Mijn WERKSTUK in 10 stappen Stap 1. Stap 2. Stap 3. Stap 4. Stap 5 Stap 6 Stap 7 Stap 8 Stap 9 Stap 10
Wat is je onderwerp? Ik schrijf een motivatie. Woordveld maken en ordenen Ik stel drie vragen op waarmee ik mijn opzoekwerk begin Ik verzamel documentatie Ik doe opzoekwerk; ik maak er tekeningen bij en ik zoek er foto’s bij Ik werk mijn werkstukje af en maak er een boekje van. Presentatie voorbereiden De voorstelling De evaluatie
Startdatum: ………………………… Einddatum: …………………………
Naam: …………….. 1
Inleiding: hoe maak ik een goed werkstuk? Een werkstuk is eigenlijk een soort reuze vrije tekst maar dan niet over een bedenksel of een fantasie, maar iets waar informatie over te vinden is. Je kan het je voorstellen als een speurtocht door boeken van het documentatiecentrum of informatie op het internet. Een goed werkstuk maken is niet eenvoudig. Maar er zijn allerlei trucjes die je kunt gebruiken zodat het allemaal een stuk eenvoudiger wordt. Een werkstuk kan je alleen maken of met twee, drie of vier kinderen samen. Het laatste werkstukje van dit jaar moet je alleen maken. Het onderwerp van je werkstukje kies je zelf, maar het onderwerp van je laatste werkstuk moet je uit een lijst kiezen. Werk netjes en volg precies de stappen uit het stappenplan. Duid op de voorpagina van dit 10-stappenplan aan welke stap je gedaan hebt (kleur het vakje). Dit stappenplan leg je na je werk telkens in het bakje bij Frankie
2
Stap 1 het onderwerp Hieronder noteer je je onderwerp: dit kan 1 woord zijn of een vraag. Schrijf dit woord of de vraag op een originele manier in het kadertje: schrijf het in grote, gekleurde letters.
3
Stap 2 Motivatie Hier schrijf je op waarom je dit werkstukje kiest. Schrijf zeker 5 zinnetjes op. Voorbeeld van stap 2 Ik heb voor het werkstukje olifanten gekozen omdat ik in de vakantie naar India ben geweest. Ik vind het boeiend om meer te weten te komen over hoe de olifanten daar leven. Ik kies ook voor dit werkstukje omdat ik er een mooi boek over heb met veel informatie in. Ik vind het ook fijn om samen met Jan aan dit werkstukje te kunnen werken. En nu jij…
………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
4
Stap 3 woordveld Nu ga je een woordveld maken. In het midden schrijf je je onderwerp. Daar rond schrijf je 15 à 25 woorden die in je opkomen als je aan je onderwerp denkt. Hier zie je een voorbeeld van het werkstukje ‘de olifant’: Voedsel
oren
slurf
zoogdier
Tanden
voortplanting
alleen
OLIFANT groot
jongen
rondtrekken
slagtanden
jacht gewicht
circus ivoor
Soorten
drinken
Afrika groep
mannetje
vrouwtje
India reservaten stropers
ingewanden
geluid snelheid
En nu ben jij aan de beurt:
5
Stap 3 vervolg: geordend woordveld Als je woordveld klaar is, zul je zien dat je sommige woorden bij elkaar in een groepje kunt plaatsen. Zoek bij elkaar wat samen past en schrijf ze in een rijtje onder elkaar. Je kunt ook nieuwe woorden bijvoegen die passen in het rijtje. Zet bij elke kolom een titelwoord. Kijk hier eerst naar het voorbeeld van de olifant: het lichaam
Oren Slurf Tanden Slagtanden Groot Gewicht ingewanden
wat doen ze Voedsel Drinken
slapen rondtrekken voortplanting geluid snelheid
OLIFANT
soorten
India Afrika Soorten zoogdier
En nu ben jij aan de beurt:
groep alleen
samenleven
jongen mannetje vrouwtje
de mens
reservaten jacht stropers circus ivoor
6
Stap 4 Ik stel drie vragen op waarmee ik mijn opzoekwerk begin Nu maak je 3 vragen waarmee je je opzoekwerk gaat beginnen. Wat wil je zeker te weten komen over je onderwerp? Kijk hier naar het voorbeeld over de olifant. Vraag 1: Welke soorten olifanten zijn er in de wereld en waar leven ze? Vraag 2: Waarvoor dient de slurf van de olifant? Vraag 3: Waarom jagen stropers op olifanten?
