en ten behoeve van de noodstroomaggregaten beschikt de inrichting over twee brandstofopslagtanks inclusief afleverstation. De enkelwandige brandstoftanks hebben een inhoud van elk 10 m3 en worden opgesteld boven een betonnen vloer. Op deze betonnen plaat staat tevens de bovengrondse tank voor afgewerkte olie opgesteld. Naast de tank is een afleverstation aanwezig waar transportvoertuigen worden voorzien van brandstof. Ter voorkoming van verontreiniging van de bodem bij het aftanken, is een betonnen plaat aanwezig, waarin drains aanwezig zijn die zijn aangesloten op een oliebezinkselafscheider. Eventuele afstromend hemelwater met minimale olieachtige verontreinigingen wordt zo afdoende behandeld. Ten behoeve van de opslag van minerale oliën (afgewerkte olie en diesel) in tanks wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de concept 'Richtlijnen voor Petroleumproducten' [Lit.: 3.12]. Deze conceptrichtlijnen zijn opgesteld door het NIMOS.
4.9.3
Werkplaatsen De inrichting heeft een werkplaats voor het verrichten van onderhoud- en reparatiewerkzaamheden aan machines. Tevens wordt de werkplaats gebruikt voor klein onderhoud en reparatie van het wagenpark. Ten behoeve van de werkzaamheden zijn in de werkplaats gereedschappen en ondersteunende voorzieningen aanwezig. Daarnaast worden er kleine hoeveelheden smeerolie, transmissieolie, vetten en afgewerkte olie opgeslagen. Afgewerkte olie en overige afvalstoffen uit de werkplaats worden afgevoerd door (lokale) afvalinzamelaars/verwerkers. De werkplaatsen worden voorzien van betonnen vloeren om eventuele nadelige milieugevolgen naar de bodem op voorhand te voorkomen. Ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen in de werkplaats wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de 'Richtlijnen voor de inrichting van opslagplaatsen voor chemicaliën' [Lit.: 3.11]. Deze richtlijnen zijn in concept opgesteld door het NIMOS (april 2009).
4.9.4
Weegbruggen Binnen de inrichting zijn twee weegbruggen aanwezig. De weegbruggen dienen voor het wegen van inkomende en uitgaande transporten al dan niet met grondstoffen en producten. Het principe berust erop dat een vrachtwagen twee maal wordt gewogen, vol en leeg. Het verschil is het gewicht van de lading. Ter ondersteuning van de weegactiviteiten is een klein gebouw aanwezig waar de registratie en administratie van de weegbruggen wordt bijgehouden.
blad 54 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.9.5
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Kantoorgebouwen en laboratorium Binnen de inrichting zijn (enkele) kantoorgebouwen aanwezig voor de administratieve werkzaamheden. In de kantoorgebouwen zijn voorzieningen zoals een kantine, toiletten, kleedruimte en douches aanwezig. Ruimtekoeling in de gebouwen vindt plaats door gebruik te maken van airco's. Voorts is binnen de inrichting een laboratorium aanwezig waar onderzoek wordt verricht in het kader van productonderzoek- en verbetering en kwaliteitscontrole. De activiteiten beperken zich tot de productie van betonkubussen voor druksterkte proeven en het uitvoeren van zeefanalyses. Overige, meer complexe, analyses worden uitgevoerd door een externe partij.
4.9.6
Opslagvakken, -gebouwen en stalling materieel Opslagvakken Ten behoeve van de opslag van vaste stoffen als zand en toeslagmaterialen zijn per grondstof opslagvakken aanwezig. De opslagvakken zijn opgebouwd met legioblokken. Dit zijn betonnen systeemblokken die op elkaar kunnen worden gestapeld. Hierdoor is een redelijk flexibele opslag mogelijk waarbij de vakken indien noodzakelijk kunnen worden aangepast aan de opslagbehoefte. De systeemblokken bieden een afschermende werking. De invloed van wind wordt beperkt indien een grondstoffen aan meerdere zijden wordt afgeschermd (zie ook paragraaf 5.2). Opslaggebouwen Naast de opslagvakken zijn er opslaggebouwen aanwezig. De opslaggebouwen zijn overkapt en aan drie zijden afgesloten. De voorzijde van de opslaggebouwen is open of is voorzien van deuren. In de opslaggebouwen kunnen onder andere de volgende zaken zijn opgeslagen: • rijdend materieel; • betonmortelpompen; • betontrechters; • reserve materialen en onderdelen voor installaties en rijdend materieel; • hulpstoffen*) in IBC's en big-bags; • Ondersteunende materialen (hout en metaal); • Afvalcontainers**). *) Hulpstoffen worden zoveel als mogelijk en indien noodzakelijk opgeslagen overeenkomstig de daarvoor beschikbare richtlijnen [Lit.: 3.11]. **) Zoals hierboven vermeld worden afvalstoffen opgeslagen in containers in een van de opslaggebouwen. Met betrekking tot de scheiding van de verschillende afvalstromen zal worden aangesloten bij de mogelijkheden die in Suriname aanwezig zijn om afvalstromen gescheiden aan te leveren. Pompgebouw met hydrofoor Ten behoeve van het productieproces is de inrichting aangesloten op het lokale waterleidingstelsel. Het pompgebouw ligt direct na binnenkomst rechts op het terrein. Het water dat wordt aangevoerd wordt met een pomp (hydrofoor) naar twee met elkaar verbonden betonnen opslagbakken gepompt. Iedere bak heeft een inhoud van 200 m3. Op deze wijze wordt de continuïteit van het productieproces gegarandeerd. blad 55 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Parkeerplaatsen en tweewielerstalling personeel Ten behoeve van de werknemers worden binnen de inrichting 60 parkeerplaatsen voor auto's voorzien. Daarnaast zal een stalling worden gerealiseerd voor werknemers die met de fiets, brommer of de motor komen.
4.9.7
Olie-bezinkselafscheiders (OBAS) Omdat op verschillende plaatsen binnen de inrichting installaties en rijdend materieel kunnen worden opgesteld of activiteiten plaatsvinden die een mogelijke bodemverontreinging met zich mee kunnen brengen, is in de afwatering van deze specifiek terreindelen voorzien in de plaatsing van een olie-bezinkselafscheiders (OBAS, figuur 4.23). In het eerste deel van de voorziening kunnen bezinkbare deeltjes naar de bodem van de voorziening zakken. De drijvende bestanddelen zoals olieresten stromen door naar het tweede compartiment waar zij een drijflaag vormen. Het water verlaat het tweede compartiment via een uitstroom opening die onder in het tweede compartiment zit. De drijflaag moet met regelmaat worden verwijderd zodat er geen kans bestaat dat olieresten via de uitstroomopening het tweede compartiment verlaten. Ook het eerste compartiment moet voor een goede werking regelmatig worden gereinigd.
Figuur 4.23: Olie-bezinkselafscheider (OBAS)
Met het plaatsen van deze voorzieningen wordt voorkomen dat minerale oliën onverhoopt in oppervlaktewater terechtkomen (zie letter "S" op bijlage 4). Het gaat daarbij om de volgende activiteiten/locaties: • afvalwater van het schoonmaken van de installaties; • afvalwater afkomstig van het uitwendig reinigen van rijdend materieel, waaronder truckmixers; • afvalwater afkomstig uit de tankplaats en de opvangbak rondom de bovengrondse tanks. Zuiveringsproces wasplaats ("D" op tekening) Ten behoeve van het uitwendig reinigen van de truckmixers wordt gebruik gemaakt van een wasplaats op een hellend platform. Het waswater afkomstig van het uitwendig reinigen wordt via een hellend platform verzameld in een goot die via een overloop in contact staat met een OBAS. Het waswater dat in de goot terecht komt heeft een zodanig volume dat grove (organische) resten kunnen bezinken. Deze resten, die bezinken in de goot, worden met enige regelmaat daaruit verwijderd. Via de overloopgoot komt het afvalwater terecht in de OBAS waarin de minerale oliën worden afgescheiden en het slib kan bezinken. Het gezuiverde afvalwater uit de OBAS wordt geloosd op de Surinamerivier. Het afval en het minerale slib worden uit de inrichting verwijderd. blad 56 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Alle olie-bezinkselafscheiders binnen de inrichting worden regelmatig gecontroleerd op functioneren. De controle maakt onderdeel uit van het milieuzorgsysteem. Indien blijkt dat een OBAS is verzadigd dan wordt de OBAS leeggezogen en daarna opnieuw met water gevuld. Het ledigen van de olie-bezinkselafscheiders maakt eveneens deel uit van het milieuzorgsysteem. Resumé Ten behoeve van het afvalwater afkomstig van de batch-plants, de blokkenfabriek, de wasplaats en de opslag van tanks zijn een aantal separate olie-bezinkselafscheiders voorzien. De reden om in separate afscheiders te voorzien houdt verband met de beperkte afvalwaterstromen per locatie, zodat daarmee bij de dimensionering rekening kan worden gehouden. Het door middel van een OBAS gezuiverde afvalwater wordt geloosd op het oppervlaktewater.
4.9.8
Luchtbehandeling op installaties Zelfreinigende stoffilters op cementsilo's De cementsilo's worden gevuld door middel van perslucht, meestal vanuit bulkwagens van 30 ton. De perslucht blaast de cement in de silo en zoekt een uitweg. Een oud type filter voor cementsilo's betreft filterzakken. Bij KRM zijn deze filters niet in gebruik. Filterzakken worden niet automatisch gereinigd. Het onderhoud gebeurt door de filter te reinigen en de zakinhoud te ledigen. Vanwege deze aspecten verdwijnt deze techniek langzaam van de markt. Bij KRM moet het gebruik van zelfreinigende stoffilters de emissie van stof van cement tegengaan. De reiniging van de stoffilters vindt automatisch plaats door het elektromechanisch schudden van de filters. Het cementresidu wordt opgevangen en terug in de silo gebracht. De reiniging door elektromotoren is eenvoudiger in installatie, maar iets minder efficiënt dan andere reinigingsmethoden [Lit. 4.4]. De reiniging, die vooral plaatsvindt na belastende activiteiten zoals het vullen van de silo, wordt hiertoe automatisch ingesteld. De stofemissie door een filterelement is gegarandeerd tot maximaal in 20 mg/Nm3 [Lit. 4.10]. Filters kunnen afzonderlijk per silo of via gemeenschappelijke leidingen voor een groep van silo's worden aangebracht. Bij KRM is per silo sprake van een eigen stoffilter. De installatie bestaat uit een stoffilter, een elektromotor of een persluchtsysteem voor reiniging en een sturingssysteem. Overvulbeveiliging met automatisch afsluitsysteem Cementsilo's worden vanuit bulkwagens gevuld door middel van perslucht. Door menselijk falen kan de vulcapaciteit van de silo overschreden worden met een emissie van stof als gevolg. Een andere reden van mogelijke stofemissie bij het vullen van de cementsilo's is de niet-gewenste activiteit van het leegblazen onder verhoogde druk door de cementleveranciers. Dit vermijdt dat de laatste cementresten mee retour dienen genomen te worden naar de cementfabriek om vervolgens daar een reiniging te ondergaan. De techniek bestaat erin om enerzijds de vullingsgraad en anderzijds de druk in de silo constant te monitoren en heeft een dubbele beveiliging in twee fasen:
blad 57 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
1) 2)
Indien de vullingsgraad in de silo wordt overschreden, gaat een alarmsignaal af (sirene of een bel). Indien het niveau verder wordt overschreden of indien de maximale druk in de silo bereikt wordt, wordt de vulleiding automatisch afgesloten.
De installatie bestaat uit een monitoringseenheid van de druk en de vulling, een afsluitventiel of -systeem van de vulleiding en een sturingssysteem. De toepassing van een overvulbeveiliging met automatisch afsluitsysteem van de vulleiding voorkomt de emissie van cementstof via de overdrukbeveiliging te wijten aan een slechte werkwijze bij levering of menselijke fouten. Vanzelfsprekend staat op de overdrukbeveiliging geen filter. Een overdrukbeveiliging is een klep die automatisch opent bij een te hoge druk in de silo. Luchtbehandeling bij doseren en mengen (airbag) Door de invoer van het volume granulaten en cement in de menger ontstaat een luchtverplaatsing die stofemissie kan genereren. Een menger is normaal een afgesloten eenheid uitgevoerd met ondermeer dichtingsringen. Ter hoogte van de granulaataanvoer is een opening onvermijdbaar. Daarenboven vermindert de 'luchtdichtheid' van de menger door onderhoud en ruwe mechanische reiniging. Een eenvoudig systeem om stofemissie te voorkomen ter hoogte van de menger bestaat erin om bovenaan de menger een lucht- en stofondoorlatende kunststof zak of 'airbag' op te hangen en aan te sluiten. Bij het vullen van de menger verdringen de gestorte materialen de lucht en het stof uit de mengkuip. De mengkuip is afgesloten en de lucht die bij het vullen ontstaat wordt in de airbag gedreven die zich opblaast. Tijdens het mengen zal de airbag zich langzaam ontspannen en opnieuw vrij gaan hangen, waarbij het zich daar verzamelde stof naar beneden valt en in de betonspecie wordt opgenomen [Lit.: 4.4]. De goede werking is afhankelijk van de drukweerstand nodig om de zak op te blazen en de aanwezigheid van andere openingen voor de verdrongen lucht. Het volume van de airbag dient even groot te zijn als het volume aan cement en granulaat. Eventueel kunnen aan beide kanten van de menger airbags worden opgehangen en is het mogelijk om de airbag automatisch na te schudden zodat alle stof in de specie wordt opgenomen. Het systeem van een airbag voorkomt stofemissie naar de lucht bij het vullen van de menger.
4.9.9
Overige stofreducerende maatregelen Naast de in de vorige paragraaf genoemde installaties worden nog een aantal beheersmaatregelen genomen om emissie van stof naar de omgeving te reduceren. De navolgende zekere beheersmaatregelen zijn voorzien: • sproei-installatie op de voorraadbakken (zand, toeslagmateriaal) van de betonmortelcentrales; • verharding centrale rijweg; • reiniging van truckmixers en rijdend materieel.
blad 58 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.9.10
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Bodembeschermende voorzieningen Binnen de inrichting vinden een beperkt aantal mogelijk bodembedreigende activiteiten plaats. De volgende mogelijk bodembedreigende activiteiten vinden plaats: • opslaan van dieselolie in twee bovengrondse tanks van elk 10.000 liter; • tanken van rijdend materieel; • opslag van hulpstoffen ten behoeve van het productieproces; • opslag van afgewerkte olie in een bovengrondse tank. Om eventuele verontreinigingen naar bodem te voorkomen worden deze activiteiten uitgevoerd boven een betonnen vloer.
4.9.11
Afvalpreventie en -afvoer Binnen de inrichting van Kuldipsingh komen diverse bedrijfsafvalstoffen vrij, te weten: • slib afkomstig van de recyclinginstallatie, de bezinkbassins; • hout, metalen (afkomstig van werkplaats en facilitaire voorzieningen); • organisch afval/slib afkomstig van de wasplaats; • afval uit de verschillende OBAS-installaties; • karton en papier; • overig kantoor- en bedrijfsafval. De belangrijkste afvalstroom bestaat uit restbeton. Hiervoor is een betonrecyclinginstallatie voorzien. Het slib afkomstig van de zuiveringsinstallatie wordt periodiek verwijderd uit de bezinkbassins. Het mengsel van cement/slib kan mogelijk worden ingezet als vulstof bij de productie van betonmortel en betonwaren. De teruggewonnen toeslagmaterialen en zand kunnen na zeven opnieuw als zodanig worden ingezet in het productieproces. Voor overige afvalstoffen geldt dat deze zoveel als mogelijk worden hergebruikt. Dit geldt met name voor hout (pallets). De afvalstoffen worden centraal ingezameld en opgeslagen in het opslaggebouw en vervolgens afgevoerd naar een afvalverwerker.
4.9.12
Good-housekeeping (algemene zorg) KRM beschikt over een zorgsystemen waarin kwaliteit, milieu en arbeidsveiligheid zijn verankerd. Deze systemen zijn gebaseerd op ISO 9001:2000, ISO 14001;2004 en OHSA 18001:2007. Met behulp van deze managementsystemen beoogt KRM een hoog kwaliteitsniveau voor haar processen en producten vast te leggen en te borgen. Waar het milieu en arbeidsomstandigheden betreft wordt gestreefd naar continue verbetering van haar prestaties. In hoofdstuk 7 van het MER (paragraaf 7.7.2) wordt nader op het milieuzorgsysteem ingegaan. Belangrijk binnen deze systematiek is het feit dat er regelmatig inspecties op de verschillende werkplekken worden uitgevoerd, waarbij zeer strikt wordt gekeken naar netheid en veiligheid. Om een indruk van de aard van de inspecties te geven is onder bijlage 12 de format van de 'Area Inspection Checklist' opgenomen.
blad 59 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
4.10
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Monitoring De productie van betonmortel en betonwaren vereist een constante monitoring om de constante kwaliteit van producten en continuering van het proces te borgen. Hiertoe zijn de betonmortelcentrales en de betonwarenfabriek computer bestuurd en volledig geautomatiseerd. Vanuit de controlekamer wordt de productie van betonmortel en betonwaren nauwkeurig gevolgd. Het voorkomen van afwijkingen in de betonkwaliteit en de milieu- en veiligheidsrisico's worden door monitoring tot een minimum beperkt. Enkele zaken waar aandacht aan wordt besteed zijn: • het productieproces van de betonmortel; • het productieproces van betonwaren; • de registratie van de afgewogen grondstoffen; • de vullingsgraad van werksilo's en cementsilo's; • de opslag en registratie van afgevoerde afvalstoffen (incl. recyclinginstallatie); • de opslag van grond- en hulpstoffen; • registratie van het gebruik van hulpbronnen (water, elektriciteit); • de temperatuur in de gesloten ruimte; • de vochtigheid in de gesloten ruimte. Daarnaast zijn de veiligheidsvoorzieningen van de cementsilo's voorzien van een automatische signalering die gekoppeld is aan het monitoringsysteem. Hierdoor worden afwijkingen in processen en calamiteiten in en aan betonmortelcentrales direct opgemerkt. Verder worden binnen de inrichting regelmatig controles uitgevoerd op de werking en de staat van onderhoud van procesapparatuur. Alle procesapparatuur wordt met regelmaat gecontroleerd en zonodig onderhouden. De stoffilters op de silo's worden periodiek gecontroleerd en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant vervangen. Binnen de inrichting vinden registraties plaats van alle inkomende en uitgaande grond- en hulpstoffen, water-, afval- en energiestromen.
blad 60 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
5 5.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Alternatieven en varianten Inleiding Het voorgenomen initiatief (zie hoofdstuk 4) is tijdens de voorbesprekingen, die in juni 2009 aan de totstandkoming van dit MER ten grondslag hebben gelegen, uitgebreid besproken. Bij het uitwerken van het Technische Studieplan [Lit.: 1.2] en de verdere invulling van dit MER is nadrukkelijk gebleken dat er ten opzichte van de eerste voornemens van KRM technische varianten te onderkennen zijn, waar het gaat om het nader vormgeven van de te treffen mitigerende maatregelen die nadelige milieueffecten reduceren. Daarbij kan zowel gedacht worden aan varianten gericht op preventie, maar ook op varianten in de zin van reductie en (eventueel) compensatie. In de periode juni tot en met oktober 2009 hebben de bouwplannen een vastere vorm gekregen. De beschrijving van de voorgenomen activiteit (hoofdstuk 4) is hier, waar relevant, op aangepast. In de navolgende paragrafen worden de varianten beschreven. In de volgende paragraaf wordt eerste een totaaloverzicht gegeven, waarna deze daarna verder worden uitgewerkt. Naast dat de afzonderlijke varianten in beschouwing worden genomen, kunnen deze in combinatie met elkaar worden beschouwd. Betreffende combinaties worden aangeduid met 'alternatieven'. Op het te ontwikkelen gebied is een vergunning van kracht (zie verder paragraaf 6.1). Op basis van de bestaande vergunning mogen binnen het gebied specifiek activiteiten plaatsvinden [Ref.: 6.5]. Deze bestaande situatie is beschreven als zijnde het nulalternatief op basis waarvan de autonome ontwikkeling kan plaatsvinden. Het nulalternatief geeft derhalve de situatie weer waarin de voornemens van KRM niet verder worden ontwikkeld. Hierbij wordt aangetekend dat bij het nulalternatief de doelen, zoals deze in paragraaf 2.5 voor de voorgenomen activiteit zijn geformuleerd niet of slechts gedeeltelijk zullen worden bereikt. Op grond van de vergelijking tussen de varianten kan een 'overall' meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) worden geformuleerd van de in milieuhygiënisch en/of milieutechnisch opzicht het best naar voren komende componenten. Het MMA bestaat uit een samenstelling van best naar voorkomende varianten. Niet in alle gevallen behoeft het zo te zijn dat de varianten die deel uitmaken van de voorgenomen activiteit of die naar voren komen in het MMA ook daadwerkelijk door de initiatiefnemer worden overgenomen. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken. Uiteindelijk worden op basis van milieuhygiënische, technische en economische afwegingen keuzes gemaakt tussen de verschillende varianten en wordt het voorkeursalternatief (de uiteindelijke keuze) geformuleerd.
blad 61 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
5.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Overzicht van varianten Voor de totale locatie van KRM is sprake van een aantal technische varianten op onderdelen van het voorgenomen initiatief. In de paragraaf 5.3 worden deze varianten beschreven. In deze paragraaf wordt eerste een totaaloverzicht gegeven van de te behandelen varianten. Inperken stofemissies als gevolg van de opslag van grondstoffen, te denken valt aan varianten ten aanzien van: • de transportbanden tussen de loskade en de opslagvakken van bulkgrondstoffen • de wijze waarop de opslag in vakken plaatsvindt • stoffilters op installaties en silo's Inperken van stofemissies als gevolg van het transport binnen de inrichting: • terreinverharding • beperken rijafstanden tot vultrechters • het schoonspoelen van vertrekkend verkeer Varianten gericht op het beperken van het waterverbruik: • hergebruik spoelwater truckmixers • gebruik hogedrukreiniging Variant gericht op het verbeteren van de arbeidveiligheid: • akoestisch voorzieningen binnen de betonwarenfabriek • werkklimaat in cabines rijdend materieel Organisatorische aspecten gericht op strikte bedrijfsvoering, passend binnen het kwaliteitszorg- en milieuzorgsysteem van het bedrijf: • snelheid transportbanden ter voorkoming van stofvorming • stilleggen losactiviteiten bij te hoge windsnelheid • beperken valhoogte van grondstoffen • rijsnelheid vrachtverkeer op terrein
blad 62 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
5.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Nadere uitwerking varianten Hierna zijn de varianten uitgewerkt. Voor elke variant is aangegeven welke uitvoering deel uitmaakt van de voorgenomen activiteit (aanduiding met letter V), en waarin de variatie zit. Transportbanden voor de overslag van bulkgrondstoffen - Nr. 1 De grondstoffen worden op de loswal in een vultrechter gevoerd en vervolgens met transportbanden naar de opslagvakken gevoerd. Betreffende transportbanden kunnen traditioneel worden uitgevoerd, waarbij gedoeld wordt op onafgedekte transportbanden in de vorm van belt conveyers (paragraaf 4.5.1). Om stofverspreiding tijdens het bandentransport te beperken kunnen de banden overkapt worden uitgevoerd en tevens worden voorzien van overloopgoten, waardoor morsverliezen vanaf de banden wordt voorkomen. 1-V 1-A
Traditioneel uitgevoerde transportbanden Overdekte/overkapte transportbanden met overloopgoten
Variant 1 is met name ten behoeve van mogelijke stofreductie tijdens transport opgenomen. Daarnaast is wellicht van een geringe geluidreductie sprake. Andere milieuaspecten hangen niet met deze variant samen. Opslag bulkgrondstoffen onder overkapping c.q. in bedrijfshallen - Nr. 2 In het voorgenomen initiatief is als basisuitgangspunt gehanteerd dat de bulkgrondstoffen, die niet in een silo opgeslagen behoeven te worden, naar aard en soort in opslagvakken op het terrein worden opgeslagen. Betreffende opslagvakken zijn gecreëerd door gebruik te maken van stapelbare betonblokken om er zorg voor te dragen dat de te onderscheiden soorten niet onderling vermengd worden. Om de invloed van de wind te beperken kan worden besloten om onder droogweer omstandigheden de open opslagen te besproeien. Een andere mogelijke variant bestaat uit het overkapt uitvoeren van de grondstoffenopslag, zodanig dat de windinvloed wordt verminderd en daarmee het risico van verspreiding van zanddeeltjes wordt verlaagd. Bijkomend effect is dat in droogweer perioden het opwarmend effect van de zon wordt beperkt en in regenperioden het overmatig nat worden van de bulkopslag wordt voorkomen. Om de toegang tot de grondstoffenopslag te garanderen wordt er voor deze variant van uitgegaan dat de overkapte opslag wordt gerealiseerd in de vorm van een aan de voorzijde open loods. Ook de zijkanten worden deels open uitgevoerd (zie figuur 5.1).
Figuur 5.1: Principeschets overkapte opslag bulkgrondstoffen.
blad 63 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
2-V 2-A 2-B
Opslag in open opslagvakken Opslag in open vakken met besproeiingsinstallatie Opslag in overkapte bedrijfsloods, waarvan de voorzijde open is
De hiervoor genoemde varianten zijn met name relevant waar het gaat om eventuele stofontwikkeling als gevolg van de opslag van bulkstoffen. Daarnaast is de aard van de opslag van belang bij de modellering van de geluidsbelasting vanwege de inrichting en heeft de uitvoering ervan invloed op de afwatering van hemelwater. Stoffilters op installaties en silo's Standaard worden de silo's en de verschillende installaties door KRM voorzien van zelfreinigende doekenfilters. Volgens opgave van de afzonderlijke leveranciers Stetter en Hess zijn deze filterinstallaties volledig gecertificeerd, waarbij een maximale stofuitstoot (PM10) van maximaal 20 mg/m3 wordt gegarandeerd (zie paragraaf 4.9.8, Ref.: 4.10). Navraag bij Hess leert dat deze fabrikant aan meerdere bedrijven in Suriname installaties heeft geleverd (o.a. VABI en Sibena), waarbij vergelijkbare installaties zijn geplaatst. De leverancier betwijfelt voorts of er voor de Surinaamse markt filterdoeken voorhanden zijn met een lagere gegarandeerde waarde [Ref.: 5.1]. Ook uit gesprekken bij Vensur en de BEM leren dat deze emissiewaarden voor stofuitstoot bij puntbronnen binnen de cementen betonindustrie gemeengoed zijn [Ref.: 5.2] en geaccepteerd worden waar het gaat om het toepassen van nieuwe filtertechnieken. Om deze reden zijn voor deze doekenfilters geen technische varianten uitgewerkt. Overigens is uit ervaring bekend dat de door fabrikanten gegarandeerde waarde verband houdt met eventuele financiële claims die bij het niet halen van betreffende garantiewaarden kunnen gaan spelen. De feitelijk uitstoot voor deze filters ligt aanzienlijk lager en ligt in het algemeen binnen de rang van 1 tot 5 mg/m3. Op grond van het voorgaande zijn ten aanzien van doekenfilters geen verdere technische varianten uitgewerkt. Terreinverharding - Nr. 3 De inrichting heeft een totaal oppervlak van circa 7 hectare. Binnen de oorspronkelijke planvorming is er vanuit gegaan dat de tasvelden voor het uitharden van betonwaren verhard worden en het overige deel van het terrein verdicht wordt ten behoeve van het transport met vrachtwagens en intern rijdend materieel; het volledig verharden van de terreindelen waar sprake is van (interne) transportbewegingen was niet voorzien. Met het oog op de bezwaren die zijn geuit door Ingas is een deel van de weg binnen de inrichting in september 2009 voorzien van een asfaltverharding. Deze aanpassing is in het MER opgenomen onder de voorgenomen variant. Overigens moet het volledig verharden van het bedrijfsterrein zeer zwaar worden overwogen. Het aanbrengen van terreinverharding op het overige bedrijfsterrein wordt dan ook gezien als een technische variant om mogelijke stofoverlast naar de omgeving toe verder te beperken. Indien tot volledige verharding van het terrein over wordt gegaan, dan kan voor het schoonhouden van betreffende verharding overwogen worden om periodiek gebruik te maken van een sproeiwagen. Hiermee kan het verhard oppervlak bevochtigd worden zodat verstuiving daarvan wordt voorkomen. 3-V 3-A 3-B
Voorgenomen variant: gedeeltelijke geasfalteerde toegangsweg binnen de inrichting met voor het overige onverharde wegen en onverhard terreinoppervlak Terreinverharding op locaties waar sprake is van (interne) transportbewegingen Terreinverharding in combinatie met periodieke inzet sproeiwagen
blad 64 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Uiteraard heeft het aanbrengen van dergelijke verharding enerzijds gevolgen voor de waterhuishouding binnen de inrichting en kan het anderzijds beschouwd worden als een bodembeschermende maatregel. In het geval het verharden van verkeersoppervlakken wordt doorgevoerd dan zal feitelijke realisatie gefaseerd plaatsvinden, afhankelijk van de restzetting op verschillende terreindelen. De aard van terreinverharding is een parameter in de geluidmodellering. Dit geldt tevens voor de periodiek inzet van een sproeiwagen, die als additionele geluidsbron (gemiddeld 2 uur/dag) moet worden beschouwd. Beperken rijafstanden tot vultrechters De aangevoerde bulkgrondstoffen kunnen in grote opslagvakken naar soort worden opgeslagen. Door het feit dat er sprake is van meerdere verbruikspunten (drie betonmortelcentrales, de stenenmortelcentrale binnen de betonwarenfabriek en grondstoffenhandel) ontstaan relatief lange transportafstanden voor het intern rijdend materieel om de grondstof vanuit de opslag in de invoerbunkers brengen. Een logische variant bestaat uit het creëren van kleinere opslagvakken (gevoed via transportbanden) meer in de nabijheid van de verbruikspunten, zodat de rijafstanden worden verkort. Bekend is dat binnen de inrichting van KRM gebruik zal worden gemaakt van dedicated opslagvakken per verbruikspunt en niet van één opslagvak per bulkgrondstof. Door gebruik te maken van dedicated vakken wordt de inzettijd van intern rijdend materieel beperkt en daarmee de geluid- en verbrandingsemissies die vrijkomen als gevolg van deze activiteit. Op grond van het voorgaande is ten aanzien van de rijafstanden uitgegaan van de meest optimale situatie en is hier geen verdere technische variant voor uitgewerkt. Schoonspoelen vertrekkend verkeer - Nr. 4 Het gebruik van eigen materieel (vrachtwagens/truckmixers) houdt direct in dat deze wagens met aanhangend vuil aan de banden de inrichting kunnen verlaten en daarmee in zekere mate de openbare weg kunnen bevuilen. Deze problematiek kan worden voorkomen door vertrekkende vrachtwagens door een waterbak van voldoende lengte te laten rijden, zodat het volledige rijoppervlak van de banden gespoeld wordt. Naast uitgaand verkeer kan overwogen worden deze voorziening zodanig te plaatsen dat ook het inkomend verkeer, voor zover wenselijk, van aanhangend bandenvuil wordt ontdaan. Dit is verder niet als technische variant uitgewerkt, aangezien de voorziening zich alleen zou richten op het voorkomen van verdere verspreiding van eventueel aanhangend vuil binnen de inrichting. 4-V 4-A
Zonder schoonspoelen van vertrekkend verkeer Vertrekkende verkeer door bandenspoelplaats/-installatie
Deze variant beogen met name mogelijke stofoverlast in de omgeving te beperken, door gebruik te maken van water. In akoestisch opzicht is er sprake van een niet significante geluidbron. Deze variant wordt dan ook in akoestisch opzicht niet nader beschouwd. Uiteraard zal voorkomen moeten worden dat het waswater vrijelijk naar de bodem afstroomt, zodat voorzieningen getroffen dienen te worden om het waswater op te vangen en eventueel mogelijk her te gebruiken.
blad 65 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Hergebruik spoelwater truckmixers - Nr. 5 Truckmixers dienen standaard na gebruik inwendig te worden gespoeld om te voorkomen dat er sprake is van het aankoeken van uitgeharde betonmortel. Het bij dit proces vrijkomende spoelwater in de betonindustrie werd in het verleden niet of zeer beperkt behandeld en ongereinigd geloosd op het oppervlaktewater of via riolering. Inmiddels is het algemeen gebruik om dit spoelwater om te vangen en te laten bezinken. Na bezinking van zwevende bestanddelen kan het water alsnog worden geloosd. In variatie hierop is het mogelijk om het spoelwater langer te laten bezinken of te filteren, waardoor het water geschikt wordt om binnen de inrichting her te gebruiken. Gedacht kan daarbij worden aan het partieel vervangen van drinkwater binnen de betonmortelproductie. 5-V 5-A
Basis bezinking truckmixerspoelwater Verdergaande bezinking en hergebruik truckmixerspoelwater
Een van de planaanpassingen waar in paragraaf 5.1 op wordt gedoeld is het besluit om te investeren in een recyclinginstallatie, waarmee grondstoffen en water kunnen worden teruggewonnen. Betreffende installatie is in paragraaf 4.8 nader uitgewerkt. Op basis van deze planaanpassing kan gesteld worden dat aan vergaande bezinking van waterstromen, aangeduid met variant 5-A, derhalve al invulling wordt gegeven. Naast het gebruik van gerecycled water wordt via deze planaanpassing bereikt dat minder afvalstoffen vanuit de inrichting behoeven te worden afgevoerd. Deze variant wordt dan ook direct doorvertaald naar het MMA. Gebruik hoge druk reiniging Voor het reinigen van rijdend materieel wordt gebruik gemaakt van water. Dit zal deels worden onttrokken aan het drinkwaternet en, indien de kwaliteit het toestaat door hergebruik van eerder binnen de inrichting gebruikt water. Om het waterverbruik per tijdseenheid te beperken zal standaard gebruik worden gemaakt van een hoge druk reinigingsinstallatie. Omdat deze mitigerende maatregel op voorhand al volledig wordt doorgevoerd zijn hierop geen varianten gedefinieerd. In het akoestisch onderzoek is een hoge druk reiniging om deze reden standaard meegenomen onder de geluidbronnen. Akoestische voorzieningen binnen de betonwarenfabriek - Nr. 6 Binnen de betonwarenfabriek gaat het verdichtingsproces gepaard met een aanzienlijke geluidproductie. Gedurende 20 tot 25 % van de tijd benodigd voor een productiecyclus is er binnen de fabriekshal sprake van verhoogd geluidniveau tot 105 dB(A). In het kader van arbeidsveiligheid (mogelijke gehoorschade) dienen aanvullende maatregelen getroffen te worden in de vorm van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) of specifieke bouwtechnische geluidwerende voorzieningen aan de blokkenmachine, waarmee het geluidniveau wordt teruggebracht tot 85 dB(A). 6-V 6-A
Gehoorbescherming in betonwarenfabriek via PBM Bouwtechnische akoestische voorzieningen aan de blokkenmachine
blad 66 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Werkklimaat in cabines rijdend materieel Afhankelijk van de bedrijfsvoering en het rijdend materieel dat binnen de inrichting aanwezig is, kan het zijn dat er onder normale bedrijfsomstandigheden extra persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden om te voorkomen dat werknemers die gedurende langere tijd werkzaamheden met rijdend materieel verrichten permanente gezondheidseffecten kunnen oplopen. Om deze reden hecht KRM aan een hoge voorzieningenstandaard op het rijdend materieel. Het rijdend materieel is om deze reden uitgerust met een geluidarme cabine, waarin constant een overdruksituatie wordt gehandhaafd. Omdat deze aanvullende hoogwaardige voorzieningen als standaard in de voorgenomen activiteit zitten zijn hiervoor geen varianten geformuleerd. Organisatorische aspecten gericht op bedrijfsvoering (good-housekeeping) Binnen de bedrijfsvoering zijn een aantal mitigerende maatregelen te definiëren die passen binnen een bedrijf met een hoog normbesef ten aanzien van kwaliteit- en milieuzorg. Indien deze mitigerende maatregelen standaard worden doorgevoerd dan dragen ze stuk voor stuk bij aan een betere milieuhygiënische omstandigheden binnen de inrichting en naar haar omgeving toe. Worden deze maatregelen afzonderlijk bezien dan is de invloed van elke maatregel vermoedelijk niet significant. In dit MER wordt aangenomen dat de hierna geformuleerde maatregelen standaard worden doorgevoerd en zodoende gezamenlijk toch bijdragen aan een beter milieu. Betreffende maatregelen zijn ook opgenomen in het milieumanagementplan dat als bijlage 14, deel uitmaakt van deze studie. Bij het transport van droge bulkstoffen, zoals zand en steenslag over de weg in combinatie met wind van enige betekenis, kan van invloed zijn op de stofontwikkeling. Om deze reden verdient het de voorkeur om in geval van transport van droge bulkstoffen adequate maatregelen te treffen. Dit laatste kan door: 1 gebruik te maken van vrachtwagens uitgerust met pneumatische kleppen; 2 gebruik te maken van afdekzeilen; en/of 3 betreffende bulkstoffen voorafgaand aan vertrek te bevochtigen. In het algemeen zal gelden dat er vanuit de inrichting van KRM sprake is van de afvoer van vochtige of zelfs natte bulkgrondstoffen. Mocht er daadwerkelijk sprake zijn van het vervoer van droge zeer stuifgevoelige materialen dan zal door KRM in het geval van een aanzienlijke windsnelheid (windkracht > 6) ieder geval een van deze maatregelen (genummerd als O-1) worden toegepast, waarbij de keuze afhankelijk wordt gesteld van het specifiek voertuig of het specifiek product. Vanzelfsprekend kunnen de maatregelen alleen worden toegepast op het eigen materieel van KRM. Om de invloed van stofvorming op het terrein te beperken heeft KRM de rijsnelheid op het terrein beperkt (maatregel O-2). KRM zal de chauffeurs van de vrachtwagens, zowel haar eigen chauffeurs als derde rijders, erop wijzen dat op het KRM-terrein een maximum rijsnelheid geldt van maximaal 30 km/uur. Daarnaast worden een optimale snelheid voor de transportbanden ingesteld, zodanig dat er geen sprake is van overloop van materiaal (maatregel O-3) en wordt de valhoogte beperkt (maatregel O-4) wanneer er sprake is van het lossen van grondstoffen met de grijper. Tenslotte worden bij overmatige wind, dat wil zeggen bij een windkracht van 20 m/s of meer de handelingen stilgelegd, die direct betrekking hebben met de overslag van droge bulkstoffen (maatregel O-5).
blad 67 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
5.4
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Samenvattend overzicht relevante varianten In tabel 5.1 worden de varianten aangegeven in relatie tot het milieuaspect, genoemd in het Technische Studieplan en dat voor betreffende variant relevant is. De biologische en sociaal-economische setting worden niet door de varianten beïnvloed. Dit betekent dat dit aspect in hoofdstuk 7 in algemene zin wordt behandeld. Onderwerp
Variant
Transportbanden
Traditioneel uitgevoerd Overdekt/overkapt Open opslagvakken Open opslag met besproeiing Opslag in bedrijfsloods met voorzijde open Geasfalteerde toegangsweg, overig terrein onverhard Verharding op alle verkeersoppervlakken Verharding en inzet sproeiwagen Geen reiniging banden Reiniging banden vertrekkend verkeer Standaard bezinking Verdere bezinking en hergebruik Gebruik PBM Bouwkundige voorzieningen
Bulkopslag
Terrein
Spoelen vrachtwagens
Spoelwater truckmixers Geluid in blokkenfabriek
Code
Lucht
Geluid
Bodem
Water
1-V
x
x
1-A 2-V
x x
x x
x
2-A
x
x
x
2-B
x
x
x
3-V
x
x
x
x
3-A
x
x
x
x
3-B
x
x
x
x
4-V
x
x
4-A
x
x
5-V
x
5-A
x
6-V
x
6-A
x
*) Toelichting code: V = voorgenomen activiteit, A, B = technische uitvoeringsvariant
x = relevant voor milieu/veiligheidsaspect Tabel 5.1: Samenvattend overzicht van de varianten en de relevante milieuaspecten.
blad 68 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
6
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Bestaande toestand van het milieu en autonome ontwikkeling In dit hoofdstuk van het MER wordt nader ingegaan op de bestaande toestand van het milieu en de autonome ontwikkeling van de beschreven locatie. Onder autonome ontwikkeling van de locatie wordt verstaan de toekomstige ontwikkeling van het milieu, zonder realisatie van de voorgenomen activiteit of een van de alternatieven. Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de planlocatie ten aanzien van de bestaande invulling van district Wanica/Dijkveld en ontwikkelingen die reeds in gang zijn gezet. Vervolgens wordt ingegaan op de relevante milieueffecten, die samenhangen met de autonome ontwikkeling, voor zover deze tevens relevant zijn voor de voorgenomen activiteit van KRM.
