Midden- en OostEuropeanen in Utrecht Een verkennend onderzoek
Utrecht, augustus 2015 Lévi Smulders, MSc Maaike Hootsen, MSc Drs. Nathan Rozema Labyrinth Onderzoek & Advies
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Saluti
© Copyright 2015, Labyrinth Onderzoek & Advies Archimedeslaan 16 3584 BA Utrecht T: 030 2627191 E:
[email protected] W: http://www.labyrinthonderzoek.nl Alle rechten voorbehouden Niets uit deze uitgave mag - door iemand anders dan de opdrachtgever - worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
2 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Inhoudsopgave 1. INLEIDING ………............................................................................................................................ 4 1.1. AANLEIDING ......................................................................................................................................... 4 1.2. DOELSTELLINGEN................................................................................................................................... 4 1.3. METHODE ............................................................................................................................................ 5 1.4. OPZET RAPPORT .................................................................................................................................... 5 1.5. VOOR DE LEZER… .................................................................................................................................. 5 2. SITUATIESCHETS: MOE-LANDERS IN NEDERLAND ......................................................................... 6 3. MOE-LANDERS IN UTRECHT........................................................................................................ 10 3.1. OVER WELKE AANTALLEN GAAT HET NU EIGENLIJK IN UTRECHT?.................................................................... 10 3.2. VEEL ‘GESLAAGDEN’ EN HOOGOPGELEID? ................................................................................................. 10 3.3. GEBREK AAN BINDING........................................................................................................................... 11 3.4. ZORG EN DE NEDERLANDSE BUREAUCRATIE............................................................................................... 12 3.5. INVESTEREN IN DE NEDERLANDSE TAAL? .................................................................................................. 12 3.6. HUISVESTING ...................................................................................................................................... 13 3.7. DE KINDEREN ...................................................................................................................................... 13 3.8. BEELDVORMING RONDOM MOE-LANDERS: ZWERVERS, ‘DRINKEBROEDERS’ OF HARDE WERKERS? ....................... 14 3.9. ‘MOBIEL BANDITISME’ .......................................................................................................................... 14 3.10. MOE-LANDERS IN UTRECHT: EEN VERRE VAN HOMOGENE GROEP ............................................................... 14 3.11. STAD VS. REGIO ................................................................................................................................. 15 3.12. CONCLUDEREND ................................................................................................................................ 15 4. DAK- EN THUISLOZE MOE-LANDERS IN UTRECHT ....................................................................... 16 5. INFRASTRUCTUUR EN VOORZIENINGEN ..................................................................................... 18 5.1. FORMELE ORGANISATIE......................................................................................................................... 18 5.2. INFORMELE ORGANISATIE ...................................................................................................................... 19 5.3. ONTMOETINGSPLEKKEN ........................................................................................................................ 19 6. BELEID OP HET GEBIED VAN MOE-LANDERS ............................................................................... 22 6.1. LANDELIJK .......................................................................................................................................... 22 6.2. GEMEENTELIJK .................................................................................................................................... 23 6.3. LESSEN UIT DE PRAKTIJK: BELEIDSAANBEVELINGEN ...................................................................................... 27 7. CONCLUSIES …… ......................................................................................................................... 29 BIJLAGE 1: OVERZICHT RESPONDENTEN ......................................................................................... 32 BIJLAGE 2: CIJFERMATIGE ANALYSE ............................................................................................... 33
3 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
1. Inleiding 1.1. Aanleiding Sinds 2004 en 2007 is een aantal landen uit Midden- en Oost-Europa toegetreden tot de Europese Unie. Mede vanwege zorgen omtrent massa-immigratie konden de burgers van deze nieuwe lidstaten niet direct vrij reizen binnen de EU, en niet werken in andere lidstaten zonder 1 tewerkstellingsvergunning. Voor burgers uit de lidstaten die in 2004 toetraden ging deze vrijheid 2 van reizen op 1 mei 2011 in en voor de burgers van de lidstaten die in 2007 toetraden ging deze op 1 januari 2014 in. Sindsdien is het aantal ingezetenen afkomstig uit Midden- of Oost-Europa in Nederland flink toegenomen. Men noemt deze personen ook wel MOE-landers. De meeste van deze MOE-landers vestigen zich in de nabijheid van het aanbod van arbeid. In de praktijk betekent dit dat op dit moment de grootste concentraties zich bevinden in het Westland, Rotterdam, Den Haag, Noord-Brabant en Midden- en Noord-Limburg. Ook Utrecht kent een populatie van MOE-landers, waar weinig over bekend is. Om deze reden heeft Saluti, een onafhankelijk adviesorgaan voor interculturalisatie in de Utrechtse multiculturele samenleving, Labyrinth gevraagd een verkennend onderzoek te doen naar MOE-landers in Utrecht. Dit rapport is de uitkomst van dit onderzoek. MOE-landers? Het begrip MOE-landers vergt enige afbakening. Niet iedereen rekent namelijk dezelfde landen van afkomst onder het begrip. Dit rapport gaat uit van personen afkomstig uit de in 2004 en 2007 3 toegetreden landen . Dit omdat juist deze groep de laatste jaren de mogelijkheid heeft gekregen om in Nederland te wonen en werken.
1.2. Doelstellingen Dit onderzoek heeft drie hoofddoelstellingen. Allereerst dient het inzicht te verschaffen in de omvang van het aantal in Utrecht verblijvende MOE-landers. Ten tweede dient het onderzoek meer zicht geven op de integratie en participatie van MOE-landers in Utrecht. Het derde doel is het spiegelen van deze situatie aan het huidige beleid ten aanzien van MOE-landers (voor zo ver dat er is), om op basis hiervan beleidsaanbevelingen te formuleren. Integratie en participatie zijn brede begrippen en vergen enige afbakening. In dit onderzoek wordt zicht gegeven op integratie en participatie door te kijken naar de volgende aspecten: huisvesting, toegang tot voorzieningen, de arbeidsmarkt, gezondheid, imago en taal. De selectie van deze onderwerpen is gemaakt op basis van het vooronderzoek naar de landelijke situatie.
1
Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Bulgarije en Roemenië. 3 Malta behoort hier ook toe, maar is buiten dit onderzoek gehouden. Er wonen volgens het GBA in Utrecht slechts twee personen met de Maltese nationaliteit. 2
4 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
1.3. Methode Om bovenstaande drie doelen te realiseren zijn verschillende onderzoeksmethoden ingezet. Allereerst heeft er een cijfermatige analyse van bestaande data(bestanden) plaats gevonden, op basis waarvan schattingen over het aantal MOE-landers in Utrecht zijn gemaakt. Een volledige uitwerking hiervan is opgenomen in bijlage 2. Vervolgens zijn er diepte-interviews met sleutelfiguren gehouden. Zo zijn MOE-landers zelf geïnterviewd, maar ook personen die vanwege hun werk over specifieke kennis over MOE-landers in Utrecht beschikken. Tevens heeft er een groepsgesprek plaatsgevonden met een groep in Utrecht woonachtige Polen, de meest omvangrijke groep MOE-landers in Utrecht. Daarnaast zijn voor de beleidsanalyse gesprekken gevoerd met 3 beleidsmedewerkers van de gemeente en zijn relevante beleidsdocumenten van de gemeente 4 geanalyseerd . Voor alle gesprekken is op basis van vooronderzoek een topiclijst opgesteld. Bijlage 1 geeft een geanonimiseerd overzicht van alle gesproken respondenten.
1.4. Opzet rapport Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van de situatie van MOE-landers op landelijk niveau. Hoofdstuk 3 beschrijft de situatie van MOE-landers in Utrecht op basis van de uitkomsten van de kwantitatieve analyse en geeft per thema een beschrijving van de integratie en participatie van MOE-landers in de stad Utrecht zoals opgemaakt uit de gevoerde gesprekken. Na het hoofdstuk over de dak- en thuislozen volgt een beleidshoofdstuk. Hierin wordt het Utrechtse beleid met betrekking tot MOE-landers beschreven, verklaart en vergeleken met de uitkomsten uit de rest van het onderzoek. Ook hierin is veel aandacht voor beleid rondom dak- en thuislozen. Afsluitend volgen conclusies van waaruit aanbevelingen worden gedaan.
1.5. Voor de lezer… Het aantal MOE-landers in Utrecht is relatief beperkt. Rotterdam, Den Haag, de Brabantse steden en Limburg kennen relatief en absoluut gezien grotere aantallen MOE-landers. Dit gegeven is belangrijk om de uitkomsten van het Utrechtse onderzoek in perspectief te plaatsen. Binnen de groep MOE-landers in Utrecht worden een aantal subgroepen apart behandeld. Een opmerking is hierbij op zijn plaats. Zo kregen de dak- en thuisloze MOE-landers tijdens de gesprekken veel aandacht, en komt deze groep in dit rapport regelmatig aan bod. Echter vertegenwoordigen zij een klein deel van het totaal aantal MOE-landers in Utrecht. Daarnaast maakt de verhouding tussen verschillende nationaliteiten in Utrecht dat Polen de meeste aandacht krijgen. Door de heterogeniteit van de groep is het beschrijven van de situatie van MOElanders in Utrecht als één groep lastig. De aantallen MOE-landers met een niet-Poolse afkomst zijn beperkt, wat het weer lastig maakt om aan de hand van dit verkennende onderzoek naar de hele groep uitspraken over de afzonderlijke groepen te doen.
4
In de praktijk leverden de gesprekken met beleidsadviseurs ook veel kennis vanuit de praktijk op en zijn deze dus ook gebruikt voor de tweede doelstelling.
5 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
2. Situatieschets: MOE-landers in Nederland Een goed uitgangspunt voor een beschrijving van de landelijke situatie van MOE-landers is het rapport Arbeidsmigratie in goede banen, tijdelijke commissie lessen uit recente arbeidsmigratie naar 5 aanleiding van het parlementair onderzoek naar recente arbeidsmigratie . Hoewel uit 2011, geeft dit een zeer volledig overzicht van wat er landelijk en regionaal speelt ten aanzien van MOE-landers in Nederland. Voor meer recente gegevens, zoals over de instroom van Bulgaren en Roemenen na 2014, dienen andere bronnen te worden geraadpleegd. Hieronder wordt naar thema de landelijke situatie bondig beschreven aan de hand van het bovengenoemde rapport en – waar relevant – aangevuld met meer recente bronnen. Registratie De aard van de arbeidsmigratie binnen de Europese Unie en regelgeving m.b.t. registratie van tijdelijk verblijvende arbeidsmigranten zorgt voor een gebrekkig zicht op het precieze aantal arbeidsmigranten in Nederland. Registratie in het BRP (tot voor kort GBA) wordt als omslachtig ervaren, is pas na 4 maanden verplicht en een prikkel, naast verplichtstelling, ontbreekt. Het is daarom lastig om precieze uitspraken over het aantal MOE-landers te doen. Van der Heijden et al 6 (2013) schatten dat er in 2010 krap 350.000 MOE-landers in Nederland verbleven . Het is vrijwel zeker dat dit aantal sindsdien is toegenomen. Op het gebied van registratie is er de afgelopen jaren voor migranten wel een aantal prikkels bij gekomen. Zo is het sinds 6 januari 2014 voor tijdelijke arbeidsmigranten mogelijk om zich te registreren in het Register Niet-Ingezeten (RNI). Hiermee krijgen ze een burgerservicenummer (BSN) en kunnen zodoende gebruikmaken van sociale voorzieningen in Nederland zoals het recht op een uitkering. Bijlage 2 van dit rapport gaat verder in op het aantal MOE-landers Nederland. Werk en inkomen De belangrijkste reden voor MOE-landers om naar Nederland te komen is om hier te komen werken. Een aantal specifieke sectoren trekt daarbij de meeste MOE-landers aan, zoals de land- en tuinbouwsector, zakelijke dienstverlening, de uitzendsector, handel, vervoer en de bouw. Vooralsnog leek er volgens het parlementair onderzoek geen sprake te zijn van verdringing van arbeid op landelijk niveau door MOE-landers. Meer recent onderzoek wijst erop dat er op macroniveau in de sectoren bouw, tuinbouw, voedingsindustrie en transport door oneerlijke 7 concurrentie wel sprake is van verdringing, veelal omdat MOE-landers worden gedetacheerd via buitenlandse bedrijven.
5
Tweede Kamer (2011), Parlementair onderzoek Lessen uit recente arbeidsmigratie, eindrapport: Arbeidsmigratie in goede banen, tijdelijke commissie lessen uit recente arbeidsmigratie. ’sGravenhage: Tweede Kamer. Dit document geeft een zeer volledig overzicht van wat er landelijk, maar ook regionaal speelt op het gebied van de immigratie van MOE-landers. 6 Van der Heijden, P.G.M., M. Cruyff en G. van Gils (2013), Aantallen geregistreerde en nietgeregistreerde burgers uit MOE-landen die in Nederland verblijven. Rapportage schattingen 2009 en 2010. 7 Berkhout, E., P. Bisschop, M. Volkerink (2014), Grensoverschrijdend aanbod van personeel. Verschuivingen in nationaliteit en contractvormen op de Nederlandse arbeidsmarkt 2001-2011. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.
