Miep Diekman Auto auto auto stop Ik stap van de stoep De zebra op Auto auto niet zo vlug ik moet weer terug
Diet Huber De banaan Er was een banaan. Die was helemaal recht. Hij werd op een schaaltje met vruchten gelegd. Hij keek al de vruchten vriendelijk aan en sprak toen: ‘Gemiddag! Mijn naam is banaan!’ Het appeltje zei: ‘ Een banaan? Kom, kom, u maakt ons wat wijs hoor, bananen zijn krom!’ De kasdruiven riepen: ‘Wij zijn niet zo dom! Vertel ons geen leugens bananen zijn krom!’ De peer snoof: ‘Wat zegt u? Daar schater ik om! U kunt we lgoed jokken! Bananen zijn krom!’ ‘Ach,’ zei de banaan, ‘ik ben werkelijk echt! Een enkele keer is mijn soort wel eens recht!’ Maar niemand geloofde de arme banaan. Zo lag hij daar dagen. Bedroefd en ontdaan. Toen kwam in dat huis een meneer op bezoek, die had een geweldige scheur in zijn broek. Hij kwam langs de fruitschaal en draaide zich om, dat zag de banaan en … die lachte zich krom! ‘och,’ riepen de vruchten, en keken hem aan, ‘Wij waren abuis! U bent toch een banaan! Vergissingen komen veel voor in het leven, misschien wilt u ons deze fout nog vergeven?’ Dat wou de banaan. En hij wou ook vergeten. Het slot? Als je nadenkt dan zul je ’t wel weten: Toen werden ze allemaal opgegeten.
Karel Eykman Boodschappenwagentje Je moet eens meegaan naar de supermarkt, want daar weet ik nog een geinig spel. Het is iets stouts en het gaat heel hard. Ga je mee? Dan zie je het wel. In een wagentje, in een wagentje Langs de sjam en chocolade hagelslag. In een wagentje, in een wagentje racend door de bocht tot koffie Hag. Je hebt er karren in de supermarkt, die eigenlijk voor boodschappen zijn. Ik geef je een zet en je gaat heel hard. In zo’n wagentje zit je fijn. In een wagentje, in een wagentje Langs de sjam en chocolade hagelslag. In een wagentje, in een wagentje racend door de bocht tot koffie Hag. Er zijn wel dames in die winkel daar, die dan vragen: “Meneer,zoekt u iets?” Dat hindert me niet, want dan zeg ik maar: “ik kijk rond” en ik koop niets.
Dag dag
Dag boom, dag bal, dag schommel Jammer ’t is uit met de pret Dag poes, dag tuin, trompet en trommel Ik ga lekker naar mijn bed
Ik zeg dag dag, dag mooie dag Ik zeg dat jij ook slapen mag
Dag tekening, dag Sesamstraat Dag fietsje en dag blokken Dag boekje waar een clown op staat Dag schoentjes en dag sokken
Ik zeg dag dag, dag mooie dag Ik zeg dat jij ook slapen mag
Dag torretjes, dag pier, dag mier Ga maar slapen in het gras Jij droomt daar en ik droom hier Van wat een mooie dag het was
Ik zeg dag dag, dag mooie dag Ik zeg dat jij ook slapen mag
Dag klimrek en dag zon, dag trein Dag hobbelpaard, dag beer
Ik weet dat ik niet echt verdwijn Als het licht wordt ben ik er weer Dag dag, tot ziens tot de volgende keer
Liesbeth Groenhujsen en Marloes Schipper uit “Wiegedichtjes”
Hans Dorrestijn Dikzakken Jongens die heel dik zijn jongens zwaar en dik die zijn haast altijd aardig, tenminste dat vind ik. Zo’n vriendelijke dikzak, ‘k ben blij als ‘k hem ontmoet, hij hoeft zich niet te schamen want zijn dikheid staat hem goed. Dun, dat ik de mode maar dik is ook heel mooi. Dun, dat ik de mode maar dik is ook heel mooi. Vandaar dat ik in Artis waar ik de weg goed ken meteen langs alle hokken naar de olifanten ren. Ik sta zo graag te kijken bij die olifantenkooi. Ze staan vriendelijk te snoffen en eten balen hooi. Dun, dat ik de mode maar dik is ook heel mooi. Dun, dat ik de mode maar dik is ook heel mooi.
Droma droma
Slapa slapa droma droma Mama papa opa oma Kindje klein en kindje groot Kindje in de beddeboot Kindje groot en kindje klein Kindje mijn en kindje dijn Kindje naar zijn bed gebracht Kindje slaap maar, goede nacht Liesbeth Groenhujsen en Marloes Schipper uit “Wiegedichtjes”
Elly van der linden uit “Seizoentjes”
Een varkentje Wat hangt daar nou? Een varken aan een touw. Trek hem aan zijn snuit, Dan komt er melk uit. Kietel hem in zijn zij, Dan legt die big een ei. Hoeveel eieren wil jij?