6.1
Beschrijving planlocatie Voor de beschrijving van de planlocatie wordt gerefereerd aan de uitsnede gemaakt van de luchtfoto, die beschikbaar is op Google Earth, zoals weergegeven in figuur 6.1. De planlocatie zelf is gelegen op circa 7 kilometer vanuit het centrum van Paramaribo.
Prescrete VABI
Sibena
Vensur INGAS Toekan
BEM
Staatsolie
Figuur 6.1: De planlocatie (aangeduid met een ster) ten opzichte van haar directe omgeving in district Wanica (bron: Google Earth).
blad 69 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Binnen een straal van circa 1 kilometer rondom de planlocatie bevinden zich bedrijven, verspreid gelegen woningen (deels in de vorm van lintbebouwing langs de lokale wegen) en meer maatschappelijke voorzieningen zoals enkele winkels en een direct naast de inrichting gelegen peuterschool. District Wanica Het district Wanica, met een totaal oppervlakte van 442 km2, is ontstaan bij de nieuwe districtsindeling van 1983. Het ligt ten zuiden van Paramaribo en grenst aan de Surinamerivier. Wanica is onderverdeeld in zeven administratieve ressorten. Na Paramaribo is Wanica het district met de grootste bevolking. Per augustus 2004 woonde circa 17,4 % van de Surinaamse bevolking in dit district [Lit.: 6.1]. De demografische ontwikkeling van het gebied wordt gekenmerkt door een voortdurend vestigingsoverschot vanuit de hoofdstad (transformatie naar een meer suburbaan karakter). De planlocatie valt onder het ressort Houttuin (zie figuur 6.2), dat ten zuiden van Paramaribo is gelegen en een oppervlak heeft van 58 km2. In Houttuin woont circa 13 % van de totale districtsbevolking. Naar verwachting gaat het daarbij in 2010 om circa 13.000 inwoners, hetgeen overeenkomt met gemiddeld 224 inwoners/km2. De bevolkingsdichtheid te Dijkveld ligt hier enigszins boven, aangezien Dijkveld binnen het district als een van de "dichtst" bevolkte gebieden wordt aangemerkt [Ref.: 6.2] met circa 300 - 400 inwoners/km2.
Figuur 6.2: Ligging ressort Houttuin in district Wanica (bron: wikipedia.org).
Overigens wordt in het Meerjarenontwikkelingsplan voor delen van het district Wanica gesproken over 'ongecontroleerde urbanisatie' [Lit.: 6.3, pag. 127]. Een deel van de bevolking concentreert zich langs de drukke uitvalswegen waaronder de Sir Winston Churchillweg alsmede de zijwegen van deze hoofdverbindingen. Dit geldt ook voor de directe omgeving van de planlocatie waarop een duidelijk vestigingspatroon waarneembaar is (zie figuur 6.3).
blad 70 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 6.3: Lokaal vestigingspatroon Sir Winston Churchillweg ter hoogte van toegang tot KRM.
Direct ten zuidoosten naast de ingang van de planlocatie is de meest nabijgelegen gevoelige bestemming gelegen. Het betreft Peuterschool De Toekan (zie figuur 6.4). Op deze locatie worden dagelijks met uitzondering van de schoolvakanties en de weekenden tussen 8 en 12 uur 40 tot 50 kinderen opgevangen. Bovendien is er in een bovenwoning op betreffend perceel sprake van permanente bewoning [Ref.: 6.4].
Figuur 6.4: Sir Winston Churchillweg, Peuterschool De Toekan met bovenwoning.
Tegenover de ingang van de planlocatie, naast een op de weg uitkomende zandweg, is een pand aanwezig waarin voorheen sprake is geweest van detailhandel. Aan beide zijden hiervan bevinden zich woningen (zie ook figuur 6.5). Ook is er sprake van detailhandel verderop aan de Sir Winston Churchillweg.
blad 71 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 6.5: Overzijde ingang KRM-terrein (detailhandel en woningen).
Dijkveld zelf is in het verleden al aangewezen als gebied voor de verdere ontwikkeling van bedrijvigheid voor de regio en als overloopgebied voor Paramaribo. De omgeving biedt als zodanig werkgelegenheid en draagt bij aan de diversificatie van de economische basis van Wanica. Voor de planlocatie zelf geldt dat er in het verleden vergunde bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden [Ref.: 6.5]. Op betreffende locatie zijn door Valen's Constructie Maatschappij boten/schepen gebouwd (vanaf de zestiger jaren). Daarna is het kavel verkocht en is er in de periode 1972 -1982 een zand- en grindhandel in combinatie met een asfaltcentrale gevestigd geweest (Nascom, N.V. Optimex), gevolgd door de opslag van schroot (1982-1988, N.V. Cobo). Er kan dus gesteld worden dat de locatie is gebruikt voor de aanvoer, op- en overslag van materialen waaronder zand, grind en steenslag. Het voorgaande wordt bevestigd door de vergunning die de DC op 21 december 1972 voor betreffende locatie heeft verleend. Op dit moment bevinden zich aan beide zijden van de planlocatie voornamelijk groenstroken. Van het perceel noordelijk van KRM (zie figuur 4.1) is in het verleden een deel verkocht. Direct aanpalend aan de planlocatie, ter hoogte van de Sir Winston Churchillweg is dan ook het gassenproductiebedrijf Ingas N.V. gevestigd (zie paragraaf 6.2.3). Aan de andere zijde van de toegangsweg bevindt zich een aannemingsbedrijf. De bedrijfsactiviteiten op dit perceel zijn gering en beperken zich momenteel voornamelijk tot materieelopslag [Ref.: 6.4] in een aantal opslaggebouwen. Vastgesteld wordt dat, op basis van de nu beschikbare informatie, de activiteiten ten aanzien van aanvoer en op- en overslag van zand en steenslag op de planlocatie van eerdere datum dateren dan de vestiging van Ingas N.V. op het naast de planlocatie gelegen perceel. Overigens wordt opgemerkt dat er geen ruimtelijk plan aan de industriële ontwikkeling ten grondslag ligt. Dit wordt onderkend in het Districtsplan Wanica, waarin wordt onderkend dat "Het niet bestaan van een integraal districtsplan (op lange of middellange
termijn) betekent dan ook het niet voorhanden hebben van een gezonde basis voor het toetsen van plannen, projecten, investeringen enz. enz." [Lit.: 6.1, pag. 11].
blad 72 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
6.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Direct omliggende industrie Nabij de planlocatie is sprake van diverse industriële activiteiten. Deze zijn gesitueerd op langgerekte percelen, die zich bevinden tussen de Sir Winston Churchillweg en de Surinamerivier. Bij het nader beschrijven van bestaande industriële activiteiten worden volstaan met het beschrijven van de volgende bedrijven (zie ook figuur 6.1): • Staatsolie Maatschappij Suriname N.V. • bedrijven behorend tot de Kersten Groep (BEM, Vensur en Spanbeton) • Ingas N.V. • overslaglocatie VABI, Sibena & Son's en Prescrete.
6.2.1
Staatsolie Maatschappij Suriname N.V. Op een afstand van circa 600 meter van de planlocatie is een vestiging van Staatsolie gelegen. Het betreft de Tout Lui Faut raffinaderij, die met een pijplijn van 55 km is verbonden met de olievelden van Saramacca. De bestaande raffinaderij heeft een raffinagecapaciteit van circa 7.000 vaten/dag [Ref.: 6.6]. Op deze locatie van Staatsolie is tevens een co-generatie energiecentrale van 14 MW gebouwd. De stoom die met de centrale wordt opgewekt wordt binnen de eigen raffinaderij aangewend, terwijl de elektrische energie aan het lokale net wordt aangeboden. In verband met de ontdekking van nieuwe olievoorraden in het Suriname (nabij Guyana en offshore) wordt gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de locatie te Wanica. Het ligt in de voornemens van Staatsolie om de bestaande locatie van 9 hectare aan de noord- en oostzijde uit te breiden met een additioneel oppervlakte van 9 hectare [Lit.: 6.7]. Na terreinuitbreiding zal er op de locatie extra raffinagecapaciteit komen, waarbij de raffinagecapaciteit wordt uitgebreid tot circa 15.000 vaten/dag.
6.2.2
Kersten Groep Aan de Vensurlaan te Dijkveld op een afstand van circa 320 meter van de planlocatie zijn verschillende dochteronderneming van de Kersten Groep (C. Kersten en Co. N.V.) gevestigd. Kersten is een gediversifieerde onderneming en een van de oudste handelsmaatschappijen in Suriname (opgericht in 1768). De groepsactiviteiten lopen uiteen van gezondheidszorg tot de handel in motoren en van vastgoed tot bouw- en constructieactiviteiten [Ref.: 6.8, 6.10]. Laatste genoemde activiteiten zijn ondergebracht in een afzonderlijk divisie. Een aantal bedrijven uit deze divisie opereren vanaf locatie in Dijkveld. Het gaat daarbij om de BEM, Vensur en Spanbeton. CKC Bouwmaterialen & Exploratie Maatschappij N.V. (BEM) is het eerste en oudste betonbedrijf van Suriname. Het bedrijf is in 1951 opgericht en produceert betonnen producten zoals stenen, blokken, banden en buizen. Op dit moment beschikt de BEM op de locatie te Dijkveld over een betonwarenmachine met een productie van circa 20.000 4duims steen of het equivalent daarvan aan andere betonwarenproducten [Ref.: 6.9]. Het productieproces waarbij per batch sprake is van 0,7 m3 stenenmortel, is vergelijkbaar met het proces beschreven onder paragraaf 4.5.3 van dit MER.
blad 73 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Het cement voor de productie wordt over de weg aangeleverd vanaf de naastgelegen inrichting van Vensur. De cementsilo's zijn voorzien van doekenfilters. Vensur N.V. is in 1965 opgericht. Vensur levert cement voor de bouw en realisatie van infrastructurele werken. De klinkers voor de cementproductie binnen de inrichting worden vanuit Colombia over de Surinamerivier aangeleverd (figuur 6.6). De klinkers worden binnen de inrichting overgeladen, waarbij voor het lossen gebruik wordt gemaakt van een loskraan en transportbanden. Op basis van maal- en zeefbewerkingen wordt hoogwaardig cement (Portland type 1) geproduceerd. Het gereed product wordt op basis van bulktransport (16 tot 20 ton), big-bags (1,5 ton) en zakken (40 kg) aan de markt uitgeleverd.
Figuur 6.6: Aanvoer cementklinkers bij Vensur.
Figuur 6.7: Vensur met op de voorgrond een deel van het tasveld van De BEM.
Spanbeton N.V. is in 1970 opgericht en richt zich specifiek op de productie van voorgespannen betonnen elementen, zoals bijvoorbeeld voorgespannen kanaalplaat, vloerelementen en wandplaten (t.b.v. de systeembouw). Recentelijk (2005-2007) is de Kersten Building & Construction divisie een herinvesteringsprogramma gestart met als doel de bestaande productiefaciliteiten te moderniseren. Hiertoe zijn leningen afgesloten met de International Development Bank [Ref.: 6.9, 6.10]. Het verkrijgen van dergelijke lening houdt in dat het bedrijf internationale auditters toelaat, die periodiek de bedrijfsvoering doorlichten en insteken op het continu verbeteren van de milieuprestaties (sustainable development). In dit opzicht heeft het bedrijf ook geïnvesteerd in het terugdringen van haar stofemissie. Dit laatste door te voorzien in adequate stoffilters op de productiefaciliteiten en cementsilo's. In het kader van dit milieuonderzoek zijn overigens geen milieurapportages overlegd. blad 74 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
6.2.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Ingas N.V. Ingas N.V. is een productiebedrijf dat gespecialiseerd is in de productie van industriële en medische gassen. Het bedrijf is sedert begin jaren zeventig gevestigd op de huidige locatie aan de Sir Winston Churchillweg 247 (zie figuren 6.8 en 6.9). Uit de van Ingas verkregen informatie [Ref.: 6.12] blijkt dat er binnen haar inrichting in ieder geval sprake is van de productie van stikstof, zuurstof en acetyleen [Lit.: 6.13, 6.14]: • stikstof (N2) is een kleur-, reuk- en smaakloos gas met de voornaamste eigenschap dat het zich als inert gas gedraagt. Stikstof is niet giftig, echter wel verstikkend. Gasvormig stikstof wordt onder andere gebruik voor de productie van ammoniak, het beproeven van leidingen (afpersen) en het gebruik als afdek- en spoelmiddel ter voorkoming van brand, explosie en bederf. In vloeibare toestand wordt stikstof onder andere toegepast voor het gebruik ten behoeve van vriezen en kolen van voedingsmiddelen, het invriezen en bewaren van medische apparaten en als koude middel voor laboratorium- en vacuümapparatuur; • zuurstof (O2) is een kleur-, reuk- en smaakloos gas waarvan de voornaamste eigenschap is het instandhouden van menselijk en dierlijk leven en verbrandingsprocessen. In de metaalbewerkingindustrie wordt zuurstof bijvoorbeeld gebruikt om te lassen en te snijden en bij waterzuivering om de beluchting te verbeteren en daarmee stank te bestrijden. Zuurstof wordt voorts gebuikt bij de bereiding van drinkwater, in ziekenhuizen en laboratoria; • acetyleen (C2H2) is een gasvormige koolwaterstof, dat kleurloos en reactief is. Het is een onstabiel gas dat in combinatie met zuurstof een zeer hete vlam produceert (meer dan 3.000 °C). Acetyleen komt niet voor in de normale buitenlucht. Het wordt geproduceerd uit de chemische reactie van calciumcarbide (CaC2) en water. Acetyleen wordt voornamelijk toegepast bij de autogene metaalbewerking, zoals lassen, solderen, snijden en ontroesten. Voorts is er binnen de inrichting sprake van de reconditionering van gasflessen. Het betreft het inwendig en uitwendig reinigen ervan, alsmede het opnieuw testen. Voor deze reconditionering wordt gebruik gemaakt van gritstralen (gesloten straalmachine) en coatingstechnieken. De activiteiten binnen de inrichting van Ingas vinden plaats in verschillende gebouwen met een open karakter (zonder gesloten wanden). Hierdoor wordt een goede gebouwventilatie verkregen en wordt voorkomen dat eventueel vrijkomende gassen zich ophopen, waardoor mogelijk gevaarlijke situaties zouden kunnen ontstaan (explosiegevaar door gasophoping). Het hanteren van gesloten ruimten is niet verplicht, maar wordt vanuit de beschikbare richtlijnen wel aanbevolen. In ieder geval geldt dat gebruik moet worden gemaakt van afzonderlijke ruimten waar het gaat om de scheiding van de verschillende processen.
blad 75 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuren 6.8 en 6.9: Ingas N. V. met links achter de productievoorziening voor (medicinale) zuurstof
6.2.3.1
Productie van zuurstof en stikstof Lucht bestaat voor circa 78 % uit stikstof, 21 % uit zuurstof en 1 % uit overige componenten (argon, kooldioxiden, koolwaterstoffen). Via luchtsplitsingtechnieken [Lit.: 6.14b] kunnen de verschillende componenten worden afgescheiden. Daartoe zijn in principe drie processen beschikbaar te weten; cryogene luchtsplitsing, een adsorptieproces met moleculaire zeven en een scheidingsproces met gebruik van membraantechnologie. Bij Ingas wordt gebruik gemaakt van cryogene hogedruk luchtsplitsing om vanuit omgevingslucht zuurstof en stikstof te produceren. In het algemeen betreft het gasvormige zuurstof en stikstof, waarbij het op specifiek verzoek eveneens mogelijk is om vloeibare stikstof en zuurstof te leveren. Bij de hogedruk productiemethode van Ingas wordt vloeibare zuurstof uit de productiekolom via een warmtewisselaar direct met cryogene pompen omgezet in gasvormig zuurstof, waarna ter plaatse direct lege gascilinders van klanten worden afgevuld. Daarbij wordt opgemerkt dat de leeg, opnieuw te vullen cilinders voor medicinaal zuurstof nooit volledig leeg mogen worden aangeleverd. Er moet sprake zijn van een restinhoud om zodoende te borgen dat er nimmer sprake is van de instroom van omgevingslucht (ofwel 'residual pressure valve' of vacuümcycli).
blad 76 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Vanwege de kwaliteit van de omgevingslucht wordt de ingenomen lucht binnen de inrichting gezuiverd en gefilterd. Daarbij wordt, voor zover bekend, wordt gemaakt van een luchtsplitsingsinstallatie van Air Crayo, model HGON2, serie 2 uit 1990. Alle cryogene luchtsplitsingstechnieken maken gebruik van luchtcompressie, het verwijderen van verontreinigingen uit de luchtstroom, warmtewisseling, distillatie en expansie. Een typisch processchema voor cryogene luchtsplitsing is opgenomen onder figuur 6.10 [Lit.: 6.15]. Het proces verloopt ruwweg als volgt: Met behulp van een luchtcompressor wordt buitenlucht aangezogen en gecomprimeerd. Na een eerste koeling (circa 12-15 °C) ondergaat de lucht een eerste zuivering waarbij verontreiniging zoals vocht/water, kooldioxiden, koolwaterstoffen worden verwijderd. Dit gebeurt in een voorzuiveringsunit (PPU- pre purification unit) of met tegenstroomse warmtewisseling (REVEX - reverse heat exchanger). De proceslucht wordt daarna door een hoofdwarmtewisselaar gevoerd. Hier geven de koude productgassen uit het scheidingsgedeelte koude af aan de proceslucht. De lucht koelt af tot bijna condensatietemperatuur. De afgekoelde lucht stroomt via aanvullende koeling naar de onderste scheidingskolom. Hier wordt de proceslucht opgesplitst in een zuurstofrijke vloeistof en in stikstof (en mogelijk andere gassen). Opstijgende, gasvormige stikstof wordt aan de kop van de drukkolom weer vloeibaar. In de bovenzijde van de kolom verdampt zuurstof, die zich op de bodem van de drukkolom verzameld als zeer zuivere (medicinale) zuurstof.
Figuur 6.10: Principeschema cryogene luchtsplitsingsinstallatie [Ref.: 6.14b, pag. 2].
blad 77 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
6.2.3.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Productiecriteria medicinale gassen De productieprocessen binnen de inrichting zijn, waar het gaat om de medicinale gassen, afgestemd op de eisen die voorkomen uit de Farmacopee en GMP-richtlijnen (zie paragraaf 3.4). Betreffende documenten zijn in het kader van dit milieuonderzoek door Ingas aan Oranjewoud verstrekt. Een aantal algemene GMP-richtlijnen ten aanzien van gebouwen en installaties worden hierna nader genoemd. De GMP-richtlijnen specifiek gericht op de productie van medicinale gassen zijn integraal opgenomen onder bijlage 5 van dit MER. De volgende algemene GMP-richtlijn geven een indruk van omstandigheden waaronder de productieprocessen van Ingas N.V. dienen plaats te vinden [Lit.: 3.9]:
3.1
3.3
3.7
3.10 3.12
3.14 3.19
5.10 5.11
5.19
Premises should be situated in an environment which, when considered together with measures to protect the manufacture, presents minimal risk of causing contamination of materials or product; Lighting, temperature, humidity and ventilation should be appropriate and such that they do not adversely affect, directly or indirectly, either the medicinal products during their manufacture and storage, or the accurate functioning of equipment; Premises should preferably be laid out in such a way as to allow the production to take place in areas connected in a logical order corresponding to sequence of the operations and to the requisite cleanliness levels; Pipe work, light fittings, ventilation points and other services should be designed and sited to avoid the creation of recesses which are difficult to clean; Production areas should effectively be ventilated, with air control facilities (including temperature and, where necessary, humidity and filtration) appropriate both to the products handled, to the operations undertaken within them and to the external environment; In cases where dust is generated, specific provisions should be taken to avoid cross-contamination and facilitate cleaning; Storage areas should be designed or adapted to ensure good storage conditions. in particular, the should be clean and dry and maintained within acceptable temperature limits. Where special conditions are required (e.g. temperature, humidity) these should be provided, checked and monitored; At every stage of processing, products and materials should be protected from microbial and other contamination; When working with dry materials and products, special precautions should be taken to prevent the generation and dissemination of dust. This applies particularly to the handling of highly active and sensitizing materials; Cross-contamination should be avoided by appropriate technical or organizational measures, for example a) production in segregated areas; b) providing appropriate air-locks and air extraction; c) minimizing the risk of contamination by recirculation or re-entry of untreated or insufficiently treated air; .. f) using "closed systems" of production.
Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat de procesvoering van Ingas omgeven is met een grote zorg ten aanzien van veiligheid en luchtkwaliteit.
blad 78 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
6.2.4
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Kwaliteit omgevingslucht Opgemerkt is al dat lucht voornamelijk bestaat uit stikstof en zuurstof. De in de lucht aanwezige verontreinigingen vormen slechts een fractie van het totaal, maar moeten gezien de gewenste zuiverheid van de eindproducten op de juiste wijze verwijderd worden. Ten aanzien van de kwaliteit van de ingenomen lucht wordt in het mondiaal geharmoniseerde veiligheidshandboek voor cryogene luchtsplitsingsinstallaties het volgende opgemerkt: "Air quality can have an impact on the air separation plant site selection and should
be carefully evaluated. The air separation plant typically is located in an industrial area and thus some degree of contamination released from industrial and/or chemical plant operations can be expected to be present in the air. Trace contaminants in the atmospheric air, particularly hydrocarbons, have a direct bearing on the safe operations of an air separation plant. It is important to identify these contaminants and their levels of concentration in the atmospheric air. Short-term quality analysis might not be representative of long-term air contamination levels. Changing site conditions can have an impact on air quality and should be evaluated periodically or when surrounding industries change."[Ref.: 6.15, pag. 14] In voornoemd handboek wordt ten aanzien van mogelijke verontreiniging in de lucht opgemerkt dat deze in drie hoofdcategorieën kunnen worden ingedeeld, afhankelijk van de specifieke bedreiging die ze vormen voor het cryogene luchtsplitsingsproces (zie figuur 6.11).
Figuur 6.11: Verstoppende, reactieve en corrosieve verontreinigen in lucht [Ref.: 6.15, pag. 14].
Verstoppende ('plugging') verontreinigingen vormen een concentraat en slaan neer in de vorm van vaste stof. Dit levert operationele problemen op, maar kan ook tot oververhitting leiden met de vorming van reactieve gassamenstellingen tot gevolg. De belangrijkste stoffen in deze categorie zijn vocht/water, kooldioxide en lachgas (distikstofoxide - N2O). Bij de aanwezigheid van reactieve componenten kunnen in combinatie met zuurstof brandbare gasmengsels ontstaan. Het gaat daarbij met name om koolwaterstoffen. Corrosieve bestanddelen kunnen de apparatuur aantasten en leveren in dat opzicht met name operationele problemen op.
blad 79 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Opvallend is dat stof (PM - particulate matter) in voorgaand verband niet wordt genoemd. Dit houdt verband met het feit dat elke compressor die in het kader van cryogene luchtsplitsing gebruikt wordt in principe over een voorfiltratie beschikt om het intreden ervan te voorkomen: "Every compressor shall have a suction filter or screen to prevent foreign particles from entering the compressor." [Ref.: 6.15, pag. 23] Voorts staan in de aangegeven guidelines geen minimale criteria waar het gaat om de maximale stofconcentratie die toelaatbaar wordt geacht waar het de ingenomen buitenlucht betreft ! De guidelines wijzen op het consequent toepassen van interne zorgprocedures gericht op het onderhouden van de optimale proces- en productieomstandigheden. Overigens blijkt ook uit diverse contacten met personen betrokken bij de productie van zuurstof en medicinale zuurstof, dat met name vocht en koolwaterstoffen een groter probleem voor de productie kunnen vormen dan stof. Dit houdt verband met het feit dat stofdeeltjes in principe eenvoudig uit de ingaande lucht zijn weg te zuiveren. Om een beter beeld te krijgen van de mogelijke gevolgen van stof voor de productie van medicinale gassen is een expert opinion opgesteld. Deze studie is bijgevoegd onder bijlage 9 van dit MER. Hieruit blijkt onomstotelijk dat stof niet de bepalende parameter is waar het gaat om de productieprocessen binnen de inrichting van Ingas N.V.
6.2.5
Overslaglocatie VABI, Sibena & Son's en Prescrete Noordelijk van de planlocatie aan de Alibaksweg (onverhard) op een afstand van circa 100 meter vanaf de loslocatie van KRM is een overslaglocatie van de VABI gelegen. Hier wordt met duwboten en pontons rivierzand voor de VABI op- en overgeslagen. Het zand wordt vervolgens met vrachtwagens overgebracht voor de productie van betonmortel, betonwaren of uitlevering aan derden. De VABI heeft onlangs een volautomatische productielijn in gebruik genomen voor naar schatting 50.000 4-duims stenen of het equivalent daarvan. Op basis van een inschatting van de daarvoor benodigde grondstoffen, alsmede levering aan derden is het aannemelijk dat er dagelijks tenminste sprake is van het lossen van 1.000 tot 1.500 m3 zand, alsmede de afvoer daarvan. Bij een gemiddelde belading van 12-15 m3 komt dit overeen met gemiddeld circa 100 vrachtwagens per dag.
blad 80 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 6.12 en 6.13: Overslaglocatie VABI.
Aan de volgende zijweg van de Sir Winston Churchillweg te weten Meyerweg (onverhard), zijn eveneens betonwarenproducenten gevestigd. Het betreft de inrichtingen van Sibena & Son's en van Prescrete N.V. Aan de zuidkant van de Meyerweg beschikt Sibena over een productiebedrijf waar met gebruik van twee kleinere stenenmachines straatklinkers en betonnen sierstenen worden geproduceerd. Het tasveld van Sibema is aan de andere kant van de Meyerweg gelegen. Voor deze inrichting is er onder andere sprake van de aanvoer van grondstoffen over de weg, de opslag van zandsoorten op het terrein en de afvoer van gereed product over de weg.
Figuur 6.14 en 6.15: Sibena en tasveld van Sibena.
blad 81 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Prescrete is een bedrijf voor de productie van prefab betonnen elementen. Op de locatie aan de oever van de Surinamerivier worden voorgespannen vloerdelen, wanden, heipalen en brugliggers geproduceerd. De productie geschiedt met behulp van metalen mallen en voorspan materieel, waarbij de betonmortel van elders wordt aangevoerd. Binnen deze inrichting is derhalve geen sprake van de overslag van zand en steenslag en dergelijke. Opgemerkt wordt dat Prescrete per 1 september 2009 is overgenomen door KTC.
6.3
Autonome ontwikkeling De autonome ontwikkeling is de ontwikkeling van het gebied zoals deze plaats gaat vinden indien het voorgenomen initiatief geen verdere doorgang zal vinden. Er is op dit moment sprake van een ongecontroleerde urbanisatie vanuit Paramaribo die zich ondermeer uitstrekt tot in delen van Wanica [Lit.: 6.3]. Dit wordt ook vanuit het bestuur van het District Wanica gezien. De noodzaak om te komen tot een bestemmingsplan voor Wanica is onderkend in het Districtplan 2008. Doel van een dergelijk bestemmingsplan is om de mogelijke nadelen van 'ongebreidelde en
ongeordende verstedelijking van bepaalde gebieden binnen het district Wanica te minimaliseren' [Lit.: 6.1, pag. 9]. Voorts wordt in het districtplan aangegeven dat: 'Mede vanwege de goede verbindingen met het district Paramaribo, vindt een aantal industriële activiteiten plaats, waar onder die van de aardolie en de agro-industrie. Deze activiteiten bieden enerzijds werkgelegenheid en zorgen anderzijds voor diversificatie van de locale economische basis' [Lit.: 6.1, pag. 10]. Op grond van het voorgaande wordt het aannemelijk geacht dat de urbanisatie te Dijkveld in district Wanica (op termijn) gecontroleerd zal plaatsvinden. Het ligt daarbij voor de hand dat de ruimtelijke inrichting planmatiger zal worden ingevuld. Dit geldt zowel voor de inrichting van het geheel, als ten aanzien van bewoning en bedrijvigheid. Het gebied kan daarbij een rol spelen bij de nationaal beoogde groeidoelstelling van circa 6 % van het BBP [Lit.: 6.3, pag. 59]. De verdere uitbreiding van Staatsolie (zie paragraaf 6.1.2) kan mede in dit licht worden bezien. Met name de strategische ligging tussen de Sir Winston Churchillweg (hoofdontsluitingsweg) en de Surinamerivier dragen bij aan de veronderstelling dat Dijkveld in de nabije toekomst verder voor industrie en bedrijvigheid in ontwikkeling zal worden genomen. Bovendien sluiten de herstel- c.q. asfalteringswerkzaamheden van deze weg, die in eind 2007/begin 2008 hebben plaatsgevonden, aan bij deze visie. Aangegeven is al (paragraaf 6.1) dat voor de bestaande locatie van KRM in het verleden, namelijk in 1972, vergunning is verleend voor het oprichten en in werking hebben van een asfaltinstallatie [Ref.: 6.5]. Ook hebben sinds die tijd al overslagactiviteiten op de locatie plaats gevonden waar het zand en steenslag betreft. Betreffende vergunning is nog steeds geldig. In het kader van de autonome ontwikkeling kan derhalve worden aangenomen dat het perceel blijvend voor industriële doeleinden zal worden aangewend. Vanwege haar ligging is het voorts aannemelijk dat de overslag van zand en steenslag alsmede de opslag van partijen grondstoffen, waaronder zand, ook in het kader van de autonome ontwikkeling op de planlocatie gesitueerd zullen blijven.
blad 82 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
6.4 6.4.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Milieuaspecten huidige situatie en autonome ontwikkeling Luchtkwaliteit De algemene luchtkwaliteit in Dijkveld wordt bepaald door de volgende bronnen: • het algemene achtergrondniveau (achtergrondconcentratie), beïnvloed door o.a. gronderosie, zeezoutaërosol, stedelijke gebieden (Paramaribo-stad) en buitenlandse bronnen; • het verkeer op de Sir Winston Churchillweg, zijnde een doorgaande weg vanaf Paranam tot het centrum van Paramaribo; • het scheepvaartverkeer op de Surinamerivier; • de aanwezige industrie. Bij de industrie gaat het daarbij, naast de Staatsolie Maatschappij Suriname N.V. in belangrijke mate om de betonindustrie dan wel de toeleveranciers daarvoor. Gelet op de aanwezige en toekomstige bronnen, zal de beoordeling van de invloed van stof (onderscheiden naar grof stof en fijn stof) op het aspect luchtkwaliteit het meest relevant zijn. Voor de regio, alsmede de direct omgeving van de planlocatie, zijn er geen achtergrondconcentraties bekend waar het gaat om fijn stof. Voor Paramaribo en omgeving wordt in de databank van de Wereldbank voor 1999 [Ref.: 6.16] een gewogen gemiddelde van 51 μg/m3 voor fijn stof (PM10) als stedelijke achtergrondwaarde genoemd. In de genoemde databank wordt voor Nederland een gemiddelde stedelijke achtergrondwaarde gegeven van 37 μg/m3. De andere samenstelling van het wagenpark, andere weersomstandigheden en verschillen in landbegroeiing (waardoor andere gronderosie) zijn de meest voor de hand liggende oorzaken van dit verschil. Voor landelijk Suriname wordt door de Wereldbank voor 2006 een gemiddeld achtergrondniveau van 28 μg/m3 genoemd [Ref.: 6.17]. Voor Nederland wordt voor datzelfde jaar een gemiddeld landelijk achtergrondniveau gegeven van 34 μg/m3. Voor NO2 zijn in de databank van de Wereldbank geen stedelijke of landelijke achtergrondconcentraties genoemd. Achtergrondconcentraties kunnen van gebied tot gebied sterk verschillen afhankelijk van de aan- of afwezigheid van lokale emissiebronnen. Dat is ook de verklaring van het grote verschil tussen de waarde voor Paramaribo en omgeving (bronnen: verkeer en industrie) en de waarde voor landelijk Suriname (afwezigheid van verkeer en industrie). Deze door de Wereldbank genoemde waarden zijn op basis van modelering en metingen op mondiaal niveau tot stand gekomen, waarbij de schaal en diversiteit aan economische activiteiten, de bevolkingsdichtheid en -spreiding, de energiemix, de lokale milieuregels en de geografische en atmosferische omstandigheden een rol spelen. De door de Wereldbank voor Nederland genoemde waarden komen vrij goed overeen met de waarden zoals die specifiek voor de Nederlandse situatie door de Nederlandse overheid (gedetailleerd en op basis van lange-termijn-meetgegevens van het landelijke meetnet) zijn uitgewerkt en bij berekeningen in Nederland gehanteerd dienen te worden.
blad 83 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Directe gevalideerde meetwaarden ten behoeve van het achtergrondniveau in de omgeving van de planlocatie zijn niet voorhanden. Aannemelijk wordt geacht dat het achtergrondniveau ter plaats van de planlocatie ondanks de nu al aanwezige bedrijfsactiviteiten tussen het niveau van Paramaribo en het landelijk niveau in zal liggen, waarbij die waarde voor fijn stof waarschijnlijk dichter in de buurt van de 28 μg/m3 zal liggen dan in de buurt van de 51 μg/m3. Zowel vanaf Sibena, de VABI-loslocatie, de bedrijven van de Kersten Groep als vanaf de planlocatie is er sprake van enige stofontwikkeling, welke in de droog weer perioden manifester aanwezig is dan in de natte perioden. Dat er sprake is van stofverspreiding door de bedrijven naar de omgeving wordt ook door een van de direct omwonenden bevestigd [Ref.: 6.4]. Daarbij is aangegeven dat van deze stofverspreiding ook al sprake was voordat KRM ter plaatse is begonnen met het ontwikkelen van haar locatie. Voor het vaststellen van de effecten op de luchtkwaliteit van de bedrijfsactiviteiten van KRM op de locatie Dijkveld is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 10 bij dit MER gevoegd. Teneinde een uitspraak te kunnen doen over deze effecten is in dit onderzoek in eerste instantie de referentiesituatie berekend en in beeld gebracht. Het betreft de situatie zonder activiteiten op het terrein van KRM. De resultaten van de berekeningen voor de referentiesituatie zijn vastgelegd in hoofdstuk 6 van het luchtkwaliteitonderzoek. In onderstaande tabel zijn de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 weergegeven voor de beoordelingspunten 3 (Ingas), 5 (De Toekan), 9 (woning direct aan de overzijde van de ingang van KRM) en 12 (hoogst berekende jaargemiddelde concentratie PM10). Het betreft beoordelingspunten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling. Bij deze tabel hoort de volgende uitleg: a. De achtergrondconcentratie; daarbij is zowel de waarde die de Wereldbank opgeeft voor het landelijk gebied (28) als voor het stedelijk gebied (51) weergegeven; b. De bijdrage van de omgevingsbronnen aan de jaargemiddelde concentraties; c. De jaargemiddelde concentratie zonder KRM (de referentiesituatie), zowel bij een achtergrondconcentratie van 28 μg/m3 als bij een achtergrondconcentratie van 51 μg/m3.
Beoordelingspunt
03 (Ingas) 05 (De Toekan) 09 (woning t.o. Ingas)) 12 (woning t.o. De Toekan)
a
b
c
Achtergrondconcentratie
Bijdrage omgeving
Jaargemiddelde zonder KRM
a1
a2
28 28 28 28
51 51 51 51
11,65 7,57 18,41 26,46
a1 + b
a2 + b
39,65 35,57 46,41 54,46
62,65 58,57 69,41 77,46
Tabel 6.1: Resultaten fijn stof in de referentiesituatie in μg/m3.
blad 84 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
De berekende jaargemiddelde concentraties NO2 zijn voor dezelfde beoordelingspunten opgenomen in onderstaande tabel. Gelet op de ligging van de KRM-locatie in Dijkveld en de positie ten opzichte van Paramaribo wordt voor de planlocatie in dit onderzoek uitgegaan van een achtergrondconcentratie van 20 μg/m3.