6 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Volgens het parlementair onderzoek is er tevens sprake van misbruik van uit Midden- en OostEuropa afkomstige werknemers. Zo komen uitzendbureaus de afspraken die in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) zijn vastgelegd niet altijd na, met als gevolg onderbetaling en soms zelfs uitbuiting. Bij uitbuiting gaat het onder andere om onredelijk hoge kosten voor bijvoorbeeld onderdak (zie ook volgende paragraaf), slechte woonomstandigheden en wurgcontracten. Huisvesting Het verblijf van MOE-landers concentreert zich vanzelfsprekend rondom de plek waar men werkt. Zo woont en werkt een groot deel van de MOE-landers in Nederland rondom de land- en tuinbouwgronden in Zuid-Holland (voornamelijk het Westland en in mindere mate de Bollenstreek), Noord-Brabant en Limburg en de omliggende steden, zoals Den Haag, Rotterdam en Eindhoven. De commissie concludeerde in 2011 dat de er onvoldoende huisvesting voor de arbeidsmigranten was en dat deze vaak van slechte kwaliteit was. Indien de huisvesting werd verzorgd door de werkgever zorgde dit voor een situatie van afhankelijkheid en soms zelf misbruik. De media schreef in deze tijd veelvuldig over de grote aantallen vaak Poolse migranten in hostels, bungalows en zelfs caravans. Naar aanleiding van deze misstanden sloeg een aantal partijen de handen ineen om tot verbetering van de huisvestingssituatie van arbeidsmigranten te komen. Vooralsnog op lokaal niveau, zoals in Limburg in de vorm van de verklaring van Kerkeböske. Later kreeg dit landelijke opvolging in de vorm 8 van de ‘Nationale verklaring (tijdelijke) huisvesting EU-arbeidsmigranten’ . Gezondheid en zorg Uit onderzoek van Pharos blijkt dat het beleidsterrein gezondheid en zorg in combinatie met de 9 doelgroep beperkt de aandacht van gemeenten en GGD’s heeft . Er zijn op dit gebied weinig tot geen gegevens beschikbaar, terwijl gezondheid volgens onderzoek juist een belangrijke aspect van 10 participatie en integratie is . MOE-landers in Nederland zijn over het algemeen vrij jong, waardoor valt te verwachten dat hun gezondheid over het algemeen beter is dan die van een gemiddelde autochtone Nederlander. Deze relatief lage leeftijd gaat echter samen met een relatief lage sociaaleconomische status (SES), wat vaak weer samen hangt met een relatief slechte gezondheid. De Survey Integratie Nieuwe Groepen (SING) die in 2009 werd uitgevoerd bevatte vragen over de gezondheid van Polen die maximaal 6 jaar in het GBA waren ingeschreven. Hieruit bleek dat de ervaren, fysieke en psychische gezondheid over het algemeen beter is dan gemiddeld voor 11 autochtone Nederlanders . Op een aantal punten zijn hier kanttekeningen bij te plaatsen. Zo bleken lageropgeleide Polen relatief vaak met overgewicht te kampen en voelt men zich relatief minder 12 vaak een gelukkig mens. Gegevens uit de G4 Gezondheidsenquête van 2008 , waaraan 133 in het GBA geregistreerde MOE-landers deelnamen levert een ander beeld op. Zo ervoeren deze 133 MOElanders hun gezondheid vergeleken bij autochtone Nederlanders relatief slecht. De aantallen bevraagde MOE-landers zijn echter zo beperkt dat het lastig is om deze uitkomsten te generaliseren naar alle MOE-landers in de G4, laat staan in Nederland. Daarnaast namen aan beide onderzoeken 8
Harms, E. (2014), MOE-landers krijgen zicht op fatsoenlijke woonruimte. In: Tijdschrift voor de Volkshuisvesting, nr. 2, april 2014. 9 Dauphin, S, & J. C. M. van Wieringen (2012), De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland. Een inventarisatie op beleidsniveau bij gemeenten, GGD-en en andere instanties. 10 Keizer, M. & S. Keuzenkamp (2011), Moeilijk werken. Gezondheid en de arbeidsdeelname van migrantenvrouwen. Den Haag: SCP. 11 Dagevos, J. (red.) (2011), Poolse migranten. De positie van Polen die vanaf 2004 in Nederland zijn komen wonen. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. 12 Keizer, M. & S. Keuzenkamp (2011), Moeilijk werken. Gezondheid en de arbeidsdeelname van migrantenvrouwen. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
7 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
alleen in het GBA ingeschreven MOE-landers deel, wat niets zegt over alle MOE-landers die hier tijdelijk verblijven. Gezinssituatie, onderwijs en kinderen 13 14 Recent hebben het SCP en ook Pharos onderzoek gedaan naar kinderen van MOE-landers in Nederland. De uitkomsten van beide onderzoeken geven als indicatie dat het met de meeste kinderen uit de doelgroep goed gaat, maar dat er daarnaast een kleine risicogroep is. De ouders van deze risicogroep hebben vaak te weinig tijd om hun kind goed te ondersteunen. Ook zijn kinderen soms buiten beeld van de school en hulpverleningsinstanties, mede doordat ze niet in het GBA geregistreerd staan. Voor jongeren is het vaak lastiger om snel de taal te leren en vervolgens met succes Nederlands onderwijs te volgen. Op dit moment doet het Risbo onderzoek naar de situatie van kinderen van MOE-landers. Leefbaarheid Met betrekking tot MOE-landers en leefbaarheid doen zich volgens het onderzoek van de Kamercommissie in bepaalde regio’s problemen voor. Zo is er hier en daar sprake van overbewoning en als gevolg daarvan ontstane overlast. Daarnaast is er in een aantal steden, waaronder Utrecht, sprake van overlast door dak- en thuisloze MOE-landers en overmatig alcoholgebruik. Door de toepassing van regiobinding (zie hoofdstuk 6) is de druk op nachtopvang teruggebracht. Daarnaast wordt door verschillende gemeenten gewerkt aan ‘repatriëring’ van dak- en thuisloze MOE-landers. Criminaliteit MOE-landers zijn volgens de commissie relatief oververtegenwoordigd in criminaliteitscijfers, waarbij ook georganiseerde misdaad een rol van betekenis speelt. Arbeidsmigranten zijn echter in beperkte mate verantwoordelijk voor deze criminaliteit. Vaker gaat het om ‘mobiele criminelen’ die hun werkveld naar Nederland hebben uitgebreid. Daarnaast zijn MOE-landers, en dan vooral Bulgaren en Roemenen, naast dader ook vaak slachtoffer van mensenhandel. Imago en discriminatie De hierboven beschreven problemen ten aanzien van verdringing op de arbeidsmarkt, huisvesting, leefbaarheid en criminaliteit hebben ertoe bijgedragen dat MOE-landers, versterkt door de beeldvorming in de media, kampen met een negatief imago. Dit blijkt ook uit onderzoek van het 15 16 SCP en uit observaties van het Bureau Discriminatiezaken . Al lijkt de aandacht in de media voor MOE-landers de laatste jaren wat te zijn afgenomen. Concluderend Concluderend kan hier worden gesteld dat er sinds de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen tot de Europese Unie een toename is geweest van het aantal in Nederland wonende en werkende MOE-landers. Zij werken vooral in sectoren als de land- en tuinbouwsector, zakelijke dienstverlening, de uitzendsector, handel, vervoer en de bouw en wonen in regio’s waar deze economische sectoren goed vertegenwoordigd zijn, zoals Zuid-Holland (voornamelijk het Westland en in mindere mate de Bollenstreek), Noord-Brabant, Noord-Limburg en de omliggende steden, zoals 13
Vogels, R., M. Gijsberts & M. den Draak (2014), Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen in Nederland, Een verkenning van hun leefsituatie. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. 14 Offergelt, K. & H. van Bommel (2014), Gezondheid van kinderen uit Midden- en Oost-Europa: Alleen thuis en buiten beeld. In: PHAXX, nr. 2.14. 15 Dagevos, J. (red.) (2011), Poolse migranten. De positie van Polen die vanaf 2004 in Nederland zijn komen wonen. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. 16 Bureau Discriminatiezaken Hollands Midden en Haaglanden (2011), Factsheet MOE-landers. Den Haag: Bureau Discriminatiezaken Hollands Midden en Haaglanden.
8 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Den Haag, Rotterdam en Eindhoven. Het precieze aantal is, ondanks verscheidene initiatieven om dit beter in kaart te brengen, vanwege beperkte registratie lastig vast te stellen. Geschat wordt dat er omstreeks 2010 krap 350.000 MOE-landers in Nederland verbleven en dat dit aantal sindsdien is toegenomen. De migratie ging op een aantal terreinen gepaard met knelpunten, met name op het gebied van verdringing, onderbetaling, uitbuiting, gebrekkige huisvesting. Daarnaast zorgen dak- en thuisloze MOE-landers in een aantal steden voor overlast en druk op voorzieningen, alhoewel dit met de inzet van regiobinding en repatriëring is teruggedrongen. Het volgende hoofdstuk gaat in op MOE-landers in Utrecht, met de uitkomsten van de kwantitatieve analyse en de gevoerde gesprekken.
9 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
3. MOE-landers in Utrecht Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de gesprekken die hebben plaatsgevonden met sleutelfiguren en leden van de doelgroep. Hierbij komen de in het vorige hoofdstuk behandelde thema’s aan bod en wordt bij elk thema de situatie in Utrecht – zoals uit de gesprekken met sleutelfiguren en het groepsgesprek naar voren is gekomen – beschreven.
3.1. Over welke aantallen gaat het nu eigenlijk in Utrecht? Het gebrekkige zicht op het aantal MOE-landers in Nederland geldt ook voor MOE-landers in Utrecht. Toch kan een redelijke schatting worden gemaakt door een aantal bronnen met elkaar te combineren. De cijfermatige analyse die in bijlage 2 is opgenomen is hiervan het resultaat. In het kort: op 1 januari 2015 waren er in Utrecht volgens de Gemeentelijke BasisAdministratie (GBA) 3.593 personen met een Midden- of Oost-Europese nationaliteit in Utrecht ingeschreven. Het aantal nietingeschreven MOE-landers in Utrecht is lastiger te bepalen. Van Der Heijden et al. (2013) schat dat in 2010 het totaal aantal MOE-landers in de provincie Utrecht 3,87 maal groter is dan het aantal 17 ingeschreven MOE-landers . Het is echter lastig om een schatting over de situatie in de provincie toe te passen op de gemeente Utrecht, zonder daarbij rekening te houden met eventuele specifieke kenmerken van MOE-landers, specifieke omstandigheden in de gemeente Utrecht en de invloed daarvan op de registratiegraad. Een laatste kanttekening is dat het mogelijk is dat de verhouding geregistreerd/niet-geregistreerd sinds 2010 is verschoven. Er zijn immers diverse initiatieven om MOE-landers te stimuleren zich beter te laten registreren, zoals het Register Niet-Ingezeten. Al met al blijft het zodoende bijzonder lastig om tot een nauwkeurig en betrouwbaar cijfer te komen. Binnen de groep in Utrecht ingeschreven MOE-landers bevinden zich verschillende nationaliteiten. Van de 3.593 MOE-landers is krap een derde Pool. Qua omvang komen de Bulgaren op de tweede plaats, gevolgd door Hongaren en Roemenen. Van de ingeschreven MOE-landers is het merendeel vrouw, namelijk 58%. Bijna een derde (31%) van de totale groep is tussen de 25 en 34 jaar oud. Een kwart (24%) is tussen de 35 en 49 jaar oud. Samen zijn deze twee leeftijdscategorieën goed voor ruim de helft van de in Utrecht ingeschreven MOE-landers. Het percentage vrouwen is opvallend, maar valt vanuit de uitkomsten van dit onderzoek niet te verklaren. In de cijfers van Van Der Heijden et al. (2013) zijn de vrouwen ook in de meerderheid, maar niet zo sterk als in Utrecht. In het vorige hoofdstuk werd al aangehaald dat het aantal MOE-landers in andere delen van het land (Den Haag, Rotterdam, Westland, Noord-Brabant en Limburg) relatief en absoluut gezien groter is dan in Utrecht. Dit gegeven is belangrijk bij de interpretatie van de in de volgende paragrafen uiteengezette resultaten van de gevoerde gesprekken.
3.2. Veel ‘geslaagden’ en hoogopgeleid? Volgens de gesproken sleutelpersonen is er een eenvoudige reden voor het beperkte aantal MOElanders in Utrecht: de economische sectoren waarin MOE-landers over het algemeen werkzaam zijn, zijn in Utrecht maar in beperkte mate vertegenwoordigd. Daarnaast zorgt de gespannen Utrechtse woningmarkt ervoor dat een verblijf in Utrecht voor veel MOE-landers moeilijk te bekostigen is. 17
Bron: Van der Heijden, P.G.M., M. Cruyff en G. van Gils (2013), Aantallen geregistreerde en nietgeregistreerde burgers uit MOE-landen die in Nederland verblijven. Rapportage schattingen 2009 en 2010.
