‘MIJN VINGER IS MIJN POTLOOD EN DE LUCHT IS MIJN SCHRIFT’
VIER JAAR KUNSTENPLAN IN VLAARDINGEN
Vier jaar Kunstenplan in Vlaardingen
In de klas
Het Visnet: ‘Je`e`e`e`e`e`h! Pinokkio!’ Dansen is praten met je lichaam, zegt Katinka tegen zes- en zevenjarigen die in het midden van het lokaal een kring vormen. De tafeltjes en stoeltjes zijn aan de kant geschoven. Er heerst een opgewonden sfeer. Ssssjt, maant ze. Praten hoeft niet! Ze herinnert aan een andere regel: er wordt niet gelachen om elkaar. ‘Mijn vinger is mijn potlood en de lucht is mijn schrift’, doet ze voor. De kinderen schrijven de eerste letter van hun naam met hun vinger, met hun neus, hun billen,
1o
navel, oor. Sommigen maken bijzondere elastische hoogstandjes. Wie niet beter weet denkt te zijn beland in een klas vol moderne dansers. Hoewel niet iedereen even lenig is. Youssouf hupst onwennig in het rond en de meisjes doen meer hun best dan de jongens. Als Katinka een houten poppetje tevoorschijn haalt, klinkt er enthousiast gejoel. Jèèèèèèh! Pinokkio! De kinderen hebben denkbeeldige touwtjes aan handen en voeten, zoals een marionet. Als Katinka aan het touwtje van de
linkervoet trekt, gaan twintig linkervoeten omhoog. (Of waren er toch twee rechtervoeten bij?) Als ze het touwtje loslaat vallen alle voeten met een plofje op de grond. Moeilijk om je evenwicht te bewaren! Als ze aan het touwtje voor de rechterhanden trekt, gaan alle handen omhoog. En hoger. En nog hoger! Oeps! Het volgende half uur ontrolt zich een ontroerend bewegingsspel. Tien Gepetto’s, de maker van Pinokkio, beitelen evenzoveel stukken hout tot er een mooie pop uit
tevoorschijn komt. Als volleerde mime-spelers beeldhouwen de kinderen elk hun Pinokkio uit een klasgenootje. Als Gepetto ’s nachts slaapt tovert een goede fee zijn lievelingspop tot leven. Alle Gepetto’s liggen muisstil aan de rand van de klas, terwijl de Pinokkio’s nog wat onwennig hun ledematen strekken. Het is moeilijk om niet te giechelen, maar iedereen volgt de steeds vrolijker wordende muziek uit de draagbare cd-recorder en danst uiteindelijk vol overgave een eigen dans. De dansles komt in plaats van de
gymles, hoewel de lessen niet uitwisselbaar zijn, zeggen Debora van der Hoek en Martine Molenaar, de leerkrachten van groep 3 en 4. ‘Dans is een andere manier van bewegen dan gymnastiek. Er zit meer drama in’, zegt Martine. ‘Katinka kan dat beter dan wij. Zij krijgt er meer uit. Zelfs kinderen die gymnastiek niet leuk vinden, doen goed mee.’ Debora merkt dat ze anders naar de kinderen kan kijken als ze dansles hebben. Wie schaamt zich, wie zit de hele tijd te giechelen. Wie er slecht beweegt en wie met wie danst. ‘Sommige
kinderen ervaren dat dansen helemaal niet gek is en dat ze het best goed kunnen. Zo halen ze er eigenwaarde uit.’ De groepsleerkrachten bemoeien zich niet met de les, wel met de kinderen als dat nodig is. Debora: ‘Ik heb de supervisie en zal orde moeten houden want dat kunnen de gastdocenten er niet bij doen.’ Zelf leren de leerkrachten ook van de lessen. Martine: ‘Voor de warming up voor de gym neem ik wel eens iets over van de dansles. Dat herkennen de kinderen meteen.’