Beoordelingspunt
a
b
c
Achtergrondconcentratie
Bijdrage omgeving
Jaargemiddelde zonder KRM
20 20 20 20
3,50 2,47 4,80 6,20
23,50 22,47 24,80 26,20
a+b 03 (Ingas) 05 (De Toekan) 09 (Woning t.o. Ingas) 12 (Woning t.o. De Toekan)
Tabel 6.1: Resultaten stikstofdioxide in de referentiesituatie in μg/m3.
De relatief hoge bijdragen van de omgeving op deze 4 beoordelingspunten worden zowel voor fijn stof als voor stikstofdioxide hoofdzakelijk veroorzaakt door de aanwezigheid van het verkeer op de Sir Winston Churchillweg. Voor stikstofdioxide betreft het de uitstoot van de (vracht)automotoren, voor fijn stof (naast de motoren en slijtage-emissie) hoofdzakelijk het opwaaien van, als gevolg van landerosie, op de weg aanwezige fijne gronddeeltjes (silt). Opgemerkt wordt dat er in de periode eind 2007 - begin 2008 sprake is geweest van aanzienlijk stofhinder ter hoogte van de planlocatie [Ref.: 6.18]. Uit krantenberichten kan worden opgemaakt dat deze stofhinder direct verband hield met de weg- en asfalteringswerkzaamheden die gedurende deze periode op betreffend wegvak in opdracht van het Ministerie van Openbare Werken werden verricht. Voor zover bekend zijn het met name de direct omwonenden geweest die in het kader van deze werkzaamheden bij de autoriteiten hebben geklaagd over stofhinder.
6.4.2
Verkeersintensiteiten en milieubelasting De Sir Winston Churchillweg is een van de belangrijkste verkeersaders tussen Paramaribo en het achterland. De weg vormt de directe verbindingsweg tussen Paraman, waar de bauxietwinning plaatsvindt en Paramaribo. Hierdoor is er sprake van een belangrijke stroom aan vrachtverkeer tussen het achterland en de hoofdstad. Ook vanwege de al aan deze weg en de daarop uitkomende zijwegen daarvan gevestigde bedrijven is er sprake van relatief hoge verkeersintensiteiten. Het gaat daarbij om meer dan tweeduizend vrachtwagens per dag. Feitelijke telcijfers hiervoor zijn evenwel niet voorhanden. In het kader van de autonome ontwikkeling (onder andere toename overslag VABI) en de beoogde economische groei wordt aannemelijk geacht dat de verkeersintensiteiten op deze noord-zuid gelegen verkeersader in de komende jaren zullen toenemen. Om deze reden is voor de autonome situatie in de lucht modellering uitgegaan van de geraamde wegcapaciteit van deze doorgaande weg.
blad 85 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Opgemerkt wordt dat het beschikbaar zijn van verkeersaantallen binnen de Nederlandse geluidmodellering van belang is waar het gaat om het bepalen van de geluidsbelasting vanwege het (weg)verkeerslawaai. Voor de modellering ten aanzien van industrielawaai is niet zozeer de verkeersintensiteit op betreffend wegvak van belang. De geluidsbelasting vanwege de voorgenomen activiteit wordt gemodelleerd als zijnde industrieel geluid. Hierbij wordt alleen de geluidbelasting die het gevolg is van de verkeersproductie door de inrichting zelf in de beschouwing betrokken.
6.4.3
Bodem en (grond)water De planlocatie heeft een ligging van enkele meters boven het gemiddelde zeeniveau. De hoogte van het gebied is gelegen tussen 0 en 10 meter ten opzichte van het Nationaal Surinaams Peil (NSP). Op basis van beschikbare gegevens (zie figuur 6.16) kan het volgende worden opgemerkt ten aanzien van de globale bodemsamenstelling: • de locatie bevindt zich op het gedeelte dat wordt aangeduid met 'jonge kustvlakte' (formatie van Demerara); • meer specifiek gaat het daarbij om de 'Wanica fase' waarbij er wisselend sprake is van fijn zand en lemige afzettingen; • op de bodemkaart wordt voor de planlocatie aangegeven dat het gaat om: "gerijpte polderklei (soms leem) gronden (vnl. plantages)" [Ref.: 6.19]; • vanaf maaiveld tot circa 2 à 3 meter onder maaiveld bevinden zich eerst afzettingen van rivierklei, welke in oorspronkelijk toestand bij hoog water onder water stonden. Op een bodemkaart uit 1977 [Ref.: 6.20] staat vermeld dat het gaat om "zeer slecht gedraineerde half gerijpte klei (rijstvelden)'; • onder voornoemde laag bevindt zich het eerste watervoerende pakket, voornamelijk bestaande uit matig tot grof zand met plaatselijk kleiafzettingen; • de stromingsrichting van het grondwater wordt bepaald door de getijdenwerking. Dit omdat het grondwater ter plaatse hydraulisch is verbonden met het rivierwater. Op en nabij de onderzoekslocatie zijn geen sloten aanwezig voor afwatering naar de Surinamerivier. Voorts wordt, voor zover bekend, in de directe omgeving geen grondwater onttrokken. Daarna is tevens aangevangen met het egaliseren en ophogen van het totale terrein. Dit was noodzakelijk vanwege de lage ligging ten opzichte van het waterniveau in de Surinamerivier. Egalisatie en ophogen is gefaseerd uitgevoerd, zodanig dat opgebrachte lagen in voldoende mate konden stabiliseren (inklinken). Bovendien was tijdens de natte perioden het terrein niet of vrijwel niet toegankelijk en werd zandophoging in betreffend perioden bemoeilijkt. Voor deze terreinwerkzaamheden is uiteindelijk door leveranciers meer dan 100.000 m3 opvulzand aangevoerd vanuit de winputten in Wanica/Houttuin. De keuze voor locale leveranciers is door KRM gemaakt met het oog op het beperken van de transportafstanden, alsmede het stimuleren van de lokale werkgelegenheid c.q. economische ontwikkeling.
blad 86 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 6.16: Jonge Kustvlakte, Overzichtsbodemkaart Noord-Suriname [Ref.: 6.19].
In het kader van de toekomstige ontwikkeling mag verondersteld worden dat de op de planlocatie aangebrachte bodemlagen niet verwijderd gaan worden. Deze moeten dan ook als "bestaand uitgangspunt" beschouwd worden waar het gaat om de autonome ontwikkeling.
6.4.4
Natuurontwikkeling De planlocatie is niet gelegen in de directe omgeving van gebieden met een verhoogde natuurwaarde. Wel is er in de omgeving sprake van verschillende verspreid liggende percelen met beplanting en bebossing. Niet bekend is of deze percelen als blijvend groen zijn of worden aangewezen bij het uitwerken van bestemmingsplannen voor betreffende gebieden/percelen. Overigens heeft in het kader van deze milieustudie geen onderzoek plaatsgevonden naar de specifiek natuurwaarden (flora, fauna en water- en bodemorganismen) van de percelen en het oppervlaktewater gelegen rondom de planlocatie. Dit is afgestemd met het NIMOS en houdt verband met het feit dat de productie van beton- en stenenmortel niet gepaard gaat met het grootschalig gebruik van gevaarlijke stoffen, die een significant effect kunnen hebben om betreffende (lokale) natuurwaarden. Ook kan worden opgemerkt dat de planlocatie in het kader van de voorbereidende werkzaamheden een verandering heeft ondergaan. Op grond van de eerder verleende vergunning zijn met het oog op de beoogde bedrijfsactiviteiten de aanwezige bomen op het perceel gerooid. In het kader van de autonome ontwikkeling wordt aannemelijk geacht dat het terrein niet zal worden gebruikt voor natuurontwikkeling.
blad 87 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Verwachte gevolgen voor de veiligheid en het milieu In dit hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de mogelijke milieugevolgen, die samenhangen met de nadere invulling van de voorgenomen activiteit, de alternatieven en de milieueffecten van het nulalternatief. Het beoogd alternatief kan worden beschouwd als zeer milieuvriendelijk op het gebied van betonmortel- en betonwarenproductie.
7.1
Lucht Voor het vaststellen van de effecten van de bedrijfsactiviteiten van KRM op de locatie Dijkveld is een separaat luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 10 bij dit MER gevoegd. Voor het bepalen van de lokale luchtkwaliteit in de omgeving van een emissiebron wordt bij berekeningen gebruik gemaakt van een verspreidingsmodel. Het verspreidingsmodel berekent de concentratiebijdrage van de te onderzoeken bronnen (bijvoorbeeld wegen of een bedrijf) op een bepaalde plaats (beoordelingspunt). De totale concentratie van een luchtverontreinigende stof op een bepaalde plaats wordt vervolgens bepaald door de som van de grootschalige achtergrondconcentratie, de bijdrage van relevante bronnen in de directe omgeving van een beoordelingspunt en de bijdrage van de bedrijfsactiviteiten van een bedrijf of plan (in dit geval de bronnen van KRM).
7.1.1
Stoffen Te onderzoeken stoffen Voor de inrichting van KRM zijn de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) van belang. Deze alom voorkomende stoffen hebben op landelijke schaal de grootste invloed op de gezondheid van de mens. Uiteraard zijn sommige stoffen schadelijker, maar die stoffen komen dan niet op zo'n grote schaal voor. Opgemerkt wordt dat vanuit de inrichting van KRM geen relevante emissies van dergelijke luchtverontreinigende stoffen (bijv. benzeen en lood) plaats zullen vinden. Stikstofdioxide In feite emitteren bronnen stikstofoxiden (NOx) wat bestaat uit stikstofmonoxide (NO) en stikstofdioxide (NO2). Stikstofmonoxide (NO) wordt in de buitenlucht onder invloed van Ozon (O3) voor het grootste deel geoxideerd tot stikstofdioxide (NO2). De belangrijkste bronnen van stikstofoxiden zijn de verbrandingsprocessen bij verkeer, energiecentrales, raffinaderijen, industrie en het buitenland. Hoge concentraties stikstofdioxide (NO2) kunnen irritaties van de huid, ogen en de slijmvliezen veroorzaken [Ref.: 7.2a].
blad 88 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Fijn stof Bij stof wordt onderscheid gemaakt tussen grof (TSP of total suspended particles) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Grof stof is een verzamelnaam voor deeltjes met een deeltjesgrootte groter dan 10 μm, waarbij een bovengrens van enkele honderden micrometer wordt gehanteerd. Grof stof veroorzaakt vooral visuele hinder. Bronnen van grof stof zijn de industrie, laad-, los- en overslagbedrijven, verkeer, kunstmest en bosbranden. Er bestaan geen aanwijzingen dat grof stof gevaar voor de volksgezondheid en het milieu oplevert [Ref.: 7.2]. Fijn stof (PM10 en PM2,5) is een verzamelnaam voor kleine deeltjes met een deeltjesgrootte kleiner dan 10 μm (PM10). De fijnere fractie van fijn stof, PM2,5 bestaat uit deeltjes met een grootte kleiner dan 2,5 μm. Een belangrijke bron van fijn stof zijn verbrandingsprocessen. Emissies worden onder meer veroorzaakt door de industrie, het verkeer, raffinaderijen en consumenten [Ref.: 7.2]. Fijnere stofdeeltjes (deeltjes van 0,01 - 10 μm) kunnen de luchtwegen binnen dringen waardoor ze een nadelig effect kunnen hebben op de longfunctie. Ten aanzien van PM2,5 dient te worden opgemerkt dat de in Nederland beschikbare cijfers en onderzoeksmethoden op dit moment nog met te veel onzekerheden omgeven zijn om een goede berekening te kunnen maken voor PM2,5. Wel zijn er verbanden bekend tussen de concentraties van PM10 en PM2,5. Hieruit blijkt onder andere dat de kans zeer klein is dat de norm voor PM2,5 overschreden wordt op plaatsen waar de norm voor PM10 wordt gehaald. Vooralsnog mag worden aangenomen dat de conclusies voor PM10 ook gelden voor PM2,5. Zowel voor stikstofdioxide als voor fijn stof geldt dat naar de jaargemiddelde concentraties wordt gekeken teneinde een uitspraak te kunnen doen over de blootstelling gedurende een langere periode. Grof stof In de Europese en Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit zijn geen normen opgenomen voor grof stof, alleen voor fijn stof (PM2,5 en PM10). De reden hiervoor is dat grof stof niet schadelijk is voor de gezondheid van de mens. Doordat alleen fijn stof schadelijk is voor de gezondheid van de mens wordt in Nederland bij onderzoeken in het kader van een bestuurlijk besluit alleen gekeken naar de emissies en immissies van fijn stof. Geen van de in Nederland beschikbare rekenmodellen is geschikt voor het doorrekenen van grof stof. Ten aanzien van grof stof zijn in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NER) algemene eisen ter beperking van stof opgenomen. Voor grof stof geldt in het algemeen dat aan bedrijven doel- en middelvoorschriften worden gesteld die voorschrijven dat er geen sprake mag zijn van visueel waarneembare hinder. Het toezicht en de handhaving op dit voorschrift vindt in Nederland plaats op basis van visuele waarnemingen van het bevoegd gezag.
blad 89 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.1.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Toetsingskader Toetsing van de berekende concentraties vindt in Nederland plaats aan de hand van de normen en regels zoals die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer. Omdat er binnen de Surinaamse milieuwet- en regelgeving geen toetsingskader voor luchtkwaliteit is vastgelegd en toetsing aan de Nederlandse normstelling vanwege te grote verschillen in landelijke omstandigheden ook niet opportuun is, wordt er geen concrete toetsing gedaan maar worden de berekeningsresultaten beschouwd in het licht van de guidelines van de WHO (zie H. 3.3) [Lit.: 3.4].
7.1.3
Onderzoeksopzet De berekeningen van de concentraties luchtverontreinigde stoffen in de lucht ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zijn uitgevoerd met de module STACKS in het programma Geomilieu (versie 1.30). Het rekengedeelte van dit rekenprogramma is STACKS+ (versie 2009.1), een door het Nederlandse Ministerie van VROM gevalideerd rekenprogramma voor luchtkwaliteitberekeningen [Ref.: 7.2]. In dit rekenprogramma kunnen lijnbronnen (wegen), puntbronnen (schoorstenen en ventilatie) en oppervlaktebronnen (hopen opgeslagen stuifgevoelige grondstoffen) worden gehanteerd op basis waarvan één totale concentratie van een luchtverontreinigende stof wordt berekend per beoordelingspunt. Onderzoeksopzet modellering luchtkwaliteit in Suriname Omdat het rekenprogramma Geomilieu alleen kan rekenen voor het Nederlandse grondgebied en de Surinaamse omstandigheden daarnaast op een aantal punten anders zijn dan de Nederlandse, zijn enkele aanpassingen gedaan om de Surinaamse omstandigheden ter plaatse van de inrichting van KRM zo goed mogelijk te simuleren. Het gaat daarbij om de voor Suriname relevante achtergrondconcentratie en meteorologie. Achtergrondconcentratie Ten aanzien van de achtergrondconcentratie dient te worden opgemerkt dat voor de regio, alsmede de directe omgeving van de planlocatie, geen concrete achtergrondconcentraties bekend zijn voor fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Om deze reden is voor fijn stof gebruik gemaakt van door de Wereldbank genoemde waarden voor Paramaribo e.o. en landelijk Suriname. Voor Paramaribo wordt een gewogen gemiddelde concentratie PM10 van 51 μg/m3 genoemd [Ref.: 6.16]. Voor landelijk Suriname wordt door de Wereldbank voor 2006 een gemiddeld achtergrondniveau van 28 μg/m3 genoemd [Ref.: 6.17]. Aangezien lange-termijn-meetgegevens ter plaatse van de planlocatie ontbreken teneinde een uitspraak te kunnen doen over de achtergrondconcentratie voor de omgeving van de locatie Dijkveld, zijn de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 berekend op basis van beide door de Wereldbank genoemde waarden. Aannemelijk wordt geacht dat de achtergrondconcentratie ter plaatse van de locatie Dijkveld ondanks de nu al aanwezige bedrijfsactiviteiten tussen het niveau van Paramaribo en het landelijk niveau zal liggen, waarbij die waarde voor fijn stof waarschijnlijk dichter in de buurt van de 28 μg/m3 zal liggen dan in de buurt van de 51 μg/m3.
blad 90 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Voor NO2 zijn in de databank van de Wereldbank geen stedelijke of landelijke achtergrondconcentraties genoemd. Gelet op de ligging van de KRM-locatie in Dijkveld en de positie ten opzichte van Paramaribo wordt voor de planlocatie in dit onderzoek uitgegaan van een achtergrondconcentratie van 20 μg/m3. Meteorologie De verspreiding van luchtverontreinigende stoffen wordt beïnvloedt door specifieke bronkenmerken als de uitstroomsnelheid bij een pijp of schoorsteen en de hoogte van de bron ten opzichte van het omliggende maaiveld. Daarnaast zijn de meteorologische omstandigheden van invloed op de verspreiding van de luchtverontreinigende stoffen als deze eenmaal zijn geëmitteerd. Relevante meteorologische kenmerken zijn de windrichting en de windsnelheid. Deze bepalen deels de verspreidingsrichting en de mate van verspreiding. Om de Surinaamse meteorologische omstandigheden te kunnen simuleren is gekeken naar de windrichting en de windsnelheid, zowel in Suriname als in Nederland. Op basis van deze beschouwing, opgenomen in het luchtkwaliteitonderzoek, is het Nederlandse model gedraaid zodat gerekend wordt met de meest heersende Surinaamse windrichting (noordoostenwind). Omdat de windsnelheid in Nederland hoger is dan die in Suriname (en dus leidt tot een meer gunstige verspreiding van de stoffen dan in Suriname) is de berekende bronbijdrage gecorrigeerd. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de gehanteerde werkwijze ten aanzien van de meteorologie wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 in het luchtkwaliteitonderzoek. Wijze van beoordeling Voor de beoordeling van de bedrijfsactiviteiten van KRM is zowel gekeken naar de totale concentraties stikstofdioxide en fijn stof (referentiesituatie) als naar de bijdrage van de bedrijfsactiviteiten van KRM. De totale concentratie van een luchtverontreinigende stof is opgebouwd uit de op een locatie aanwezige achtergrondconcentratie, de lokale bijdrage van relevante nabijgelegen omgevingsbronnen en de bijdrage van de bedrijfsactiviteiten van KRM. In het luchtkwaliteitonderzoek zijn de volgende bronnen als relevant beschouwd: • verkeer op de Sir Winston Churchillweg (emissies van verbrandingsmotoren en emissies PM10 als gevolg van het opwervelen van stuifgevoelig materiaal); • het scheepvaartverkeer op de Surinamerivier; • naastgelegen industriële bedrijven als Staatsolie, BEM en Vensur. Al deze omgevingsbronnen zijn net als de specifieke bronnen van KRM ook meegenomen in de berekeningen. De uitgangspunten zijn opgenomen in hoofdstuk 5 in de rapportage luchtkwaliteit. De concentraties van een luchtverontreinigende stof, alsmede de bijdrage van de bronnen van KRM zijn berekend op locaties waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. In het geval van KRM betreft het de dichtst bij de inrichting gelegen woningen (onder andere langs de Sir Winston Churchillweg), bij het naastgelegen bedrijf Ingas en bij peuterschool De Toekan. Ondanks dat er direct naast het achterterrein van KRM geen langdurige blootstelling plaats zal vinden, zijn, voor het in beeld brengen van de concentraties en effecten van varianten ter plaatse, ook beoordelingspunten gesitueerd nabij dit achterterrein.
blad 91 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.1.4
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Voorgenomen activiteit De voorgenomen activiteit is gebaseerd op hoofdstuk 4 van dit MER. Hierbij is gekeken naar de emissies van fijn stof (PM10) en stikstofoxide (NOx) ten gevolge van onder andere: • het rijden van vracht- en personenvoertuigen op het terrein van KRM; • het rijden van heftrucks, shovels en kranen op het terrein van KRM; • de emissie PM10 als gevolg van het bewerken en de op- en overslag van stuifgevoelige grondstoffen als zand; • de emissie PM10 als gevolg van het rijden op (on)verhard terrein waarop stuifgevoelig materiaal aanwezig is. Voor al deze bronnen zijn emissies NOx en/of PM10 berekend en in het rekenmodel verwerkt. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de situatie zonder KRM (de situatie met alleen de omgevingsbronnen, in feite de referentiesituatie) en de situatie met KRM volgens het voorgenomen activiteit. De resultaten van de berekeningen voor de referentiesituatie en het voorgenomen activiteit zijn vastgelegd in hoofdstuk 6 van het luchtkwaliteitonderzoek. In onderstaande tabel zijn de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 weergegeven voor de beoordelingspunten 3 (Ingas), 5 (De Toekan), 9 (woning direct aan de overzijde van de ingang van KRM) en 12 (hoogst berekende jaargemiddelde concentratie PM10 in de referentiesituatie). Bij deze tabel hoort de volgende uitleg: a De achtergrondconcentratie; daarbij is zowel de waarde die de Wereldbank opgeeft voor het landelijk gebied (28) als voor het stedelijk gebied (51) weergegeven; b De bijdrage van de omgevingsbronnen aan de jaargemiddelde concentraties; c De jaargemiddelde concentratie zonder KRM (de referentiesituatie) zowel bij een achtergrondconcentratie van 28 μg/m3 als bij een achtergrondconcentratie van 51 μg/m3. d De bijdrage van de bronnen van KRM aan de jaargemiddelde concentraties; e De jaargemiddelde concentratie conform de voorgenomen activiteit (met KRM) zowel bij een achtergrondconcentratie van 28 μg/m3 als bij een achtergrondconcentratie van 51 μg/m3.
Beoordelingspunt
03 (Ingas) 05 (De Toekan) 09 (Woning t.o.v. Ingas) 12 (Woning t.o.v. De Toekan
a Achtergrondconcentratie a1 a2 28 51 28 51 28 51 28 51
b Bijdrage omgeving 11,65 7,57 18,41 26,46
c Jaargemiddelde zonder KRM a1 + b a2 + b 39,65 62,65 35,57 58,57 45,41 69,41 54,46 77,46
d Bijdrage KRM 29,65 20,37 14,16 11,50
e Jaargemiddelde met KRM c1 + d c2 + d 69,30 92,30 55,94 78,94 60,57 83,57 65,96 88,96
Tabel 7.1: Resultaten fijn stof conform de voorgenomen activiteit in μg/m3.
De bijdrage van KRM is op deze beoordelingspunten in de voorgenomen activiteit relatief hoog vanwege hoofdzakelijk de verstuiving van grondstoffen.
blad 92 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
De berekende jaargemiddelde concentraties NO2 zijn voor dezelfde beoordelingspunten opgenomen in onderstaande tabel.
Beoordelingspunt
03 (Ingas) 05 (De Toekan) 09 (Woning t.o.v. Ingas) 12 (Woning t.o.v. De Toekan
a Achtergrondconcentratie
b Bijdrage omgeving
20 20 20 20
3,50 2,47 4,80 6,20
c Jaargemiddelde zonder KRM a+b 23,50 22,47 24,80 26,20
d Bijdrage KRM 2,69 2,52 2,16 2,08
e Jaargemiddelde met KRM c+d 26,19 24,99 26,96 28,28
Tabel 7.2: Resultaten stikstofoxide conform de voorgenomen activiteit in μg/m3.
7.1.5
Effecten van de varianten Ten aanzien van luchtkwaliteit zijn in het MER een aantal relevante technische varianten onderscheiden. De voor luchtkwaliteit relevante technische varianten en alternatieven ten opzichte van de voorgenomen activiteit zijn: • Inperken van de stofemissies als gevolg van de opslag van grondstoffen; het overkappen van de transportbanden naar de opslagvakken; de wijze van opslag in de opslagvakken; stoffilters op installaties en silo's met een hoger rendement; • Inperken van de stofemissies als gevolg van het transport binnen de inrichting; het aanbrengen van terreinverharding; het beperken van de rijafstanden tot de vultrechters; het schoonspoelen van vertrekkend verkeer; • Organisatorische aspecten gericht op strikte bedrijfsvoering; het beperken van de rijsnelheid op het terrein; het optimaal instellen van de snelheid van de transportbanden; het stilleggen van de overslagactiviteiten bij te hoge windsnelheden; het beperken van de valhoogte. Ten aanzien van de organisatorische aspecten kan worden opgemerkt dat aangenomen is dat deze aspecten standaard worden ingevoerd en zodoende bijdragen aan een betere luchtkwaliteit. Deze aspecten onderscheiden zich dus niet van de voorgenomen activiteit en zijn derhalve niet kwantitatief beoordeeld. Hetzelfde geldt voor de stoffilters op de cementsilo's en het beperken van de rijafstanden tot de werksilo's. Transportbanden In de voorgenomen activiteit wordt gebruik gemaakt van open transportbanden voor de overslag naar de opslagvakken nabij de installaties (variant 1-V). Door het gebruik van open transportbanden kan er emissie van fijn ontstaan bij de overslag van stuifgevoelige grondstoffen. Het overkappen van de transportbanden en het uitrusten van de banden met overloopgoten leidt ertoe dat de emissie van fijn stof verwaarloosbaar is ten opzichte van de voorgenomen activiteit. Het overkappen van de transportbanden leidt tot een reductie van de emissie PM10 van 14,2 kilogram per jaar.
blad 93 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Opslag bulkgrondstoffen onder overkapping c.q. in bedrijfshallen Ten opzichte van de voorgenomen activiteit zijn voor de opslag van bulkgrondstoffen drie technische varianten onderscheiden: 2-A Opslag in open vakken met besproeiingsinstallatie; 2-B Opslag in een overkapte bedrijfsloods, waarvan de voorzijde open is. 2-B+ Opslag in een overkapte bedrijfsloods inclusief besproeiingsinstallatie. 2-A - Opslag in open vakken met besproeiingsinstallatie Door het besproeien van de op- en overgeslagen stuifgevoelige grondstoffen tijdens de op- en overslag en bij (langdurige) droge perioden kan de emissie van fijn stof worden verminderd. Daarbij kan tevens worden opgemerkt dat het besproeien van de opgeslagen grondstoffen leidt tot het verdwijnen van de emissie van fijn stof ten gevolge van winderosie. Vochtige grondstoffen worden immers niet door de wind meegenomen waardoor de emissie fijn stof ten gevolge van winderosie verwaarloosbaar is ten opzichte van droge grondstoffen (in de voorgenomen activiteit is sprake van droge grondstoffen). Door het voorkomen van winderosie ter plaatse van de opslagvakken wordt de totale emissie PM10 met 231 kg/jaar verminderd. De totale afname van de emissie PM10 ten opzichte van de voorgenomen activiteit bedraagt 846,6 kg/jaar. Uitgedrukt in procenten bedraagt deze afname ca. 82 %. Om een beeld te krijgen van de effecten van de diverse maatregelen zijn de effecten ten opzichte van de voorgenomen activiteit de ook in concentraties uitgedrukt. Ter plaatse van de beoordelingspunten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling (punten 1 tot en met 14) ligt de afname tussen de 0,15 en 0,67 μg/m3. Ter plaatse van het achterterrein is een afname tussen de 0,67 en 5,93 μg/m3 berekend. 2-B - Opslag in een overkapte bedrijfsloods, waarvan de voorzijde open is Naast de op- en overslag in opslagvakken die aan drie kanten gesloten zijn, wordt er in deze technische variant uitgegaan van de toevoeging van een overkapping. Het overkappen van de opslagvakken leidt ertoe dat er minder invloed wordt ondervonden van de wind (winderosie) en verminderd het opwarmend effect van de zon bij (langdurige) droge weersomstandigheden. Hierbij is aangenomen dat bij gebruik van een dergelijke overkapping geen sprake is van besproeiing. Volgens TNO maakt het voor de stofontwikkeling tijdens overslagwerkzaamheden in principe niet uit of deze werkzaamheden onder een overkapping of in de open lucht worden uitgevoerd. Er valt zelfs iets voor te zeggen dit in de open lucht te doen omdat de grondstoffen dan tijdens regenval automatisch worden bevochtigd en er dan bij overslag minder stofontwikkeling optreedt. Bij overkapte, aan drie zijden gesloten, opslagvakken zal met name grof stof via depositie in de overkapping achterblijven en niet naar de buitenlucht geëmitteerd worden. Voor fijn stof is dat volgens TNO maar in beperkte mate het geval [Ref.: 7.3]. Zoals gezegd heeft het overkappen van de opslagvakken met name effect op de emissie van grof stof. De emissie van fijn stof wordt bij overkapte opslagvakken in beperkte mate gereduceerd en om deze reden is aangenomen dat de emissie fijn stof met 10% wordt gereduceerd. De invloed van wind op de (droge) stuifgevoelige stoffen zal door de overkapping ook verminderen, doordat het vak aan één zijde geopend is blijft winderosie echter wel een kleine rol spelen. Aangenomen is dat de emissie ten gevolge van winderosie met 50 % wordt gereduceerd. Uitgaande van een gemiddelde emissie van 350 kg/ha per jaar [Ref.: 7.4], een oppervlakte van 0,66 ha en een reductie van 50 % bedraagt de totale emissie ten gevolge van winderosie 115,5 kg/jaar.
blad 94 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Ten opzichte van de voorgenomen activiteit neemt de totale emissie PM10 als gevolg van het besproeien van de opslagvakken af met 195,7 kg/jaar. Uitgedrukt in procenten bedraagt de afname ten opzichte van de voorgenomen activiteit circa 19 %. Ter plaatse van de beoordelingspunten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling (punten 1 tot en met 14) ligt de afname van de jaargemiddelde concentraties PM10 tussen de 0,04 en 0,16 μg/m3. Ter plaatse van het achterterrein is een afname tussen 0,15 en de 1,40 μg/m3 berekend. 2-B+ - Opslag in een overkapte bedrijfsloods inclusief besproeiingsinstallatie Deze maatregel betreft een combinatie van de varianten 2-A (besproeien) en 2-B (overkappen). Hierdoor worden de voordelen van beide technische varianten gecombineerd en optimaal benut. Ten opzichte van de voorgenomen activiteit neemt de totale emissie PM10 als gevolg van het besproeien van de opslagvakken af met 865,2 kg/jaar. Uitgedrukt in procenten bedraagt de afname ten opzichte van de voorgenomen activiteit ter plaatse van de opslagvakken circa 84 %. Ter plaatse van de beoordelingspunten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling (punten 1 tot en met 14) ligt de afname van de jaargemiddelde concentraties PM10 tussen de 0,16 en 0,68 μg/m3. Ter plaatse van het achterterrein is een afname tussen de 0,70 en de 6,07 μg/m3 berekend. Samenvattend variant 2 Voor alle varianten geldt dat de varianten leiden tot een reductie van de emissies PM10. Deze reductie wordt veroorzaakt doordat het sproeien en/of overkappen van de opslagvakken leidt tot een lagere verspreiding van de stuifgevoelige grondstoffen bij de op- en overslag en daarnaast winderosie (gedeeltelijk) wordt voorkomen. Variant 2-B+ leidt tot de grootste reductie ten opzichte van de voorgenomen activiteit. De emissie PM10 neemt bij deze variant met circa 84 % af. Terreinverharding Ten opzichte van de voorgenomen activiteit zijn voor de opslag van bulkgrondstoffen diverse technische varianten onderscheiden: 3-A Terreinverharding op locaties waar sprake is van (interne) transportbewegingen; 3-B Terreinverharding in combinatie met periodieke inzet sproeiwagen. 3-A - Terreinverharding op locaties waar sprake is van (interne) transportbewegingen In de voorgenomen activiteit is alleen de hoofdweg verhard. In onderhavige technische variant wordt het gehele terrein waar transportbewegingen plaatsvinden verhard. Door deze maatregel vinden alle voertuigbewegingen plaats op verhard terrein. Als rekening wordt gehouden met de emissiefactoren behorend bij het rijden op verhard terrein kan een nieuwe emissie PM10 worden berekend. Door het verharden wordt op de onverharde delen ook winderosie voorkomen.
blad 95 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Ten opzichte van het VA neemt de totale emissie PM10 als gevolg van het verharden van het gehele terrein af met 3.702 kg/jaar. Uitgedrukt in procenten bedraagt de afname ten opzichte van de voorgenomen activiteit circa 27 %. Ter plaatse van de beoordelingspunten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling (punten 1 tot en met 14) ligt de afname van de jaargemiddelde concentraties PM10 tussen de 0,61 en 1,24 μg/m3. Ter plaatse van het achterterrein is een afname tussen de 3,90 en de 12,84 μg/m3 berekend. 3-B - Terreinverharding in combinatie met periodieke inzet sproeiwagen Door het verharden van het terrein wordt de emissie van PM10 reeds verminderd ten opzichte van de voorgenomen activiteit (zie variant 3-A). Ondanks de verharding kan er ook bij het rijden op verharde wegen nog sprake zijn van een emissie van fijn stof. Door het regelmatig gebruiken van een sproeiwagen kan het verharde oppervlak worden bevochtigd. Door het regelmatig gebruiken van de sproeiwagen wordt het verharde terrein gedurende de openingstijd volledig vochtig gehouden en dit is van invloed op de emissie PM10. Indien een weg nat wordt gehouden wordt en er tijdens het rijden niet tot nauwelijks zichtbare stofontwikkeling plaatsvindt wordt de PM10-emissie gereduceerd met circa 99 % [Ref.: 7.5]. Net als voor variant 3-A geldt ook voor deze variant dat de emissie als gevolg van winderosie verwaarloosbaar klein zal zijn ten opzichte van de voorgenomen activiteit. Ten opzichte van het VA neemt de totale emissie PM10 als gevolg van het verharden van de onverharde delen én het inzetten van een spoeiwagen af met 13.794 kg/jaar. Uitgedrukt in procenten bedraagt de afname ten opzichte van het VA circa 99 %. Ter plaatse van de beoordelingspunten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling (punten 1 tot en met 14) ligt de afname van de jaargemiddelde concentraties PM10 tussen de 5,42 en 32,81 μg/m3. Ter plaatse van het achterterrein is een afname tussen de 13,46 en de 35,75 μg/m3 berekend. Ten aanzien van de sproeiwagen dient overigens te worden opgemerkt dat deze sproeiwagen naar verwachting zal beschikken over een verbrandingsmotor. Hierdoor vindt emissie van stikstofoxide (NOx) en fijn stof (PM10) plaats waardoor de emissies voor beide stoffen iets zullen toenemen ten opzichte van de voorgenomen activiteit. Schoonspoelen vertrekkend verkeer - Nr. 4 Het gebruik van vrachtwagens/truckmixers houdt direct in dat deze wagens met aanhangend vuil aan de banden de inrichting kunnen verlaten en daarmee in zekere mate de openbare weg en het verharde terrein binnen de inrichting kunnen bevuilen. Om de verspreiding van stuifgevoelige stoffen te verminderen kan het vertrekkende verkeer door een waterbak van voldoende lengte rijden (variant 4-A). De bandenspoelplaats/-installatie is voorzien op het wegvak tussen de weegbruggen en de betonwareninstallatie. Het nat maken van de banden van de vertrekkende vrachtvoertuigen heeft met name effect op de emissie van fijn stof op het wegvak tussen de Sir Winston Churchillweg en de bandenspoelplaats. Om de effecten van het schoonspoelen van de banden van het vertrekkend verkeer te simuleren is voor een klein deel van de hoofdweg uitgegaan van een lagere emissie PM10. Ten opzichte van de voorgenomen activiteit neemt de totale emissie PM10 als gevolg van deze variant af met 307 kg/jaar. Ter plaatse van de beoordelingspunten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling (punten 1 tot en met 14) ligt de afname van de blad 96 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
jaargemiddelde concentraties PM10 tussen de 0,12 en 0,64 μg/m3. Ter plaatse van het achterterrein is een afname tussen de 0,03 en de 1,16 μg/m3 berekend. Samenvattend Naast de organisatorische aspecten gericht op strikte bedrijfsvoering leiden de volgende maatregelen tot de grootste reducties van de jaargemiddelde concentraties PM10: • het overkappen van de transportbanden (1-A); • het overkappen en besproeien van de grondstoffen nabij de opslagvakken (2-B+); • het verharden van het gehele terrein inclusief gebruik van een sproeiwegen (3-B); • het spoelen van de banden van het vertrekkende vrachtverkeer (4-A). Deze technische varianten zijn in een meest milieuvriendelijke alternatief verwerkt. De uitgangspunten voor het meest milieuvriendelijke alternatief zijn opgenomen in hoofdstuk 8 van het luchtkwaliteitonderzoek.