10 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Voor dit onderzoek zijn bij de gemeente gegevens opgevraagd van zowel het opleidingsniveau, inkomen als sector waarin men werkzaam is. Helaas waren deze gegevens niet beschikbaar. Uitspraken hierover zijn daarom slechts gebaseerd op indrukken van de geïnterviewde sleutelpersonen en de gevoerde focusgroep. Harde uitspraken kunnen niet worden gemaakt, wel zijn er duidelijk indicaties. Zo zijn MOE-landers in Utrecht volgens alle gesproken sleutelpersonen relatief hoogopgeleid. De termen kennismigrant en expat kwamen tijdens gesprekken dan ook een aantal keer voorbij. Een respondent schatte dat van de MOE-landers die in Utrecht zijn ingeschreven, tussen de 65 en 85 procent hoogopgeleid is. Ook de Universiteit Utrecht heeft een behoorlijke aantrekkingskracht op zowel studenten als werknemers uit Midden- en Oost-Europa. Uit de gesprekken blijkt dat het gros van de in Utrecht verblijvende MOE-landers over het algemeen goed in de Utrechtse samenleving meedraait en het hier oprecht naar hun zin hebben. Vaak hebben ze een gezin met kinderen die in Utrecht naar school gaan. De neiging tijdens de gevoerde gesprekken is dan ook om al snel de aandacht te verleggen naar de groepen waar het minder goed mee gaat. Het gevaar is zodoende dat de doelgroep in haar geheel onterecht geproblematiseerd wordt. Een sleutelpersoon merkte in dit verband op: Gezien de kenmerken van stad en regio Utrecht en op basis van mijn ervaringen, zou ik niets anders kunnen zeggen dat grootste deel van de populatie MOE-landers Utrecht redelijk tot heel goed opgeleid is, met een vaste baan, redelijk verdienen en zeker niet een groep die je zou hoeven te problematiseren. [Beleidsmedewerker Kennis- en informatiecentrum Europese migranten.] De voor dit onderzoek geïnterviewde Poolse fiscaal en juridisch adviseur gaf aan bijna uitsluitend te werken voor Polen in de regio rondom Utrecht en niet voor Polen in de stad zelf. Het relatief hoge opleidingsniveau van de Polen in de stad Utrecht zorgt er volgens haar voor dat zij zich in dergelijk fiscale en juridische zaken voor een groot deel zelf weten te redden, al dan niet met informatie die zij inwinnen via hun sociale netwerk, waarover meer in hoofdstuk 5. De in het vorige hoofdstuk geschetste problemen met uitbuiting op de arbeidsmarkt en malafide uitzendbureaus komen volgens de gesproken sleutelpersonen in de stad Utrecht dan ook relatief weinig voor. Het is echter te kort door de bocht om te stellen dat er in Utrecht geen MOE-landers verblijven die actief zijn in sectoren waar vraag is naar meer ‘laagwaardige’ arbeid. Dat de economische sectoren die landelijk gezien veel MOE-landers aantrekken in beperkte mate in Utrecht vertegenwoordigd zijn, betekent niet dat er in de stad helemaal geen MOE-landers laaggeschoolde arbeid verrichten. Men hoeft maar een fietstocht door de woonwijken van de stad te maken om te zien dat er bijvoorbeeld in de bouw veel MOE-landers aan het werk zijn. Uitspraken over aantallen en de precieze verhoudingen tussen laag- en hoogopgeleide MOE-landers en het type arbeid dat zij in Utrecht verrichten zijn op basis van dit kwalitatieve, verkennende onderzoek echter lastig te maken. Dat deze verhoudingen anders liggen dan in bijvoorbeeld Rotterdam en Den Haag is daarentegen op basis van de gevoerde gesprekken aannemelijk.
3.3. Gebrek aan binding Wat tijdens de gesprekken aan het licht kwam, is dat MOE-landers in Utrecht maar beperkt binding lijken te hebben met de stad Utrecht. Sommige groepen (met name de Polen) hebben binding met elkaar als groep en zoeken elkaar zowel binnen als buiten de stad op, maar hechten zich niet aan Utrecht als woonplaats. Dit gebrek aan binding bleek ook uit het feit dat de Poolse deelnemers aan het groepsgesprek al gauw thema’s op landelijk niveau bespraken en er weinig aandacht was voor de
11 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
lokale context. Een aantal deelnemers ervoer hun verblijf in Utrecht dan ook als tijdelijk, wat ervoor zorgt dat men beperkt investeert in zaken als taalcursussen en andere sociale voorzieningen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er omtrent binding een verschil is tussen tijdelijke migranten, en migranten die zich voor langere tijd in Utrecht vestigen, bijvoorbeeld met hun gezin. Daarnaast gaf de Roemeense sleutelpersoon aan dat het kortetermijndenken onder Roemenen over het algemeen nog sterker is dan onder Polen.
3.4. Zorg en de Nederlandse bureaucratie Signalen dat er zich in de groep MOE-landers specifieke gezondheidsproblemen voordoen zijn uit het onderzoek niet gebleken. Eén van de respondenten kwalificeerde het zelfs als een “non-onderwerp”. Wel is het zo dat de al aangehaalde beperkte binding ervoor zorgt dat men niet snel geneigd is om tijd te investeren in bijvoorbeeld een Nederlandse zorgverzekering. Dit heeft ook te maken met de ervaren complexiteit van het zorgstelsel en de verschillen in patiëntgedrag tussen Nederlanders en MOE-landers. Zo vertelde een Roemeense respondent: Er is ook heel veel bureaucratie in Nederland. We dachten dat het in Roemenië erg was, maar nee, het kan nog erger. En het is ook schokkend voor Roemenen om zoveel brieven te krijgen. We zijn niet gewend aan zoveel brieven. Het kan beangstigend zijn. Ook als je de boodschap van de brief niet 18 begrijp, dat is zeker niet lekker. [Assistant Reconnection-team Barka Utrecht – Roemeens.] Vanwege deze ervaren complexiteit gaven een aantal gesproken MOE-landers dan ook wel degelijk aan behoefte te hebben aan informatie in hun eigen taal over het zorgstelsel, zorgverzekeringen en specifiek het eigen risico. Vanuit de gesprekken die zijn gevoerd komen signalen dat de doelgroep niet optimaal gebruik maakt van sociale en medische voorzieningen. Dergelijke uitspraken zijn echter moeilijk te staven. Wel blijkt uit vrijwel elke bron dat de sociale netwerken dergelijk hecht zijn dat, “op het moment dat er ergens iets te halen valt”, “mond-tot-mondreclame” het werk doet. Echter klopt de informatie die via deze weg wordt doorgegeven lang niet altijd. Soms is ze achterhaald, soms zelfs gewoon ronduit 19 onbetrouwbaar . Zie hierover ook hoofdstuk 5. De in Utrecht verblijvende dak- en thuisloze MOE-landers kampen volgens meerdere hulpverleners die met deze groep werken echter wel met specifieke gezondheidsproblemen, overigens net als autochtonen dak- en thuislozen. Het gaat daarbij om uiteenlopende medische, maar ook psychische problemen, onder andere vanwege overmatig alcoholgebruik. Het feit dat ook deze groep maar in zeer beperkte mate verzekerd is voor zorg, maakt behandeling problematisch. Bij acute noodsituaties wordt de nodige medische zorg echter wel verleend.
3.5. Investeren in de Nederlandse taal? De in Utrecht gevestigde Polen kunnen zich qua taal over het algemeen vrij goed redden. Dit is de ervaring van de gesproken sleutelpersonen en bleek ook uit de focusgroep die voor dit onderzoek met in Utrecht gevestigde Polen is gehouden. Als men geen Nederlands spreekt, beheerst men vaak 18
Bij Barka is de functie Assistant niet hetzelfde als wat men in Nederland onder assistent verstaat. Het Reconnection-team werkt met duo’s die bestaan uit een ex-dakloze (de ‘Leader’) en een professional (de ‘Assistant’). 19 Overigens moet dit gegeven volgens één van de gesproken respondenten niet al te veel geproblematiseerd worden. Immers geldt volgens hem hetzelfde voor informele informatievoorziening onder autochtone Nederlanders.
12 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
wel het Engels of het Duits. Daarnaast worden eventuele taalproblemen overkomen door het verspreiden van informatie via de eerder benoemde informele netwerken. De MOE-landers die zich voor langere tijd in de stad vestigen, zijn over het algemeen bereid tijd en geld te investeren in het leren van de Nederlandse taal. Men is wel vaak onaangenaam verrast over de kosten hiervan, zowel in tijd als in geld. Daarnaast wordt er volgens een sleutelpersoon die veel contact heeft met leden van de doelgroep veel geklaagd over het gebrek aan goede en snelle cursussen Nederlands. Dit werd door de deelnemers van het groepsgesprek bevestigd. De deelnemers gaven unaniem aan vijf procent van hun maandelijkse inkomen hieraan te willen en kunnen besteden. De MOE-landers met een niet-Poolse afkomst, en dan met name Roemenen, lijken grotere problemen met de Nederlandse taal te hebben. Dit heeft veelal te maken met opleidingsniveau, maar ook doordat Polen hier gemiddeld al langer zijn dan andere MOE-landers.
3.6. Huisvesting Zowel absoluut als relatief gezien zijn er in de Utrechtse wijken Zuidwest, Overvecht en Noordwest de meeste MOE-landers ingeschreven. Een compleet overzicht van het aantal MOE-landers per wijk bevindt zich in tabel 6 van bijlage 2. In Utrecht-Zuid en –Noordoost wonen relatief gezien de minst geregistreerde MOE-landers. Over het bestaan van concentraties van niet-geregistreerde MOElanders valt op basis van dit onderzoek weinig te zeggen. Daarnaast zorgen de beperkte aantallen er in Utrecht voor dat eventuele concentraties niet snel zichtbaar zijn. De misstanden zoals geschetst in hoofdstuk 2 zijn volgens de respondenten in Utrecht in ieder geval zeer beperkt aan de orde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de gemeente Utrecht niet betrokken was bij de ‘Nationale verklaring (tijdelijke) huisvesting EU-arbeidsmigranten’.
3.7. De kinderen Dat er zich onder de kinderen van MOE-landers in Utrecht risicogroepen bevinden, wordt door de meeste respondenten niet herkend. Alleen de Roemeense sleutelpersoon sprak van de lange dagen die Roemeense arbeidsmigranten maken, met als gevolg dat de kinderen weinig aandacht krijgen. Zij sprak hierbij echter over de landelijke situatie, waarbij bij doorvragen werd aangegeven dat deze situatie ook in Utrecht voorkomt. Jonge kinderen van MOE-landers hebben wel een taalachterstand, maar halen deze binnen vrij korte tijd in. Eén van de gesproken respondenten was zelfs van mening dat het verleren van de Poolse taal een groter probleem is. Een ander noemde de kinderen als degene die hier als eerste integreren, onder andere via school. Zij zijn volgens deze respondent dan als het ware de schakel tussen de migrant en de Nederlandse maatschappij: De kinderen zijn eigenlijk de link met de maatschappij. En waarschijnlijk blijven de Roemenen die met kinderen hier naartoe komen ook op de lange termijn. Met de tweede generatie gaan dingen veranderen. [Assistant Reconnection-team Barka Utrecht – Roemeens.] De migranten die hier met kinderen wonen, zouden volgens deze respondent dan ook een minder kortetermijnvisie hebben dan de gemiddelde MOE-lander in Utrecht. Een ander noemde de eerder genoemde onderzoeken naar kinderen die alleen thuis zitten en buiten beeld zijn “lariekoek”. Er zou sprake zijn van incidenten, maar niet meer dan dat.
13 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
3.8. Beeldvorming rondom MOE-landers: zwervers, ‘drinkebroeders’ of harde werkers? De in het vorige hoofdstuk beschreven misstanden op het gebied van arbeid, verblijf, dak- en thuisloosheid en criminaliteit waren de afgelopen jaren regelmatig aanleiding voor een stroom aan negatieve publiciteit in de landelijke media én politiek. MOE-landers kwamen in de afgelopen jaren zodoende soms in een kwaad daglicht te staan. De situatie op dit gebied is volgens de gesproken respondenten in Utrecht niet veel anders. Tijdens het onderzoek kwamen echter ook positieve geluiden naar voren, waarbij werd gesproken over Polen als hardwerkende mensen, ook volgens buitenstaanders. Zoals een sleutelpersoon het verwoordde: Dag beeldvorming zou ik zeggen. Ze zijn niet alleen maar laaggeschoold en laag opgeleid. De beeldvorming die we [in Utrecht] hebben van migranten vanuit de Europese Unie, die klopt niet. Ze zijn niet arm, ze zijn niet laaggeschoold. Ze zijn misschien hier voor soms laag betaalde banen, dat klopt. Maar zelfs de mensen die laaggeschoold werk doen, zijn in de regel redelijk goed opgeleid. [Beleidsmedewerker Kennis- en informatiecentrum Europese migranten.]
3.9. ‘Mobiel banditisme’ Volgens sleutelpersonen binnen de doelgroep en bij de Vreemdelingenpolitie maakt een klein deel van de MOE-landers in Utrecht zich schuldig aan diverse vormen van criminaliteit. Dit varieert van kleine criminaliteit tot georganiseerde misdaad. De bij de Vreemdelingenpolitie werkzame respondent geeft aan dat voornamelijk Roemenen (ongeveer de helft van de meldingen) en in mindere mate Polen (ongeveer een derde van de meldingen) zich hieraan schuldig maken. Veelal gaat het dan om winkeldiefstal op bestelling, waar ook het MKB over klaagt. De daders kennen de situatie hier en zorgen ervoor dat ze zo min mogelijk overlast veroorzaken om zo niet in beeld te komen. De daders wonen over het algemeen niet in Utrecht zelf. Men spreekt ook wel van mobiel banditisme. De medewerker van de Vreemdelingenpolitie vertelde: De Roemenen zijn veelvuldig op rooftocht in de hele EU. Ze gaan van hot naar her en blijven doorgaans niet lang op een plek. Daardoor is er moeilijk vat op te krijgen. [Interventiespecialist Vreemdelingenpolitie Utrecht.] Tevens komen er bij verschillende instanties af en toe signalen over mensenhandel binnen, vaak in combinatie met prostitutie. Het blijft echter bij incidenten. De sluiting van het Zandpad en de Hardebollenstraat heeft er volgens gesproken sleutelpersonen wel voor gezorgd dat er minder toezicht is op dergelijke misstanden. Bij prostitutie en mensenhandel moet worden opgemerkt dat er hierbij niet louter sprake is van daders van Midden- of Oost-Europese afkomst, maar ook slachtoffers. Ook zijn de problemen volgens de gesproken sleutelpersonen in Utrecht relatief klein. Zo kent Amsterdam een veel groter probleem met Roemeense zakkenrollers, en zijn Roemeense bendes in Zuid-Europese landen actiever dan in Nederland.