‘Een andere insteek van leren’ Katinka Judels had ooit een leerling van wie de lerares een keer bijna opsteeg van geluk en er meteen een collega bijhaalde. Het betrof een licht autistisch jongetje wat ze nog nooit zo vrij had zien bewegen. De dansdocente komt uit een balletfamilie en weet dat dansen je bewust maakt van je lichaam. ‘Anders dan bij sporten of gymnastiek werk je aan verbeelding, kom je in een andere wereld of in een andere situatie. Voor kinderen die bijvoorbeeld moeite hebben met rekenen, kan dans helpen. Dat twee plus twee vier is, kunnen ze onbegrijpelijk vinden, maar twee groepjes van elk twee kinderen maakt veel duidelijk. Het is een andere insteek van leren.’ Ze gebruikt de lesmethode Dansspetters, van Maria Spet. Niet in het minst omdat er muziek bijhoort. ‘Want om die zelf te
zoeken is een heel karwei.’ Toch geeft ze vaak een eigen draai aan de lessen, ‘omdat ik die van een ander niet goed kan navoelen. Ze staan te ver van me af’. Als het aan Katinka ligt doet de groepsleerkacht mee met de les. ‘Zodat ze voelen wat de kinderen voelen. Dat is beter dan achter de tafel blijven zitten, hoewel ik ook wel begrijp dat je de gelegenheid gebruikt om wat werk af te maken.’ Elke les is anders, ervaart ze. Afhankelijk van het lokaal, de leerkracht, de kinderen. Of er stoelen en tafeltjes aan de kant staan, want dan kun je niet wild bewegen. Of dat de kinderen gewend zijn te praten in de les. ‘Moet ik dan toch streng zijn of de juf volgen?’ Soms voelt ze zich voor vijftig procent politieagentje dat de orde moet bewaren. Dat is niet leuk. Het ligt er ook aan hoe
11
In de klas
doek, een kroon, gouden muntjes, een dik boek. Charissa mag het eerst de koningin spelen. Ze gaat zitten en slaat de ‘Toneelspelen is uitproberen!’, zegt mantel om. Twee knechten staan Saskia halverwege de les. De twaalf stokstijf naast haar in afwachting van orders, het hoofd gebogen kinderen van groep 4 hangen aan zoals het knechten betaamt. De haar lippen als ze het verhaal koningin doet haar best haar stem vertelt van de koningin met haar knechten. Uit een tas haalt ze twee enig gewicht te geven, maar de jassen, een fluwelen koningsmantel, opdrachten komen er wat bedremmeld uit: ‘Geef het paard een aluminium beker, een poets-
Singel: ‘Tel mijn geld!’
16
eten! Was de ramen! Tel mijn geld!’ Ze gehoorzamen braaf, maar proberen ook gek te doen als de koningin even niet kijkt. Het is moeilijk om niet te giechelen en in je rol te blijven. Een paar kinderen slagen erin een nieuwe opdracht te verzinnen. Na elke ronde vraagt Saskia wat de toekijkende kinderen ervan vonden. Wat hebben ze gezien? Ze moedigt de koninginnen aan wat langer rond te lopen om de knechten de gelegenheid te geven kattenkwaad uit te halen, maar het blijkt moeilijk te doen alsof je niet ziet wat er achter je rug gebeurt. Tot slot mag iedereen knecht spelen. Dat wordt bijna een chaos. Iedereen verdringt zich rond de koningin, in de hoop een opdracht te krijgen. Op haar troon glundert de koningin van oor tot oor. Groepsleerkracht Aukje Verheij ziet dat de kinderen veel plezier hebben en genieten van de dramales. ‘Bepaalde kinderen verliezen hun schaamte en aan het einde van de reeks durven ze veel meer’, legt ze uit. ‘Kinderen vinden het in het begin wat eng, maar spelenderwijs leren ze vrijer op te treden. Toneel kan onzekerheid van kinderen wegnemen. Ze leren zich verplaatsen in andere dingen. Jammer genoeg gebeurt dat niet zo vaak op school. Zolang ze kleuters zijn vinden mensen het leuk dat ze zo zijn, maar daarna moeten ze gewoon doen. Veel ligt ook aan de ouders. Het is aan jezelf hoe je dat uit een kind kunt krijgen. Je kunt een verhaal voorlezen en dramatiseren bijvoorbeeld.’ Het is volgens de leerkracht heel gemakkelijk om een kind in de stress te krijgen, dat moet je voorkomen. De begeleider is daarom belangrijk. Er geldt een
Over het ‘ algemeen mogen de docenten est strenger
regel dat je elkaar niet mag uitlachen, want je kunt ook het tegenovergestelde bereiken. Als docent moet je daarom wel wat in je mars hebben, vindt ze. ‘Het is niet: lang leve het toneelspelen! Een groep kan heel druk worden en dat moet je in de hand houden. Het is lastig om alles te overzien. Ik vind dat de docenten over het algemeen best strenger mogen zijn. Zo houd je het leuk. Ik ben heel blij met het Kunstenplan, maar
strengheid moet je wel hebben. Het is hún les. Niet de mijne. Ik moet niet hoeven ingrijpen.’ Een inbreuk op het lesprogramma vindt ze de lessen niet. Ze komen nu in plaats van handvaardigheid. En bovendien zijn het maar negen lessen. Het hele jaar door drama zou wel belastend zijn, denkt ze. ‘En ik vind dat docenten zelf ook wel eens wat mogen doen. Zeker als het om drama gaat, kun je zelf ook wel wat.’
17