7.1.6
Meest milieuvriendelijke alternatief Niet uitgesloten is dat uiteindelijk meerdere van de voorgaande technische varianten zullen worden uitgevoerd. Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteitsituatie indien de meest gunstige varianten allemaal worden toegepast is een berekening uitgevoerd voor het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA). De belangrijkste uitgangspunten voor dit MMA zijn: • de emissie PM10 als gevolg van de overslag met transportbanden is verwijderd; • de emissie PM10 als gevolg van de op- en overslag in de opslagvakken is aangepast aan de emissie behorend bij variant 2-B+; • de emissie PM10 als gevolg van het rijden op (on)verhard terrein is aangepast aan de emissie behorend bij het verharden van het terrein inclusief het gebruik van een sproeiwagen; • de emissie PM10 als gevolg van winderosie is voor het gehele te verharden oppervlak en ter plaatse van de opslagvakken nabij de installaties verwijderd. Ten aanzien van het spoelen van de banden van het vertrekkende vrachtverkeer (variant 4-A) dient te worden opgemerkt dat de in hoofdstuk 7 van het luchtkwaliteitrapport beschreven uitgangspunten voor deze variant niet één op één kunnen worden overgenomen. De reden hiervoor is dat verwacht wordt dat het effect van het spoelen van de banden bij gebruik van een sproeiwagen niet zal leiden tot een relevante reductie van de emissie PM10 (ten opzichte van het effect van het gebruik van een sproeiwagen). Variant 4-A is derhalve in de berekening van het meest milieuvriendelijke alternatief buiten beschouwing gelaten. Op basis van bovenstaande uitgangspunten zijn de jaargemiddelde concentraties berekend voor het meest milieuvriendelijk alternatief. De berekende jaargemiddelde concentraties PM10 voor het meest milieuvriendelijke alternatief zijn weergegeven in de tabellen 8.1, 8.2 en 8.3 in het luchtkwaliteitrapport. In dit hoofdstuk zijn de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 weergegeven voor de beoordelingspunten 3 (Ingas), 5 (De Toekan), 9 (woning direct aan de overzijde van de ingang van KRM) en 12 (hoogst berekende jaargemiddelde concentratie PM10 in de referentiesituatie).
blad 97 van 170
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
In de tabellen zijn de volgende elementen weergegeven: a De achtergrondconcentratie; b De jaargemiddelde concentratie PM10 in de situatie zonder KRM; c De bijdrage van conform de voorgenomen activiteit; d De jaargemiddelde concentratie PM10 in de situatie met KRM conform het VA; e De bijdrage van KRM en de omgeving conform het MMA; f De jaargemiddelde concentratie PM10 in de situatie met KRM conform het MMA; g De toename van de jaargemiddelde concentraties PM10 als gevolg van het MMA ten opzichte van de situatie zonder KRM (referentiesituatie); h Het effect op de jaargemiddelde concentraties PM10 als gevolg van de technische varianten/maatregelen. Bij de beoordeling is onderscheid gemaakt in de situatie dat gerekend wordt met een achtergrondconcentratie fijn stof van 28 μg/m3 (landelijk Suriname) en met een achtergrondconcentratie van 51 μg/m3 (Paramaribo e.o.).
a
b
c
d
e
f
g
h
Achtergrond concentratie
Jaargemiddelde referentie
Bijdrage KRM
Jaargemiddelde voorgenomen
Bijdrage KRM + omgeving
Jaargemiddelde MMA
Toename KRM MMA
Effect maatregelen
a+e
f-b
f-d
28 28 28 28
39,65 35,57 46,41 54,46
29,65 20,37 14,16 11,50
69,30 55,94 60,57 65,96
12,97 8,78 19,42 27,39
40,97 36,78 47,42 55,39
1,32 1,21 1,01 0,93
-28,33 -19,16 -13,15 -10,57
b+c 03 05 09 12
Tabel 7.3: Resultaten fijn stof op beoordelingspunten (achtergrond landelijk Suriname) in μg/m3.
a
b
c
d
e
f
g
h
Achtergrond concentratie
Jaargemiddelde referentie
Bijdrage KRM
Jaargemiddelde voorgenomen
Bijdrage KRM + omgeving
Jaargemiddelde MMA
Toename KRM MMA
Effect maatregelen
a+e
f-b
f-d
51 51 51 51
62,65 58,57 69,41 77,46
29,65 20,37 14,16 11,50
92,30 78,94 83,57 88,96
12,97 8,78 19,42 27,39
63,97 59,78 70,42 78,39
1,32 1,21 1,01 0,93
-28,33 -19,16 -13,15 -10,57
b+c 03 05 09 12
Tabel 7.4: Resultaten fijn stof op beoordelingspunten (achtergrond Paramaribo e.o.) in μg/m3.
Om de bijdrage van KRM aan de concentraties in de directe omgeving van KRM goed in beeld te brengen is de bijdrage van de diverse afzonderlijke bronnen in beeld gebracht. Hierbij is onderscheid gemaakt in de achtergrondconcentratie, de bijdrage van de omgevingsbronnen en de bijdrage van KRM (conform de voorgenomen activiteit (VG) en conform het MMA). Deze opbouw is in beeld gebracht voor de beoordelingspunten 3 (Ingas), 5 (school De Toekan) en 9 (woning direct aan de overzijde van de ingang van KRM). Daarnaast is eveneens de opbouw ter plaatse van beoordelingspunt 12 in beeld gebracht aangezien op dat beoordelingspunt de hoogste jaargemiddelde concentratie PM10 in de referentiesituatie is berekend (op een plaats waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling).
blad 98 van 170
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Figuur 7.1b: Opbouw jaargemiddelde PM10 punt 5
100
100
90
90
80
80
70
70
60
Bijdrage KRM
50
Omgeving Achtergrond
40
Concentratie PM10
Concentratie PM10
Figuur 7.1a: Opbouw jaargemiddelde PM10 punt 3
60
Omgeving Achtergrond
40
30
30
20
20
10
10
0
Bijdrage KRM
50
0 VG Hoog
VG Laag
MMA Hoog
MMA Laag
VG Hoog
VG Laag
Variant
Figuur 7.1c: Opbouw jaargemiddelde PM10 punt 9
MMA Laag
Figuur 7.1d: Opbouw jaargemiddelde PM10 punt 12
100
100
90
90
80
80
70
70
60
Bijdrage KRM
50
Omgeving Achtergrond
40
Concentratie PM10
Concentratie PM10
MMA Hoog Variant
60
Omgeving Achtergrond
40
30
30
20
20
10
10
0
Bijdrage KRM
50
0 VG Hoog
VG Laag
MMA Hoog Variant
MMA Laag
VG Hoog
VG Laag
MMA Hoog
MMA Laag
Variant
Op basis van de uitgangspunten voor het MMA zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 berekend voor het meest milieuvriendelijke alternatief. De berekende jaargemiddelde concentraties NO2 voor het meest milieuvriendelijke alternatief zijn weergegeven in onderstaande tabel, waarbij: a De achtergrondconcentratie; b De jaargemiddelde concentratie NO2 in de referentiesituatie (zonder KRM); c De jaargemiddelde concentratie NO2 in de situatie met KRM conform het VA; d De jaargemiddelde concentratie NO2 in de situatie met KRM conform het MMA; e De toename van de jaargemiddelde concentraties PM10 als gevolg van het MMA ten opzichte van de situatie zonder KRM (referentiesituatie); f Het effect op de jaargemiddelde concentraties NO2 als gevolg van de technische varianten/maatregelen.
blad 99 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
03 05 09
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
a
b
c
d
e
f
Achtergrondconcentratie
Jaargemiddelde referentie
Jaargemiddelde voorgenomen
Jaargemiddelde MMA
Toename KRM
Toename KRM MMA
d-b
d-c
20 20 20
23,50 22,47 24,80
26,19 24,99 26,96
26,42 25,20 27,12
2,92 2,73 2,32
0,23 0,21 0,16
Tabel 7.5: Resultaten stikstofoxide op beoordelingspunten in μg/m3.
Ook de opbouw van de berekende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide is in beeld gebracht voor enkele maatgevende beoordelingspunten (figuur 7.2). Hiertoe behoren de punten 3 (Ingas), 5 (school De Toekan) en 9 (woning direct aan de overzijde van de ingang van KRM).
Figuur 7.2a: Opbouw jaargemiddelde NO2 punt 3
Figuur 7.2b: Opbouw jaargemiddelde NO2 punt 5
100
100
90
90
80
80 70
60
Bijdrage KRM
50
Omgeving Achtergrond
40
Concentratie NO2
Concentratie NO2
70
60
Bijdrage KRM
50
Omgeving Achtergrond
40
30
30
20
20
10
10 0
0 Voorgenomen
Voorgenomen
MMA
MMA Variant
Variant
Figuur 7.2c: Opbouw jaargemiddelde NO2 punt 9 100 90 80
Concentratie NO2
70 60
Bijdrage KRM
50
Omgeving Achtergrond
40 30 20 10 0 Voorgenomen
MMA Variant
blad 100 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.1.7
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Beoordeling MMA Uit de in de tabellen 7.3 en 7.4 opgenomen resultaten voor fijn stof (en de in de tabellen 8.1 en 8.2 van het luchtrapport opgenomen resultaten) blijkt dat de technische varianten (of mitigerende maatregelen) leiden tot een aanzienlijke reductie van de berekende jaargemiddelde concentraties fijn stof. Het blijkt dat de maatregelen ter bepering van de verstuiving van grondstoffen zeer effectief zijn. Figuur 7.1 laat zien dat de bijdrage van de bedrijfsactiviteiten van KRM aan de totale berekende jaargemiddelde concentraties PM10 in het MMA zeer klein is. Op de beoordelingspunten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling (1 tot en met 14) is de bijdrage van de omgeving (bedrijven, scheepvaart en verkeer) aan de jaargemiddelde concentraties vele malen groter dan de bijdrage van KRM. De bijdrage van de bedrijfsactiviteiten van KRM aan de totale berekende jaargemiddelde concentraties NO2 zijn in het MMA iets hoger dan de berekende bijdrage van KRM in de voorgenomen activiteit. De reden hiervoor is dat de varianten (maatregelen) hoofdzakelijk zijn gericht op het reduceren van fijn stof-emissies en dat variant 3-B (verharden en sproeiwagen) leidt tot het laten rijden van een sproeiwagen waardoor emissies NOx worden toegevoegd ten opzichte van de voorgenomen activiteit. Deze toename is overigens zeer beperkt te noemen. Figuur 7.2 laat zien dat de bijdrage van KRM in verhouding tot de bijdrage van de omgeving bij stikstofoxide veel minder klein is dan bij fijn stof. Overigens zijn bijde bijdragen bij stikstofdioxide beperkt.
7.1.8
Beschouwing berekende totale concentraties De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie PM10 in het MMA op een plaats waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling bedraagt 78,39 μg/m3 (beoordelingspunt 12, woning t.o. De Toekan) als uitgegaan wordt van een achtergronddconcentratie van 51 μg/m3 . De hoogst berekende waarde bedraagt op die plaats 55,39 μg/m3 als uitgegaan wordt van een achtergrondconcentratie van 28 μg/m3. De hoogst berekende waarde bij een achtergrondconcentratie van 51 μg/m3 (Paramaribo e.o.) ligt enigszins boven de IT-1 waarde van de WHO voor de jaargemiddelde concentratie PM10 (70 μg/m3). Als uitgegaan wordt van een achtergrondconcentratie van 28 μg/m3 (landelijk Suriname) ligt de hoogst berekende waarde ruim beneden de IT-1 waarde van de WHO en benadert de IT-2 waarde (50 μg/m3 ). Zoals eerder vermeld zal de feitelijke achtergrondconcentratie ter plaatse van de planlocatie naar verwachting dichter in de buurt van de 28 μg/m3 liggen dan in de buurt van de 51 μg/m3 zodat aannemelijk is dat de daadwerkelijke jaargemiddelde concentratie onder de IT-1 norm van 70 μg/m3 zal blijven. Daarbij kan tevens worden opgemerkt dat sprake is van een (lichte) dubbeltelling (zie paragraaf 5.4 van het luchtkwaliteitrapport) waardoor de daadwerkelijke concentraties PM10 naar verwachting enigszins lager zijn dan nu berekend.
blad 101 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Overigens ligt de hoogst berekende waarde zonder bijdrage van KRM (77,46 μg/m3 ) bij een achtergrondconcentratie van 51 μg/m3 (Paramaribo e.o.) eveneens enigszins boven de IT-1 waarde van de WHO voor de jaargemiddelde concentratie PM10 (70 μg/m3). De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie NO2 in het MMA op een plaats waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling bedraagt 28,44 μg/m3 (beoordelingspunt 12, woning t.o. De Toekan). Deze waarde ligt ruim beneden de WHO-richtwaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2.
7.1.9
Conclusie ten aanzien van lucht Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van de activiteiten van KRM aan de heersende luchtkwaliteit uiterst beperkt zullen zijn in het geval dat de mitigerende maatregelen zoals opgenomen in het MMA worden uitgevoerd.
blad 102 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Geluid Voor het vaststellen van de geluidsbelasting als gevolg van de voorgenomen activiteit en verschillende van de in hoofdstuk 5 gedefinieerde varianten is een separaat akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 11 bij dit MER gevoegd. Voor het uitvoeren van het onderzoek is in eerste instantie de zogenaamde 'representatieve bedrijfssituatie' bepaald, welke aansluit bij de beschrijving van de voorgenomen activiteit in hoofdstuk 4 van dit MER. Het gaat daarbij om die bedrijfssituatie, waarbinnen geluidsbronnen een rol spelen die zeer regelmatig in werking zijn. Meer concreet geldt dat binnen de Nederlandse aanpak bronnen die 12 keer per jaar of minder in werking zijn als 'niet maatgevend' worden beschouwd. Hiermee wordt voorkomen dat aan bedrijven een te grote geluidruimte wordt toegekend, die op zich niet meer handhaafbaar is. Op basis van hiervoor in Nederland gehanteerde richtlijnen, die zijn gebaseerd op internationale normbladen [Lit.: 7.6 en 7.7], heeft een akoestische doorrekening van de representatieve bedrijfssituatie (RBS) plaatsgevonden. Hierbij is de geluidsbelasting bepaald op de terreingrens van KRM, alsmede op een zestal nabij gelegen referentiepunten. Vanwege de ligging is de geluidsbelasting op zowel de peuterschool (De Toekan, referentiepunt 1), als het meest nabij gelegen bedrijf (Ingas; referentiepunt 2) in het onderzoek bepaald. Binnen de geluidsmodellering zijn het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en de maximale geluidsniveaus (LAmax) doorgerekend. Bij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gaat het om het gemiddelde van de afwisselenden niveaus van het ter plaatse optredende geluid of, anders gezegd, het uitmiddelen van de geluidsniveaus over de betreffende tijdsperiode, met in achtneming van de tijd gedurende welke elke afzonderlijk bron normaliter in werking is. Voor de situatie bij KRM is voor de RBS alleen de dagperiode, gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur, van belang aangezien de reguliere werktijden van het bedrijf binnen dit tijdsbestek zijn gelegen. Bij de maximale geluidsniveaus gaat het om kortstondig optredende geluidsniveaus (pieken in het geluid), welke afzonderlijk akoestisch inzichtelijk worden gemaakt. Tijdens de avondperiode (van 19.00 tot 23.00 uur en de nachtperiode (van 23.00 tot 07.00 uur) is het bedrijf gewoonlijk niet in bedrijf. Wel kan het onder specifieke omstandigheden, die vooraf niet vast zijn in te plannen, gebeuren dat een deel van de bedrijfsactiviteiten in de avond- of nachtperiode moet plaatsvinden. Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld: • het langer moeten uitleveren van betonmortel omdat de werkzaamheden op de plaats van levering gedurende de avond doorlopen; of • het lossen van een schip tijdens de nachtelijke uren, omdat betreffende de vervoerder binnen zijn logistieke planning geen ruimte heeft om met het lossen te wachten tot de dagperiode; • droge periodes, waarbij er gedurende de dag een beperktere aanvoer van water is. Voor deze twee bijzondere bedrijfssituaties (BBS) zijn eveneens de geluidsniveaus doorgerekend.
blad 103 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Toetsing van de geluidbelasting van bedrijven vindt in Nederland in het algemeen plaats aan de hand van een vooraf gestelde normering voor betreffende woonomgeving, die vervolgens in milieuvergunningen wordt vastgelegd. Omdat er binnen de Surinaamse milieuwet- en regelgeving geen toetsingskader is vastgelegd, worden de uitkomsten beoordeeld aan de hand van de nu in de omgeving aanwezige bestemmingen. In de volgende paragraaf worden eerst de modeluitkomsten voor de representatieve bedrijfssituatie en de bijzondere bedrijfssituaties gepresenteerd die behoren bij de voorgenomen activiteit. In de paragrafen daarna wordt vervolgens nagegaan in hoeverre de technische varianten een aanpassing in de modellering teweeg brengen en wat de respectievelijke invloeden daarvan zijn op de RBS. Er is in het akoestisch onderzoek vervolgens voor gekozen om tevens de modeluitkomsten weer te geven indien een aantal akoestisch relevante varianten gezamenlijk worden doorgerekend. Dit vanwege het feit dat het aannemelijk wordt geacht dat deze varianten uiteindelijk in afwijking van de voorgenomen activiteit worden doorgevoerd binnen de inrichting van Kuldipsingh te Dijkveld.
7.2.1
Representatieve en bijzondere bedrijfssituaties (VA) De representatieve bedrijfssituatie [Lit.: 3.6] dient betrekking te hebben op een voor de geluiduitstraling kenmerkende bedrijfsvoering bij volledige capaciteit van de inrichting. In de regel wordt dit voor het akoestisch onderzoek vertaald als de meest geluidbelastende bedrijfssituatie, voor zover deze situatie zich meer dan 12 maal per jaar kan voordoen. De situatie die zich 12 maal per jaar, of minder, voordoet wordt de ‘incidentele bedrijfssituatie’ genoemd. Daarnaast zijn twee bijzonder bedrijfssituaties gedefinieerd waarbij een beperkt aantal bedrijfsactiviteiten plaatsvindt in de avond- of de nachtperiode. In paragrafen 3.3, 3.4 en 3.5 van het akoestisch onderzoek (bijlage 11) zijn de uitgangspunten weergegeven die aan het definiëren van de representatieve en bijzondere bedrijfssituaties ten grondslag liggen. Deze uitgangspunten houden verband met: • de reguliere werktijden, waarbij is aangegeven dat normaliter alleen in de dagperiode werkzaamheden binnen de inrichting plaatsvinden; • de productiecapaciteiten van de verschillende productie-installaties binnen de inrichting (zie ook hoofdstuk 4); • de aan- en afvoer van verkeer en intern rijdend materieel, waarvoor tevens gebruik is gemaakt van het logistiek model (bijlage 8); • verschillende werkzaamheden die op het bedrijfsterrein plaatsvinden; • de subactiviteiten welke buiten de reguliere werktijden plaats kunnen vinden, maar die niet als 'incidenteel' kunnen worden aangemerkt (het gaat dus om bedrijfsactiviteiten waarvan niet dagelijks sprake is, maar die wel meer dan 12 maal per jaar voorkomen). Met behulp van het computersoftwarepakket Geonoise V.5.43 zijn vervolgens overdrachtsberekeningen uitgevoerd. Daarbij zijn invoergegevens gehanteerd voor de bronsterkte per afzonderlijke bron (bedrijfsduur, immissierelevante bronsterkte, locatie en hoogte), afschermende en reflecterende objecten, bodemgesteldheid en locatie van berekeningspunten. blad 104 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Op grond van een 14-tal beoordelingspunten is de geluidsbelasting van de inrichting op de erfgrens in kaart gebracht. Tevens zijn door middel van een rasterberekening geluidscontouren bepaald, zoals weergegeven in figuren 7.3 en 7.4.
50 dB(A)
Figuur 7.3: Geluidsbelasting in de vorm van contouren: RBS voorgenomen activiteit dagperiode.
Figuur 7.4: Geluidsbelasting in de vorm van contouren: BBS voorgenomen activiteit avondrespectievelijk nachtperiode.
In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting voor de gedefinieerde situaties ook in getalswaarden uitgedrukt. In tabel 7.6 en 7.7 zijn deze voor de voorgenomen activiteit samengevat op de referentiepunten (voor de locatie van de referentiepunten wordt verwezen naar figuur 7 van bijlage 11).
blad 105 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
id
beschrijving
ref 1 ref 2 ref 3 ref 4 ref 5
Peuterschool De Toekan Bedrijfspand Ingas 50 m inrichting (Sir Winston Churchillweg) 50 m inrichting (zuidoostelijk, halverwege) 50 m inrichting (noordwestelijk, halverwege) ref 6 50 m inrichting (zuidoostelijk, rivier) ref 7 50 m inrichting (noordwestelijk, rivier)
Hoogte
LAr,LT dag
LA2,LT
avond
LA2,LT
nacht
1,5 1,5 1,5 1,5 1,5
Berekende waarde RBS 45 49 41 51 47
Berekende waarde BBS 32 38 36 44 42
Berekende waarde BBS 24 22 21 29 28
1,5 1,5
51 52
46 51
46 44
Tabel 7.6: Geluidsniveaus op de referentiepunten: voorgenomen activiteit.
id
ref 1 ref 2 ref 3 ref 4 ref 5
beschrijving
Peuterschool De Toekan Bedrijfspand Ingas 50 m inrichting (Sir Winston Churchillweg) 50 m inrichting (zuidoostelijk, halverwege) 50 m inrichting (noordwestelijk, halverwege) ref 6 50 m inrichting (zuidoostelijk, rivier) ref 7 50 m inrichting (noordwestelijk, rivier)
Hoogte
LAmax dag
LAmax
avond
LAmax
nacht
1,5 1,5 1,5 1,5 1,5
Berekende waarde RBS 55 67 55 65 56
Berekende waarde BBS 54 67 55 57 51
Berekende waarde BBS 33 31 29 38 37
1,5 1,5
56 59
55 54
56 54
Tabel 7.7: Maximale geluidsniveaus op de referentiepunten: voorgenomen activiteit.
Geluidgevoelige bestemmingen en geluidnormering Binnen de Nederlandse Wet geluidhinder wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige bestemmingen en niet geluidgevoelige bestemmingen. Geluidgevoelige bestemmingen/gebouwen zijn bestemmingen waar mensen gedurende langere tijd verblijven en daar geconcentreerde arbeid verrichten of onderwijs volgen en bestemmingen waar mensen langere tijd slapen, rusten of herstellen. Volgens de Wet geluidhinder gaat het hierbij om woningen, onderwijsinstellingen en ziekenhuizen. Bedrijfspanden, kantoren en kinderdagverblijven worden niet als geluidgevoelig gezien. Op grond van de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening [Ref.: 3.6, pag. 14] worden voor Nederlandse bedrijven grenswaarden gehanteerd die afhankelijk is gesteld van gebiedstyperingen. Voor een aantal gebiedtyperingen zijn betreffende grenswaarden hieronder weergegeven in tabel 7.8.
blad 106 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
dagperiode 07.00-19.00 50 dB(A)
avondperiode 19.00-23.00 45 dB(A)
nachtperiode 23.00-07.00 40 dB(A)
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen Gemengde woonwijk, combinaties van wonen en lichte bedrijfsactiviteiten LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen Woonwijk nabij gezoneerd industriegebied
55 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen Rustige woonwijk in stad
Tabel 7.8: Nederlandse grenswaarden geluid op gevoelige bestemmingen.
Binnen het aandachtsgebied van de modellering blijken twee gebouwen relevant. Het gaat daarbij enerzijds om de peuterschool De Toekan (inclusief bovenwoning), die met name vanwege de woonfunctie als geluidgevoelig bestemming wordt aangemerkt en het bedrijfspand van Ingas, welk als niet-geluidgevoelig dient te worden bestempeld. Bij de toetsing van de uitkomsten uit het akoestisch model is dus met name de invloed van KRM op de peuterschool van belang. Uit tabel 7.6 blijkt dat de geluidsbelasting op de peuterschool 45 dB(A), 32 dB(A) en 24 dB(A) bedraagt voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Onafhankelijk van de gehanteerde gebiedtypering wordt de toelaatbare geluidbelasting, indien getoetst wordt aan de Nederlandse normering, niet overschreden. Wel kan worden vastgesteld dat het af- en aanrijdende vrachtverkeer voor de peuterschool de meest maatgevende bron vormen. Ook toetsing aan de maximaal toelaatbare geluidniveaus leert dat de Nederlandse normering niet wordt overschreden. Overigens wordt opgemerkt dat er binnen de akoestische modelering voor de bedrijfsloods tussen de peuterschool en het terrein van KRM gerekend is met een 'volledige gesloten gebouw'. Tijdens het locatiebezoek op 23 oktober 2009 is in de praktijk gebleken dat het nu ter plaatse aanwezige gebouw deze kwalificatie niet verdient (zie figuur 7.5). Het betreffende gebouw dient eerder aangemerkt te worden als een 'overkapping met beperkte zijwanden'. De op referentiepunt 1 te verwachten geluidsniveaus zullen naar verwachting dan ook 2 à 3 dB(A) hoger liggen dan uit het uitgevoerde onderzoek naar voren komt. Ook wanneer met deze extra decibellen rekening wordt gehouden blijkt dat de toelaatbare geluidsbelasting en de maximaal toelaatbare geluidsniveaus niet worden overschreden.
blad 107 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 7.5: 'Volledige gesloten' bebouwing tussen de peuterschool en het KRM-terrein.
7.2.2
Effecten van de varianten Uit paragraaf 5.4 komt naar voren dat geluid voor een aantal technische varianten relevant kan zijn. Het gaat daarbij om de varianten ten aanzien van de transportbanden, de opslag van bulkstoffen, de verharding van het terrein en de inpandige voorziening in de blokkenfabriek. In het navolgende worden in het kort de modeluitkomsten besproken waar het gaat om de akoestische doorrekening van de RBS voor betreffende varianten. Volstaan wordt daarbij met het weergeven van de modeluitkomsten op de nabij de inrichting gelegen gebouwen van derden, te weten de referentiepunten 1 en 2. Transportbanden en opslagvakken In afwijking van de voorgenomen activiteit kunnen transportbanden overdekt/overkapt worden uitgevoerd (variant 1-A) en kan de opslag van bulkgrondstoffen plaatsvinden in een bedrijfshal, waarvan de voorzijde open is (variant 2-B). Het alleen besproeien van de open opslag (variant 2-A) levert in akoestisch opzicht geen significant effect en is om die reden niet verder doorgerekend. Uit paragraaf 6.1 van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (LAr, LT dag) met het doorvoeren van deze varianten in de omgeving van de inrichting licht afneemt. Afhankelijk van de specifieke plek op de erfgrens treedt er een reductie op van 0 tot 3 dB(A). Ter plaatse van de nabij de inrichting gelegen gebouwen is er sprake van een rekenkundige reductie van 1 dB(A). Dit houdt met name verband met de afstand tussen deze gebouwen en de locatie binnen de inrichting waar betreffende technische maatregelen doorgevoerd zouden worden. De maximale geluidsbelasting neemt alleen af ter hoogte van de opslagvakken en blijft voor het overige gelijk.
blad 108 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Terreinverharding Naast het verharden van de weg binnen de inrichting (variant 3-V) is het mogelijk om voor de inrichting uit te gaan van het volledige verharden (variant 3-A), al dan niet in combinatie met het inzetten van een sproeiwagen (variant 3-B). Ten aanzien van de akoestische modelering zijn de volgende veranderingen doorgevoerd: • voor het gehele terrein is nu uitgegaan van een harde bodem, terwijl voor de voorgenomen activiteit gedeeltelijk is gerekend met een zachte bodem; • voor het reinigen van het terrein is aangenomen dat er gedurende 2 uur per dag een sproeiwagen op het terrein actief is met een bronvermogen van 105 dB(A). Uit paragraaf 6.2 van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (LAr, LT dag) met het doorvoeren van deze variant in de omgeving van de inrichting toeneemt met maximaal 3 dB(A). Ter plaatse van de naast de inrichting gelegen peuterschool is er sprake van een toename van 1 dB(A) tot 46 dB(A). Als gevolg van de verandering in terreinverharding nemen ook de maximale geluidsniveaus op de waarneempunten met 1 à 2 dB(A) toe. Geluid in blokkenfabriek In het kader van de arbeidsomstandigheden bij de productie van betonwaren is nagegaan in hoeverre een extra reducerende maatregel zinvol is (variant 6-A) ten opzichte van het ter plaatse dragen van gehoorbescherming (variant 6-V). Zie hiervoor paragraaf 7.7.1.2. Het treffen van een akoestische omkasting (bronreductie: 20 dB(A)) rondom de verdichter in de blokkenfabriek levert, waar het gaat om de effecten naar de externe omgeving toe, slechts op een enkel waarneempunt op de erfgrens een reductie van 1 dB(A) van de geluidemissiewaarden. Deze maatregel heeft geen effect op de referentiepunten en evenmin waar het de maximale geluidsbelasting betreft. Effecten bij het combineren van de verschillende varianten Niet uitgesloten wordt dat uiteindelijk meerdere van de technische varianten zullen worden doorgevoerd. Om deze reden is binnen de akoestische modellering gekeken wat het cumulatieve effect is indien alle van de in deze paragraaf genoemde technische varianten binnen de bedrijfsvoering worden doorgevoerd. De resultaten hiervan worden gepresenteerd in figuur 7.6 en paragraaf 6.4 van bijlage 11. Over het algemeen zal de geluidsbelasting op de erfgrens licht toenemen met maximaal 3 dB(A). Ook op de referentiepunten (zie tabel 7.9) is er voor een aantal punten sprake van een lichte toename.
blad 109 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Figuur 7.6: Geluidsbelasting KRM in de vorm van contouren: voor en na het treffen van een combinatie van mitigerende maatregelen.
id
beschrijving
LAr,LT dag Berekende waarde VA
ref 1 ref 2 ref 3 ref 4 ref 5 ref 6 ref 7 id
Peuterschool De Toekan Bedrijfspand Ingas 50 m inrichting (Sir Winston Churchillweg) 50 m inrichting (zuidoostelijk, halverwege) 50 m inrichting (noordwestelijk, halverwege) 50 m inrichting (zuidoostelijk, rivier) 50 m inrichting (noordwestelijk, rivier) beschrijving
45 49 41 51 47 51 52
LAmax dag Berekende waarde VA
ref 1 ref 2
Peuterschool De Toekan Bedrijfspand Ingas
55 67
LAr,LT
dag
Berekende waarde cumulatie 46 52 43 52 48 51 52
LAmax
dag
Berekende waarde cumulatie 56 69
verschil in dB(A) +1 +3 +2 +1 +1 0 0 verschil in dB(A) +1 +2
Tabel 7.9: Geluidsniveaus RBS op de referentiepunten: voorgenomen activiteit en combinatie van varianten (cumulatie).
De maximale geluidsniveaus op de waarneempunten en de twee meest nabijgelegen referentiepunten nemen over het algemeen met 1 à 2 dB(A) toe. Dit is volledig toe te schrijven aan het verharden van het terrein (variant 3-B), waarvoor een verhoogde bodemreflectie in het model is ingevoerd.
blad 110 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.2.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Conclusie ten aanzien van geluid Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de geluidbelasting (LAr,LT) als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting in het algemeen geen problemen oplevert, wanneer deze voor de verschillende varianten en bij het combineren daarvan (cumulatie) akoestisch worden doorgerekend. Het voorgaande sluit overigens niet uit dat er sprake kan zijn van een als hinderlijk ervaren 'geluidsbeleving', met name waar het de peuterschool De Toekan betreft. Deze peuterschool dient in combinatie met de bovenwoning te worden aangemerkt als een geluidgevoelige bestemming. Voorgesteld wordt dat KRM in contact treedt met de gebruikers van het perceel van de peuterschool om af te stemmen in hoeverre er behoefte is aan het beter akoestisch afschermen van de geluidgevoelige ruimten. Dit kan door de buitenwand van het bestaande gebouw gelegen tussen de peuterschool en het terrein van KRM te verbeteren.
blad 111 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Bodem en grondwater De bedrijfsactiviteiten binnen de inrichting hebben voornamelijk betrekking op processen, waarbij gewerkt wordt met schone grondstoffen. In die context kan worden opgemerkt dat de bedrijfprocessen als zodanig als minder bodembedreigend kunnen worden aangemerkt dan bijvoorbeeld processen waarbij sprake is van grootschalig gebruik van gevaarlijke stoffen en chemicaliën.
7.3.1
Bodemrisicoanalyse procesbewerkingen (VA) De productie van betonmortel vindt plaats in drie betonmortelcentrales. De productie van betonmortel betreft een gesloten proces voor zover het gaat om het mengen van de grond- en hulpstoffen en het toevoegen van water. Zand en toeslagmateriaal worden binnen het voorgenomen initiatief open opgeslagen. Het betreft hier de gebruiksvoorraad die in de werksilo's van de betonmortelcentrale liggen opgeslagen. Ten behoeve van het koelen en ter voorkoming van stof wordt het materiaal aan de bovenkant van de werksilo's besproeid (zie figuur 7.7). Tevens kan het materiaal in de werksilo's bevochtigd worden door het instromen van hemelwater. Het water dat in dat geval vrijkomt levert geen risico op voor de bodem en kan via de reguliere terreinriolering als hemelwater worden afgevoerd naar de rivier.
Figuur 7.7: Het besproeien van ingangsmaterialen in de werksilo's.
De productie van blokken vindt inpandig plaats in een bedrijfshal met een aantal gesloten zijden om de weersinvloeden op het proces en de installatie te beperken. Deze bedrijfshal wordt geplaatst op betonnen vloer die volledig is onderheid, zodat een stevige constructie wordt verkregen. Door het heien wordt de bodem in kwalitatief opzicht niet aangetast. Zoals reeds eerder beschreven in paragraaf 6.4.3 is de bodem reeds verstevigd om de beoogde bedrijfsontwikkeling binnen het voorgenomen initiatief mogelijk te maken en de draagkracht ten behoeve van het rijdend materieel te versterken. Op grond van het voorgaande kan gesteld worden dat er vanuit de procesbewerkingen geen enkel negatief effect is te verwachten op de kwaliteit van bodem en grondwater. Als gevolg van aan- en afvoer van materialen over de weg is de afstroming van hemelwater vanaf de weg op het terrein mogelijk verontreinigd met minimale hoeveelheden smeerolie en vetten en dieselolie. Deze effecten zijn echter niet anders en daarmee in overeenstemming met vergelijkbare effecten op de openbare weg. Hierop zijn derhalve in hoofdstuk 5 geen technische varianten gedefinieerd. blad 112 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Betreffende verontreinigingen kunnen met name vrijkomen op opstelplaatsen voor rijdend materieel, te weten onder de betonmortelcentrales en bij de wasplaats ("D"op tekening bijlage 4). Bij onbehandelde afvoer van het water afkomstig van deze opstelplaatsen op tekening bijlage 4) kunnen betreffende verontreinigingen in het oppervlaktewater geraken. Om dit te voorkomen worden op verschillende plaatsen olie/bezinkselafscheiders (OBAS) in het afwateringssysteem van het terrein opgenomen. Betreffende voorzieningen zijn op tekening (zie bijlage 4) aangeduid met de letter "S".
7.3.2
Bodemrisicoanalyse overige bedrijfsactiviteiten (VA) Afgezien van de al genoemde procesbewerkingen zijn er binnen de inrichting van KRM een aantal activiteiten te benoemen die als mogelijk bodembedreigend aangemerkt kunnen worden. Om deze activiteiten te definiëren is gebruik gemaakt van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) [Lit.: 7.8]. De NRB heeft in Nederland geen formeel juridische status (zie ook paragraaf 3.4), maar heeft als bestuurlijk bekrachtigd instrument wel een sterk sturende functie. De NRB is daarmee niet bindend en afwijkingen zijn mogelijk, mits deze in voldoende mate zijn gemotiveerd. De richtlijn geeft voor bodembedreigende bedrijfsmatige activiteiten een beschrijving van geschikte bodembeschermende voorzieningen en maatregelen, waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico kan worden bereikt. Indien maatregelen en voorzieningen overeenkomstig de NRB worden getroffen is daarmee het risico op verontreiniging van bodem en grondwater geminimaliseerd. De systematiek bestaat eruit dat de activiteit wordt omschreven zonder voorzieningen. Hieruit volgt een zogenaamde Basis Emissie Score (BES) variërend van 1 tot 4. Een basisscore van 1 correspondeert met een verwachte zeer geringe omvang van de verontreiniging (< 10 meter) in het geval zich een emissie voordoet, terwijl een basisscore 4 correspondeert met een verwachte zeer grote omvang van de verontreiniging (> 90 meter). Na toepassing van voorzieningen en maatregelen wordt het bodemrisico beperkt tot een Eind Emissie Score (EES). Doel is om voor elke gedefinieerde mogelijk bodembedriegende activiteit een EES te bereiken van maximaal 1. Wanneer dit het geval is, dan wordt daarmee het risico op bodemverontreiniging geminimaliseerd. Met andere woorden dan is er binnen de systematiek van de NRB sprake van een verwaarloosbaar bodemrisico. Op basis van de systematiek van de NRB zijn binnen de inrichting van KRM de volgende mogelijk bodembedreigende activiteiten te onderscheiden. Betreffende activiteiten zijn gedefinieerd aan de hand van de bodemrisicocategorieën (BRC) die binnen deze systematiek worden gehanteerd: 1. Overslag van grondstoffen; 2. Opslag van grondstoffen; 3. Afleveren en tanken van brandstoffen voor materieel; 4. Opslag van dieselolie; 5. Opslag van viskeuze hulpstoffen; 6. Opslag gebruiksvoorraad viskeuze hulpstoffen;
blad 113 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
7. Gebruik (viskeuze) vloeistoffen via leidingwerk; 8. Afspoelen en reinigen van transportmaterieel; 9. Opvang en bezinking van afvalwater in bassin; 10. Opvangvoorzieningen afscheiders en riolering; 11. Productie van betonmortel in menger; 12. Vullen van truckmixers; 13. Onderhoud aan materieel, opslag van reinigingsmiddelen, opslag afvalstoffen. Deze activiteiten zijn getoetst aan de scoringsmethodiek, waarbij de bevindingen zijn opgenomen in tabel 7.10. Nr.
Activiteit (BRC-categorie)
Locatie
Subactiviteit
BES
1
Overslag van stortgoed (BRC: 3.2)
Kade
4
2
Opslag stortgoed (BRC: 3.1)
Opslagvakken
Overslag van grondstoffen (zand, grind en toeslagmateriaal) rechtstreeks op de bodem. De binnen de inrichting gebruikte grondstoffen zijn als "niet bodembedreigend" aangemerkt. Opslag van grondstoffen (zand, grind, toeslagmateriaal) rechtstreeks op de bodem.
3
Los- en laadactiviteiten (BRC: 2.1)
Tankplaats
4
4
Opslag van bulkvloeistoffen (BRC: 1.3)
Dieseltank en afgewerkte olie
Afleveren en tanken van brandstoffen voor materieel en aggregaten op kerende voorziening. Opslag van dieselolie en afgewerkte olie in enkelwandige tanks.
5
Op- en overslag van vaste of viskeuze vloeistoffen in emballage (BRC: 3.3)
Overdekte bedrijfshal (betonwaren productie)
Opslag van viskeuze hulpstoffen o.a. plastificeerders, vertragers in IBC's.
4
4
4
Systeemontwerp (voorgenomen activiteit) / beheermaatregelen (mitigerende maatregel) Binnen het VA (variant 3-V) vindt de opslag plaats zonder voorziening (aaneengesloten bestrating of een betonnen plaat). Er vindt visuele inspectie plaats en personeel is geïnstrueerd/opgeleid. Er is speciale aandacht voor het vermengen van de ondergrond met de opgeslagen stoffen.