3.10. MOE-landers in Utrecht: een verre van homogene groep Uit de vorige paragrafen blijkt dat de groep MOE-landers zich moeilijk als een homogene groep laat omschrijven. Net als in de rest van Nederland, bevinden zich onder de MOE-landers in Utrecht verschillende nationaliteiten met elk hun eigen gebruiken en aandachtspunten. Ook binnen nationaliteiten zijn verschillende subgroepen te definiëren. Uitspraken doen over deze kleine groepen in Utrecht is met een verkennende, kwalitatieve studie naar de situatie van alle MOElanders lastig. Er zijn wel signalen over afzonderlijke groepen. Een Roemeense sleutelfiguur gaf aan
14 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
dat Roemenen vanuit hun culturele achtergrond sneller geneigd zijn te werken in een informeel verband (in tegenstelling tot Polen), met daarbij de opmerking dat dit voor alle Roemenen geldt, niet alleen voor Roemenen in Utrecht. Daarnaast zijn de economische omstandigheden in de verschillende landen van herkomst uiteenlopend. Waar de economie in Polen groeiende is, is dit in Roemenië veel minder het geval. Ook is het van belang om te vermelden dat de gesproken sleutelpersonen sinds 1 januari 2014 geen grote instroom van migranten uit Bulgarije en Roemenië hebben ervaren. Drie van de gesproken sleutelpersonen wezen erop dat Nederland voor Roemenen vanwege de taal ook helemaal geen interessant land is, en dat ze eerder in Zuid-Europa gaan wonen en/of werken. Polen zouden zich vanwege de eerder beschreven culturele aspecten sneller thuis voelen in Nederland dan andere MOE-landers. Echter vormen deze groepen voor de vreemdelingenpolitie zoals in de vorige paragraaf beschreven wel een substantieel probleem.
3.11. Stad vs. regio Tijdens de gesprekken kwamen de verschillen tussen de stad Utrecht en de regio daaromheen een aantal keer ter sprake. Zo wees een respondent die veel voor en met MOE-landers in de regio werkt erop dat er rondom de stad Utrecht wel een groep MOE-landers verblijft die daar via uitzendorganisaties laaggeschoolde arbeid verrichten. Hierbij zouden de in het vorige hoofdstuk beschreven misstanden wel degelijk voorkomen. Zij wees er ook op dat problemen met gebrekkige huisvesting in de regio rondom Utrecht aan de orde van de dag zijn. Zo noemt ze een voorbeeld van een huisvestingscomplex in Soesterberg, waar de woonomstandigheden erbarmelijk zijn.
3.12. Concluderend Al met al kan worden geconcludeerd dat de groep MOE-landers in Utrecht vergeleken bij andere regio’s beperkt in omvang is. Dit is volgens de gesproken respondenten voornamelijk een gevolg van de lokale arbeid- en woningmarkt. Daarnaast zijn er duidelijke indicaties dat de MOE-landers in Utrecht relatief hoogopgeleid zijn en zich over het algemeen vrij goed weten te redden in de Utrechtse maatschappij. Hierbij spelen hechte sociale netwerken een belangrijke rol. Wel lijken de MOE-landers in Utrecht maar beperkt gebonden aan Utrecht als vestigingsplaats. Ook heeft men moeite met het complexe Nederlandse zorgstelsel en klaagt men over de kosten en het aanbod van taalcursussen. Juist vanwege de complexiteit is de taal belangrijk. Een kleine groep die relatief veel in de aandacht staat, zijn de in Utrecht verblijvende dak- en thuisloze MOE-landers. Deze risicogroep en haar aandachtspunten worden in het volgende hoofdstuk apart behandeld.
15 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
4. Dak- en thuisloze MOE-landers in Utrecht MOE-landers zonder een dak boven hun hoofd Tijdens de gevoerde gesprekken stond een kleine groep MOE-landers bijzonder in de aandacht: de 20 dak- en thuislozen. Uit de gesprekken met sleutelpersonen en geraadpleegde literatuur blijkt dat de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen tot de Europese Unie zorgde voor een omvangrijke toename aan dak- en thuislozen van Midden- en Oost-Europese afkomst in Nederland. Ook in Utrecht is dit het geval. Deze groep staan in dit hoofdstuk centraal. Deze mensen raken om verschillende redenen dakloos. Zo kan het zo zijn dat men in het land van herkomst al met problemen kampte en naar Nederland is vertrokken met de hoop hier een beter bestaan op te bouwen. Men ‘vlucht’ zodoende hierheen, met het beeld dat het hier allemaal beter is. Zo beschreef een Poolse respondent die zelf ook dakloos is geweest: Het gaat heel vaak om mensen die daar al niet zelfredzaam zijn of in problemen zijn gekomen en hiernaartoe zijn gevlucht. [Assistant Reconnection-team Barka Utrecht – Pools.] De werkelijkheid hier blijkt minder rooskleurig, waardoor men ook hier in de problemen raakt en vaak op straat belandt: Ze denken nog steeds dat het een paradijs is hier waar alles kan. En ze moeten dus ervaren dat dit niet meer zo is. [Sociaal verpleegkundigen afdeling Volksgezondheid gemeente Utrecht.] Met het verlies van hun baan en inkomen, verloren zij ook hun verblijfsplaats. Ook zij belanden vaak op straat. De dak- en thuislozen kampen vaak met uiteenlopende medische en/of psychische problemen, vaak ook door overmatig alcoholgebruik, en komen pas in een heel laat stadium bij zorgverleners in beeld. De één kampt met psychische problemen, de ander is aan de drank en weer een ander heeft lichamelijke problemen. Het grote aantal schrijnende gevallen zorgden er rond 2011 voor dat de druk op de nachtopvang van dusdanige omvang werd dat er spanningen begonnen te ontstaan tussen daklozen onderling. Zo herinnert een medewerker van de gemeente zich: Autochtone daklozen stonden om de haverklap bij het stadhuis met zelfgeschreven brieven en kreten die simpelweg neerkwamen op ‘eigen volk eerst’. [Senior Beleidsadviseur Vreemdelingenbeleid.] Om dit probleem te attaqueren werd vanaf 2011 het principe van regiobinding in de nachtopvang toegepast, waarover meer in paragraaf 6.1. Dit betekende dat dakloze MOE-landers niet altijd meer gebruik konden – en kunnen – maken van maatschappelijke voorzieningen in het kader van de
20
Voor een samenvatting, zie Tweede Kamer (2011), Parlementair onderzoek Lessen uit recente arbeidsmigratie, eindrapport: Arbeidsmigratie in goede banen, tijdelijke commissie lessen uit recente arbeidsmigratie. ’s-Gravenhage: Tweede Kamer.
16 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
21
WMO . Voor veel dakloze MOE-landers is de nachtopvang nu alleen nog toegankelijk bij schrijnende situaties, of bij vorst wanneer de ‘koudweerregeling’ wordt gehanteerd. Door deze beperkte toegankelijkheid van de nachtopvang ontstond er eind 2011 aan de rand van de stad een heus tentenkamp met voornamelijk dakloze MOE-landers. Daarnaast zorgden sommige dak- en thuisloze MOE-landers voor overlast, vaak in combinatie met alcoholmisbruik. De omvang en de aard van het probleem maakte dat men vanuit de gemeente vond dat er een speciale regeling moest komen Immers, het ging om een bijzondere groep met meer rechten dan bijvoorbeeld ongedocumenteerden, maar minder rechten dan Nederlandse daklozen. Uiteindelijk is men voor de gewenste oplossing terecht gekomen bij de Poolse organisatie Barka, die haar activiteiten naar Utrecht en later de rest van het land heeft uitgebreid. De inzet van Barka heeft er uiteindelijk toe geleid dat de problemen beheersbaar zijn geworden. Meerdere respondenten, waaronder ook de andere opvanginstellingen, spreken dan ook van een succesverhaal. Nog steeds belanden er MOE-landers in Utrecht op straat, maar op een handvol na kunnen deze door Barka worden begeleid naar terugkeer in het land van herkomst, of werk en huisvesting in Nederland. Slechts een enkeling maakt nog gebruik van de nachtopvang. Hoofdstuk 6 gaat meer uitgebreid in op beleid en voorzieningen op het gebied van dak- en thuisloze MOE-landers, waaronder Barka. Concluderend kan worden gesteld dat de mogelijkheid voor inwoners van de in 2004 en 2007 toegetreden Midden- en Oost-Europese landen om in Nederland te wonen en werken heeft geleid tot een instroom van dak- en thuisloze MOE-landers in de stad Utrecht. Deze MOE-landers kampen met uiteenlopende problemen, zoals een slechte fysieke en/of mentale gezondheid, verslaving en werkeloosheid. De omvang van de groep had rondom 2011 tot gevolg dat maatschappelijke voorzieningen als de nachtopvang in Utrecht onder grote druk kwamen te staan. Met de inzet van zowel regiobinding als ook Stichting Barka – op het gebied van repatriëring én begeleiding naar woning en werk in Nederland – is de druk op deze voorzieningen afgenomen.
21
Overigens is ook het verkopen van Straatnieuws eigenlijk alleen bedoeld voor dak- en thuislozen van Nederlandse afkomst. Dit gebeurt in de praktijk wel veel door Midden- en Oost-Europeanen, relatief vaak van Roemeense afkomst.
17 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
5. Infrastructuur en voorzieningen In dit hoofdstuk worden de infrastructuur en voorzieningen specifiek gericht op MOE-landers beschreven. Hebben MOE-landers in Utrecht zich georganiseerd? Op welke manier en waarom? Waar komt men samen en rondom welke thema’s?
5.1. Formele organisatie De ‘eerste’ golf van gastarbeiders uit de jaren zestig en zeventig kende een vrij hoge organisatiegraad. In de loop der tijd ontstond een scala aan al dan niet gesubsidieerde belangen- en zelforganisaties die fungeerden als aanspreekpunt en spreekbuis voor Nederlanders met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse, Zuid-Europese of andere afkomst. Ook Utrecht kent dergelijke organisaties. Nu er sprake is van een nieuwe golf van arbeidsmigranten, is de vraag in hoeverre zij zich op dezelfde manier organiseren. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat MOE-landers in Utrecht zich tot op heden 22 maar in beperkte mate op lokaal niveau hebben georganiseerd . Bij de zoektocht naar Poolse, Bulgaarse, Roemeense of andere Midden- of Oost-Europese (zelf-)organisaties komt men al snel terecht bij landelijke organisaties. Zo werkt het Kennis- en informatiecentrum Europese migranten in 23 opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken aan een netwerk van EU-migranten . Dit staat echter nog in de kinderschoenen en moet nog een duidelijke vorm krijgen. Daarnaast zijn er in Utrecht Poolse en Roemeense culturele organisaties (het Pools resp. Roemeens Podium) en een vereniging van Poolse vrouwen gevestigd, die alleen op landelijk niveau opereren en zich niet specifiek op Utrecht richten. Er zijn in Utrecht wel een paar organisaties die zich specifiek op Utrecht richten. Deze zijn georganiseerd rondom thema’s als religie, onderwijs of dak- en thuislozen en hebben vrijwel allemaal een regionale functie. Zo trekt de lokale Poolse Parochie elke zondag een paar honderd Polen uit de gehele regio naar de Overvechtse Sint Rafaёlkerk. Daarnaast kent Utrecht een Pools-Nederlands Centrum voor Onderwijs en Integratie (Polska Szkoła), waar Poolse kinderen uit Utrecht en omgeving les krijgen in de Poolse taal, cultuur en gebruiken. Tevens worden hier taalcursussen Nederlands gegeven en worden feestdagen gezamenlijk gevierd. Ook de in het vorige hoofdstuk genoemde Stichting Barka speelt een belangrijke rol in de Utrechtse gemeenschap van MOE-landers. Echter is deze organisatie dusdanig ingebed in het beleidskader, dat er is gekozen deze organisatie in het volgende hoofdstuk als onderdeel van de beleidsanalyse te beschrijven. Dat MOE-landers in Utrecht zich niet op dezelfde manier hebben georganiseerd als de eerdere 24 generaties arbeidsmigranten kan volgens de gesproken sleutelpersonen met een aantal redenen worden verklaard. Allereerst zorgt de vaak tijdelijke aard van de migratie ervoor dat men zich beperkt bindt aan de verblijfsplaats, wat organisatie niet ten goede komt. Pas als men zich voor langere tijd op één plek vestigt, is men geneigd in organisatie te investeren.
22
Er is in Utrecht naar (zelf)organisaties gezocht via sleutelpersonen met een netwerk binnen de doelgroep, via internet en sociale media en op ontmoetingsplekken in de stad (zie figuur 1). 23 Overigens hanteert het Kennis- en informatiecentrum Europese migranten zelf niet de term migranten maar ‘mobiele werknemers’. 24 De gesproken respondenten uit de doelgroep vergelijken hun situatie op dit terrein meerdere malen met die van eerdere generaties migranten die zich in allerlei vormen hebben georganiseerd, zoals Turken en Marokkanen.