En nu ben jij aan de beurt! Vraag 1: …………………………………………………………………. Vraag 2: …………………………………………………………………. Vraag 3: ………………………………………………………………….
7
Stap 5 documentatie zoeken Je kan documentatie over je werkstukje vinden in de bibliotheek, het documentatiecentrum, op het internet, via een interview, via een bezoek, in klasboeken, in een eigen boek, op een cd-rom, ……….. Het is heel belangrijk dat je geen te moeilijke informatie gebruikt!! Op het internet staan soms veel te ingewikkelde teksten. Denk er ook aan dat er in de docu-klas heel veel goede informatieboeken te vinden zijn. Kleur de juiste vakjes die je gaat gebruiken en verzamel je documentatie. de bibliotheek documentatiecentrum internet interview bezoek klasboeken eigen boek cd-rom dvd ……….. ……….. ……….. ………. ……….. ……….. Al je informatie van je werkstukje berg je op in een apart vakje in de klas. Schrijf op het etiket van dat vakje de titel van je werkstuk. Als je samenwerkt met iemand anders gebruiken jullie hetzelfde vakje.
8
Stap 6 Ik begin aan mijn opzoekwerk. Nu begint het opzoekwerk! Schrijf alleen woorden op die je zelf verstaat en kan uitleggen! Zoek moeilijke woorden op in het woordenboek. Schrijf geen teksten over uit boeken maar maak zinnen met je eigen woorden! Je schrijft de teksten eerst in het klad in je kladschrift. Je laat de teksten telkens verbeteren door Frankie. Daarom leg je je kladschrift na de werkstukjestijd altijd in het verbeterbakje van de teksten. Als je tekst verbeterd is typ je hem op computer. Je kan er ook foto’s invoegen. Je bewaart je tekst in je eigen mapje op de computer. Je print de tekst ook. Je mag hem dan mooi versieren of er een tekening bij maken. Je stopt je nette en afgewerkte teksten in je kartonnen werkstukkenmapje. Die map bewaar je ook in het vakje waar je informatie ligt. Je start je opzoekwerk met de drie vragen uit stap 4!
9
Een gouden tip om teksten samen te vatten! Je hebt een tekst gevonden die je interessant vindt voor je werkstuk. Nu ga je hem in je eigen woorden samenvatten. Hoe doe je dat? 1. lees een stukje van de tekst in stilte 2. duid de kernwoorden aan (dit zijn de belangrijkste woorden) 3. schrijf deze kernwoorden in de kantlijn van je werkschrift 4. doe je tekst nu even weg en maak met je kernwoorden opnieuw zinnen maar nu in je eigen woorden Hier zie je een voorbeeld uit het werkstuk ‘de olifant’. 1. lees een stukje van de tekst in stilte
De slurf
Alleen olifanten hebben een echte slurf. Het is een heel bijzonder lichaamsdeel. Een slurf bestaat uit tienduizenden spiertjes, waardoor hij erg makkelijk te bewegen is en erg krachtig is. Een olifant kan er een boomstam mee optillen, maar ook een muntstuk. Wat is nu eigenlijk een slurf? Eigenlijk is een slurf in de loop van de jaren ontwikkeld uit de neus en de bovenlip van de dieren. Waarvoor wordt de slurf eigenlijk gebruikt? De slurf is ten eerste een grijparm om zware,lichte kleine en grote dingen op te tillen. Olifanten grijpen voedsel beet met hun slurf en stoppen het dan in hun mond. Als ze willen drinken zuigen ze met hun slurf water op en spuiten dat in hun mond. Ten tweede is de slurf een soort douche. De olifant moet zijn huid geregeld met water en daarna met stof of zand besproeien. Ten derde is het een middel om andere dieren mee te slaan of te aaien.