EES
Binnen het VA (variant 3-V) vindt de opslag plaats zonder voorziening (aaneengesloten bestrating of een betonnen plaat). Er vindt visuele inspectie plaats en personeel is geïnstrueerd/opgeleid. Er is speciale aandacht voor het vermengen van de ondergrond met de opgeslagen stoffen, door deze ondergrond vooraf goed te prepareren. Er wordt een kerende voorziening aangelegd in de vorm van een betonnen bak in combinatie met een vulinstructie.
1
Er is sprake van een vloeistofdichte voorziening in de vorm van een betonnen bak met aandacht voor vulpunt en vulleidingen, faciliteiten en personeel. De bak heeft een inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10 % van het overige in de bak aanwezige tankvolume. IBC's staan op een betonnen kerende voorziening, er vindt regelmatig visuele inspectie plaats en indien nodig wordt met opvangvoorzieningen en absorptiekorrels gewerkt. Voorts zijn er werkinstructies.
1
1
3
1
Tabel 7.10a: Bodemrisicoanalyse op basis van de NRB (deel 1).
blad 114 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Systeemontwerp (voorgenomen activiteit) / beheermaatregelen (mitigerende maatregel) IBC's staan op een betonnen kerende voorziening, er vindt visuele inspectie plaats en indien nodig wordt met opvangvoorzieningen en absorptiekorrels gewerkt. Voorts zijn er werkinstructies.
EES
Het leidingwerk is gesitueerd boven de betonnen vloerplaten, voorts periodieke controle op het leidingwerk, visuele inspectie en incidentenmanagement. Vloeistofdichte opvangvoorziening, visuele inspectie, werkinstructies voor gebruik van afspoel- reinigingsplaats.
1
4
Vloeistofdichte opvangvoorziening, visuele inspectie en algemene zorg, periodieke afzuiging van slib. Afvoer waterstromen vanaf wasplaats via een olie-bezinkselafscheider.
1
Opvangvoorzieningen OBAS en riolering.
4
1
Betonmortelcentrales en blokkenfabriek Vulplaats truckmixers
Productie van betonmortel in menger met toevoeging van hulpstoffen. Vullen van truckmixers.
3
Afhankelijk van uitvoering ondergrondse leiding of bovengrondse goot. Voorzien is een onderhoudsprogramma en er vindt inspectie plaats. Daarnaast zal er bij KRM sprake zijn van incidentmanagement, zodat in voorkomende gevallen sprake is van adequaat handelen. Gesloten systeem, onderhoudsprogramma, dagelijks spoelen, incidentmanagement.
1
Werkplaatsen
Onderhoud aan materieel, opslag van reinigingsmiddelen, opslag afvalstoffen.
4
Vloeistofdichte betonnen opvangvoorziening, visuele inspectie en incidentmanagement. Afvoer betonnen platen via afscheiders. Kerende betonnen vloer met indien noodzakelijk lekbakken. Daarnaast vindt visuele inspectie plaats en vindt incidentenmanagement plaats.
Nr.
Activiteit
Locatie
Subactiviteit
BES
6
Op- en overslag van vaste of viskeuze vloeistoffen in emballage (BRC: 3.3) Leidingtransport (BRC: 2.2)
Betonmortelcentrales
Opslag gebruiksvoorraad viskeuze hulpstoffen in IBC's.
4
Betonmortelcentrales
2
8
(Half) open proces of bewerking (BRC: 4.2)
9
Opslag in put of basin (BRC: 1.4)
Opvang en bezinking van afvalwater in bassin.
10
Afvoer van afvalwater in bedrijfsriolering (BRC: 5.1)
Afspoel-/ wasplaats (rijdend) materieel. Voor variant 4-A tevens voor bandenspoelplaats. Afvalwateropvang- en bezinkbakken van recyclinginstallate en wasplaats Van afspoelen reinigingsplaats naar riolering
Gebruik (viskeuze) vloeistoffen vanuit IBC's via bovengronds leidingwerk. Afspoelen en reinigen van transportmaterieel.
11
Gesloten proces of bewerking (BRC: 4.1) (Half) open proces of bewerking (BRC: 4.2) Activiteiten in werkplaatsen (BRC: 5.3)
7
12
13
4
4
1
1
1
1
Tabel 7.10b: Bodemrisicoanalyse op basis van de NRB (deel 2).
blad 115 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
In voornoemde tabel wordt zowel van een vloeistofdichte als een vloeistofkerende voorziening gesproken. Het verschil kan als volgt worden omschreven [Ref.: 7.8]: • Vloeistofdichte voorziening; effectgerichte voorziening die waarborgt dat, onder voorwaarden van doelmatig onderhoud, geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van de voorziening kan komen; • Vloeistofkerende voorziening: een niet vloeistofdichte voorziening die in staat is vrijkomende stoffen tijdelijk zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem kan plaatsvinden. Uit de bodemrisicoanalyse voor de voorgenomen activiteit blijkt dat er, met uitzondering van de het gebruik van de tankplaats, voor alle mogelijk bodembedreigende activiteiten een verwaarloosbaar bodemrisico aanwezig is. Dat wil zeggen dat de eind emissie score (EES) voor deze (sub)activiteiten 1 is. Voor het gebruik van de tankplaats zal er in de bedrijfsvoering sprake moeten zijn van aanvullende maatregelen om te kunnen spreken van een verwaarloosbaar bodemrisico. In de volgende tabel (tabel 7.11) is aangegeven met welke aanvullende maatregelen een betere score wordt verkregen.
Nr.
Activiteit (BRC-categorie)
Locatie
Subactiviteit
BES
3
Los- en laadactiviteiten (BRC: 2.1)
Tankplaats
Afleveren en tanken van brandstoffen voor materieel en aggregaten op kerende voorziening
4
Systeemontwerp (voorgenomen activiteit) / beheermaatregelen (mitigerende maatregel) Er wordt een kerende voorziening aangelegd in de vorm van een betonnen bak, in combinatie met een vulinstructie.
EES
Er wordt aanvullend voorzien in een wegrijdbeveiliging. Er wordt een onafhankelijke overvulbeveiliging aangebracht. Vaste vulpunten zijn voorzien van lekbakken. Voorst vindt de hemelwaterafvoer van de kerende voorziening plaats via een drain, welke is aangesloten op een olie-bezinkselafscheider.
2
3
1 1
Tabel 7.11: Bodemrisicoanalyse op basis van de NRB (deel 2).
Aan KRM wordt geadviseerd om, met het oog op bescherming van bodem en grondwater, te voorzien in een onafhankelijke overvulbeveiliging op de tank en het zorgvuldig aftanken van materieel zodanig dat dit plaatsvindt op de daarvoor beschikbare betonnen voorziening, waarvan de afwatering (afvoer hemelwater) plaatsvindt via een oliebenzinkselafscheider. Deze maatregelen worden als BBT gezien. In het kader van bodembescherming wordt KRM eveneens geadviseerd om de richtlijnen met betrekking tot opslag van chemicaliën [Ref.: 3.11] en petroleumproducten [Ref.: 3.12] te beoordelen op relevante aspecten in relatie tot haar bedrijfsvoering. De inrichting van KRM kan namelijk niet worden aangemerkt als een inrichtingen bedoeld onder deze richtlijnen, maar elementen uit betreffende richtlijnen zijn wel als relevant aan te merken.
blad 116 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.3.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Effecten van de varianten Uit tabel 5.1 kan worden opgemaakt dat alleen de varianten onder 3, te weten de varianten ten aanzien van de uitvoer van de terreinverharding, een mogelijk effect hebben op bodem en grondwater. Onder het voorgenomen alternatief is er, met uitzondering van de geasfalteerde weg sprake van onverharde verkeersoppervlakken. In principe kunnen de opslagvakken hier ook toe gerekend worden, aangezien er binnen deze vakken sprake is van rijbewegingen door intern rijdend materieel. De bodemrisicoanalyse voor variant 3-V leert dat er al sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico voor deze subactiviteit. Verharding van het verkeersoppervlak (variant 3-A), eventueel in combinatie met de inzet van een sproeiwagen (variant 3-B) levert dan ook geen lagere score op.
7.3.4
Conclusie ten aanzien van bodem en grondwater De op de locatie voorgenomen bedrijfsactiviteiten leveren een verwaarloosbaar bodemrisico op, mits in aanvulling op het voornemen maatregelen worden getroffen gericht op het voorkomen van lekkage als gevolg van het gebruik van de tankplaats, c.q. het afvullen van rijdend materieel met diesel, binnen de inrichting. Om deze reden kunnen de variantcodes van 3-V, 3-A en 3-B worden voorzien van een extra aanduiding in de vorm van een "+" ('plusvarianten'), indien naast de oorspronkelijke betekenis ervan tevens wordt rekening gehouden met een vloeistofdichte tankplaats (zie paragraaf 8.2.6). Een keuze voor eventuele varianten is op basis van de analyse ten aanzien van bodem en grondwater niet gelegen in dit milieuaspect.
blad 117 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.4 7.4.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Water en afvalwater (Afval)waterstromen voorgenomen activiteit Binnen de inrichting zijn diverse (afval)waterstromen aanwezig. In figuur 7.8 is een schema opgenomen van de verschillende afvalwaterstromen, waarvan sprake is binnen de voorgenomen activiteit. De volgende (afval)waterstromen worden onderscheiden: • Bedrijfsafvalwater uit het bedrijfsproces; • Bedrijfsafvalwater van ondersteunende processen; • Sanitair afvalwater; • Hemelwater. Voorgenomen alternatief Hergebruik wasen spoelwater Recyclinginstallatie
Lozing op Suriname rivier
Olie-slibafscheider
Lozing op Suriname rivier
Bedrijfsafvalwater
Riolering/sloot Sanitaire voorzieningen
Septictank
Drainagebed Lozing op Suriname rivier
Infiltratie in de bodem
Onverhard terrein
Hemelwater
Verhard terrein
Vermenging
Lozing op Suriname rivier
Type afvalwater Voorzieningen
Daken
Hergebruik afvalwater Afvoer
Figuur 7.8: Afvalwateroverzicht voorgenomen activiteit.
Bedrijfsafvalwater Water dat benodigd is voor het productieproces wordt in belangrijke mate aangevoerd via de binnen de inrichting aanwezige hydrofoor die is aangesloten op het publieke waterleidingstelsel. De hydrofoor is geplaatst in een klein gebouw bij de ingang van het KRM-terrein. Via de hydrofoor wordt het leidingwater naar twee bassins gepompt. De bassins die met elkaar in contact staan hebben elke een capaciteit van 200 m3. De capaciteit van de bassins is zoveel als mogelijk afgestemd op productiecapaciteit van de betonmortelcentrales en de betonwarenfabriek. Met name in periode van droogte moet aanspraak worden gemaakt op de voorraadbassins. In specifieke situaties kan het voorkomen dat ook de capaciteit van de bassins onvoldoende is. In dat geval wordt water in tanks van buiten de inrichting aangevoerd voor continuering van het productieproces.
blad 118 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Uit het logistieke model (zie bijlage 8) kan worden opgemaakt dat er van wordt uitgegaan dat 6 tot 10 waterwagens per dag de inrichting aandoen (gemiddeld 8/dag). Overigens wordt opgemerkt dat er in het logistiek model van uitgegaan is dat al het benodigde water moet worden aangevoerd (waterleiding of per as). Echter een deel van het benodigde water is al in de benodigde grondstoffen aanwezig (vochtig tot nat aangevoerd). Hierdoor zal het feitelijke waterverbruik per jaar lager uitkomen. Het water dat nodig is voor de productie van betonmortel zit na productie in de structuur van het product ingesloten. Dit wil zeggen dat bij het productieproces zelf geen proceswater c.q. afvalwater vrijkomt. Betonmortel wordt geproduceerd in de betonmortelcentrales (gesloten proces) en wordt als product afgevoerd naar derden. Hetzelfde geldt voor het water dat wordt ingezet bij de productie van de stenenmortel. Ook hierbij komt geen proceswater c.q. afvalwater vrij. In de werksilo's (zie par. 4.5.3) van de betonmortelcentrales worden zand en toeslagmaterialen bevochtigd. Het lekwater afkomstig van de bevochtiging van deze grondstoffen (zie ook figuur 7.7) kan via een OBAS worden afgevoerd. Voor elke betonmortelcentrale is een OBAS aanwezig. Op de tekening in bijlage 4 is een OBAS met de letter "S" aangeduid. Het afvalwater afkomstig van een OBAS wordt afgevoerd via het oppervlaktewater. Hetzelfde principe geldt ook voor de betonwarenfabriek. Ondersteunend aan de twee hoofdprocessen vinden een aantal activiteiten plaats waarbij afval-/spoelwater vrijkomt. De volgende ondersteunende processen worden onderscheiden: • reinigen en spoelen van de mengers; • reinigen en spoelen van truckmixers, betonpompen en ander transportmaterieel op de wasplaats en (eventueel) de bandenspoelplaats voor vertrekkend verkeer; • afvalwater afkomstig van de recyclinginstallatie • afvalwater afkomstig van het koelen van producten (sproei-installatie). Het reinigen en spoelen van de mengers geschiedt meestal aan het eind van een werkdag. Dit om te voorkomen dat resten betonmortel aankoeken in de mengers. Het spoelwater van de mengers wordt opgevangen in een truckmixer die het spoelwater loost in de recyclinginstallatie. Per betonmortelcentrale is tevens een OBAS aanwezig om afvalwater afkomstig van de toeslagmaterialen te kunnen afvoeren. Ook het afvalwater afkomstig van reiniging van de batchplants wordt afgevoerd via de OBAS. Voor de betonwarenfabriek geldt dat ook het spoelwater van de menger direct wordt geloosd op de OBAS. Het uitwendig reinigen van de truckmixers en ander transportmateriaal vindt plaats op de wasplaats. Het afvalwater van de wasplaats wordt samen met het hemelwater dat afkomstig is van de tankplaats en de opslag van brandstoffen via een OBAS geloosd op het oppervlaktewater (Surinamerivier). Het afvalwater afkomstig van besproeiing van producten in de opslagvakken wordt rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater omdat deze materialen grondstoffen betreft die geen gevaarlijke stoffen bevatten (rivierzand en toeslagmaterialen).
blad 119 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Recyclinginstallatie Gezuiverd afvalwater afkomstig van de bezinkingsbassins die onderdeel uitmaken van de recyclinginstallatie kan nuttig worden gebruikt voor de inwendige reiniging van de truckmixers (aangegeven met gele kader in figuur 7.5). Dit levert een besparing op van het gebruik van leidingwater. Indien er een overschot aan gezuiverd afvalwater ontstaat omdat per saldo meer water wordt gezuiverd dan hergebruik, wordt dit afvalwater geloosd op de Suriname rivier. Het betreft dan gezuiverd afvalwater dat ontdaan is van toeslagmaterialen, zand en bezinkbaar slib. Het type recyclinginstallatie dat in het voorgenomen alternatief is beschreven voldoet aan BAT/BBT. Dit geldt zowel voor het zuiveren van het afvalwater als het terugwinnen van de grondstoffen uit restbeton. Sanitair afvalwater Sanitair afvalwater is afkomstig van de aanwezige bedrijfsgebouwen. Dit afvalwater komt vrij uit de sanitaire voorzieningen zoals toiletten, wasbakken en douches. Sanitair afvalwater zal via één of meerdere septictanks op een drainagebed worden geloosd waarna het verder wordt afgevoerd via een sloot. Om goed functioneren te waarborgen worden de septictanks regelmatig geleegd. In Nederland wordt gemiddeld gerekend met een hoeveelheid van 12,5 m3/jaar aan sanitair afvalwater per werknemer, die de gehele dag op het bedrijf aanwezig is. Voor chauffeurs van vrachtwagens en bezoekers worden een lagere hoeveelheid in de berekening betrokken. Naar verwachting bedraagt de hoeveelheid sanitair afvalwater circa 1.500 m3 per jaar. Hemelwater Het klimaat in Suriname kent twee regentijden namelijk een kleine kortdurende en een grote langdurende regentijd. In de onderstaande tabel 7.12 is weergegeven wanneer deze regentijden ruwweg voorkomen. Regentijd Kleine regentijd
Periode
Kleine droge tijd
2e helft januari - 2e helft maart
Grote regen tijd
2e helft maart - 1e helft augustus 1e helft augustus - 1e helft december
Grote droge tijd
1e helft december - 2e helft januari
Tabel 7.12: Overzicht regenperioden Suriname.
Om meer inzicht te verkrijgen in het karakter van deze regenperioden zijn meteorologische data van de Meteorologische Dienst Suriname verkregen. Daarbij is gebruik gemaakt van de gegevens van het station Lelydorp welke gedurende de jaren 1970 tot en met 1990 zijn verzameld [Ref.: 7.9]. De verkregen gegevens zijn in tabel 7.13 samengevat.
blad 120 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Maand Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
mm totaal
regendagen aantal
200 140 150 220 310 300 240 175 80 70 120 170
12 8 8 13 17 17 14 8 5 4 7 12
gem mm/dag 17 18 19 17 18 18 17 22 16 18 17 14
Periode Kleine natte tijd B Kleine droge tijd Kleine droge tijd Grote natte tijd Grote natte tijd Grote natte tijd Grote natte tijd Grote droge tijd Grote droge tijd Grote droge tijd Grote droge tijd kleine natte tijd A mm totaal/jaar
Natte tijd
Droge tijd
200 140 150 220 310 300 240 175 80 70 120 170 1440
735
2175
Tabel 7.13: Neerslag gegevens Station Lelydorp, 1970-1990[Ref.: 7.9].
De gemiddelde jaarneerslag in Lelydorp bedraagt 2.175 mm/jaar. Dit is berekend aan de hand van de meteogegevens van Lelydorp, waarbij de gemiddelde neerslag per maand over een heel jaar is opgeteld. Gemiddeld komt dit neer op een neerslag van iets meer dan 6 mm per dag (2.200 mm/365 dagen per jaar). Mei is de natste maand van het jaar. In deze maand valt er in ongeveer 17 dagen circa 310 mm regen. De gemiddelde neerslag in mei is per regendag circa 18 mm. Naast de gemiddelde dagneerslagen zijn er een aantal recente extremen. In Lelydorp is op 4 januari 2009 28,6 mm neerslag gevallen en op 1 juni 2009 zelfs 45,3 mm [Ref.: 7.10]. Voorgaande gegevens zijn gebaseerd op gemiddelden. Uiteraard is er sprake van drogere en nattere jaren. Uit de gegevens valt eveneens af te leiden dat in een enkele meimaand over een periode van circa 25 dagen ongeveer 580 mm is gevallen. Dit komt neer op 23 mm neerslag per regendag in de maand dat het meeste regen valt. Hemelwaterafvoer bedrijfsterrein De hemelwaterafvoer van het KRM-terrein is binnen de voorgenomen activiteit verdeeld in twee afstroomoppervlakken, te weten: a. de hemelwaterafvoer van de daken; b. de hemelwaterafvoer van de terreinverharding. Het hemelwater van de daken kan als schoon beschouwd worden. Hemelwater dat op het verharde terrein valt wordt vermengd met de daarop aanwezige grondstoffen voor de vervaardiging van betonmortel. Als gevolg hiervan wordt het hemelwater van de terreinverharding aangemerkt als (potentieel) vervuild. In principe worden beide hemelwaterstromen gemengd en rechtstreeks afgevoerd naar de Surinamerivier. Van het hemelwater dat neerkomt op het onverharde oppervlak wordt vooralsnog aangenomen dat dit grotendeels in de bodem infiltreert.
blad 121 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Op basis van de bij het MER gevoegde indelingstekening (bijlage 4) heeft een berekening plaatsgevonden van de verschillende oppervlakken binnen de inrichting. Voor de voorgenomen activiteit is er sprake van de volgende verdeling: a. bebouwd oppervlak (totaal) 10.700 m2 b. onbebouwd verhard oppervlak (totaal) 29.300 m2 2 c. waarvan: verharde opslagvakken 9.000 m d. onverhard oppervlak(totaal) 30.500 m2 Totaal: 70.500 m2 In tabel 7.14 is voor de voorgenomen activiteit een overzicht opgenomen van het totaal afstromende hemelwater vanaf het verharde oppervlak (ca. 40.000 m2) van het plangebied zonder rekening te houden met verdamping. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de droge en natte periode. De totale neerslag is verspreid over het gehele jaar (regendagen en niet regendagen). Gemiddelde neerslag
Neerslag (mm/dag)
Natte perioden (6 maanden) Droge perioden (6 maanden) Totaal (gemiddeld per jaar)
8 mm/dag 4 mm/dag
Afvoer (m3/dag) 320 160
Afvoer (m3) 58.400 29.200 87.600
Tabel 7.14: Overzicht afstroming hemelwater, voorgenomen activiteit (zonder verdamping).
Op grond van de gemiddelde meteogegevens van station Lelydorp blijkt dat per regendag gemiddeld tussen de 14 mm (december) en 22 mm (augustus) valt in zowel natte als droge perioden. Op grond van deze gegevens lijkt het acceptabel dat een rioleringssysteem voor de afvoer van hemelwater wordt berekend en aangelegd op grond van de hoogst gemiddelde neerslag in een natte maand. Maximaal benodigde afvoercapaciteit Ten behoeve van het berekenen van de maximaal benodigde afvoercapaciteit kan worden uitgegaan van verschillende situaties die zijn voorgekomen in reguliere of extreme situaties. Het gaat daarbij om maximale en maximale maandgemiddelden voor de locatie Lelydorp. In tabel 7.15 is aangegeven met welke situatie mogelijk rekening dient te worden gehouden bij de dimensionering van het de hemelwaterafvoer. Op verharde en onverharde ondergronden kan als gevolg van de relatieve luchtvochtigheid, de stralingswarmte en de windsnelheid verdamping van hemelwater plaatsvinden. Deze verdamping wordt ook wel de evaporatie genoemd. De mate van verdamping kan worden berekend met de Makkink methode of de meer mondiaal gebruikte Penman-Monteith methode. Beide methoden zijn relatief complex en de parameters die moeten worden ingevuld zijn voor de omgeving van de inrichting niet (direct) beschikbaar [Lit .: 7.11].
blad 122 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Op de website van het Nederlandse ingenieursbureau Lenntech [Ref.: 7.12] is een berekeningsmethodiek gepubliceerd waarmee men door het invullen van de omgevingparameters de verdamping kan berekenen. De gebruikte rekenmethode (pan-evaporatie, zie figuur 7.9) wordt in principe gebruikt voor het berekenen van de beregening van akkers en weilanden en niet voor verharde oppervlakken.
Figuur 7.9: Opstelling voor het meten van pan-evaporatie. Met behulp van de genoemde rekenmethodiek zijn in bijlage 13 een aantal voorbeeldberekeningen uitgevoerd. Op grond van de rekenresultaten blijkt dat de verdamping per m2, afhankelijk van het invullen van de parameters, ligt tussen 2 à 8 liter per dag/m2 voor onverharde oppervlakken. Uit de berekeningen blijkt tevens dat de windsnelheid de parameter is die de meeste invloed heeft op de verdampingsgraad. Op basis van de bovengenoemde gemiddelde verdamping en het aanwezige oppervlak kan ons inziens worden gerekend met een verdamping van maximaal 70.500 x 5 liter gemiddeld (circa 350 m3) bij overmatige regenval. Op basis hiervan kan de berekende afvoercapaciteit worden verminderd. Gemiddelde neerslag
Neerslag (mm/dag)
Neerslag in mei (max. maandgemiddelde) Lelydorp, maximale januari waarneming Lelydorp, maximale juni waarneming
23 mm 28,6 mm 45,3 mm
Afvoer (m3/dag) zonder evaporatie 920 1.144 1.812
Afvoer (m3/dag) met evaporatie 570 794 1.462
Tabel 7.15: Hoeveelheden hemelwater, van belang voor de dimensionering van de afwatering.
Op basis van bovengenoemde berekeningen en gegevens is aangenomen dat er voor de locatie Dijkveld sprake is van een gemiddelde verdamping die overeenkomt met circa 50 % van de neerslag. In droge perioden zal dit betekenen dat uiteindelijk vrijwel geen neerslag via de afwatering in oppervlaktewater terechtkomt. In natte periode daarentegen kan er nog wel sprake zijn van een aanzienlijk af te voeren hoeveelheid (zie ook tabel 7.15.
blad 123 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Waterbalans voorgenomen activiteit Op grond van het voorgaande kan een grove waterbalans voor de inrichting worden opgesteld (tabel 7.16). Water IN Neerslag 10.700 m2 bebouwd Neerslag 29.300 m2 onbebouwd verhard Neerslag 30.500 m2 onbebouwd onverhard Aanvoer schoon water - leidingwater ca. 50 % - per as ca. 50 %
Totaal IN
3
23.300 m 63.700 m3 66.400 m3
3
260.000 m
413.400 m3
Water UIT Afvoer bebouwd direct Afvoer op Sur. rivier al dan niet via OBAS Afvoer via infiltratie Afvoer via evaporatie Sanitair afvalwater
11.650 m3 31.850 m3 33.200 m3 76.700 m3 1.500 m3
Watergehalte betonmortel Verdamping via droogproces betonwaren Sproei- en reinigingsprocessen
100.000 m3
Totaal UIT
413.400 m3
28.800 m3 129.700 m3
Tabel 7.16: Grove waterbalans voorgenomen activiteit.
7.4.2
Effecten van de waterstromen: voorgenomen activiteit Bedrijfsafvalwater Bedrijfsafvalwater dat binnen de inrichting vrijkomt bestaat uit een aantal deelstromen. De beschreven deelstromen zijn: • bedrijfsafvalwater afkomstig van de recyclinginstallatie; • bedrijfsafvalwater afkomstig van de betonmortelcentrales (batchplants) en de betonwarenfabriek; • bedrijfsafvalwater afkomstig van de wasplaats; • als bedrijfsafvalwater behandeld hemelwater afkomstig van de tankopslag en de afleveringsplaats voor brandstoffen. Voor bedrijfsafvalwater afkomstig van de recyclinginstallatie geldt dat deze met name afkomstig is van het inwendig reinigen van de truckmixers en van de mengers. Dit laatste komt omdat de mengers op de batchplants worden gespoeld met water waarna het betonwatermengsel in de truckmixer wordt afgelaten. De truckmixers lozen, eventueel na toevoeging van extra spoelwater, de inhoud van de truckmixers in de stortbak van de recyclinginstallatie waarna het verdunde restbeton verder in de installatie wordt behandeld. Nadat de vaste materialen zijn verwijderd wordt het afvalwater in de bezinkbassins gebracht waar het een stapsgewijs bezinkingsproces doorloopt. In de eindstap (eindklaarbassin) is het water zover gezuiverd dat het kan worden hergebruikt als spoelwater of mogelijk zelfs kan worden ingezet voor het productieproces of besproeiing van het terrein. Hiervoor is echter nog nader onderzoek noodzakelijk dat pas kan worden gestart na realisatie van de recyclinginstallatie.
blad 124 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Bij een te groot aanbod van gezuiverd afvalwater wordt het overtollige water geloosd op de Suriname rivier. Daar het water vergaand gezuiverd is heeft dit een minimale invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bedrijfsafvalwater afkomstig van de batchplants zoals het lekwater van de toeslagmaterialen en het water van het schoonmaken van de verharde terreindelen, wordt geloosd op de aanwezige OBASsen. Naast het afvalwater van de batchplants wordt ook het afvalwater van de wasplaats, de betonwarenfabriek en het hemelwater van de tankopslag via een OBAS afgevoerd. De kwaliteit van het afvalwater na de OBAS is van zodanige dat dit geen schadelijke effecten voor de kwaliteit het oppervlaktewater oplevert. In het algemeen kan worden gesteld dat bedrijfsafvalwater in overeenstemming met de Europese normen (BAT/BBT) wordt gezuiverd. Sanitair afvalwater Van nadelige gevolgen voor het milieu bij de verwijdering van sanitair afvalwater is in de voorgenomen situatie geen sprake. Sanitair afvalwater wordt binnen het voornemen afgevoerd naar een septictank waarna het op een drainage sloot wordt geloosd. De drainagesloten dragen -zover dat nodig is- bij aan een verdere (biologische) zuivering van het water afkomstig uit de septictanks. Hemelwater In de voorgenomen situatie wordt het oppervlaktewater belast met afstromend hemelwater van daken en van de verharde oppervlakten van het terrein. Indien na langdurige droogte terreinen en daken zijn verontreinigd met stof dan wordt dit samen met het water van de eerste regenbui afgevoerd naar het oppervlaktewater (Surinamerivier). De afvoer van met name de eerste bui (first-flush) na een langere droge periode kan leiden tot een extra belasting van het oppervlaktewater. Indien de daken en de verharde terreindelen na een dergelijk bui zijn schoongespoeld is een daaropvolgende bui minder belastend voor het oppervlaktewater. Daken In het voorgenomen ontwerp wordt hemelwater afkomstig van daken rechtstreeks geloosd op de Suriname rivier of op het drainagebed. Het hemelwater is van dusdanige kwaliteit dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Verhard terrein In het voorgenomen ontwerp wordt er van uitgegaan dat hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoals de betonmortelcentrales en de opslag- en tankplaats voor dieselolie wordt afgevoerd via een OBAS. Hemelwater afkomstig van de overige verharde terreindelen zoals de verharde weg, worden direct op het oppervlaktewater geloosd. Dit omdat van overige terreindelen niet wordt verwacht dat hier kans bestaat op mogelijke verontreiniging als gevolg van (rijdend) materieel of productieactiviteiten.
blad 125 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.4.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Mogelijke ontwerpafwijkingen binnen de voorgenomen activiteit Binnen de voorgenomen activiteit zijn een aantal mogelijke afwijkingen in het ontwerp mogelijk. Het gaat daarbij deels om technische varianten als benoemd onder hoofdstuk 5 van het MER, maar ook om uitvoeringsmogelijkheden van voorzieningen die al standaard beoogd worden. Deze ontwerpafwijkingen zijn in het volgende afvalwateroverzicht weergegeven (figuur 7.10).
Fig. 7.10: Afvalwateroverzicht voorgenomen activiteit met ontwerpafwijkingen.
Bedrijfsafvalwater Voor de afvoer van bedrijfsafvalwater wordt voor betonproductiebedrijven standaard uitgegaan van bezinking. Voor de gekozen maatregelen (recyclinginstallatie met bezinkbassins) geldt dan ook dat deze in overeenstemming is met de stand der techniek (BAT/BBT). Er zijn hiervoor in hoofdstuk 5 van het MER daarom geen technische varianten uitgewerkt.
blad 126 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
In het voorgenomen alternatief is sprake van de inzet van gezuiverd afvalwater ten behoeve van het spoelen van de truckmixers. Naast de voorgenomen activiteit is het ook mogelijk om het gezuiverde afvalwater in te zetten als proceswater voor het aanmaken van betonmortel. Hier moeten evenwel nog studies voor worden uitgevoerd nadat de recyclinginstallatie met de daarbij behorende zuivering in werking is genomen. Het gebruiken van gezuiverd afvalwater voor het uitwendig reinigen van de truckmixers is zeer waarschijnlijk niet mogelijk. Het afvalwater bevat daarvoor nog te veel niet bezinkbare deeltjes die schade aan de lak van het rijdend materieel kunnen veroorzaken. Deze maatregel is derhalve ook niet opgenomen in de bovenstaande figuur. Sanitair afvalwater Bij de afvoer van sanitair afvalwater wordt rekening gehouden met de aanleg van één of meerdere septictanks afhankelijk van het aantal locaties waar sanitair afvalwater vrijkomt. Nadat het afvalwater in de septictanks is behandeld wordt het afvalwater geloosd op een drainagebed. Het afvalwater ondergaat door biologische afbraak in het drainagebed nog een verdere zuivering. Door de toegepaste techniek is het niet mogelijk dat ongezuiverde lozingen op het drainagebed dan wel op de rivier terecht komen. Hemelwater Als mitigerende maatregel kan gedacht worden aan het scheiden van de hemelwaterstromen. De hemelwaterafvoer van de daken kan rechtstreeks, via een 'schoon' hemelwaterriool worden afgevoerd naar de Surinamerivier. Verder is het mogelijk om het niet-vervuilde hemelwater binnen de inrichting op te slaan voor hergebruik in het bedrijfsproces. Hemelwater afkomstig van het verharde terrein kan worden opgevangen in een bezinkbak alvorens het wordt geloosd op de Suriname rivier. Gezien de regenperioden, de intensiteit en het aantal regendagen per maand (in de natte perioden) kan gesteld worden dat veel van de aanwezige vervuilingen (voornamelijk bestaande uit zand/stof) afstromen door de eerste grote regenbui. Hierdoor stroomt de terreinvervuiling af naar het oppervlaktewater. Door juist deze bui op te vangen in een bezinkbak kan de afvoer van vervuilingen naar de rivier beperkt worden. Bij aanhoudende regen zal de terreinvervuiling snel afnemen en kan het overmatige hemelwater eventueel rechtstreeks op de rivier worden geloosd. De aanleg van een bezinkbassin voor de firstflush van afstromend hemelwater heeft mogelijk een positieve invloed op de milieukwaliteit, doordat er minder met zand en stof vervuild hemelwater wordt geloosd. Een bezinkvoorziening voor de first-flush vereist echter een grote opslagcapaciteit. De grootte van de opslag kan pas worden berekend indien de omvang/capaciteit van het afwateringssysteem bekend is (mede afhankelijk is van de diameter en lengte) .
7.4.4
Effecten van de varianten Uit paragraaf 5.4 komt naar voren dat een aantal technische varianten effecten hebben op het watergebruik of de aard van het afvalwater binnen de inrichting. Het gaat daarbij om de varianten ten aanzien van de opslag van bulkstoffen, de verharding van het terrein en het spoelen van de vrachtwagens en truckmixers. In het navolgende worden deze effecten nader uitgewerkt.
blad 127 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Opslag bulkstoffen In afwijking van de voorgenomen activiteit kan de opslag van bulkgrondstoffen aanvullend besproeid worden (variant 2-A), dan wel plaatsvinden in een bedrijfshal, waarvan de voorzijde open is (variant 2-B). Voor variant 2-A is er sprake van aanvullend waterverbruik waar het gaat om het besproeien van de grondstoffenopslag. Het water voor het besproeien worden kan in de voorgenomen alternatief enkel betrokken worden uit de waterbuffers (aanvoer via hydrofoor) of, indien de kwaliteit dat toelaat vanuit de waterbezinking "W". Besproeiing kan plaatsvinden door gebruik te maken van een waterwagen met sproeikop, dan wel door een vaste sproei-installatie op de wanden van de opslagvakken aan te brengen Besproeiing is alleen noodzakelijk in perioden zonder regenval, waarbij er door de invloed van wind kans op stofverspreiding dreigt, of in warme perioden wanneer de temperatuur van de grondstoffen dreigt op te lopen, hetgeen een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van het geproduceerde mortel. Het waterverbruik voor het besproeien wordt vooralsnog geraamd op 0,5 m3/m2/jaar, hetgeen overeenkomt met circa 4.500 m3 per jaar. Omdat sproeien samenhangt met droogweer perioden kan worden aangenomen dat deze gehele hoeveelheid verdampt. Binnen variant 2-B wordt rekening gehouden met het opslaan van bulkgrondstoffen in een bedrijfshal. Hiermee verschuift een grondoppervlak van circa 9.000 m2 van 'onbebouwd verhard' naar 'bebouwd'. Het hemelwater dat met dit oppervlak samenhangt, circa 19.500 m2 per jaar, behoeft in principe niet langer via de bezinkbak te worden afgevoerd, maar kan direct als schoon hemelwater naar de Suriname rivier worden afgevoerd (voor zover het niet voordien verdampt). Op grond van het voorgaande kan een grove waterbalans voor de inrichting worden opgesteld (tabel 7.17). Water IN Neerslag 19.700 m2 bebouwd Neerslag 20.300 m2 onbebouwd verhard Neerslag 30.500 m2 onbebouwd onverhard Aanvoer schoon water - leidingwater ca. 50 % - per as ca. 50 %
T.b.v. sproeien grondstoffen (variant 2-A) Totaal IN
42.800 m3 44.200 m3 66.400 m3
260.000 m3
4.500 m3 417.900 m3
Water UIT Afvoer bebouwd direct Afvoer via bezinking/OBA Afvoer via infiltratie (aanname: volledig) Afvoer via evaporatie Sanitair afvalwater
21.400 m3 22.100 m3 33.200 m3 81.200 m3 1.500 m3
Watergehalte betonmortel Verdamping via droogproces betonwaren Sproei- en reinigingsprocessen
100.000 m3
Totaal UIT
417.900 m3
28.800 m3 129.700 m3
Tabel 7.17: Grove waterbalans met verdiscontering van varianten 2-A en 2-B.
blad 128 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Terreinverharding Naast het verharden van de toegangsweg binnen de inrichting (variant 3-V) is het mogelijk om voor de inrichting uit te gaan van het volledige verharden van alle terreindelen (variant 3-A). Deze variant wordt daarbij getypeerd door het verharden van alle verkeersoppervlakten binnen de inrichting. Bij de berekening is er van uitgegaan dat met uitzondering van de randen van de inrichting (circa 10 % van het onverharde oppervlak), het overige deel van het terrein wordt verhard. Het oppervlak 'verhard bebouwd' neemt daarmee toe van 29.300 m2 tot 56.800 m2. Indien ervoor wordt gekozen om halfverhardingen in te zetten, bijvoorbeeld ter plaatse van de parkeerplaatsen, dan wel om stroken groen te realiseren heeft dit tot gevolg dat de vrijgekomen hoeveelheid afvalwater minder is dan in tabel 7.18 is beschreven. Op grond van de berekening blijkt dat bij het verharden van de verkeersoppervlakken op het gehele terrein, rekening moet worden gehouden met een extra belasting van het oppervlaktewater. De hoeveelheid hemelwater die jaarlijks vrijkomt van het verharde terrein zal ruwweg verdubbelen. Op grond van tabel en de keuze van uitvoering van het terrein zal berekend moeten worden wat de capaciteit moet zijn van de riolering en de bezinkbakken om de first-flush van een regenbui van 22 mm op te vangen. De capaciteit van de bezinkbakken voor de opvang van de first-flush hangt mede af van de snelheid waarmee het hemelwater kan worden afgevoerd in de richting van de bezinkbakken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de afstand die het hemelwater moet afleggen van de verschillende terreindelen naar de bezinkbakken. Het vergroten van het verharde oppervlak leidt dus tot een evenredige toename van het af te voeren hemelwater. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met een grotere diameter c.q. capaciteit van de hemelwaterafvoer. Wordt hier geen rekening mee gehouden, dan bestaat het gevaar dat er op het terrein veelvuldig sprake is van plasvorming, en eventueel het onderlopen van de grondstofopslagen. Dit laatste leidt tot wateroverlast en een extra belasting van de voorzieningen dan wel onnodige verontreiniging van het af te voeren hemelwater. Los daarvan kan wateroverlast leiden tot gevaarlijke ongewenste situaties. Ook kunnen voorzieningen en gebouwen beschadigd raken. Terreinverharding en inzet van sproeiwagen (variant 3-B) Sproeiwagens worden in diverse varianten geleverd. De keuze zal worden bepaald op basis van sproeicapaciteit en inzetbaarheid. Indien gemiddeld twee uur per dag wordt gesproeid moet rekening worden gehouden met een waterverbruik van 1.600 tot 3.000 liter per uur (480-900 m3/jaar). Als sproeiwater kan hemelwater worden ingezet mits dit niet verontreinigd is met vaste (organische) bestanddelen en/of grof zand. Hierdoor kunnen filters en pompen vastlopen/verslijten.
blad 129 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Water IN Neerslag 10.700 m2 bebouwd Neerslag 56.800 m2 onbebouwd verhard Neerslag 3.000 m2 onbebouwd onverhard Aanvoer schoon water - leidingwater ca. 50 % - per as ca. 50 %
Inzet sproeiwagen (variant 3-B) Totaal IN
23.300 m3 123.600 m3 6.500 m3
3
260.000 m
900 m3 414.300 m3
Water UIT Afvoer bebouwd direct Afvoer via bezinking/OBAS Afvoer via infiltratie (aanname: volledig) Evaporatie Sanitair afvalwater
11.650 m3 61.800 m3 3.250 m3 77.600 m3 1.500 m3
Watergehalte betonmortel Verdamping via droogproces betonwaren Sproei- en reinigingsprocessen
100.000 m3
Totaal UIT
414.300 m3
28.800 m3 129.700 m3
Tabel 7.18: Grove waterbalans met verdiscontering van varianten 3-A èn 3-B.