18 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Daarnaast is het huidige politieke klimaat in Nederland er niet naar om organisatie onder migranten te stimuleren. Dit heeft volgens een expert op dit gebied effect gehad op de organisatiegraad: Er waren wat [landelijke] geluiden, ook vanuit de doelgroep. Dat ze graag wat meer gezamenlijk wilden doen, maar ook wat meer gehoord wilden worden. Maar bij de afschaffing van alle officiële overlegstructuren tussen rijksoverheid en groepen uit verschillende minderheden in Nederland, hebben ze geen plek kunnen verwerven voor zichzelf. De timing was slecht, laten we het daar op houden. [Beleidsmedewerker Kennis- en informatiecentrum Europese migranten.] Een aantal respondenten vertelde ook dat de cultuur van de ex-communistische landen ervoor zorgt dat MOE-landers zich niet vanzelfsprekend organiseren. Dit omdat organisatie in het voormalige Oostblok op staatsniveau werd geregeld en eigen initiatief niet altijd gewenst was.
5.2. Informele organisatie De sociale netwerken onder de doelgroep zijn echter wel hecht. Zodoende wordt belangrijke/bruikbare informatie van mond tot mond doorgegeven. Deze vormen van informele organisatie komen volgens de gesproken sleutelpersonen en leden van de doelgroep veelvuldig voor. Informatie die wordt doorgegeven, heeft betrekking op administratieve zaken rondom belastingen, zorg(verzekeringen), etc., maar is niet altijd accuraat. Volgens een respondent is dergelijke informele hulp typerend voor migratie anno 2015. De communicatielijnen binnen sociale netwerken zijn tegenwoordig zo kort, mede door de komst van het internet, dat ‘oude’ vormen van organisatie niet meer relevant zijn. Dit werd beaamd door verschillende respondenten. Zo vertelde een sleutelpersoon: Waarom moet ik een vereniging oprichten en op zoek gaan naar een ruimte of een ruimte, etc., terwijl ik gewoon een Facebookgroepje kan oprichten, al mijn vrienden kan uitnodigen en iedere allochtoon in de wijde omgeving van Utrecht kan uitnodigen op een initiatief om mensen bijeen te krijgen? [Beleidsmedewerker Kennis- en informatiecentrum Europese migranten.] Meerdere respondenten uit de doelgroep, zowel Pools als Roemeens, geven aan dat het contact onderling niet altijd van positieve aard is. Er is soms sprake van afgunst. Als specifiek naar de behoefte aan organisatie wordt gevraagd geeft een aantal Poolse respondenten aan hier wel behoefte aan te hebben, maar dan vooral rondom positieve zaken als gezamenlijke activiteiten voor de Polen die hier woonachtig en werkzaam zijn, en minder als spreekbuis naar de samenleving. De vraag is dan ook in hoeverre deze behoefte vervuld kan worden in de vorm van een officiële organisatie als een stichting of een vereniging. Zoals in paragraaf 3.10. beschreven, is de groep MOE-landers in Utrecht zeer heterogeen. Dit heeft gevolgen voor de organisatiegraad. Alhoewel MOE-landers in beeldvorming soms als één groep worden gezien, speelt het land van herkomst in formele en informele netwerken een belangrijke rol. Aangezien Polen zich al langer hier vrij kunnen vestigen, zijn de netwerken binnen deze groep een stuk hechter dan onder bijvoorbeeld Bulgaren en Roemenen.
5.3. Ontmoetingsplekken Belangrijke ontmoetingsplekken in Utrecht zijn Midden- of Oost-Europese winkels. Twee voorbeelden hiervan zijn de Groshland supermarkt op de Rijnlaan, volgens sommigen ‘de grootste Oost-Europese supermarkt van Nederland’ en de Lowiczanka Supermarkt in Zuilen. Daarnaast kent
19 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
de Amsterdamsestraatweg een aantal van dergelijke winkels. Deze straat speelt voor de doelgroep een belangrijke rol. Een Poolse sleutelfiguur vertelde: Het lijkt soms wel alsof de volledige belevingswereld van MOE-landers in Utrecht om de Straatweg draait. [Assistant Reconnection-team Barka Utrecht – Pools.] Figuur 1 geeft een overzicht van belangrijke ontmoetingsplekken van MOE-landers in de stad. Figuur 1: Ontmoetingsplekken MOE-landers in Utrecht
Bron: Labyrinth Onderzoek & Advies en Google Maps, 2015.
Concluderend kan hier worden gesteld dat MOE-landers in Utrecht zich in beperkte mate hebben georganiseerd. Naast landelijke organisaties, kent Utrecht een kerkelijke organisatie, een Poolse
20 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
school en het eerder genoemde Stichting Barka. De beperkte organisatiegraad is vooral te verklaren door de vaak tijdelijke aard van de migratie en doordat het huidige beleid minder gericht is op het stimuleren van (zelf)organisatie. Hechte sociale netwerken onder MOE-landers zijn er echter wel degelijk. Via informele kanalen wordt belangrijke informatie aan elkaar doorgegeven, verbaal maar vooral ook online. Ook kent Utrecht een aantal belangrijke ontmoetingsplekken voor MOE-landers, zoals de Poolse Parochie, winkels en de Amsterdamsestraatweg.
21 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
6. Beleid op het gebied van MOElanders De hoofdstukken hiervoor beschrijven de situatie van MOE-landers landelijk en in Utrecht. Hier komt een aantal knelpunten aan bod, zoals de beperkte binding, de ervaren complexiteit van de Nederlandse bureaucratie en problemen rondom dak- en thuislozen. De vraag is welke rol landelijk en lokaal beleid speelt in deze vraagstukken en in hoeverre hier verbeteringen mogelijk zijn. Dit hoofdstuk geeft daarom een overzicht van bestaand beleid met betrekking tot MOE-landers. Als eerste wordt kort aandacht besteed aan beleid op landelijk niveau. Vervolgens wordt ingezoomd op het beleid op lokaal, gemeentelijk niveau. Als laatste wordt de in de vorige drie hoofdstukken beschreven situatie gespiegeld aan dit beleid, waarbij eventuele verbeterpunten worden aangedragen.
6.1. Landelijk Zoals in hoofdstuk 2 geschetst is het gebrekkige zicht op het aantal migranten uit de Europese Unie een belangrijk aandachtspunt. Na 2007 zijn hierin een aantal initiatieven ondernomen. Zo is er een migrantenmonitor ingesteld, waarin het aantal geregistreerde EU-migranten wordt gemonitord. Daarnaast is het Register Niet-Ingezeten ingesteld waarmee wordt getracht beter zicht te krijgen op de aantallen EU-migranten, waaronder MOE-landers. Inschrijving is niet verplicht, waardoor het 25 risico op een vertekend beeld blijft . Om de druk op sociale voorzieningen vanuit de doelgroep in te perken, zijn deze de laatste jaren in Nederland beperkt toegankelijk gemaakt, waarvan het hoofdstuk ‘De sociale zekerheid van Moe26 landers in Nederland’ een goed overzicht schetst . Kort samengevat: MOE-landers in Nederland hebben de eerste drie maanden van hun verblijf hier, de zogenaamde ‘vrije termijn’, geen recht op enige vorm van sociale zekerheid. Ook daarna zijn er beperkingen die er voor zorgen dat Europese migranten anders worden behandeld dan autochtone Nederlanders. Pas na een verblijf van vijf jaar vervalt elke vorm van beperking. De WW is hierop een uitzondering, waarbij men al naar gelang het arbeidsverleden bij een Nederlandse werkgever hier aanspraak op kan maken. Ook voor Werkgeversverzekeringen gelden andere bepalingen. Naast deze beperkingen wordt bij maatschappelijke opvang vanuit de WMO vaak regiobinding toegepast. Voor de toepassing hiervan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 2011 een handreiking opgesteld, met als uitgangspunt opvang waar kans op een succestraject het grootst is. 27 De VNG stelt voor bij het bepalen van de beste regio voor maatschappelijke opvang , op zoek te gaan naar de regio waar de kans op een succesvol traject voor de cliënt het grootst is. Hierbij dient onder andere rekening gehouden te worden met de verblijfsgeschiedenis, de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk, bekendheid bij voorzieningen en instelling, etc. Het geheel aan 25
Asscher, L. (2014), EU-arbeidsmigratie, voortgang en maatregelen. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 26 Braaksma, S. & T. Westra (2015), De sociale zekerheid van Moe-landers in Nederland. In: Saskia Bonjour e.a., Open grenzen, nieuwe uitdagingen. Arbeidsmigratie uit Midden- en Oost Europa. Amsterdam: Amsterdam University Press. 27 Zie verder Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2011), Handreiking Landelijke toegankelijkheid in de maatschappelijke opvang. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
22 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
toelatingseisen in het kader van de WMO maakt het voor veel MOE-landers onmogelijk om van deze voorzieningen gebruik te maken. De eerder genoemde Stichting Barka speelt inmiddels op landelijk niveau een rol bij het begeleiden van EU-migranten naar het land van herkomst. Hierbij is sprake van vrijwillige terugkeer. Bij migranten die overlast veroorzaken, kan worden opgetreden met gedwongen terugkeer door de Immigratie- en NaturalisatieDienst (IND). Opvallend is dat beide landelijke werkwijzen hun oorsprong in het Utrechtse beleid kennen, waarover in de volgende paragraaf meer. Op het gebied van voorlichting wordt er landelijk onder nieuwkomers een brochure en een flyer met informatie in meerdere talen over werk, huisvesting, inschrijving, gezondheidszorg en onderwijs verspreid. Dit gebeurt ook online door middel van een Google AdWords campagne. Tevens is de landelijke overheid gestart met voorlichting in het land van herkomst, via ambassades. Op het gebied van de Nederlandse taal is een zelfstudiepakket ontwikkeld en kunnen migranten gebruik maken van een sociaal leenstelsel om taalcursussen te bekostigen. Van beide regeling wordt tot op 28 heden weinig gebruik gemaakt, terwijl er wel degelijk vraag is naar taalcursussen . In de tweede helft van de vorige eeuw was veel landelijk en lokaal beleid erop gericht om etnische minderheden een gezicht te geven, vaak in de vorm van overlegorganen en zelforganisaties zoals FORUM en het Landelijk Overleg Minderheden (LOM). Uit de gevoerde gesprekken blijkt wel dat deze situatie de laatste jaren sterk is veranderd, zowel op landelijk als op lokaal niveau. Landelijke overlegstructuren zijn voor een groot deel opgeheven en het beleid is er vooral op gericht om dit vanuit de verschillende doelgroepen zelf te laten ontstaan.