Ten vierde wordt de slurf gebruikt om geluiden te maken, maar het meeste kunnen wij niet horen. Ten vijfde is de slurf ook gewoon een neus en ze kunnen daarmee heel goed ruiken. 10
2. duid de kernwoorden aan (dit zijn de belangrijkste woorden)
De slurf
Alleen olifanten hebben een echte slurf. Het is een heel bijzonder lichaamsdeel. Een slurf bestaat uit tienduizenden spiertjes, waardoor hij erg makkelijk te bewegen is en erg krachtig is. Een olifant kan er een boomstam mee optillen, maar ook een muntstuk. Wat is nu eigenlijk een slurf? Eigenlijk is een slurf in de loop van de jaren ontwikkeld uit de neus en de bovenlip van de dieren. Waarvoor wordt de slurf eigenlijk gebruikt? De slurf is ten eerste een grijparm om zware,lichte kleine en grote dingen op te tillen. Olifanten grijpen voedsel beet met hun slurf en stoppen het dan in hun mond. Als ze willen drinken zuigen ze met hun slurf water op en spuiten dat in hun mond. Ten tweede is de slurf een soort douche. De olifant moet zijn huid geregeld met water en daarna met stof of zand besproeien. Ten derde is het een middel om andere dieren mee te slaan of te aaien.
Ten vierde wordt de slurf gebruikt om geluiden te maken, maar het meeste kunnen wij niet horen. Ten vijfde is de slurf ook gewoon een neus en ze kunnen daarmee heel goed ruiken.
11
3. schrijf deze kernwoorden in de kantlijn van je werkschrift
kernwoorden slurf alleen olifanten tienduizenden spiertjes bewegen krachtig boomstam muntstuk neus bovenlip waarvoor grijparm voedsel drinken douche slaan of te aaien geluiden ruiken
12
4. doe je tekst nu even weg en maak met je kernwoorden opnieuw zinnen, maar nu in je eigen woorden
kernwoorden De slurf Alleen olifanten tienduizenden spiertjes bewegen krachtig boomstam muntstuk neus bovenlip Waarvoor grijparm voedsel drinken douche slaan of te aaien geluiden ruiken
Tekst in eigen woorden Enkel olifanten hebben een slurf. De slurf bestaat uit tienduizenden kleine spiertjes. Daardoor kan de olifant de slurf goed bewegen en is hij ook heel sterk en krachtig. Een olifant kan er een boomstam of een muntstuk mee opheffen. De slurf is gegroeid uit de neus en de bovenlip. De olifant gebruikt een slurf om te grijpen. Hij grijpt er zijn voedsel mee en stopt het in zijn mond. Hij kan met zijn slurf ook drinken. Hij zuigt water op en spuit het in zijn mond. Soms gebruikt hij zijn slurf als douche om zich af te spoelen. Hij kan met zijn slurf ook slagen naar andere dieren of andere dieren aaien. De olifant kan met zijn slurf ook geluiden maken. Tenslotte kan hij er ook mee ruiken, want eigenlijk is zijn slurf zijn neus.