Schoonspoelen vertrekkend verkeer Binnen de voorgenomen activiteit wordt er vanuit gegaan dat de banden van het vrachtverkeer niet aanvullend worden gereinigd (variant 4-V). Variant 4-A bestaat uit het reinigen van de banden van vertrekkende voertuigen. Vertrekkende voertuigen hebben binnen de inrichting vracht geladen of gelost. Dit kunnen grondstoffen zijn zoals zand en toeslagmaterialen, maar geringe hoeveelheden ook betonmortelresidu. Afhankelijk van de lading en de locatie van laden kunnen banden van voertuigen verontreinigd zijn. Door het reinigen van de voertuigen wordt voorkomen dat verontreinigingen buiten de inrichting geraken. De reiniging van banden kan geschieden door een waterbak te realiseren waar de wagens stapvoets doorheen rijden. Vooralsnog wordt voor de berekening uitgegaan van een 20 cm diepe bak met 10 cm waterhoogte een oppervlakte van 8 bij 10 meter. De inhoud van de bak bedraagt derhalve 16 m3, met een waterinhoud van 8 m3. Als voeding voor de bak kan leidingwater worden gebruikt. Ook is het mogelijk om bedrijfsafvalwater te gebruiken dat afkomstig is uit de bezinkbassins van de recyclinginstallatie ("W"op tekening) dat al is ontdaan van bezinkbare bestanddelen. Indien de bandenspoelplaats wekelijks wordt geledigd op de bezinkbak en weer wordt aangevuld met water dat afkomstig is uit betreffende bezinkbak, is er per saldo geen sprake van extra waterverbruik. Wordt daarentegen grond- of leidingwater ingezet, dan leidt dit tot een extra waterverbruik van ongeveer 420 m3 per jaar. Nadeel van de bandenspoelplaats is dat er per saldo meer verontreinigingen van buiten de inrichting naar binnen komen dan van binnen de inrichting naar buiten. Dit heeft te maken met het feit dat truckmixers en ander rijdend materieel verontreinigingen van buiten de inrichting meenemen naar de inrichting. Op deze verontreinigingen heeft KRM in tegenstelling tot de verontreinigingen die aanwezig zijn op de verhardingen binnen de inrichting, geen invloed. Feit is dat indien wagens van buiten de inrichting worden gespoeld (onbekende) verontreinigingen van buiten de inrichting in het afvalwater terecht kunnen komen. Dit zorgt voor een toename van de vuillast op het afvalwater en is derhalve niet wenselijk. blad 130 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Het wassen van vrachtwagens bij het verlaten van de inrichting heeft om dezelfde reden een negatief effect op de vuillast van het afvalwater. Daarnaast betekent het doorrijden van een waterbak een extra belasting van het rijdend materieel. Met name draaiende delen en veringen ondervinden extra slijtage als gevolg van extra belasting en aanraking met water. Ook is het mogelijk dat smering (olie- en vetten) in de waterbak terecht komen. Al met al moeten de nadelen sterk afgewogen worden ten opzichte van de voordelen. Wellicht is het afspuiten op de wasplaats een alternatief dat beter past bij het doel (voorkomen van verontreinigingen binnen de inrichting en op de openbare weg). Hergebruik spoelwater truckmixers In het voorgenomen alternatief wordt standaard rekening gehouden met het spoelen van truckmixers (variant 5-V). Het spoelen gebeurt in de meeste gevallen aan het eind van de dag. Bij de reiniging wordt gemiddeld 450 liter water per voertuig gebruikt voor zowel inwendige als uitwendige reiniging. Het afvalwater wordt geloosd in de recyclinginstallatie waar zand en toeslagmaterialen worden teruggewonnen. Het afvalwater wordt via de bezinkbassins in meerdere stappen (zie paragraaf 4.8) gezuiverd waarna het opnieuw kan worden gebruikt als spoelwater nog kan worden geloosd op de Surinamerivier. Binnen de voorgenomen activiteit bedraagt het watergebruik circa 9 m3/dag (20 wagens/dag x 450 liter). Bij het doorvoeren van variant 5-A kan circa 2.700 m3 per jaar bespaard worden op het primair waterverbruik.
7.4.5
Conclusie ten aanzien van water Het voorgenomen ontwerp voldoet aan de stand der techniek. Dit wil zeggen dat alle technieken die gangbaar zijn in de betreffende sector ook worden toegepast. Daarmee wordt voorkomen dat het milieu op onacceptabele wijze wordt belast. Evenwel dient opgemerkt te worden dat een opvang van de 'first-flush' na een regenbui (afkomstig van verhard terrein en daken) mogelijk een kwalitatieve verbetering oplevert van het hemelwater dat wordt geloosd. De kosten van een extra voorziening ten behoeve van de opvang van verontreinigd hemelwater moet worden berekend en overwogen. Eventueel kunnen good-housekeeping maatregelen worden beschreven om het terrein schoon te houden van stof/vuil, zodat er minder verontreiniging van hemelwater optreedt. Het reinigen van banden door middel van een bandenspoelplaats is een maatregel die relatief eenvoudig te realiseren is. De effectiviteit van de maatregelen moet indien deze wordt uitgevoerd wel passen in de logistiek van het bedrijf. Overigens blijkt uit het luchtkwaliteitonderzoek dat de effectiviteit van deze maatregel vrijwel nihil is indien tevens het volledige verharden van de verkeersoppervlakken, inclusief besproeien (variant 3-B), als mitigerende maatregel wordt doorgevoerd. Daarnaast kan een verdiepte waterbak tot extra slijtage van het rijdend materieel leiden. Het reiniging van truckmixers geschiedt op de wasplaats met behulp van leidingwater. Het uitwendig reinigen van de trucks kan alleen met schoon leidingwater (verontreinigd water tast de lak aan). Het uitwendig reinigen wordt met behulp van een hogedrukreiniger uitgevoerd waardoor er minder water wordt gebruikt. Voor het inwendig reinigen van de truckmixers wordt water afkomstig uit de bezinkbassins van de recyclinginstallatie gebruikt.
blad 131 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.5
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Energie Binnen de inrichting zijn diverse installaties aanwezig die worden aangesloten op het lokale energienetwerk. De installaties die worden aangesloten variëren van 122 kVA tot 500 kVA. De energiebehoefte van de installaties is daarmee representatief voor productie van betonmortel en betonwaren en wijkt niet af van andere installaties die binnen de bedrijfstak werkzaam zijn. De installaties kunnen via een centrale installatie (schakelkasten) worden in- en uitgeschakeld. Binnen de inrichting zijn bij de diverse bedrijfsonderdelen noodstops aanwezig die de energievoorziening kunnen onderbreken. De noodstops kunnen handmatig worden ingeschakeld in geval van een calamiteit. Het energieverbruik van de inrichting is te splitsen in verbruik door diverse installaties en activiteiten. De hoofdactiviteiten zijn de productie van betonmortel en betonwaren. Verder wordt onder andere energie verbruikt door facilitaire installaties (als de koeling van ruimten) en huisvesting (kantoorapparatuur e.d.). Desondanks wordt het totaal energieverbruik van de inrichting grotendeels bepaald door de productie van betonmortel en betonwaren. Voorts heeft ook het transport van grondstoffen en gereed product een redelijke invloed op het energieverbruik. Energiebesparing is het realiseren van een betere energie-efficiency door het treffen van maatregelen binnen de inrichting. Energie-efficiency is het energiegebruik betrokken op de functie binnen de inrichting die direct met energiegebruik samenhangt. Binnen een inrichting kan onderscheid worden gemaakt tussen meerdere functies die een directe relatie hebben met energieverbruik [Lit.:7.13], zoals het energieverbruik voor het vervaardigen van product of de ruimtekoeling van kantoren. Opgemerkt wordt dat de inrichting beschikt over nieuwe en energiezuinig installaties en transportmiddelen. Hiermee wordt aannemelijk geacht dat de inrichting volledig voldoet aan de Europese normen, zoals bijvoorbeeld de EG-Machine richtlijn 98/37. Dit houdt in dat vergaande energiebesparing redelijkerwijs niet mogelijk meer is. De belangrijkste additionele mogelijke besparingen ligt niet in de keuze van varianten, maar in de keuze van soort en type installatie [Lit.: 7.13]. Derhalve is in de voorgenomen activiteit gekozen voor energievriendelijke installaties en voorzieningen (BAT/BBT).
7.5.1
Productie-installaties Het gebruik van energie bij de mortelcentrales wordt voornamelijk bepaald door de installaties voor de productie van betonmortel en betonwaren. Besparingen op het gebied van energie kunnen worden gezocht in de aanschaf van energiebesparende installaties, apparatuur en transportmiddelen. Opgemerkt wordt dat KRM voor de productie van betonmortel en betonwaren nieuwe energiezuinige installaties voor de gehele inrichting heeft aangeschaft. Verder wordt aangemerkt dat de productieprocessen zodanig zijn geautomatiseerd en geoptimaliseerd dat er nagenoeg geen mogelijkheden zijn om het energieverbruik als gevolg de mechanische activiteiten significant te verminderen.
blad 132 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.5.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Intern transport en bewerking Het energieverbruik voor intern transport is sterk afhankelijk van de wijze waarop transport plaatsvindt. Binnen de inrichting worden grond- en hulpstoffen alsmede gereed product met behulp van shovels en heftrucks getransporteerd. De gebruikte interne transportmiddelen zijn nieuw aangeschaft waarbij uitdrukkelijk is gelet op de energiezuinigheid. Voor de productie van betonmortel en stenenmortel is rivierzand en steenslag benodigd dat wordt aangevoerd met schepen en vervolgens tijdelijk wordt opgeslagen in een opslagvak langs de kade. Het transport van rivierzand en steenslag vanaf het opslagvak geschiedt met elektrische transportbanden. Om de afvoer via de transportbanden te bevorderen is een hopper voorzien, die de grondstoffen gelijkmatig op de transportband brengt. Vervolgens worden de grondstoffen gewassen, gezeefd en afgevoerd naar de opslagvakken. Evenals de transportmiddelen zijn er ook nieuwe energiezuinige installaties aangeschaft. Verder wordt opgemerkt dat de transportbanden slechts in werking zijn als er daadwerkelijk grondstoffen vervoerd worden en is de afstand van de opslagvakken tot de installaties zodanig gekozen dat het transport van de opslagvakken naar de installaties beperkt blijft.
7.5.3
Gebouwen Binnen de inrichting zijn kantoorgebouwen aanwezig voor de administratieve werkzaamheden. In de kantoorgebouwen zijn voorzieningen zoals een kantine, toiletten, kleedruimte en douches aanwezig. Ruimtekoeling van gebouwen is vanwege het Surinaamse klimaat essentieel en vindt plaats met behulp van airco's. Verder beschikt de inrichting over een werkplaats voor het verrichten van onderhoud- en reparatiewerkzaamheden aan machines en installaties. Tevens wordt de werkplaats gebruikt voor klein onderhoud en reparatie van het wagenpark. Ten behoeve van de werkzaamheden zijn in de werkplaats gereedschappen en ondersteunende voorzieningen aanwezig. Bij de aanschaf en vervanging van installaties en voorzieningen gelet op de energiezuinigheid. Overigens beschikt KRM over een onderhoudsprogramma waarin de verschillende bedrijfsonderdelen, installaties en het rijdend materieel zijn ondergebracht. Via dit programma tracht KRM optimaal invulling te geven aan preventief onderhoud in de wetenschap dat preventief onderhoud op termijn bijdraagt aan minder energieverbruik (o.a. voor wat betreft de afstemming van motoren).
7.5.4
Rijdend materieel Cement, zilverzand, zandgrind, betonmortel en een deel van de betonwaren worden voornamelijk getransporteerd door transportmiddelen die behoren tot de inrichting. Deze transportmiddelen zijn grotendeels nieuw aangeschaft en voldoen aan de Europese normen, waaronder energiezuinigheid. Een deel van de grondstoffen en producten wordt vervoerd door externe transporteurs. Op voorhand is er geen informatie beschikbaar over de aard van deze transportmiddelen. Gezien de grote verscheidenheid van de transportmiddelen in Suriname kan op voorhand niet worden aangenomen dat slechts de milieuvriendelijkste transportmiddelen van en naar de inrichting komen.
blad 133 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.6
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Afval De laatste jaren is de hoeveelheid afval in de betonindustrie aanzienlijk verminderd door de milieutechnologische ontwikkelingen die in de productieprocessen zijn doorgevoerd. De belangrijkste ontwikkeling in de industrie betreft de overgang naar geheel computergestuurde productieprocessen. Als gevolg van deze ontwikkeling zijn de procesbeheersing, de registratie en de controlemogelijkheden van het productieproces verbeterd [Lit.: 7.13]. In navolging op deze ontwikkeling zal KRM aan de Sir Winston Churchillweg beschikken over drie computergestuurde betonmortelcentrales en één computergestuurde betonwarenfabriek. Voorts worden alle wegingen in het productieproces geregistreerd, waardoor de productcontrole (per charge) geoptimaliseerd is. Binnen de inrichting van Kuldipsingh komen diverse stromen bedrijfsafvalstoffen vrij, te weten: • restbeton afkomstig van betonproductie; • slib afkomstig van de recyclinginstallatie en bezinkbassins; • afval afkomstig van de olie-bezinkselafscheiders; • hout en metalen (afkomstig van werkplaats en facilitaire voorzieningen); • afvalstoffen afkomstig van klein onderhoud transportmaterieel; • karton en papier; • overig kantoor- en bedrijfsafval. Incidenteel (voornamelijk tijdens onderhoudswerkzaamheden aan transportmiddelen of de procesinstallaties) kan een geringe hoeveelheid gevaarlijk afval ontstaan, zoals afgewerkte olie, accu's, oliefilters, poetsdoeken en schoonmaakmiddelen [Lit.: 4.4].
7.6.1
Scheiding en opslag Afvalstoffen die binnen de inrichting vrijkomen worden centraal ingezameld, opgeslagen in het opslaggebouw en vervolgens afgevoerd naar een afvalverwerker. Tijdens de verzameling en opslag worden afvalstoffen zo veel als mogelijk gescheiden, gescheiden gehouden en gescheiden afgevoerd, voor zover de afvalstromen door eindverwerkers separaat worden verwerkt. Om bodemverontreiniging als gevolg van de opslag van gevaarlijke afvalstoffen te voorkomen vindt de opslag van deze afvalstoffen plaats boven een betonnen vloer.
7.6.2
Preventie en hergebruik Binnen de inrichting verdient het de voorkeur om het vrijkomen van afvalstoffen zoveel als mogelijk te voorkomen. Dit wordt onder andere nagestreefd door efficiënte en zo mogelijk duurzame inkoop van grondstoffen. Indien afvalstoffen vrijkomen dan wordt hergebruik hiervan nagestreefd. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt in intern en extern hergebruik.
blad 134 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
In Europa wordt als uitgangspunt bij preventie en hergebruik de onderstaande voorkeursvolgorde voor afvalverwerking zoveel mogelijk nagestreefd [Lit.: 7.13]: preventie, het voorkomen dat een afvalstof binnen de inrichting ontstaat c. (bijvoorbeeld door aanpassing van het productieproces), door intern hergebruik of door vermindering van de milieuschadelijkheid van een afvalstof (kwalitatieve preventie); nuttige toepassing door hergebruik of recycling: d. • producthergebruik, • materiaalhergebruik, • toepassen van de afvalstof
e. f.
verbranden als vorm van verwijderen; storten als vorm van verwijderen.
Betonafval en restbeton zijn kenmerkende afvalstromen die vrijkomen bij de productie van betonmortel en betonwaren. Preventie van deze afvalstromen kan met name worden verkregen door zorgvuldige productieplanning van geproduceerde hoeveelheden en good-housekeeping maatregelen. In het voorgenomen alternatief is rekening gehouden met beide aspecten. De productieplanning is rechtstreeks gekoppeld aan een computergestuurd productieproces. Overigens kan ook worden opgemerkt dat er binnen de centrales sprake is van een beperkte mengerinhoud. Dit houdt in dat in geval van een 'mis-batch' de hoeveelheid betonafval van die batch beperkt is. Overigens zijn ten aanzien van good-housekeeping maatregelen binnen de inrichting diverse maatregelen opgenomen in het EHS-management systeem. Bij veel betonproductiebedrijven worden vrijkomende stromen betonafval en restbeton binnen de inrichting nuttige toegepast als verharding van het terrein [Lit.: 4.4 en 7.13]. Ook KRM zal waar mogelijk op deze wijze voorzien in het hergebruik van deze afvalstromen. Daarnaast is voorzien in een recyclinginstallatie waarmee toeslagmaterialen en zand uit het restbeton kunnen worden teruggewonnen. De toeslagmaterialen en het zand kunnen in het productieproces opnieuw worden toegepast waardoor en een minimum aan afvalstoffen vrijkomt via het productieproces. Preventie van overige afvalstoffen in de betonindustrie is moeilijk realiseerbaar. Desondanks zijn binnen de inrichting enkele andere maatregelen getroffen die het ontstaan van afvalstoffen voorkomen. Deze maatregelen zijn: • hergebruik van mallen voor de productie van betonwaren; • hergebruik van houten (steun)balken voor de opslag van betonwaren; • vermindering van verpakkingen doordat cement niet in verpakkingen maar in bulkwagens wordt aangeleverd • gebruik van stretchhood voor het verpakken van betonwaren / gereed product.
7.6.3
Afvoer Afvalstoffen worden zoveel mogelijk gescheiden, gescheiden opgeslagen en gescheiden afgevoerd door verwerkers. Daar de mogelijkheden tot gescheiden verwerking van afvalstoffen in Suriname beperkt zijn is op voorhand niet duidelijk welke afvalstoffen wel en niet worden gescheiden. KRM zal zoveel als mogelijk aansluiten op de verwerkingsmogelijkheden die in Suriname beschikbaar zijn. blad 135 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.7 7.7.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Overige milieueffecten Arbo-omstandigheden Elke bedrijfsactiviteit gaat in zekere mate vergezeld met risico's. Naast milieurisico's gaat het hierbij ook om arbeidsrisico's dan wel gezondheidsrisico's. De volgende arbeidsrisico's worden binnen de betonindustrie als belangrijkst aangemerkt [Lit.: 7.14]: •
risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen: hierbij gaat het voornamelijk om de mogelijke blootstelling aan kwartsstof (kankerverwekkend). In mindere mate kan ook blootstelling aan andere stoffen, zoals lasrook, ontkistingsmiddelen en dieseluitlaatgassen gezondheidseffecten met zich brengen;
•
geluid: in de betonindustrie komen arbeidsplaatsen voor waar de blootstelling aan geluid hoog kan zijn. De mogelijke effecten op de gezondheid houden met name verband met de aard van langdurige blootstelling (verblijfstijd);
•
fysieke belasting: bij bewegen, kracht uitoefenen of het aannemen van bepaalde houdingen kan er sprake zijn van fysieke overbelasting. Binnen de betonindustrie speelt dit met name op bouwlocaties waar betonmortel wordt toegepast en op locaties waar specifieke (voorgespannen) betonelementen worden geproduceerd;
•
machine veiligheid: er wordt standaard gebruik gemaakt van een diversiteit van machines (arbeidsmiddelen). Hieronder zijn begrepen de bewegende onderdelen van de betonmortelcentrales, de specifiek productie-installaties in de betonwarenfabriek, maar ook het intern rijdend materieel zoals heftrucks en shovels;
•
inrichting arbeidsplekken: binnen de context van de KRM-inrichting gaat het hierbij met name om de inrichting van de werkplekken binnen de betonwarenfabriek en de arbeidsomstandigheden die heersen in de cabines van rijden materieel.
Door het periodiek uitvoeren van een risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE) kan steeds opnieuw binnen het bedrijf worden vastgelegd waar op dat moment de hoogste risico's liggen een waar aanvullende of corrigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Het uitvoeren van 'risk assessments' maakt overigens standaard onderdeel uit van het EHS-programma van KRM (zie paragraaf 7.7.2). Voorts worden werknemers binnen de EHS-systematiek geïnformeerd over de risico's die met specifieke werkzaamheden samenhangen. In dat kader worden zij geïnstrueerd om voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden gebruik te maken van persoonlijke beschermingsmiddelen ('rules & responsibilities'). Waar nodig volgen werknemers specifiek op veiligheid gerichte opleidingen en cursussen. In het navolgende wordt ten aanzien van arbeidsomstandigheden met name ingegaan op het werkklimaat binnen de inrichting waar het de luchtkwaliteit en geluid betreft. De overige aspecten zijn naar het oordeel van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. al in voldoende mate afgedekt binnen de bedrijfsvoering van KRM/KTC en verankerd binnen het HSE-management van het bedrijf.
blad 136 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.7.1.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Werkklimaat en de daarmee samenhangende luchtkwaliteit. Bij het definiëren van stof wordt onderscheid gemaakt tussen grof en fijn stof. Grof stof (TSP) is een verzamelnaam voor deeltjes met een deeltjesgrootte groter dan 10 μm, waarbij een bovengrens van enkele honderden micrometer wordt gehanteerd. Grof stof veroorzaakt vooral visuele hinder. Er bestaan geen aanwijzingen dat grof stof gevaar voor de volksgezondheid en het milieu oplevert [Ref.: 7.1]. Zand bestaat in hoofdzaak uit grof materiaal vanaf 63 μm. Het fijnere materiaal in zand is verder onderverdeeld in twee groepen: lutum en silt. Lutum is de kleifractie, waaraan in het geheel geen gevaarsaspecten zijn verbonden, en silt de leemfractie. Voor rivierzand is het gehalte lutum en silt in het algemeen erg laag. De opslag van zand geeft daarom in het algemeen alleen zandstof en dat behoort door de diametergrootte tot het grof stof en is daardoor niet gevaarlijk. Fijn stof is een verzamelnaam voor kleine deeltjes met een deeltjesgrootte kleiner dan 10 μm (PM10). De fijnere fractie van fijn stof bestaat uit deeltjes met een grootte kleiner dan 2,5 μm (PM2,5). Emissies van fijn stof worden onder meer veroorzaakt door de industrie, het verkeer, raffinaderijen en consumenten [Ref.: 7.1]. Fijnere stofdeeltjes (deeltjes van 0,01-10 μm) kunnen de luchtwegen binnendringen waardoor ze een nadelig effect kunnen hebben op de longfunctie. In de Europese en Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit zijn geen normen opgenomen voor grof stof, alleen voor fijn stof. De reden hiervoor is dat grof stof niet schadelijk is voor de gezondheid van de mens (zie verder bijlage 10). Veiligheidsvoorschrift 6 In het kader van de Surinaamse Veiligheidswet uit 1947 is Veiligheidsvoorschrift 6 opgesteld (zie paragraaf 3.2). Dit veiligheidvoorschrift is gericht op het voorkomen en bestrijden van pneumoconiosis (stoflongen), die het gevolg zijn van het inademen van stofdeeltjes. Deze longziektes kunnen worden veroorzaakt wanneer er sprake is van het chronisch c.q. langdurig inhaleren van gevaarlijke minerale stofdeeltjes. Binnen de betonindustrie gaat het daarbij met name om fijne silica of kwartsdeeltjes. Silicadeeltjes (SiO2) vormen standaard een bestanddeel van de verschillende minerale grondstoffen. Zo wordt bij de productie van stenenmortel (zie paragraaf 4.4.1) zilverzand als grondstof gebruikt. Zilverzand is zuiver van aard en bestaat dan ook vrijwel geheel uit siliciumoxide ofwel kwarts. De op- en overslag van zilverzand is als zodanig niet schadelijk voor de gezondheid. Werkzaamheden waarbij sprake kan zijn van langdurige blootstelling aan fijn silicastof of kwartsstof zijn met name mijnbouw, steenhouwen, slijpen, boren, zandstralen, cementproductie en glasproductie [Ref.: 7.15]. Het betreft dus bewerkingsactiviteiten. Enkele reguliere bedrijfsactiviteiten binnen de inrichting van KRM hebben in dit verband een 'verhoogd risico'. In het kader van het voorgaande is het wel van belang dat de handelingen gericht op de op- en overslag van cement zorgvuldig plaatsvinden. In paragraaf 4.4.2 is aangegeven dat voor de aanvoer en opslag van cement voornamelijk gebruik wordt gemaakt van gesloten systemen. Wel is er emissie van cementstof bovenop de cementsilo's. De hier vrijkomende verdrijvinglucht wordt via doekenfilterinstallaties naar de buitenlucht afgevoerd. Van directe blootstelling aan vrijkomend cementstof op werkplekniveau is echter geen sprake. blad 137 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Mocht er in voorkomende gevallen sprake zijn van het vrijkomen van cementstof, dan betreft het een incident dat kortstondig van aard is. In het kader van het EHS-systeem (paragraaf 7.7.2) zal de oorzaak ervan worden vastgesteld en worden zonodig corrigerende maatregelen getroffen. Van langdurige blootstelling aan cementstof zal bij KRM geen sprake zijn. Daarnaast kan er sprake zijn van het vrijkomen van kwartsstof bij de mechanische installaties in de blokkenfabriek (bijv. trilmachines en triltafels) en bij het schoonmaken van machines en werkplekken [Lit.: 7.15]. Inhalatie van kristallijn kwartsstof kan het risico van longkanker verhogen. Om deze reden wordt in Nederland voor deze stof een grenswaarde van 75 μg/m3 gehanteerd [Ref.: 7.14 en 7.16]. Overigens is de productie binnen de betonwarenfabriek vergaand geautomatiseerd. Om deze reden is de verblijftijd van werknemers nabij de installaties beperkt is. Geadviseerd wordt om bij het uitvoeren van deze activiteiten, ook indien er geen sprake is van een verhoogde concentratie aan kwartsstof, gebruik te maken van PBM in de vorm van neus/mondkappen (ademhalingsbescherming). Voor de controlekamer is er sprake van een langere verblijftijd. Deze controlekamer is om deze reden gesloten uitgevoerd. Naast dat de ingaande lucht wordt gefilterd wordt in de controlekamer een lichte overdruk gehandhaafd. Verder kan worden opgemerkt dat de bedrijfsactiviteiten hoofdzakelijk in de buitenlucht plaatsvinden. Zonder specifieke maatregelen kunnen deze activiteiten gepaard gaan met enige stofvorming. Gezien de uitkomsten van het luchtkwaliteitonderzoek (bijlage 10) zullen op een aantal plaatsen binnen de inrichting dan ook mitigerende maatregelen worden getroffen. Dit om algemene stofvorming ter plaatse te beperken en daarmee effecten van verstuiving zoveel mogelijk te voorkomen. Zo kunnen in dit verband genoemd worden: • het overkappen/overdekken van de transportbanden en opslagvakken (varianten 1-A en 2-B); • de al geasfalteerde toegangsweg en het gefaseerd verharden van andere terreindelen waar verkeerbewegingen plaatsvinden (variant 3-A/B); • het besproeien van de grondstoffenopslag (variant 2-B+), alsmede het besproeien van verharde oppervlakken (variant 3-B). Betreffende maatregelen resulteren elk afzonderlijk, maar ook gezamenlijk, in een reductie in de emissie van PM10. Op grond hiervan wordt het aannemelijk geacht dat voor de activiteiten in de buitenlucht geen verdere specifieke maatregelen vereist zijn om nadelige effecten op de gezondheid ten aanzien van (totaal) stof te voorkomen. Rijdend materieel In het kader van al genoemd veiligheidsvoorschrift wordt het wel van belang geacht dat beschermingsmaatregelen worden getroffen waar het gaat om het werken in besloten ruimten. Specifiek moet daarbij gedacht worden aan de cabines van shovels en kranen, dan wel intern rijdend materieel in het algemeen. Eén van de manieren om de chauffeurs en machinisten te beschermen tegen langdurige blootstelling aan omgevingslucht, die mogelijk fijne verontreinigingen bevat (PM10), is het in de cabine toevoeren van gefilterde lucht onder een lichte overdruk. Hierbij is de luchtdruk in de cabine constant hoger dan in de buitenlucht, deze overdruk belet het binnenstromen van buitenlucht, de filters zorgen voor zuivere ademlucht. De uiteindelijke druk die in de cabine ontstaat is afhankelijk van de mate waarin de cabine luchtdicht is. Het luchtdrukverschil tussen de cabine en de buitenlucht is slechts enkele millibar en wordt in Pascal uitgedrukt (1 millibar=100 Pascal). De Europese richtlijn betreffende de blad 138 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
minimum overdruk in cabines stelt een minimum eis aan het luchtdrukverschil van 100 Pascal voor machines niet ouder dan 1997 [Ref.: 7.17]. Overdrukfiltersystemen zorgen dus voor gefilterde lucht onder een geringe overdruk. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van stoffilters of actief koolfilters. Stoffilters werken als een zeef, de stofdeeltjes worden in de structuur van de filter opgevangen en blijven in de filter achter. Stoffilters slijten mechanisch door bijvoorbeeld constante trillingen en veroudering van het filtermateriaal. Stoffilters dienen derhalve op hun werking te worden gecontroleerd en zo nodig periodiek te worden vernieuwd. Bij actieve koolstoffilters worden chemische verontreiniging op moleculair niveau aan de actieve koolstof gebonden. Actieve koolstoffilters raken na verloop van tijd verzadigd, waarna vervanging van het filter nodig is. Dit is waar te nemen, door het vaststellen van niet frisse lucht in de cabine, aangezien het filter niets meer opneemt. Overdruk-filtersystemen zijn alleen effectief bij het gesloten houden van de deuren en ramen van de cabine. Het aanvullend voorzien in airconditioning is dan ook noodzakelijk om te voorkomen dat cabinepersoneel haar toevlucht neemt tot het openen van een raam of deur om zo enige verkoeling te krijgen maar mogelijk gezondheidsschade oploopt. Dieseluitlaatgassen Ook het inademen van uitlaatgassen van dieselmotoren wordt als ongezond aangemerkt [Ref.: 7.18 en 7.19]. Dieseluitaatgassen worden als kankerverwekkend aangemerkt. Dit als gevolg van de aanwezigheid van vaste deeltjes (roet) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Ook andere gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn of geïrriteerde slijmvliezen, ogen en luchtwegen kunnen samenhangen met dieseluitlaatgassen. Deze effecten verdwijnen overigens weer als schone lucht wordt ingeademd. Het inademen van dieseluitlaatgassen door werknemers dient zo veel mogelijk beperkt te worden door het treffen van preventieve maatregelen. Voorbeelden hiervan zijn: • hoge uitlaatpijpen langs de cabines, zodat de uitstoot op een hoger niveau plaatsvindt met een betere verdunning met de omgevingslucht; • het gebruik van dieselmotoren (type Euro II) met katalysatoren en roetfilters; • regelmatig preventief motoronderhoud en controle op het afstellen van de motoren; • goede ventilatie in de werkplaats, indien werkzaamheden aan draaiende motoren worden verricht; • het afschermen van de cabine tegen het intreden van dieseldampen. Resumé KRM beschikt over nieuw aangekochte productie-installaties en rijdend materieel. Deze zijn gebouwd volgens recente productienormen en machine richtlijnen. Het rijdend materieel is standaard uitgevoerd met airconditioning met voorfiltratie. Voor de shovels en kranen op het KRM-terrein geldt voorts dat de cabines onder overdruk worden gehouden. Ook ten aanzien van langdurige blootstelling aan kwartsstof is technische maatregel getroffen in de zin van een afgesloten controlekamer (overdruk en luchtfiltratie) binnen de betonwarenfabriek. Om voornoemde redenen behoeven ten aanzien van het werkklimaat geen aanvullende mitigerende maatregelen gedefinieerd te worden.
blad 139 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
7.7.1.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Werkklimaat en de daarmee samenhangende geluidsaspecten. Omdat er binnen de inrichting van KRM gebruik wordt gemaakt van nieuwe installaties, vrachtwagens en rijdend materieel is er voor het akoestisch onderzoek (bijlage 11) van uit gegaan dat apparaten en voertuigen voldoen aan de best beschikbare technieken. Naast dat dit effect heeft op de geluidbelasting die de inrichting naar haar omgeving veroorzaakt, heeft dit invloed op het geluid op de arbeidsplek. Zo is het rijdend materieel voorzien van geluiddemping aan motorbehuizing, de hydrauliek en de uitlaat. Dit heeft effect op het geluidniveau dat tijdens het gebruik van het materieel in de bestuurderscabine heerst. Aanvullende ontdreunings- en isolatiemaatregelen aan de cabines zorgen ervoor dat binnen de cabines een geluidniveau ontstaat van maximaal 75 tot 80 dB(A). Hierdoor behoeft in de cabines van het rijdend materieel niet met persoonlijke gehoorbeschermingsmiddelen te worden gewerkt. Ook op het buitenterrein behoeft niet standaard gebruik te worden gemaakt van persoonlijke gehoorbeschermingsmiddelen. Voor de betonmortelcentrales zijn er weinig vaste werkplekken te onderkennen met uitzondering van de geluidgeïsoleerde bedieningscabines. Wel komt het voor dat werknemers tussen de productiefaciliteiten verblijven. Doch de geluidniveaus en de blootstellingstijden zijn niet zo hoog dat sprake zal zijn van gezondheidsklachten. Door het verplicht stellen van het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder gehoorkappen) in de directe omgeving van de betonmortelcentrales kan gesteld worden dat extra geborgd wordt dat er geen permanente gezondheidseffecten hoeven op te treden. Binnen de betonwarenfabriek (blokkenfabriek) gaat het verdichtingsproces van de blokkenmachine gepaard met een aanzienlijke geluidproductie. Ook de aard van het geluid (impulsachtige karakter) speelt een belangrijke rol waar het gaat om mogelijke gezondheidseffecten. Om gehoorschade bij werknemers op langere termijn te voorkomen worden geluidbeperkende maatregelen in de vorm van een omkasting voorgesteld (technische variant 6-A), welke tevens passen binnen het BBT-principe. Hiermee wordt ter plaatse een reductie van de geluidemissie van ongeveer 20 dB bereikt. In navolgende figuur 7.11a en 7.11b wordt het effect op halniveau gevisualiseerd, indien betreffende maatregel wordt doorgevoerd. Groen is daarbij het gebied waar een maximaal geluidsniveau van 75 dB(A) heerst.
Figuur 7.11: Geluidniveaus in de hal van de betonwarenfabriek. Groen: geluid max. 75 dB(A). Figuur 7.11a: Zonder omkasting van het verdichtingsproces (variant 6-V). Figuur 7.11b: Met omkasting van het verdichtingsproces (variant 6-A). blad 140 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Na het doorvoeren van de maatregel kan het geluidniveau lokaal nog boven de 80 en 85 dB(A) komen. Het dragen van gehoorbeschermingsmiddelen in de betonwarenfabriek wordt dan ook aanbevolen.
7.7.2
Milieumanagement bij Kuldipsingh Readymix Milieuzorgsystemen worden in Nederland in het algemeen op initiatief van het bedrijf opgezet aan de hand van ISO 14001. Indien een bedrijf reeds over een kwaliteitszorgsysteem beschikt (ISO 9001/9002) wordt veel gekozen voor de uitbouw hiervan met het oog op relevante milieuaspecten en de daarmee samenhangende effecten. Daarbij wordt opgemerkt dat dergelijk zorgsystemen veelal niet standaard bij bedrijven worden voorgeschreven. Dergelijke systemen worden wel verwacht bij bedrijven die vallen onder de zogenaamde Europese IPPC-richtlijn (zie paragraaf 3.3). De betonproductiebedrijven vallen niet onder de werking van deze richtlijn. In dat kader zou voor een bedrijf als KRM geen verplichting gelden tot het opstellen van een milieuzorgsysteem. Overigens wordt opgemerkt dat uiteraard wel een aantal milieureducerende maatregelen standaard van dergelijk bedrijven gevraagd wordt (waaronder registratie/monitoring). Ook geeft een belangrijk aantal bedrijven vrijwillig invulling aan een dergelijk systeem. Reden hiervoor houden verband met imago, duurzaam ondernemen en leveranciersvereisten. KRM is reeds enige jaren actief in het kader van kwaliteitszorg, arbozorg en milieuzorg (zie ook paragraaf 4.9.12). In het kader van ISO 9001 is KRM sinds 7 maart 2007 gecertificeerd. Op eigen initiatief is in een Environment, Health and Safety-system (EHSsysteem) invulling gegeven aan de zorgaspecten arbo, milieu en veiligheid. Hiertoe is een EHS-policyplan opgesteld dat op 15 juni 2009 is bekrachtigd door het managementteam van KRM.
blad 141 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
De volgende onderdelen/aspecten maken deel uit van het EHS-programma (Guide content) van KRM: Policy (PLAN); Risk assessment; Organization structure; Rules & responsibilities; Objective: Yearplan; Communications; Operation Control; Procedures.