6.2. Gemeentelijk Ook op lokaal niveau is er de laatste jaren beleid geformuleerd op de doelgroep. Recent heeft het Kennisplatform Integratie & Samenleving onderzoek gedaan naar beleid gericht op MOE-landers in Nederlandse gemeenten. Hieruit bleek al dat 70 procent van de gesproken gemeenten knelpunten 29 rondom MOE-landers ervaart, maar 61 procent geen specifiek beleid heeft . Vooral in de eerder genoemde regio’s met een grote concentratie MOE-landers is er sprake van specifiek beleid. In Utrecht is de situatie als volgt: In de Speerpuntennotitie Diversiteitsbeleid 2011-2014 ‘Doorlopend Divers’, waarin beleid wordt geformuleerd op het gebied van participatie, uitsluiting, intolerantie, en 30 sociale cohesie, komt de term EU-migrant of MOE-lander geen enkele keer voor . Er wordt op het gebied van diversiteit in algemene zin wel beleid geformuleerd, maar op geen enkel gebied zijn MOE-landers hier punt van aandacht. Ook is het aldus de verantwoordelijke beleidsadviseur nog maar de vraag of de notitie opvolging krijgt. Al het andere gemeentelijk beleid wordt waar nodig “cultuursensitief ingevuld”. Dit betekent dat er bij de uitvoering rekening wordt gehouden met de afkomst van de betreffende inwoner. Dit geldt voor MOE-landers, maar net zo goed voor inwoners van Utrecht met een andere afkomst. De omvang van de groep MOE-landers in Utrecht is niet dusdanig van omvang dat er urgentie bestaat
28
Bron: Beleidsmedewerker Kennis- en informatiecentrum Europese migranten en Asscher (2014). Gruijter, M. de & I. Razenberg (2015), Enquête gemeenten & EU-migranten. Utrecht: Kennisplatform Integratie & Samenleving. 30 DMO, afdeling Ontwikkeling (2011), Doorlopend Divers, Volstrekte gelijkwaardigheid, Speerpuntennotitie Diversiteitsbeleid 2011-2014. Utrecht: Gemeente Utrecht. Deze beleidsnotitie had in principe een looptijd tot en met december 2014. 29
23 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
om hier specifiek beleid op te formuleren, in tegenstelling tot steden als Den Haag en Rotterdam. In de praktijk zijn er uitzonderingen. Regiobinding in Utrecht De benarde situatie in de nachtopvang (zie hoofdstuk 4) zorgde ervoor dat bij de maatschappelijke opvang in Utrecht sinds 2011 de principes van regiobinding worden gehanteerd. Deze principes worden in Utrecht als volgt omschreven: De nachtopvang is bedoeld voor mensen die… …rechtmatig in Nederland verblijven en zo nodig aanspraak kunnen maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen; …binding hebben met de regio Utrecht en …hun thuissituatie hebben verlaten en die zich zonder opvang niet kunnen handhaven in de samenleving. In de praktijk betekent dit dat de meeste MOE-landers in principe geen gebruik kunnen maken van nachtopvang. De verantwoordelijke beleidsmedewerker gaf wel aan dat regiobinding in andere gemeenten als ijzeren regel wordt gehanteerd. In Utrecht kiest men er echter voor om ieder geval apart te bekijken. Men vraagt zich telkens af wat daadwerkelijk de beste begeleiding voor iemand is en waar die kan worden geboden. Bij acute noodsituaties kan de gemeente, op aanraden van opvangvoorzieningen, besluiten af te wijken van bovengenoemde criteria. Door de in hoofdstuk 4 beschreven problemen rondom dak- en thuislozen, overmatig alcoholgebruik, overlast en criminaliteit waren zowel de beleidsadviseurs op het gebied van vreemdelingen, als ook de vreemdelingenpolitie genoodzaakt om op zoek te gaan naar nieuwe middelen. Dit resulteerde in twee pilots, die anno 2015 nog steeds effectief zijn: De pilot ‘Buitenlandse Daklozen’, van de afdeling Meedoen naar Vermogen van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling; De pilot ‘verblijfsbeëindiging overlastgevende EU-burgers’ van de Vreemdelingenpolitie (ook wel ‘dwang en drang aanpak’). Beide worden hieronder kort beschreven, waarna ook het aanbod aan taalcursussen kort beschreven wordt. ‘Buitenlandse Daklozen’ De pilot ‘Buitenlandse Daklozen’ omvat specifiek beleid gericht op de opvang en repatriëring van in Utrecht verblijvende daklozen, zowel arbeidsmigranten van binnen de Europese Unie als ongedocumenteerden. Het beleid omtrent Europese daklozen omvat de inzet van Barka, met twee pijlers: het ‘Reconnection-team’, dat zich richt op repatriëring van daklozen van binnen de Europese Unie en het ‘Social Economy Centre’, dat zich richt op de begeleiding van Europese migranten naar werk op de Nederlandse arbeidsmarkt. De inzet van Barka in Utrecht startte 1 april 2012, en is in november 2013 geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie is besloten de samenwerking met Barka in Utrecht voort te zetten. Barka werkt met straatteams. Elk straatteam bestaat uit twee personen: een ervaringsdeskundige (ex-dakloze, de ‘leader’) en een professional. Zij signaleren individuele probleemgevallen op straat, of krijgen signalen van verschillende hulpverleningsorganisaties als het Catharijnehuis, Noiz, de Sleep-Inn en het Leger des Heils. Bij elke individuele situatie wordt gezocht naar een oplossing op
24 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
maat. Voorbeelden zijn terugkeer naar het land van herkomst, of begeleiden naar werk en huisvesting in Nederland. Middelen die hierbij worden ingezet zijn hulp met afkicken, contact met familie en opvang in een ‘work community’ in Polen, waarvan Barka er meerdere beheert. Zodoende zijn er sinds de start van de werkzaamheden van Barka vanuit Utrecht 173 MOE-landers 31 teruggekeerd naar het land van herkomst, van wie het merendeel Polen . Bij het in Utrecht gevestigde ‘Social Economy Centre’ kunnen MOE-landers uit heel Nederland terecht voor advies op het gebied van de Nederlandse arbeidsmarkt, om in Nederland een meer duurzaam bestaan op kunnen bouwen. Het heeft mede tot doel te voorkomen dat migranten dakloos worden en heeft zodoende een preventieve werking. Volgens medewerkers van Barka en de gemeente heeft Barka vrijwel alle dak- en thuisloze MOElanders in Utrecht in beeld. De problemen bij de nachtopvang zijn daarmee voor een groot deel aangepakt. In 2014 zijn in Utrecht 74 migranten ge-reconnect, waarvan 48 afkomstig uit Polen en 8 uit Roemenië. Alleen bij heel schrijnende gevallen kan Barka het advies geven om af te wijken van het principe van regiobinding. Dit advies wordt vervolgens door de bindingscommissie van de gemeente Utrecht opgevolgd. Het gaat dan bijvoorbeeld om gevaarsituaties, een kansrijk traject in Utrecht, een steunnetwerk dat in het land van herkomst niet aanwezig is, kinderen die hier naar school gaan of een combinatie van dergelijke redenen. Zo verblijven op dit moment vijf MOE-landers voor langere tijd (“tijdelijk-structureel”, aldus een medewerker van de Sleep-Inn) in de Utrechtse nachtopvang. Hierbij is sprake van cliënten die wel bij Barka in een traject zitten, maar waarbij door uiteenlopende redenen geen progressie wordt geboekt. Dit kan zijn vanwege medische redenen, of omdat men simpelweg weigert mee te werken. Als wordt gevraagd naar hun perspectief, verwacht men dat deze cliënten uiteindelijk toch terug gaan naar hun land van herkomst, waar nodig onder dwang. Naast deze ‘tijdelijk-structurele’ gevallen verblijven er regelmatig enkele MOE-landers voor korte termijn in de nachtopvang. Dit gaat dan om cliënten die bij Barka in een traject zitten (begeleiding bij terugkeer of naar werk) en tijdens dit traject in de nachtopvang verblijven, of die vanwege medische redenen worden opgevangen om zo ‘op te sterken’. Dit aantal schommelt rond de vijf per maand. Ook bij de dagopvang (Catharijnesteeg) komen nog regelmatig MOE-landers. Deze voorziening is voor hun vrij toegankelijk. Daarnaast biedt de dienst Volksgezondheid bij schrijnende gevallen zorg aan dak- en thuisloze MOElanders zonder zorgverzekering. Barka is voor verschillende partijen in de stad een belangrijk aanspreekpunt. Zo dient Barka, samen met de betrokken beleidsadviseurs, als aanspreekpunt voor de buurtteams en andere maatschappelijke organisaties wanneer ze te maken krijgen met MOE-landers. Ook de andere opvanginitiatieven werken nauw en naar tevredenheid samen met Barka. De lijnen zijn kort. Volgens de betrokken medewerkers van zowel Barka als de andere opvangvoorzieningen is het beeld onder de dak- en thuislozen zelf vaak minder rooskleurig. Dit vanwege de positie van Barka als degene die de gemeente adviseert over het al dan niet toepassen van regiobinding. Volgens de gesproken medewerker van Barka is het aan het Utrechtse beleidskader te danken dat Barka überhaupt in Nederland actief is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het in principe landelijk opererende ‘Social Economy Centre’ van Barka in Utrecht is gevestigd. Van de gesproken medewerkers van Barka komen dan ook positieve signalen over het Utrechtse beleidskader:
31
Bron: Barka, 31 december 2014.
25 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Utrecht is een prettige stad om in te werken. De lijntjes zijn kort, de samenwerking gaat goed en er zijn sterke netwerken. [Assistant Reconnection-team Barka Utrecht – Pools.] Tijdens het groepsgesprek met in Utrecht woonachtige Polen werd het beleid van terugkeer naar het land van herkomst van de gemeente en Barka niet altijd positief beschouwd. Dit is niet verwonderlijk, omdat de groep bestond uit Polen die in Utrecht wonen, werken en een bestaan op proberen te bouwen. Terugkeer naar Polen is voor hun een stap terug. Zij behoren dan ook niet tot de doelgroep van het terugkeerbeleid. ‘Verblijfsbeëindiging overlastgevende EU-burgers’ De omvang van de groep dak- en thuislozen zorgde een paar jaar geleden ook voor problemen bij de politie. Men kon het aantal meldingen niet aan. Zodoende is men gestart met een specifieke aanpak voor Europese migranten die hier voor overlast zorgen, de pilot ‘verblijfsbeëindiging overlastgevende EU-burgers’. Dit betekent dat het verblijfsrecht door de IND kan worden ingetrokken bij minimaal vijf registraties in zes maanden of minimaal 10 registraties in 18 maanden. Hiervoor bouwt de Vreemdelingenpolitie een dossier op van de betreffende migrant. Uiteindelijk heeft deze aanpak ervoor gezorgd dat de overlast van EU-burgers met 80% is verminderd, aldus de betrokken interventiespecialist van de Vreemdelingenpolitie. Beide pilots kunnen niet los van elkaar worden gezien. Er wordt veel met elkaar samengewerkt en er is een zekere wisselwerking. Zoals een medewerker van de gemeente het verwoordde: [De vreemdelingenpolitie] is nu juist het meest blij met Barka. Omdat zij nu soms een beetje druk zetten, dan kan Barka het werk doen. Dan kan Barka zeggen: ‘je hoeft niet met ons te praten. Maar anders gaat de vreemdelingenpolitie met je praten’. Dan werkt het. [Senior Beleidsadviseur Vreemdelingenbeleid.] Daarnaast biedt Barka voor dak- en thuisloze MOE-landers de mogelijkheid om vrijwillig terug te keren naar het land van herkomst in plaats van gedwongen uitzetting door de vreemdelingenpolitie. Zodoende kunnen zij zich op de echte criminelen richtten. Waar de Vreemdelingenpolitie ook mee te maken krijgt, zijn de eerder genoemde gevallen van mensenhandel en prostitutie onder MOE-landers. Op de tippelzone op de Europalaan en in het verleden het Zandpad werken ook vrouwen van Midden- of Oost-Europese afkomst. Barka houdt zich hier nauwelijks mee bezig. Beide pilots hebben na een lokale start een landelijke opvolging gekregen. Tijdens het onderzoek rees dan ook de vraag hoe het kon dat een stad als Utrecht, met relatief weinig MOE-landers, op het gebied van aanpak van de omschreven problemen een voorbeeldfunctie vervult. Dit is ook aan de respondenten voorgelegd. Hierbij werd het schaalniveau van de stad Utrecht door meerdere respondenten aangehaald. De omvang van de stad zorgt ervoor dat zaken overzichtelijk zijn en verschillende betrokken instanties makkelijk kunnen communiceren. Tegelijkertijd is Utrecht groot genoeg om zaken landelijk op de kaart te zetten. Een gemeentelijk beleidsadviseur met veel contacten met andere gemeenten vertelde: En op zich zijn wij wel een leuke stad voor een proeftuin. Eigenlijk zijn we maar een klein rotstadje. Dus het blijft allemaal overzichtelijk, terwijl we wel een grote naam hebben. [Senior Beleidsadviseur Vreemdelingenbeleid.]
26 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Taalcursussen In Utrecht kan men bij verschillende instanties terecht voor het leren van de Nederlandse taal, zoals de Volksuniversiteit, het ROC, welzijnsinstellingen en particuliere aanbieders. Ook zijn er vrijwilligersorganisaties actief als Taal doet meer, Humanitas en Gilde. Het niveau en de kosten van deze cursussen is verschillend al naar gelang de aanbieder. Indien men interesse heeft in een taalcursus, kan men zich melden bij de taalinformatiepunten in de bibliotheekfilialen. Zij kunnen kandidaten wijzen op de verschillende mogelijkheden. Ook wordt het aanbod via een speciale website gecommuniceerd. De gemeente Utrecht heeft zelf niet direct zicht op de vraag en het aanbod als het op MOE-landers aan komt. Wel subsidieert ze voor niet-inburgeringsplichtigen circa 50% van de deelnemerskosten van cursussen die opleiden tot het staatsexamen NT2 van de Volksuniversiteit. Als men in de gelegenheid is om overdag een cursus te volgen, kan men vrijwel gratis terecht bij het ROC. Daar is op dit moment wel een wachtlijst. De gemeente heeft geen relatie met particuliere aanbieders en ook geen contact met de Poolse school in Hoograven, waar gratis Nederlandse les wordt gegeven.
6.3. Lessen uit de praktijk: beleidsaanbevelingen Een belangrijk doel van dit onderzoek is het spiegelen van lessen uit de praktijk aan het huidige beleid ten aanzien van MOE-landers (voor zo ver dat er is), om op basis hiervan beleidsaanbevelingen te formuleren. Wanneer de uitkomsten van de interviewronde worden vergleken met het gemeentelijk beleid valt een aantal zaken op. Allereerst kan men zich afvragen in hoeverre het vanuit beleidsoverwegingen wenselijk is dat MOElanders zich maar zeer beperkt aan de stad Utrecht binden. In die zin kan het waardevol zijn om de weinige contactmomenten die er zijn, aan te grijpen om hen wegwijs te maken en de binding met de stad te vergroten. Een voorbeeld is bijvoorbeeld het welkomstpakket dat alle nieuwe Utrechters krijgen. Deze is in het Nederlands en vooral gericht op binnenlandse migratie. De gesproken beleidsmedewerkers zien op het gebied van binding aan de stad echter geen problemen die een oplossing vergen. Men heeft wel gedacht aan een welkomstpakket specifiek voor Europese migranten. Echter acht men de situatie op dit moment niet voldoende urgent hiervoor. Het doel is aldus de beleidsmakers ‘beleidsarm’ werken. Op het gebied van wegwijs maken zien ze daarnaast niet direct een rol voor de overheid weggelegd. Zij wijzen hierbij naar de verantwoordelijkheid van de werkgever, overigens ook bij het bekostigen van voorzieningen als Barka. Gezien het relatief hoge opleidingsniveau van MOE-landers in de stad, valt het te bezien of de huidige situatie wenselijk is. Vanwege de tijdelijke aard van Europese migratie, is een stad als Utrecht deze mensen zo weer kwijt. Is dat geen gemiste kans? Een gesproken sleutelpersoon was hier nogal stellig over: Een stad als Utrecht met haar onderwijsinstellingen heeft een grote aantrekkingskracht op Europese migranten. Dan zou je niet zo slim bezig zijn om al die jonge en zeer goed opgeleide mensen niet te behouden voor de stad. [...] We hebben hier te maken met mensen die gebruik maken van de Europese regels en voor haast niks worden opgeleid, want ze betalen gewoon normaal collegegeld. En na 3 of 4 jaar opleiding vertrekken ze weer. […] Over kapitaalvernietiging gesproken! Voor Nederland, maar specifiek ook voor Utrecht. [Beleidsmedewerker Kennis- en informatiecentrum Europese migranten.]