Ina Hallemans uit “Mijn eerste versjes”
Misjoe Feminisme Geachte Heer, het is beslist: ik word een echte feminist. Ik ben het beu! Mijn broer, die vlerk, die noemt nou alles ‘meidenwerk’: tafeldekken, stof afnemen, koffiezetten, ramen zemen, schoenen poetsen en de vaat… Als hij moet helpen, wordt hij kwaad en zegt hij: “hé, ik ben een man” of hij zegt dat hij niet kan of hij zit uren op ’t toilet of hij is moe en wil naar bed. Hij doet als paps. Helpt die één keer, dan is hij reuzemoe, meneer! Maar het is uit, ik ga nu vechten voor mijn eigen meisjesrechten. Ik heb al urenlang in touw voor de Optocht van de Vrouw. Uit mijn broer zijn beddelaken ben ik een spandoek aan het maken. Straks lopen we de kamer rond, mijn zus voorop, dan Bons, mijn hond, en ik roep hard: “meisjes gaan voor! want ik …Ik schrijf in ’t Ezelsoor!” P.S. Geachte heer, op uw kantoor, waar dienen daar de meisjes voor? Zou u er voortaan niet op letten dat ook de mannen koffie zetten?
Heel veel kusjes Liema liema lamma lamma Lieve papa lieve mama Nog een aai en nog een kusje Kus voor poes en kus voor zusje Kus voor aap en kus voor beer Kom, we doen het nog een keer Op je wang en op je neus Jij gaat groeien als een reus Op je oog en op je haar Leven duurt wel honderd jaar Kusje lief en kusje zacht Kusje voor de hele nacht Van je sliep en sliep en slaap slaap slaap Van je geeuwen gaap gaap gaap Liema liema lamma Dag, tot morgen zegt je mama
Liesbeth Groenhujsen en Marloes Schipper uit “Wiegedichtjes”
Geluk
Gaat u zitten! Gaat u zitten! Zei het bankje, Zei de kruk. En veel geluk! Veel geluk! Zei het bankje, Zei de kruk, Want één van ons is stuk.
Geert de Kockere uit “Slinge slange slom”
Het schapenrijtje
In ’t malse klaverweitje Staat een aardig schapenrijtje En dat aardig schapenrijtje Staat te slapen in dat weitje.
Oeieoeioei, Daar is de schapendief Met zijn stoute schapenlief En dat stoute schapenlief Zingt een liedje voor de dief:
Eentje is geentje, Tweetje een beetje, Drietje een pietje, Viertje een ziertje, Vijfje een pietje plus twee, Dit schaapje nemen we mee!
Geert de Kockere uit “Slinge slange slom”
Hop ruitertje, hop! Hop ruitertje, hop! Val niet op je kop, Val niet in de kuilen, Want dan moet je huilen. Val je in een plas, Dan heb je een natte jas.
Ina Hallemans uit “Mijn eerste versjes”
Cicely Mary Barker Het kleefkruid Ik ben het aankijken niet waard, want ‘mooi zijn’ ligt niet in mijn aard. Ook ben ik iedereen tot last: ik hecht me overal aan vast. Toch trekt mijn vagebond-bestaan de meeste kinderen wel aan: want als het om een grapje gaat, dan weten ze waar het kleefkruid staat.
Kus
Ik geef je een kus Omdat jij van mij bent Niet aan mijn kleine zus Of aan een vreemde vent
Niet aan een verre nicht Of aan een stokoude oom Niet in het open licht Of achter een dikke boom
Niet zo’n snelle op de rand Of eentje voor levenslang Niet aan de rechterkant Of op je bolle linkerwang
Maar een zachte mooi rond Zo één die past op jouw lippen Die gemaakt is voor jouw mond En waar niemand kan tippen
Ruud Osborne uit ‘In de groei van je lach”
Gyo Fujikawa Mijn nieuwe tand Op een keer… op een keer ging mijn tand heen en weer. Krak! Deed hij toen en hij zat er niet meer. Toen heb ik hem onder mijn kussen gelegd en tegen mijn broertje heb ik gezegd: om kwart over twee dan komt er een fee, die pakt mijn tandje en neemt het dan mee. Dan krijg ik over een week of zo, van haar een nieuwe tand kado. Maar ’s morgens, och, toen lag hij er nog. En mijn nieuwe tandje? Dat kreeg ik toch!
Mug in je kamer
Zoeme zoeme zoeme zoen Mug in je kamer, wat kan ie doen? Zoeme zoeme zoeme zucht Hij gaat vliegen door de lucht Zoeme zoeme zoeme zang Toe nu mug, je maakt me bang Zoeme zoeme zoeme zagen Ik zal de mug voor jou verjagen Zoeme zoeme zoeme zeg Kijk daar gaat ie, hij is weg Vliege vliege vliege vlug Nooit komt ie meer bij jou terug Liesbeth Groenhujsen en Marloes Schipper uit “Wiegedichtjes”
Elly van der linden uit “Seizoentjes”
Lieven Vanoverschelde Een schildzebra Een schilpad vond het leven naar want niemand keek ooit eens naar haar ze kroop toen treurig in de tuin en zuchtte: door dat groen en bruin kan niemand weten waar ik zit ze schilderde zich zwart en wit en toen men vroeg zeg wat is dat? zei ze gewoon een zebrapad.