Figuur 7.12: ISO-Certificaat KRM.
Het EHS-systeem van KRM is voortdurend aan veranderingen en verbetering onderhevig. In het kader van veranderingen wordt een vaste beleidcyclus gevolgd in overeenstemming met de cirkel van Deming. De Deming-cirkel gaat over procesbesturing. Door het proces te beheren, probeert men een optimaal resultaat te bewerkstelligen. Deming stelt dat voor elk proces sprake moet zijn van een cyclus voor procesbeheersing. De cyclus (cirkel, spiraal, kring, wiel; zie ook figuur 7.13) van Deming is oorspronkelijk gebaseerd op de Plan-Do-See-cyclus van Walter A. Stewhart. Deming maakte er de Plan-Do-Check-Actcyclus van, afgekort als PDCA-cyclus.
Figuur 7.13: PDCA-cyclus van Deming (bron: wikipedia). blad 142 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Opbouw van de PDCA-cyclus bij KRM
Policy & Leadership Beleid en leiderschap richten zich binnen KRM met name op de componenten drugs, alcohol, rookgedrag, persoonlijke beschermingsmiddelen, voorzieningen, leiderschap/verantwoordelijkheid en commitment.
Planning (Plan) In de planning zijn opgenomen: • het definiëren en beschrijven van gevaren en risico's; • het ontwikkelen van het proces en het programma, waaronder het opstellen van procedures; • doelstellingen en doelen, opgenomen in een jaarplan en verbeterplan; • communicatie, regels en eisen betreffende veiligheid en werkafspraken.
Implementation, Operation & Accountability (Do) Binnen KRM vinden doorlopend verbeteringen plaats op het gebied van voorlichting en training. Op deze wijze wordt nagestreefd dat werknemers zich meer bewust worden van hun taken en verantwoordelijkheden. Veranderingen in het proces worden tijdens terugkerende werkoverleggen gecommuniceerd. Daarnaast zijn voor diverse werkzaamheden werkinstructies aanwezig en zijn MSDS-en aanwezig van gevaarlijke stoffen binnen de inrichting. Het ligt in de bedoeling om de medewerkers zo bekend te maken met de inhoud van hun werkzaamheden dat zij de impact op het gebied van arbo, veiligheid en milieu overzien. Vanzelfsprekend moet hier rekening gehouden worden met een groeiende organisatie waarin medewerkers zich steeds bewuster worden van hun acteren.
Performance Measurement & Corrective Action (Check) Om te beoordelen of doelen en doelstellingen worden behaald worden regelmatig interne audits uitgevoerd. De meest recente audit is uitgevoerd op 17 december 2008. Naast de audits is er sprake van continue verbetering. Deze verbeteringen worden doorgevoerd op basis van ervaringen. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt in preventieve verbeteringen ter voorkomen van incidenten of het verkomen van specifieke risico's op het gebied van arbo, veiligheid of milieu of verbeteringen die voortkomen uit (kleine) incidenten en calamiteiten. Wanneer incidenten plaatsvinden wordt, indien dit noodzakelijk wordt geacht, een incidentenonderzoek gestart waarmee men tracht te achterhalen wat de oorzaak van het incident is geweest. Op grond van het onderzoeken kunnen dan eventueel processen en voorzieningen worden aangepast of kunnen werkinstructies worden opgesteld en/of aangepast. Van verbeteringen is pas echt sprake indien de medewerkers ook handelen overeenkomstig de beschreven doelstellingen en doelen. Tijdens de audits worden medewerkers geobserveerd bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. Daarnaast vinden tijdens een audit ook gesprekken plaats met medewerkers. Tijdens deze gesprekken blijkt of medewerkers op basis van Self-Assessment verbeteringen hebben doorgevoerd in hun persoonlijk handelen.
Management System Review (Act) blad 143 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Idealiter is de management review de verbindende schakel tussen het gedocumenteerde managementsysteem en datgene wat de overheid, de klant (en de maatschappij) van een organisatie verlangt. Indien juist gebruikt zullen de behandelde topics in de management review de stuwende motor en kracht zijn om een geleverde prestaties telkenmale te verbeterende. Binnen KRM vindt een keer per jaar een management review plaats met als doel de doeltreffendheid van het huidige managementsysteem te analyseren. De bevindingen worden genoteerd waarna verbeteringen worden beoordeeld, geprioriteerd en geïmplementeerd. Beschrijving, prioritering en planning van implementatie van de verbeterpunten worden uitgewerkt in jaarplannen/verbeterplannen. Mitigerende maatregelen Mitigerende maatregelen moeten worden beschouwd in het kader van de PDCA-cyclus. Het EHS-systeem dient als totaal te worden beoordeeld in een Audit/Management System Review. De op basis van deze milieustudie uit te voeren maatregelen en voorzieningen, welke al niet standaard in het uitvoeringsconcept van de voorgenomen activiteit zijn opgenomen, worden verwoord in een uitvoeringsprogramma dat als bijlage 14 bij dit MER is gevoegd. Dit uitvoeringsprogramma kan onderdeel uitmaken van de voorschiften die de Minister van HI verbindt aan de bedrijfvergunning van KRM.
7.7.3
Sociaal-economische aspecten KRM is gelegen in een omgeving waarin veel activiteiten, met name bedrijfsactiviteiten, worden ontwikkeld. In een omgeving waarin mensen wonen en werken en waar bedrijvigheid toeneemt kan het niet anders dan dat ook het risico op eventuele calamiteiten toeneemt. Uiteraard doen bedrijven er alles aan te voorkomen dat hinder naar de omgeving ontstaat. In Suriname is brandpreventie een van de aspecten waar veel aandacht naar uitgaat. In het verleden is reeds meerdere malen gebleken dat in geval van brand niet altijd op afdoende wijze door de locale brandweer kan worden gereageerd/opgetreden. Een van de oorzaken is hierbij het gebrek aan bluswater. KRM is van mening dat zij een bijdrage kan leveren waar het gaat om de veiligheid van de directe omgeving. In voorkomende gevallen verleent KRM haar medewerking door in geval van calamiteiten personeel en materieel ter beschikking te stellen. Hierbij moet met name gedacht worden aan de onbezoldigde inzet van de waterwater, zodat de instanties over extra bluswater kunnen beschikken op de locatie van een eventuele calamiteit. Indien in de omgeving van de inrichting als gevolg van een calamiteit brand ontstaat dan stelt KRM de voorraad water die aanwezig is in de bassins op het terrein (400 m3) ter beschikking voor blusactiviteiten van de lokale brandweer.
blad 144 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
8
8.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Vergelijking van de voorgenomen activiteit, varianten en alternatieven Algemeen In dit hoofdstuk van het MER worden de voorgenomen activiteit en de verschillende alternatieven met elkaar vergeleken. Daarbij wordt gerefereerd aan de varianten die in hoofdstuk 5 zijn gedefinieerd en waarvan de effecten in hoofdstuk 7 nader zijn uitgewerkt. De volgende drie alternatieven worden onderscheiden: o nulalternatief; o meest milieuvriendelijke alternatief; o voorkeursalternatief. Het nulalternatief beschrijft de situatie indien de voorgenomen activiteit niet door gaat; met andere woorden KRM besluit om de planlocatie aan de Sir Winston Churchillweg te Dijkveld niet verder tot ontwikkeling te brengen waar het gaat om betonmortel- en betonwarenproductie. Gezien de activiteiten in het verleden wordt wel verondersteld dat het perceel in dat geval blijvend voor industriële doeleinden zal worden gebruikt. Op basis van de in hoofdstuk 6 geschetste autonome ontwikkelingen zal er binnen het nulalternatief wel sprake zijn van de op- en overslag van zand en steenslag. Het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) wordt in dit hoofdstuk bepaald aan de hand van de afweging tussen de verschillende varianten. De autonome ontwikkeling wordt in het algemeen gebruikt als referentiekader. Deze wordt kwalitatief beschreven zodat een beeld ontstaat van de effecten van de voorgenomen activiteit (VA) ten opzichte van de referentie. Voor een eenduidige vergelijking is ervoor gekozen de uitgewerkte varianten te wegen ten opzichte van de voorgenomen activiteit (VA). De effecten van de voorgenomen varianten scoren neutraal, aangeduid met "0" indien het effect vergelijkbaar is met de voorgenomen activiteit. Voor het scoren van de varianten gaat daarmee de volgende legenda gelden: +++ ++ + 0 – –– –––
extra positief in vergelijking met VA; positief in vergelijking met VA; enigszins positief in vergelijking met VA; neutraal in vergelijking met VA; enigszins negatief in vergelijking met VA; negatief in vergelijking met VA; extra negatief in vergelijking met VA.
Legenda naar kleur +++
++
+
0
–
––
–––
Afhankelijk van de afweging wordt beoordeeld of er wijzigingen in de voorgenomen activiteit worden doorgevoerd. Op basis hiervan wordt het voorkeursalternatief vastgesteld. Over dit voorkeursalternatief dient het NIMOS uiteindelijk advies uit te brengen in het kader van het verlengen en bedrijfsvergunning c.q. het verlenen daarvan waar het een uitbreiding van de vergunde activiteiten betreft. blad 145 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
8.2 8.2.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Vergelijking op milieuhygiënische kenmerken Effecten op luchtkwaliteit; nulalternatief en autonome ontwikkeling In hoofdstuk 6 van het MER is aangegeven dat er voor de planlocatie in het verleden (1972) vergunning is verleend voor een asfaltinstallatie ter plaatse. Sinds die tijd hebben overslagactiviteiten op de locatie plaatsgevonden. Betreffende vergunning is niet ingetrokken en moet derhalve nog steeds als geldig worden beschouwd. Voor de autonome situatie is daarom aangenomen dat het perceel blijvend zal worden gebruikt voor industriële doeleinden. Er is van de mogelijkheid uitgegaan dat op- en overslag van partijen bulkgrondstoffen plaatsvindt. Ook lijkt asfaltproductie ter plaatse, op basis van de al vergunde situatie, nog mogelijk. Ook industriële activiteiten van geheel andere aard en andersoortige luchtemissies zijn in dit verband niet op voorhand uit te sluiten. Dit omdat er door District Wanica (nog) geen integraal districtsplan is opgesteld waardoor mogelijke niet wenselijke industriële ontwikkelingen op voorhand kunnen worden ingeperkt. De mate waarin de autonome ontwikkelingen op het terrein van KRM invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse is dan ook niet direct duidelijk. Veel zal afhangen van de aard van de industriële ontwikkelingen (bijvoorbeeld asfaltcentrale) en de mate waarin door de betreffende industriële activiteiten (vracht)verkeer wordt gegenereerd. Ook doet de vraag zich voor of en in welke mate dan mitigerende maatregelen getroffen moeten worden. Dit om eventueel milieuhygiënisch nadelige effecten ten aanzien van de luchtkwaliteit te verminderen dan wel te voorkomen. Op grond van deze onzekerheden kan feitelijk geen kwantitatieve uitspraak gedaan worden over de effecten van de autonome ontwikkelingen ten opzichte van de gemodelleerde effecten op de luchtkwaliteit die samenhangen met de voorgenomen activiteit. Wel kan de in het luchtkwaliteitonderzoek aangehaalde referentiesituatie worden aangehaald (zie ook paragraaf 6.4.1, tabel 6.2). Voor deze situatie (dus zonder KRM !) blijkt er al sprake te zijn van een berekende jaargemiddelde concentraties PM10 voor de meest maatgevende beoordelingspunten (punten waar sprake kan zijn van langdurige blootstelling) van 35 - 55 μg/m3 dan wel 58 - 78 μg/m3, afhankelijk van de achtergrondconcentratie die in de beoordeling wordt meegenomen (landelijk Suriname 28 μg/m3 of grootstedelijk Paramaribo 51 μg/m3). De vestiging van bedrijvigheid met grotere nadelige invloed op de luchtkwaliteit kan op voorhand niet worden uitgesloten, zodat er binnen de autonome ontwikkeling in kwalitatief opzicht mogelijk sprake zou kunnen zijn van een verslechtering.
8.2.2
Vergelijking van de varianten op luchtkwaliteit Met name vanwege mogelijke stofverspreiding zijn onder hoofdstuk 5 een aantal varianten gedefinieerd, gericht op het terugdringen c.q. voorkomen daarvan.
blad 146 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Transportbanden voor de overslag van bulkgrondstoffen - Nr. 1 Met het overdekt/overkapt uitvoeren van de transportbanden (variant 1-A) wordt bereikt dat de vrije invloed van wind en de zon op de over de transportbanden getransporteerde toeslagstoffen wordt opgeheven. Dit leidt ertoe dat de emissie van fijn stof als gevolg van deze in eerste instantie emitterende bron in de modelberekeningen komt te vervallen. Uit tabel 4.6 van luchtkwaliteitonderzoek (MER bijlage 10) kan worden opgemaakt dat met deze technische variant een emissiereductie kan worden beredeneerd van circa 14,2 kg fijn stof per jaar. Ten opzichte van de overige modelparameters kan dit worden aangemerkt als een zeer beperkte reductie. Om deze reden wordt, waar het gaat om de luchtaspecten, variant 1-A als enigszins positief beoordeeld ten opzichte van het open uitvoeren van de transportbanden (1-V). Opslag bulkgrondstoffen in bedrijfshal - Nr. 2 Ten aanzien van de opslag van bulkgrondstoffen op het terrein is een aantal technische varianten ontwikkeld. Deze varianten hebben mogelijk een positief milieuhygiënisch rendement waar het de verspreiding van stof betreft. Om de effecten inzichtelijk te maken zijn luchtkwaliteitberekeningen uitgevoerd. Voor een nadere toelichting op deze berekeningen wordt verwezen naar paragraaf 7.1 en bijlage 10 bij dit MER. Uit de berekeningen blijkt dat de PM10-emissie, die is toe te schrijven aan de opslag in open vakken (variant 2-V) circa 1.030 kg bedraagt. Circa 800 kg/jaar hiervan houdt verband met de overslag naar de opslagvakken en circa 320 kg/jaar is toe te schrijven aan erosie die het gevolg is van de invloed van wind op betreffende open opslag (paragraaf 4.4 bijlage 10). Binnen variant 2-A wordt mogelijk stofverspreiding voorkomen door te voorzien in het besproeien van de bulkopslag. Voor bevochtigd materiaal is sprake van lagere emissiefactoren. Tevens is er minder sprake van winderosie. Op basis van deze lagere factoren en verminderde windinvloed kan worden berekend dat er voor deze variant sprake is van een PM10-reductie van bijna 850 kg/jaar, zijnde circa 82 % ten opzichte van het VA. Binnen variant 2-B wordt mogelijke stofverspreiding voorkomen door de opslagvakken te overkappen. Hierdoor wordt de invloed van de wind (winderosie) verminderd en verminderd het opwarmend effect van de zon bij (langdurige) droge perioden. Overigens heeft deze maatregel met name effect op de emissie van grof stof en slechts in beperkte mate op de emissie van fijn stof. Berekeningen wijzen uit dat er voor deze variant sprake is van een emissiereductie van circa 195 kg/jaar, zijnde circa 19 % ten opzichte van het VA. Gezien de modeluitkomsten en het gegeven dat het overkappen van de opslag zeer wenselijk is om overmatige opwarming van de grondstoffen te voorkomen is tevens nagegaan in hoeverre het combineren van beide varianten tot een verdere (berekende) fijn stof reductie leidt (variant 2-B+). Deze berekeningen wijzen uit dat een reductie van circa 865 kg/jaar wordt bereikt. Dit komt dan vrijwel overeen met de (berekende) uitkomsten voor variant 2-A. Om deze reden zijn aan variant 2-A en variant 2-B+ vergelijkbare scores toegekend voor wat betreft luchtkwaliteit.
blad 147 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Terreinverharding - Nr. 3 Binnen het VA zijn de tasvelden voor het uitharden van betonwaren en de hoofdweg verhard uitgevoerd (variant 3-V). Voor het overige is binnen het VA voor de oppervlakken uitgegaan van onverhard oppervlak. Berekend is (tabel 4.4 bijlage 10) dat de emissie aan fijn stof, die samenhangt met het rijden op onverhard en verhard oppervlak binnen variant 3-V circa 13.200 kg per jaar bedraagt, nog te vermeerderen met de emissie PM10 die verband houdt met de invloed van de wind op onverhard terrein (gemiddeld 350 kg/hectare/jaar, totaal circa 700 kg/jaar). Worden die terreinoppervlakken waar (interne) transportbewegingen plaatsvinden verhard (variant 3-A), dan neemt het aantal voertuigkilometers op verhard terrein toe en reduceert het aantal vervoerkilometers op onverhard terrein met dezelfde hoeveelheid naar nul. Binnen deze variant zal tevens sprake zijn van het terugdringen van de invloeden als gevolg van winderosie. Berekend is dat er voor deze variant sprake is van een PM10-reductie van circa 3.700 kg/jaar, zijnde circa 27 % ten opzichte van het VA. Omdat er bij het rijden op verhard oppervlak nog immer sprake kan zijn van enige stofontwikkeling is tevens nagegaan wat de invloed is indien aanvullend wordt zorggedragen voor het nat houden van het wegoppervlak (variant 3-B). Om dit te bereiken is uitgegaan van het inzetten van een sproeiwagen op die momenten dat de inrichting in bedrijf is (tijdens openingstijden) en de weersomstandigheden dat noodzakelijk maken (met name droogweer perioden). Berekend is dat er voor deze variant sprake is van een PM10-reductie circa 13.800 kg/jaar. Dit komt overeen met een reductie van circa 99 % ten opzichte van het VA. Ondanks dat er voor variant 3-B sprake is van de inzet van een extra verbrandingsmotor (sproeiwagen) en daarmee van een geringe toename in stikstofoxiden wordt deze variant als extra positief aangemerkt waar het gaat om de overall reductie in de fijn stof emissie. Schoonspoelen vertrekkend verkeer - Nr. 4 Het reinigen van eigen materieel in de vorm van het afspoelen van de banden is als mogelijk variant onderkend. Het gaat dan om het terugdringen van de verspreiding van mogelijk stuifgevoelige stoffen buiten de inrichting. Hiervoor is nagegaan in hoeverre de aanleg van een waterbak voor vertrekkend vrachtverkeer (variant 4-A) bijdraagt aan het terugdringen van de stofemissie ten opzichte van het VA. Berekend is dat ten opzichte het VA een reductie in PM10 kan worden bereikt van circa 300 kg per jaar.
blad 148 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Samenvattend zijn de effecten c.q. 'scores' ten aanzien van de luchtkwaliteit weergegeven in tabel 8.1. Onderwerp Transportbanden
Code 1-V 1-A
Omschrijving variant Traditioneel uitgevoerd Overdekt/overkapt
Bulkopslag
2-V 2-A 2-B 2-B+
Open opslagvakken Open opslag met besproeiing Opslag in bedrijfsloods met voorzijde open Opslag in bedrijfsloods, incl. besproeiing
Terrein
3-V 3-A 3-B
Geasfalteerde toegangsweg, overige terreinverharding onverhard Verharding op alle verkeersoppervlakken Verharding en inzet van sproeiwagen
4-V 4-A
Geen reinigen banden Reinigen banden vertrekkend verkeer
Spoelen vrachtwagen
Lucht 0 + 0 ++ + ++ 0 ++ +++ 0 +
Tabel 8.1: Vergelijking relevante varianten op luchtkwaliteit/fijn stof.
8.2.3
Effecten op geluid; nulalternatief en autonome ontwikkeling Zoals in paragraaf 8.2.1 al is aangegeven is er met verwijzing naar hoofdstuk 6 van het MER voor de locatie nog sprake van een vergunde situatie (asfaltinstallatie en overslagactiviteiten). Vanwege het karakter van deze vergunning kan voor de autonome situatie worden aangenomen dat het perceel blijvend wordt gebruikt voor industriële doeleinden, waaronder de mogelijkheid tot de op- en overslag van partijen bulkgrondstoffen (en eventueel asfalt). De mate waarin de autonome ontwikkelingen een toename van de geluidniveaus tot gevolg hebben is moeilijk in te schatten. Dit zal zeer sterk afhankelijk zijn van de aard van de bedrijvigheid die in het kader van deze autonome ontwikkeling tot stand komt. Er kan dan ook zowel sprake zijn van een hogere als van een lagere geluidproductie ten opzichte van de gemodelleerde geluidsniveau binnen de voorgenomen activiteit.
8.2.4
Vergelijking van de varianten op geluid Een aantal van de in hoofdstuk 5 gedefinieerde varianten hebben invloed op de voor de inrichting berekende geluidsniveaus. Hierna wordt op deze varianten nader ingegaan. Transportbanden voor de overslag van bulkgrondstoffen - Nr. 1 In het algemeen zijn de aandrijfmotoren voor transportbanden gesitueerd onder de transportbanden. Met het overdekt/overkapt uitvoeren van de transportbanden wordt de geluidemissie van betreffende bron significant verminderd. Omdat betreffende bron echter niet dominant is voor de totale geluiduitstraling van KRM zijn de effecten van deze maatregel op de totale geluiduitstraling van de inrichting, zelfs wanneer deze op de erfgrens wordt beoordeeld, verwaarloosbaar klein. Om deze reden is deze variant bij het uitwerken van de akoestische modelering samengetrokken met variant 2-B, waarbij sprake is van het overkappen van de opslag van bulkgrondstoffen. blad 149 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Concluderend wordt, waar het gaat om de geluidaspecten, variant 1-A enigszins positief beoordeeld ten opzichte van de open uitvoering die onderdeel uitmaakt van de voorgenomen variant (1-V). Opslag bulkgrondstoffen in bedrijfshal - Nr. 2 Aangegeven is dat er varianten mogelijk zijn waar het gaat om de open oplag van bulkgrondstoffen (variant 2-V). Om mogelijke stofverspreiding te voorkomen kan voorzien worden in het besproeien van de bulkopslag (variant 2-A). Het alleen besproeien van de opslag levert in akoestisch opzicht geen significant effect op en wordt dan ook als neutraal beoordeeld ten opzichte van het VA. Worden de oorspronkelijk beoogde open opslagvakken echter uitgevoerd in de vorm van een aan de voorzijde geopende bedrijfshal, c.q. opslagloods (variant 2-B) dan is er sprake van een zekere geluidafschermende werking naar de omgeving toe. Afhankelijk van de specifieke plek op de erfgrens is er sprake van een geluidreductie van 0 tot 3 dB(A). Op de iets verder weg gelegen referentiepunten, waaronder de peuterschool (referentiepunt 1) is nog sprake van geluidreductie van 0 tot 1 dB(A). De reductie van de maximale geluidniveaus beperkt zich tot twee gedefinieerde ontvangerpunten en is derhalve gering. Terreinverharding - Nr. 3 Binnen de voorgenomen variant is voorzien in het beperkt aanbrengen van terreinverhardingen (3-V). Het gaat daarbij met name om de tasvelden voor het uitharden van betonwaren. Daarnaast heeft het asfalteren van de weg binnen de inrichting plaatsgevonden in september 2009, zodat het VA hierop alsnog is aangepast. Overduidelijk is dat het verharden van die terreindelen waar (interne) transportbewegingen plaatsvinden (variant 3-A), gevolgen heeft voor de geluidsniveaus die met werkzaamheden binnen de inrichting samenhangen. Dit houdt verband met de bodemfactor die binnen de akoestische modellering wordt gehanteerd. Door het toepassen van bodemfactor 'verhard' voor alle verkeersoppervlakken neemt de bodemreflectie toe en daarmee de geluidsuitstraling naar de omgeving. Er is derhalve voor variant 3-A sprake van een negatieve score ten opzichte van het VA. Wordt tevens een sproeiwagen ingezet (variant 3-B) dan zal er ten opzichte van het VA eveneens sprake zijn van een negatieve score. In het akoestisch onderzoek (paragraaf 6.2, bijlage 11) zijn de akoestische gevolgen van variant 3-B nader uitgewerkt. Berekend is dat de geluidbelasting naar de omgeving toeneemt met maximaal 3 dB(A). Uit ervaring is bekend dat deze toename voor circa 85 tot 95 % kan worden toegeschreven aan de wijziging in de bodemfactor en slechts voor een zeer beperkt deel (5-10 %) aan het binnen het model meenemen van de sproeiwagen (extra geluidsbron). Om deze reden worden de varianten 3-A en 3-B ten opzichte van elkaar neutraal beoordeeld voor wat betreft de geluideffecten. Akoestische voorzieningen binnen de betonwarenfabriek - Nr. 6 Het verdichtingsproces binnen de betonwarenfabriek gaat gepaard met een aanzienlijke geluidproductie. Zonder het treffen van aanvullende bouwkundige maatregelen (variant 6V) is er, gedurende 20 tot 25 % van de tijd benodigd voor een productiecyclus, lokaal binnen de fabriekshal sprake van een verhoogd geluidsniveau tot 105 dB(A). Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen is dan vereist. Binnen variant 6-A worden aan de blokkenmachine specifieke bouwtechnische geluidwerende voorzieningen getroffen zodanig dat het geluidniveau lokaal wordt teruggebracht tot 85 dB(A). De arbeidsomstandigheden worden hiermee lokaal sterk verbeterd, hetgeen past binnen de context van 'duurzaam ondernemen'. blad 150 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
De varianten 6-V en 6-A zijn beide in het akoestisch onderzoek betrokken. Uit paragraaf 6.3 van het akoestisch onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van een geringe beïnvloeding van de geluidsbelasting naar de omgeving toe; op een beperkt aantal berekeningspunten is sprake van een lichte afname met maximaal 1 dB(A). Dit zou een score van 'enigszins positief' rechtvaardigen. Wordt daarentegen de positieve invloed op de arbeidsomstandigheden meegewogen (zie paragraaf 7.7.1), waarbij het binnenniveau aanzienlijk gereduceerd wordt, dan kan aan het doorvoeren van deze mitigerende maatregel een extra positieve score worden toegekend. Samenvattend zijn de hiervoor verwoorde effecten c.q. 'scores' ten aanzien van geluid weergegeven in tabel 8.2. Onderwerp Transportbanden
Code 1-V 1-A
Omschrijving variant Traditioneel uitgevoerd Overdekt/overkapt
Geluid 0 +
Bulkopslag
2-V 2-A 2-B
Open opslagvakken Open opslag met besproeiing Opslag in bedrijfsloods met voorzijde open
0 0 +
Terrein
3-V
0
3-A 3-B
Geasfalteerde toegangsweg, overige terreinverharding onverhard Verharding op alle verkeersoppervlakken Verharding en inzet van sproeiwagen
6-V 6-A
Gebruik PBM Bouwkundige voorzieningen
Geluid in blokkenfabriek
–– –– 0 +++
Tabel 8.2: Vergelijking relevante varianten op geluidaspecten.
8.2.5
Effecten op bodem; nulalternatief en autonome ontwikkeling Al aangegeven is dat er in de autonome situatie vanuit wordt gegaan dat de inrichting blijvend zal worden aangewend voor industrieel gebruik. Hierbij wordt aannemelijk geacht dat er, mede vanwege de overslagmogelijkheden door de ligging aan de Surinamerivier, in ieder geval sprake zal zijn van de op- en overslag van natuurlijke grondstoffen in de vorm van bijvoorbeeld zand en steenslag. Bij de autonome ontwikkeling bestaat voorts de kans dat er zich ter plaatse bedrijven vestigen met potentiële gevaarsaspecten naar bodem en grondwater, alsmede gebruik van gevaarlijke stoffen die in de bodem kunnen dringen. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling is er met het voorgenomen initiatief sprake van een stabiele situatie voor bodem en grondwater. Voorwaarde is wel dat er binnen de bedrijfsactiviteiten extra zorg wordt besteed aan de wijze waarop rijdend materieel voorzien wordt van dieselbrandstof. Uit de bodemrisicoanalyse, uitgevoerd onder paragraaf 7.3.2, komt naar voren dat er binnen de voorgenomen activiteit voor deze subactiviteit sprake is van een verhoogd bodemrisico (tabel 7.10a). Door het treffen van mitigerende maatregelen in de vorm van het inrichten van een specifiek toegeruste tankplaats, enerzijds voorzien van overvul- en wegrijdbeveiliging en anderzijds met specifieke voorzieningen om hemelwater via een olie-bezinkselafscheider af te voeren, wordt alsnog een verwaarloosbaar bodemrisico verkregen. Bovendien zal KRM de NIMOS-(concept)richtlijnen inzake de opslag na chemicaliën en petroleumproducten zoveel mogelijk in acht nemen. blad 151 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
8.2.6
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Vergelijking van de varianten op bodem De varianten met betrekking tot onderdelen van de inrichting die van invloed zijn op de bodem, beperken zich tot het uitvoeren van de terreinverharding. Daarbij wordt opgemerkt dat uit de uitgevoerde bodemrisicoanalyse blijkt dat de varianten 3-A en 3-B geen lagere eindemissie score geven. Dit houdt verband met het feit dat de betreffende grond- en toeslagstoffen als "niet-bodembedreigend" worden aangemerkt (zie paragraaf 7.3.3). Eventuele calamiteiten met rijdend materieel zijn op voorhand niet "geheel" uit te sluiten. In dat kader wordt aannemelijk geacht dat het volledig verharden van verkeersoppervlakken een beperkt positieve invloed heeft waar het gaat om het voorkomen van bodemen grondwaterverontreiniging op de lange termijn. In geval van een eventuele calamiteit kunnen dan op zeer korte termijn opruimwerkzaamheden in gang worden gezet, gericht op het voorkomen van het intreden van gevaarlijke stoffen in de bodem. Samenvattend zijn de effecten c.q. 'scores' ten aanzien van de bodem weergegeven in tabel 8.3. Onderwerp Terrein
Code 3-V 3-A 3-B
Terrein + tankplaats
3-V+ 3-A+ 3-B+
Omschrijving variant Geasfalteerde toegangsweg, overige terreinverharding onverhard Verharding op alle verkeersoppervlakken Verharding en inzet van sproeiwagen
Bodem 0
3-V, aangevuld met tankplaats, met aandacht voor de afwatering van hemelwater (via OBAS) 3-A, aangevuld met tankplaats, met aandacht voor de afwatering van hemelwater (via OBAS) 3-B, aangevuld met tankplaats, met aandacht voor de afwatering van hemelwater (via OBAS)
+ + + ++ ++
Tabel 8.3: Vergelijking relevante varianten op bodemaspecten.
8.2.7
Effecten op wateraspecten; nulalternatief en autonome ontwikkeling Zoals al eerder is gesteld wordt het aannemelijk geacht dat er in de autonome situatie sprake is van het voortzetten van op- en overslagactiviteiten op de bestaande locatie. Daarnaast wordt verdere industriële ontwikkeling niet uitgesloten. Niet bekend is of dergelijke industriële ontwikkelingen gevolgen hebben voor het watergebruik, dan wel afvalwaterstromen met zich meebrengen die vergaande zuivering ervan noodzakelijk maken. Wel kan worden gesteld dat er binnen de betonproductie branche sprake is van relatief makkelijke (afval)waterstromen, die met behulp van bezinking adequaat kunnen worden behandeld. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling is er met het voorgenomen initiatief sprake van een acceptabele situatie waar het gaat om de afvoer van waterstromen naar oppervlaktewater.
blad 152 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
8.2.8
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Vergelijking van de varianten op water Een aantal van de in hoofdstuk 5 gedefinieerde varianten hebben invloed op de afwatering van waterstromen vanuit de inrichting. Opslag bulkgrondstoffen in bedrijfshal - Nr. 2 Ten aanzien van de opslag van bulkgrondstoffen zijn varianten uitgewerkt. Zo wordt binnen variant 2-A de open opslag besproeid om stofverspreiding te voorkomen. Met het alleen besproeien neemt het waterverbruik binnen de inrichting toe met circa 4.500 m3 ten opzichte van het VA (variant 2-V). De hoeveelheid te lozen water zal niet toenemen aangezien het besproeien nodig is in droge perioden, gedurende welke sprake is van een hogere verdampingsgraad (afvoer via evaporatie). Variant 2-A scoort enigszins negatief door een toename in waterverbruik. Worden de oorspronkelijk beoogde open opslagvakken echter uitgevoerd in de vorm van een aan de voorzijde geopende bedrijfshal, c.q. opslagloods (variant 2-B) dan zal het op het dak neerkomende hemelwater als gevolg van de toename in oppervlak 'bebouwd' minder verontreinigd zijn als gevolg van de bedrijfsactiviteiten. Dit hemelwater kan, voor zover het niet voordien verdampt, zonder aanvullende voorzieningen worden afgevoerd naar de Surinamerivier. Variant 2-B scoort enigszins positief omdat in voorkomende gevallen het te lozen hemelwater minder belast is met zwevende bestanddelen. Het in aanvulling op variant 2-B inpandig besproeien van de grondstoffen in droge perioden (variant 2-B+) heeft geen extra afvalwaterstroom tot gevolg als gevolg van verdamping. Is er geen sprake van volledige verdamping dan worden de grondstoffen natter in het proces ingevoerd en zal dit tot gevolg hebben dat minder water in het proces behoeft te worden ingevoerd om een zelfde productvochtigheid te verkrijgen. Variant 2-B+ scoort neutraal aangezien er enerzijds sprake is van een toename in waterverbruik ('-') en anderzijds van minder belast hemelwater ('+'). Terreinverharding - Nr. 3 Bij het doorvoeren van een van de varianten ten aanzien van terreinverharding (3-A/3-B) is er ten opzichte van het VA sprake van een toename van het verhard oppervlak. Dit heeft tot gevolg dat de hoeveelheid vanuit de inrichting af te voeren hemelwater vrijwel verdubbeld en daarmee significant toeneemt. Bij regenval is met name de eerste afvoer verontreinigd met onopgeloste bestanddelen. De te treffen bezinkvoorzieningen zullen dan ook met name hierop gedimensioneerd dienen te worden. Bovendien betekent dit dat deze voorzieningen periodiek op hun werking gecontroleerd en zo nodig gereinigd moeten worden. Dit laatste leidt mogelijk tot een verhoogde stroom af te voeren slib. Overigens kan een belangrijk deel van de verharde terreinoppervlakken direct afwateren op de rivier. De kwaliteit daarvan maakt dat er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Door de aard van de binnen de inrichting aanwezige materialen wordt een toename in af te voeren hemelwater als neutraal beoordeeld ten opzichte van het VA. Voor variant 3-B, waarin tevens gedurende droge perioden een sproeiwagen wordt ingezet, kan sprake zijn van een toename van primair waterverbruik. Overigens zal voor het sproeien bij voorkeur gebruik gemaakt moeten worden van teruggewonnen water vanuit de recyclinginstallatie. Door de toename in waterverbruik in perioden van schaarste wordt aan deze variant een enigszins negatieve score toegekend. blad 153 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Spoelen vertrekkende vrachtwagens - Nr. 4 In variatie op het VA, waarbij de banden van het vrachtverkeer niet aanvullend worden gereinigd (variant 4-V), is een technische variant uitgewerkt waarbij er van uit wordt gegaan dat het eigen materieel in geval van vertrek uit de inrichting eerst een bandenspoelplaats passeert (variant 4-A). Doel daarvan is om de wagens met minder aanhangend vuil de weg op te sturen. Indien er voldoende teruggewonnen bedrijfafvalwater voorhanden is, afkomstig is uit de bezinkbassins van de recyclinginstallatie, dan zal het primaire waterverbruik binnen de inrichting niet toenemen. In bedrijfssituaties waarin dit niet het geval is dan zal deze voorziening leiden tot een toename van in te zetten grond- of leidingwater. Berekend is dat het extra waterverbruik ongeveer 420 m3 per jaar zal zijn (score: enigszins negatief). Het wassen van vrachtwagens bij het verlaten van de inrichting heeft voorts een negatief effect op de vuillast van het afvalwater (zie hierna onder afval). Spoelwater truckmixers - Nr. 5 Onder paragraaf 5.3 is al aangegeven dat planaanpassingen ertoe geleid hebben dat binnen de inrichting een recyclinginstallatie wordt geplaatst gericht op terugwinning van de grondstoffen zand en steenslag. Via een trommelzeef vindt een eerste zeving plaats op korrelgrootte, waarbij herbruikbare grondstoffen worden teruggewonnen. Het resterende water met de kleinere deeltjes wordt behandeld in verschillende na elkaar gesitueerde bezinkstappen. Vanuit restbetonmortel kan op deze wijze circa tweederde van de oorspronkelijke input worden teruggewonnen. Daarnaast kan het na bezinking resterende water voor bedrijfsprocessen binnen de inrichting worden ingezet. Hierdoor wordt bespaard op primair waterverbruik. Aan de variant 5-A wordt dan ook een positieve score toegekend. Samenvattend zijn de effecten c.q. 'scores' ten aanzien van de wateraspecten weergegeven in tabel 8.4. Onderwerp Bulkopslag
Terrein
Code 2-V 2-A 2-B 2-B+ 3-V
Omschrijving variant Open opslagvakken Open opslag met besproeiing Opslag in bedrijfsloods met voorzijde open Opslag in bedrijfsloods, incl. besproeiing
Water 0
– + 0
3-A 3-B
Geasfalteerde toegangsweg, overige terreinverharding onverhard Verharding op alle verkeersoppervlakken Verharding en inzet van sproeiwagen
0
–
Spoelen vrachtwagen
4-V 4-A
Geen reinigen banden Reinigen banden vertrekkend verkeer
–
Spoelwater truckmixers
5-V 5-A
Standaard bezinking Verdere bezinking en hergebruik
0
0
0 ++
Tabel 8.4: Vergelijking relevante varianten op wateraspecten.
blad 154 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
8.2.9
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Overige effecten van invloed op de varianten In dit MER ligt de nadruk met name op het milieuaspecten lucht (stof). Daarnaast zijn de milieueffecten geluid en water en bodem in de afweging betrokken. Voor de algemene bedrijfsvoering zijn andere milieueffecten wel van belang, maar van minder doorslaggevende betekenis. Toch kan aan een aantal technische varianten een 'extra' score worden toegekend, waar het gaat om met name het ontstaan van afvalstoffen, dan wel het voorkomen daarvan. Zo wordt met het installeren van een recyclinginstallatie bereikt dat grond- en toeslagstoffen vergaand uit restmortel kunnen worden teruggewonnen. Hierdoor kan op het gebruik van primaire grondstoffen worden bespaard. Bezien vanuit maatschappelijk oogpunt kan dit als positie worden aangemerkt (duurzaam ondernemen). Dat ook KRM hiervan overtuigd is mag blijken uit de planaanpassing die is doorgevoerd en waarvan in paragraaf 5.3 melding is gemaakt. Variant 4-A voorziet in het reinigen van de banden van de eigen vrachtwagens, voorafgaand aan vertrek vanuit de inrichting. Doordat de truckmixers op een dag diverse ritten maken is er bij het spoelen van de banden deels sprake van het afspoelen van verontreinigingen die van buiten de inrichting naar binnen komen. Hierdoor is sprake van een toename in vuillast, zodat de bak regelmatig van slib ontdaan moet worden. Dit betekent een extra afvalstroom die vanuit de inrichting moet worden afgevoerd om elders te worden gestort. Om deze reden wordt aan deze variant een extra 'minnetje' toegekend.