13
Stap 7 Ik werk mijn werkstukje af en maak er een boekje van Zo maak je het boekje 1. een voorblad met daarop de naam van de klas, de namen van de kinderen die meewerkten, de titel van je werkstuk, een tekening, … Maak er een mooi voorblad van! 2. je motivatieblad (zie stap 2) 3. inhoudsopgave: een opsomming van al je teksten en tekeningen in je boekje + de pagina waar ze dat kunnen vinden in je werkstukje. Teksten die samen horen zet je bij elkaar in een hoofdstuk. 4. blad met daarop de tijdsband: (zo’n bladen liggen op het bureau van Frankie): duid op deze tijdsband belangrijke data uit je werkstuk aan! 5. blad met daarop de kaart van Europa of de wereldkaart: : (zo’n bladen liggen op het bureau van Frankie): duid op deze kaarten belangrijke plaatsen uit je werkstuk aan! 6. al je teksten en tekeningen 7. nawoord: Wat vond je van dit werkstukje, wat zat goed en wat verliep minder vlot? Waarom? Hoe vond je de samenwerking met andere kinderen en waarom vond je dat? Dit nawoord is zeker 5 zinnetjes lang. 8. bibliografie: Hier noteer je alle boeken, tijdschriften, cd-roms, … die je gebruikt hebt 9. nummer rechts onderaan al je bladen!
Duid telkens het vierkantje als je klaar bent met dat nummertje. 1. voorblad 2. motivatieblad 3. inhoudsopgave 4. tijdsband 5. kaart van Europa /wereld 6. al je teksten en tekeningen 7. nawoord 8. bibliografie 9. bladen nummeren
14
Stap 8 presentatie voorbereiden Je gaat je werkstukje voorstellen voor de klas. Je presentatie bestaat uit 2 delen: het eerste stuk is je eigen voorstelling, het tweede deel is een opdracht voor het publiek. Deze opdracht kan bv. Een quiz zijn of een doe-opdracht of…. Hoe pak je de voorstelling aan? Maak een goed plan van je voorstelling en oefen goed. Zorg voor afwisseling: vertellen, voorlezen, iets tonen. Gebruik geen moeilijke woorden. Doe je dat toch, leg ze dan telkens uit!
Vertel vooral, voorlezen is niet zo leuk voor je publiek! Toon tijdens de voorstelling waar en wanneer jouw werkstuk te situeren is. Gebruik hiervoor de tijdsband en de kaarten van Europa en de wereld. Gebruik je een powerpoint-presentatie, laat je eigen tekeningen zien, laat je een stukje film zien? Heb je een geluid dat je wil afspelen? Heb je materialen die je wil tonen? Maak de voorstelling boeiend! Wie wil je uitnodigen voor je presentatie? Hoe komen ze het te weten? 15
Maak hieronder een plannetje van je presentatie. Je begint je presentatie met je motivatie voor te lezen. Je toont op de tijdsband en op de kaarten waar je werkstukje zich situeert. Welke teksten ga je vertellen, voorlezen?
………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… Wat ga je tonen?
………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… Ik eindig mijn presentatie met het nawoord voor te lezen. Welke opdracht geef ik het publiek? Wat heb ik daar allemaal voor nodig?
………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… Wie nodig ik uit? Hoe doe ik dat?
………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………
16
Stap 9
de voorstelling
Stap 10 de evaluatie Hieronder schrijf je op hoe de voorstelling verlopen is volgens jou. Nadien schrijf je op wat de anderen er van vonden.
Dit vond ik zelf van de voorstelling:
………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………
Dit vonden de anderen ervan:
………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………
17
Bijlagen
1 eeuw = 100 jaren een eeuw begint met een jaartal dat eindigt op 01 een eeuw eindigt met een jaartal dat eindigt op 00 Bv. de 20ste eeuw (20ste E) gaat van 1901 tot en met 2000 de 21ste eeuw (21ste E) gaat van 2001 tot en met 2100 de 7de eeuw (7de E) gaat van 601 tot en met 700
Jouw werkstuk speelt zich af in de ………. eeuw. Duid dit aan op de tijdbalk. 18
Jouw werkstukje speelt zich af in ………………………………….
Duid dit aan op de wereldkaart.
19
Jouw werkstuk speelt zich af in ………………………. Duid dit aan op de kaart van Europa. 20