27 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Het huidige beleid is gericht op acute problemen als dak- en thuislozen. Daarnaast worden er geen problemen ervaren die een oplossing vergen. Maar als er geen problemen zijn, betekent dit niet dat deze niet nog kunnen komen. Een gebrek aan binding kan hiervan een voorbode zijn. De moeizame integratie van eerdere generaties gastarbeiders (met name Marokkanen en Turken) is op dit gebied een leerzaam voorbeeld. Hun vestiging werd in eerste instantie immers ook als tijdelijk beschouwd. Een aandachtspunt is ook het goed afstemmen van vraag en aanbod van taalcursussen. De gesproken respondenten gaven aan dat cursussen soms te duur zijn. De betaalbare cursussen van de Volksuniversiteit zitten vaak snel vol. Andere cursussen zijn vaak van een te laag niveau voor Europese migranten. Met betrekking tot het binden van (hoogopgeleide) MOE-landers aan de stad, loont het de moeite om hier meer aandacht aan te besteden. Het aanbod dat er is kan beter worden gecommuniceerd en afgestemd op de doelgroep. Dit kan lokaal, maar bijvoorbeeld ook landelijk in overleg met werkgevers, vakbonden en via afspraken in CAO’s. Bijvoorbeeld het aanbieden van cursussen tijdens werktijd, zodat men eerder geneigd is om te verschijnen. Ook het aanbieden van zelfstudie pakketten, bijvoorbeeld via internet, of een samenwerking met de Poolse School kunnen hier een rol in kan spelen. Voor wat betreft dak- en thuislozen moet voorop worden gesteld dat alle respondenten over het algemeen unaniem van mening zijn dat het gevoerde beleid op dit moment goed werkt, de problemen op tijd worden gesignaleerd en er goede oplossingen liggen. Er is voor dit onderzoek geen contact geweest met dak- en thuisloze MOE-landers zelf en hun oordeel is dus niet meegenomen in dit rapport. Wel is er gesproken met medewerkers van Barka die vaak zelf een achtergrond als dakloze hebben. Een aandachtspunt bij het terugkeerbeleid zijn ook de Roemenen en Bulgaren voor wie repatriëring vanwege de relatieve armoede in hun land van herkomst niet even aantrekkelijk is als voor de grotere groep Polen. De omvang van dit probleem valt echter te bezien. Het is volgens alle gesproken personen duidelijk dat het in Utrecht niet om grote aantallen gaat. Daarnaast is er juist ook voor hen het ‘Social Economy Centre’, die helpt bij het vinden van werk in Utrecht. Vanuit de hulpverlening komen signalen dat de taalbarrière bij de behandeling van gezondheids- en verslavingsproblemen zorgt voor lastige situaties. Aan de ene kant zou men meer aandacht voor de Poolse taal daarom op prijs stellen. Aan de andere kant is dit ook juist een van de redenen waarom problemen het beste in het land van herkomst opgelost kunnen worden. Ook wordt er vanuit verschillende bronnen gepleit voor meer samenwerking met de overheden van Polen, Roemenië en Bulgarije en de Nederlandse ambassades. Dat MOE-landers met een verkeerd/eenzijdig beeld naar Nederland en Utrecht komen kan maar op één plek worden opgelost, en dat is in het land van herkomst.
28 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
7. Conclusies De recente uitbreiding van de Europese Unie en de bijkomende verruimde mogelijkheden voor MOElanders om elders in de E.U. te werken en wonen, hebben in Nederland tot een substantiële toename van MOE-landers geleid. De meeste van deze MOE-landers vestigen zich in de nabijheid van het aanbod van werkgelegenheid. In de praktijk betekent dit dat de grootste concentraties zich op dit moment bevinden in het Westland, Rotterdam, Den Haag, Noord-Brabant en Midden- en NoordLimburg. Ook de gemeente Utrecht kent een populatie van MOE-landers, waar weinig over bekend is. Om deze reden heeft Saluti, onafhankelijk adviesorgaan van de gemeente Utrecht, Labyrinth gevraagd een verkennend onderzoek te doen naar deze groep. De doelstelling van dit onderzoek is drieledig: inzicht verschaffen in het aantal MOE-landers in de gemeente Utrecht; meer zicht geven op de participatie en integratie van MOE-landers in de gemeente Utrecht; spiegelen van de inzichten aan het huidige beleid op het gebied van MOE-landers, en het op basis hiervan formuleren van beleidsaanbevelingen. Om het aantal MOE-landers in kaart te brengen heeft tijdens dit onderzoek een cijfermatige analyse van bestaande data plaatsgevonden. Voor de andere twee doelstellingen is een aantal diepteinterviews met sleutelfiguren en beleidsmedewerkers en een groepsgesprek met leden van de doelgroep gehouden. Ook zijn relevante beleidsdocumenten geanalyseerd. Deze conclusie geeft een overzicht van de uitkomsten van dit onderzoek. Op 1 januari 2015 stonden 3.593 MOE-landers als inwoner van de gemeente Utrecht ingeschreven. De Polen vormen de grootste groep, gevolgd door Bulgaren, Hongaren en Roemenen. Opvallend is dat meer dan de helft (58%) vrouw is. Zowel absoluut als relatief zijn er in de wijken Zuidwest, Overvecht en Noordwest de meeste MOE-landers ingeschreven. Het aantal niet ingeschreven MOElanders dat hier (tijdelijk) verblijft is lastiger te bepalen. Men is hiervoor afhankelijk van (gedateerde) schattingen op grotere schaalniveaus. Recente cijfers over het aantal niet ingeschreven MOE-landers ontbreken en zijn voor de stad Utrecht helemaal niet voorhanden. Wel is zeer aannemelijk dat het aantal MOE-landers in Utrecht, inclusief degene die niet geregistreerd zijn, relatief en absoluut gezien substantieel lager is dan in steden als Rotterdam en Den Haag. Dit is volgens de gesproken respondenten voornamelijk het gevolg van de lokale arbeidsmarkt – met relatief weinig vraag naar laaggeschoold personeel – en de krappe Utrechtse woningmarkt. Naast deze relatief kleine aantallen, geeft dit onderzoek duidelijke indicaties dat de groep in Utrecht over het algemeen vrij goed meedraait in de Nederlandse samenleving, zelfredzaam is en het naar hun zin heeft in de stad. De hierboven genoemde aard van de Utrechtse arbeidsmarkt zorgt er aldus de gesproken respondenten voor dat de stad relatief veel MOE-landers aantrekt die redelijk tot goed opgeleid zijn. Met name de Polen weten zich qua taal vrij goed te redden. MOE-landers met een andere afkomst (bijvoorbeeld Hongaren, Bulgaren en vooral Roemenen) lijken grotere problemen met de Nederlandse taal te hebben. Onder MOE-landers die zich voor langere tijd in de stad vestigen is de bereidheid tijd en geld te investeren in het leren van de Nederlandse taal groot. Dit ook omdat het Nederlandse zorgstelsel door veel MOE-landers als complex wordt ervaren en de Nederlandse taal hierbij een bruikbaar hulpmiddel is. Informatie over het zorgstelsel en andere aspecten van de Nederlandse bureaucratie wordt uitgewisseld via informele netwerken. Deze netwerken zijn hecht en vormen zich naar land van herkomst. Polen trekken op met Polen, Bulgaren met Bulgaren, etc. Ook beperken de netwerken zich niet tot Utrecht. Sterker nog, Utrecht als woonplaats is maar beperkt relevant voor de groep. De binding met de stad is beperkt. Wel zijn er in Utrecht belangrijke
29 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
ontmoetingsplekken, zoals de Poolse Parochie, een Poolse school en Midden- en Oost-Europese winkels. Een belangrijk deel van de informatie-uitwisseling speelt zich ook online af. Niet alle MOE-landers in Utrecht zijn hoogopgeleid en zelfredzaam. De in Utrecht verblijvende daken thuisloze MOE-landers krijgen veel aandacht. Na de toetreding van de Midden- en Oost-Europese landen tot de Europese Unie, nam deze groep in Utrecht sterk in aantal toe. Dit had grote druk op maatschappelijke voorzieningen tot gevolg, met name de nachtopvang. Daarnaast was er ook sprake van een toename aan overlast en criminaliteit veroorzaakt door leden van de doelgroep. Samenvattend kan worden gesteld dat het relatief kleine aantal MOE-landers in Utrecht zich over het algemeen vrij goed redt, maar zich maar beperkt bindt aan Utrecht als verblijfplaats. Volgens de gesproken respondenten zijn problemen die landelijk veel aandacht krijgen, zoals gebrekkige huisvesting en uitbuiting op de arbeidsmarkt, in Utrecht beperkt aan de orde. Het lokale beleid heeft zich de afgelopen jaren met name op acute problemen (dak- en thuislozen en criminaliteit) gericht. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van het principe van regiobinding, waardoor de nachtopvang nog maar beperkt toegankelijk is voor MOE-landers. Daarnaast werkt de gemeente aan twee pilots: Bij de pilot ‘Buitenlandse Daklozen’, van de afdeling Meedoen naar Vermogen van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, werkt men intensief samen met de Poolse Stichting Barka. Barka richt zich op het terugbegeleiden van dak- en thuisloze MOE-landers naar het land van herkomst en/of hulp bij hun zoektocht naar werk en woning in Nederland. De pilot ‘verblijfsbeëindiging overlastgevende EU-burgers’ van de Vreemdelingenpolitie (ook wel ‘dwang en drang aanpak’) richt zich op terugdringen van overlast van dak- en thuisloze MOE-landers, waarbij in geval van een opeenvolging van registraties het verblijfsrecht kan worden ingetrokken. Beide pilots kunnen niet los van elkaar worden gezien. Er wordt veel met elkaar samengewerkt en er is een zekere wisselwerking. Beide pilots zijn aldus alle gesproken sleutelpersonen succesvol te noemen, en hebben na een lokale start dan ook landelijk opvolging gekregen. Als vanuit de uitkomsten van dit onderzoek wordt gereflecteerd op dit beleid, valt op dat er maar weinig wordt gedaan met de beperkte binding van de groep aan de stad. De vraag is of dit verstandig is. Het gaat hier om een ogenschijnlijk geruisloze groep met relatief weinig problemen, die vanwege haar opleidingsniveau van waarde kan zijn voor de stad. Gezien de vaak tijdelijke aard van Europese migratie is een stad als Utrecht deze groep echter zo weer kwijt. Dat zou zonde zijn. Daarnaast: als er op dit moment geen problemen zijn, wil dat niet zeggen dat deze niet nog kunnen komen. Een gebrek aan binding kan hiervan een voorbode zijn. De moeizame integratie van eerdere generaties gastarbeiders (met name Marokkanen en Turken) is op dit gebied een leerzaam voorbeeld. Ook deze groep hechtte zich maar beperkt aan Utrecht, wat zorgde voor beperkte integratie en participatie en een naar etniciteit gesegregeerde Utrechtse maatschappij. Het zou verstandig zijn om lessen te trekken uit het verleden en dit bij deze groep voor te zijn. Het is dan ook waardevol om de weinige contactmomenten die er zijn, aan te grijpen om MOElanders wegwijs te maken en de binding met de stad te vergroten. De informatievoorziening kan hier een belangrijke rol in spelen. De gemeente biedt nieuwe inwoners een welkomstpakket als kennismaking met de stad. Deze is echter vooral gericht op binnenlandse migratie, niet op Europese migranten. De vraag is in hoeverre dit aansluit bij een Utrechtse arbeidsmarkt met een grote vraag naar kenniswerkers, ook uit het buitenland. Het beleidskader wijst bij het wegwijs maken van de doelgroep op de verantwoordelijkheid van de werkgever. Wellicht kan worden onderzocht hoe werkgevers en de gemeente op dit gebied kunnen samenwerken.
30 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Ook taal speelt een rol. Hoewel er duidelijke signalen zijn dat het merendeel van de doelgroep zich op het gebied van taal redelijk tot goed redt, zijn de taalcursussen een punt van aandacht. De vraag is er, het aanbod ook. Echter zijn er vanuit de doelgroep klachten dat deze nog onvoldoende op elkaar zijn afgestemd. Cursussen zijn vaak snel vol, duren te lang, zijn van onvoldoende niveau en/of te duur. Om de groep duurzaam aan de stad te verbinden, dient hier meer aandacht aan te worden besteed.
31 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Bijlage 1: overzicht respondenten Tabel 2: Overzicht geïnterviewde respondenten (namen bij Labyrinth bekend) Functie Juridisch en fiscaal adviseur actief in de regio Utrecht 32 Assistant Reconnection-team Barka Beleidsmedewerker Kennis- en informatiecentrum Europese migranten Sociaal Verpleegkundige, afdeling Volksgezondheid gemeente Utrecht Sociaal Verpleegkundige, afdeling Volksgezondheid gemeente Utrecht Zeven in Utrecht woonachtige bezoekers Poolse Parochie Utrecht (Groepsgesprek) Senior Beleidsadviseur Diversiteit, afdeling DMO gemeente Utrecht Senior Beleidsadviseur Vreemdelingenbeleid, afdeling DMO gemeente Utrecht Senior Beleidsadviseur Vreemdelingenbeleid, afdeling DMO gemeente Utrecht Interventiespecialist Vreemdelingenpolitie Doorstroomfunctionaris Team Outreach, Stichting de Tussenvoorziening Assistant Reconnection-team Barka Opvangmedewerker Sleep-Inn
Etniciteit Pools Pools (Grieks-)Nederlands
Nederlands
Nederlands
Pools
Nederlands
Nederlands
Nederlands
Nederlands Nederlands
Roemeens Nederlands
32
Bij Barka is de functie Assistant niet hetzelfde als wat men in Nederland onder assistent verstaat. Het Reconnection-team werkt met duo’s die bestaan uit een ex-dakloze (de ‘Leader’) en een professional (de ‘Assistant’).