Simon
Simon SIMON Simon wil Wil Wil
Simon Wil je Wil je Wil je Simon WIL JE Simon
Wil je Wil je een Wil je een Simon wil je een Wil je een stuk Een stuk Wil je een stuk Simon Wil je Simon WIL JE EEN STUK Simon wil je een stuk Kaas Uit het
Vuistje
Cees buddingh uit “De wind houdt het droog”
Sneeuw Wat is dat nou? Wat voel ik daar? Dat is koud, dat is raar Sneeuw valt op mijn neus en wangen wacht, ik zal de sneeuw eens vangen Een heleboel sneeuw Valt op de grond Maar een beetje sneeuw Komt in mijn mond! Elly van der linden uit “Seizoentjes”
Bep Hagen Valentijn en Florentien Florentientje, Floren-florentien ga je mee in m’n vliegmachien ga je mee naar afrika? Florentientje zeg maar ja! Valentijntje, Valen-valentijn ik kan niet mee naar Afrika m’n schoentjes zijn te klein. Florentientje, Floren-florentien trek je witte sokjes aan kom in m’n vliegmachien! Valentijntje, Valen-valentijn m’n sokjes zijn gewassen ze hangen aan de lijn. Florentientje, Floren-florentien doe je rode slofjes aan kom in m’n vliegmachien! Valentijntje, Valen-valentijn m’n slofjes zijn verdwenen ik weet niet waar ze zijn. Florentientje, Floren-florentien kom op blote voetjes, kom in m’n vliegmachien! Valentijntje, Valen-valentijn op blote voetjes kom ik niet dan doen m’n teentjes pijn. Florentientje, Floren-florentien ik geef je zilvermuiltjes kom in m’n vliegmachien! Valentijntje, Valen-valentijn krijg ik zilvermuiltjes? Dat vind ik fijn! Nu ga ik mee naar Afrika in je vliegmachien. Hoera!
A.A. Milne Toen ik één was, moest ik slapen, toen begon ik nog maar net. Toen ik twee was, moest ik ’s middags van mijn moeder nog naar bed. Toen ik drie was, zei ze altijd: “Nee, nu ben je nog te klein.” Toen ik vier was, zei ze meestal: “Daarvoor moet je groter zijn.” Toen ik vijf was, zei ze weleens: “Och, daar weet jij toch niets van.” Maar… nu ik al zes ben, ben ik knapper dan de allerknapste man. Daarom wil ik altijd zes zijn, ja, zolang als het maar kan!
Bep Hagen Vlooienspel Daar – is – een habbeltje babbeltje snabbeltje hibbeltje bibbeltje snibbeltje hobbeltje bobbeltje snobbeltje HO! En – dat snobbeltje wordt een knobbeltje en dat knobbeltje wordt een vlo HALLO! En- die-vlo heeft een tongetje en-die-vlo neemt een sprongetje en-die-vlo zegt: ZIEZO!
Wat zie je daar? Wat zien we daar? Een beetje rook Een paark heksjes En een spook Ze dansen samen Hand in hand Rond een vuurtje Dat daar brandt Oei, het is daar Echt niet pluis Vlug, hard rennen Gauw naar huis!
Elly van der linden uit “Seizoentjes”
Wereldkampioen
Gekke Bekken Trekken,
Pa met water wekken Zus haar poppen pakken, Pleisters Op de muren plakken.
Alles kleuren En maar zeuren Zeuren Zeuren.
Ik ben wereldkampioen In stoute dingen doen. Geert de Kockere uit “Kom maar dichter”
Wij zingen een liedje
Laten we samen een liedje zingen Laten we zingen van lekkere dingen Van appelmoes en kersenvla Van poffertjes met ijs erna Van patat met zoute drop Van taart met slagroom bovenop
Laten we samen een liedje zingen Laten we zingen van vrolijke dingen Van een doos vol kleurpotloden Van luchtballonen, gele, rode Van schelpen zoeken op het strand Van circus met een olifant
Laten we samen een liedje zingen Laten we zingen van stoute dingen Van lekker stampen in de plas Gaan liggen in het lange gras Lekker uit de jampot snoepen Of achter een struikje poepen
Al die dingen en nog veel en veel meer Als je weer wakker wordt zijn ze er weer Stout en braaf Gek en gaaf Leuk en stom
Slim en dom nu moet je eerst slapengaan, Dan zal het morgen noooooog beter gaan
Liesbeth Groenhujsen en Marloes Schipper uit “Wiegedichtjes”
Worsten bakken
Marjan, Marjan Ketel, pot of kan, Bak de worsten in de pan.
Marjan, Marjan, Leg de worsten recht, Of de worsten bakken slecht.
Marjan, Marjan, Draai de worsten om, Of de worsten worden krom.
Marjan, Marjan, Leg de worsten neer, Of de worsten doen zich zeer
Marjan, Marjan, Leg de worsten neer, Of de worsten doen zich zeer.
Marjan, Marjan, Doe wat ik je zeg, Of de worsten vliegen weg. Geert De Kockere uit “Koetje in de klaver”