8.2.10
Kostenaspecten van de varianten De kostenaspecten spelen in de afweging om te komen tot een voorkeursalternatief vanzelfsprekend een belangrijke een rol. De aan een variant verbonden investeringen en operationele kosten moeten in verhouding staan tot het te behalen milieurendement. Indien dit niet het geval is dan moeten de aan een variant verbonden kosten volledig inpasbaar zijn binnen ontwikkelingskosten van de locatie of in het kader van 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' als (meer)kosten door KRM aanvaard worden. Dit laatste kan bijvoorbeeld betrokken worden op variant 6-A, het toepassen van bouwkundige voorzieningen aan de blokkenmachine. Uit de prijsaanbieding van de leverancier blijkt dat met deze variant een extra investering van circa. € 122.000,00 met zich mee brengt. In tabel 8.5 van deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de verschillen die er tussen de varianten zijn wat betreft de kosten in het voorgenomen initiatief. Daarbij wordt volstaan met een indicatieve vergelijking op basis van scores. Daarbij zijn de ruwe investeringskosten en operationele kosten in ogenschouw genomen (zie ook bijlage 14). Een nauwkeurige berekening, waarbij rekening wordt gehouden met terugverdientijden, wordt in het kader van dit MER niet noodzakelijk geacht. Gezien het indicatieve karakter van de kostenvergelijking zijn de scores 'extra positief' en 'extra negatief' ten aanzien van de kosten niet gehanteerd.
blad 155 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Het zal duidelijk zijn dat een aantal varianten ten opzichte van het voorgenomen alternatief alleen al 'scoren' omdat er extra investeringskosten mee gemoeid zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de varianten 1-A, 2-B, 3-A/B, 4-A en 6-A. Daarnaast hebben een aantal varianten terugkomende werkzaamheden tot gevolg, zoals het inzetten van een sproeiwagen (3-B) en het telkens opnieuw moeten leeghalen en schoonmaken van een bandenspoelplaats. Verwacht wordt dat met deze laatste variant (4-A) aanzienlijke operationele kosten gemoeid zijn. Onderwerp Transportbanden
Bulkopslag
Code 1-V 1-A
Omschrijving variant Traditioneel uitgevoerd Overdekt/overkapt
Kosten 0
––
2-V 2-A 2-B
Open opslagvakken Open opslag met besproeiing Opslag in bedrijfsloods met voorzijde open
3-V 3-A 3-B
Geasfalteerde toegangsweg, overige terreinverharding onverhard Verharding op alle verkeersoppervlakken Verharding en inzet van sproeiwagen
–– ––
Spoelen vrachtwagen
4-V 4-A
Geen reinigen banden Reinigen banden vertrekkend verkeer
––
Spoelwater truckmixers
5-V 5-A
Standaard bezinking Verdere bezinking en hergebruik
0 (+)
Geluid in blokkenfabriek
6-V 6-A
Gebruik PBM Bouwkundige voorzieningen
––
Terrein
0
– –– 0
0
0
Tabel 8.5: Vergelijking varianten op kosten (indicatief).
8.2.11
Samenvattende vergelijking van de varianten op milieuaspecten In het MER zijn de volgende typen varianten aan bod gekomen: •
varianten transportband: traditioneel uitgevoerd, dan wel overdekt/overkapt;
•
varianten opslagvakken: het al dan niet besproeien van de bulkopslag en het al dan niet overkappen in de vorm van een open bedrijfshal;
•
varianten terreinverharding: de mate waarin voorzien wordt in terreinverharding, zo nodig aangevuld met de inzet van een sproeiwagen;
•
varianten bandenspoelen: wel of geen bandenspoelplaats voor eigen vertrekkend materieel;
•
het laten bezinken van waterstromen c.q. het hergebruik van water afkomstig van de truckmixers;
•
variant akoestische voorzieningen aan blokkenfabriek.
Voor al deze varianten is een vergelijking gemaakt op een viertal aspecten: luchtkwaliteit (stofverspreiding), geluid, water en bodem(bescherming). Van deze vier aspecten worden de effecten op de luchtkwaliteit het zwaarst gewogen. Daarnaast weegt voor aantal blad 156 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Traditioneel uitgevoerd Overdekt/overkapt
0 +
0 +
Bulkopslag
2-V 2-A
Open opslagvakken Open opslag met besproeiing Opslag in bedrijfsloods met voorzijde open Opslag in loods, met besproeiing
0 ++
0 0
0
0
–
–
0 +
+
+
+
––
++
++
+
0
––
+++
Geasfalteerde toegangsweg, overige terreinverharding onverhard Verharding op alle verkeersoppervlakken Verharding en inzet van sproeiwagen
0
0
+
0
0
+
++
––
++
0
––
++
+++
––
++
–
––
+++
2-B 2-B+
Terrein + tankplaats
3-V+
3-A+ 3-B+
Spoelen vrachtwagen
4-V 4-A
Geen reinigen banden Reinigen banden vertrekkend verkeer
Spoelwater truckmixers
5-V 5-A
Standaard bezinking Verdere bezinking en hergebruik
Geluid in blokkenfabriek
6-V 6-A
Gebruik PBM Bouwkundige voorzieningen
*) **)
0 +
0
––
0
Samenvattend
1-V 1-A
Afval
Geluid
Transportbanden
Omschrijving variant
Water
Code
Bodem
Onderwerp
Lucht *)
Kosten **)
varianten afval mee in de overwegingen en zijn voorts de indicatieve kosten van belang in de totale afweging en zijn de varianten daarop getoetst. Alle scores van de varianten op de diverse aspecten zijn samengebracht in tabel 8.6. In de laatste kolom is een 'samenvattende score' opgenomen, waarbij de score ten aanzien van kosten in mindere mate heeft meegewogen.
0 +
0
0
–
–
––
–
0 ++
+
0 (+)
0 +++
0
0 +++
0 +++
––
Scores ten aanzien van luchtkwaliteit wegen zwaarder ten opzichte van de andere milieuaspecten. Scores ten aanzien van kosten wegen minder zwaar in de overall afweging.
Tabel 8.6: Samenvattende vergelijking varianten (weging t.o.v. VA).
blad 157 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
8.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Meest milieuvriendelijke alternatief Op grond van de vergelijking van de varianten kan een overall meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) worden geformuleerd. De volgende varianten maken onderdeel uit van dit MMA. 1-A Overdekte/overkapte transportbanden Het overdekken/overkappen van de transportbanden heeft positieve milieueffecten op zowel het beperken van mogelijke stofvorming vanaf deze bron, als de geluiduitstraling die de motoren van de transportbanden teweeg brengen. Het effect in maatschappelijk opzicht is echter beperkt, aangezien betreffende transportbanden volledig op het achterterrein van KRM zijn gesitueerd. Hierdoor heeft het doorvoeren van deze maatregel geen directe invloed op het terugdringen van de milieubelasting bij de direct omwonenden. 2-B+ Bulkopslag in open bedrijfsloods, aangevuld met het besproeien Op basis van de milieuhygiënische voordelen waar het gaat om het beperken van stofhinder en het terugdringen van de geluidniveaus is deze variant opgenomen binnen het MMA. Voorwaarde is wel dat in droge perioden ook binnen de opgeslagen bulkstoffen regelmatig worden bevochtigd, zodat daarmee de verspreiding van fijn stof wordt geminimaliseerd. 3-B+ Verharden van verkeersoppervlakken en het periodiek besproeien ervan, waarbij tevens de tankplaats vloeistofdicht wordt uitgevoerd Uit het luchtkwaliteitonderzoek is nadrukkelijk naar voren gekomen dat variant 3-B een vergaande reductie in de emissie van fijn stof teweegbrengt ten opzichte van de voorgenomen activiteit. Vanwege deze reductie (99 %) kan het doorvoeren van het aanbrengen van een verharding op terreindelen waar verkeersbewegingen plaatsvinden als een noodzakelijke voorwaarden worden gezien om de bedrijfsvoering van KRM milieuhygiënisch aanvaardbaar te maken. Daarnaast is het van belang dat de tankplaats, die binnen de inrichting wordt aangelegd, wordt voorzien van een vloeistofdichte verharding. Dit om eventuele bodemverontreiniging als gevolg van activiteiten op de tankplaats te voorkomen. 4-V Geen aanleg bandenspoelplaats Ten aanzien van variant 4-A wordt opgemerkt dat deze niet is betrokken in het MMA. Het positieve milieueffect ten opzichte van het VA beperkt zich ten aanzien van lucht tot circa 300 kg reductie in PM10-emissie. Een belangrijk deel van deze milieuwinst vervalt indien variant 3-B+ wordt doorgevoerd en het rijdend materieel op voorhand al veel schoner is omdat: • niet langer sprake is onverharde terreinoppervlakken waar verkeersbewegingen op plaatsvinden; en • besproeien van verharde oppervlakken waardoor een deel van het wegvuil al met het spoelwater wordt afgevoerd. Nu variant 3-B+ onderdeel uitmaakt van het MMA en daarmee de beoogde milieuwinst van deze maatregel vergaand wordt gereduceerd geven de aspecten toename waterverbruik en vergroting van de slibstroom de doorslag. De aanleg van een bandenspoelplaats maakt dan ook geen onderdeel uit van het MMA. blad 158 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
5-A Bezinking en hergebruik spoelwater truckmixers Deze technische variant leek op voorhand al zodanig positief, dat KRM al tot de aanschaf van een recyclinginstallatie heeft besloten. De positieve milieueffecten zijn met name gelegen in het terugdringen van het waterverbruik, het beperken van de inzet van primaire grondstoffen en het tegelijkertijd terugdringen van een afvalstroom. 6-A Akoestische voorziening in blokkenfabriek Het doorvoeren van deze technische variant heeft met name gevolgen voor het terugdringen van de binnengeluid in de betonwarenfabriek. Het effect op de externe geluidniveaus, c.q. de geluidsbelasting op ontvangerpunten in de omgeving is nihil.
8.4
Voorkeursalternatief Het voorkeursalternatief komt voort uit de afweging van de varianten op milieuaspecten en kosten. Daarbij kan het voorkomen dat een bedrijf, vanwege de investeringskosten en operationele kosten die met een bepaalde variant kunnen samenhangen, moet afzien van het doorvoeren van betreffende variant. Binnen dit denkraam is het derhalve denkbaar en aanvaardbaar dat een bedrijf bij het maken van de uiteindelijke keuzes tussen de varianten, gemotiveerd afwijkt van een of meerdere varianten die onderdeel uitmaken van het MMA. Het voorkeursalternatief vormt de basis voor de aan een bedrijf te vergunnen milieusituatie.
Uit overleg met KRM is gebleken dat er geen noodzaak is om binnen het Voorkeursalternatief af te wijken van het MMA. KRM zal dan ook de technische varianten die deel uitmaken van het MMA (zie paragraaf 8.3), eventueel gefaseerd, doorvoeren binnen de bedrijfsvoering in de vestiging aan de Sir Winston Churchillweg te Dijkveld, district Wanica.
8.5
Vergelijking van alternatieven In dit hoofdstuk zijn de effecten van de voorgenomen activiteit vergeleken met het nulalternatief c.q. de autonome ontwikkeling. Vervolgens zijn voor de milieuaspecten relevante varianten gewogen ten opzichte van het voornemen. Op basis hiervan zijn het meest milieuvriendelijke alternatief en het voorkeursalternatief afgeleid. De uitkomsten uit de milieustudie hebben er voor dit MER toe geleid dat het Voorkeursalternatief, hetgeen KRM gaat doorvoeren, en het MMA niet van elkaar afwijken. De onderscheiden alternatieven zijn voor de verschillende milieucompartimenten met elkaar vergeleken op basis van elders in het MER aangedragen informatie. De uitkomsten van deze vergelijking zijn opgenomen in tabel 8.6, waarbij de effecten zijn gewogen ten opzichte van de voorgenomen activiteit (VA). De effecten van de voorgenomen varianten scoren neutraal, aangeduid met een "0", zodat voor het scoren van de alternatieven de volgende legenda gaat gelden: ++ positief in vergelijking met VA; + enigszins positief in vergelijking met het VA; 0 neutraal in vergelijking met VA; – enigszins negatief in vergelijking met het VA; –– negatief in vergelijking met VA;
blad 159 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Ten aanzien van het nulalternatief wordt opgemerkt dat de toekomstige ontwikkelingen op de beschouwde locatie niet op voorhand vastliggen. Enerzijds is er voor de locatie sprake van een geldige vergunning op basis waarvan het aannemelijk wordt geacht dat het perceel blijvend zal worden gebruikt voor industriële doeleinden, waaronder de mogelijkheid tot de op- en overslag van partijen bulkgrondstoffen. Anderzijds laat het zich aanzien dat bij het uitwerken van het integrale districtsplan voor Wanica aan dit deel van Dijkveld een bedrijfsmatige c.q. industriële bestemming zal worden toegekend.
Gedefinieerde alternatief Voorgenomen activiteit (VA) Nulalternatief Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA)A Voorkeursalternatief
Lucht
Geluid
Bodem
Water
0
0
0
0 (–)
?
0
++
+
+
+
++
+
+
+
0
Tabel 8.6: Samenvattende vergelijking alternatieven (weging t.o.v. VA).
Luchtaspecten Uit de vergelijking in het kader van de luchtkwaliteit is gebleken dat er een aantal technische varianten zijn die nadrukkelijk tot een verbetering leiden ten opzichte van de eerdere voornemens van KRM. Zeker indien deze varianten (1-A, 2-B+ en 3-B) gezamenlijk worden beschouwd kan een vergaande reductie worden bereikt waar het gaat om de emissie van fijn stof vanuit de inrichting. Dit blijkt nadrukkelijk uit figuur 7.1 in het MER. Het MMA en daarmee het Voorkeursalternatief scoren nadrukkelijk positief ten opzichte van het VA. Binnen het nulalternatief zijn de ontwikkelingen op voorhand niet eenduidig, zodat dit alternatief als neutraal is beoordeeld ten opzichte van het VA. Wordt ter plaats alsnog invulling gegeven aan vergunde rechten door een asfaltcentrale te realiseren dan is er sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Geluid Voor wat betreft de geluidsinvloed in de omgeving van het KRM-terrein ontlopen de voorgenomen activiteit en de afweging in varianten elkaar vrijwel niet. Op een aantal externe beoordelingspunten is er sprake van een marginale verbetering ten opzichte van het VA. Voor wat betreft de geluidniveaus in de productiehal van de betonwarenfabriek levert variant 6-A, waarbij een inpandige akoestische voorziening rondom de blokkenmachine wordt gerealiseerd, wel een aanzienlijke verbetering op. Met name vanwege de verbetering van de arbeidsomstandigheden binnen de inrichting worden het MMA en daarmee het Voorkeursalternatief als enigszins positief beoordeeld in vergelijking met de eerdere voornemens. De mate waarin de autonome ontwikkelingen een toename van de geluidniveaus tot gevolg hebben is niet in te schatten. Dit zal zeer sterk afhankelijk zijn van de aard van de bedrijvigheid die in het kader van deze autonome ontwikkeling tot stand komt. Er kan dan ook zowel sprake zijn van een hogere als van een lagere geluidproductie ten opzichte van het gemodelleerde geluidsniveau binnen de voorgenomen activiteit. Om deze reden kan voor het nulalternatief op dit vlak geen uitspraak worden gedaan.
blad 160 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Bodem Binnen de voornemens zijn een aantal bodembedreigende activiteiten te onderkennen. Deze hangen niet samen met de aard van de binnen de inrichting gehanteerde grond- en toeslagstoffen, maar meer met een aantal subactiviteiten zoals het gebruik van de opslag van brandstoffen en het aftanken van rijdend materieel. Bij het uitwerken van de voorgenomen activiteit is gebleken dat als er standaard een aantal technische en organisatorische maatregelen getroffen gaat worden. Hierdoor wordt bereikt dat deze (sub)activiteiten niet gepaard gaan met extra risico's voor de bodem, c.q. de kans op verontreiniging van bodem en/of grondwater. Wel is vastgesteld dat de aanleg van de tankplaats, bij alle te onderkennen varianten, extra aandacht behoeft. Binnen het MMA en het Voorkeursalternatief is vastgelegd dat de tankplaats vloeistofdicht wordt uitgevoerd, waardoor deze alternatieven toch positief scoren ten opzichte van het VA. Bij de autonome ontwikkeling bestaat voorts de kans dat er zich ter plaatse bedrijven vestigen met potentiële gevaarsaspecten naar bodem en grondwater, alsmede gebruik van gevaarlijke stoffen die in de bodem kunnen dringen. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling is er met het voorgenomen initiatief sprake van een stabiele situatie voor bodem en grondwater (neutrale beoordeling). Water Al gesteld is het aannemelijk wordt geacht dat er in de autonome situatie sprake is van het voortzetten van op- en overslagactiviteiten op de bestaande locatie. Daarnaast wordt verdere industriële ontwikkeling niet uitgesloten. Niet bekend is of dergelijke industriële ontwikkelingen gevolgen hebben voor het watergebruik, dan wel afvalwaterstromen met zich meebrengen die vergaande zuivering ervan noodzakelijk maken. Om deze reden kan voor het nulalternatief geen uitspraak op dit vlak worden gedaan. Voor de belangrijkste waterstromen die vrijkomen bij de bedrijfsactiviteiten kunnen adequate maatregelen worden getroffen om verontreiniging van oppervlaktewater te voorkomen. In aanvulling van het oorspronkelijk voornemen is besloten te investeringen in een recyclinginstallatie, welke is opgenomen binnen het MMA en het Voorkeursalternatief. Beide scoren daarmee positief ten opzichte van het VA.
blad 161 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
9 9.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Procedurele aspecten en planning Vervolg milieueffectprocedure Opgemerkt is al dat dit MER is opgesteld ten behoeve van de besluitvorming door het bevoegd gezag over de voorwaarden waaronder de gevraagde bedrijfsvergunning en de uitbreiding daarvan kan worden verlengd c.q. verleend. Dit MER is uitgewerkt op basis van de beschikbare technische informatie en uitgevoerd onderzoek. Voor de opzet is daarbij aangesloten bij het Technisch Studieplan [Lit.: 1.2] en de goedkeuring die het NIMOS aan de voorgestelde werkwijze heeft gegeven [Lit.: 1.3]. Met het afronden van dit MER start het vervolg van de milieueffectprocedure. Tijdens deze vervolgprocedure zal het ingediende Milieu Effecten Rapport door of namens het NIMOS worden beoordeeld. Deze vervolgprocedure bestaat uit een aantal gedefinieerde stappen, namelijk: Beoordeling aanvaardbaarheid Het NIMOS gaat na of alle elementen, zoals deze vooraf zijn gedefinieerd in voldoende mate in het MER en de daarbij behorende bijlagen aan de orde zijn gekomen. Daartoe volgt het NIMOS de processtappen zoals vastgelegd in Annex 8 van de EA-Guidelines [Lit.: 1.4]. Naast een aantal administratieve handelingen, zoals het verzenden van een ontvangstbevestiging, wordt de inhoud van het MER aan de hand van een aantal checklisten beoordeeld (Annex 9 EA-Guidelines). Wordt het MER aanvaardbaar geacht dan ontvangt de initiatiefnemer hier een schriftelijke bevestiging van. Adviesronde overheidsinstanties en NGO's Wordt het MER door het NIMOS aanvaardbaar geacht dan start een overheidsadviesronde. Daartoe wordt eerst vastgesteld welke overheidsinstanties en NGO's in aanmerking komen voor toezending van (de samenvatting van) het MER. De feitelijke toezending wordt verzorgd door de initiatiefnemer. De geselecteerde instanties worden verzocht een schriftelijk advies ('Opinion memo') op te stellen en daarover aan het NIMOS te rapporteren. Het NIMOS streeft daarbij naar het verkrijgen van een reactie van alle aangeschreven instanties. In het kader van dit MER zal het NIMOS de volgende instanties verzoeken advies uit te brengen over het voornemen van de initiatiefnemer: • de District Commissaris van Wanica • de Minister van Handel en Industrie (HI) • de Minister van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu (ATM) • Openbare Werken • Maritieme Autoriteit Suriname
blad 162 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Het NIMOS stelt op basis van de ingekomen reacties een gezamenlijk concept MER-advies op. In geval van conflicterende adviezen gaat het NIMOS na of toch tot een gezamenlijk standpunt kan worden gekomen. Afhankelijk van de complexiteit van het project is met de overheidsadviesronde een periode van twee tot drie maanden gemoeid. Publieke consultatie Naast de beoordeling op aanvaardbaar start de procedure ten aanzien van publieke consultatie. Door of namens de initiatiefnemer wordt het MER bekend gemaakt. Dit gebeurt door publicatie in meerdere nationale kranten (De Ware Tijd, Dagblad Suriname en De West). Voorts kunnen een aankondiging op radio en/of TV en bekendmaking via de website van KRM worden overwogen. Aangegeven wordt wanneer en waar het MER ter inzage ligt. Geïnteresseerden worden daarmee in de gelegenheid gesteld om gedurende de in de bekendmaking genoemde termijn schriftelijk hun mening op het MER te leveren. Bovendien kunnen belangstellenden verzoeken om toezending van de samenvatting van het MER en vragen om nadere bijzonderheden. Tevens kan binnen een m.e.r.-procedure worden overwogen of het wenselijk c.q. noodzakelijk wordt geacht om het MER tijdens publieke bijeenkomsten toe te lichten en de aldaar aanwezigen in de gelegenheid te stellen om mondeling commentaar op het MER in te dienen. Wordt besloten tot publieke bijeenkomsten, dan dienen deze minimaal 20 dagen voorafgaand aan de afloop van de inspraaktermijn plaats te vinden. In het kader van dit MER staat overigens al vast dat door KRM een of meerdere voorlichtingsbijeenkomsten zullen worden georganiseerd. Een van deze voorlichtingsbijeenkomsten zal in ieder geval plaatsvinden in de directe nabijheid van de locatie te Dijkveld (District Wanica), zodat direct omwonenden en naaste buren, waaronder de bedrijven binnen een straal van circa 1 kilometer, in de gelegenheid zijn om van de plannen van KRM kennis te nemen. Van de voorlichtingsbijeenkomsten wordt een verslag opgesteld dat in het kader van de MER-procedure aan het NIMOS-dossier wordt toegevoegd. Aanvullingen op het MER Blijkt uit de adviesronde onder overheidsinstanties dan wel de publieke consultatie dat het MER tekortkomingen bevat of aanvullende vragen oproept, dan wordt de initiatiefnemer zo nodig door het NIMOS in de gelegenheid gesteld het MER in te trekken en een revisie daarop uit te brengen, dan wel een aanvulling c.q. addendum op het MER in te dienen. Verslagen van de voorlichtingsbijeenkomsten kunnen hierbij als bijlagen worden bijgevoegd. NIMOS advies Op basis van de aanvaardbaarheidstoets en de consultatie brengt het NIMOS haar eindadvies uit aan de vergunningverlener, in casu het Ministerie van Handel en Industrie (HI). Dit advies kan de volgende strekking hebben: • een negatief advies, waarbij de milieueffecten van een initiatief zodanig negatief zijn dat deze niet in voldoende mate kunnen worden teruggedrongen door het nemen van mitigerende maatregelen;
blad 163 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
•
een advies met additionele voorwaarden; waarbij de milieueffecten van het initiatief zodanig zijn dat mitigerende maatregelen beoogd zijn, maar dat aanvullende voorwaarden gesteld worden om er voor zorg te dragen dat deze maatregelen ook worden toegepast; • een advies zonder additionele voorwaarden, waarbij de milieueffecten van het initiatief zodanig zijn en mitigerende maatregelen geborgd zijn dat geen aanvullende voorwaarden vereist zijn. De periode vanaf het indienen van het MER tot aan het afgeven van het advies door NIMOS bedraagt in het algemeen vier maanden maar kan, in geval van complexe projecten, meer tijd in beslag nemen. Voor minder complexe projecten kan wellicht met een kortere doorlooptijd worden volstaan (2 à 3 maanden). In figuur 9.1 is de M.e.r.-procedure, vanaf het moment van indienen nog eens schematisch weergegeven.
M.e.r.-procedure Termijnen
IN
NIMOS
Publiek
Instanties
Opstellen MER Indienen MER Beoordelen aanvaardbaarheid MER Bekendmaking MER en verzenden samenvat. ca. 120 dgn
Inspraak
Advies
(schriftelijk/ mondeling) Publieke bijeenkomst(en)
30 - 90 dagen
75 - 90 dagen
Toetsingsadvies: ca. 30 dagen na inspraak en advies
Besluitvorming HI inzake bedrijfsvergunning
Figuur 9.1: M.e.r.-procedure vanaf het gereedkomen van het MER.
blad 164 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
9.2
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Tijdschema Voor het vervolg van de m.e.r.-procedure gaat de initiatiefnemer Kuldipsingh Readymix N.V. vooralsnog uit van het volgende tijdschema:
1
Afronden MER en uitwerken Samenvatting door Oranjewoud
November 2009
2
Indienen van het MER (het MER wordt officieel door KRM aan het NIMOS toegezonden)
December 2009 (week 49)
3
Beoordeling aanvaardbaarheid MER door het NIMOS
December 2009 / Januari 2010
4
Consulatie a
Toezending Samenvatting MER aan overheidsinstanties en NGO's (toezending door/namens initiatiefnemer)
Eind december 2009 / begin Januari 2010
b
Adviesperiode overheidsinstanties en NGO's (uitgangspunt: advies periode van 60 dagen)
Januari en februari 2010
5
6
Inspraak a
Bekendmaking in landelijk dagbladen (uitgangspunt: inspraakperiode van 45 dagen)
Begin januari 2010
b
Voorlichtingsbijeenkomsten
Januari 2010
Toetsingsadvies NIMOS
Februari / maart 2010
Nadat het NIMOS haar eindadvies heeft uitgebracht kan de Minister van Handel en Industrie haar besluitvorming inzake het verlengen en het uitbreiden van de bedrijfsvergunning afronden.
blad 165 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
10 10.1
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Conclusies en aanbevelingen Context onderzoek Kuldipsingh Readymix B.V. (KRM) is begonnen met de ontwikkeling van een nieuwe locatie aan de Sir Winston Churchillweg te Dijkveld in het District Wanica. Ten behoeve van deze ontwikkeling is in eerste instantie in mei 2006 een bedrijfsvergunning aangevraagd bij het Ministerie van Handel en Industrie. In verband met het aflopen van deze vergunning heeft KRM in mei 2009 verzocht betreffende vergunning te verlengen. Daarnaast is uitbreiding van de vergunning gewenst in verband met een toename in de beoogde bedrijfsactiviteiten op de Dijkveld-locatie van KRM. Bij het behandelen van het verzoek om verlenging uit mei 2009 is vastgesteld dat er door derden bezwaren zijn geuit. Vanwege deze bezwaren heeft de Minister van Handel en Industrie besloten zich, voorafgaand aan het nemen van haar besluit, te laten adviseren door het Nationaal Instituut voor Milieu en Ontwikkeling in Suriname (NIMOS). Om tot de gewenste vergunningverlening te komen heeft KRM ingestemd met het uitvoeren van een onafhankelijke milieustudie. Aan Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. is vervolgens verzocht om ten behoeve van het uit te brengen advies een onafhankelijke milieustudie uit te voeren in de vorm van een milieueffectrapportage. De resultaten van deze studie zijn neergelegd in dit Milieu Effectrapport.
10.2
Conclusies Binnen de uitgevoerde studie zijn de milieueffecten in kaart gebracht, die samenhangen met de oorspronkelijke voornemens van het bedrijf. Deze zijn verwoord als de milieueffecten die voorkomen uit de zogenaamde 'Voorgenomen Activiteit' (het VA). Daarnaast zijn technische varianten uitgewerkt die mogelijk een positief effect hebben op een of meerdere van de te onderscheiden milieuaspecten. Aan de hand van het voor de studie uitgewerkte Technisch Studieplan, dat met het NIMOS is afgestemd, is vastgelegd dat: • de focus van de studie vooral is gelegen op het voorkomen van mogelijke stofhinder als gevolg van de bedrijfsvoering; en dat • daarnaast wordt ingezoomd op het voorkomen van geluidsoverlast, bodemverontreiniging en verontreiniging van oppervlaktewater. Ook van de onderscheiden technische varianten zijn de relevante milieueffecten nader bekeken (zie hoofdstuk 7), met name ten opzichte van de eerdere voornemens. Op voorhand kan daarbij gesteld worden dat een bepaalde technische variant, welke een positief effect heeft een van de milieucompartimenten mogelijk negatief zal scoren op een andere milieucompartiment. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het regelmatig besproeien van het terrein in droogweer perioden. Dit zal enerzijds bijdragen aan het beperken van eventuele stofontwikkeling en anderzijds leiden tot een toename in waterverbruik.
blad 166 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Voor een vergelijking van de technische varianten ten opzichte van de voorgenomen activiteit is in deze studie een scoremethodiek gehanteerd, welke op eenvoudige wijze het effect van de verschillende technische varianten inzichtelijk maakt. Naast beoordeling per relevant milieucompartiment (lucht, geluid, bodem en water) is tevens een totaal overzicht samengesteld (tabel 8.6). Op basis van dit totaaloverzicht kan afgeleid worden welke varianten nadrukkelijk als 'positief' naar voren komen. Op basis hiervan is een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) samengesteld, zijnde het pakket van varianten dat resulteert in 'de meeste milieuwinst'. De volgende varianten maken onderdeel uit van het MMA: 1-A
Het overdekt/overkapt uitvoeren van de transportbanden, waarmee de bulkgrondstoffen worden getransporteerd vanaf de overslaglocatie aan de kade naar de verschillende opslagvakken bij de verschillende productie-installaties;
2-B+
Het uitvoeren van de opslag van bulkgrondstoffen in de vorm van een bedrijfsloods (voorzijde open uitgevoerd), waarbij in aanvulling op de oorspronkelijke definitie van de variant (2-B) gedurende droge periode ook inpandig zorg wordt gedragen voor het regelmatig besproeien van de aanwezige bulkgrondstoffen;
3-B+
Het (gefaseerd) verharden van alle verkeersoppervlakken en het regelmatige besproeien ervan gedurende droge perioden. In aanvulling van de oorspronkelijk gedefinieerde technische variant 3-B dient aanvullend aandacht te worden geschonken aan het vloeistofdicht uitvoeren van de tankplaats, waarbij de afwatering plaatsvindt via een oliebezinkselafscheider;
4-V
Er wordt niet voorzien in de aanleg van een specifieke bandenspoelplaats aangezien hiermee geen significante milieuwinst wordt behaald; er zal sprake zijn van een toename van slib als af te voeren afvalstroom en een toenemende slijtage aan materieel;
5-A
Met het besluit tot investeren in een recyclinginstallatie voor het terugwinnen van toeslagstoffen wordt tevens invulling gegeven aan het beter laten bezinken van de afvalwaterstroom die vrijkomt bij het inwendig reinigen van truckmixers en vergelijkbare afvalwateromen. De waterstroom die hierbij vrijkomt kan (gedeeltelijk) binnen de inrichting worden ingezet c.q. hergebruikt;
6-A
Realisatie van bouwkundige aanpassingen binnen de blokkenfabriek dragen positief bij aan het binnenklimaat in de fabriek waar het gaat om het aldaar heersende geluidsniveau.
In het kader van de totstandkoming van deze milieustudie is een aantal malen gesproken met vertegenwoordigers van Kuldipsingh Readymix N.V. Uit deze besprekingen is op geen enkele wijze naar voren gekomen dat er onoverkomelijke bezwaren kleven aan het uitvoeren van de technische varianten, die deel uitmaken van het MMA. Op basis hiervan is uit overleg met KRM gebleken dat het MMA direct kan worden gepresenteerd als zijnde het zogenaamde "Voorkeursalternatief". Het voorgaande houdt in dat KRM heeft toegezegd de technische maatregelen te zullen treffen, zoals deze uit deze milieustudie naar voren komen als "meest milieuvriendelijk".
blad 167 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
10.3
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Mitigerende maatregelen en monitoring Met het vastleggen van het voorkeursalternatief is tevens bepaald welke mitigerende maatregelen door KRM getroffen moeten worden om mogelijke nadelige milieueffecten naar de omgeving toe te beperken. Uiteraard zal de feitelijke realisatie ervan afhankelijk zijn de gefaseerde ontwikkeling van de inrichting zelf. In navolgende tabel 10.1 zijn de te treffen mitigerende maatregelen samengevat, alsmede de monitoring ervan. Voorgestelde mitigerende maatregel
Beoogd milieuresultaat
Transportbanden naar opslagvakken overkapt/overdekt uitvoeren Opslagvakken bulkgrondstoffen overkappen Instellen maximale snelheid binnen de inrichting Besproeien bulkopslag onder overkapping Verharden toegangsweg Verharden terreindelen waar verkeersbewegingen plaatsvinden Besproeien terrein en wegen Afdekken / bevochtigen eigen vrachtwagens met droge bulkstoffen
Aanbrengen akoestische voorziening blokkenfabriek Akoestisch voorziening t.b.v. peuterschool Tankplaats vloeistofdicht uitvoeren
Monitoring
Opmerking
Beperken windinvloed en verminderen stofverspreiding
Realisatie fysiek vast te stellen
Geen
Beperken windinvloed en vermindering stofverspreiding Beperken verstuiven en beperken stofverspreiding Beperken winderosie en beperken verstuiving bij overslag Beperken stofverspreiding Beperken stofverspreiding
Realisatie fysiek vast te stellen
Fasering afhankelijk van gereedkomen productieonderdelen In te stellen snelheid: max. 30 km/uur
Realisatie fysiek vast te stellen
Fasering afhankelijk van gereedkomen productieonderdelen
Beperken stofverspreiding en beperken verstuiving Bepreken windinvloed en vermindering stofverspreiding
Controle op logboek 'besproeiing''
Beperken geluidniveau in blokkenfabriek, verbetering werkklimaat Terugdringen hinderbeleving a.g.v. geluid Voorkomen bodemverontreiniging a.g.v. tankhandelingen
Realisatie fysiek vast te stellen, controlemeting
Sproeien noodzakelijk tijdens droge dagen / droogweer perioden Alleen relevant voor droge bulk bij veel wind; komt sporadisch voor i.v.m. vochtgehalte grondstoffen Geen
Handhaving via veiligheidspersoneel KRM Registratie weersomstandigheden, notatie bijzonderheden in logboek
Alleen noodzakelijk tijdens droge dagen / droogweer perioden Reeds uitgevoerd
Wenselijkheid nader in overleg te bepalen Gereedmelding en jaarlijkse controle op staat van onderhoud
In combinatie met afwatering via OBAS
Tabel 10.1: Voorgestelde mitigerende maatregelen.
blad 168 van 170
projectnr. 0200742 Maart 2010, revisie 03
Milieu Effectrapport Betonmortelcentrale en Betonblokkenfabriek KRM te Dijkveld, Paramaribo (District Wanica - Suriname)
Voorgaande maatregelen kunnen nader worden ingebed in het EHS-systeem van KRM . Om deze reden zijn ze nader gedefinieerd in een specifiek uitvoeringsprogramma, dat als bijlage 14 bij dit MER is gevoegd. In dit uitvoeringsprogramma zijn overigens ook een aantal milieurelevante voorzieningen genoemd welke niet als mitigerend zijn aan te merken, maar al standaard in de voornemens van KRM zijn opgenomen.
10.4
Aanbevelingen Op basis van uitgevoerde milieustudie zal het NIMOS aan de Minister van Handel en Industrie een advies uitbrengen over het verlengen (en eventueel uitbreiden) van de bedrijfsvergunning van Kuldipsingh Readymix N.V. Worden de voorgestelde mitigerende maatregelen door KRM getroffen dan wordt aanbevolen om: • •
•
•
de Minister van Handel en Industrie positief te adviseren over het verlengen van de door KRM gevraagde bedrijfsvergunning; de Minister van Handel en Industrie positief te adviseren waar het gaat om het uitbreiden/wijzigen van de bedrijfsvergunning, waar het bedrijfsactiviteiten betreft die wel zijn meegenomen in dit Milieu Effectrapport, maar nog niet eerder zijn aangevraagd door KRM; de Minister van Handel en Industrie te adviseren om aan haar besluit de bepaling te koppelen dat KRM invulling geeft aan alle milieumaatregelen (standaard maatregelen, mitigerende maatregelen en monitoringsverplichtingen), zoals deze zijn gedefinieerd in het uitvoeringsprogramma dat is bijgevoegd onder bijlage 14 van het MER; de Minister van Handel en Industrie te adviseren om aan haar besluit de bepaling te koppelen dat KRM jaarlijks schriftelijk verslag doet van de bereikte voortgang van de in het uitvoeringsprogramma opgenomen maatregelen en acties.
Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. Maart 2010
blad 169 van 170
Ruimte voor aantekeningen
blad 1 van 170