32 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Bijlage 2: cijfermatige analyse Beschikbare data Om tot bruikbare cijfers over de omvang van het aantal MOE-landers in Utrecht te komen, moeten er een aantal obstakels worden overwonnen. Het belangrijkste hierbij is dat een groot deel van de MOE-landers niet is ingeschreven in het GBA (Gemeentelijke Basis Administratie). De accurate cijfers die openbaar beschikbaar zijn, zijn op basis van dit GBA. Dit verklaart ook dat gemeenten over het algemeen slecht zicht hebben op het aantal in hun gemeente woonachtige en/of werkzame MOE33 landers . Het programma Statline van het CBS geeft alleen de verdeling tussen o.a. Pools, Europese Unie en Overig Europees. Cijfers over het aantal Bulgaren, Roemenen en andere MOE-landers, zijn via deze weg niet direct beschikbaar, laat staan cijfers over niet geregistreerde MOE-landers. Het is echter niet zo dat er niks bekend is over het aantal niet-geregistreerde MOE-landers. Van Der Heijden et al. (2013) hebben enkele jaren geleden uitgebreid onderzoek gedaan naar de omvang en samenstelling van de groep MOE-landers die in 2010 in Nederland verbleven. Het gaat hierbij zowel om het aantal geregistreerde MOE-landers als een schatting van het aantal niet geregistreerde MOElanders. In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen Polen, Roemenen, Bulgaren en overige MOE-landers. Ook geeft het inzicht in de demografische samenstelling van de groepen en hun geografische spreiding over Nederland. Naast het aantal geregistreerde MOE-landers in het GBA, worden in dit onderzoek ook cijfers gegeven van MOE-landers die op een andere wijze geregistreerd staan. Het betreft hier MOE-landers die geregistreerd staan in HKS (Herkenningsdienstsystemen) en 34 WNB (werknemersbestanden gebaseerd op de UWV Polisadministratie) . De betreffende schattingen zijn verkregen op basis van een koppeling van de gegevens uit de GBA, HKS en WNB. Verhouding geregistreerde en niet-geregistreerde MOE-landers in Nederland In totaal stonden in 2010 53% van alle MOE-landers ingeschreven in een of meerdere registratiesystemen (GBA, WNB, HKS) (Van Der Heijden et al., 2013). Daarbij verschilt het aandeel geregistreerden onder de verschillende subgroepen aanzienlijk. Zo zijn er onder de Polen relatief veel geregistreerden (77%), terwijl slecht 13% van de Roemenen geregistreerd zou zijn (zie tabel 3). Als wordt gekeken naar het aantal in het GBA geregistreerde MOE-landers, ligt het aandeel geregistreerden aanzienlijk lager. Voor de totale groep ligt het percentage GBA-geregistreerden op 25%. Ook hier is er een verschil tussen de groepen te zien (zie tabel 3), hoewel dit verschil minder sterk is dan onder het totaal geregistreerden (Van Der Heijden et al., 2013).
33
Zie o.a. Tweede Kamer (2011), Parlementair onderzoek Lessen uit recente arbeidsmigratie, eindrapport: Arbeidsmigratie in goede banen, tijdelijke commissie lessen uit recente arbeidsmigratie. ’s-Gravenhage: Tweede Kamer, paragraaf 3.3. 34 Bron: Van der Heijden, P.G.M., M. Cruyff en G. van Gils (2013), Aantallen geregistreerde en nietgeregistreerde burgers uit MOE-landen die in Nederland verblijven. Rapportage schattingen 2009 en 2010.
33 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Tabel 3: Geregistreerde en (bijgeschatte) niet-geregistreerde MOE-landers in Nederland, onderverdeeld in nationaliteit, 2010 Nationaliteit
Geschat totaal aantal landelijk
Schatting aandeel geregistreerden
Schatting aandeel GBA-geregistreerden
169.759
77%
27%
Roemeens
69.225
13%
11%
Bulgaars
38.784
36%
34%
Overig MOE
63.327
45%
29%
341.094
53%
25%
Pools
Totaal
Bron: Van der Heijden, P.G.M., M. Cruyff en G. van Gils (2013), Aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit MOE-landen die in Nederland verblijven. Rapportage schattingen 2009 en 2010. Tabel C1 en C2, bijlage p10.
MOE-landers in de provincie Utrecht In Van Der Heijden et al. (2013) zijn zowel cijfers opgenomen over de (geschatte) omvang van het aantal in het GBA ingeschreven als de totale populatie MOE-landers in de provincie Utrecht. Zo blijkt dat er in 2010, in de provincie Utrecht, circa 4.410 MOE-landers in het GBA stonden ingeschreven. Daarnaast is berekend dat er naar schatting ongeveer 17.000 geregistreerde én niet geregistreerde MOE-landers in de provincie wonen. In tabel 4 is dit onderverdeeld naar de drie belangrijkste nationaliteiten en de overige nationaliteiten. Tabel 4: Omvangschatting aantal geregistreerde en niet geregistreerde MOE-landers in provincie Utrecht, onderverdeeld in nationaliteit, 2010 Nationaliteit
Aantal geregistreerd en niet-geregistreerd (schatting)
Aandeel van landelijk in provincie Utrecht
Aantal geregistreerd en niet-geregistreerd (schatting) in provincie Utrecht
169.759
4%
6.790
Roemeens
69.225
6%
4.154
Bulgaars
38.784
6%
2.327
Overig MOE
63.327
7%
4.433
341.094
5%
17.055
Pools
Totaal
Bron: Van der Heijden, P.G.M., M. Cruyff en G. van Gils (2013), Aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit MOE-landen die in Nederland verblijven. Rapportage schattingen 2009 en 2010.
MOE-landers in de gemeente Utrecht Voor dit onderzoek is bij de Gemeente Utrecht een uitdraai van het aantal in de Utrechtse Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) ingeschreven MOE-landers opgevraagd. Hieruit blijkt dat er 35 op 1 januari 2015 3.593 MOE-landers in Utrecht stonden ingeschreven . Als de verhouding tussen het aantal geregistreerde en niet geregistreerde MOE-landers in de provincie Utrecht uit de berekeningen van Van Der Heijden et al. (4.410 vs. 17.055 = 3,87) wordt
35
Van de 3.593 op 1 januari 2015 in Utrecht ingeschreven personen met een Midden- of OostEuropese nationaliteit, hebben er 1.037 een dubbele nationaliteit. Meestal gaat het hierbij om een combinatie van de Nederlandse en een andere nationaliteit.
34 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
toegepast op het aantal in de gemeente Utrecht woonachtige MOE-landers, komt men op een geschat aantal geregistreerde en niet-geregistreerde MOE-landers van 3,87 * 3.593 = 13.905. Hierbij moet worden opgemerkt dat de verhouding geregistreerd/niet-geregistreerd van de provincie wordt toegepast op cijfers voor de gemeente. De resultaten van de rest van het onderzoek wijzen erop dat de populatie MOE-landers in de stad Utrecht zich kenmerkt door een relatief hoog opleidings- en inkomensniveau. Het is dan ook aannemelijk dat de MOE-landers in de stad Utrecht relatief vaker geregistreerd staan dan in de rest van de provincie. Een laatste opmerking die moet worden geplaatst is dat de verhoudingen tussen het aantal in GBA geregistreerde MOE-landers en het geschatte totale aantal MOE-landers tot stand is gekomen op basis van cijfers van 2010. De verhouding is toegepast op cijfers van 1 januari 2015. Hoewel er geen bronnen zijn die dit bevestigen, is het aannemelijk dat het percentage geregistreerde MOE-landers sinds 2015 is toegenomen, zeker binnen de Poolse doelgroep. Als deze aannames juist zijn, dan valt het aantal MOE-landers waarschijnlijk lager uit dan 13.905. Binnen de 3.593 MOE-landers bevinden zich verschillende nationaliteiten. Tabel 5 toont de verdeling tussen deze nationaliteiten. Hieruit blijkt dat de Polen met 1.180 ingezetenen goed zijn voor bijna een derde van de in Utrecht ingeschreven MOE-landers. Een goede tweede zijn de Bulgaren, met 925 ingezetenen, gevolgd door de Hongaren en Roemenen met elk rond de 450 ingezetenen. Tabel 5: In Utrecht ingeschreven MOE-landers, onderverdeeld in nationaliteit, 1 januari 2015 Nationaliteit
Aantal
Percentage
Slowaaks
161
4%
Tsjechisch
192
5%
Sloveens
38
1%
Lets
46
1%
Estisch
26
1%
Litouws
129
4%
Bulgaars
925
26%
Hongaars
451
13%
1.180
33%
445
12%
3.593
100%
Pools Roemeens Totaal Bron: GBA, 1 januari 2015.
Het aantal ingeschreven MOE-landers verschilt ook per wijk. Tabel 6 toont hiervan een overzicht. Hieruit valt af te lezen dat de in Utrecht ingeschreven MOE-landers aardig verspreid over de stad wonen. Het aantal MOE-landers is absoluut en relatief het grootst in Utrecht-Zuidwest (Kanaleneiland, Transwijk, Rivierenwijk), gevolgd door Overvecht en Utrecht-Noordwest (Zuilen, Ondiep, Pijlsweerd).
35 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
Tabel 6: In Utrecht ingeschreven MOE-landers, onderverdeeld naar wijk, 1 januari 2015 Nationaliteit
Aantal
Percentage van totale bevolking
Utrecht-West
313
1,10%
Utrecht-Noordwest
545
1,24%
Overvecht
557
1,65%
Utrecht-Noordoost
235
0,62%
Utrecht-Oost
304
0,95%
Binnenstad
168
0,96%
Utrecht-Zuid
144
0,53%
Utrecht-Zuidwest
625
1,68%
Leidsche Rijn
345
1,15%
Vleuten-De Meern
359
0,78%
3.593
1,08%
Totaal Bron: GBA, 1 januari 2015.
Van de in Utrecht ingeschreven MOE-landers is 42% man en 58% vrouw. Deze verhouding is opvallend, maar kan vanuit dit onderzoek niet worden verklaard. Onderstaande tabel toont de verdeling naar leeftijd. Hieruit blijkt dat bijna een derde (31%) van de in Utrecht ingeschreven tussen de 25 en 34 jaar is. Een kwart (24%) is tussen de 35 en 49 jaar. Samen zijn deze twee leeftijdscategorieën goed voor ruim de helft van de in Utrecht ingeschreven MOE-landers. Tabel 7: In Utrecht ingeschreven MOE-landers, onderverdeeld naar leeftijd, 1 januari 2015 Nationaliteit
Aantal
Percentage van MOElanders
0-17 jaar
527
15%
18-24 jaar
573
16%
25-34 jaar
1114
31%
35-49 jaar
860
24%
50-64 jaar
393
11%
65+ jaar
123
3%
3.593
100%
Totaal Bron: GBA, 1 januari 2015.
Kortverblijvende arbeidsmigranten (korter dan 4 maanden) hebben sinds 6 januari 2014 de mogelijkheid om zich in te schrijven in het Register Niet-Ingezeten (RNI). Dit kan op dit moment in achttien gemeenten, waaronder Utrecht. Het ‘Overzicht inschrijvingen Registratie Niet36 Ingezetenen’ toont het aantal personen dat zich maandelijks hierin inschrijft, verdeeld naar land van herkomst. Hieruit blijkt dat zich in 2014 maandelijks gemiddeld circa 10.000 personen in het RNI 36
Zie Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (2015), Overzicht inschrijvingen Registratie Nietingezetenen. Beschikbaar via het World Wide Web: http://www.rijksdienstvooridentiteitsgegevens.nl/dsresource?objectid=50346&type=org.
36 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies
inschreef, waarvan ongeveer de helft afkomstig uit Polen. Overigens schrijft nog steeds niet iedereen zich in het RNI in, aldus meerdere van de gesproken respondenten. Wel geeft een medewerker van het Kennis- en informatiecentrum Europese migranten dat de verhouding ingeschreven/niet ingeschreven die Van Der Heijden et al. hanteren anno 2015 waarschijnlijk niet meer op gaat, omdat het op dit moment ‘beter begeleid wordt’. Het onderzoek naar de aantallen MOE-landers staat ondertussen ook niet stil. Het blijft voor Nederland administratieland nog steeds een ramp en een haast niet te verteren feit dat we gewoon niet van iedereen weten waar ze zijn. Maar nu komt het: Het is wel een van de kenmerken van de nieuwe migratie. Ik moet het beter zeggen: Het is een van de meest cruciale kenmerken van de Europese migratie. Dat wij nog steeds de illusie hebben dat we dat wel kunnen registreren en dat iedereen vrijwillig, half verplicht dat zou doen, dat is een illusie. En we kunnen wel in illusies blijven geloven, maar dat zal nooit werkelijkheid worden. En of het percentage [geregistreerden] nou 50% is of 25%, daar kunnen altijd de meningen over verschillen. We kunnen gezamenlijk wel komen tot een ‘educated guess’ van het aantal Polen in Utrecht. Maar meer dan dat 37 kunnen we niet doen.
37
Beleidsmedewerker Kennis- en informatiecentrum Europese migranten.
37 Rapportage Midden- en Oost-Europeanen in Utrecht – Labyrinth Onderzoek & Advies